20173 betekenisvol voor een inclusieve arbeidsmarkt ook in 2017 heeft onze sector een belangrijke...
TRANSCRIPT
1
Sectorinformatie2017
2
InhoudsopgaveVoorwoord 3
1. Inleiding
2. Participatiewet en Wsw in meerjarenperspectief
2.1 De doelgroep blijft, de wetgeving verandert
2.2 De wijze van uitvoering verschilt
2.3 De Wsw-doelgroep en de externe werkgevers
2.4 Financiële ontwikkeling sociale werkbedrijven
2.5 Ontwikkelingen voor 2018 - 2022
3. Personen3.1 Wsw-medewerkers
3.2 Overige doelgroepen
4. Financiën4.1 Opbrengsten
4.2 Kosten
4.3 Resultaat
5. Het sociale werkbedrijf nader toegelicht
5
6
6
10
13
15
16
19
19
25
28
28
30
33
34
3
Betekenisvol voor een inclusieve arbeidsmarktOok in 2017 heeft onze sector een belangrijke bijdrage geleverd aan het inclusiever maken van de
arbeidsmarkt. Niet alleen is het aandeel Wsw-ers dat extern bij andere werkgevers werkt verder gestegen,
ook is een forse stijging te zien in het aandeel sociale werkbedrijven dat is ingeschakeld bij het naar werk
leiden van werkzoekenden in de participatiewet.
Misschien is 2017 wel het jaar van de doorbraak. Want wat is het geval?
De inzet van het instrument loonkostensubsidie heeft in 2017 een grote vlucht genomen. In totaal zijn dit
jaar meer dan 6.000 mensen vanuit de Participatiewet met loonkostensubsidie aan het werk gegaan.
Voor het eerst sinds de invoering van de Participatiewet is het aantal mensen dat met loonkostensubsidie
aan de slag is gegaan hoger dan de afname van het aantal Wsw-werknemers.
Het aantal werknemers in de Wsw is met 4.500 teruggelopen tot 87.200.
Het totaal aantal werknemers dat met loonkostensubsidie een betaalde baan vervult, is in drie jaar tijd
gestegen tot 11.200. Een fors aantal hiervan is via bedrijven uit onze sector bij werkgevers geplaatst.
Dan zijn mijn conclusies dat loonkostensubsidie een succesvol instrument is en dat onze sector een cruciale
rol vervult bij de bemiddeling van nieuwe doelgroepen uit de Participatiewet.
Het aandeel Wsw-ers dat extern werkt bij andere werkgevers is ook gestegen en bedraagt nu 41%. Veel van
deze werknemers ervaren de consequenties van een flexibele arbeidsmarkt. Jaarlijks krijgt 20 tot 30% van
hen een andere werkplek. Hierin vervult het sociaal werkbedrijf een belangrijke rol en bewijst daarmee
dat ze beschikt over expertise en kunde om werkgevers op de gewenste manier te ondersteunen en te
faciliteren. Keer op keer worden werknemers begeleid van werk naar werk.
Het ontbreken van nieuwe instroom in de Wsw betekent dat de Wsw-populatie steeds ouder wordt.
Bijna 40% is 55 jaar of ouder. Daarnaast wijzigt de samenstelling van de doelgroep. Er blijven relatief
meer mensen met een zwakkere gezondheid in de Wsw achter. Mogelijk verklaart dat de stijging van het
ziekteverzuim van 12,8 naar 13,3 %.
De bijdrage die onze sector levert aan een inclusieve arbeidsmarkt staat in contrast met de voortdurende
financiële druk op de sector. Door de jaarlijks oplopende korting op de Wsw-Rijkssubsidie, een erfenis van
het vorige kabinet, is het verschil tussen loonkosten en subsidies in 2017 toegenomen tot een tekort van
296 miljoen. Door de invoering van het laag inkomensvoordeel kon de subsidiedaling dit jaar grotendeels
worden opgevangen. Maar voor de komende jaren tot 2020 is dat niet het geval en zal de financiële druk op
de bedrijven verder toenemen. De kostenbesparing in de bedrijfsvoering heeft in 2017 geresulteerd in een
vrijwel gelijk blijvend positief bedrijfsresultaat van 79 miljoen.
In meerjarenperspectief lijkt er vanaf 2020 een geleidelijke verbetering op te treden. Vanaf dat moment is
de subsidiedaling tot stilstand gekomen en zullen naar verwachting de tekorten in de exploitatie afnemen.
Dat biedt perspectief. Als een gemeente voor de te verwachten tekorten in 2018 een structurele dekking
4
heeft, kunnen de tekorten over de jaren 2019 en 2020 in de meerjarenbegroting mogelijk met incidenteel
geld worden afgedekt.
2017 heeft laten zien dat onze sector niet alleen belangrijk is voor het aan het werk helpen van mensen
met een arbeidsbeperking, maar voor alle mensen die ondersteuning nodig hebben om een plek op de
arbeidsmarkt te bemachtigen. Om de ambities van die inclusieve arbeidsmarkt te realiseren blijft onze
sector met inzet van al haar kennis en instrumenten, keihard nodig.
Job Cohen, voorzitter Cedris
Juni 2018
5
HOOFDSTUK 1
InleidingDe 96 leden van Cedris begeleiden mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk. Sociale
werkbedrijven helpen mensen bij voorkeur aan de slag bij een gewone werkgever. Voor wie daar echt op
is aangewezen is er de mogelijkheid om te werken op een beschutte werkplek. Sociale werkbedrijven
richten zich op een brede groep van mensen die (nog) niet zelf in staat zijn het minimumloon te verdienen,
bijvoorbeeld vanwege een beperking of omdat ze al jarenlang niet meer gewend zijn te werken. Mensen
die onder de nieuwe Participatiewet vallen. Dat zijn circa 87.200 Wsw-medewerkers en een groep van naar
schatting 400.000 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Cedris vindt het van belang dat er een goed beeld bestaat van wat de leden doen voor de verschillende
doelgroepen, welke middelen daarvoor worden ingezet en wat de financiële en sociale resultaten zijn.
Daarom laat Cedris ieder jaar onderzoek doen.
De meeste leden van Cedris zijn oorspronkelijk uitvoeringsorganisaties voor de Wsw. Inmiddels heeft
een groot aantal bedrijven zich ontwikkeld tot een integrale gemeentelijke uitvoeringsorganisatie
van de Participatiewet, terwijl andere bedrijven zich hebben ontwikkeld tot een arbeidsontwikkel- en
bemiddelingsbedrijf op afstand van de gemeente. Ook zijn verschillende sociale ondernemingen lid
geworden van Cedris.
De deelname aan het onderzoek is hoog gebleven: 91% van de uitvoeringsorganisaties heeft de gegevens
met betrekking tot de ontwikkeling van de doelgroep ingevuld. Als rekening wordt gehouden met de
grootte van de bedrijven gaat het om 87% van de uitvoering van de Wsw. Met zo’n hoog dekkingspercentage
kunnen relevante conclusies getrokken worden over de landelijke ontwikkelingen in de doelgroep.
Van deze organisaties heeft 81% gedetailleerde financiële gegevens beschikbaar gesteld, waarmee een
evenredig deel van de dekking van de totale Wsw-uitvoering in beeld is gebracht. Op basis van extrapolatie
en verschillenanalyse van de ontwikkelingen per bedrijf, kunnen eveneens verantwoorde uitspraken
worden gedaan over de financiële ontwikkelingen met betrekking tot de exploitatie van de Wsw.
Veel sociale werkbedrijven voeren inmiddels werkzaamheden uit voor de overige doelgroepen in de
Participatiewet. Hiervoor geldt dat naast Cedris-leden ook andere uitvoeringsorganisaties hierin een
aandeel hebben. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de landelijke ontwikkelingen en het aandeel hierin van
de sociale werkbedrijven.
6
HOOFDSTUK 2
Participatiewet en Wsw in meerjarenperspectief Op vier hoofdthema’s schetst dit hoofdstuk de lange termijnontwikkeling van sociale werkbedrijven in
de bredere context van Participatiewet en Wsw.
In de eerste plaats wordt ingezoomd op de landelijke ontwikkeling van de afbouw van de Wsw en de
toenemende dienstverlening aan de nieuwe doelgroep Participatiewet. Zichtbaar wordt dat er forse
verschillen zijn in beleid en aanzien van de nieuwe doelgroep.
Daarnaast zijn er verschillende keuzes gemaakt in de wijze waarop de uitvoering wordt georganiseerd
en medewerkers uit de doelgroep naar werk worden bemiddeld en/of een dienstbetrekking krijgen
aangeboden.
Vervolgens wordt de beweging van ‘binnen naar buiten’ geschetst. De afgelopen jaren streefden sociale
werkbedrijven ernaar mensen zoveel mogelijk te plaatsen bij gewone werkgevers. Dit streven past
ook bij de nieuwe doelgroep en de ambities van de Participatiewet evenals het invulling geven aan de
afspraken vanuit het sociaal akkoord.
Het vierde thema is de financiële positie van sociale werkbedrijven. Sociale werkbedrijven hebben de
afgelopen jaren flinke verbeterslagen doorgevoerd in hun bedrijfsvoering, maar zijn ook geconfronteerd
met grote bezuinigingen. Dat is zichtbaar in de financiële cijfers. Afgesloten wordt met een financiële
doorkijk voor de periode 2018-2022.
2.1
De doelgroep blijft, de wetgeving verandert
Met het stopzetten van nieuwe instroom in de Wsw vanaf 2015 en de invoering van de Participatiewet
is de samenstelling van de doelgroep naar de verschillende wettelijke regelingen gaan wijzigen.
7
Bij de nieuwe doelgroep zien we dat na een aarzelende start in 2015, de aantallen nieuwe doelgroep
werken met loonkostensubsidie (LKS) in 2016 en 2017 zijn gaan oplopen. In onderstaande figuur zien we
dit weergegeven op basis van de maandelijkse CBS-cijfers. We zien dat vanaf januari 2017 sprake is van een
forse oploop, die vanaf de zomer 2017 is versterkt door de mogelijkheid om forfaitair voorafgaand aan een
loonwaardemeting loonkostensubsidie in te zetten.
FIGUUR 1 LANDELIJKE ONTWIKKELING DOELGROEP MET LOONKOSTENSUBSIDIE
Over de gehele periode 2015-2017 zien we dat de uitstroom uit de Wsw in 2015 nog om relatief grote
aantallen gaat, onder andere vanwege het niet meer verlengen van de tijdelijke contracten. In 2017
bedraagt de jaarlijkse afname nog circa 4.500 personen. Deze dynamiek heeft er toe geleid dat in 2017 de
aantallen van de nieuwe doelgroep de afname van de Wsw overtreft.
FIGUUR 2 INSTROOM EN UITSTROOM GEMEENTELIJKE DOELGROEP MET BEPERKING
Dit positieve saldo is in lijn met de verwachtingen vanuit de Participatiewet, dat mede door het stopzetten
van de Wajong-regeling uiteindelijk de gemeentelijke doelgroep met mensen met een beperking jaarlijks
gaat toenemen.
Instroom LKS Instroom nieuw beschut
-10.00 0 -8.00 0 -6.00 0 -4.00 0 -2.00 0
0 2.00 0 4.00 0 6.00 0 8.000
10.00 0
2015 2016 2017
Uitstroom WSW
0
2.000
14.00 0
6.000
8.000
10.00 0
12.00 0
2015 juni 2015 dec. 2016 juni 2016 dec. 2017 juni 2017 dec.
LKS forfaitair
8
In onderstaande figuur zien we de landelijke ontwikkeling van de Wsw-populatie en de instroom van de
nieuwe doelgroep, in een meerjarig perspectief na het inwerking treden van de Participatiewet.
FIGUUR 3 JAARLIJKSE ONTWIKKELING GEMEENTELIJKE DOELGROEP MET BEPERKING
“We wilden niet alleen onze mening verkondigen, maar ook actie ondernemen.” Sieto de Leeuw, voorzitter ABU
In 2014 was sprake van 104.000 personen die met een Wsw-indicatie werkzaam waren. Na invoering van de
Participatiewet is door uitstroom (pensionering, tijdelijke contracten, overige redenen) in 2017 het aantal
personen in de Wsw teruggelopen naar 87.200. Dankzij de forse toename van het aantal personen met LKS
is in 2017 de totale doelgroep voor het eerst sinds de inwerkingtreding van de Participatiewet na twee jaar
daling weer licht gestegen1.
Naast de totale landelijke ontwikkeling van het aantal personen is er ook informatie beschikbaar over het
aantal personen dat loonkostensubsidie ontvangt uitgesplitst naar de verschillende gemeenten.
De aantallen personen met loonkostensubsidie is eind 2017 met 11.200 personen opgelopen tot 2,9% van
de bijstandspopulatie (390.000 eind 2017). In de volgende figuur zien we voor de 100 gemeenten met de
grootste bijstandspopulatie het percentage loonkostensubsidie gerangschikt naar een relatief hoge en
lage LKS-dichtheid.
1. Bron Wsw: achtereenvolgende Wsw-statistieken Panteia en jaarlijkse sectorinformatie Cedris. Bron LKS: CBS-statistiek re-integratie;
aantal personen, persoonskenmerken en type voorzieningen.
8
Omvang WswOmvang LKS Omvang Nieuw beschut
_
20.00 0
40.00 0
60.00 0
80.00 0
100.00 0
120.00 0
2014 2015 2016 2017
9
We zien dat bij de bovenste 25 gemeenten sprake is van een omvang van de nieuwe doelgroep van
bijna 7% van de bijstandspopulatie, terwijl bij de onderste groep (76-100) dit minder dan 1% bedraagt.
Met andere woorden: er zijn grote verschillen in de mate waarin gemeenten het nieuwe instrument van
loonkostensubsidie hebben ingezet.
FIGUUR 4 % LKS TEN OPZICHTE VAN BIJSTAND (100 GROOTSTE GEMEENTEN)
Een van de achterliggende redenen voor deze verschillen is dat sommige gemeenten de afgelopen paar
jaar de expliciete beleidskeuze hebben gemaakt om het nieuwe instrument loonkostensubsidie breed toe
te passen, in de overtuiging dat dit een effectief middel is om de desbetreffende doelgroep te bedienen en
bijkomstig ook een gericht instrument kan zijn om het beroep op een bijstandsuitkering te verminderen.
In onderstaande figuur is weergegeven wat de gemiddelde realisatie op het BUIG-budget is, waarbij
onderscheid is gemaakt naar de groep gemeenten met respectievelijk hoge, gemiddelde en lage inzet op
LKS. In de figuur zien we dat in 2017 alle gemeenten te maken hebben gehad met een tekort in het BUIG-
budget als gevolg van de macro-ontwikkelingen. De groep van 25 grootste gemeenten met een hoge inzet
op LKS heeft in 2017 een naar verhouding gunstig financieel resultaat laten zien. Vice versa zien we dat bij
de onderste groep van 25 gemeenten het financiële resultaat ongunstiger is dan de macro-ontwikkeling.
FIGUUR 5 ONTWIKKELING VAN DE REALISATIE BUIG-BUDGET IN RELATIE TOT INZET LKS
10
Het lijkt er daarmee op dat er een positief verband bestaat tussen de inzet van LKS en het behaalde
financieel resultaat op het BUIG-budget. In welke mate dit het geval is en wat de achterliggende
verklaringen zijn, wordt na publicatie van deze sectorinformatie nader onderzocht.
2.2
De wijze van uitvoering verschilt
Naast verschillen in beleid zijn er vanzelfsprekend ook verschillen tussen de uitvoeringsorganisaties. Bij
de Cedris-leden zijn er uitvoeringsorganisaties die het volledige terrein van Werk en Inkomen verzorgen,
werkbedrijven die met name Participatie-activiteiten verzorgen en bedrijven die vrijwel uitsluitend de Wsw-
doelgroep of de beschutte doelgroep bedienen.
De dienstverlening aan de nieuwe doelgroep vindt plaats langs verschillende lijnen. Het ene Cedris-
lid bemiddelt medewerkers uit de doelgroep naar een plaats bij de werkgever (diagnose, bemiddeling
en matching) en daarbij wordt de medewerker bemiddeld via deze organisatie naar een passende
dienstbetrekking. Het andere Cedris-lid vervult zelf de rol van werkgever en daarbij komt de medewerker
in dienst bij deze organisatie in een passende dienstbetrekking (vacature, matching, indienstneming).
Sommige organisaties vervullen beide rollen, andere organisaties een van deze rollen of geen van beide.
In onderstaande tabel hebben we de vier verschillende mogelijkheden schematisch weergegeven.
TABEL 1 ROL CEDRIS LID BIJ DE NIEUWE DOELGROEP
Op basis van de gerealiseerde aantallen medewerkers voor de nieuwe doelgroep is ook een kwantitatieve
onderverdeling gemaakt hoe vaak deze verschillende rollen voorkomen bij de Cedris-leden.
Brede rol
(1)
Werkgever
(2)
Bemiddelaar
(3)
Beperkte rol
(4)
Via het werkbedrijf (met inzet LKS) x n.v.t. x n.v.t.
Bij het werkbedrijf (individuele of groepsdeta, WOL of
intern)
x x n.v.t. n.v.t.
11
FIGUUR 6 ROL CEDRIS-LID BIJ NIEUWE DOELGROEP
1. Vaak hebben leden een brede rol waarin medewerkers uit de doelgroep zowel via de organisatie
worden bemiddeld als ook direct bij de eigen organisatie in een dienstbetrekking kunnen komen. Dit
zien we met name bij de organisaties waar afdelingen sociale zaken en Wsw-bedrijven zijn gefuseerd.
Op dit moment betreft dit 37% van de organisaties.
2. Daarnaast zien we vaak dat leden vooral een rol als werkgever vervullen (alleen ‘bij’). Dit komt voor
als bijvoorbeeld de afdeling sociale zaken de directe bemiddeling doet en het sociaal werkbedrijf als
werkgever medewerkers in dienst neemt (40%).
3. Soms zien we dat het werkbedrijf uitsluitend de rol als bemiddelaar heeft (alleen ‘via’). Bijvoorbeeld
omdat de gemeente om beleidsmatige redenen terughoudend is om zelf dienstbetrekkingen aan te
willen gaan en dit in belangrijke mate wil overlaten aan (sociale) ondernemingen (7%).
4. Tenslotte zien we dat een aantal van de leden in 2017 nog geen of een beperkte rol heeft in de
bemiddeling of in het werkgeverschap van de nieuwe doelgroep. Dit aantal is teruggelopen tot 14% van
de organisaties.
In de volgende figuur is voor de deelnemende sociale werkbedrijven weergegeven in welke mate sprake
is van dienstverlening voor de nieuwe doelgroep. De aantallen van de Wsw en de nieuwe doelgroep zijn
weergegeven als percentage van de totale doelgroep (alle werknemers van de Wsw en de nieuwe doelgroep
P-wet met dienstbetrekking) en er is onderscheid gemaakt in het percentage dat via en het percentage dat
bij de desbetreffende organisatie is geplaatst.
12
We zien dat een klein deel van de sociale werkbedrijven vooralsnog geen nieuwe doelgroep bemiddelt.
Hieraan kan een gemeentelijke beleidskeuze ten grondslag liggen, maar ook de mogelijkheid dat voor
de desbetreffende gemeente een andere uitvoeringsorganisatie hiermee is belast. Voor een grote groep
is er sprake van een omvang van de nieuwe doelgroep variërend tussen de 1% en de 10% van de totale
doelgroep, mede afhankelijk van de beleidskeuzes en de voortvarendheid waarin de dienstverlening aan
de nieuwe doelgroep is opgepakt. Tenslotte is bij circa een vijfde deel van de organisaties sprake van een
groter aandeel van de nieuwe doelgroep, oplopend tot bijna 30% van de totale doelgroep.
FIGUUR 7 WSW EN NIEUWE DOELGROEP IN % TOTALE DOELGROEP
Wsw Nieuwe doelgroep bemiddelen via
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
100%
Nieuwe doelgroep werken bij
13
2.3
De Wsw-doelgroep en de externe werkgevers
Sociale werkbedrijven helpen Wsw-medewerkers zoveel mogelijk aan de slag te gaan bij gewone
werkgevers met subsidie en ondersteuning. In veel situaties geeft de werkgever/inlener de voorkeur aan
een detachering, hetzij op individuele basis, hetzij in groepsverband. Voor een deel van de mensen is dat
(nog) niet weggelegd. Sommige mensen zijn aangewezen op beschut werk, eenvoudige werkzaamheden
binnen de muren van het sociaal werkbedrijf. Anderen werken ‘op locatie’, vaak in het groen of in de
schoonmaak. Het sociaal werkbedrijf organiseert het werk, maar het vraagt een grotere mate van
zelfstandigheid van de medewerker. Voor het sociaal werkbedrijf rendeert werken op locatie beter dan
beschut werk.
In de volgende figuur zien we de verdeling van de doelgroep Wsw naar de verschillende vormen van
ondersteuning.
FIGUUR 8 VERDELING DOELGROEP WSW NAAR WERKSOORT
In 2017 is 40% van de Wsw-populatie intern geplaatst, 60% werkt buiten op locatie of bij een andere
werkgever. Het aandeel dat bij andere werkgevers werkt (begeleid werken, individueel en groepsgewijs
detacheren) bedraagt 41% van de totale Wsw-doelgroep.
In de volgende figuur zien we dat het totaal aantal mensen dat bij gewone werkgevers aan de slag gaat
vanaf 2005 sterk is toegenomen, maar dat die groei de afgelopen jaren is afgevlakt. Na een sterke daling
van het percentage intern geplaatsten in de eerste jaren (2005-2010), heeft in de afgelopen jaren (2010-
2017) vooral een verschuiving plaatsgevonden van werken op locatie naar externe (groeps)plaatsingen
bij werkgevers. Een van de triggers hiervoor is dat het aantal Wsw-gedetacheerden meetelt voor de
banenafspraak.
517
19
19
40
14
FIGUUR 9 AANDEEL DOELGROEP WSW BIJ GEWONE WERKGEVERS
Deze stabilisatie in het percentage extern geplaatsten betekent echter niet dat er sprake is van een statisch
bestand. Jaarlijks heeft 20% tot 30% van de medewerkers een nieuwe of andere werkplek. Voor de
medewerkers betekent dit dat zij periodiek van werk naar ander werk begeleid worden. Dit betekent dat het
sociaal werkbedrijf nog steeds in staat is de door de werkgever gewenste flexibiliteit te faciliteren.
Voor de ontwikkeling in de komende jaren geldt dat de meest kansrijke Wsw-medewerkers aan de slag
zijn bij gewone werkgevers en dat alleen in specifieke omstandigheden het nog mogelijk zal zijn om extra
Wsw-medewerkers extern te plaatsen. Vice versa moet er rekening mee worden gehouden dat van de steeds
ouder wordende Wsw-populatie een groeiende groep aan medewerkers de huidige detacheringsplek of het
zwaardere werk buiten niet meer goed aan zal kunnen en de komende jaren zal zijn aangewezen op een
interne werkplek. Dit betekent dat een omgekeerde beweging gaat ontstaan: van buiten naar binnen.
In onderstaande figuur is geïllustreerd hoe het werkgeverschap voor de Wsw-doelgroep is georganiseerd.
Een beperkt deel (5%) is in dienst bij reguliere werkgevers (Begeleid Werken). Het grootste deel (95%) heeft
een dienstbetrekking bij het sociale werkbedrijf. Van deze groep is 36% gedetacheerd (16% individueel en
19% groepsgewijs). In totaal betekent dit dat 41% werkzaam is bij externe werkgevers. Dit streven past bij
de nieuwe doelgroep en bij de ambities van de Participatiewet evenals het invulling geven aan de afspraken
vanuit het sociaal akkoord.
FIGUUR 10 DE VERDELING VAN DE DOELGROEP WSW NAAR WERKGEVERS
15
2.4
Financiële ontwikkeling sociale werkbedrijven
De afgelopen jaren waren de kosten, opbrengsten en het financiële resultaat van sociale werkbedrijven
sterk in beweging, onder meer als gevolg van bezuinigingen van het Rijk. In de jaren 2015 – 2020 zijn de
bezuinigingen van de Participatiewet forse druk uit gaan oefenen op het bedrijfsresultaat.
Als gevolg van de korting op de subsidie hebben sociale werkbedrijven de afgelopen jaren forse
maatregelen doorgevoerd. De mogelijkheden daarvoor zijn beperkt, omdat de lonen van Wsw-ers
vastliggen in de cao. De hoogte ervan wordt beïnvloed door cao-afspraken en bovendien door de
periodieke autonome stijging van het minimumloonniveau. Loonkosten maken het grootste deel uit van
de kosten van sociale werkbedrijven: zo’n 75 procent.
FIGUUR 11 ONTWIKKELING FINANCIEEL RESULTAAT SOCIALE WERKBEDRIJVEN
In figuur 11 zijn de landelijke financiële resultaten van de sociale werkbedrijven meerjarig in beeld
gebracht. De roze blokken laten het effect zien van de bezuinigingen op het verschil tussen de lonen van
de Wsw-ers en de subsidie van het Rijk. Het tekort neemt toe van -85 miljoen in 2010 tot -190 miljoen in
2011 als gevolg van de bezuinigingen van Rutte 1. Daarna is sprake van een lichte daling van het tekort
als gevolg van een trendmatige daling van de loonkosten. Dat komt omdat mensen die nieuw de Wsw
instromen langer dan voorheen op het niveau van het minimumloon zitten en duurdere arbeidskrachten
uitstromen. In de periode 2015 -2017 zien we dat door de bezuiniging op het Participatiebudget het verschil
tussen loonkosten en subsidies weer is toegenomen tot -296 miljoen. In de paarse balken is zichtbaar dat
als gevolg van de economische crisis het saldo bedrijfsvoering van -10 miljoen in 2010 naar -52 miljoen in
2011 gaat. Sinds 2011 hebben sociale werkbedrijven hun bedrijfsvoering jaarlijks fors verbeterd. 2014 was
mede door invoering van de Participatiewet een pas op de plaats, waarna in 2015 en 2016 de stijgende lijn
is voortgezet. In 2017 heeft dit geresulteerd in een vrijwel gelijk blijvend positief bedrijfsvoeringsresultaat
van 79 miljoen. Nieuw in de resultaten is dat in 2017 het lage inkomensvoordeel in werking is getreden.
16
In totaal gaat het dit jaar om circa 26 miljoen2. Dankzij dit voordeel kon in het jaar 2017 de subsidiedaling
grotendeels worden opgevangen.
In onderstaande tabel laten we zien wat de resultaten zijn per Wsw-medewerker. Het verschil tussen
loonkosten en subsidies is opgelopen van - € 900 in 2010 naar - € 3.800 in 2017. Het resultaat in de
bedrijfsvoering is gestegen van - € 100 in 2010 naar een positief resultaat van € 1.000 per medewerker.
TABEL 2 ONTWIKKELING LOONKOSTEN VERSUS SUBSIDIES EN SALDO BEDRIJFSVOERING PER MEDEWERKER (IN SE’S)
2.5
Ontwikkelingen voor 2018 - 2022
De komende jaren zal naar verwachting het financiële resultaat per Wsw-medewerker blijven verslechteren.
De belangrijkste oorzaak is dat het negatieve verschil tussen loonkosten en subsidies de komende jaren
nog toeneemt als gevolg van de bezuinigingen in de Participatiewet (2018-2020). In 2015 -2017 werkte dit
negatieve effect nog niet volledig door omdat in deze periode een grotere volumedaling werd gerealiseerd.
Daarmee was landelijk gemiddeld een incidenteel hoger dan verwacht subsidiebedrag beschikbaar per
persoon. In de periode 2018 – 2020 is dit effect niet meer aan de orde. De daling van de subsidie per Wsw-
er bedraagt voor de periode 2018-2020 ongeveer € 2.000 (exclusief de jaarlijkse prijsbijstelling), terwijl de
gemiddelde loonkosten in dezelfde periode maximaal zo’n € 200 dalen.
Verbeteringen in de bedrijfsvoering zullen deze ontwikkeling niet en ook niet gedeeltelijk meer kunnen
compenseren. De inspanningen in de afgelopen jaren hebben tot een substantiële verbetering geleid,
maar aan deze stijging lijkt in 2017 een einde te zijn gekomen. Met de ouder wordende populatie van
Wsw-medewerkers moet bij de uitvoering van de Wsw rekening gehouden gaan worden met afnemende
productiviteit en oplopende kosten.
2 De voordelen voor de Wsw-doelgroep zijn relatief beperkt omdat vrijwel alle medewerkers op een minimumloonniveau of iets
hoger alleen recht hebben op een kleinere compensatie (€ 1.000 in plaats van € 2.000 per fte). Dit komt vanwege de vastgestelde
berekeningswijze waarin uitgegaan wordt van een normweek van 40 uur i.p.v. de voor de Wsw en andere sectoren geldende 36 uur.
Daarnaast heeft ongeveer een kwart van de bedrijven op verzoek van de accountant besloten de nu nog niet formeel vastgestelde
LIV-opbrengst in het volgende jaar (2018) te verwerken. Als hiermee rekening gehouden wordt, bedraagt het totale lage inkomens-
voordeel over het jaar 2017 circa 35 miljoen.
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
Verschil loonkosten en subsidies -900 -2.100 -1.800 -1.800 -1.600 -1.900 -3.100 -3.800
Saldo bedrijfsvoering -100 -600 -100 300 300 400 1.000 1.000
17
In de volgende figuur is de ontwikkeling van het gemiddelde bedrag per Wsw-er weergegeven. In 2017 was
sprake van een tekort van € 2.000 per medewerker. Voor de periode 2018-2020 zal dat dit tekort oplopen tot
ongeveer € 3.700 per medewerker als gevolg van de verwachte ontwikkeling van de hoogte van de subsidie
en het gemiddelde loon. Na 2020 zal dit bedrag volgens de meest recente inzichten3 iets teruglopen omdat
in 2021-2022 het rijksbudget minder snel daalt dan de Wsw-populatie.
Daarnaast is in figuur 12 opgenomen wat de financiële gevolgen kunnen zijn van de problematiek van
de ouder wordende Wsw-populatie. Het oplopende ziekteverzuim, dalende productiviteit en extra
begeleidingskosten zullen het resultaat in de bedrijfsvoering neerwaarts beïnvloeden en tot een daling van
het bedrijfsresultaat gaan leiden. Rekening wordt gehouden met een verslechtering van het resultaat van
tenminste enkele honderden euro’s per Wsw-er in de periode 2018-2022.
Bij deze figuur is verondersteld dat de kosten voor de infrastructuur per medewerker van de doelgroep
op een vergelijkbaar niveau kunnen blijven. Dit is eenvoudiger realiseerbaar bij een organisatie of
bedrijf dat ten behoeve van de nieuwe doelgroep een actieve rol vervult. Indien deze echter in een
krimpsituatie verkeert (afnemende doelgroep) leidt dit hogere bedrijfskosten per persoon en tot extra
herstructureringskosten. De exploitatie zal bij een dergelijk bedrijf ongunstiger gaan uitpakken.
FIGUUR 12 VERWACHTE ONTWIKKELING EXPLOITATIE PER WSW MEDEWERKER IN DE PERIODE 2018-2012
Op basis van de geschetste ontwikkelingen per Wsw-medewerker kan een prognose worden opgesteld van
de landelijke exploitatie van de Wsw in de komende jaren.
3 Meicirculaire 2018. Prognose ontwikkeling macrobudget en volume Wsw-populatie
18
In 2017 is sprake van een landelijk tekort van 156 miljoen. De daling op de exploitatie van de Wsw
doelgroep ten opzichte van 2016 was relatief beperkt mede als gevolg van de introductie van het lage
inkomensvoordeel. Door de subsidiedaling zal het tekort de komende jaren toenemen, tot een landelijk
tekort van ruim 250 miljoen.
Na 2020 treedt een geleidelijke verbetering op. Vanaf dat moment is de subsidiedaling per persoon tot
stilstand gekomen en is sprake van een voortdurende daling van het volume aan Wsw-medewerkers.
Dit leidt er toe dat de tekorten in de exploitatie gaan afnemen. De omvang en snelheid is onzeker omdat de
komende jaren de problematiek van de ouder worden Wsw-populatie het exploitatieresultaat neerwaarts
zal beïnvloeden.
FIGUUR 13 VERWACHTE ONTWIKKELING EXPLOITATIE DOELGROEP WSW IN DE PERIODE 2017-2022
Bovenstaand figuur geeft een schets van de verwachte landelijke ontwikkelingen. Per sociaal werkbedrijf
en/of gemeente kan dit een iets ander verloop hebben onder andere afhangend van de samenstelling van
het loongebouw en de leeftijdsopbouw van de Wsw-populatie. Maar afgezien van deze verschillen mag op
hoofdlijnen verondersteld worden dat als een werkbedrijf en/of gemeente voor de verwachte tekorten in
2018 een structurele dekking heeft, dat voor de meerjarenbegroting de financiële problematiek beperkt
blijft tot een incidentele problematiek in de jaren 2019 en 2020.
19
HOOFDSTUK 3
PersonenDit hoofdstuk geeft een overzicht van de personele ontwikkeling in de sector. Aan de orde komen de
volgende categorieën personen: de Wsw-medewerkers en overige doelgroepen met afstand tot de
arbeidsmarkt die werkzaam zijn in of via het sociale werkbedrijf.
3.1
Wsw-medewerkers
TABEL 3 AANTAL WSW-GESUBSIDIEERDE MEDEWERKERS
Tabel 3 geeft een overzicht van het aantal Wsw-gesubsidieerde medewerkers met een Wsw-dienstverband
per ultimo van het jaar. Aan het eind van 2017 waren er 87.200 medewerkers4. Dit is een daling van 4,7% ten
opzichte van het voorgaande jaar. De Wsw kent met ingang van 2015 alleen uitstroom, er is geen nieuwe
instroom.
TABEL 4 WSW-MEDEWERKERS IN AANTAL ARBEIDSJAREN
In tabel 4 wordt de doelgroep Wsw-medewerkers uitgedrukt in aantal arbeidsjaren. Het aantal arbeidsjaren
is lager dan het aantal medewerkers, omdat Wsw-geïndiceerden in deeltijd kunnen werken. In 2016
bedroeg het aantal arbeidsjaren 83.000. In 2017 is dit ruim 5% gedaald naar 78.600. Over 2017 is de daling
in het aantal arbeidsjaren wat sterker dan de hierboven genoemde daling van het aantal personen.
Dit heeft vooral te maken met een wijziging in de registratie-systematiek5.
2017 2016 %
Wsw-gesubsidieerde medewerkers (personen) 87.200 91.500 -4,7%
2017 2016 %
Wsw-gesubsidieerde medewerkers (in arbeidsjaren) 78.600 83.000 -5,3%
4 Voor 2016 is bij deze tabel gebruik gemaakt van de gegevens uit de landelijke Wsw-statistiek. Voor 2017 waren deze gegevens nog niet
beschikbaar. Op basis van de gegevens uit de sectorinformatie van de Cedris-leden en informatie over de ontwikkeling van het aantal
SE’s van de overige gemeenten en uitvoeringsorganisaties is de prognose voor 2017 opgesteld.
5 Met ingang van 2017 worden conform instructie van het Ministerie van SZW voor de berekening van het aantal arbeidsjaren in de
Wsw-statistiek de personen die meer dan twee jaar arbeidsongeschikt zijn of personen die geschorst zijn, maar van wie het
dienstverband formeel nog doorloopt (de zogenoemde ‘slapers’ ) niet meer meegeteld in deze statistiek.
20
2017 % 2016 %
Begeleid werken 4.800 5 4.900 5
Individueel gedetacheerd 14.500 17 14.800 16
Extern in groep: groepsdetachering 16.500 19 16.900 19
Extern in groep: werken op locatie 16.700 19 17.700 19
Beschermd/intern geplaatst 34.700 40 37.300 41
Totaal 87.200 100 91.500 100
Verdeling over de werkladder
Wsw-medewerkers kunnen worden verdeeld over de werkladder, een categorisering van de verschillende
vormen waarin Wsw-gesubsidieerden werk kunnen verrichten. De werkladder bestaat uit verschillende
sporten, oplopend van beschut werken binnen de muren van het sociaal werkbedrijf tot werken in dienst
van een reguliere werkgever (begeleid werken). Deze gegevens zijn uitgedrukt in % van het aantal personen
(tabel 5).
TABEL 5 AANTAL WSW-MEDEWERKERS (PERSONEN) NAAR TREDEN OP DE WERKLADDER
Voor de gehele Wsw-populatie is sprake van een volumedaling van circa 5%. In deze paragraaf wordt
bekeken in welke mate een verandering is opgetreden in de procentuele verdeling.
Bij begeleid werken zien we een vergelijkbaar percentage als voorgaand jaar. Bij individuele detacheringen
is afgerond sprake van een marginale stijging. Bij sommige bedrijven zijn groepsdetacheringen omgezet
in individuele overeenkomsten. In totaal is het percentage mensen dat bij een gewone werkgever aan de
slag is, licht gestegen van 40% naar 41% (de combinatie van begeleid werken, individuele detacheringen
en groepsdetacheringen). De omvang van de groep die werkzaam is op locatie is vergelijkbaar gebleven
(19%). Bij de interne/beschutte werkplekken zien we dat het aantal personen ten opzichte van 2016 licht is
gedaald van afgerond 41% naar 40%.
Onder deze gesaldeerde cijfers zit een grote dynamiek van medewerkers. Zo is sprake van terugval van
medewerkers die individueel detacheren of begeleid werken niet meer aankunnen, medewerkers die in
afwachting van een nieuw contract tijdelijk een interne werkplek hebben of medewerkers die juist de stap
van interne werksoort naar buiten zetten. Inschatting is dat jaarlijks circa 20% tot 30% van de medewerkers
een nieuwe of andere werkplek heeft.
21
FIGUUR 14 WSW-MEDEWERKERS NAAR LEEFTIJDSCATEGORIE (%)
In figuur 14 is de verdeling naar leeftijd van de populatie Wsw-medewerkers weergegeven. Eind 2017 is 1%
van de medewerkers 24 jaar of jonger. De grootste groep bevindt zich in de leeftijdscategorie van 55 jaar
en ouder (39%). Doordat er geen nieuwe instroom meer plaats vindt, wordt de populatie geleidelijk steeds
ouder. In 2014 was het aandeel van de groep 55 jaar en ouder nog 32% van de populatie. Als we naar de
gegevens van de afzonderlijke werkbedrijven kijken, dan zien we forse verschillen in de leeftijdsopbouw
van het Wsw-bestand. In figuur 15 zien we dat het aandeel van de leeftijdscategorie van 55 jaar en ouder
varieert van meer dan 25% tot bijna 50% van de gehele populatie.
FIGUUR 15 PERCENTAGE WSW-MEDEWERKERS VAN 55 JAAR EN OUDER PER BEDRIJF
0% 5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45%
55 jaar en ouder45-54 jaar35-44 jaar25-34 jaar24 jaar en jonger
-
10
20
30
40
50
60
Percentage Wsw-medewerkers van 55 jaar en ouder (per bedrijf) in 2017
22
Verdeling naar type opdrachtgever
TABEL 6 AANTAL EXTERN GEPLAATSTE MEDEWERKERS NAAR TYPE OPDRACHTGEVER
Van de extern geplaatsten is een groot deel niet bij gemeenten uit het eigen verzorgingsgebied geplaatst,
maar bij derden. Eind 2017 bedroeg het aantal extern geplaatste personen 35.800 (41% van de gehele
populatie). Hiervan waren 300 personen geplaatst in begeleid werken bij gemeenten in het eigen
verzorgingsgebied. Bij ruim de helft van de sociale werkbedrijven hebben de eigen gemeenten
Wsw-medewerkers in dienst met begeleid werken. Gedetacheerd bij eigen gemeenten waren 3.900
personen en dat is iets meer dan in 2016. Een van de achterliggende redenen is dat een deel van de
werksoorten (werken op locatie) uitgevoerd wordt ten behoeve van de eigen gemeenten en bij een aantal
gemeenten deze activiteiten zijn omgezet in detacheringen.
Omvang en redenen van uitstroom
De totale uitstroom bedroeg in 2017 voor de sociale werkbedrijven 4.700 personen6. De uitstroom is in
tabel 7 uitgesplitst naar reden van uitstroom. Uitstroom kan verschillende redenen hebben: het aanvaarden
van een reguliere baan (niet zijnde begeleid werken) of het verkrijgen van een uitkering zoals WAO, WIA
of Wajong. Andere redenen voor uitstroom zijn pensionering of een samenstel van overige redenen zoals
stopzetten van tijdelijke contracten, verhuizing en overlijden.
TABEL 7 UITSTROOM UIT DE WSW NAAR REDEN
2017 2016
Begeleid werken bij eigen gemeenten 300 500
Detachering bij eigen gemeenten 3.900 3.600
Geplaatst bij derden (private en semi-publieke sector) 31.600 32.450
Totaal 35.800 36.600
6 In deze statistiek zijn de uitstroomcijfers voor de verschillende sociale werkbedrijven opgeteld. Een klein deel van deze uitstroom betreft
uitstroom naar andere uitvoeringsorganisaties (verhuizingen). De totale landelijke uitstroom uit de Wsw ligt daarmee op een gemiddeld
iets lager niveau.
2017 % 2016 %
Reguliere baan 50 1 50 1
WAO, WIA, Wajong of andere uitkering 850 18 950 17
Pensioen 2.000 42 1.950 36
Overige redenen 1.800 38 2.450 46
Totaal 4.700 100 5.400 100
23
We zien dat in 2016 het samenstel van de overige redenen nog circa de helft van de uitstroom betrof (46%).
In belangrijke mate werd dit veroorzaakt door tijdelijke contracten die in 2016 zijn afgelopen. In 2017
is dit effect niet meer aan de orde omdat alle tijdelijke Wsw-contracten hetzij zijn uitgestroomd, hetzij
overgegaan zijn in vaste aanstellingen, waardoor de uitstroom als geheel lager uitkomt. Het procentuele
deel dat uitstroomt vanwege pensionering is hierdoor toegenomen.
Een tweede factor die een rol kan spelen is dat in de transitiefase naar de Participatiewet bij verschillende
bedrijven de zogenoemde ondergrens nadrukkelijker wordt gehanteerd waardoor relatief meer Wsw-
medewerkers zijn uitgestroomd uit de Wsw. Net als in voorgaande jaren is het aantal personen dat
uitstroomt vanwege een reguliere baan een marginaal deel van de uitstroom. Voor de komende jaren is de
verwachting dat overige redenen als ziekte en overlijden met name door het ouder worden van de Wsw-
populatie zullen toenemen.
Achter deze landelijke gemiddelden gaan forse verschillen schuil in de mate van uitstroom van het
Wsw-bestand. In figuur 16 zien we dat de omvang van de uitstroom per lid varieert van minder dan 4% tot
in enkele gevallen meer dan 10% van de populatie. Daar waar sprake is van een hoge uitstroom, wordt dat
hoofdzakelijk door de overige redenen veroorzaakt.
FIGUUR 16 UITSTROOM WSW PER BEDRIJF NAAR ACHTERLIGGENDE REDENEN
Omvang ziekteverzuim
Het ziekteverzuim heeft in de Wsw veel aandacht. In het bedrijfsvergelijkend onderzoek is gevraagd naar
het ziekteverzuim van mensen met een Wsw-dienstverband.
Reguliere baan Zieke/uitkering Pensioen
0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
Overig
24
Het ziekteverzuim in de Wsw dienstverbanden is in 2017 13,3% en ligt daarmee beduidend hoger dan vorig
jaar (12,8%). Als we deze cijfers in een historisch perspectief plaatsen, dan zien we dat na een trendmatige
daling in de periode 2010 – 2014, vanaf 2015 het ziekteverzuim gemiddeld is gaan oplopen. Een belangrijke
achterliggende oorzaak is dat de gemiddelde leeftijd van de doelgroep oploopt en de samenstelling wijzigt
(een populatie met een relatief zwakkere gezondheid). Een tweede reden is te vinden in de constatering
van het CBS dat in 2017 voor de beroepsbevolking in Nederland het ziekteverzuim 0,1% is gestegen,
onder andere door de griepepidemie. Het ligt voor de hand dat dit effect minstens even sterk bij de Wsw
doelgroep is opgetreden. Daarnaast zijn er diverse voorbeelden dat door de krimpende populatie de
werkdruk is toegenomen en dat dit heeft geleid tot oplopend ziekteverzuim.
FIGUUR 17 % ZIEKTEVERZUIM DOELGROEP WSW 2010-2017
De variatie van het verzuimpercentage rondom het landelijke gemiddelde is groot. In figuur 18 zien we
dat in 2017 het verzuim varieert van minder dan 10% bij enkele bedrijven tot in enkele gevallen bijna 20%
van de populatie. Een van de verklaringen is het forse verschil in gemiddelde leeftijd van de doelgroep per
bedrijf en daarmee een grotere kans op ziekteverzuim.
FIGUUR 18 ZIEKTEVERZUIM 2017 (%) PER BEDRIJF
Ziekteverzuim Wsw
0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
16%
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017
Ziekteverzuim Wsw
0% 2%
4% 6% 8%
10% 12% 14%
18% 20%
16%
25
3.2
Overige doelgroepen
Naast de Wsw-medewerkers werken in het sociaal werkbedrijf ook andere doelgroepen met regelingen
zoals de WIA, Wajong, AWBZ en met ingang vanaf 2015 de nieuwe doelgroep vanuit de Participatiewet. Deze
doelgroepen zijn in onderstaande tabel samengevat weergegeven onder de noemer ‘overige doelgroepen’.
TABEL 8 AANTAL DIENSTBETREKKINGEN DOELGROEP IN PERSONEN
In tabel 8 wordt het totaal aantal dienstbetrekkingen weergegeven in de sociale werkbedrijven voor
medewerkers die afkomstig zijn vanuit een van de doelgroepen. De medewerkers van de Wsw-doelgroep
vormen met 92% het overgrote deel van het aantal dienstbetrekkingen. Het aantal dienstbetrekkingen voor
overige doelgroepen bedraagt 8.100 personen (8%).
TABEL 9 VERDELING DIENSTBETREKKINGEN OVERIGE DOELGROEPEN IN PERSONEN
In tabel 9 zijn de dienstbetrekkingen uitgesplitst naar de verschillende overige regelingen. De afgelopen
jaren verzorgden sociale werkbedrijven al dienstbetrekkingen voor medewerkers met een Wajong-indicatie.
Daarnaast is met ingang van 2015 sprake van instroom van dienstbetrekkingen vanuit de Participatiewet.
Het aantal dienstbetrekkingen met medewerkers vanuit het doelgroepregister en beschut werk is in 2017
goed op gang gekomen.
Het grootste deel van de dienstbetrekkingen overige doelgroepen wordt gevormd door de nieuwe
doelgroep werken met loonkostensubsidie (5.600 personen). Het aantal dienstbetrekkingen beschut werk
is opgelopen tot circa 1.000 personen. Daarnaast biedt een aantal sociale werkbedrijven in opdracht
van de gemeenten medewerkers zonder beperking een tijdelijk dienstverband aan om daarmee uit de
uitkeringssituatie te komen met als beoogde vervolgstap de uitstroom naar regulier werk. Het gaat hierbij
2017 % 2016 %
Dienstbetrekkingen doelgroep Wsw 87.200 92 91.400 96
Dienstbetrekkingen overige doelgroepen 8.100 8 3.400 4
Totaal 95.300 100 94.800 100
2017 % 2016 %
Participatiewet doelgroepregister/LKS 5.600 70 1.250 37
Participatiewet indicatiebesluit beschut 1.000 12 250 7
Wajong-indicatie 300 3 250 7
Participatiewet overig 1.200 15 1.650 48
Totaal 8.100 100 3.400 100
26
doorgaans wel om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, maar om andere redenen dan een
arbeidsbeperking volgens de definitie van het doelgroepregister.
In hoofdstuk 2 is toegelicht dat de sociale werkbedrijven verschillende rollen kunnen vervullen waarbij
medewerkers ofwel via de organisatie bij werkgevers worden geplaatst of juist bij het werkbedrijf in dienst
komen. De meest voorkomende rollen zijn die waarin het sociale werkbedrijf de brede rol van bemiddelaar
en werkgever vervult voor de gehele doelgroep en de rol waarin het werkbedrijf voornamelijk als werkgever
optreedt.
TABEL 10 ROL WERKGEVERS EN PLAATSING MEDEWERKERS
In tabel 10 hebben we de twee belangrijkste rollen weergegeven en aangegeven in welke vormen de
medewerkers uit de overige doelgroepen zijn geplaatst.
→ Bij sociale werkbedrijven die een brede rol vervullen als bemiddelaar en werkgever zien we dat circa
63% rechtstreeks bij (andere) werkgevers wordt geplaatst en de resterende 37% een dienstbetrekking
heeft in de eigen organisatie.
→ Bij sociale werkbedrijven die vooral een rol als werkgever vervullen, zien we dat het zwaartepunt van de
dienstbetrekkingen ligt bij het werken op locatie (groen, schoonmaak en dergelijke in eigen beheer) en
intern beschut.
TABEL 11 DOELGROEP MET EEN TRAJECTOVEREENKOMST IN PERSONEN
Tenslotte is in tabel 11 het aantal personen in beeld gebracht dat bij de sociale werkbedrijven een traject
heeft doorlopen. Naast de dienstbetrekkingen voor de Wsw-populatie en de overige doelgroepen, vormt
dit een belangrijk onderdeel van het totale werkpakket. In totaal gaat het om circa 24.200 personen, en ligt
Rol als bemiddelaar & werkgever (%)
Rol voornamelijk als werkgever (%)
Via: naar werkgever 63 3
Bij: individuele detacheringen 11 16
Bij: groepsdetacheringen 10 19
Bij: werken op locactie 10 29
Bij: Intern/beschut 7 32
2017 %
Korte periode tot vier weken (m.n. diagnose/assessment) 2.200 9
Kortere periode van vier tot 12 weken (m.n. werkfit maken) 4.800 20
Langduriger periode van meer dan 12 weken (m.n. werkervaring, werken met
behoud uitkering)
17.200 71
Totaal 24.200 100
27
daarmee in dezelfde orde van grootte als in 2016 (23.400 personen). In de trajecten zit een grote variatie:
een korte assessment van de werknemersvaardigheden, een sollicitatiecursus of taaltraining, of een BBL-
traject (Beroeps Begeleidende Leerweg), een werkfit-training of een langduriger vakopleiding.
In de uitvraag is bij de trajecten onderscheid gemaakt naar de tijdsduur van de trajectovereenkomsten.
Bij de sociale werkbedrijven wordt de grootste categorie gevormd door de trajecten van een langduriger
periode van meer dan 12 weken (71%). Het gaat hierbij vaak om werkervaringsplaatsen en het tijdelijk
werken met behoud van uitkering voordat een medewerker gereed is om te worden bemiddeld naar een
reguliere dienstbetrekking.
28
HOOFDSTUK 4
FinanciënIn dit hoofdstuk komen de opbrengsten, de kosten en het financiële resultaat van de uitvoering van de sociale werkbedrijven aan de orde, vertaald naar landelijk niveau.
4.1
Opbrengsten
De opbrengst van sociale werkbedrijven bestaat hoofdzakelijk uit:
→ arbeidsplaatsgebonden subsidies;
→ de netto omzet7 van detachering;
→ de netto omzet van productie en eigen dienstverlening.
In deze paragraaf worden deze opbrengsten onderscheiden. De Rijkssubsidie wordt voor een deel
aangewend voor loonkostensubsidies aan werkgevers en het resterende deel dient ter bekostiging van
begeleiding en administratie.
Gemeentelijke bijdragen zijn in de berekening van de opbrengst niet meegenomen. Overige
bedrijfsopbrengsten komen in het resultaatoverzicht terug (paragraaf 4.3).
TABEL 12 OPBRENGST WSW DOELGROEP (X € 1.000.000)
Tabel 12 geeft een beeld van de opbrengst van de sector. De totale opbrengst in 2017 van € 2.839 miljoen is
met 3,4% gedaald ten opzichte van 2016. Een bepalende reden is het dalende volume aan subsidies voor de
doelgroep, veroorzaakt door zowel de daling van het aantal medewerkers als het dalende subsidiebedrag
per Wsw-er. De netto omzet uit detachering en de opbrengsten uit eigen productie zijn op een vrijwel
vergelijkbaar niveau gebleven ondanks de daling van het volume van de doelgroep.
2017 2016 (%)
Arbeidsplaatsgebonden subsidies 1.989 2.089 -4,8
Netto omzet uit detachering 299 296 0,9
Netto omzet uit eigen productie en dienstverlening 551 555 -0,8
Totaal 2.839 2.940 -3,4
7 Onder netto omzet wordt verstaan: omzet minus directe kosten voor inkoop van grond- en hulpstoffen en uitbesteed werk.
29
TABEL 13 OPBRENGST WSW DOELGROEP PER ARBEIDSJAAR
In tabel 13 zijn de omvang van de Rijkssubsidie en de netto omzet (totaal) per Wsw-arbeidsjaar
weergegeven. Per arbeidsjaar werd in 2017 omgerekend per arbeidsjaar een bedrag van afgerond € 25.700
aan Rijkssubsidie ontvangen. Dit is een combinatie van een lager subsidiebedrag per persoon als gevolg
van de bezuinigingen en een nominale prijsbijstelling voor 2017. Exclusief deze prijsbijstelling ligt het
subsidiebedrag in reële prijzen € 700 lager waarmee de subsidie ten opzichte van 2016 in gelijkblijvende
prijzen is gedaald met € 8008.
Dit verschil betreft de in het Participatiebudget verwerkte macro-bezuiniging van € 500 per arbeidsjaar
(-2%) en een verschil tussen geraamde en feitelijke volumedaling. Naast deze verschuivingen in het
subsidiebedrag is in 2017 sprake van een stijging van de netto omzet per arbeidsplaats tot een omvang van
€ 10.800. Achterliggende redenen zijn verbeteringen van de tarieven en een toename van het volume aan
opbrengsten veroorzaakt door extra detacheringen.
Opbrengst overige doelgroepen
De overige doelgroepen genereren ook opbrengsten voor het sociaal werkbedrijf. Hieronder worden die
apart in beeld gebracht.
TABEL 14 OPBRENGST OVERIGE DOELGROEPEN (X € 1.000.000)
De opbrengst van overige doelgroepen bedraagt in 2017 € 161 miljoen, een stijging van € 8 miljoen
ten opzichte van het jaar 2016 (€ 153 miljoen). Een achterliggende verklaring is dat een aantal sociale
werkbedrijven in 2017 een groter takenpakket hebben gekregen voor bemiddeling van de bredere
doelgroep van de Participatiewet en dat om die redenen extra activiteiten worden georganiseerd.
8 De systematiek is met ingang van 2015 gewijzigd. In 2014 was sprake van een taakstelling per gemeente en een normbedrag per SW-er
uitgedrukt in arbeidsjaren. In 2015 is sprake van een geïntegreerd Participatiebudget. Onderdeel van dit budget is een berekend gedeelte
voor de Wsw waarin uitgegaan wordt van een volumedaling en bezuinigingstaakstelling. In 2017 bedroeg het macrobudget 2.023 mln
(mei-circulaire 2018) en het totale gerealiseerde landelijke volume 78.613 SE. De nominale prijsbijstelling (LPO) over 2017 bedraagt
52 miljoen, omgerekend per SE € 700.
2017 2016 (%)
Arbeidsplaatsgebonden subsidies (Rijkssubsidie) 25.700 25.800 -0,4
Netto omzet totaal 10.800 10.300 2,9
2017 2016
Arbeidsplaatsgebonden subsidies 82 93
Opbrengst activiteiten overige doelgroepen 79 60
Totaal 161 153
30
Netto omzet naar type opdrachtgever
De netto omzet van Wsw-gesubsidieerden en overige doelgroepen samen laat zich als volgt verdelen over
verschillende typen opdrachtgevers.
TABEL 15 VERDELING NETTO OMZET NAAR TYPE OPDRACHTGEVER (%)
De netto omzet is in 2017 voor 52% afkomstig uit de profit sector (tabel 15). Gemeenten uit het eigen
verzorgingsgebied zorgen voor 39% van de omzet. Lokaal zien we forse verschillen. Sommige sociale
werkbedrijven hebben een omzet uit de eigen gemeenten van 20%. Bij andere bedrijven ligt dit in de orde
van 60%.
4.2
Kosten
De kosten van de sociale werkbedrijven bestaan hoofdzakelijk uit:
→ arbeidskosten voor de doelgroep;
→ arbeidskosten voor ongesubsidieerde professionals;
→ materiële kosten, zoals huisvesting, productiemiddelen, afschrijvingen, et cetera.
In deze paragraaf worden deze drie kostensoorten in beeld gebracht voor de Wsw-medewerkers en
overige doelgroepen. Incidentele kosten en financiële lasten (rentekosten) worden in deze paragraaf niet
meegenomen. Zij komen in het resultaatoverzicht (paragraaf 4.3) terug.
Kosten Wsw-medewerkers
TABEL 16 DE KOSTEN VAN DE WSW DOELGROEP (X € 1.000.000)
2017 2016
Eigen gemeenten 39 38
Overige overheden/not for profit 9 9
Profit 52 53
Totaal 100 100
2017 2016 %
Arbeidskosten Wsw-medewerkers 2.259 2.348 -3,8
Arbeidskosten ongesubsidieerde professionals 502 498 0,7
Materiële kosten 270 268 0,6
Totaal 3.031 3.114 -2,7
31
De totale kosten van de Wsw bedragen in 2017 € 3.031 miljoen en liggen daarmee € 83 miljoen (-2,7%)
lager dan in 2016. De kosten bestaan voor het grootste deel uit arbeidskosten van Wsw-medewerkers.
Hier zien we een daling van -3,8% die met name veroorzaakt wordt door de volumedaling van het aantal
medewerkers (-5%). Daarnaast is sprake van een prijsstijging van de Wsw-cao, wettelijke aanpassingen van
de hoogte van het minimumloon en een beperkte daling van het gemiddelde loon doordat sprake is van een
uitstroom van hoger ingeschaalde medewerkers.
Tenslotte zien we dat de arbeidskosten van de ongesubsidieerde professionals en de materiële kosten ten
opzichte van 2016 op een ongeveer vergelijkbaar niveau zijn gebleven.
TABEL 17 DE KOSTEN VAN DE WSW DOELGROEP PER ARBEIDSJAAR
Bovenstaande kosten zijn in tabel 17 omgerekend naar kosten per arbeidsjaar Wsw. De arbeidskosten van
Wsw-medewerkers bedragen € 29.500 per arbeidsjaar, de begeleidingskosten door professionals € 6.400 en
de materiële kosten € 3.400 per arbeidsjaar. Verschillende ontwikkelingen beïnvloeden de hoogte van de
loonkosten en de materiële kosten.
De gemiddelde arbeidskosten per Wsw-medewerker zijn een samenstelling van Wsw-medewerkers in
dienstverband bij het sociaal werkbedrijf (circa 95% van de populatie) en het aantal Wsw-medewerkers
dat via begeleid werken bij een reguliere werkgever in dienst is (5%). Voor de Wsw-medewerkers in
dienstbetrekking wordt gemiddeld een brutoloon betaald van circa € 30.400. Voor de (beperkte) groep
begeleid werkers een loonkostensubsidie van circa € 13.100. Over de gehele Wsw-populatie betekent dit
een gemiddelde loonsom van € 29.500 per fte. De stijging van € 29.100 naar € 29.500 in 2017 wordt met
name veroorzaakt door de nominale stijging van het wettelijk minimumloon en de aanpassingen in de
Wsw-cao.
De arbeidskosten voor professionals zijn ten opzichte van 2016 gestegen. Voor een deel heeft dit betrekking
op de reguliere nominale loonaanpassingen. Daarnaast zien we dat bij een aantal bedrijven sprake is van
extra inhuur om onder meer knelpunten in de bedrijfsvoering op te kunnen vangen, omdat medewerkers
uit de doelgroep zijn uitgestroomd naar andere functies.
De materiële kosten zijn samengesteld uit huisvestingskosten, afschrijvingen vaste activa,
productiemiddelen en overige kosten. De volgende tabel geeft een uitsplitsing van de landelijke cijfers
naar verschillende kostensoorten. Aandachtspunt hierbij is dat in het onderzoek de sociale werkbedrijven
alleen voor het totaal van de kosten een onderverdeling gemaakt hebben naar Wsw-activiteiten en
overige doelgroepen. Er is dus in deze rapportage geen exacte toerekening te maken van bijvoorbeeld
huisvestingskosten voor de Wsw-activiteiten. Hiermee rekening houdend geeft de tabel een globale
inschatting hoe de materiële kosten verdeeld zijn.
2017 2016
Arbeidskosten Wsw-medewerkers (incl. subsidie Begeleid Werkers) 29.500 29.100
Arbeidskosten ongesubsidieerde professionals 6.400 6.000
Materiële kosten 3.400 3.200
32
2017 2016
Huisvestingskosten 16 20
Afschrijvingen vaste activa 11 13
Productiemiddelen 8 9
Overige 35 36
Niet uitgesplitst 30 22
Totaal materiële kosten (SW + overige doelgroepen) 100 100
TABEL 18 UITSPLITSING MATERIËLE KOSTEN 2016 EN 2017 (%)
Kosten overige doelgroepen
Het aandeel van de arbeidskosten van overige doelgroepen is aanzienlijk lager, omdat lang niet iedereen in
dienst van het sociaal werkbedrijf komt. Het aandeel van de begeleidingskosten (trajectkosten) is voor deze
doelgroepen groter dan in de Wsw.
TABEL 19 DE KOSTEN VAN DE OVERIGE DOELGROEPEN (X € 1.000.000)
In 2017 bedragen de kosten voor overige doelgroepen € 170 miljoen, een stijging ten opzichte van 2016 van
€ 11 miljoen, samenhangend met het gegroeide takenpakket van een aantal sociale werkbedrijven.
2017 2016
Arbeidskosten overige doelgroepen 51 43
Arbeidskosten ongesubsidieerde professionals 96 87
Materiële kosten 23 29
Totaal 170 159
33
4.3
Resultaat
TABEL 20 EXPLOITATIEOVERZICHT (X € 1.000.000)
Het bovenstaande resultaatoverzicht toont voor 2017een negatief bedrijfsresultaat van € 156 miljoen.
Dat is een daling ten opzichte van 2016 met € 20 miljoen (- € 136 miljoen). Achter deze cijfers zijn
verschillende ontwikkelingen waarneembaar.
Allereerst hebben we gezien dat de omzetcijfers met 3,4% zijn afgenomen (€ 2.839 versus € 2.940).
Dit wordt met name veroorzaakt door de daling van de Rijkssubsidie, zowel in volume als door de
bezuinigingstaakstelling. De gerealiseerde omzet in detachering en productie laat een verbetering zien.
De omzet bij de overige doelgroepen is vrijwel gelijk gebleven.
Vervolgens hebben we gezien dat de kosten in wat mindere mate zijn gedaald (€ 3.031 versus € 3.114).
Ook dit wordt veroorzaakt door de daling van het volume van de doelgroep, maar ook door een stijging
van de cao-lonen. Het saldo is zichtbaar in de ontwikkeling van het exploitatieresultaat: deze is van 2016
op 2017 gedaald van - € 180 miljoen naar - € 200 miljoen.
Tenslotte zien we dat de overige bedrijfsopbrengsten ongeveer vergelijkbaar zijn gebleven (€ 28 miljoen
om € 31 miljoen) en de incidentele baten/lasten dit jaar wat hoger zijn uitgekomen op € 17 miljoen.
In het resultaatoverzicht zijn de vaste gemeentelijke bijdragen buiten beschouwing gelaten. In 2017
betrof dat een bedrag van € 157 miljoen, een hoger bedrag dan in 2016 (€ 117 miljoen). Hieruit blijkt dat de
oplopende tekorten in het bedrijfsresultaat bij de sociale werkbedrijven vrijwel volledig door middel van
een hogere vaste gemeentelijke bijdrage worden gefinancierd vanuit de eigen middelen van gemeenten.
2017 2016 %
Omzet Wsw doelgroep (totale opbrengsten) 2.839 2.940 -3,4
Omzet overige doelgroepen (totale opbrengsten) 161 153 5,3
Totale omzet 3.000 3.093 -3,0
Kosten Wsw doelgroep 3.031 3.114 -2,7
Kosten overige doelgroepen 170 159 6,7
Totale kosten 3.200 3.273 -2,2
Exploitatieresultaat -200 -180
Overige bedrijfsopbrengsten 28 31
Saldo incidentele en financiële baten en lasten 17 13
Bedrijfsresultaat -156 -136
34
HOOFDSTUK 5
Het sociale werkbedrijfnader toegelichtIn de voorgaande hoofdstukken hebben we de resultaten laten zien van de Cedris-leden en dit vertaald naar een landelijk geheel. In dit hoofdstuk staan we stil bij wat dit betekent voor het resultaat van een gemiddeld (fictief) sociaal werkbedrijf. We leggen uit wat de meest bepalende factoren zijn.
De landelijke totaalresultaten van de branche hebben we vertaald naar een gemiddeld werkbedrijf. In het
vorige hoofdstuk is toegelicht dat landelijk over de totale Wsw-populatie van nu nog 78.600 arbeidsjaren
een negatief bedrijfsresultaat behaald is van -156 miljoen. In Nederland wordt de Wsw uitgevoerd door
ongeveer 90 sociale werkbedrijven. Er zijn evenwel grote verschillen in grootte, variërend van enkele
honderden tot enkele duizenden medewerkers.
TABEL 21 RESULTAAT 2017 (PER 1.000 WSW-ERS IN €)
2017 2016
Gemiddeld bedrijfsresultaat -2,0 -1,6
1. Verschil tussen Wsw-loonkosten en subsidies -3,5 -3,3
- Wsw-loonkosten (cao-loon) -29,5 -29,1
- Arbeidsplaats gebonden subsidies 25,7 25,8
- Lage inkomensvoordeel 0,3
2. Saldo opbrengsten en kosten bedrijfsvoering Wsw 1,0 1,1
- Opbrensten Wsw (netto toegevoegde waarde) 10,8 10,3
- Kosten bedrijfsvoering Wsw -9,8 -9,2
3. Overig (andere doelgroepen, opbrengsten,
financiële baten en lasten)
0,5 0,5
- Opbrengsten overige doelgroepen -0,1 - 0,1
- Overige opbrengsten 0,4 0,4
- Saldo financiële en incidentele baten en lasten 0,2 0,2
35
In tabel 21 is ter illustratie een sociaal werkbedrijf weergegeven met 1.000 Wsw-medewerkers met
gemiddelde financiële kengetallen9. Over 2017 zien we dat dit bedrijf een negatief bedrijfsresultaat heeft
behaald van 2,0 miljoen. In de kern zijn er drie verschillende factoren die hieraan ten grondslag liggen.
De eerste factor betreft het verschil tussen de Wsw-loonkosten en de Rijkssubsidie. Wsw-medewerkers
worden conform de cao betaald. Dat betekent dat de medewerker loon ontvangt op basis van een in het
verleden vastgestelde inschaling (historische rechten). Op basis van het Participatiebudget was er in 2017
een subsidie beschikbaar van gemiddeld € 25.700 per arbeidsjaar. Het verschil van - 3,5 miljoen betekent
dat een sociaal werkbedrijf per medewerker gemiddeld zo’n € 3.500 meer aan loonkosten betaalt dan dat
aan subsidie wordt ontvangen.
Het negatieve verschil tussen de verplichte loonkosten en het ontvangen subsidiebedrag in voorgaande
jaren is fors toegenomen: door enerzijds een bescheiden toename van de loonkosten (ontwikkeling cao-
loon) en door anderzijds een forse bezuiniging op het subsidiebedrag. In de periode 2015 - 2017 is een
bezuiniging op het bedrag per arbeidsjaar van € 117 miljoen in het Participatiebudget verwerkt10.
De tweede factor betreft het verschil tussen de opbrengsten en kosten bedrijfsvoering Wsw. Voor het
genereren van werk en begeleiden van medewerkers heeft een sociaal werkbedrijf personeelskosten (voor
de begeleidende professionals) en materiële kosten (onder andere huisvesting). Daartegenover staat
dat met werkzaamheden die Wsw-medewerkers uitvoeren een (bescheiden) omzet kan worden behaald.
Het positieve saldo van 1,0 miljoen betekent dat de (begeleidings)kosten per Wsw-medewerker met de
opbrengsten uit het werk kunnen worden gefinancierd. Vergeleken met 2016 is – na een stapsgewijze
verbetering in voorgaande jaren – sprake van een stabilisatie.
De derde factor is samengesteld uit verschillende elementen. Het gaat onder andere om activiteiten voor
overige doelgroepen (bijvoorbeeld re-integratietrajecten), overige bedrijfsopbrengsten en het saldo van
(financiële) baten en lasten. Het saldo van 0,5 miljoen betekent dat een gemiddeld sociaal werkbedrijf
beperkte inkomsten heeft uit andere activiteiten of aanvullende middelen, waarmee het verlies op de
Wsw-activiteiten niet of nauwelijks kan worden gecompenseerd.
De drie factoren tellen op tot een verlies van -2,0 miljoen. In 2017 is dit verlies volledig opgevangen door
een gemeentelijke bijdrage (2,0 mln). In voorgaande jaren was er nog wel sprake van dat eventuele tekorten
konden worden opgevangen door het interen op het eigen vermogen van het sociaal werkbedrijf.
9 Het gemiddelde sociale werkbedrijf heeft ongeveer 850 Wsw-ers. De grootte varieert in de praktijk van enkele honderden tot enkele
duizenden. Omwille van de inzichtelijkheid van de kengetallen is hier gekozen voor een bedrijf van omgerekend 1.000 medewerkers.
10 In de periode 2015 – 2020 wordt het fictieve budget voor de Wsw als onderdeel van het Participatiebudget jaarlijks met € 500 verlaagd,
tot in totaal € 3.000 per arbeidsjaar.
36
In onderstaande figuur is de spreiding van het bedrijfsresultaat over de verschillende bedrijven
weergegeven. Hieruit blijkt dat een beperkt aantal sociale werkbedrijven in 2017 nog een positief
bedrijfsresultaat laat zien. Gemiddeld is sprake van een verlies van € 2.000 per Wsw-er. Bij een aantal
werkbedrijven loopt dit verlies op tot meer dan € 4.000 per Wsw-er.
FIGUUR 19 ONTWIKKELING BEDRIJFSRESULTAAT WSW DOELGROEP (GEMIDDELD PER BEDRIJF PER WSW’ER)
-8.000 -7.000 -6.000 -5.000 -4.000 -3.000 -2.000 -1.000
- 1.000 2.000
3.000
Landelijk gemiddeld: -2.000 per Wsw-er