algemene anatomie
TRANSCRIPT
Anatomische oriëntatie . . . . . . . . . . . . . 4
Oppervlak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
Ontwikkeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Bewegingsapparaat . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Geleidingsbanen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Beeldvormende technieken . . . . . . . . . 32
Huid en huidadnexen . . . . . . . . . . . . . . . 36
Algemene anatomie
BOEK Deel 1.indb 1 04-08-11 11:02
Wat is anatomie
„ανατομη“ (anatome) betekent ‘opensnijding’ of ‘opsnijding’,
„ανατεμνειν“ (anatemnein) betekent ‘opensnijden’ of ‘opsnijden’. Een
anatoom, een beoefenaar van de anatomie, is dus eigenlijk een opsnij-
der. De anatomische snede, die het verborgene blootlegt en waaraan
de anatomie haar naam ontleent, is zijn wetenschappelijke methode:
onthullen, weergeven, afbakenen, ontleden, sorteren, benoemen. De
delen herkennen om het geheel te begrijpen.
“De anatomie […] ontleedt organismen in hun […] onderdelen […], on-
derzoekt de uiterlijke, zintuiglijk waarneembare eigenschappen en hun
inwendige structuur en leert door het dode over het levende.” [...] Zij
maakt met de hand een volledig bouwwerk kapot en bouwt het in de
geest weer op, om zo de mens als het ware te herscheppen. De men-
selijke geest kan geen heerlijker taak op zich nemen.”
Joseph Hyrtl (anatoom, 1811–1894)
Anatomie heeft te maken met dode mensen, maar richt zich op het le-
ven. Het gaat niet om de dood, maar om het begrijpen van de levende,
gezonde mens. Ter beschikking gestelde lichamen dienen slechts als
model.
Er zijn nog twee andere medische vakgebieden waarbij dode lichamen
een rol spelen: de forensische geneeskunde en de pathologie. Patholo-
gen zijn geïnteresseerd in ziekteoorzaken, forensici in - voornamelijk
onverklaarbare - doodsoorzaken. Anatomen interesseren zich echter
voor levende lichamen en de hele tijdsspanne van hun bestaan: van
embryo tot ouderdom.
De belangrijkste instrumenten van de anatoom zijn zijn ogen en han-
den. Alles wat met de hand of met pincetten, scharen of scalpels kan
worden blootgelegd en met oog te zien is, valt onder de macroscopi-
sche anatomie. Alles wat daarachter schuilgaat en met microtomen of
licht- en elektronenmicroscopen zichtbaar kan worden gemaakt, valt
onder de microscopische anatomie.
De systematische anatomie is het indelende, classificerende onder-
deel van de anatomie. Deze vorm van anatomie deelt het lichaam netjes
in verschillende systemen in: enerzijds het beenderstelsel en alle bijbe-
horende onderdelen en subcategorieën, anderzijds het weefselsys-
teem en alle weefseltypes en -subtypes. De topografische anatomie
is de leer van de naast elkaar voorkomende structuren op een bepaalde
plaats in het lichaam. Voor artsen is dat het koningsnummer binnen de
anatomie, aangezien het samen met de functionele anatomie, waarin
de verbanden tussen vorm en functie worden onderzocht, de grondslag
vormt van de klinische anatomie, waarin de kennis diagnostisch en
therapeutisch (chirurgie) wordt benut. Ten slotte is er nog de vergelij-
kende anatomie, die meestal het terrein is van biologen die geïnteres-
seerd zijn in de evolutionaire soortontwikkeling (fylogenese) van de li-
chamen en hun onderdelen.
De histologie is een deelgebied van de microscopische anatomie dat
zich richt op de bouw van orgaanweefsels, dus van veelcellige structu-
ren. Binnen de cytologie, de celleer, wordt onderzoek gedaan naar af-
zonderlijke cellen. De embryologie – waarbij vanwege het formaat van
embryo’s meestal gebruik wordt gemaakt van een microscoop – be-
schrijft het ontstaan (de individuele ontwikkeling, ontogenese) van het
lichaam.
Ontleden en analyseren zijn de ambachtelijke kant van de anatomie –
maar het eigenlijke doel is de onderdelen op geestelijk niveau samen-
voegen tot een werkend geheel. Als de nadruk op een dergelijke syn-
these ligt, krijgt de anatomie ook vaak de benaming morfologie, de
leer van de vorm waar de onderdelen deel van uitmaken.
Linguae anatomiae
Aangezien de anatomie een oud en eerbiedwaardig vak is, zijn de daar-
bij gebruikte talen (linguae anatomiae) voornamelijk Latijn en (Latijns)
Grieks. De afgelopen vijftig jaar is daar nog een aanzienlijke hoeveelheid
Engelse terminologie bij gekomen. Anatomische ‘termini technici’ (vak-
woorden) zijn meestal heel duidelijk, concreet en aanschouwelijk. Zelfs
een vermeend woordgedrocht als ‘cartilago arytenoidea’ betekent niets
meer of minder dan ‘kraakbeen dat eruitziet als een saucière’. Dit kraak-
been (een onderdeel van het strottenhoofd) ziet er inderdaad een beet-
je uit als een juskom met een schenktuit. Toegegeven, het vergt enige
visuele fantasie, maar die hebben anatomen. Er is geen enkele reden
om bang te zijn voor de terminologie – het is meer iets om van te genie-
ten. Dat lukt echter alleen als men leert de termen naar de eigen taal en
in eigen beelden te vertalen.
Lichaamsdonatie – een nalatenschap
Om prepareercursussen te kunnen aanbieden zijn dode menselijke li-
chamen nodig. Deze worden ter beschikking gesteld via lichaamsdona-
ties, ofwel ‘ter beschikking stellen van de wetenschap'. Daarbij ver-
maakt de donor zijn lichaam aan een anatomisch instituut. Hij of zij moet
dat persoonlijk doen via een testament en dus bij leven. Het kan niet
door familieleden worden gedaan. Iedere lichaamsdonor heeft dus ooit
contact opgenomen met een anatomisch instituut en heeft vervolgens
zijn stoffelijk overschot per testament aan het instituut ter beschikking
gesteld voor onderzoeks- en onderwijsdoeleinden.
De lichaamsdonor krijgt meestal een donorcodicil dat hij of zij altijd bij
zich heeft. Wanneer de donor sterft, wordt het lichaam overgebracht
naar het anatomische instituut, waar het wordt gebruikt voor klinische
prepareer-, demonstratie- of operatiecursussen of in het kader van we-
tenschappelijk onderzoek. In Duitsland worden de stoffelijke resten na
afronding van de cursussen en onderzoeken meestal gecremeerd en
vervolgens bijgezet in het eregraf van de betreffende universiteit, vaak
tijdens een herdenkings- of rouwplechtigheid waarbij familie, studenten
en docenten aanwezig zijn.
Al naar gelang het instituut en de betreffende Duitse deelstaat zijn er
echter vaak verschillende procedures. Zo kunnen lichaamsdonoren of
organen van donoren ook als demonstratie- of studieobjecten worden
opgenomen in een anatomische collectie, mits de lichaamsdonor dit in
zijn of haar testament heeft vastgelegd.
De redenen voor een lichaamsdonatie zijn divers en de donoren komen
uit alle lagen van de bevolking. Het vaak geuite vermoeden dat iemand
zijn lichaam ter beschikking stelt om een goedkope uitvaart te krijgen, is
onjuist. Bij meer dan de helft van de Duitse universiteiten brengt een
lichaamsdonatie tegenwoordig kosten met zich mee. Het aantal gedo-
neerde lichamen is hierdoor echter niet afgenomen.
Anatomie – het verborgene blootleggen
2
BOEK Deel 1.indb 2 04-08-11 11:02
3
1
Bij het prepareren wordt gebruikgemaakt van scalpels (geen weg-
werpscalpels!), anatomische pincetten en de eigen handen. Met be-
hulp van deze instrumenten worden de structuren en organen en hun
topografische ligging getoond.
Het weefsel is plaatselijk heel verschillend van structuur: gedeelten
met veel vetweefsel, dat zonder te snijden met de hand kan worden
verwijderd, worden afgewisseld door gedeelten met bindweefsel, dat
alleen kan worden losgemaakt met behulp van een scalpel. Bij het
preparen worden verschillende holten geopend, die zowel met lucht,
vloeistof als met vaste componenten gevuld kunnen zijn. Het eigen
weefsel van organen (parenchym) kan – deels ook door de manier van
fixatie – hard, zacht, sponsachtig, korrelig, rubberachtig, etc. zijn. De
verschillende lagen in het lichaam bevatten geleidingsbanen (zenuwen
en vaten) die ontzien moeten worden en die soms lastig bloot te leggen
zijn. Op sommige plaatsen kunnen ze gemakkelijk uit hun omgeving
worden losgemaakt, elders kunnen ze vastzitten aan de omringende
weefsels. Om spieren zichtbaar te maken moeten ze eerst worden
gemobiliseerd, dat wil zeggen dat ze eerst moeten worden ontdaan
van hun strakke bindweefselhulzen (spierfascia). Hierbij is het zaak de
geleidingsbanen die de spieren in- en uitgaan niet te beschadigen. Om
gewrichten te kunnen openen moeten de omringende gewrichtsban-
den deels worden doorgesneden. Sommige structuren, bijvoorbeeld
het binnenoor, kunnen alleen met een hamer en beitel of met behulp
van zagen en frezen zichtbaar worden gemaakt.
Prepareren vergt veel geduld, handigheid en ruimtelijk inzicht en geeft
een schat aan ervaringen en inzichten waar geen anatomisch leerboek
of anatomische atlas tegenop kan, ook deze uitgave niet. Voorbeelden
van dergelijke ervaringen zijn het begrijpen van de driedimensionaliteit
van structuren in het menselijk lichaam, de confrontatie met de dood en
het overlijden, maar ook het werken in een groep.
IMPP-CHECKLIST hoofdassen belangrijkste vlakken richtingsaanduidingen en
ligging van lichaamsdelen bewegingsrichtingen radiologische
benamingen voor anatomische doorsneden algemene embryo-
nale ontwikkeling algemene oppervlakteanatomie onderde-
len van het lichaam gebieden van het lichaam projectie van
inwendige organen op het lichaamsoppervlak overzicht van het
skelet botopbouw botontwikkeling botverbindingen ty-
pen gewrichten gewrichtsonderzoek typen spieren spier-
mechanica cardiovasculair stelsel grote en kleine bloedsom-
loop poortadercirculatie
overzicht lymfestelsel ruggenmergszenuw overzicht:
centraal, perifeer en autonoom (vegetatief) zenuwstelsel huid
en vingernagels beeldvormende technieken: röntgen, echogra-
fie, MRT, CT en scintigrafie
3
De menselijke anatomie is de basis voor het opleiden van genees-
kundigen, tandheelkundigen en mensen in aanverwante medi-
sche beroepen. In de dagelijkse praktijk moet de kennis op het
gebied van de anatomie steeds weer worden vertaald naar de situ-
atie van de patiënt. Deze kennis moet daarom altijd present zijn.
Binnen de curricula van biomedische studierichtingen en opleidin-
gen moet in steeds minder uren steeds meer wetenschappelijke
kennis worden overgedragen, aangezien concurrerende vakken en
nieuwe technologieën een steeds groter deel van de beperkte
uren opsnoepen. Om mensen te kunnen opleiden tot competente
clinici of tot deskundigen op het gebied van aanverwante medi-
sche beroepen, ligt het voor de hand om de vaak vrij droge stof van
de anatomie interessanter te maken met klinische voorbeelden.
Dit praktijkgerichte leren vergroot de motivatie van degene die zich
de stof eigen maakt. Dat het leren van de anatomie een omvang-
rijk en tijdsintensief proces is, mag daarbij echter niet worden ver-
geten. Alleen informatie die goed is geleerd en onthouden, kan
later worden toegepast voor het welzijn van de patiënt.
Klinisch
BOEK Deel 1.indb 3 04-08-11 11:02
4
1 Algemene anatomie
Assen en vlakken
Anatomische oriëntatie Oppervlak Ontwikkeling
Afb. 1.1a tot c Vlakken en assen.
a sagittaal vlak (planum sagittale), met daarin verlopende sagittale en
longitudinale assen
b transversaal vlak = horizontaal vlak (planum transversale), met daarin
verlopende transversale en sagittale assen
c frontaal vlak = coronaal vlak (planum frontale), met daarin verlopen-
de longitudinale en transversale assen
5 1
5
7
7
2
5 5 5
6
6
6
5 5 5
4
6
3
7
a b c
Belangrijkste vlakken
mediaan (mediosagit-
taal) vlak
symmetrievlak, deelt het lichaam in
twee gelijke helften
sagittaal vlak loopt parallel aan het mediane (mediosa-
gittale) vlak
transversaal vlak elk vlak dat dwars door het lichaam loopt
frontaal vlak parallel aan het voorhoofd
Hoofdassen
sagittale as staat loodrecht op de transversale en
longitudinale as
transversale as staat loodrecht op de longitudinale en
sagittale as
longitudinale of verticale
as
staat loodrecht op de sagittale en de
transversale as
Radiologisch-anatomische vlakken (doorsnedenanatomie)
Radiologische benaming Anatomische benaming
sagittale doorsnede sagittaal vlak
coronale doorsnede frontaal vlak
axiale doorsnede transversaal vlak
Binnen de radiologie hebben de drie belangrijkste anatomische vlakken in het kader
van beeldvormende technieken (computertomografie en magnetic resonance imaging
- MRI) een eigen nomenclatuur.
Bewegingsrichtingen
extensie strekken van de romp of de
extremiteiten
flexie buigen van de romp of de extremiteiten
abductie van de romp af bewegen van extremitei-
ten
adductie naar de romp toe bewegen van
extremiteiten
elevatie optillen van de arm tot boven het
horizontale vlak
rotatie naar binnen en buiten draaien van
extremiteiten om de lengteas
circumductie cirkelbeweging
1 sagittaal vlak2 mediosagittaal vlak3 frontaal vlak4 transversaal vlak5 sagittale as6 transversale as7 longitudinale as
BOEK Deel 1.indb 4 04-08-11 11:02
5
1Bewegingsapparaat Geleidingsbanen Beeldvormende technieken Huid en huidadnexen
Richtings- en liggingsaanduidingen
Afb. 1.2a en b Oriëntatielijnen en richtings- en liggingsaandui-
dingen.
a ventraal aanzicht
b dorsaal aanzicht
cranial(= superior)
lateral
medial
radial
ulnar
caudal(= inferior)
fibular
tibial
plantar
dorsal
Linea axillaris posterior
kranial
kaudal
proximal
distal
Linea scapularis
Linea paravertebralis
Linea mediana posteriorLinea mediana anterior
Linea sternalis
Linea parasternalis
Linea medioclavicularis
Linea axillaris anterior
palmar
dorsal
distal
proximal
distal
proximal
a b
Richtingsaanduidingen en ligging van lichaamsdelen
craniaal of superior naar het hoofduiteinde toe apicaal naar de punt of daartoe behorend
caudaal of inferior naar het stuitbeenuiteinde basaal naar de basis, basaalwaarts
anterior of ventraal naar voren of buikwaarts dexter rechts
posterior of dorsaal naar achteren of rugwaarts sinister links
lateraal zijdelings, weg van het midden proximaal naar de romp toe
mediaal in het midden, naar het midden distaal naar het uiteinde van ledematen
mediaan of medianus binnen het mediane vlak ulnair richting de ulna
intermedius ertussen gelegen radiaal richting de radius
centraal naar het lichaamsbinnenste tibiaal richting de tibia
perifeer naar het lichaamsoppervlak fibulair richting de fibula
profundus diep gelegen volair of palmair richting de handpalm
superficialis oppervlakkig gelegen plantair richting de voetzool
externus buiten/uitwendig gelegen dorsaal (extremiteiten) naar de rug van de
hand/de wreef
internus binnen/inwendig gelegen frontaal richting het voorhoofd
rostraal (letterlijk 'snavelwaarts'), richting de
mond of het puntje van de neus
(alleen bij benamingen die het hoofd
betreffen)
Proximaal
Craniaal
Proximaal
Distaal
Dorsaal
Plantair
CaudaalDistaal
Distaal
Dorsaal
Tibiaal
Fibulair
Mediaal
Ulnair
Radiaal
Lateraal
Caudaal(= inferior)
Craniaal(= superior)
Palmair
Proximaal
BOEK Deel 1.indb 5 04-08-11 11:02
6
1 Algemene anatomie
Onderdelen van het lichaam
Anatomische oriëntatie Oppervlak Ontwikkeling
Afb. 1.3 en afb. 1.4 Oppervlakteanatomie van de man ( afb. 1.3)
en de vrouw ( afb. 1.4); ventraal aanzicht.
Anatomische beschrijvingen hebben meestal betrekking op een per-
soon die rechtop staat, met het gezicht naar voren, de armen langs het
lichaam hangend, de binnenkant van de hand richting het lichaam of
naar voren, de benen naast elkaar, de voeten naar voren wijzend.
Het lichaam wordt ingedeeld in hoofd (caput), hals (collum), romp (trun-
cus) met borst (thorax), buik (abdomen), bekken (pelvis) en rug (dor-
sum) en bovenste extremiteit (membrum superius) en onderste extre-
miteit (membrum inferius). De extremiteiten worden onderverdeeld in
bovenarm (brachium), onderarm (antebrachium) en hand (manus) resp.
in bovenbeen (femur), onderbeen (crus) en voet (pes).
Ante-
brachium
Manus
Crus
Pes
Membrumsuperius
Brachium
Membruminferius
Femur
Caput
Collum
Abdomen
Pelvis
Truncus
Thorax
1.3 1.4
BOEK Deel 1.indb 6 04-08-11 11:02
7
1Bewegingsapparaat Geleidingsbanen Beeldvormende technieken Huid en huidadnexen
Onderdelen van het lichaam
Afb. 1.5 en afb. 1.6 Oppervlakteanatomie van de man ( afb. 1.5)
en de vrouw ( afb. 1.6); dorsaal aanzicht.
Membruminferius
Crus
Pes
Femur
Ante-
brachium
Manus
Membrumsuperius
Brachium
Caput
Collum
Truncus,Dorsum
In het kader van de anamnese (van het Oudgriekse αναμνησις,
anámnesis = herinnering) wordt met het oog op de huidige klachten
van een patiënt gevraagd naar diens voorgeschiedenis. Bij een zorg-
vuldige anamnese wordt gekeken naar biologische, psychische en
sociale aspecten. De informatie die daarbij wordt ingewonnen laat
vaak conclusies toe over risicofactoren en causale verbanden. Hier-
mee is niet direct een therapeutisch doel gediend, hoewel alleen al
het praten over de problemen een genezende en verhelderende
werking kan hebben. Meestal vindt voorafgaand aan een medisch
onderzoek een anamnese plaats, maar in noodgevallen, waar een
directe behandeling noodzakelijk is, kan dit worden uitgesteld. Doel
van de anamnese is om het aantal in aanmerking komende diagno-
ses zoveel mogelijk te beperken, liefst aan de hand van belangrijke
symptomen en uitsluitingscriteria. Voor een definitieve diagnose zijn
na de anamnese vaak verdere onderzoeken nodig.
Klinisch
1.5 1.6
Truncus, dorsum
BOEK Deel 1.indb 7 04-08-11 11:02
8
1 Algemene anatomie
Gebieden van het lichaam
Anatomische oriëntatie Oppervlak Ontwikkeling
Afb. 1.7 Gebieden van het lichaam; ventraal aanzicht.
Voor een duidelijke beschrijving en gemakkelijkere oriëntatie wordt het
lichaamsoppervlak onderverdeeld in gebieden (regiones).
regio: gebied; trigonum: driehoek.
Dorsum pedis
Regio cruris anterior
Regio cruris posterior
Regio genus anterior
Regio femoris anterior
Trigonum femoris
Dorsum manus
Regio antebrachii anterior
Regio antebrachii posterior
Regio brachii anterior
Regio axillaris
Regio deltoidea
Regio mammaria
Regio sternocleidomastoidea
Regio cervicalis anterior
Regio cervicalis lateralis
Regio pectoralis
Regio presternalis
Trigonum clavipectorale
Regio epigastrica
Regio hypochondriaca
Regio abdominalis lateralis
Regio umbilicalis
Regio pubica [Hypogastrium]
Regio inguinalis
Regio inframammaria
Regio urogenitalis
Regio cubitalis anterior, Fossa cubitalis
Regio pubica [hypogastrium]
Regio cubitalis anterior, fossa cubitalis
BOEK Deel 1.indb 8 04-08-11 11:02
9
1Bewegingsapparaat Geleidingsbanen Beeldvormende technieken Huid en huidadnexen
Gebieden van het lichaam
Afb. 1.8 Gebieden van het lichaam; dorsaal aanzicht.
Voor een duidelijke beschrijving en gemakkelijkere oriëntatie wordt het
lichaamsoppervlak onderverdeeld in gebieden (regiones).
regio: gebied; trigonum: driehoek.
Calx [Regio calcanea] Planta
Dorsum pedis
Regio cruris anterior
Regio cruris posterior
Regio surae
Regio genus posterior, Fossa poplitea
Regio femoris posterior
Regio glutealis
Palma [Vola]
Regio antebrachii posterior
Regio antebrachii anterior
Regio cubitalis posterior
Regio brachii posterior
Regio axillaris
Regio deltoidea
Regio scapularis
Regio parietalis
Regio occipitalis
Regio cervicalis posterior
Regio vertebralis
Regio infrascapularis
Regio lumbalis
Regio sacralis
Regio analis
Calx [regio calcanea]
Regio genus posterior, fossa poplitea
Palma [vola]
BOEK Deel 1.indb 9 04-08-11 11:02
10
1 Algemene anatomie
Inwendige organen, projectie op het lichaamsoppervlak
Anatomische oriëntatie Oppervlak Ontwikkeling
Afb. 1.9a en b Projectie van inwendige organen op het
lichaamsoppervlak.
Projectie van inwendige organen op de ventrale wand van de romp (a)
en op de dorsale wand van de romp (b): slokdarm (oesophagus), schild-
klier (glandula thyroidea), luchtpijp (trachea), long (pulmo), hart (cor),
middenrif (diaphragma), lever (hepar), maag (gaster), milt (splen [lien]),
alvleesklier (pancreas), twaalfvingerige darm (duodenum), nuchtere
darm (jejunum), nier (ren), dikke darm (colon), kronkeldarm (ileum),
wormvormig aanhangsel (appendix vermiformis) en endeldarm (rec-
tum).
Glandula thyroidea
Trachea
Pulmo
Cor
Diaphragma
Hepar
Gaster
Splen [Lien]
Pancreas
Duodenum
Jejunum
Colon
Ileum
Appendix vermiformis
Rectum
Oesophagus
Ren
Ook zonder technische hulpmiddelen lukt het, met een beetje oefe-
nen, om van een aantal organen de juiste ligging en hun projectie op
het lichaamsoppervlak aan te leren. Auscultatie (ausculteren; van
het Lat. auscultare = luisteren) is het afluisteren van het lichaam,
meestal met behulp van een stethoscoop. Auscultatie maakt deel uit
van een lichamelijk onderzoek van een patiënt. Percussie (percute-
ren, van Lat. percutere = stevig slaan, doen beven) is het afkloppen
van het lichaamsoppervlak van de patiënt voor het stellen van een
diagnose. Daarbij wordt het onder het lichaamsoppervlak gelegen
weefsel in trilling gebracht. Het soort geluid dat daarbij door het
weefsel wordt voortgebracht, geeft informatie over de toestand er-
van. Zo kan de omvang en ligging van een orgaan (bijv. de lever) of
het luchtgehalte van het weefsel (bijv. de long) worden beoordeeld.
Klinisch
a b
Splen [lien]
BOEK Deel 1.indb 10 04-08-11 11:03
11
1Bewegingsapparaat Geleidingsbanen Beeldvormende technieken Huid en huidadnexen
Inwendige organen, projectie op het lichaamsoppervlak
Afb. 1.10a en b Projectie van inwendige organen op het
lichaamsoppervlak.
Projectie van inwendige organen op de rechterwand van de romp (a) en
op de linkerwand van de romp (b): long (pulmo), hart (cor), middenrif
(diaphragma), lever (hepar), maag (gaster), galblaas (vesica biliaris), milt
(splen [lien]), dikke darm (colon), nier (ren), dunne darm (intestinum te-
nue), wormvormig aanhangsel (appendix vermiformis) en endeldarm
(rectum).
Pulmo
Cor
Diaphragma
Hepar
Gaster
Vesica biliaris
Colon
Ren
Intestinum tenue
Appendix vermiformis
Rectum
Splen [Lien]
Kennis van de projectie van inwendige organen op het lichaamsop-
pervlak kan al bij een lichamelijk onderzoek uitsluitsel geven over
symptomen van bepaalde organen. Naast de anamnese levert dit
eerste aanwijzingen op dat één of meerdere organen door ziekte zijn
aangetast. Zo leidt een appendicitis (een ontsteking van het worm-
vormig aanhangsel [appendix vermiformis], in de volksmond een
blindedarmontsteking genoemd) meestal tot klachten in de rechter
onderbuik.
Klinisch
a b
Splen [lien]
BOEK Deel 1.indb 11 04-08-11 11:03
12
1 Algemene anatomie
Ontwikkeling
Anatomische oriëntatie Oppervlak Ontwikkeling
Afb. 1.11a tot i Eerste week van de embryonale ontwikkeling:
bevruch-
ting en innesteling. [21]
Normaal gesproken kan de eicel binnen 24 uur na de eisprong(ovulatie,
a) in de ampulla van de eileider worden bevrucht (b). Nadat de kernen
van de eicel en de zaadcel zijn samengesmolten, spreekt men van een
zygoot (c). Door de daaropvolgende celdeling (2-, 4-, 8- en 16-cellig
stadium; d–h) ontstaat er een klompje cellen (moerbei, morula), dat
naar de baarmoederholte wordt getransporteerd. Ongeveer op de 5e
dag na de bevruchting ontstaat er in de morula een met vloeistof ge-
vulde cyste (blastocyste, i), die zich op de 5e à 6e dag innestelt in het
daarop voorbereide baarmoederslijmvlies.
i
h
g
f e d
c
b
a
Morula
Synzytiotrophoblast
Epiblast
Hypoblast
Zytotrophoblast
Synzytiotrophoblast
Amnionhöhle
Keimscheibe
Blastozystenhöhle
Trophoblast
Blastozystenhöhle
Endometrium-Drüsen
Endometrium-Kapillaren
Uterusepithel
Uteruslumen
Trophoblast
innere Zellmasse(Embryoblast)
Embryoblast
a
b d
c e
Afb. 1.12a tot e Eerste en tweede week van de embryonale
ontwikkeling: tweebladige kiemschijf (embryonale schijf). [21]
Na de differentiatie van de morula (a) tot de blastocyste ontstaan hieruit
een inwendige celmassa (embryoblast) en een grotere, met vloeistof
gevulde (blastocysteholte) buitenste cellaag (trofoblast) (b). De trofo-
blast differentieert zich in interactie met het weefsel van de moeder tot
de uteroplacentaire bloedsomloop (c–e). De embryoblast ontwikkelt
zich tot een tweebladige kiemschijf met ectoderm (cellen in de vorm
van zuilen aan het dorsale oppervlak van de embryoblast) en entoderm
(kubusvormige cellen aan het ventrale oppervlak). In het ectoderm ont-
staat dorsaal een holle ruimte die uitgroeit tot de amnionholte. De
vooraan gelegen blastocysteholte wordt de primaire dooierzak, die be-
kleed is met entoderm. Op dag 12 ontstaat uit het ectoderm de eigen-
lijke dooierzak; de oorspronkelijke blastocysteholte wordt bekleed met
extraembryonaal mesoderm.
Inwendige celmassa (embryoblast)
Trofoblast
Trofoblast
Capillaire vaten van het endometrium
Uterusepitheel
Blastocysteholte
Blastocysteholte
Syncytiotrofoblast
Cytotrofoblast
Syncytiotrofoblast
Amnionholte
Kiemschijf
Endometriumklieren
BOEK Deel 1.indb 12 04-08-11 11:03
13
1Bewegingsapparaat Geleidingsbanen Beeldvormende technieken Huid en huidadnexen
Ontwikkeling
Afb. 1.13a en b Derde week van de embryonale ontwikkeling:
gastrulatie. [21]
De ontwikkeling van de driebladige kiemschijf begint met het verschijnen
van de primitieve streep aan het dorsale oppervlak van het ectoderm. Aan
het hoofduiteinde wordt de primitieve streep begrensd door de primitieve
knoop (a). Vanuit de primitieve streep migrerende cellen vormen samen
het intraembryonale mesoderm tussen de koepel van de dooierzak en
het ectoderm van de amnionholte (gastrulatie). Een deel van de cellen
groeit als chorda-uitsteeksel binnen in het embryo door in craniale rich-
ting. Daar is in het ectoderm de prechordale plaat ontstaan (een gedeel-
telijke vergroeiing van ectoderm en entoderm – zonder mesoderm tussen
de beide bladen). Het chorda-uitsteeksel krijgt een lumen en vormt zo de
chorda dorsalis (de primitieve ondersteunende structuur van het em-
bryo), die later atrofieert (b). Uiteindelijk blijven alleen de nuclei pulposi
van de tussenwervelschijven over als relicten van de chorda dorsalis. En-
kele cellen van het mesoderm lopen craniaal langs de prechordale plaat
en vormen het primordiale hart (de aanleg van het hart). De drie kiembla-
den (ectoderm, mesoderm en entoderm) vormen de basis voor het ont-
staan van alle organen. Zie voor meer informatie over welk orgaan uit
welk kiemblad voortkomt de betreffende leerboeken over embryologie.
Prächordalplatte
Ektoderm
Ektoderm Mesoderm
Entoderm
Entoderm
Amnion
Amnion
Rachenmembran
Chorda dorsalis
Primitivknoten
Primitivstreifen
Haftstiel
Dottersack
Kloakenmembran
a
b
Primitieve knoop
Ectoderm
Ectoderm
Keelmembraan
Prechordale plaat
Ectoderm
Primitieve streep
Hechtsteel
Dooierzak
Cloacamembraan
BOEK Deel 1.indb 13 04-08-11 11:03
14
1 Algemene anatomie
Skelet
Anatomische oriëntatie Oppervlak Ontwikkeling
Afb. 1.14 Skelet, systema sceletale; ventraal aanzicht. [10]
De botten van het skelet worden op grond van hun vorm en structuur
ingedeeld in:
lange botten (ossa longa), bijv. pijpbeenderen van de extremiteiten,
zoals de botten van bovenarm en bovenbeen
korte botten (ossa brevia), bijv. de handwortel- en voetwortelbeen-
tjes
platte botten (ossa plana), bijv. ribben, borstbeen, schouderblad,
darmbeen, botten van de schedel
luchtbevattende botten (ossa pneumatica), bijv. voorhoofdsbeen,
zeefbeen, wiggebeen, bovenkaak, rotsbeen
onregelmatige botten (ossa irregularia, niet in te delen bij een van
de andere categorieën), bijv. wervels, onderkaak
sesambeentjes (ossa sesamoidea, botten die zich in pezen bevin-
den), bijv. knieschijf, erwtbeentje
accessoire botten (ossa accessoria, extra botten die niet ieder
mens heeft), bijv. naadbeenderen aan de schedel, halsrib
Maxilla
Os frontale
Mandibula
Costa I
Humerus
Scapula
Clavicula
Vertebra cervicalis VII
Os zygomaticum
Orbita
Sternum
Ulna
Fibula
Tibia
Patella
Ossa tarsi
Ossa metatarsalia
Ossa digitorum [Phalanges]
Ossa carpi
Ossa metacarpalia
Ossa digitorum [Phalanges]
Radius
Os sacrum
Os coxae
Os ischii
Os coccygis
Femur
Ossa digitorum [phalanges]
Ossa digitorum [phalanges]
BOEK Deel 1.indb 14 04-08-11 11:03
15
1Bewegingsapparaat Geleidingsbanen Beeldvormende technieken Huid en huidadnexen
Botopbouw
Afb. 1.16 Opbouw van een lang pijpbeen, os longum.
De histologische basisstructuur van een gerijpt bot is bij compacta en
spongiosa gelijk en wordt lamellair bot genoemd. Een rijp bot bestaat
uit botlamellen. Deze bouwmodules vormen vooral in de compacta een
systeem van fijne buisjes (osteonen). In de spongiosa liggen de lamel-
len vooral parallel aan het oppervlak van de trabekels. In de compacta
vormen de botlamellen met vaten osteonen. Dit systeem van Havers
omvat ca. vijf à twintig botlamellen (speciale lamellen), die concen-
trisch rondom een havers kanaal liggen en enkele centimeters lang kun-
nen zijn. De collageenfibrillen in de osteonlamellen verlopen schroefs-
gewijs, waarbij de draairichting van lamel tot lamel verschilt. Tussen de
osteonen liggen de resten van oude, afgebroken osteonen, die de
ruimte tussen de intacte osteonen opvullen (schakellamellen). Het uit-
wendige en inwendige oppervlak van de compacta wordt gekenmerkt
door lamellen die rondom het hele botelement liggen (buitenste en bin-
nenste generale lamellen).
Afb. 1.15 Lang bot, lang been (pijpbeen), os longum.
Zaagsnede door het proximale gedeelte van het rechter bovenbeenbot
(femur) van een volwassene. Ter hoogte van de diafyse is het periost
losgemaakt en naar de zijkant weggeklapt; dorsaal aanzicht.
Bij het maken van een zaagsnede kunnen macroscopisch twee verschil-
lende soorten botweefsel worden onderscheiden die zonder duidelijke
grens in elkaar overgaan:
de substantia compacta of corticalis (compacta, compact botweef-
sel, is in de epifyse heel dun, maar is in de diafyse heel sterk ontwik-
keld) en
de substantia spongiosa (spongiosa, spongieus botweefsel, is al-
leen in de epi- en de metafyse goed ontwikkeld)
De compacta in de diafyse is solide, vast weefsel; de spongiosa in de
epi- en metafyse bestaat uit een driedimensionale structuur van fijne,
zich vertakkende botbalkjes (trabeculae) die, afhankelijk van de belas-
ting, kunnen worden onderverdeeld in trektrabekels en duwtrabekels.
Tussen de trabekels bevindt zich bloedvormend beenmerg (jonge men-
sen) of vetmerg (oudere mensen). De richting waarin de trabekels staan
volgt de druk- en trekbelasting die op het bot wordt uitgeoefend (bij het
femur is die belasting proximaal excentrisch en vormt een extra buigbe-
lasting van het bot). Deze toestand van zo groot mogelijke mechanische
robuustheid en tegelijkertijd een zo laag mogelijk materiaalgebruik en
gewicht is het resultaat van een lang evolutieproces.
Linea epiphysialis
Apophysis
Substantia spongiosa
Apophysis
Substantia compacta
Cavitas medullaris
Periosteum
Foramen nutritium
Epiphysis proximalisMetaphysis proximalis
Diaphysis
Metaphysis proximalis
Metaphysis distalis
Epiphysis distalis
Cartilago articularis
einzelne Lamelle der äußeren
Generallamellen
Osteon mit Speziallamellen
Osteon mit Speziallamellen
HAVERS-Kanal mit Blutgefäß
Periosteum
VOLKMANN-Kanal mit Blutgefäß
VOLKMANN-Kanal mit Blutgefäß
Schaltlamelle
Spongiosatrabekel
Bij een botbreuk (fractuur) ontstaan er twee of meer botfragmen-
ten, waarbij al dan niet sprake kan zijn van verschuiving ten opzichte
van elkaar (dislocatie). Duidelijke tekenen, afgezien van pijn, zijn ab-
normale beweeglijkheid, knetterende geluiden (crepitatie) bij bewe-
ging, verkeerd staande botassen, in het begin ook stupor van de
spieren (gebrek aan spieractiviteit) en specifieke röntgenbevindin-
gen. Herstel van de fractuur slaagt het best bij een volledig gebrek
aan belasting en beweging. De botgedeelten worden daarbij vastge-
zet tot ze weer volledig belastbaar zijn, bij pijpbeenderen wordt ook
de mergholte hersteld. Primaire botgenezing van de fractuur vindt
alleen plaats als de fractuurspleet smal genoeg is en niet geïrriteerd
(operatieve osteosynthese met platen en schroeven met optimale
adaptie van de fractuuruiteinden). In dit geval vormt zich geen callus.
Bij primaire botgenezing overbruggen capillairen uit de geopende ha-
verse kanalen de fractuurspleet. Daaromheen ontstaan osteonen die
de spleet vullen. Bij secundaire botgenezing ontstaat vaak het iets
dikkere callus (littekenweefsel) dat geleidelijk in bot wordt omgezet.
Klinisch
Osteon met speciale lamellen
Osteon met speciale lamellen
Spongiosatrabekel
Havers kanaal met bloedvat
Enkele lamel van de buitenste
generale lamellen
Schakellamel
Volkmannkanaal met bloedvat
Volkmannkanaal met bloedvat
BOEK Deel 1.indb 15 04-08-11 11:03
16
1 Algemene anatomie
Botontwikkeling
Anatomische oriëntatie Oppervlak Ontwikkeling
Afb. 1.17 en afb. 1.18 Ossificatie van het skelet van de bovenste
( afb. 1.17) en de onderste extremiteit ( afb. 1.18); ligging van de
epi- en apofysaire botkernen en tijdsverloop van de botkernvorming.
Op grond van het optreden van botkernen (de ossificatiecentra van het
bot) kunnen conclusies worden getrokken over het ontwikkelingsstadi-
um van het skelet en daarmee over de leeftijd van het skelet en de
botten. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen botkernen die tij-
dens de fetale periode in het gebied van de diafysen ontstaan (diafy-
saire ossificatie) en botkernen die zich deels in de tweede helft van de
fetale periode en deels in de eerste levensjaren voordoen binnen de
kraakbeenachtige epi- en apofysen (epi- en apofysaire ossificatie). Als
de groeischijf (epifysaire schijf) verbeent (synostose), vindt er geen
lengtegroei meer plaats. Daarna zijn op een röntgenfoto geen geïso-
leerde botkernen meer te zien.
18.–20. LJ
10.–12. LJ
18. LJ
18.–19. LJ
15.–18. LJ
12. LJ
5. LJ
8.–12. LJ
13.–17. LJ
20.–24. LJ
7.–8. LJ
5.–7. LJ
9. EW
2.–3. LJ
7. EW
15.–18. LJ
18.–19. LJ
15.–16. LJ
1. LJ
18.–21. LJ
2.–5. LM
2.–3. LJ
2.–4. LJ
20.–25. LJ
5. LJ
7.–8. EW
13.–16. LJ
8.–13. LJ
1. LJ
5.–7. LJ
14.–18. LJ
10.–12. LJ
7. EW
21.–25. LJ
1.–2. LJ
10.–12. LJ
2.–4. LJ
9. EW
1.–3. LJ
9. EW
2.–3. LJ
11.–12. EW
2.–3. LJ
7.–8. EW
8. EW
7. EW
13.–15. LJ
13.–15. LJ
7.–8. LJ
6.–7. EM
16.–18. LJ
3.–4. EM
4.–5. EM
13.–15. LJ
5.–8. LM
3.–5. LJ
17.–20. LJ
10.–13. LJ
13.–15. LJ
4.–6. LJ
19.–20. LJ
16.–20. LJ
16.–24. LJ
3.–4. LJ
8. EW
9. EM
10. EM
5.–6. LJ
12.–14. LJ
8. EW
7.–8. EW
6. LM
17.–18. LJ
2.–4. LJ
17.–18. LJ
17.–18. LJ
3.–4. LJ
9. EW
3.–4. LJ
1.–2. LJ
3.–5. LJ
15.–21. LJ
5. EM
8. EM
9. EW
17.–19. LJ
Voor behandelingen en prognoses in het kader van orthopedische
aandoeningen en misvormingen op kinderleeftijd is het van groot
belang om de leeftijd van het skelet te bepalen en te weten of er
nog een groeireserve is.
Klinisch
EW = embryonale weekEM = embryonale maandLM = levensmaandLJ = levensjaar
os scaphoideum 3e–6e LMos lunatum 3e–6e LJos trapezium 3e-8e LJ os trapezoideum 3e-7e LJ
talus 7e EMcalcaneus, 5e-6e EMos naviculare 4e LJos cuboideum 10e EM
os pisiforme 8e-12e LJos triquetrum 1e-4e LJ os hamatum 2e-5e LMos capitatum 2e-4e LM
os cuneiforme mediale 2e–3e LJos cuneiforme intermedium 3e-4e LJos cuneiforme laterale 1e–2e LM
1.17 1.18
18e-20e LJ13e-15e LJ
7e-8e LJ
16e-18e LJ
13e-15e LJ
19e-20e LJ
16e-20e LJ
16e-24e LJ
17e-18e LJ
17e-18e LJ17e-18e LJ
3e-4e LJ
15e-21e LJ
5e EM
8e EM
9e EM
9e EW
8e EW
6e LM
3e-4e LJ
7e-8e EW
12e-14e LJ
5e-6e LJ
10e EM
9e EM
17e-19e LJ
10e-13e LJ
17e-20e LJ
3e-5e LJ
5e-8e LM
4e-5e EM
3e-4e EM
13e-15e LJ
13e-15e LJ
2e-4e LJ
17e-18e LJ
1e-2e LJ
3e-5e LJ
3e-4e LJ
8e EW
4e-6e LJ
6e-7e EM
10e-12e LJ
18e LJ
8e EW
18e-19e LJ
15e-18e LJ
5e LJ
12e LJ
8e-12e LJ
13e-17e LJ
20e-24e LJ
7e-8e LJ
5e-7e LJ
2e-3e LJ
7e-8e EW
7e-8e EW
7e EW
11e-12e EW
9e EW
9e EW
2e-3e LJ
2e-3e LJ
1e-3e LJ
2e-4e LJ
1e-2e LJ
7e EW
10e-12e LJ
14e-18e LJ
8e-13e LJ
13e-16e LJ
20e-25e LJ
2e-4e LJ
2e-3e LJ
18e-21e LJ
15e-16e LJ
15e-18e LJ
18e-19e LJ
5e LJ
1e LJ
2e-5e LM
5e-7e LJ
1e LJ
10e-12e LJ
21e-25e LJ
9e EW
7e EW
BOEK Deel 1.indb 16 04-08-11 11:03