a. sassen het drents van ruinen van gorcum ,. assen het drents van ruinen teksten en studiËn op het...

Download A. SASSEN HET DRENTS VAN RUINEN VAN GORCUM ,. ASSEN HET DRENTS VAN RUINEN TEKSTEN EN STUDIËN OP HET GEBIED VAN TAAL, STIJL EN LETTERKUNDE, VOORHEEN ONDER REDACTIE VAN PROF

If you can't read please download the document

Upload: duongminh

Post on 29-Mar-2018

293 views

Category:

Documents


21 download

TRANSCRIPT

DR A. SASSEN

HET DRENTS VAN RUINEN

VAN GORCUM ,. ASSEN

HET DRENTS VAN RUINEN

TEKSTEN EN STUDIN

OP HET GEBIED VAN TAAL, STIJL EN LETTERKUNDE, VOORHEEN ONDER REDACTIE VAN PROF. DR G. S. OVERDIEP f, VOORTGEZET DOOR

DR J. H. BROUWER EN DR G. A.VAN ES

Hoogleraren aan de Rijksuniversiteit te Groningen

I DE ATTRIBUTIEVE GENITIEF IN HET M1DDELNEDERLANDSCH, door Dr G. A. van Es.

II NICOLAAS JARICHIDES WIERINGA. Een zeventiende -eeuws vertaler van Boccalini, Rabelais, Barclai, Leti e.a., door Dr C. L. Thijssen-Schoute.

III EEN FRAGMENT VAN DEN ROMAN DER LORREINEN, met een inleiding en woordenlijst door Dr G. S. Overdiep.

IV JAN JANSZ. STARTER, door Dr J. H. Brouwer.

V BOERENVOORTVARING IN DE OUDE LANDSCHAP. Termen en gebruiken van het boerenbedrijf in Drente, door Dr

C. C. W. J. Hijszeler. VI IETS OVER VERBREIDHEID EN HERKOMST VAN HET FRIES EN ENIGE OPMERKINGEN OP HET GEBIED DER NEDERLANDSE TAALWETENSCHAP, door Dr W. de Vries.

VII OVER WOORD EN ZIN IN HET PROZA VAN L. VAN DEYSSEL,

door Dr F. Jansonius.

VIII DRENTSE PLAATSNAMEN, door Dr W. de Vries. Voor de druk voorbereid door Dr G. S. Overdiep.

IX DE COMEDIES VAN COORNHERT, door Dr P. van der Meulen.

X BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN DE INVLOEDEN OP HOOFT,

door Dr F. Veenstra.

XI DE DRENTEN EN HUN TAAL, Terreinverkenningen inzake de Dialectgeografieie van Drente, door Dr J. Naarding. XII STUDIE OVER HET DIALECT VAN HINDELOPEN, door

Dr B. de Boer. XIII HET DRENTS VAN RUINEN, door Dr A. Sassen.

VAN GORCUM & COMP. N.V. -ASSEN

DR ASASSEN

HET DRENTS VAN RUINEN

Teksten en Studin nr XIII

ASSEN - 1VIGIVILIII VAN GORCUM & COMP. N.V. - G. A. HAK & DR H. J. PRAKKE

Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen

Gedrukt ter Koninklijke Drukkerij Van Gorcum & Comp.

INHOUD

LITTERATUUR (verkortingen) 15

INLEIDING Plaatsbeschrijving 17 Inhoud der hoofdstukken 25 Spelling 27 Materiaal 32 Samenstelling registers 34

HOOFDSTUK I HET VOCALISME Overzicht 35

A. de korte gedekte vocalen 40 i 2 u 3 e 4 5 d 6 7 a 8

B. de (korte) ongedekte vocalen 53 ie 9 uu 10 oe 11

C. de lange ongedekte voc alen 59 ii 12 ee 13 14 ue 15 eu 16 ic 17 uo 18 oo 19 oa 20 aa 21

D. de tweeklanken . 71 ei 22 ei 23 eej 24 ui 25 uj 26 oei, ooi, aai(ai), oai 27 ou(w) 28 au(w) 29 eew(iw) 30 oow 31

E. positionele fonemen 75 eer 32 eer 33 aer 34 eur 35 eur 36 y 37 oor 38 oor 39 oar 40 in 41 iin 42 ten, n 43 icon 44 u+ 45 n 46 'clan, aan 47 a 48

De owg. ecoalen in het Ruinders 82

HOOFDSTUK II VORMEN EN FUNCTIES

substantief 84 apocope 49 geslacht 50-51 casusvormen 52 meervoud op -a 53 op -na 54 op -n 55 op -ar 56 op -s 57 op -n, -711, 58 dubb. uitgang 59 pluralia tantum 60 plur. = sing. 61 verkleiningsvormen -(a)chien 63 -tien 64 -tien 65 -ien 66 umlaut 67

lidwoord 97

bijvoegelijk naamwoord 99 verbuiging 69 subst. gebruikt 70 comparatief en superlatief 71

telwoord 100 werkwoord 100 infinitief 73 verl. deelw. 74-77 tegenw. deelw. 78 imperatief 79 persoonsvormen 80-82 I klassen der sterke werkwoorden 183-284-385-486-587-6887 (redupl.) 89 II praeterito praesentia 90 III zijn, doen, willen, gaan, staan 91 IV bijzondere zwakke verba 92 voornaamwoorden 118 pers. vnw. 93-95 wederkerend vnw. 96 wederkerig vnw. 97 bezitt. vnw. 98 aanw. vnw. 99 zka 100 zoo'n 101 zl f (zls) 102 betrekk. en vrag. vnw. 103 onbepaald vnw. 104.

-

het gebruik van de infinitief 136

A. zonder (um) ta: met de hulpwerkwoorden moeten, kunnen, wi llen, zullen, mogen (en durven) 104 met laten 105 met doen 106 met blijven 107 met gaan 108

met gaan hen 109 met gaan uut, komen uut 110 cord. door en verbonden finale inf. 111 accusatief infinitief bij verba van waarnemen en weten 112 bij laten en doen e.a. 114 infinitief in plaats van partc. 115 substantivische inf. als subj., obj., praed. nomen zonder lidwoord 116

- met lides. of dem. pron. 117 - in voorz. bep. met an 118 -andere voorzetsels 119 - gesubst. inf. 120 de vrije infinitief (incl. imp. inf.) 121-124

B. met ta: 157 met komen, gaan en blijven 125 accusatief + inf. (+ ta) bij krijgen en hebben 125 met zitten, liggen, staan, hangen, lopen en komen 126 met zijn 127 met beginnen 127 met hoeven 129 met durven 130 met plegen 131 met ophouden en uitscheiden 132 vrije infinitief +-ta 133

C. met um ta 134 162 het gebruik van het partc. praesentis 162 het gebruik van het partc. praeteriti (partc. hist.) 163

de functies van de bijzin 164 met het voegwoord det: lijdend vw. 138 - voorz. vw. 139 -onderwerp 140 -gevolg, graad, aspect 141-finaal 142 - bijvoegelijk 142, 144 -redengevend 143 -uitroepend 145 voordat, omdat, zonder dat, tot dat 146 met het voegwoord as 171

A. temp.-asp. / cond.-hypoth. met praeteritum hfz, en bz. simultaan 148 irrealis 149 handeling bz. na hand. hfdz. 150

met praesens temp.asp. 151 cond. hypoth. 152 hypoth. + concessief 153

B. subject- en objectzin 154-155

C. vergelijkend 156

D. in of-functies" dubitatief 157 comparatief 158 uitroepend 160 net zo lang als 159 met doe (toe) 180 met tut 162 met woar, waneer, huo 182 woar 163 waneer 164 huo 165

.

pronominale bijzinnen 183 met antecedent 166 zonder antecedent 167

woordschikking

A. van de hoofdzin 186 mededelende hfz. met Vf. voorop na bz. en in geval van directe rede 168 verzwegen" d'r, doar, dan, doe, pronomen, wat, varia 169

S. Vf. A.-zinnen met nominaal subject 170 schikking onderdelen van A. in S. Vf. A. 171 onderlinge schikking van pronominale en nominale datief- en acc.-objecten in hfd.- en bijzin 172 hoofdzinnen met samengesteld gezegde open constructie 173 meer dan n deel V. 174 hoofdzinnen met aanloop lichte aanloop dan 175 doe 176 dem. pron. 177 doar 178 d'r 179 noow 180 zoo 181 varia 182 zware aanloop locale bepaling 183 tijdsbepaling 184

(andere) voorz. bep. 185 praedicaatsnomen 186 nominaal object 187 scheiding van Vf. en subject 188 apokoinou 189

B. van de bijzin 240

S. Vf. 190

S. en voegwoord gescheiden 191

S. A. Vf. A. 192 samengesteld gezegde 193 opmerkingen 194

HOOFDSTUK III HET RUINDERS GEOGRAFISCH (1 krt. in de tekst) Het Noorddrents 249 Het Oudschoonebeeks 255 Het Ruinders (Zuidwestdrents) vergeleken met het Zuidoostdrents 257 Het verspreidingsgebied van Zuidwestdre. verschijnselen 260 De afbakening van het gebied der kaartjes 266 Beschrijving der kaartjes 3-32 269 Het Stellingwerfs en zijn Oostgrens 292 Isoglossen in Z.W. Drente en hun ontstaan 312 Opmerkingen over het dialect van Smilde 318 Opmerkingen over het dialect van Hoogeveen e.o. 319 Opmerkingen over het dialect van Staphorst 319 De plaats van het Zuidwestdrents in het Oostnederlands

Invloeden van buiten. Oorsprong" NOTEN BIJ HOOFDSTUK III ZUSAMMENFASSUNG REGISTER op hoofdstuk I (en II) REGISTER op hoofdstuk III Lijst van de op de kaartjes besproken verschijnselen Systematisch en alfabetisch register van plaatsnamen Gebruiksaanwijzingen" bij de kaartjes KAARTJES 2-32

321 343 351 354 380 383 385 387 389

Bergsma Wb.

Bezoen

Bezoen, Dr H. L. Boekenoogen Wb. Driem. Bladen (N.S.)

Gunnink Hellinga Opbouw

Hof Hol

Hijszeler

Jaarboek Overijssel

Karsten Keuning Kloeke Expansie

LITTERATUUR (verkortingen)

Dr J. Bergsma, Woordenboek bevattende Drentsche Woorden en Spreekwijzen, Groningen, 1906.

H. L. Bezoen, Klank- en Vormleer van het Dialect der Gemeente Enschede, Leiden, 1938. Taal en Volk van Twenthe, Assen, 1948. Dr G. J. Boekenoogen, De Zaansche Volkstaal, Leiden z.j. Driemaandelijksche Bladen, 1902-1930. Nieuwe Serie, onder redactie van Dr H. L. Bezoen en Dr J. Naarding, Zwolle, 1949J. Gunnink, Het Dialect van Kampen en Omstreken, Kampen, 1908. W. Gs Hellinga, De Opbouw van de algemeen beschaafde uitspraak van het Nederlands, Amsterdam 1938. J. J. Hof, Friesche Dialectgeographie, 's-Gravenhage, 1933. Dr A. R. Hol, Een Tegenstelling Noord : Zuid in de praeterita en participia van de sterke werkwoorden, 's-Gravenhage, 1937. Dr C. C. W. J. Hijszeler, Boerenvoortvaring in de Oude Landschap, I tekst, II platen, Assen, 1940. Overijssel, Jaarboek voor Cultuur en Historie onder redactie van G. J. Lugard Jr e.a., Zwolle, 1947Dr G. Karsten, Het Dialect van Drechterland II, Purmerend, 1934. H. J. Keuning, De Groninger Veenkolonin, Amsterdam, 1933. Dr G. G. Kloeke, De Hollandsche Expansie in de zestiende en zeventiende eeuw en haar weerspiegeling in de hedendaagsche Nederlandsche Dialecten, 's-Gravenhage, 1927. Ter Laan Wb. K. ter Laan, Nieuw Groninger Woordenboek, Groningen, 1929. Naarding J. Naarding, Terreinverkenningen inzake de Dialectgeografie van Drente, Assen, 1947. N.T.G. (N.Tg.) De Nieuwe Taalgids, Groningen 1907- Oosten B. Oosten, Een Veenpolderbevolking. Sociografie van de grote veenpolder van West- Stellingwerf, Wolvega, 1947. O.T. Onze Taaltuin, Maandblad voor de Wetenschap der taal etc., Rotterdam, 1932-1942. Overdiep Dr G. S. Overdiep, Stilistische Grammatica van het moderne Nederlands, Zwolle, 1937; tweede druk 1949. Overijssel Overijssel, samengesteld onder redactie van Mr G. A. J. van Engelen van der Veen e.a., Deventer, 1931. Schonf eld4 Dr M. SchQnf eld, Historische Grammatica van het Nederlands, Schets van de Klankleer, Vormleer en Woordvorming, vierde druk, Zutphen, 1947. Schothorst W. van Schothorst, Het Dialect van de Noord-West-Veluwe, Utrecht, 1904. Schuringa Dr F. G. Schuringa, Het Dialect van de Veenkolonin in verband met de overige Tongvallen in de provincie Groningen, Groningen, 1923. Slicher van Bath Dr B. H. Slicher van Bath, Mensch en Land in de Middeleeuwen, 2 dln., Assen, 1944. Stil. Gramm. zie Overdiep. Ta. Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland, Leiden, 1939- . (afi. I-f V) . Ts. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Leiden, 1881- De Vries Verbreidheid Dr W. de Vries, Iets over Verbreidheid en Herkomst van het Fries en Enige opmerkingen op het gebied der Nederlandse Taalwetenschap, Assen, 1942. Wanink, Wb. G. H. Wanink, Twents-Achterhoeks Woordenboek, Zutphen, 1948. 16INLEIDING

Plaatsbeschrijving

Ruinen is de hoofdplaats van de gelijknamige gemeente in het Zuidwesten van de provincie Drente. Het is een brinkdorp, gelegen aan de hoofdverkeersweg (gemeenteweg) Assen - Beilen - Meppel. Deze asfalt-weg kwam, wat het gedeelte Ruinen - Meppel betreft, in 1933 in de plaats van een smallere klinkerweg, die was aangelegd in 1861. V r dien werd de verbinding Ruinen - Meppel gevormd door een niet altijd even begaanbare zandweg.

Ruinen is sedert eeuwen georinteerd op Meppel. Men verkocht er zijn producten, deed en doet er nog zijn grotere inkopen; vooral de laatste j aren is de trek ook veel naar het snel zich ontwikkelend Hoogeveen.

De gemeente R. telde op 1 Januari 1952 5657 inwoners. Ongeveer een vierde gedeelte hiervan woont in het dorp of bij het dorp gerekende woonwijken, waaronder (we vermelden, ook in het vervolg, steeds de namen in hun plaatselijke uitspraak of plaatsen deze achter de officile namen tussen haakjes en geven aan of men in" of op" zo'n plaats woont) : Geuzinge [ien geuziija, ook wel guunziija, 44], Waaterleuzen [ien da waatarluunzn, 44] , Achterdijk [op d' achtardiek], Achterma [veuy cl' achtarmoa] . De overige inwoners wonen in: Stuifzand en Zwartschaap [op stoe f taant, op zwatschoap], Echten [ien echte],, Pesse [ien pesa], Ansen [ien aansn] en Fluitenberg [op /lult?tbarg].

Deze laatste plaatsen hebben hun eigen lagere school, in Pesse staan er twee, waaronder n bijzondere. Kleinere gehuchten, die men op reisatlassen e. d. gewoonlijk ook nog vindt aangegeven, zijn, eveneens in de volgorde van hun grootte: Hees [op hiis], Eursinge [ien euysina], Ruinerweide [op ruundarweida], Oldenhave [ien lnhoava], Oostering [ien oostrlij pesa], Engeland [ien ei' alaant], Nuil [op nuul], Gijselte [op giesalta], Anholt [ien, 1) nanhlt], Kalenberg [op Kaakbarg], Kralo [6/, Kroal], Rheebruggen [op roo (f) brgn] . Onder deze plaatsjes zijn er, waarvan de bewoners weinig contact met de hoofdplaats (ien ruuna) hebben: Stuifzand en Fluitenberg richten zich op Hoogeveen; Echten, dat nog wel verbindingen heeft met Zuidwolde, en Pesse kan men als

2

17

zelfstandige dorpen beschouwen. Ansen daarentegen richt zich meer op Ruinen; ook de bewoners van Hees en Oldenhave kunnen

.

gerekend worden tot de Ruinder dorpsgemeenschap. Wanneer in he t

.

vervolg gesproken wordt van het dorp Ruinen, zijn deze drie gehuchten daarin stilzwijgend begrepen.

Verder worden in het woningregister van de gemeente de volgende woonwijken" onderscheiden: Toldijk [an da tldiek], Armweide [op (n)armweida], Pesserdijk [an da pestardiek], Echtensche Broek [op 't echtpa bruok], Bendersche [ien da bendaysa], Ruinderdijk [an da ruundardiek], Witteveen [ien 't witavna], Anserweg [an d' aanstarweg] , Wijkveld [op wiekvelt] , Stadterij [ien da statarej a] , Blanken [ien da blaas kn], de Vledders [ien da vledays], Noordharen [op da noorthaayn], Armstraat [an da (n)arrnstroata], Anserbroek [op 't aanstarbruok].

In dat register worden niet afzonderlijk genoemd de volgende bewoonde of op oude gemeentekaarten als bewoond aangegeven gedeelten: da Bruokies, da Hnthaai' k, da Huta, Bultiija, 't Reechien, da Veltslaagn, da Hlthaar, JutTidel, da Tila, da Leewta, da Sleutal, de Bruokn, da Vie f huok, 't Hiizagar-, 't 0l4,,hoavagar-, 't Echtnar- en at Spie: ragar Velt, Telii3nbs, Koelweida; een deel van het dorp R. heet

.

da Priensaneja.

De talloze perceelsnamen moeten we ongenoemd laten (zie nog 68) .

De bevolking van de gemeente en ook van het dorp R. is in hoofdzaak een boerenbevolking. De (gemengde) boerenbedrijven zijn, afgezien van enkele grotere vooral op nieuwe ontginningen, klein, vele kleiner dan 10 ha; bedrijven groter dan 20 ha zijn zeldzaam. Het aantal kleine bedrijven is in de laatste jaren nog sterk toegenomen door verdeling van het grondbezit over zoons die elders niet als boer aan de slag kunnen komen. Het is trouwens altijd gewoonte geweest dat bij vererving ook het landbezit over de kinderen gelijkelijk wordt verdeeld_ Naast de boerenbevolking kan men in het dorp R. onderscheiden: een. kleine arbeidersbevolking, voor het merendeel bestaande uit landarbeiders, soms met een paar koeien en een hoekje grond; een klein aantal (ongeveer 50) arbeiders is werkzaam in de plaatselijke industrie", een coperatieve zuivelfabriek en een bouwbedrijf anne x. houtbewerking e.d. van bescheiden omvang; verder een middenstand _ voor de dagelijkse levensbehoeften en een aantal ambtenaren.

Behalve enkele bewoners van jonge ontginningsbedrijven zijn de boeren in R. meest autochthone Ruinders. De arbeiders, ook die in de industrie, zijn, met uitzondering van enkele vakarbeiders zoals kaasmakers, voor het grootste gedeelte uit de eigen gemeente aangetrokken. Onder de middenstanders zijn enkelen van elders ingekomen

maar voor het merendeel zijn ook zij oud-Ruinders. De ambtenaren echter zijn grotendeels niet uit R. afkomstig,voor een deel zijn zij Friezen.

Van de bewoners van het tamelijk jonge Fluitenberg en van Stuifzand is ongeveer de helft van andere gemeenten gekomen. Ook van Pesse en Echten is de bevolking tamelijk gemengd, alsmede van Nuil en het vijf huizen grote Kralo. Afgezien van het dialect van deze ingekomenen en het feit, dat, zoals gezegd, sommige delen van de gemeente zich richten op plaatsen erbuiten (waarvan het dialect overigens weinig van het Ruinders verschilt), spreekt men in de gemeente R. hetzelfde dialect, hoewel bv. in Pesse ook de boeren verschillende opvallende" eigenaardigheden van het dialect prijsgeven.

Uit een of f ici el overzicht van 1 Januari 1945 blijkt dat ongeveer 85% van de bevolking der gemeente R. tot de Ned. Herv. Kerk behoort; ongeveer 11% is Gereformeerd, de rest is met kleine percentages verdeeld over andere kerkelijke gezindten. In de plaats R. is men overwegend Ned. Herv. (Vrijzinnig) , de kerkelijkheid is er niet groot. Van de andere gezindten vormen de Gereformeerden de grootste groep. Men vindt hen merendeels onder ingekomenen: middenstanders, vooral ambtenaren en enkele boeren. In Ruinerweide, een boerengehuchtje, daarentegen zijn velen van de autochthone boeren Gereformeerd. Voor de oorlog woonden er in het dorp ook enkele Joodse gezinnen. Van hen is na de oorlog niemand teruggekeerd.

In de gemeente staan zeven lagere scholen. Een lagere landbouwhuishoudschool, die binnenkort ook over een eigen schoolgebouw zal beschikken, werd in R. in 1951 opgericht. Andere onderwijs-inrichtingen, afgezien van landbouwcursussen e.d., zijn er in de gemeente niet. Uit het dorp en omgeving gaan de leerlingen van ambachtscholen, U.L.O. en middelbaar onderwijs naar Meppel, enkelen naar Hoogeveen. Het aantal kinderen dat er middelbaar onderwijs volgt is kleiner dan tien; onder hen zijn geen boerenzoons of -dochters. Aan de kweekschool in Meppel, de M.T.S. in Groningen en Leeuwarden en de zuivelschool in Bolsward levert R. in totaal 4 leerlingen. Leerlingen voor Universiteiten en Hogescholen zijn, voorzover bekend, uit de autochthone bevolking nimmer voortgekomen. Nog geen vierde gedeelte van het 30-tal kinderen dat U.L.O. volgt, komt uit boerengezinnen. De R. leerlingen van de Ambachtscholen in Meppel (en Hoogeveen) zijn grotendeels afkomstig uit de arbeiders- en middenstandsbevolking. Al met al kon worden vastgesteld dat van de boerenkinderen een zeer klein percentage na de lagere school nog verder schoolonderwijs volgt. Wel gaat er een 40 tal meisjes, onder wie ook

-

-

verscheidene boerendochters, naar huishoudscholen (industrieschool,

vrouwenarbeidsschool) in Meppel en Hoogeveen. De boerenzoons vinden voor het merendeel een plaats op de eigen bedrijven of ook wel voor een klein deel in de landbouw-industrie (op de plaatselijke zuivelfabriek werken bv. ook enkele boerenzoons), de landbouwhandel, landbouwvoorlichtingsdiensten e.d., al is er wel een toenemende tendentie via voortgezet onderwijs voor zijn kinderen andere toekomstmogelijkheden te scheppen. Emigratie is er in heel geringe mate.

In het algemeen kan men zeggen, dat de Ruinder dorpsgemeenschap ook sociologisch vrij homogeen is. Van klasseverschillen" tussen arbeiders - boeren - middenstanders merkt men weinig. Zo die er, in weinig toegespitste vormen, al zijn, openbaren zij zich niet of nauwelijks in een meer of minder beschaafd" dat is: aan het Nederlands aangepast dialect, zoals men dat elders kan waarnemen. Wel handhaven zich onder de boerenbevolking het gemakkelijkst allerlei typische" dialectwoorden, uitdrukkingen e.d., is haar taal het meest conservatief.

De boeren leven er over het algemeen zeer eenvoudig. Zij zijn in vele opzichten behoudend en weinig vatbaar voor allerlei moderniserende invloeden in levenswijze, kleding, het interieur van hun huizen e.d., al heeft er, vooral na de oorlog, wel geleidelijk een gedeeltelijke aanpassing plaats. Duldde om een enkel typerend voorbeeld te noemen de gemeenschap vijftig jaar geleden niet dat iemand uit haar midden een lchtaga pet ging dragen in plaats van een zwarte, bleef nog geen twintig jaren terug een ingezetene met een boord om op een dansfeest niet verschoond van handtastelijkheden en zou een j aar of vijf geleden een jonge Ruinder aardappelenselecteur er zich wel voor waren zich in het dorp met beenkappen om te vertonen, met dergelijke nejmootse attributen heeft men zich nu toch wel verzoend; het zijn bv. nog alleen de oudere boeren, die gn lichte pet dragen. Maar een dorpeling met een hoed op blijft voor velen voorlopig nog een mikpunt van spot en veroordeling ! Zo zijn er wel meer eigenwijzigheden" in doen en laten die van dorpsgenoten niet worden geaccepteerd; maar gaandeweg zal, nu bv. de kinderen, al is het nog in geringe mate, op en buiten school met burgerkinderen uit grotere plaatsen als Meppel en Hoogeveen in aanraking komen, het boerse" wel meer en meer zijn scherpe kanten verliezen, zal althans over niet al te lange tijd een boer met een hoed op wel een normaal verschijnsel in het plaatselijk straatbeeld zijn !

Thans is in de R. samenleving de invloed van allerlei burgerlijke" elementen, vooral wanneer men dat vergelijkt met bv. de Groninger Veenkolonin, waar de boerenbevolking langzamerhand geheel haar eigen gelaat verliest, maar toch ook in vergelijking met omringende

Drentse gemeenten, heel gering. Typerend in dit opzicht en voor de ontwikkeling van het dialect van belang, is bijvoorbeeld, dat er, voorzover ons bekend, in geen enkel, ook niet in een jong Ruinder boerengezin door de ouders tegen de kinderen Hollands" wordt gepraat. Dit hangt natuurlijk ook samen met het feit, dat heel weinig Ruinders tweetalig" zijn; men komt na de lagere school niet veel meer met de cultuurtaal in aanraking, althans doet de noodzaak Nederlands te spreken zich weinig voor, zowel buiten het dorp omdat men zich niet vaak buiten de eigen besloten gemeenschap begeeft als in het dorp: tegen vreemden, tegen ingekomen dorpsgenoten die geen verwant dialect spreken, ook op bijeenkomsten en vergaderingen waar men officieel" het woord voert ook in de raadsvergaderingen

bedient men zich veelal van het eigen dialect of gaat daarop na een aanvankelijke meer of minder geslaagde poging het op school geleerde in practijk te brengen, toch al spoedig weer over. Van een neiging zijn dialect te beschaven" door het bv. in woordgebruik en uitspraak in zekere opzichten aan het Nederlands aan te passen, hebben wij onder de boeren onder de middenstanders bv. is dat wel nigszins het geval niets bespeurd. Het spreekt vanzelf, dat vele woorden, bv. die betrekking hebben op uit de mode geraakte kleding of de vlasbereiding en -verwerking van vroeger, niet meer gangbaar zijn in hoofdstuk I zijn ze met 0 1) aangegeven of bezig zijn in onbruik te geraken (met t aangeduid), maar er zijn nog talloze typische" dialectwoorden die men van de jongeren evengoed hoort als van de ouderen. De generatie-verschillen zijn er niet opvallend. Behalve in reeds genoemde factoren vindt dit ook zijn verklaring in de aloude gewoonte, door de tegenwoordige woningtoestanden vaak ook bittere noodzaak, dat de jongere generatie bij de oudere introuwt, zodat het heel normaal is dat drie generaties in hetzelfde huis wonen, met het gevolg dat de jongste dikwijls ook het spreken leert van de oudste, hetgeen conservering in de hand werkt. De vaak geuite verwachting

(vrees of hoop !) dat de dialecten in ons land over niet lange tijd geheel uitgestorven zullen zijn of dat hun slechts een voortbestaan in een meer en meer genivelleerde vorm beschoren zal zijn, vindt in de tegenwoordige situatie in Ruinen geen voedingsbodem, althans minder dan in enige plaats in Z.W. Drente.

Naburige gemeenten zien wel eens wat laatdunkend op de in hun ogen onontbolsterde Ruunders met hun lompe taal" (tael !) neer. In de eigen gemeente gaan bv. de Pessenaren in dit opzicht niet geheel vrij uit. Omgekeerd is men in Ruinen van oordeel dat er in Pesse nog al wat wies vlk woont. Bij velen leeft ook nog de herinnering aan het

eertijds roemruchte Ruunder woapm: een snee over de wang als achteraf niet oneervol aandenken aan een vechtpartij met messen, bij voorkeur kloe: zn (vgl. 11; hierover ook Maandblad Drente XXI,

p. 111) . Het aanbrengen van dit wapen behoort thans tot het verleden hoewel het oude bloed zich op alcohol-rijke feesten nog wel eens doet gelden evenals andere minder fijngevoelige dorpszeden, zoals het brengen van zoory halt naar een niet als echtgenote gewenst gebleken meisje of het uitknuppelen van een vreemde vrijer, die zich later kon vrij kopen door te tracteren op bier of jenever.

Men is geneigd de vermelde laatdunkendheid van de Ruinder naburen mede te zien in het licht van de volgende opmerking van

J. S. Magnin, in zijn Geschiedkundig Overzicht van de Besturen die vr de herstelling van Nederland in 1814, elkander in Drenthe zijn opgevolgd" 1839 (II, 2e ged., p. 184-185) : De hofdiensten en andere verplichtingen jegens den Heer, welke op de Ingezetenen van de Heerlijkheid (Ruinen) rusten, waren oorzaak, dat zij minder geacht en gezien waren dan de overige, buiten de heerlijkheid wonende, Drenthsche Landlieden, welke, trotsch op hunne vrijheden en onafhankelijkheid, en als jegens niemand hoegenaamd tot eenige diensten of opbrengsten verpligt, met eene soort van minachting op de bewoners der Heerlijkheid Ruinen en Ruinerwold nederzagen. Dit laatste vond plaats tot aan de staatsomwenteling van 1795 toe, en is in Drenthe nog vrij algemeen bekend." Hoe dit zij : wij stellen er prijs op te verklaren, dat de Ruinders een uitermate prettig slag volk zijn om mee om te gaan en dat wij ook in Ruinen bij het verzamelen van ons materiaal niet anders dan de grootste gastvrijheid en welwillendheid, geen spoor van argwanendheid tegenover de vreemde, integendeel: altijd volledige bereidheid tot het geven van alle gevraagde inlichtingen, op onze weg hebben gevonden!

In aansluiting op het citaat uit Magnin nog een enkele opmerking over Ruinen in vroegere tijden.

Het dorp neemt in het verleden van de Oude Landschap in tweerlei opzicht een belangrijke positie in. In de eerste plaats heeft het zijn naam gegeven aan de belangrijkste van de vier heerlijkheden, die Drente heeft gekend: de heerlijkheid Ruinen (de andere zijn Coevorden en de van de 17-de eeuw daterende heerlijkheden Echten en Hoogersmilde) . Van deze heerlijkheid zegt Magnin in zijn genoemd werk (II, 1, p. 127) (vgl. III, 1, p. 301): In dit gewest (Drente) bevond zich echter nog eene andere Heerlijkheid, welke evenmin met die van Coevorden als met Drenthe, hoezeer zij geheel en al door Drenthsch grondgebied was omringd en ingesloten, iets gemeen had. Zij was als

geheel van Drenthe afgescheiden, stond geheel en al opzichzelve, had een eigen en afzonderlijk Landrecht en Bestuur, en vormde, met betrekking tot Drenthe, als het ware eenen staat in den staat". Wanneer deze heerlijkheid is ontstaan, is niet bekend. De heren van Ruinen, van wie voor het eerst sprake is in de eerste helft van de twaalfde eeuw (Otto de Runa, dienstman van de Bisschop van Utrecht, 1139) hadden het in leen van de Bisschop van Utrecht. Na 1522 behield Berend van Munster, oom van de nogal beruchte Drentse drost Roelof van Munster, zijn heerlijke rechten onder Karel van Egmond en Karel V; de Van Munsters hadden de heerlijkheid in bezit gekregen in 1405 door het huwelijk van Johanna van Ruinen met een Van Munster. Hun blazoen met het wapen van de Van Ruinens ligt aan het tegenwoordige gemeentewapen van Ruinen ten grondslag (Nw. Dr. Volksalm. 1950, p. 50 e.v.) . Nadat in 1654 Hendrik Munster Wilhelm van Bernsaw heer van Ruinen de afzonderlijke positie van zijn heerlijkheid door een desbetreffend accoord met de Staten van Drente reeds had prijs gegeven, kwamen in de 18e eeuw het huis te Ruinen en de heerlijke rechten, sedert dien namens deze uitgeoefend door de Drost van Drente, in het bezit van de Landschap; de bezittingen waren vr dien al verkocht door de erfgenamen van de Van Munsters. In 1795 hield de heerlijkheid geheel op te bestaan

(Magnin t.a.p. III, 2, p. 253-277).

Van het Huis te Ruinen, den Oldenhof, 1 1820 afgebroken (Magnin

t.a.p. II, 1, p. 130), is zo goed als niets meer over. Er is de herinnering aan de gracht, waaruit + 60 jaar geleden nog de boerderij ('t huus ta Ruuna) oprees, die in de plaats van het herenhuis was gekomen. Deze gracht is gedempt, die boerderij in 1936 afgebroken en vervangen door een nieuwe boerderij, gebouwd op de fundamenten van de oude. De daarin nog aanwezige schietgaten zijn toen dichtgemetseld. In de grond erom heen vindt men nog talloze steen- en kalkresten. Het bestaan van het Huis leeft verder, behalve in de naam van het gehucht Oldenhave, nog voort in enkele perceelsnamen: de es van Oldenhave heet de Veiert, oorspronkelijk de naam van een (vis-)vijver; in de buurt ervan liggen enkele stukjes groenland: da Kooi en da Entnkooi en da Bmart (= de boomgaard), welke namen met de aanwezigheid van het huis in verband kunnen worden gebracht. Aan het adellijk goed Het Laar, waarvan Magnin (t.a.p. II, 2, p. 190) spreekt, herinneren nog het tegenwoordige 't Neja Loar, 't Olda Loar en 't Hiit Loar (boerderijen in Oldenhave); de es daar heet Loaysnes. Een tweede havezathe stond in Ansen: het huis Ansen, Anze; in 1261 is er sprake van een Rudolf van Ance, leenman van Hendrik

van Borculo, burggraaf van Coevorden (Magnin II, 1, p. 22) . Ook

hiervan rest niets dan kalk en stenen in de grond nabij een enige

jaren geleden verbouwd klein boerenhuis, waarin nog oude dikke

muren, waarschijnlijk van de oorspronkelijke stallen of het koetshuis,

te zien zijn. De gracht is gedempt maar nog aanwijsbaar. Men spreekt

er nog van da grachta. Het nog aanwezige gedeelte van een vroeger

grotere koela" noemde een zegsman ter plaatse da veivar.

De gracht die de huisplaats van de derde van de Ruinder have

zathen omsloot, is nog intact: het Huis Rheebruggen, eertijds eigendom

van de Van den Cloosters (in 1468 het eerst vermeld; Nw. Dr. Volksalm.

1950, p. 52). Ervr stond ongeveer 70 jaar geleden nog een boerderij,

die vermoedelijk bij het Huis, waarvan verder niets over is dan steen

resten en scherven, heeft behoord. Erachter is nog een gedempte

Weiart. Vermoedelijk staat de naam van een heuveltje, in de tegen

woordige gemeente Uffelte maar aan de Oostzijde van de Smilder

Vaart, da Brgsbarg, waarin de eigenaar schotelscherven e. d. heeft

gevonden, met het Huis Rheebruggen in verband: vgl. da Brgsmoatn

volgende alinea.

Het Huis te Echten, 't Huus Echtti, wordt nog altijd bewoond door de Van Echtens, tegenw. de jonkheer van Holthe tot Echten. Van een Heer van Echten is voor het eerst sprake in 1260. Achter het Huis liggen da Brgsmoatn, aan weerszijden ernaast da Bmarts (groenland). Een weiart is hier niet. Wel bevindt zich nog een weiart bij het gehuchtje Engeland onder Ruinen.

Van de achttien Drentse havezathen lagen er dus vier in de tegenw. gemeente Ruinen (J. Westra van Holthe, De Ridderschap van Drenthe, p. XXI I) . In Geuzinge, een deel van het dorp, moet ook een versterkte boerderij of iets van dien aard gestaan hebben. Men vindt er nog enkele resten van een gracht, ook nog da grachta genoemd. Het is wellicht de woonplaats geweest van Evert Guessinck, wiens naam genoemd wordt onder degenen die in 1395 Frederik van Blankenheim als Bisschop van Utrecht hebben gehuldigd (Magnin, II, 1, p. 181). Tenslotte leeft in de herinnering van de Ruinders nog het bestaan van een dergelijk huis (da Neja Hof) in het gedeelte van de plaats dat tegenwoordig da Huok heet (aan het begin van de weg naar Echten) .

In de tweede plaats stond in Ruinen een Benedictijnen-klooster, een van de oudste kloosters in O. Nederland. Het wordt voor het eerst genoemd in 1141 (Slicher van Bath, Mens en Land I, p. 192) . In 1325 werd het verplaatst naar Dickninge bij De Wijk. In de kelders van de tegenwoordige pastorie vindt men nog muurresten. Het gedeelte van het dorp waar het klooster gestaan heeft, wordt 't Kloostar genoemd.

Zo heet ook een gebiedje tussen Toldijk en de Stadterij (Starterij). Verder herinneren eraan de namen van het Kloostarvelt, een stuk heide tussen de Bendersche en Kralo; de Kloostarweida; het Munaknvelt en da Munakweg in Rheebruggen; het munaknbrchien is een bruggetje in Ruinen. In het Oldenhaveger Veld bevindt zich da Hunnkloostarbarg.

De inhoud der hoofdstukken

In de hierna volgende studie hebben wij ernaar gestreefd een zo gevarieerd mogelijk beeld van het dialect van Ruinen te ontwerpen. Wij hebben daarbij niet in de laatste plaats aandacht besteed aan de syntactische structuur van deze volkstaal, deze willen zien als het locale communicatie-middel van een bepaalde gemeenschap en getracht verband te leggen tussen haar taalvormen en hun gebruik, hun syntactische functies en de stilistische factoren die hierbij in het geding zijn. Het spreekt vanzelf dat wij niet aan alle evenzeer boeiende aspecten van een dergelijke taal-analyse recht konden doen wedervaren, maar daaruit een keuze hebben moeten doen die niet vrij kon blijven van een zekere mate van willekeur. Wij hebben de voorkeur gegeven aan een uitvoerige analyse en beschrijving van een klein aantal facetten boven een globale behandeling van een uitgebreid aantal syntactische eigenaardigheden, die bovendien slechts oppervlakkig aan de orde zouden kunnen komen. Dit kan natuurlijk niet betekenen dat de beschrijving van de ter sprake gebrachte verschijnselen volledig en definitief zou zijn, of dat zij de syntactische mogelijkheden van een bepaalde vorm ten einde toe zou hebben uitgeput, integendeel: in meer dan en geval heeft zich de noodzakelijke beperktheid van het bijeengebrachte basis-materiaal doen gevoelen, zodat wij ons daar tevreden moesten stellen met een voorlopige verkenning, die ruimte laat voor een meer afdoende behandeling met meer en op dat punt meer gespecialiseerde gegevens.

-

Wij hebben gemeend dat naast dit syntactisch gedeelte de gebruikelijke inventarisatie van verbuigings- en vervoegingsvormen niet mocht ontbreken, ook waar wij niet op het gebruik en de syntactische functies van deze flexievormen konden ingaan. Behalve een beschrijving van de functies van de infinitief, de participia, de bijzinnen en van de woordschikking, voornamelijk van de mededelende hoofden bijzin, vindt men dus in hoofdstuk II een opsomming van de buigingsvormen en dergelijke van: substantief, lidwoord, adjectief, telwoord en de pronomina en van de flexie-vormen van het werkwoord. Bij sommige voornaamw., die, in afwijking van de gangbare volgorde,

om technische" redenen na de verba zijn behandeld, zijn wij, voorzover ons zinnerimateriaal dat mogelijk maakte, ook op hun gebruik ingegaan. Bij het substantief zijn ook de verkleiningsuitgangen genoemd, bij het werkwoord de werkwoords-klassen".

In Hoofdstuk III is voor een aantal klank- en vormverschijnselen en verschillen in woordgebruik een vergelijking getroffen tussen de verschillende dialect-groepen in Drente onderling, in het bijzonder het Zuidwestdrents vergeleken met het overige Drents en is het Ruinders met het dialect van naburige gemeenten afgebakend tegenover aangrenzende gebieden in en buiten de provincie. Aan dit hoofdstuk zijn 32 isoglossen-kaartjes toegevoegd. De nummers 2-32 zijn helemaal achter in het boek geplaatst, telkens twee op n, aan de achterkant niet-bedrukte en geperforeerde pagina, om de kaartjes bij de beschrijvende tekst gemakkelijk hanteerbaar te maken: desgewenst kan men ze nl. uit het boek verwijderen en los eraan toevoegen in een speciaal daarvoor op de achteromslag aangebrachte inschuifband.

Aan deze beide hoofdstukken gaat vooraf een beschrijving van het vocalisme (hoofdstuk I) .

Zij wil, van phonologisch standpunt, een expos geven van het systeem der Ruinder vocalen, een antwoord op de vraag welke klanken met phoneem-waarde worden onderscheiden en op welke wijze ze in een phonemen-stelsel kunnen worden geordend, zonder dat daarbij evenwel op alle denkbare, meer of minder theoretische problemen der phonologie wordt ingegaan. Phonetische dtails zijn daarbij achterwege gelaten; wel is er naar gestreefd, met behulp en door uit te gaan van de kwaliteit van Nederlandse vocalen (waarbij die van de schrijver als enig mogelijke norm heeft gediend !) de klankwaarde der phonemen benaderend aan te duiden, binnen het R. phonologisch systeem, opdat de lezer zich daarvan een voorstelling" zou kunnen vormen.

Bij deze ordening is uitgegaan, niet van de gehoorsindruk van de waarnemer, maar van wat de zegslieden zich als onderscheiden phonemen realiseerden": op hun aanwijzingen werden de bijeengebrachte woorden getracht werd het voorkomen van elk phoneem aan een groot aantal voorbeelden te demonstreren naar hun vocaal onder gezamenlijk vastgestelde trefwoorden" ondergebracht. Dit was, ook bij zegslieden die over een op dit punt zuiver en zonder veel aarzelen afgestemd" taalgevoel beschikten, niet altijd eenvoudig, met name bij vocalen die, gelijk van duur, vooral in een bepaalde consonantische omgeving op het gehoor weinig van timbre verschillen, zoals bv. ii en ee, ue en eu, uo en oo en sommige tweeklanken. De niet tot dezelfde taalgemeenschap behorende waarnemer bedreigt hier het

gevaar dat hij zich zou laten leiden door de gehoorde phonetische kwaliteit en daardoor bv. als phonemen onderscheiden wat in werkelijkheid phonetische variaties zijn en omgekeerd (een soortgelijke misleiding als Sapir ondervond bij de bestudering der klanken in Indianentalen) 1, of dat hij een bepaalde vocaal zou classificeren" op grond van de normale" historische representatie, dus, om een voorbeeld te noemen, buje bui onder ui ( 25) omdat bui" geacht wordt uit te bevatten en deze in het R. normaliter is vertegenwoordigd door ui, en niet onder de van ui op het gehoor niet zo heel veel verschillende tweeklank uj, type blujn bloeien ( 26) waar buje desondanks thuis hoort.

In de gevallen, waarin de waarnemer gemakkelijk kan ontsporen doordat voor hem klanken geheel of nagenoeg samenvallen die in het

R. taalbewustzijn wel degelijk als onderscheiden phonemen aanwezig zijn, heeft ook steeds wat de zegslieden hoorden" de doorslag gegeven. Van 2 af is telkens van de afzonderlijke phonemen, aan de hand van voorbeelden aangegeven, welke owg. vocalen zij vertegenwoordigen. Het spreekt vanzelf dat het owg. vocalisme slechts dient als hulpmiddel wanneer wordt getracht aldus een phonemen-stelsel tegen een historische achtergrond te projecteren. Woorden waarvan het owg. equivalent ontbreekt, de owg. grondvorm niet of niet met zekerheid is gereconstrueerd of anderszins de etymologie niet vaststaat, zijn steeds, eveneens in alfabetische volgorde, aan het eind van elke paragraaf genoemd. Het hoofdstuk besluit met een overzicht van de representatie der owg. vocalen in het Ruinders.

De spelling

In overeenstemming met deze opzet van het vocalisme kon de spelling eenvoudig worden gehouden. Wij hebben er steeds naar gestreefd het woordbeeld voor de aan het Nederlandse spellingsysteem gewende lezer zo herkenbaar" mogelijk te doen zijn. De phonemen zijn met verschillende, zo veel mogelijk aan de Nederlandse spelling ontleende tekens aangeduid; korte klinkers zijn met n, lange met twee letters weergegeven. Een uitzondering daarop is gemaakt voor ie, uu en oe die, in de meeste posities, kort zijn; maar hun ongedektheid" rechtvaardigde hier het dubbele teken; ii, ue en uo zijn het resultaat van een poging om de hiermee aangeduide, in het Nedl. niet voorkomende, (lange) klinkers aan te geven. Accents graves wijzen op openheid van de betreffende vocaal.

1 E. Sapir, Wat is Taal? p. 62-63 (Nederl. vertaling van A. L. Sotemann).

Na korte vocaal vr dentale consonant wordt r niet gearticuleerd en (behalve voor n) vermoedelijk ook niet gerealiseerd. Of inderdaad bv. de a van pasa (ik) pas en die van pasa (ik) pers, behalve voor des waarnemers oor, ook in het R. taalbewustzijn geheel dezelfde zijn, dan wel of in het laatste woord de a van de volgende + dentaal een klankkleur krijgt meegedeeld die hem als phoneem (positioneel

.

phoneem zo men wil) van de eerste a onderscheidt, viel niet met zekerheid uit te maken 1, ook al doordat bij de meeste woorden het schriftbeeld van het Nederlandse equivalent de meest argeloze zegslieden parten speelt. Maar wanneer dit ontbreekt of niet gekend wordt, dan zal de R. bv. in woorden als /lata hoop koedrek en gasta korenstuik (wel r in bv. het Gronings en het Twents (bey bed e.d.), in het R. overigens lang niet zo frequent als daar: har had, stoarag, gestadig en de verbale gevallen van 82 zijn de vbb. die we noteerden.

en/of haar openheid; zij houdt haar normale timbre voor, d.w.z. ondergaat niet de invloed van n; de r is bovendien, behalve na aa, lichtelijk gevocaliseerd (over de gevocaliseerde r zie overigens 1) : vadisawie: ris runeren, vernielen, huu: yn huren, boe: ris (pli,ir.) boeren, vaag varen; rijden, kaart karnen, vaern (plur.) veren, reurn roeren,

aschorn geschoren, voorn voederen, boart baard. Evenals boven zou men ook hier erin kunnen spellen, dus bv. vaadn varen, en evengoed koarn kaarden als koadn, boadn (plur.) baarden als boarn, dat niet verschilt van boarn boren; vgl. ook ik koara ik kaard.

Wanneer de stam van een werkwoord of de sg.-vorm van een substantief op vocaal of tweeklank uitgaat, houdt deze bv. in de infinitief resp. in de plur.-vorm eveneens haar gewone timbre en wordt door volgende n niet gekleurd", dus bv. glein glanzen (*gleien), /noan afnaasten" (*/noan) , nein hinneken (*neien) , - bei -bessen (in bepaalde samenstellingen, bv. voelbein), heup hooien. Ook hier zou men telkens dis of ris kunnen schrijven; zo is bv. niet na te gaan of men breidt breien dan wel brein meent te spreken (vgl. breida-schii breischede, maar ik brei" is: ik brei(i)a).

Voor de plur. van substantiva op vocaal (bv. kuo - kuona) zie nog 54. Werkwoorden met oorspr. intervocalische d als roan raden, rooien (dus niet roddn !) hebben als praesens-vorm le p. sg. roara, waaruit men wel tot een aan roan voorafgaand roac1p (= roarn !) moet besluiten (naar analogie van roan - roara ook stoan - ik stoara, goan - ik goara; zie 82 en voetnoot hierv r) .

Om misverstand te voorkomen met woorden van het type glei is, hoewel niet geheel in overeenstemming met de uitspraak van deze sonantes (die nl. niet of nauwelijks langer" zijn dan in andere positie) , de infinitief van werkwoorden waarvan de stam, en van substantiva waarvan de sg. op -n, -na, -nd of m uitgaat, de plur. steeds met nis resp. mm geschreven, dus bv. braann branden, haan handen, koamm (plur.) kammen, boorcm etc., en, al zijn zin (*win), kan (*kan)e.d. niet denkbaar, uit consequentie ook wint winnen, kanis (plur.) kannen, etc.

Wanneer de stam van een werkwoord of de sg.-vorm van een zelfst. naamwoord eindigt op -1d(a) of -nd(a) (-nt), is het de vraag of d in bv. de infinitief resp. plur.-vorm, waar zij niet wordt gearticuleerd, wl wordt gerealiseerd, of men dus zou moeten spellen bv. baant (plur.) banden, of baanrit, bient binden, of biencdn, holt houden of hldn. Op grond van praeterita als stunt bij spint spinnen (naar analogie van bv. vont bij vienn vinden) en volt bij vale vallen (naar analogie van bv. holt bij hl^, houden) mag men aannemen dat dit niet het geval is. Zo zijn schele schelden en schelp schillen samengevallen blijkens het

praet. scholt, dat zowel schilde" als schold" betekent. 1 Men zegt trouwens ook ik bieva ik bind, ik hola ik houd, enz. We hebben op grond van deze beide verschijnselen d in deze gevallen niet geschreven of doen drukken met een punt eronder om het woordbeeld gemakkelijk interpreteerbaar te houden.

Na korte vocaal -}- r 2 wordt v vr m noch gearticuleerd noch gerealiseerd; zwaren zwermen en zwaym zwerven zijn op de klank niet van elkaar te onderscheiden, hoewel men in het paradigma de werkwoorden niet zal verwarren: dus zej zwarmt zij zwermen naast zef zesar f t zij zwerven. Hetzelfde geldt voor vam, verven, am, erven: ik varva, ik asva; ook zal uit een plur. tori turven (sg. tr f) niet een sg.vorm toym geabstraheerd worden (of torm: in de sg. en plur. hoort men nl. dezelfde consonant" aan het eind; er is wat dat betreft ook geen onderscheid tussen zesarm zwerm en zwaren zwermen, zwerven; arm (adj.) arm, en arm erven, evenmin als tussen kaarn karn en kaarp karnen; we hebben echter duidelijkheidshalve meestal resp. m e n

.

m, n en n gespeld) .

Na lange vocaal is v vr m verdisconteerd in de klankkleur ervan, vgl. bv. raamra (plur.) ramen en graapm graven. Zo ook schyie: pin schrijven, ruevm (plur.) knolrapen; stoe: ven stuiven; briipm (plur.) brieven; pruevm proeven; huovm (ww.) hoeven; geeprn geven; galeuvm geloven; vm even; aschupm geschoven; boapm boven. Men kan als men wil vr de m ook een soort van b waarnemen (in dialectlitteratuur ziet men dan ook wel gespeld eebm even e.d.): inderdaad is er, wat he t. gedeelte na de vocaal aangaat, geen verschil tussen bv. yibm (plur.) ribben en schyie:ven, zodat men dus zowel riem als schyie: brn zou kunnen schrijven.3 Ontsporingen" zijn echter in beide gevallen uitgesloten, dus nimmer riva rib of schyie: ba (ik) schrijf. Ook hier wordt dus de plur. resp. inf. gesteund" door de sg. vorm resp. stamvorm; het is mogelijk dat ook daardoor voor het taalbewustzijn, in yibm dus wel een b aanwezig is, in elk geval is zij ook gerealiseerd in de klankkleur van de i: vgl. rimm rijen turf en yibm; zo ook bv. stbm (plur.) stobben (substantiva met korte vocaal op -b zijn betrekkelijk zeldzaam) .

Uit het voorgaande blijkt dus dat de consonanten die niet 1 In het Gronings het omgekeerde; vuil viel, maar ook huil hield; zo spon maar ook von vond, bon bond, schol schold, schilde. 2 Substantiva en werkwoorden met korte vocaal+ oorspr. -ven komen niet voor. 3 Woorden met lange vocaal + oorspr. -be komen (natuurlijk) niet voor. In het (Veenkoloniaal) Gronings wel, maar dan is de b secondair: knooba knoop; de plur. is dan ook knoopm. Het meerv. beslist daar in geval van korte vocaal over oorspr. p of b: vgl. liba lip plur. li pm, slaba slabbetje, plur. slab m.

gearticuleerd maar mogelijk wel op enigerlei wijze gerealiseerd" worden, ook geschreven zijn.

De Ruinder heeft geen moeite" met het uitspreken van de h-. In de doorlopende klankenreeks van een zin wordt zij echter vaak niet uit gesproken. Om de herkenbaarheid van het woord niet te schaden hebben we echter in al die gevallen wel h- geschreven en het al of niet gearticuleerd worden niet aangegeven.

Verder dient omtrent de gevolgde spelling nog het volgende opgemerkt.

De sandhi-assimilaties van stem zijn in het R. talrijk; in tegenstelling tot het Gronings heeft in verreweg de meeste gevallen de assimilatie plaats ten gunste van de stemloze" medeklinker; dit betreft met name de spiranten: v, die f wordt; z die s wordt en g die overgaat in ch (d.i. de stemloze velare spirans); maar ook d gaat aan. het begin van lidw., pron., voegw., licht adv. onder invloed van een voorgaande stemloze" consonant over in t, dus bv. as tet als dat, as tan als dan, mus 't ta moest het de, wat tuo wat toen, enz. Hier is steeds t gespeld in overeenstemming met de uitspraak, maar in geval van v > f, z > s en g > ch heeft het woord altijd zijn eigen" spelling behouden, omdat deze assimilaties alle woorden betreffen en een spelling als wit saant wit zand, niit /eula niet veel, chraach cheevm e.d. ons niet gewenst voorkwam, noch het invoeren van een apart phonetisch teken voor de stemloze velare spirans. Aan het begin van een

los" woord bv. zijn v van f en z van s v r vocaal wel, zij het soms

moeilijk, van elkaar te onderscheiden. Wel zijn de beide opposities

licht belast". Voor w, bv. in zwat zwart hoort men eerder s dan z;

we hebben echter steeds z gespeld. Waar een Nederlands equivalent

ontbreekt heeft inzake de spelling met g of ch de stemhebbende resp.

stemloze uitspraak de doorslag gegeven, bv. bij de diminutiva: eichien

eitje enz. Wel is om misverstand te voorkomen het gangbare teken

gebruikt voor de nasale velaar, dus bv. balja bang(e) en ook riijk

ring. Voor de sonantische velare nasaal, waarvan de kwaliteit moeilijk

op schrift is weer te geven, leek ons ijn bevredigend, dus bv. ziijn

zingen. Voor de stemhebbende velare explosief, die in het R. slechts

positioneel" aanwezig is, is het teken q gebruikt, dus bv. li qn liggen,

hrie: qn krijgen.'

Er is enige aanleiding in de tweede lettergreep van bv. vaatar water en vr l vierel, sonantische r en 1 te zien, dus te spellen water en vr . De sonantische liquidae in de Oostnederlandse dialecten vormen een

1 In hoofdstuk III-is, in het voetspoor van Overdiep-Naarding G gespeld: q zou daar soms verwarrend kunnen zijn.

kwestie op zichzelf; zonder daarop in te gaan of met de gevolgde spelling daarin stelling te willen nemen, kan worden vastgesteld, dat ar en al in de genoemde posities niet zonder meer met n en m op n lijn gesteld kunnen worden en niet in alle gevallen dezelfde waarde hebben (die hangt nl. af van de omringende consonanten); wij hebben steeds ar en al geschreven behalve in de woorden keerl en weerlt wereld omdat hier een andere ' spelling misleidend zou kunnen werken (over , eer zie 1) .

In het geografische hoofdstuk is in sommige opzichten een populaire" spelling toegepast. Het materiaal

Voor de syntactische gedeelten zijn wij uitgegaan van het zinnenmateriaal uit teksten, die verkregen zijn via opnemingen op grammofoonplaten. Van een vijftal inwoners van de plaats Ruinen, van verschillende leeftijd en van beide geslachten, zijn een aantal dialogen vastgelegd op een wire-recorder". Deze opnamen werden gecopierd op grammofoonplaten en vandaar overgebracht in geschreven teksten. Deze hebben een totale omvang van ongeveer 35.000 woorden. Zij bestaan uit verhalen over vroegere toestanden, gewoonten, werkzaamheden e.d., uit verhalen over gebeurtenissen en allerlei belevenissen in het verleden, jeugdavonturen enz.; daarnaast uit fragmenten van steeds van de ene op de andere spreker overgaande gesprekken, die betrekking hebben op verschillende feiten en omstandigheden van het ogenblik. De epische gedeelten, waarin n spreker soms vrij lang achter elkaar aan het woord is, zijn echter omvangrijker dan de dramatische: de teksten hebben een sterk verhalende inslag.

Voor de opnemingen hebben wij gebruik kunnen maken van de apparatuur van het Phonologisch Laboratorium der Rijks Universiteit te Groningen.

De sprekers zijn telkens paarsgewijs voor de microfoon opgetreden: A + B, A + C, D + E. Wij vermelden de volgende personalia:

spreker A: man, geb. 1899 te Ruinen; landbouwer; hij bekleedt diverse maatschappelijke (en kerkelijke) functies; zo is hij o. a. wethouder van de gem. Ruinen, voorzitter van de Spaarbank Ruinen, lid van het bestuur der plaatselijke zuivelfabriek, hoofdingeland van het Waterschap De Wold-A, ouderling en lid van de jeugdraad van de Ned. Herv. Kerk te R., lid van het dagelijks bestuur van het Drents Landbouwgenootschap, voorzitter van de technische commissie van de Stichting voor de Landbouw afd. Ruinen, voorzitter van de boerderijen-commissie van deze stichting.

In de uitoefening van sommige van deze functies bedient hij zich in bepaalde gevallen van het Nederlands, dat hij gemakkelijk spreekt. In plaatselijke vergaderingen e.d., ook wanneer officile" personen, die het Ruinders niet spreken maar wel verstaan, aanwezig zijn, spreekt men, ook A. gewoonlijk dialect. Voor de dagelijkse omgang is dat ook voor hem vanzelfsprekend.

Genoten onderwijs: lagere school te R., lagere landbouwcursus. Dat A gewend is betogend" te spreken, hebben wij gemeend in de analyse van zijn aandeel in de teksten in bepaalde opzichten te kunnen constateren.

spreker B: vrouw, geb. 1904 te Ruinen (echtgenote van A); geen beroep; genoten onderwijs: lagere school te Ruinen.

spreker C: man, geb. 1922 te R.; beroep: vertegenwoordiger voor de Corp. Landbouwbank te Meppel in naburige gemeenten. Genoten onderwijs: lagere school te R., lagere landbouwschool te Dwingeloo, enkele landbouwcursussen.

spreker D: vrouw, geb. 1870 te R.; geen beroep; lagere school te Ruinen. spreker E: vrouw, geb. 1874 te R.; geen beroep; lagere school te Ruinen.

Alle sprekers hebben hun hele leven te Ruinen gewoond. Van allen zijn of waren ook de vader en moeder geboren en getogen Ruinders, met uitzondering van de oudste spreekster, wier moeder in de buurt van Assen woonde, voordat zij met haar huwelijk in Ruinen kwam.

Het aandeel van spreker A in de teksten is het grootst: 46%. Daarna volgt C met 331%; B: 71-%; E: 9%; D: 4%.

Om bepaalde in het syntactische gedeelte behandelde verschijnselen iets uitvoeriger te kunnen bespreken, hebben wij ook gebruik gemaakt van opnemingen op de wire-recorder die niet tot teksten zijn uitgewerkt en van los" genoteerde zinnen, ook van enkele andere sprekers (,,losse aantekeningen" = L.A.) .

De gegevens voor de morphologie en het woorden-materiaal van hoofdstuk I zijn gedeeltelijk afkomstig uit dezelfde teksten, maar zijn voor het merendeel verkregen door mondelinge navraag ter plaatse. Wij hebben in menig opzicht een vruchtbaar uitgangspunt gevonden in het in gebruiksvoorbeelden verwerkte woordenmateriaal dat de heer J. J. Westenbrink, in leven onderwijzer en afkomstig uit Ruinen, gedurende een aantal jaren v6 6r 1937 ten behoeve van wijlen professor Overdiep heeft bijeengebracht (voor enkele eigenaardigheden gebruikt voor zijn Stilistische Grammatica) en dat na diens dood welwillend door Mevrouw Overdiep te onzen gerieve aan het Nederlands Instituut,

3

33

afd. Dialectenonderzoek, der Rijks Universiteit te Groningen ter beschikking is gesteld.

Het materiaal voor Hoofdstuk III is verzameld door mondelinge enqutes in tal van plaatsen in de betreffende gebieden, een enkele keer geverif i erd of aangevuld door schriftelijke navraag, en berust verder op het nog niet gepubliceerde kaartenmateriaal van bovengenoemd Dialectenbureau (= Gron. Mat.).

Registers

In de index verborum vindt men in hoofdzaak een naslag-apparaat voor dialect-woorden die in de verschillende paragrafen, vooral die van hoofdstuk I, genoemd zijn. Een enkele maal is ook verwezen naar het morphologisch gedeelte van hoofdstuk II, als namelijk de daar genoemde woorden door middel van de inhoudsopgave minder gemakkelijk te vinden zouden kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor enkele verbindingen behandeld in het syntactisch gedeelte van hoofdstuk II.

Niet in dit register zijn opgenomen alle woorden die n in klankvorm n in betekenis geheel of nagenoeg geheel met hun Nederlandse equivalenten overeenkomen, dus bv. zit?n zitten, schud), schudden, heka hek, rga rogge, bok bok, zachta zacht, muu: ra muur, loe: rp loeren,

.

sleutal sleutel, boom boom, laata laat, ei ei, lui lui (adj.), mouwa mouw, louw lauw etc.: men kan ze in de paragrafen over de betreffende vocaal gemakkelijk vinden.

Geordende" woorden, waarvan het consonantisme en de betekenis geheel of zo goed als geheel dezelfde zijn als van de Nederlandse equivalenten en overigens alleen de vocaal verschilt, zijn onder die (niet-cursief gedrukte) equivalenten opgenomen; dus onder bijl wordt verwezen naar biela, onder groen naar gruen, onder koek naar kuoka enz.

Aan dialect-woorden vindt men in het register dus hoofdzakelijk de typische" dialectwoorden.

Verder bestaat dit register uit een aantal Nederlandse trefwoorden die het zoeken van het dialectwoord voor een bepaald ,,begrip" willen vergemakkelijken. Aangezien het erachter geplaatste dialectwoord niet altijd een rechtstreekse vertaling is, is het aanbevelenswaardig de paragraaf waarnaar verwezen wordt, steeds te raadplegen.

Voor hoofdstuk I I I is een afzonderlijk registertje toegevoegd voor de daar behandelde klank-, vorm- en woordverschijnselen.

HOOFDSTUK I

HET VOCALISME

1. Overzicht

De klinkers worden besproken in vijf groepen:

A. ( 1- 8) de korte klinkers. Hun gemiddelde duur is 8/100 sec. Het zijn de gedekte" i (smit smid), u (puta put), e (peta pet), (gros gras), (stak stok), (stok stuk) en a (dag dag). i en u zijn op het gehoor van ndl. i en u niet te onderscheiden; a en e maken de indruk van iets opener te zijn, a klinkt iets meer palataal, is ongeveer die van hd. L6ffel, wellicht iets minder palataal; is de vocaal van ndl. bok. 1 De volgende woordparen illustreren het phoneem-verschil tussen en : balg nap -bla stier; raga rogge -Yoga rug; raki (plur.) rokken -rkn rukken; stak stok -stok stuk; bat bod -bot bot, been; klaka klok -klka moederkip.

B. ( 9- 11). In zeker opzicht tussen de voorgaande en de klinkers van de volgende groep in, staan ie (diek dijk), uu (huus huis) en oe (boek buik) : ze hebben dezelfde kwantiteit als de korte vocalen, behalve vr -g(a), -qn, -v(a), -rib, -z(a), -zn en -r; in deze positie zijn ze (zeer) lang (tot 24/100 sec., vr -r tot 28/100 sec.). In deze posities is ie:, uu: en oe: geschreven. Door o. a. (?) deze rekbaarheid" kunnen ie, uu en oe tot de ongedekte" vocalen van groep C worden gerekend. Vergelijk ook het bijzondere gedrag van substantieven met deze klinkers in zake de uitgang van de verkleiningsvormen ( 63 e.v.). Hun phonetische kwaliteit is dezelfde als van ndl. ie, uu en oe.

C. ( 12- 21). De duur van de ongedekte" lange vocalen is ongeveer twee maal die van de korte ( 16/100 sec.); vr spiranten zijn ze iets langer, tot 22/100 sec. Het betreft: ii (wiik week, adj.), ee (weeka week, subst.), (week woerd), ue (zueta zoet), eu (geuta goot, znw.), ic (ageat?i gegoten, partc.), uo (birok boek), oo (root rood), oa (koak koken) en aa (waatdr water). 1 De Oostnederlander onderscheidt ook in zijn Nederlands en 6.

Uitgaande van R. ie = ndl. ie kunnen we, naar hun kwaliteit, ie (kort) - ii - ee - beschouwen als in een openheid opklimmende reeks: ii is iets opener dan ie maar geslotener dan ee; zij staat dichter bij ie dan bij ee en wordt het best benaderd door tot lang aangehouden ndl. ie met een ietwat ee-achtig timbre uit te spreken; R. ee is geslotener dan ndl. ee, die op haar beurt geslotener is dan ; deze heeft echter niet de openheid van tot lang gerekte e: de zeer open , geschreven ae, komt alleen vr r voor ( 34) .

Hiermee parallel loopt de reeks uu (kort) -ue - eu - tic; ue staat in openheid tussen uu en eu maar dichter bij uu; eu is geslotener dan ndl. eu, die minder open is dan u; deze is niet de tot lang gerekte 6: de zeer open u, geschreven o, komt alln vr r voor ( 37).

Een soortgelijke opklimming vertoont de reeks oe (kort) -uo -oo oa; uo heeft het karakter van tot lang gerekte oe maar een oo-achtig timbre; oo is geslotener dan ndl. oo, oa is opener dan deze, maar niet geheel de tot lang aangehouden ; vr r is oa nl. iets opener; er is in dit opzicht een ook waarneembaar timbre-verschil tussen de vocalen van bv. schoatn schoven koren of hooi dr-steken met een vork, en schoaytn (plur.) scherven. Deze zeer open oa, in de spelling niet afzonderlijk aangegeven, is daarom eveneens apart behandeld ( 40) .

De opposities" ie - ii (sliet't slijten -sliitn (plur.) sleten), uu - ue (buutzp buiten -buetn stoken) en oe - uo (hoet huid -huot hoed) zijn dus niet uitsluitend van kwantitatieve aard. Wanneer het lengteverschil, in de genoemde posities van ie, uu en oe, is weggevallen, blijft het timbre-onderscheid gehandhaafd: kluu. nn kluiven -pruevm proeven; grie: zn (gesubst. adj . plur.) grijze - tiizn (wol) tezen; wie:vm (plur.) vrouwen -briivm (plur.) brieven. Dat hier, in deze gevallen, echter ontsporing" dreigt, blijkt hieruit, dat soms bij navraag naar het woord voor tezen" niet alleen tiizn maar ook tie: zn en zelfs teezn werd opgegeven; het is een woord dat weinig meer gebruikt wordt, nu men in R. niet of weinig meer spint (vgl. nog tieskouwar, 9e) .

Wanneer de enkelvoudsvormen n kwalitatief n kwantitatief duidelijk onderscheiden naast elkaar staan (wief -brii f) , is ont sporing in het meervoud, waarin dus het lengteverschil der vocalen (nagenoeg) is opgeheven, uitgesloten (wie.nn - briipm) . Dat ii, ue en uo vr de css., vr dewelke ie, uu en oe lang zijn, zeldzaam zijn of in het geheel niet voorkomen, is wellicht, van historisch standpunt, een opmerkelijk verschijnsel (vgl. de opm. bij 12, 15 en 18).

De uu-reeks wordt gevormd door de geronde pendanten van de

ie-reeks en de palatale van de oe-reeks 1, zodat de ongedekte vocalen zich als volgt ordenen: ongerond ie, ie: - ii - ee -

gerond uu, uu: -ue - eu - e vr oe, oe: - uo - oo - oa achter Op zichzelf staat dan nog aa, die iets meer palataal klinkt dan ndl. aa.

D. ( 22- 31) de tweeklanken. Behalve ei en ui, die nagenoeg dezelfde kwaliteit hebben als ndl. ei en ui, heeft het R. daarnaast twee hiermee overeenkomende maar toch, ook waarneembaar, duidelijk ervan onderscheiden diphthongen, nl. ej en uj (resp. in beja bij (z.nw.) en btujn bloeien) . Het verschil tussen ei en ej enerzijds en ui en uj anderzijds bestaat voornamelijk hierin, dat van ej en u1 de duur korter is en het tweede element consonantisch; dit laatste is in de spelling tot uitdrukking gebracht. Men benadert deze tweeklanken door na e en u de cs. j uit te spreken. Het eerste element van ej is weliswaar niet geheel e maar ook niet i, hoewel in Zuidwestdrentse dialectliteratuur vaak i-j wordt gespeld (ij zou misverstand geven); waar ben je bij" luidt in het R. (als niet bin-ie wordt gezegd) : woar bi'j bej, d.w.z. in bi'j hoort men i gevolgd door j, in bej bij, echter is het eerste element van de tweeklank duidelijk opener: tussen he'j heb je, en bej bij, is het verschil kleiner of zelfs in het geheel niet hoorbaar. Op grond hiervan lijkt ons de spe lling ej aan de feitelijke uitspraak van de hier bedoelde tweeklank in het R. beter te beantwoorden dan i-j. T.a.v. het eerste element van uj was evenmin zekerheid te verkrijgen; we aarzelen nl. tussen u en ; wel bestaat deze tweeklank niet zonder meer uit gevolgd door j maar zij is toch ook niet geheel u + j : de uitspraak van ku' j kun je, is niet precies dezelfde als van bv. hui hui. We hebben aan de spelling uj de voorkeur gegeven, omdat deze de uitspraak het best benadert en terwille van het parallellisme met ei en ui. Vermoedelijk bestaat tussen ei - ui en ej - uj dezelfde als reeds onder C geconstateerde relatie, n1. die van ongerond - gerond. Naast deze vier tweeklanken komen verder met i/j als tweede element nog voor: eej (dreeja draai, le p. sg. pr.), aai (ai), oei, ooi en oai 2 ( 24 en 27) .

Met u/w als tweede element: ou (touw touw), au (gauw gauw), 1 Het is mogelijk dat er meer phonetische verschillen zijn; ongerond - gerond en vr - achter zullen echter de voornaamste factoren zijn in de articulatie-verhouding. 2 De vraag in hoeverre al de genoemde diphthongen phonologisch echte" dan wel onechte" tweeklanken zijn, blij ve hier onbesproken.

eew (reewarag rillerig) en oow (roow ruw) . Van alle is de tweede component sterk consonantisch; eew had met hetzelfde recht als iw gespeld kunnen worden: de klank staat even dicht bij i als ee gevolgd door w. Het verschil tussen ou en au bestaat hierin, dat van ou het eerste element meer a, van au meer a is.

E. ( 32- 47) . Het R. kent een aantal vocalen die niet anders voorkomen dan vr bepaalde cs. of cs.-verbinding, met name r (r-verb.) en nasaalverbinding. Op grond van deze gebondenheid aan een bepaalde positie worden ze positionele phonemen" genoemd, met welke benaming, in tegenstelling tot combinatorische varianten", in het midden kan worden gelaten van welke gewone" phonemen ze door het taalbewustzijn als varianten" worden gerealiseerd. x a) vr r:

het vocalisch gedeelte van bv. geert paard, bestaat uit ee als van ndl. leert maar minder lang, voor een dentale cs. gevolgd door een tot een vocaal-achtig element gereduceerde r, dat aan de ee het karakter geeft van een (dalende) diphtong: i: a. V r een vocaal en h wordt deze ook gehoord maar in dat geval wordt ook r gearticuleerd, dus bv. weerr akreegn terug gekregen. In het Zwdre. waetar-gebied (vgl. krt 3), althans in bv. Dwingeloo, kan in bepaalde gevallen deze tweeklank" stijgend worden, zelfs accentverspringing" vertonen, zodat men hoort zoiets als pjeet paard, jeeriij haring, of pjeten jeri'J'3; in Ruinen hebben we dit verschijnsel niet gesignaleerd. 2

Wat voor ee is opgemerkt geldt m.m. ook voor eur en oor: ndl. eu en oo vr r, gevolgd door gevocaliseerde r, bv. in heure horen, keur keur, soort soort, oor oor.'

Van eer, eur en oor onderscheiden zijn eer, eur, oor, die te vergelijken zijn met dezelfde combinaties als in ndl. veer, deur en voor, a lleen zijn de R. vocalen iets opener. Men hoort ze in bv. veera (num.) vier, breur broer en voor (z.nw.) voer. Het voornaamste verschil

1 Immers, de oppositie" is er nimmer een van vocaal-vocaal maar altijd van vocaal-vocaal d- cs. (- verb.) . In werkelijkheid is natuurlijk elke phonologische oppositie" min of meer een abstractie: het is niet te controleren op grond van welke differentirende elementen het taalbewustzijn het ontvangen taal-sein" op de juiste wijze interpreteert. Behalve de differentiatie naar de phonemen, is er die van de syntactische samenhang en de gegeven situatie. Vooral in een gesloten gemeenschap met een gemeenschappelijk bezit aan uitwisselbare inhouden" kan een spreker zich t.a.v. de klanken een zekere mate van onduidelijkheid" permitteren, hetgeen intussen niet wegneemt, dat elk foneem zijn psychische" grenzen heeft. 2 Vgl. Ta. 3, 14; 4, 11; vgl. echter jeerrink (bastaardvloek), 32e. 3 In Dwingeloo hoort men ongeveer woontien, wtien oortje.

met eer, eur en oor is, dat in eer, eur en oor r niet of nauwelijks gevocaliseerd is.'

Dan zijn er vr r nog de zeer open ae, oo en oa bv. in waer (z.nw.) weer, schoor (praet.) schoor, en boara baar; boor, enigermate te vergelijken met de vocalen van fra. maire, heure en dcor; zodat dus nu naast elkaar staan als onderscheiden phonemen in verbinding met r:

ongerond eer - eer - aer gerond eur -eur - 66r vr oor - oor - oar achter

De volgende woordparen illustreren het bedoelde phoneem-verschil: eerra (z.nw.) eer veera (num.) vier -vaera veder

zveery (adv.) weer waer (z.nw.) weer scheert (plur.) scharen schaere (ww.) scheren leen (ww.) leren laeyn (adj.) van leder scheurra (ww.) scheuren reut i roeren aschyn geschoren voort (adv.) dadelijk voort (hij) voert voart (z.nw.) vaart goorra moestuin goayn garen .koorti koren Koort Koert koarn kaarden

De duur van eer, eur en oor is ongeveer 20/100 sec., de ae, o en oa vr r zijn zeer lang, tot 28/100 sec. 2; eer, eur en oor zijn iets korter dan deze.

^ N NN NN N N

n+s/z en n ook vr andere nas.-verb.; en verder (in n woord) n+s/z en n ook vr andere nas.-verb.; en verder (in n woord) een, nl. in di'kra denken.3 De kwaliteit ervan wordt benaderd door de betreffende vocalen zeer lang en sterk genasaleerd uit te spreken; vr n + d/t is aa minder nasaal dan in de andere posities: de n wordt in dit geval gearticuleerd. De duur van deze nasale vocalen is ongeveer 23/100 sec. In de woorden hebben we steeds ien etc. laten drukken. Voor vbb. zie de 41-47.

48 tenslotte, is gewijd aan een summiere bespreking van de in het R. zeer frequente, moeilijk te classificeren" a. We krijgen zonder a het volgende totale overzicht van het R. vocalisme.

n en uon voor

1 In alle posities, behalve na aa, is r een weinig vocalisch, echter nimmer in die mate als in eer, eur en oor. 2 Ook aa is vr r zo lang. 3 Ook korte vocalen zijn in bepaalde posities genasaleerd; bv. de a in rnanluu, han'k kan ik; de in nwaer onweer, -ien in het diminutief enz.; we hebben dit verschijnsel niet afzonderlijk besproken en ook niet in de spelling tot uitdrukking gebracht.

gedekt

ongedekt positioneel ie, ie: uu, uu: oe, oe: ii ee ue eu u uo 00 oa aa eer eer aer ineur eur oor uun oor oor oar iii n n un n n

tweeklanken

ei ej eej ou(w) au(w) eew oozef ui ui aai(ai) oei ooi oai

A. De korte gedekte vocalen 2 i

a. owg. i: bidi bidden; binn binnen; blik (adj.) onbeschut, open en bloot, van een huis bv.; dika dik; dilachien (dim.) metalen buisje aan een spadeblad voor de steel; drift (t) zandweg, bv. schon padri f t; drinkra drinken; gi f ta (t) nap, stenen potje van 1 L.; kin kin; kista kist; krimp gebrek, zej heit niks gien krimp; krimp v, krimpen; ligti liggen; liga lip; lit lid, deksel; midal (adv.) midden; minstras op z'n minst;.

mit met, mee; riba ribbe; rii'k ring; schilii3 (t) schelling; slicht effen, slichtn effenen; smit smid; spinra spinnen; s pinakiar spin, s pinarag spinrag; stila stil, stilii'k (adv.) stilletjes; strika strik; vi'i3ar vinger; wila wil; plezier; wilgnboom wilg; wint winnen; visa (stroo-) bosje stro om mee te wist; gevlochten matje van stroo voor in de klompen bv.;

.

wrii a wreef; zichta zeef voor droge stof; ziijn zingen; zitti zitten.

b. owg i: diksal disselboom voor twee paarden; lichoam lichaam; licht licht (niet zwaar); lint linnen. Hierbij ook dichta dicht en vermoedelijk bisi wild rennen, v. koeien, waarbij bisakista oorspr.:. klerenkist gekocht op Bisndndardag (Donderdag waarop jaarmarkt te Meppel) of de Omar bisa (markt te Ommen) . c. owg. ai: aldarhilin3 (groot-en klein-) Allerheiligen; lilak (adj.,.

adv.) lelijk, erg; (adj .) misselijk, naar; twintag twintig; misschien ook

.

hierbij vablikn verbleken (,,bleek" is bliik), tenzij bij blik.

d. Product van verkorting" is ook nimmdal niemendal. e. < voor n-verb.: hinsa hengst; schiijkn schenken. Naast glinzueta komt voor glenzueta overzoet; naast apalpent appelmoes: a pal pint; de praesensvormen van zijn" ( 91) hebben i: ik bind etc. Lang niet altijd echter is e + nasaal-verb. > i; vgl. 4.

f. i komt voor in de volgende vreemde woorden 1: krimatat wijnsteenpoeder; sikar aangeschoten, dronken; siijaneta pronkstukje a.e. horloge; vadistrawie: yn, vadisawie: rn vernielen, in wanorde brengen. g. Verder komt i voor in de volgende woorden: bikeers blikaars; bila dij; brika brik (rijtuig); diijaln in: 't diijalt ar uma het kan elk ogenblik zo ver zijn; di&3sadag Dinsdag; disa deze; drilt?, dribbelen, door drilt-za weerr hen; dwiraln dwarrelen; /isal?t bv. in: zej /islt altiet an zij is altijd bezig met de boel schoon te maken; /lijkii (subst.) bv. in: hef zit nag vol flui'kp hij zit nog vol grappen; /rikoo (klem vr) in: da billa -de hele santekraam; gariija zonder extra moeite, ik kan 't - duon, 'k kooma d'r toch lannas; girale: dreug zaant giralt oe deur da virjars; gistar gisteren; glinta hek ter afsluiting van de haf; glipsa spleetwonde; gni f aln gniffelen; grita grutto; gritn grutten (ww.); gritmeula, gritar grutter; hichtn hijgen; hikaytien (dim.) een klein winkelhaakje, in een jas bv.; hilda zolder boven de koeien; ichalvarkn egel; kida klein type paard; ki f aln snipperen, bv. boonti - bonen snipperen, vaki f aln versnipperen, 'n potloot -; kilt?, kietelen, za'k oe ies -?; kipaj, tintelen, prikkelen, van koude lichaamsdelen die plotseling in de warmte komen (de uitdr. is dan: 'k heba da veugalties t'r ien); kliba klef stuk brood, klibarag klef; knipslag langwerpige kuil, in een weg bv.; knipalhalt talhout; krii3ka kring; lisa lus; mika niet-gerezen brood; mink?, mikken, bv. bef da stakn laas - urn 'n sloot liek ta knie: qn; nikstata windveer; op f likarm oplappen, opkalefateren; pii3ka 1. pink, 2. koe van 1 n jaar die nog niet gekalfd heeft; prikadil kleinigheid, waardeloos voorwerp; prilkn 1. pronken, ijdel zijn, veur da s piigal stool, ta -; 2. een nu verdwenen jongensspel; de prilka was de houten drievoet die omver geworpen moest worden; rika rek, bv. melkrika bergplaats voor het melkgerei; rila verhoging in het land; een langwerpige hoop: 'n -eerpa/s, 'n -bietn; rima rij ter droging opgestapelde turf (vgl. vierra en stoepa), rimm, (ww.) turf aan een rima zetten, rimachien (dim.) uitstekende rand waar iets opgelegd kan worden; rii3k (adv.) bv. in: hef hef t'r ies - maatijk aholn is eens flink opgetreden; rit aanstellerij, det 's niks as rit bv. als men 's zomers met handschoenen aan loopt; rital in: p 'a -Wz?2 voortdurend bij 't pad zijn; ritsn (ww.), 'n sloot uutritsn = een te graven sloot afbakenen door met een spade uitgestoken gootjes; rits (plur.) aldus ontstane scheidingslijnen; 1 Niet daaronder gerekend zijn hier en in het vervolg de ontleningen die al vanouds in het Germaans aanwezig zijn.

schibachien (dim.) schilfer, dun laagje; bv. 'n -vna; 'n -van 'n jk dun en lijzig kind; schikwiels (t) niet rechtstreeks, uitsi. in: da weg gift ar -op an; schii' ka ham; schipa schop, spade, kaantschipa spade om mee af te kanten, vnaschi pa spade om turf mee te steken, kloetschipa het schopje v. d. scheper (vgl. schuopa; ook scha pa komt voor maar wordt door oudere Ruinders niet als oorspr. inheems beschouwd); schribm (plur.) krassen; schrikra schrikken; sik roepnaam van de geita; simpayn huilend zeuren, drenzen; slim (adv.) erg; (adj .) slecht, van inferieure kwaliteit; ondeugend, van kinderen; slinta,r op 't ijs glieren; sni pal dun plakje, b.v 'n -keeza; snips bleek, smalletjes,

-tuokiekn; snistayn sissen, van bradend spek bv.; (ar/t?0't-)snit snert; snitbusa proppenschieter; s pandiksn ravotten, de boel op stelten zetten; spilachien (dim.) spelletje; boerenplaatsje; splint (j) geld, bv. hef hetzat; s prikra (plur.) droog twijghout (sg. s prika) , s prikndraagar grote bosmier; stikra (ww.) steken; da tila (eigenn.) brugje over de Ruinder A; tillvar drijvend zodenveld in veenplas; tfitbusa kinderspeeltuig: buisje met kleine gaatjes waardoor met 'n stempar water wordt gespoten; ti ik dit spel bedrijven, ook: met moeite de laatste druppels (melk) eruit persen: wat 'n gatf it; vagisn (wederk. ww.) zich vergissen; vawigaln verwikken; vitlkn (ook vetlkn) de haarlokken boven de hoeven waarbij men het paard anvet 1; vlichtn vlechten; vlim scherp mesje, vlijm; wikwief (t) waarzegster; det biin doar he'k 'n waerwikar an is mij tot barometer"; wi/pa wulp; zwikstelii3 gaanderij om een molen; zwil 1. lange smalle hoop hooi, 't heu is an zwik, 2. taai vel aan vlees; zwilk zwilk. h. Voor i in de persoonsvormen van de 3e p.sg. st.ww. I (snit snijdt, bit bijt etc.) zie 83; andere ww.: 87. 3 u

a. Palatalisatie van owg. u: buchta bocht; drup druppen; duna dun; dunkn (onp. ww.) dunken; humal hommel, mieghumal mier; hunag honing; kluchien (dim.) groepje, bv. 'n -huu: zn; kundag bekend, bv. 'k bin doar niit -; wej heet toar kundagheit we hebben daar kennissen; lu/p, castreren (v. varkens); lusn (onp. ww.) lusten; muda mud; 1/3 ha; muldar molenaar; muldayn (= wiendaf aagn) het gedorste graan met de ka f meela reinigen; muska mus; puta put; schut schudden; schut schop, trap; spundar uier van piijka of veeza, hef hef al oareg - = hej spundart al mooi (vgl. nuu: pn) ; s prul' k (z. nw.) sprong; tuna ton; oma om; vul veulen; zandar zonder; zona zon, zondag Zondag. b. owg. u: brul f ta bruiloft; f lustayn fluisteren; lustayn luisteren; 1 Of abl. met voet ? Vgl. W. de Vries, Ts. 43, 135. zucht zucht; zucht? zuchten. Misschien hier ook bij ienlustarnt influisteren en krumal kruimel.

c. ronding van owg. i (mogelijk soms , ; vgl. echter 5): baguntt beginnen; gawul f ta gewelf, welving; gruntal grendel; kruba krib, voerbak v. h. paard; nest nest; spul? (plur.) spullen; tumaynt timmeren; tustg, tussen; wu pm wippen, wupstrik beweeglijk persoon; zulvdr zilver. Misschien hier ook bij : gundar (adv.) ginds; pum pal? pimpelen; rusak ritselen; uurar emmer; wumalk, wemelen. d. Verder komt u voor in: bahusalv, beredderen; brumal braambes; bulta bult, hoop; bundar ha; busa autobus, bus; proppenschieter (= snitbusa) ; buta stijf, lomp mens; drumdal drempel; du f al duffelse jas; dumaltien (dim.) dreumes, 'n oarag -, det jok; guntanp verlangend hinneken (vgl .nei?); gust niet drachtig, geen melk gevend; hum hem; husalv, met brede armgebaren kalmpjes bij elkaar drijven, bv. da kiep n, vark?s, schoaptri bef makaara -; husien (dim.) bv. in: da keuchies (biggen) ligt ien 'n - bef makaara dicht op elkaar in een klusje; juta grote houten schop om mee te jut?: drabbige vloeistof (veenmodder, mest) verscheppen; knu pm (ww.) knopen, knu pa knoop, knupduok (jO) bep. kledingstuk; kuchal?, knuchal? aanhoudend kuchen; lumal lummel; lutien (dim.) een beetje, kleine hoeveelheid; musa muts; plumpm plenzen, bv. ien 't, mit vaatar -, plump bv. 'n besta - melk flinke hoeveelheid; Aula melkbus, waarin melk van 't land en naar fabriek Vervoerd wordt; drinkenskan; rusal reuzel; stumal stromp, bv. heidastumal; suk roepnaam v. h. kalf; tut tot; uutvluchien (dim., j) uitstapje; zula drempel vr de koeien waarin de stalgoalk, staan. e. Voor u in de persoonsvormen van st. ww. II zie 84, in die van andere ww. 85, 89, 92. 4 e

a. owg. : besam bezem; etgada nagras; gest gist; he/pm, helpen; knecht knecht; melk melk; melkra melken; recht (adj . z. nw.) recht; rechtavoort (adv.) dadelijk; schela schel, bel; schelag scheef, schots, da poot? stoat - ndar da toa f al; spek spek; telii3 jong boompje; trekm, trekken; vel huid; velii velg; velt veld; heidegrond; weg (z. nw.) weg; wel (adv.) wel; netselda, det 's - wat onverschillig wat (vgl. zl f) ; zenda zeis; zesa zes; zwel? zweren (v. e. puist e.d.). Zoals baweg beweging naast bawqtt bewegen, zo staan naast elkaar: brekvelag bouwvallig en brktt breken; dwellchien en dwlv, dwalen; s prekwoort en s prk? spreken; vretsak en vrt? (vr)eten; geen rekking van vertoont ook steen steunen, kreunen; vgl. nog stekreja horizon-tale balk waaraan de stalpalen boven vast zitten (,,steken" is stikra).

b. owg. (eventueel latere umlaut van a): beda bed; besa (1-) grootvader; best best; braantnetal brandnetel; brei3n brengen; dekar (riet-) dekker; dela ondiepe laagte, in het land bv., delachien putje in de huid, pkadelag pokdalig; demp benauwd op de borst; ega kant, zelfkant (van lap stof bv.), scherpe kant (v. e. zeis), d' eqn anvgn de kanten van de vloer aanvegen; eqn (ww.) eggen; enda eind, endagsta de verst verwijderde, het meest op het eind; ei' kal (z. nw., adj.) enkel; enta eend; eng nauw, eng; esknboom esp; genta mnl. gans; helm, hebben; hecht heft; heistar halster; hemp hemd; hendag klein van stuk; henalachtag ziekelijk, heijaln slap, ziekelijk zijn; kel koud, in: 'k wda d'r -van; kelag schrikachtig: uonza geert is -; keln tintelen van kou; krem pa (varkens-) kram, krem pm (ww.) krammen; le qn leggen, lega een laag over de dla uitgespreide garven om gedorst te worden; /eng kleverig, draderig stuk in deeg of brood; lesta laatste; menigstn uitsl. in: wat - he'w vandaaga ? de hoeveelste (welke datum); schela schil, schele (ww.) schillen; stempar, stempal stamper in een proppenschieter; strop (z. nw.) streng, vooral aan trekhout; telra tellen; wede wedden, ien da wet tegen elkaar, om het hardst; wega weg: krentawega; wela (z. nw.) wel, bron; went?, wenden, keren; wenii3 het gedeelte v. d. akker waar het werktuig gekeerd wordt; wetn wetten; wetplaaijka slijpplank; zege zeggen; zetra zetten. c. owg. ai: alent (klem achter) alleen; breta breedte; echt (adj . adv.) echt; ekal eikel; elf, elm (num.) elf; entar eenjarig paard, schaap; hetsag p zeer gebrand op; hef is oarag -nogal heetgebakerd; ledar ladder; twentar tweejarig paard, schaap; vet vet. d. Apart zij vermeld: vrenthlnt (adj .) vredelievend, hej is 'i vrenthlnda keert; nvrenda in: ien - wzn met elkaar overhoop liggen, het tegenovergestelde van goeia vrenda wzn (,,vriend" is kamaroat); kwelk onpasselijk, misselijk. e. e in vreemde woorden: ekstraant venijnig, al te bij de hand, v. e. vrouw vooral; krek (adv.) precies; sentrum in: hej is goot bej zien hij heeft zijn positieven goed bij elkaar; sent cent. f. Verder komt e voor in: anvetn aanvatten, beetpakken; aalent appelmoes (ook: apalpint); bek bek; beng mand, kiepabena, btarbena, -

benta lang, taai veldgras, bentgras, bent?), doakn onderdak van benta; blekbar (blewqbar) blauwe bosbos; det (pron.; voegw.) dat; drel in elkaar gedraaid, te stijf opgewonden, van garen bv.; drenim aansporen, achter de broek zitten, drem bv. in: ie muet wat meer - achtar 't wark zetra vlugger opschieten; gelp z. volgend woord; grel fel, hel kijkend, grela oogra; ook: fel, scherp aan de ogen, bv. wat is tie zona grel; in deze bet. is grel = gelp; grel tn al te vet eten; heka hek; heksa heks;

lzeldar helder, heldarweg (adv.) zeer, heel wat; hemal 1. netjes, opgeruimd,

2. klein van stuk, 'n -eichien, phemaln opruimen, de boel aan kant maken; hes roepnaam v. paard en veulen; kelstayn scheldend, schreeuwerig praten; ketn ketting; mema (t) kinderwoord voor moeder; menen mennen; mes mest; met (z. nw.) met, metwst metworst; neba snavel, overdr.: gezicht; nes es; pelsa bv. in 't was Tina - waatar n en al water; penavleugal (t) bonte vlinder; peta pet; plentar lomperd, onbehouwen persoon; veda gewoonlijk met niit: niit -niet in orde, ongeordend, bv. van haren en garen: ie heet 't hoar (goar) nii -; verder in: hei is niit - 1. is niet te vertrouwen, 2. is niet bang, staat zijn mannetje; rekn 1. reiken, 2. rekken, rekta lange tijd, 'n hiila -; remm van de benen trekken, bv. van een koe die geslacht moet worden: 'n kuo dagla -; rempit (plur.) sierende opnaaisels in een kledingstuk; sempal 1. simpel, eenvoudig van geest, 'n -meensa, 2. singelier, toevallig; slega lage plek in 't land; slenkn slinken, bv. van groente die inkookt; teldar (fl etensbord; tennal dunne, smalle lat; tesalag, tesalak 1 kieskeurig bij het eten; vanemstag vernuftig; welp van gezicht koren schoven maken met de welhoaka; weltarn zich wentelen, van paarden; ook: 't gros (gras) weltact t'r /, ar kmp 'n dika weltar gros f, wei3k uitsl. in: 'k heba gien - ien d' oogra ahat 'k heb geen oog dicht gedaan geen ogenblik geslapen; zeljamarag heimwee hebbend, det peest is verlangt naar zijn stalgenoot; zelvamelk saliemelk; zei3arag v. melk: een ietwat aangebrande" smaak hebbend; zwelrnpien (dim.) zwaluw. g. Voor e in persoonsvormen der st. ww. III, IV zie 84, 85, 86, in andere werkwoordsvormen 83, 90, 92. 5 o

a. Palatalisatie van owg. o: bola garf van boekweit of haver, 'n boltstata (klem vr) dier (inz. schaap) met kort, rond staartje; holsa houten slof; kl pin 1. kloppen, 2. bep. kaartspel, klopar klopper; kopal koppel; kudde (schapen); los los, open. Palatalisatie vr r-verb. (vgl. 6) : tor/ turf. b. owg. : brots broeds; briitsal broedsel; voor o in persoonsvormen van ww. met no C owg. in inf., zie 92. c. - Product van verkorting in /turnas vrouwmens. d. Ronding van e: schopm scheppen; vr6mt vreemd; 261 1,, zls zelf; zwomm zwemmen; hierbij wschl. ook: bolkit 1. bep. soort loeien van koeien, 2. p-oprispen, ook: bolkit van 't geit; bpa (1) grootmoeder; brot plat houten voorwerp; plat deksel; klomm klimmen; Mo alt Meppel; rnn lopen, (te voet) gaan, oude mensen nog: scheuvalronn 1 Kan misschien onder c. geplaatst worden: vgl. tiizn 12c. schaatsenrijden; de eigennamen Fmachien, Riimalt en Drk. Mogelijk hierbij ook gros gras ( e) in open syll.: btar beter; dkt deken; gda, ga eg; hgda, hga (hda) heg; ktal ketel; l legde; l pal lepel; schlt (ww.) schelen, det schlt oarag; sch paT inh.maat van 1/3 hi, oppervl.maat van 1/12 ha; st stee, plaats, 61), 1 Zie Kloeke, Taal en Tongval III (1951), p. 1 e.v.

'a st (adv.) zo meteen, dadelijk; vna veen; vaschl onenigheid; wta n, (de koeien etc.) water geven; z zeide. Zoals gezegd zijn owg. en in open lettergreep vertegenwoordigd door ; de in 13 bedoelde uitzonderingen" zijn: dla dorsvloer,

.

vloer in de schuur, dat de reconstructie van E. Norrenberg (Westf. Forschungen I, 326 e.v.) echter bevestigt (os. thili heeft trouwens secondaire i, Fr.-v. W. s.v. deel I), vr 1. vrede, rust, 2. afrastering, vrn (ww.) afrastering, afschutting aanbrengen of herstellen, zeef vrt eelektries gebruiken schrikdraad": os. frithu echter naast frthu, (Holthausen t.a.p. 84), ofri. frtho; zmals (plur.) zemelen: maar

ohd. smala naast simila (Fr.-v.W. s.v. zemelen).

c. verder in: blkns (plur.) mazelen; k azijn; valestn (adj.), 'n -guut jas van bepaalde stof (everlasting?); vart Evert; vartasa hagedis; hkal hekel, 'n -hebm an; lvayn leveren; nza nageboorte van koe en varken; pkal pekel; rkal reu; sn pal, smal lang stuk land, stof, p Stapast heet-ze van die land snpals laant; tillvar drijvend zodenveld; wka woerd; zgal zegel. d. Voor in tijdsvormen der st. ww. V zie 87. 15 ue

a. owg. + umlautsfactor: bruen broeden; buetn (een vuur) stoken; gluenag gloeiend; gruen groen; hoen hoeden; da schoapm -; mue moede; meeja (j-) tante (mue-, majantien tante Jantje); muelak 1. moeilijk, 2. aangedaan, ontroerd, za wda -; muetn moeten, mueta, 't is 'n 't is een gedwongen huwelijk; muetn (op-) tegenhouden, muet tet varkn ies p!, mueta in: ien da mueta koomm tegemoet komen; nuemm noemen; pruevm proeven; ruevm (plur.) knolrapen; s pueln spoelen; tuemag niet druk, ledig (het tegenovergestelde van reu: zag); vluekn vloeken;.

vueln voelen; zuekn zoeken; zueta zoet.

b. Opvallend is zuenag zuinig ( j is niet eigen aan het R., vgl. smit smid, plur. smeen, broan braden, wiin wieden, ta guo hln te goed houden, doowaaq, (fl lijkwagen, doo dode, tavrna tevreden, vloo vlo, plur. vloon, kuo koe plur. kuona, kuonn; kruuc 1, kruiden (ww., z. nw. plur.), zied,

van zijde. De oorspronkelijke verbogen vorm van guot zal wel guo zijn; hetzelfde m.m. geldt voor die van root: rooia maar roo in roobnta (klem achter) roodbonte, roobietn (id.) rooie bieten, roodnok (id.) rooie doek; roochien kleine rooie"; de verbogen vorm van doot is dooia maar vgl. doo (subst.) boven. Een oude man uit Staphorst, waarvan het dialect dezelfde verschijnselen vertoont, sprak van bril raan brede wielen, in

R. (nu) briida raan. Typerend is ook 'n kwoat wie f een kwaaie vrouw tegenover 'n kwaaja keerl: kwoaia is niet onmogelijk maar ligt" de R. niet. Behalve in rooia en dooia komt ooi voor in: gooin gooien (naast

smietn gooien, smijten); knooin omslachtig, lang werken; tegenwerken

(iina -); onwettig samenleven, zei knooit mit makaara; (laer) looin (leer)

looien; mooi mooi; nooit nooit, ooit ooit; rooie (ww.), bv.: wej kunt best

mit makaar -, ook: argus op an -; valooit tuk", kuonn bint -op gadreugt

gros, ook: hef was t'r guot p -had het van te voren sluw overwogen,

was goed voorbereid.

Behalve in kwaaia aai in:

kaaia (kinderwoord voor) beschuit; maaia = Marchien (vrouwennaam);

trachaain in bv. 'k zal oe -een flink pak rammel geven; vakaain, bv.

da bisol -bederven, da tiet -de tijd verluieren.

ai in: wai wei, waarschijnlijk een jonge ontlening uit het Fries: kaasmaken zal men van de Friezen hebben geleerd; main, de af f ectische" nevenvorm van maachien meisje (vgl. bl. 278) .

oai in reeds in 20 genoemde boain (adj .) van baai, doai dooi, doai dooien, toai taai.

28 ou (w)

a. owg. w, aww, iuw/euw, u(w) : blouw blauw; bouwt bouwen; ploegen, ien da bouw in de oogst, bouwmanachien (dim.) kwikstaartje; douw dauw, douwzweijal kossem; flouw flauw; grouw (adj.) grauw; houwt slaan, houwen; louw lauw; houw nauw (ook vaak eija), banouwt benauwd (vervaard; drukkend); klouwa klauw; rouw rauw, rouwa (z.nw.) wondkorst; rouwa (z. nw.) rouw; touw touw; trouwt trouwen.0

b. ou in vreemde woorden: kousa kous (wel uit het Ndl., het eigen woord is (was) hoaza); joukar duur; louwloona (klem midden) in: 't was 't was mis; smous jood. c. Verder in: brouwt dreigen, van de lucht: 't brouwt ien da lcht, wej krie: gt slecht waer; douwaln drentelen, kiendar douwalt oavaral hen; glagouwa geelgors; klouwar klaver; kouwa kooi, veegal -vogelkooi (,,schaapskooi" is schoaphka); mouwa mouw; poual Paul; prousaln (door elkaar) mengen, prakken (= proonsalt) ; sj ouwm sjouwen; stouwa stuw, waterkering (tegenw. veel stouw); vyouwa vrouw (al veel in plaats van wie/ echtgenote); woarschouwm waarschuwen; wouwalt wauwelen.

29 au (w)

In de volgende woorden: draualt treuzelen, niet opschieten; gauw gauw (naast gouw); grauw (ww.) grauwen, snauwen; kauwm kauwen; krauwalt kriebelen: da vliigt zaatt hum um da bek ta -.

30 eew (iw)

In: breewalt brabbelen, onverstaanbare taal spreken; geewhnar geeuwhonger, geewm geeuwen (meestal gaapm) ; keewm kieuwen; hoeken van de onderkaak; leew leeuw; leewarik leeuwerik; Leewta Leeuwte, onderdeel v. R.; meeva meeuw; pleewayt traag kauwen, da kuo pleewayt al weer 'n beetien; reewarag koortsig, rillerig; teeros kieskeurig.

31 oow In: droowm treuzelen, dralen, van plan zijn, droowapt treuzelaar; kloowm (z. nw.) kluwen; noow (adv.) nu; roow ruw van oppervlak, 'k heb d' haant zoo -, roowriem (klem vr) rouwrijm, bevroren mist; schroowm schreeuwen, schroowakstar Vlaamse gaai (vgl. markleuvar 16) . Dezelfde klank wordt gehoord in boo'w zijn we; koo'w kunnen we; zoo'w zullen we; woo'w willen we.

E. Positionele fonemen 32 eer

a. owg. ai + r: beer beer (mnl. varken); eerdar eerder, eerst eerst, aleer (klem achter) (t) aleer, vroeger; eerra z.nw.) eer; heerschp verpachter, huurbaas; keer maal, keer, keerra keren, wenden; leerra (1-) catechisatie, leerra ww.) leren; meer (adv.) meer; zeer (adj .) zeer, zeerta pijn. b. owg. -f - uml. -factor + r: scheerra schaar (vgl. nog 34b: bawaeyt beweren) . c. owg. i, , -}- r + dent.: achtayneers met de achterkant vr, da waagt - da dl' ftrekt; eerda aarde, grond, eerdabultt hadden de boeren eerder, toen de mest met aarde werd vermengd, bij huis staan, eerra pal, eerpal; eerrabeeza aardbei; eeras ernst, wej duot uut eeres (een spelletje bv.); geern graag, gaarne; heert haardstee,