analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames · 2011. 2. 19. · analyse van de...
Post on 10-Oct-2020
0 Views
Preview:
TRANSCRIPT
Faculteit Geneeskunde en gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2009 – 2010
Analyse van de tactische kijkpatronen
bij topvolleybal dames
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen
Door: Pieter Vansteenkiste en Bram Verborgt
Promotor: Prof. Dr. Matthieu Lenoir
Begeleider: Stijn Morand
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Voorwoord
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram I
VOORWOORD
Elke topsporter staat of valt met zijn begeleiding. Ook onze masterproef kwam er dankzij
verschillende helpende handen. Via enkele citaten wensen we de mensen achter deze handen te
bedanken.
“Zelfkennis is het begin van alle wijsheid” (René Immers)
Dankzij onze zelfkennis deelden we het werk op volgens onze beste kwaliteiten. Deze bleken erg
complementair te zijn en we bedanken dan ook elkaar voor de goede samenwerking.
“Menigeen die het ver gebracht heeft, dankt dit meer aan zijn kennissen dan aan zijn kennis”
(Cees Buddingh)
We danken Professor Lenoir voor het beantwoorden van vele vragen. Ondanks een drukke agenda
stond hij steeds klaar om ons wetenschappelijk te begeleiden.
Onze dank gaat ook uit naar Davy en Joeri van de technische afdeling om ons te hulp te schieten
wanneer onze technische kennis ons in de steek liet.
Jort, Annelies, Niels en Barten, die een gelijkaardig onderzoek voerden, verdienen alle lof voor hun
samenwerking en bijdrage tot ons eindresultaat.
Onze vrienden en vriendinnen bedanken we voor de ontspanning tussen al het werken door en voor het
aanhoren van vele thesisverhalen.
Aan allen die op één of andere manier hun steentje bijgedragen hebben :
Van harte bedankt !
Uiteraard willen we onze ouders extra bedanken voor hun mentale ondersteuning gedurende de
thesisperiode en het herhaaldelijk nalezen van ons werk.
Pa, Ma : we zijn jullie dankbaar voor alles !
“Knowledge is of no value unless you put it into practice” (Anton Chekhov)
We hopen met deze masterproef de wetenschap achter volleybal een klein duwtje in de rug gegeven te
hebben. We danken Stijn Morand en de voltallige damesploeg VDK Gent voor de enthousiaste
medewerking aan ons onderzoek. We wensen hen veel succes toe in de volgende seizoenen.
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames abstract
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram II
SAMENVATTING
Doelstelling: De studie onderzocht in welke mate ervaren volleybalspeelsters een kijkpatroon
hebben dat afwijkt van niet-speelsters, en hoe deze verschillen gerelateerd zijn aan reactietijd
en responsnauwkeurigheid.
Methodiek: 10 volleybalspeelsters van het hoogste Belgische niveau en 10 vrijwilligers
zonder volleybalervaring werden videofragmenten getoond van een eerste complex
volleybalsituatie (receptie, pas en aanval). Er werd hen gevraagd zich in te leven als
middenspeelster en om zo snel en zo accuraat mogelijk te reageren op de pasrichting. Er werd
een kwantitatieve analyse uitgevoerd door het aantal fixaties en de duur ervan te meten. Een
kwalitatieve analyse werd uitgevoerd waarbij werd geregistreerd wanneer bepaalde regio‟s
werden gefixeerd.
Resultaten: De amateurgroep reageerde even snel als de elitegroep maar maakte wel 19%
meer fouten. Er bleken geen kwantitatieve verschillen te zijn tussen elite en
amateursspeelsters. De proefpersonen met een hoge foutenlast (>30%) maakten wel minder
fixaties die tevens van kortere duur waren dan die van de proefpersonen met lage foutenlast
(<12%). Binnen de groep met hoge foutenlast werden er bij de slechte pogingen ook minder
en kortere fixaties gemeten dan bij de goede pogingen. Zowel amateurs als elitespeelsters
vertoonden een gelijkaardig kijkpatroon waarbij de bal werd gevolgd tot op het hoogste punt
van de balbaan om vanaf dan de pasgeefster te fixeren. Het kijkgedrag van de elitespeelsters
leek wel voor te lopen op dat van de amateurs, ze keken vroeger naar de volgende fase in het
kijkpatroon.
Besluit: De expertise van de elitegroep was meetbaar in deze onderzoekssetting. Dankzij een
betere kennisstructuur loopt hun kijkgedrag voor op het spelverloop en kunnen ze er accurater
op reageren. Meer fixaties en een langere fixatieduur lijken precursoren te zijn van de
accuraatheid waarmee de proefpersonen reageren.
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Inhoudsopgave
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram III
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD .......................................................................................................................... I
SAMENVATTING ................................................................................................................... II
INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................ III
DEEL 1 : LITERATUURSTUDIE
1. Situering van het damesvolleybal ................................................................................... 1
1.1. Taken en vereisten volgens positie ............................................................................. 1
1.2. Algemene karakteristieken van volleybalspelers ........................................................ 2
1.3. Fysieke eigenschappen van damesvolleybal op topniveau ......................................... 4
1.3.1. Topniveau vs. Subtop ...................................................................................................... 4
1.3.2. Variaties naargelang de posities ...................................................................................... 6
2. Kijkpatronen .................................................................................................................... 7
2.1. Inleiding ....................................................................................................................... 7
2.2. De 3 klassieke oogbewegingen .................................................................................... 7
2.3. Oogbewegingen in kijkpatronen ................................................................................. 8
2.3.1. Fixatie en volgbeweging .................................................................................................. 8
2.3.2. Saccade ............................................................................................................................ 9
2.3.2.1. Reflectieve en intentionele saccades ...................................................................... 9
2.3.2.2. Prosaccades en antisaccades ................................................................................... 9
2.3.2.3. Correctieve en regressieve saccades ..................................................................... 10
2.3.3. Saccadische latentie ...................................................................................................... 11
2.4. De neurologie achter saccades .................................................................................. 12
2.5. Determinanten van een kijkpatroon ......................................................................... 13
2.5.1. Het organisme ............................................................................................................... 14
2.5.1.1. Kennis .................................................................................................................... 14
2.5.1.2. Angst ...................................................................................................................... 14
2.5.1.3. Vermoeidheid ........................................................................................................ 14
2.5.1.4. Fysiologische capaciteiten ..................................................................................... 14
2.5.2. Taak ............................................................................................................................... 15
2.5.3. Omgeving ....................................................................................................................... 15
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Inhoudsopgave
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram IV
3. Kijkpatronen in de sport ................................................................................................ 16
3.1. Kijkpatronen in zelf gereguleerde sporten ................................................................ 17
3.2. Kijkpatronen in interactieve sporten ......................................................................... 18
3.2.1. Voetbal .......................................................................................................................... 18
3.2.2. Tennis ............................................................................................................................ 19
3.2.3. Tafeltennis ..................................................................................................................... 20
3.2.4. Badminton ..................................................................................................................... 20
3.2.5. Ijshockey ........................................................................................................................ 20
3.2.6. Cricket ............................................................................................................................ 21
3.3. Samenvatting uit diverse onderzoeken ..................................................................... 21
4. Kijkpatronen in volleybal ............................................................................................... 22
4.1. Visuele capaciteiten ................................................................................................... 22
4.2. Skill specific memory ................................................................................................. 23
4.3. Vergelijking van anticipatie naargelang niveau ......................................................... 24
4.4. Zelfgerapporteerde focus in volleybal ....................................................................... 25
4.5. Oogbewegingen bij een volleybalspecifieke situatie ................................................ 25
5. Probleemstelling, onderzoeksvragen en hypothesen ................................................... 27
1. Methode ........................................................................................................................ 28
1.1. Opzet van het onderzoek .......................................................................................... 28
1.2. Populatie .................................................................................................................... 28
1.3. Testprocedure............................................................................................................ 29
1.4. Beeldfragmenten ....................................................................................................... 30
1.4.1. Proefpersonen ............................................................................................................... 30
1.4.2. Opstelling ....................................................................................................................... 30
1.4.3. Spelverloop .................................................................................................................... 31
1.4.4. Beelden .......................................................................................................................... 33
1.5. Meetinstrumenten/labo opstelling ........................................................................... 34
1.5.1. Videobeelden ................................................................................................................ 35
1.5.2. Reactieplatform ............................................................................................................. 35
1.5.3. Eye Tracking System ...................................................................................................... 35
1.6. Verwerven en verwerken van gegevens ................................................................... 36
1.6.1. Reactietijden .................................................................................................................. 36
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Inhoudsopgave
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram V
1.6.2. Oogbewegingen: kwantitatief ....................................................................................... 36
1.6.3. Oogbewegingen: kwalitatief.......................................................................................... 37
1.6.4. Statistische analyse ....................................................................................................... 38
2. Resultaten ..................................................................................................................... 39
2.1. Accuraatheid .............................................................................................................. 39
2.2. Reactietijd .................................................................................................................. 40
2.3. Oogbewegingen ......................................................................................................... 41
2.3.1. Kwantitatieve resultaten ............................................................................................... 41
2.3.1.1. elite versus amateurs ............................................................................................ 41
2.3.1.2. hoge accuraatheid versus lage accuraatheid ........................................................ 42
2.3.1.3. hoge accuraatheid versus lage accuraatheid amateurs ........................................ 43
2.3.1.4. goede versus slechte pogingen bij de amateurs met lage accuraatheid .............. 44
2.3.2. Kwalitatieve resultaten.................................................................................................. 45
2.3.2.1. op moment net na receptie................................................................................... 47
2.3.2.2. op moment net nadat bal hoogste punt bereikt ................................................... 48
2.3.2.3. op moment net nadat pas gegeven is ................................................................... 49
3. Discussie ........................................................................................................................ 50
3.1. Accuraatheid en reactietijd ....................................................................................... 50
3.2. Kijkpatronen .............................................................................................................. 51
3.3. Conclusie .................................................................................................................... 56
3.4. Implicaties voor de volleybalpraktijk ......................................................................... 56
BIBLIOGRAFIE ...................................................................................................................... 57
FIGUREN- EN TABELLENLIJST ......................................................................................... 64
BIJLAGEN ............................................................................................................................... 68
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 1
1. Situering van het damesvolleybal
Volleybal is een balsport die thuishoort bij de terugslagspelen (zoals tennis, badminton,…)
maar onderscheidt zich door zijn collectieve karakter. Aangezien de spelregels bepalen dat de
spelers permanent van plaats moeten wisselen op het terrein zijn de spelers verplicht een hele
waaier van basistechnieken te beheersen. Toch zijn er verschillende specialisaties onder de
spelers zoals pasgever, hoekaanvaller en middenspeler. Sinds enkele jaren is er ook de functie
van libero bijgekomen, die enkel in het achterveld actief is. Sinds 2000 wordt in het volleybal
een nieuwe puntentelling toegepast, meer bepaald het Rally Point Systeem. Iedere rally
resulteert in een punt voor één van beide ploegen, waardoor de duur van een
volleybalwedstrijd meer voorspelbaar is en daardoor ook beter programmeerbaar op televisie.
Het spelreglement van volleybal ondergaat regelmatig kleine of grote veranderingen, met als
doel het evenwicht tussen aanval en verdediging in balans te houden.
1.1. Taken en vereisten volgens positie
De libero is een achterspeler en mag geen opslag of aanval uitvoeren en neemt slechts de pas
over bij noodzaak. Zijn taak ligt dus vooral bij de receptie (van een opslag) en de verdediging
(van een aanval), waarvoor hij snel en precies moet zijn.
De middenspeler staat steeds centraal aan het net en wordt vervangen door de libero als hij
achteraan komt te staan. Hij hoeft dus zelden tot nooit te verdedigen of receptie te nemen.
Zijn taken bestaan erin om het blok te organiseren en een snelle aanval uit te voeren in het
midden. Om de bloktaak goed uit te voeren moet de middenspeler zich snel lateraal kunnen
verplaatsen en maximale sprongen kunnen uitvoeren. Het is dus een voordeel om als
middenspeler groot van gestalte en resistent tegen vermoeidheid te zijn.
De hoekspeler is verantwoordelijk voor de aanval en het blok aan de linkerzijde van het net.
Hij neemt deel aan de receptie en als hij niet zelf moet aanvallen heeft hij een verdedigende
taak. Om efficiënt aan te vallen en te blokken is de absolute spronghoogte (of reikhoogte) van
de hoekspeler van belang. Een kleinere hoekspeler kan zijn gestalte dus compenseren door
een grotere relatieve spronghoogte. Om goed te verdedigen dient hij ook snel en wendbaar te
zijn.
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 2
De “opposite” heeft de meest aanvallende functie. Hij is verantwoordelijk voor het blok en de
aanval aan de rechter kant van het net. Als hij in het achterveld staat neemt hij niet deel aan de
receptie maar staat hij in voor de aanval vanuit het achterveld. Hij neemt wel deel aan de
verdediging.
De pasgever is verantwoordelijk voor het tweede contact, namelijk de pas. Hij neemt dus
nooit de receptie maar doet wel mee in de verdediging. Een pasgever moet veel lopen en dient
dus snel en bewegelijk te zijn. Om een goede pas te geven dient hij tevens over een goede
techniek en een tactisch inzicht te beschikken (Malousaris et al., 2009; Sheppard et al., 2009).
1.2. Algemene karakteristieken van volleybalspelers
De gemiddelde volleybalspeler (m/v) is groter en zwaarder dan een sedentair persoon (met
uitzondering van personen met overgewicht of obesitas; Bandyopadhyay, 2006).
Het groter lichaamsgewicht kan nadelig zijn voor de fysieke capaciteiten, maar het extra
gewicht valt vooral te verklaren door de grotere lichaamslengte. Dit resulteert in een
vergelijkbare BMI van zowel sedentaire personen als volleybalspelers. Opm.: volgende tabel
toont gegevens uit India. De absolute waarden kunnen dus afwijken van de gemiddelde
Europeaan, maar de trend is dezelfde.
Categorie Leeftijd
(j)
Lichaamslengte
(cm)
Lichaamsgewicht
(kg)
BSA
(m²)
BMI
(kg/m²)
sedentair 22,06 ± 1,35 165,10 ± 3,90 55,50 ± 6,01 1,604 ± 0,093 20,33 ± 1,71
volleybal 22,30 ± 1,36 173,10 ± 4,19 * 58,87 ± 6,94 ** 1,702 ± 0,111 ** 19,59 ± 1,57
gemiddelde ± SD; BSA= Body Surface Area (lichaamsoppervlakte)
* p < 0,001, **p < 0,01
Tabel 1: fysieke parameters van sedentaire personen en mannelijke volleybalspelers
(naar: Bandyopadhyay, 2006)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 3
Volleybal wordt gekenmerkt door snelle balwisselingen. Om goed op deze snelle
balverplaatsingen te kunnen reageren dient een volleybalspeler uiterst behendig te zijn. Voor
dergelijke taken is elk overtollig gewicht een nadeel, en een laag vetpercentage dus een
pluspunt. Aytek (2007) vatte enkele onderzoeken naar vetpercentages in volleybal samen in
onderstaande tabel, waaruit blijkt dat volleybalspelers/speelsters inderdaad eerder een laag
vetpercentage hebben (zie tabel 2).
Volleybal is een sport waarbij men een voordeel heeft om groot te zijn. Zowel bij heren- als
damesvolleybal ligt de gemiddelde lichaamslengte bij de topteams zeer hoog (zie tabel 3).
Team (vr.) wereld ranglijst en lengte
Rusland 1 189,33cm
Brazilië 2 183,41 cm
Chına 3 185,66 cm
Aangezien de verschillende posities in volleybal sterk uiteenlopende taken hebben zullen ze
ook afwijkende fysieke karakteristieken (zoals lichaamslengte, lichaamsgewicht en vetvrije
massa) vertonen (zie 1.3.2 variaties naargelang de posities).
Bron Man Vrouw
Fleck-wılmore (1982) 11-12% 16-25%
Puhl (1985)
12,5% 16-25%
Wıthers (1986) 9,8 ± 2,9% 17%
Team (man.) wereld ranglijst en lengte
Brazilië 1 194,41 cm
Italië 2 195,81 cm
Rusland 3 201,81 cm
Tabel 2: studies naar vetpercentage bij volleybal (naar: Aytek et al., 2007)
Tabel 3: gemiddelde lichaamslengte van nationale teams (Aytek, 2007)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 4
1.3. Fysieke eigenschappen van damesvolleybal op topniveau
1.3.1. Topniveau vs. Subtop
Verschillende auteurs onderzochten in welke mate er fysieke verschillen voorkomen tussen
spelers van topniveau en subtoppers. De absolute top onderscheidt zich van de subtop door
een grotere lichaamslengte, hogere vetvrije massa en een hogere maximale hartslag. De
topspeelsters hebben een overwegend ectomorf somatotype terwijl de subtop eerder naar de
endomorfe kant neigt. Met deze lichamelijke eigenschappen is de top sneller, wendbaarder en
hebben ze een grotere reikhoogte dan de subtop (Spence et al., 1980; Gualdi-Russo &
Zaccagni, 2001; Malousaris et al., 2009). In tabel vier en vijf worden de resultaten van studies
van respectievelijk Griekenland en de VS weergegeven.
A1 divisie (n = 79) A2 divisie (n = 84) Totaal (n = 163)
leeftijd (j)
25,7 ± 5,1
22,0 ± 4,4 *** 23,8 ± 4,7
lichaamslengte (cm) 179,58 ± 5,2 174,7 ± 6,2 *** 177,1 ± 6,5
lichaamsgewicht (kg) 71,0 ± 8,2
68,2 ± 6,3
69,5 ± 7,4
BMI (kg/m²)
21,9 ± 1,9
22,3 ± 1,7
22,1 ± 1,8
lichaamsvet (%) 22,7 ± 2,9
24,1 ± 2,6 ** 23,4 ± 2,8
vetvrije massa (kg) 54,8 ± 5,7
51,7 ± 4,5*** 53,2 ± 5,3
endomorfie
3,2 ± 0,8
3,6 ± 0,7 *** 3,4 ± 0,7
mesomorfie
2,4 ± 1,1
2,9 ± 1,0 *
2,7 ± 1,0
ectomorfie 3,2 ± 0,9 2,7 ± 1,0 ** 2,9 ± 0,9
Tabel 4: fysieke eigenschappen van Griekse volleybal speelsters (naar: Malousaris et al., 2009)
* p < 0,02; ** p < 0,01; ***p < 0,001
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 5
top subtop totaal
gem. SD gem. SD gem. SD
WERK CAPACITEIT
VO2 max
3,02 0,2 2,77 0,49 2,88 0,42
hartslag in rust 60,5 4,8 58,3 5,9 59,2 5,4
maximale hartslag 181,3 4,3 179,2 5,7 180,1 5,1
PRESTATIE
„jump and reach‟ (cm) 52,49 5,99 47,27 4,87 49,36 5,78
„triple hop‟ (m)
7,16 0,48 6,57 0,51 6,8 0,57
„agility run‟ (sec) 8,27 0,34 8,43 0,19 8,37 0,26
„20-yard dash‟ (sec) 3,08 0,17 3,14 0,1 3,12 0,13
Speelsters die op een hoger niveau actief zijn, hebben meestal een grotere ectomorfe
component, een grotere explosiviteit en zijn sneller en beweeglijker (zie tabel 4 en 5).
Deze waarden zijn echter gemiddelden voor de ganse ploeg. Wanneer rekening gehouden
wordt met de verschillende posities zal een duidelijker beeld worden gevormd van de
lichamelijke eigenschappen die een volleybalspeelster moet hebben om op haar positie echt
top te zijn.
Tabel 5: fysiologische en fysieke eigenschappen van US volleybal speelsters van
verschillende niveaus (naar: Spence et al., 1980)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 6
1.3.2. Variaties naargelang de posities
Uit onderzoek blijkt dat de libero beduidend kleiner en lichter is dan de andere posities. Dit is
dan ook de enige positie in volleybal waar men geen voordeel heeft bij een grote
lichaamslengte. De grootste spelers van de ploeg zijn de opposite en de middenspelers. Van
de middenspelers viel dit te verwachten. Een grote gestalte is een rechtstreeks voordeel in het
blok, aangezien men minder hoog moet springen om een goede blokhoogte te bereiken. Voor
de opposite dient de grotere gestalte niet enkel voor het blok maar ook voor zijn andere taken.
De lichaamslengte heeft namelijk een positief effect op alle lichaamssegmenten en zo op de
atletische prestaties.
Tabel 6 : fysieke eigenschappen van volleybalspeelsters uit A1 en A2 divisie Griekenland
(naar: Malousaris et al., 2009)
Hoekaanvallster
(n = 48)
Midden
(n = 51)
Opposite
(n = 17)
Pasgeefster
(n = 30)
Libero
(n = 17)
Lichaamslengte (cm) 1176,5 ± 6,7 b c 180,4 ± 4,9 181,2 ± 5,1 174,2 ± 5,1 bc 169,9 ± 4,8 a b c
Lichaamsgewicht (kg) 70,5 ± 7,3 72,4 ± 7,8 70,7 ± 7,9 66,3 ± 4,9 b 63,2 ± 3,2 a b
BMI (kg/m2) 22,2 ± 1,9 22,2 ± 1,9 21,5 ± 1,7 22,9 ± 1,8 21,9 ± 1,3
Lichaamsvet (%) 23,5 ± 2,5 23,4 ± 2,5 23,2 ± 4,1 23,6 ± 2,7 22,2 ± 2,5
Vet vrije massa (kg) 55,3 ± 5,6 55,3 ± 5,6 54,2 ± 5,6 50,5 ± 3,3 b 49,2 ± 2,7 a b
Endomorfie 3,5 ± 0,7 3,4 ± 0,7 3,4 ± 1,0 3,6 ± 0,7 3,1 ± 0,6
Mesomorfie 3,0 ± 1,0 2,4 ± 1,3 2,4 ± 0,5 2,5 ± 1,0 3,3 ± 0,7 b
Ectomorfie 2,7 ± 1,0 3,1 ± 0,9 3,5 ± 0,8 3,0 ± 1,1 2,6 ± 0,8
a = significant verschil met hoekspeler c = significant verschil met opposite
b = significant verschil met middenspeler
Op topniveau hebben hoekspelers, middenspelers en pasgevers een endo-ectomorfe
morfologie. De opposite is voornamelijk ectomorf en de libero heeft een centrale morfologie
(Malousaris, 2009; Sheppard, 2009).
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 7
2. Kijkpatronen
2.1. Inleiding
Een kijkpatroon (of visuele zoekstrategie) kan gedefinieerd worden als het geheel van de
opeenvolgende posities van de blikrichting in functie van het verzamelen van informatie die
een beweging moet begeleiden (Henderson, 2003). Om deze kijkpatronen te meten wordt
nagegaan naar welk punt de visuele as is gericht. De plaatsen waar de visuele as het meest of
het langst naartoe is gericht, worden impliciet beschouwd als de meest informatievolle regio‟s
binnen het visueel veld. Er is echter wel nog een verschil tussen kijken en zien. De richting
van de visuele as is informatief voor de kijkrichting, maar niet noodzakelijk voor de
informatie die men effectief opneemt en gebruikt. Er wordt enkel gemeten naar waar men
kijkt, maar daarvoor nog niet wat men ziet. Het is mogelijk om aandacht te vestigen op het
perifere gezichtsveld zonder de ogen te bewegen. Bij onderzoek naar oogbewegingen moet
dan ook steeds rekening worden gehouden dat de proefpersonen mogelijks informatie
opnemen van andere regio‟s dan die waarop de visuele as is gericht. Dit probleem wordt door
Viviani het centraal dogma van oogbewegingonderzoek genoemd (Viviani, 1990; Williams et
al., 2004).
2.2. De 3 klassieke oogbewegingen
De mens heeft vier rechte en twee schuine extrinsieke oogspieren met welke hij de oogbol in
alle mogelijke richtingen kan draaien. Deze oogbewegingen kunnen we onderbrengen in drie
basiscategorieën.
Ducties, of monoculaire oogbewegingen, zijn de oogbeweging waarbij enkel één van de
twee ogen beweegt.
Versies zijn alle oogbewegingen die gelijktijdig en in dezelfde richting bewegen.
Bijvoorbeeld bij het volgen van een bewegend object.
En tenslotte zijn er de vergenties, dit zijn alle oogbewegingen waarbij de ogen in
tegengestelde richting bewegen. Vergenties gebeuren aan een snelheid van 30 tot
150°/sec. en zorgen samen met de oogaccommodatie voor het scherp stellen van het
visueel beeld. De vergenties kunnen we nog in convergenties en divergenties opsplitsen.
Convergentie is het naar elkaar toe bewegen van de ogen, zoals bij het scheel kijken.
Divergentie is het van elkaar weg bewegen van de ogen (Fox, 2008).
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 8
2.3. Oogbewegingen in kijkpatronen
Om een kijkpatroon te beschrijven gebruiken we echter meestal andere termen. De versies
worden opgesplitst in snelle en trage oogbewegingen, respectievelijk saccades en
volgbewegingen. Het kijken naar een bepaald punt of voorwerp wordt fixatie genoemd.
2.3.1. Fixatie en volgbeweging
Tijdens een fixatie wordt de visuele as op dezelfde plaats of hetzelfde object gehouden.
De fixatie dient om een scherp beeld te krijgen op een bepaalde plaats in het visueel veld. Is
deze fixatie een bewegingloos punt dan zullen de ogen geen verdere bewegingen maken, met
uitzondering van accommodatie. Het fixatiepunt zal dus niet veranderen maar er zijn wel nog
steeds kleine oogbewegingen tijdens een fixatie. Tijdens de fixatie vertonen de ogen namelijk
nog kleine trillingen rond het fixatiepunt die aangeduid worden als tremor of „fixational
movements‟ (Fox, 2008).
De duur van elke fixatie in een kijkpatroon kan weergeven hoe belangrijk het punt van fixatie
is. De fixatieduur wordt bepaald door twee onderliggende processen. Ten eerste door het
cognitieve proces, waarbij de opgenomen informatie wordt verwerkt en ten tweede door de
occulomotorische periode, waarin de oogbeweging naar een nieuw fixatiepunt wordt
voorbereid. Een langere fixatie kan dus betekenen dat er meer informatie verwerkt moet
worden of dat de voorbereiding van een nieuwe fixatie meer tijd vergt.
Als men een bewegend punt fixeert spreekt men van een volgbeweging. Hierbij blijft de
visuele as gericht op hetzelfde voorwerp maar zullen de ogen meebewegen met het gefixeerde
punt aan een snelheid tot maximum 30°/sec. Als de ogen sneller dan 30°/sec moeten bewegen
zal het object gevolgd worden door middel van oogsprongen of saccades (zie 2.3.2. saccades).
Als het fixatiepunt onopzettelijk wegglijdt van het oorspronkelijk fixatiepunt spreken we van
drift (Fox, 2008).
Net voor het uitvoeren van een geïsoleerde beweging zoals een vrijworp in basketbal of het
stoten in snooker treedt vaak een langdurige fixatie op één bepaald punt op. Deze langdurige
fixatie noemt men de „quiet eye period‟. Dit type fixatie heeft twee mogelijke functies. Ze kan
een reflectie zijn van de tijd die de atleet nodig heeft om de actie te „programmeren‟ of de
atleet kan ze gebruiken om in een optimale mentale gemoedstoestand te komen. Uit
onderzoek is gebleken dat deze quiet eye period een belangrijke precursor is van een bepaald
type beweging (Singer, 2000; Williams et al., 2004). In „3.1. Kijkpatronen in zelf
gereguleerde sporten‟ wordt hierop verder ingegaan.
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 9
2.3.2. Saccade
Een saccade of oogsprong is de beweging die de ogen maken om van het ene fixatiepunt naar
het volgende fixatiepunt te gaan. Deze oogbeweging komt voor bij het bekijken van zowel
foto‟s als bewegende beelden en heeft tot doel de visuele spil te richten op de meest
informatieve plaatsen van het visueel veld. Het beeld dat invalt op de fovea is het scherpste
beeld in ons visueel veld maar heeft slechts een bereik van twee graden op de retina. Het is
dus noodzakelijk veel saccades uit te voeren om een duidelijk beeld te bekomen. De saccades
gebeuren aan een snelheid van 400 tot 800°/sec., afhankelijk van de afstand waarover de
saccade moet gebeuren. (Everling & Fischer, 1998; Fox, 2008).
Saccades vinden plaats aan een dermate grote snelheid dat het niet mogelijk is om
waarnemingen te doen tijdens de saccade, de visuele informatiestroom tijdens de saccade
wordt dan ook onderdrukt door de hersenen. Men is dus enkel bewust van het eerste en het
laatste punt van de saccadische beweging, de rest wordt door onderdrukking of „saccadic
suppression‟ niet waargenomen.
2.3.2.1. Reflectieve en intentionele saccades
Saccades kunnen we opsplitsen in reflectieve saccades en intentionele saccades.
Het verschil tussen deze twee types prosaccades ligt bij de oorsprong van de saccade.
Als een saccade ontstaat door een onverwachte verandering in het perifeer visueel veld, zal de
visuele as reflexmatig naar de plotse verandering in het visuele veld worden gericht. Dit type
saccades worden reflectieve saccades genoemd.
Een intentionele saccade gebeurt na een cognitief proces waarbij de persoon bewust beslist
om zijn fixatiepunt te verleggen. Dit is ondermeer het geval bij een antisaccade (zie verder)
(Crevits & Vandierendonck, 2004).
2.3.2.2. Prosaccades en antisaccades
Bijna alle reflectieve saccades zijn prosaccades, namelijk saccades die gericht zijn naar een
stimulus toe. Wanneer een saccade niet naar een stimulus gericht is maar weg ervan, spreken
we van een antisaccades. Om een antisaccade correct uit te voeren moeten twee subprocessen
correct verlopen. Ten eerste moet een reflectieve prosaccade onderdrukt worden en ten
tweede moet de persoon in staat zijn om een intentionele saccade uit te voeren in
tegengestelde richting van de stimulus. We spreken ook van antisaccades als we niet reageren
op, al dan niet onbelangrijke, plotse stimuli (Everling & Fischer, 1998).
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 10
2.3.2.3. Correctieve en regressieve saccades
Vaak worden extra saccades uitgevoerd omdat men met één saccade niet voldoende
informatie kon verzamelen. Als het fixatiepunt na een saccade niet optimaal geplaatst is in het
visueel veld volgt er een kleinere tweede saccade. Deze saccades worden correctieve
saccades genoemd.
Een regressieve saccade is dan weer een saccade die terugkeert naar het vorig fixatiepunt en
komt vaak voor bij een moeilijk te verwerken beeld. Als men bij het lezen bijvoorbeeld een
niet gekend woord leest zal men vaak het woord herlezen, dit gebeurt door een regressieve
saccade uit te voeren (Liversedge & Findlay, 2000).
Figuur 1: voorbeeld van een kijkpatroon
De proefpersoon werd gevraagd een rood kruis te zoeken.
1 = (intentionele) prosaccade ; 2 = correctieve saccade
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 11
2.3.3. Saccadische latentie
Saccadische latentie is de tijd tussen het presenteren van een stimulus tot het begin van de
saccade en is dus de tijd die de hersenen nodig hebben om een de stimulus waar te nemen en
een reactie erop te formuleren. Deze latentietijd kan een weerspiegeling zijn van de cognitieve
belasting die de hersenen ervaren om de saccade uit te voeren. Antisaccades vereisen een
meer cognitieve interventie, wat verklaart waarom de saccadische latentie langer is bij
antisaccades (Everling & Fischer, 1998).
Doorgaans is de latentietijd van reflectieve saccades minder dan 500ms en die van
antisaccades minder dan 800ms. Bij latentietijden van minder dan 100ms spreekt men van
anticiperende saccades. Het lichaam heeft minimum 100ms nodig om op een prikkel te
reageren. Als er toch sneller gereageerd wordt is dit een teken van anticipatie, met ander
woorden de actie werd uitgevoerd op een gebeurtenis die de speelster voorspeld had (Crevits
et al., 2000).
Er is een grote interpersoonsvariatie en een lage intrapersoonsvariatie bij saccadische latentie.
De hoge interpersoonsvariatie kan ervoor zorgen dat er moeilijk een vergelijking kan gemaakt
worden tussen de resultaten van verschillende proefpersonen. Vooral in klinische
onderzoeken van saccades kan dit een probleem opleveren, bij een onderzoek naar tactische
kijkpatronen zal dit effect te verwaarlozen zijn. Bij dit soort onderzoek wordt vooral gezocht
naar een terugkerende structuur van kijkgedrag, de saccadische latentie wordt niet gemeten.
De lage intrapersoonsvariatie leidt ertoe dat men een test naar saccadische latentie minder
moet herhalen om een betrouwbaar resultaat te bekomen (Crevits et al, 2000).
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 12
2.4. De neurologie achter saccades
Het licht dat invalt op de retina wordt omgezet in elektrische signalen en wordt via de
optische zenuw doorgestuurd naar de hersenen. De rechter helft van het visueel veld wordt
waargenomen met de linkerhelft van de retina van beide ogen. Deze signalen worden
doorgestuurd naar de linkerhersenhelft. De beelden van het linker visueel veld ondergaan
hetzelfde proces en worden dus verwerkt met de rechterhersenhelft. 70 tot 80% van de axonen
van de optische zenuw gaan via de nucleus geniculates lateralis naar de visuele cortex, die
zich bevindt in de occipitale hersenkwab. Dit heet het geniculostriataal systeem, wat instaat
voor de verwerking van de perceptie van het visueel veld. Dit systeem beantwoordt dus de
vraag „wat zien we?‟ 20 tot 30% van de axonen gaan naar de colliculus superior in de
middenhersenen. Dit heet het tectaal systeem en staat in voor het verwerken van de vraag
„waar zien we iets?‟.
De colliculus superior ontvangt uiteindelijk ook de visuele informatie van de verschillende
corticale regio‟s. In deze colliculus superior bevindt zich de rostral pole regio die cruciaal is
voor het in werking zetten van fixaties en saccades. Tijdens een fixatie en de pauze net voor
en tijdens een saccade zijn de cellen van de rostral pole regio actief. De activiteit van de
rostral pole regio ligt dus aan de basis voor het initiëren van de saccade. De colliculus
superior staat in voor de ruimtelijke codering van de visuele informatie en zal dus ook een
cruciale rol spelen in de keuze van de bestemming van de saccade. De „burst cellen‟ en „build-
up cellen‟ in de coliculus superior zijn de cellen die de bestemming van de saccade coderen
(Liversedge & Findlay, 2000).
Figuur 2: visueel kanaal (naar: Fox, 2008)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 13
2.5. Determinanten van een kijkpatroon
Om een beeld te kunnen interpreteren moet voldoende informatie gewonnen worden uit het
visuele veld. Om dit te bekomen is het nodig het visueel veld te „scannen‟ met behulp van een
kijkpatroon dat tot stand komt door de saccadische oogbewegingen of in extreme gevallen (bij
ophtalmoplegiepatiënten) door hoofdbewegingen. Zonder deze actieve saccadische scanning
kan een mens geen duidelijk beeld vormen van zijn visueel veld (Liversedge & Findlay,
2000).
Om de belangrijkste determinanten van kijkpatronen te bepalen kunnen we beroep doen op
het model van Newell (zie figuur 3). Het model van Newell stelt dat het gedrag wordt bepaald
door de taak, het organisme en de omgeving.
Figuur 3 : de determinanten van visueel zoekgedrag in een sportsituatie (uit: Newell, 1986)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 14
2.5.1. Het organisme
Met het organisme worden hier de eigenschappen van de persoon zelf bedoeld. Twee sporters
zullen in een exact dezelfde situatie zelden een gelijk kijkpatroon vertonen gezien ze niet
dezelfde expertise bezitten, niet dezelfde emoties ervaren, niet even vermoeid zijn of omdat ze
niet dezelfde anatomische of fysiologische eigenschappen hebben.
2.5.1.1. Kennis
Kennis over de uit te voeren taak heeft een sterk effect op de manier waarop ze uitgevoerd zal
worden. Vele onderzoeken hebben reeds uitgewezen dat experts een ander kijkpatroon
hanteren in een sportspecifieke taak dan beginners. Voorbeelden hiervan zijn terug te vinden
onder „3. Kijkpatronen in sport‟.
2.5.1.2. Angst
Autopiloten zullen meer fixaties uitvoeren naar perifere regio‟s in het visuele veld als ze
angstig zijn (Janelle, 1999). Dezelfde bevindingen werden gedaan bij karate door Williams
and Elliot (1999). Door deze bevindingen wordt aangenomen dat angst ervoor zorgt dat
sporters minder informatie kunnen halen uit hun perifeer zicht, met als gevolg dat ze meer
perifere fixaties moeten uitvoeren. De meer perifere fixaties zijn dus een gevolg van het
vernauwen van het perifeer zicht (Williams et al., 2004).
2.5.1.3. Vermoeidheid
Als atleten vermoeid zijn zullen hun prestaties dalen. Dit werd bewezen in een onderzoek met
biathleten door Vickers et al. (1999). De biathleten maakten namelijk meer fouten in de
schietproeven als ze vermoeid waren dan als ze nog fit waren. De oorzaak hiervoor zou een
verkorte quiet eye period zijn, die een belangrijke precursor is van een succesvolle poging.
2.5.1.4. Fysiologische capaciteiten
De anatomie van een persoon zal ook invloed hebben op het kijkpatroon. De snelheid
waarmee de ogen kunnen accommoderen is bijvoorbeeld een belangrijke determinant om
korte fixaties uit te voeren. Voor een test met oogregistratie wordt dan ook best eerst een
simpele oogtest uitgevoerd om eventuele oogafwijkingen bij aanvang vast te stellen.
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 15
2.5.2. Taak
De taak zal bepalen welk kijkpatroon een individu zal toepassen. Hierbij moet gelet worden
op het doel van de taak, de regels hierbij, en de eventueel toegepaste tactiek en strategie.
2.5.3. Omgeving
Omgevingsfactoren zoals kunnen zowel visueel, auditief, lichamelijk of sociaal zijn. Deze
factoren zijn in een labo meestal eenvoudig constant te houden. Uit onderzoek van Abernethy,
(1990), Ward (2002) en Horn (2002) bleek dat de manier waarop de stimuli aangeboden
werden een invloed hadden op het kijkpatroon. Het is dan ook belangrijk te weten dat data
verzameld met videobeelden niet vergeleken kunnen worden met data verzameld in het veld
(Williams et al., 2004).
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 16
3. Kijkpatronen in de sport
Zoals al eerder werd besproken is het kijkpatroon dat een atleet gebruikt vooral afhankelijk
van de omgeving waarbinnen de activiteit kadert. Type actie, tijdsdruk, aantal tegenspelers,
taak,… lijken een invloed te hebben op het kijkgedrag. De interessantste verschillen in
kijkpatronen zijn echter deze tussen experts en niet-experts. Deze verschillen werden reeds in
vele studies onderzocht. Ervaren sporters blijken dezelfde algemene visuele eigenschappen
(zogenaamde „hardware‟ zoals dieptezicht, reactietijd, kleurperceptie,…) te hebben als
onervaren sporters maar weten in sportspecifieke taken deze capaciteiten beter uit te spelen
(betere „software‟). Dit komt omdat experts beter in staat zijn om de meest informatierijke
gebieden van het visuele veld te identificeren en om er efficiënt besluiten uit te trekken
(Williams, 1999). French & Thomas (1987) stellen: “Experts bezitten extensieve, procedurele
en declaratieve kennis die hen in staat stelt om belangrijke informatie uit de omgeving te
extrapoleren om op toekomstige gebeurtenissen te anticiperen en deze te voorspellen.”
Experts hebben dus een betere kennisstructuur waarin ze de visuele informatie kunnen
kaderen en waardoor ze de informatie efficiënter kunnen verwerken. Deze kennisstructuur die
leidt tot perceptueel cognitieve vaardigheden tracht men aan te tonen door enerzijds de reactie
accuraatheid en reactietijd te vergelijken van elite- en amateuratleten en anderzijds aantal,
duur, plaats en frequentie van de fixaties te meten.
Tussen experts en amateurs werd wel een duidelijk verschil gevonden in antisaccadische
latentie. Experts hebben namelijk een kortere antisaccadische latentie maar geen kortere
latentie voor prosaccades. Prosaccades worden meer gebruikt in het dagelijks leven dan
antisaccades, wat verklaart dat atleten en amateurs ongeveer eenzelfde niveau van expertise
hebben. Bij sport moeten vaak reflexmatige prosaccades onderdrukt worden om naar de meest
informatierijke plaats te blijven kijken. Dat de latentie bij antisaccades kleiner is bij experts
wijst er op dat experts minder moeilijkheden hebben om reflexmatige saccades te
onderdrukken. Experts zijn meer bekwaam om alle acties te negeren die niet relevant zijn
voor de specifieke situatie omdat ze de visuele informatie sneller cognitief kunnen verwerken
(Lenoir et al., 2000; Crevits et al., 2000).
Algemeen kan gesteld worden dat experts sneller en accurater reageren op stimuli dan non
experts (Mann et al., 2007). Mann et al. concludeerden uit hun onderzoek in 2007 dat experts
eerder minder fixaties zullen uitvoeren die van langere duur zijn. Eerder onderzoek van
Williams (1994) stelde nochtans dat experts sneller informatie van één fixatie kunnen
verwerken en ze dus meer en kortere fixaties aangaan. Het is nog steeds niet helemaal
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 17
duidelijk of experts meer informatie kunnen inwinnen bij elke fixatie of dat experts evenveel
informatie inwinnen bij elke fixatie maar dit sneller kunnen verwerken (Memmert et al.,
2009).
3.1. Kijkpatronen in zelf gereguleerde sporten
Onder passieve sporten verstaan we hier de sporten waarbij de atleet zelf het tempo bepaalt.
Bij biljart, golf of een vrijworp bij basketbal ondervindt de sporter geen tijdsgebonden druk en
moet hij zich enkel op één actie concentreren. Uit onderzoek naar kijkpatronen bij deze acties
bleek dat de „quiet eye period‟ van groot belang is.
De quiet eye period duurt langer bij ervaren spelers, bij succesvolle pogingen en bij moeilijke
acties. Dit bewijst dat de quiet eye period belangrijk is in het succesvol uitvoeren van een
statische actie (Williams et al., 2002). De „quiet eye period‟ is een korte periode waarin
relevante informatie wordt verwerkt en motorische acties worden gecoördineerd om een
volgende actie succesvol uit te voeren. Deze quiet eye period loopt van de laatste visuele
fixatie tot het begin van de actie en duurt langer bij experts dan bij amateurs (Vickers, 1996).
Er is een positieve correlatie gevonden tussen quiet eye period en kwaliteit van de uitvoering,
wat ertoe leidde dat de quiet eye period als een belangrijke parameter werd beschouwd in het
onderscheiden van bekwame en minder bekwame atleten (zie figuur 4).
Figuur 4: gemiddelde duur van 'quiet eye' periode (ms) bij geslaagde en niet-geslaagde billiarstoten
voor ervaren en onervaren spelers over verschillende moeilijkheidsgraden
(naar: Williams et al., 2002)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 18
3.2. Kijkpatronen in interactieve sporten
3.2.1. Voetbal
Ook in voetbal beschikken vaardige spelers over betere perceptuele cognitieve vaardigheden
waardoor ze sneller en meer accuraat patronen kunnen herkennen en waardoor ze beter in
staat zijn om de situatie te voorspellen. De vaardige voetballers gebruiken meer fixaties van
kortere duur en switchen meer tussen de speler in balbezit en andere zones waardoor ze meer
doelgericht kijken (Vaeyens et al., 2007). Uit onderzoek (Williams et al., 2004) waarin
gekeken werd naar de relatie tussen verbale meldingen en oogfixaties, blijkt dat de minder
ervaren spelers vooral aan „ball watching‟ doen. Meer ervaren spelers daarentegen gaan meer
tijd spenderen aan het fixeren van gebieden naast de bal zoals de posities en de bewegingen
van de spelers. Met andere woorden, de ervaren spelers zullen meer informatie opdoen door
gebieden buiten de box (gebied bal en speler met bal) te bekijken.
Het aantal spelers dat op het terrein staat, speelt een belangrijke rol bij de oogbewegingen van
voetballers. Als het aantal spelers in een spelsituatie toeneemt, zullen de spelers een hoger
aantal fixaties en fixaties van kortere duur gebruiken. De zoekverhouding (aantal visuele
fixaties en de fixatieduur/sec) neemt toe, wat erop wijst dat spelers andere gebieden meer
gaan fixeren dan de bal/speler met bal (Vaeyens et al., 2007). In spelsituaties met een laag
aantal spelers (bvb. 3-1) zullen er minder fixaties zijn maar duren ze langer. In deze situaties
wordt 80% van de tijd gespendeerd aan het fixeren van de bal/speler met bal.
Figuur 5: gemiddeld aantal fixaties per groep en kijkconditie met indicatie van standaard error
(naar: Vaeyens et al., 2007)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 19
Ook naar het kijkgedrag bij het stoppen van een penalty van een keeper werd onderzoek
gevoerd. Uit een studie van Savelsbergh et al (2009) werd bevonden dat amateurkeepers naar
veel verschillende regio‟s kijken, terwijl gevorderde keepers zich concentreren op een kleiner
aantal informatiepunten. Expertkeepers lijken vooral informatie te halen uit de positie van het
standbeen. Dit informatiepunt komt echter zeer laat in de aanloop van een penalty waardoor er
weinig reactietijd overblijft voor de keeper (Savelsbergh 2009).
3.2.2. Tennis
Algemeen kan men zeggen van racketsporten dat topspelers anticiperen op het traject van de
bal, de slagbewegingen van de tegenstrever en het speelpatroon van de tegenstrever. Hierbij
worden beoordelingen gemaakt van de bal, tegenstrever en omgeving in een korte tijd
(Totterdell, 2000; Abernethy et al., 2001; Fery & Crognier, 2001; Rowe & McKenna, 2001;
Williams et al., 2002).
Ook in tennis werd aangetoond dat experts sneller anticiperen op (sportgebonden) stimuli dan
amateurs. Uit verder onderzoek van Williams et al. (2002) is gebleken dat toptennisspelers
langer fixeren op centrale lichaamsregio‟s, zoals hoofd-schouder, in vergelijking met de meer
perifere gebieden zoals de arm-hand. Amateurtennisspelers fixeren meer op duidelijke,
deterministische cues van de racket en de balregio‟s. De kijkpatronen van experts suggereren
dat ze ook de rotatie van de torso en oriëntatie heup en schouder in acht nemen terwijl
beginners vooral naar racket- en balpositie kijken.
Figuur 6: gemiddelde ( ± SE) % van de fixatieduur in % en locatie voor ervaren en onervaren
spelers (naar: Willams et al., 2002)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 20
3.2.3. Tafeltennis
Tafeltennis is een sport waarbij het sensorische en motorische systeem een sterke invloed zal
uitoefenen op de prestatie van de speler. Omdat de snelheid van de bal zeer hoog kan liggen,
zijn er snelle fixatiepunten van het oog nodig. Tafeltennis verbetert het binoculaire zicht van
de speler waardoor de mogelijkheid om oogaanpassingen te maken ook vergroot (Ripoll &
Latiri, 1997). Tafeltennisspelers met een snellere oogaccommodatie kunnen de bal sneller
volgen en zullen dus veel succesvoller zijn (Jafarzadehpar & Yarigholi, 2004).
Tussen spelers van verschillende niveaus in tafeltennis is er geen verschil in prosaccadische
en antisaccadische latentie. De latentietijden van de tennisspelers zijn wel van kortere duur
dan deze van niet-sporters, wat kan duiden op een soort plafondeffect voor latentie (Lenoir et
al., 2000).
3.2.4. Badminton
In badminton werd onderzoek gevoerd naar het kijkgedrag bij het terugslaan van een shuttle.
Uit onderzoek van Savelsbergh et al. (2009) bleek dat een badmintonspeler de shuttle volgt tot
op het hoogste punt en dan een saccade maakt naar de racket van de tegenspeler. Op deze
manier slagen ervaren badmintonspelers er mogelijks in om sneller het type slag te kunnen
erkennen dan amateur badmintonspelers (Savelsbergh, 2009).
3.2.5. Ijshockey
In een onderzoek van Martel & Vickers (2004) naar de kijkpatronen bij verdedigende
ijshockeyspelers blijkt dat elitespelers een combinatie van kijkpatronen gebruiken. Bij de
fixatie op een specifiek object in het begin van een aanval, is de duur van de fixatie duidelijk
korter dan dat deze op het einde van de aanval is. Bij non-elite spelers duurt de fixatie in het
begin en op het einde van de aanval langer in vergelijking met de elite. Dit wijst erop dat de
elitespelers sneller informatie kunnen lezen en tijd kunnen winnen om zich optimaal te
positioneren t.o.v. de aanvaller.
Ook bleek uit dit onderzoek dat de elite en non-elite spelers hun ogen fixeerden op
verschillende locaties/objecten. De elite spelers fixeerden vooral de combinatie aanval-
verdediging terwijl de non-elite alle aspecten van aanval en verdediging fixeerden.
Naar het einde van de aanval toe duurde de fixatie iets langer vooral omdat de elite en non-
elite spelers zich moesten onderwerpen aan een 1-1 situatie. Als verdedigers concentreerden
de spelers zich langer op 1 object, nl. de aanvaller zelf (Martell & Vickers, 2004).
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 21
3.2.6. Cricket
Alhoewel een batsman het traject van de bal maar voor een halve seconde kan zien, kan hij
toch heel accuraat oordelen waar en wanneer de bal hem zal bereiken. De oogbewegingen van
de batsman begeleiden het moment wanneer de bal wordt losgelaten, volgen de bal voor
ongeveer 50 à 80% van de balvlucht en maken daarna een saccade naar de plaats waar ze
verwachten dat de bal de grond zal raken. Na de bots volgen de ogen de bal voor zo‟n 100-
200 ms. De batsmen kijken dus tijdens de fase voor de bots niet altijd naar de bal. Ze nemen
traject info op gedurende de eerste 100-150 ms van de vlucht van de bal (Land & Mcleod,
2000).
3.3. Samenvatting uit diverse onderzoeken
Uit onderzoeken in diverse sportgebieden kan men besluiten dat ervaren spelers hun visuele
informatie op een andere manier verzamelen dan onervaren spelers. Ze hanteren minder
fixaties maar van langere duur en hun kijkgedrag lijkt vaak voor te lopen op de balbaan of
spelersbewegingen. Verder blijkt elke situatie een ander kijkpatroon te vereisen. Zo zijn
aantal betrokken spelers en de taak van de spelers belangrijke beïnvloedende factoren van het
kijkgedrag.
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 22
4. Kijkpatronen in volleybal
In volleybal werd er slechts weinig onderzoek met eyetracking gevoerd. Er zijn wel al studies
geweest naar „skill-specific memory‟ in volleybal (Borgeaud & Abernethy, 1987) en naar de
optische kwaliteiten van volleybalspelers (Jafarzadehpur et al., 2007). Wright et al. (1990)
toonden verknipte volleybalbeelden om het anticipatievermogen te onderzoeken van ervaren
en onervaren volleybalspeelsters, hierbij werden de volleybalspeelsters ook gevraagd naar
waar ze keken. Een recente studie van Piras et al. (2010) bestudeerde wel het kijkgedrag bij
een geïsoleerde volleybalsequentie en vergeleek het kijkgedrag van ervaren spelers met dat
van onervaren spelers.
4.1. Visuele capaciteiten
Christens & Ruhling (1983) stellen dat atleten over superieure visuele capaciteiten moeten
beschikken om succesvol te zijn. Uit onderzoek van Jafarzadehpar, et al. (2007) blijkt dat elite
volleybalspeelsters geen betere visuele scherpte hebben dan amateurs, maar hun motorische
capaciteiten liggen wel hoger. Met andere woorden, topvolleybalspeelsters zien niet scherper
dan amateurs maar zullen wel sneller een scherp zicht verkrijgen als ze naar een nieuwe
locatie kijken. Door het sneller accommoderen van de ogen kunnen elitespeelsters ook sneller
een nieuwe saccade uitvoeren. Deze voordelen kunnen ervoor zorgen dat hun
volleybalprestatie hoger ligt.
Figuur 7: snelheid waarmee het oog accommodeert (in cycli per min.) voor verschillende groepen
(naar: Jafarzadehpur et al., 2007)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 23
4.2. Skill specific memory
Als men structuren herkent in een spelverloop zal men eenvoudiger kunnen voorspellen wat
er op de situatie zal volgen. Elitespelers zullen dus sneller een patroon herkennen in hun sport
dan amateurs. Dit komt niet omdat ze een beter geheugen hebben maar wel omdat ze al meer
ervaring hebben met verschillende patronen van spelverloop. Door deze kennis kunnen ze een
andere strategie toepassen om de volgende acties te voorspellen. Deze sportgerichte ervaring
en patroonherkenning wordt „skill-specific memory‟ genoemd en werd voor volleybal
onderzocht door Borgeaud & Abernethy (2007). Experts en non-experts werden na een
videofragment gevraagd om de posities van volleybalspelers aan te duiden. Bij de
videofragmenten waarbij een gestructureerde volleybalsequentie (vb. aanvalsopbouw)
getoond werd konden de experts zich beter herinneren waar de spelers zich bevonden. Bij de
fragmenten met een ongestructureerde opbouw (vb. opwarmeningsoefening) bleek het
verschil tussen amateurs en experts veel kleiner. Vooral in verdediging is het een groot
voordeel als men aanvalspatronen herkent en daardoor beter kan anticiperen.
Figuur 8: Laterale (directionele) fout in meter bij gestructureerde en niet-gestructureerde sequenties
(naar: Borgeaud & Abernethy, 2007)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 24
4.3. Vergelijking van anticipatie naargelang niveau
Goed kunnen anticiperen kan een groot voordeel zijn als beslissingen moeten worden
gemaakt onder tijdsdruk. Om goed te anticiperen moet de speler proberen zo snel mogelijk
veel informatie te verzamelen. Wright et al. (1990) onderzochten dit door aan ervaren en
onervaren speelsters volleybalbeelden te tonen die afgeknipt waren 167ms voor het balcontact
van de pasgever, net op het moment van de pas en 167, 333 en 499ms na balcontact. Hieruit
bleek dat ervaren volleybalspeelsters bij de eerste twee situaties duidelijk beter konden
voorspellen waar de pas naartoe zou gaan. Dit geeft aan dat ervaren volleybalspeelsters met
dezelfde visuele informatie beter kunnen voorspellen in welke richting de pas zou gaan.
1= 167ms voor
2= moment van
3= 167 ms na
4 = 333 ms na
5= 499 ms na
balcontact bal -
pasgeveefster
Figuur 9: gemiddeld percentage van de respons accuraatheid voor ervaren (zwart) en overvaren
(wit) volleybalspeelsters in functie van de temporele occlusiecondities van de volleybalbeelden
(naar: Wright et al., 1990).
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 25
4.4. Zelfgerapporteerde focus in volleybal
In het onderzoek van Wright et al. (1990) werd volleybalspeelsters gevraagd naar een
aanvalsopbouw te kijken en zelf te rapporteren waar ze meest informatie uit haalden. Hieruit
bleek dat ervaren volleybalspeelsters vooral naar het lichaam en de handen van de pasgeefster
kijken. De onervaren speelsters daarentegen kijken vooral naar de balbaan en de bewegingen
van de aanvallers. De ervaren speelsters konden met dezelfde informatie beter voorspellen in
welke richting de pas zou gaan. Er kan dus verondersteld worden dat ze belangrijke
informatie haalden uit de lichaams- en handbewegingen van de pasgeefster.
Tabel 7 : zelfgerapporteerde visuele focus bij het bekijken van volleybalbeelden,
Vgl. ervaren onervaren volleybalspeelsters (naar: Wright et al., 1990)
zelfgerapporteerde focus (%)
Ervaring
speelsters
arm
pasgeefster
hand
pasgeefster
lichaam
pasgeefster balbaan
bewegingen
aanvalsters
ervaren 17 75 83 25 25
onervaren 8 33 33 83 67
4.5. Oogbewegingen bij een volleybalspecifieke situatie
Een onderzoek van Piras et al. (2010)
onderzocht de oogbewegingen bij een
volleybalspecifieke situatie, namelijk de
pasgever die een bal toegespeeld krijgt en
daar een pas vooruit of een pas achteruit op
uitvoert. Beelden van deze volleybal-
sequentie werden aan zowel elitespelers al
amateurs getoond om de verschillen tussen
deze groepen te kunnen onderzoeken.
Figuur 10: visueel beeld zoals getoond aan de proefpersonen met de verschillende gemeten
kijkzones: 1 = coach, 2 = balbaan, 3 = handen pasgever, 4 = romp pasgever, 5 = benen pasgever, 6
= rechtsboven, 7 = linksboven ( naar: Piras et al., 2010)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 26
Zoals al in diverse sporten werd aangetoond bleek dat ook bij volleybal een expert minder, en
dus langere fixaties uitvoert dan een amateur. Een amateur kijkt zowel voor als na de pas
vooral naar de bal terwijl een expert volleybalspeler enkel het eerste deel van de balbaan
fixeert (voor de pas) om dan op de handen en het lichaam van de pasgever te fixeren (zie
figuur 11). De expert zal op basis van de bewegingen van de pasgever trachten te anticiperen
op de pasrichting. De amateur lijkt zich te fixeren op alles wat beweegt. Uit deze bevindingen
kan, in analogie met onderzoeken in andere sporten, geconcludeerd worden dat expert
volleybalspelers een betere kennisstructuur hebben om hun fixaties te richten op
informatierijke regio‟s en om onbelangrijke stimuli te negeren.
Figuur 11: gemiddeld aantal fixaties per regio voor Expert (= E) en Non Expert (= NE)
volleybalspelers (* p < 0,05) (naar: Piras et al., 2010)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Literatuurstudie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 27
5. Probleemstelling, onderzoeksvragen en hypothesen
Het onderzoek van Piras et al. (2010) toonde aan dat amateurs en elitespelers wel degelijk een
verschillend kijkpatroon hanteren in een volleybalspecifieke situatie. Dit onderzoek isoleerde
echter een bepaalde volleybalsequentie. Er was maar één volleybalspeler aanwezig op het
veld, bijgestaan door een coach. Gezien onderzoek van Vaeyens et al. (2007) in voetbal
aantoonde dat het aantal spelers op het veld een invloed heeft op het kijkgedrag van de
sporter, kan aangenomen worden dat dit ook het geval zal zijn voor volleybal.
Als de studie van Piras et al. in een meer realistischere volleybalsituatie wordt herhaald
(waarbij zes speelsters op het terrein staan in plaats van slechts één) zal het kijkpatroon van de
proefpersonen beïnvloed worden door hun tactisch inzicht in volleybal. Waar Piras et al.
onderzoek voerde naar kijkpatronen op „technisch niveau‟ wordt volgend onderzoek gevoerd
naar kijkpatronen op „tactisch‟ niveau. In dit onderzoek worden volleybalbeelden getoond van
een volleybalsituatie met zes veldspelers waarbij de pas wordt gegeven naar de linker- ,
rechter- of middenaanvalster. Door middel van oogbewegingsregistratie worden zowel de
verschillen tussen elite en amateur als de verschillen tussen goede en slechte pogingen
gemeten.
De centrale onderzoeksvraag van deze studie is dan ook na te gaan in welke mate ervaren
volleybalspeelsters een kijkpatroon hebben dat afwijkt van niet-speelsters, en hoe deze
verschillen gerelateerd zijn aan reactietijd en responsnauwkeurigheid. Daarbij worden
volgende hypothesen geformuleerd.
H1: De elitegroep scoort hoger in accuraatheid dan de amateurgroep.
H2: De elitegroep reageert sneller dan de amateurgroep.
H3: De elitegroep maakt in vergelijking met de amateurgroep meer fixaties die van een
kortere duur zijn.
H4: De elitegroep kijkt meer naar de pasgeefster terwijl de amateurgroep vooral de bal
fixeert.
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Methode
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 28
1. Methode
1.1. Opzet van het onderzoek
Er werden beeldfragmenten van een eerste complex opbouw (receptie, pas, aanval) getoond
aan ervaren en onervaren volleybalspeelsters. Aan de proefpersonen werd gevraagd zich in te
leven als middenblokker en te reageren op de pas van de pasgeefster. Naast de accuraatheid
van hun reactie werd ook de reactietijd gemeten via druksensoren op de grond, en werden de
oogbewegingen geregistreerd door middel van het „eye-tracking system‟. Deze gegevens
werden voor de twee groepen geanalyseerd en vergeleken.
1.2. Populatie
De testen werden bij 20 proefpersonen afgenomen. Er werden 10 proefpersonen getest zonder
volleybalervaring (= amateurgroep) en tien speelsters van VDK Gent (=elitegroep), een
damesvolleybalclub van het hoogste niveau in België. De elite speelsters waren significant
groter en zwaarder dan de amateurgroep (respectievelijk t = -4,670; df = 18; p < 0,001 en t =
5,354; df = 18; p < 0,001). Er was geen verschil in leeftijd.
Alle proefpersonen voerden de test volledig uit. Twee proefpersonen, één van de
amateurgroep en één van de elitegroep, vroeg een pauze aan tijdens de testen. Eén
proefpersoon uit de amateurgroep droeg harde contactlenzen wat resulteerde in een
onduidelijk kijkpatroon. De data van de oogbewegingen van deze proefpersoon werden
bijgevolg in de oogbewegingsanalyses niet gebruikt.
19,40 20,00
15
17
19
21
23
25
Leeftijd (j)
Amateur Elite
61,20
73,10
50
55
60
65
70
75
80
85
Gewicht (kg) **
Amateur Elite
168,4
181,5
155
165
175
185
195
Lichaamslengte (cm)**
Amateur Elite
Figuur 12: leeftijd, gewicht en lichaamslengte van de proefpersonen; **= significant
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Methode
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 29
1.3. Testprocedure
Eerst kregen de proefpersonen een PowerPoint presentatie te zien waarbij het opzet en
verloop van de test werd uitgelegd. Aangezien het langdurig dragen van de apparatuur van
oogbewegingsregistratie sporadisch aanleiding geeft tot hoofdpijn of duizeligheid, werd
gevraagd om misselijkheid of draaierigheid te melden. Als de proefpersoon daar nood aan
had, kon er een pauze van tien minuten worden ingelast. Vervolgens werd de proefpersoon
gevraagd te reageren op enkele willekeurige beelden om hen te laten wennen aan de
proefopstelling. Als de proefpersoon vertrouwd was met de test werd het „Eye-tracking
System‟ opgezet en gecalibreerd.
De proefpersoon kreeg vervolgens de videobeelden te zien waarop ze moest reageren.
Tijdens de aftelsequentie werd steeds gecontroleerd of de speelster naar de cijfers keek. De
proefpersoon concentreert zich namelijk steeds op de aftellende cijfers voordat het echte
videofragment start. Zodoende kon de apparatuur telkens gecontroleerd worden op
accuraatheid. Indien er een te grote afwijking werd vastgesteld tijdens de aftelsequentie werd
dit genoteerd en werd er na dit beeld opnieuw gecalibreerd.
Figuur 13: proefpersoon met oogbewegingsregistratiesysteem
tijdens calibratie
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Methode
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 30
Figuur 14: „JUGS‟ ballenmachine
1.4. Beeldfragmenten
1.4.1. Proefpersonen
Voor de beeldfragmenten werd beroep gedaan op enerzijds studentes uit de richting
Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen en anderzijds volleybalspeelsters die
nog student zijn. In totaal waren er zeven speelsters bereid om deel te nemen aan de
testopnames. Vier onder hen spelen competitievolleybal, de andere drie speelsters hadden
minder ervaring en werden functies toebedeeld die minder relevant waren voor dit
onderzoeksopzet. Hun aanwezigheid had vooral tot doel dat de opnames er zo realistisch
mogelijk uitzagen, namelijk met zes speelsters op het veld. De gemiddelde leeftijd van de
testgroep bedroeg 20,7 jaar (± 1,37) en de gemiddelde lengte 1m75.
1.4.2. Opstelling
Er werd gefilmd op een standaard damesvolleybalveld (9x18m en nethoogte 2,24m).
De ballenmachine (JUGS: pitching machine) stond op een trapezium (hoogte: 1,42m) ter
hoogte van de opslaglijn om de realistische opslaghoogte te reconstrueren.
Onder de wielen van de ballenmachine werd een rechthoekig balkje (hoogte: 5 cm) geplaatst
om een meer realistische paraboolbaan te creëren. De vertrekhoogte van de volleyballen was
op 1,92 m hoogte, gemeten loodrecht van het grondoppervlak. Op 1 meter van de achterlijn
stond de hogesnelheidscamera (Casio 100) opgesteld op ooghoogte (zie figuur 16).
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Methode
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 31
Voor deze testopname werden de officiële wedstrijdballen (rood/wit/blauw)
gebruikt van het merk Gala. Deze ballen zijn gekeurd door FIVB en erkend
door de VVB en AIF voor eredivisie en 1e nationale.
Op het speelveld waarop de speelsters stonden, werd een vierkant van 1 op 1
m aangebracht dat diende als referentiepunt voor de receptie. (zie figuur 16)
1.4.3. Spelverloop
Vooraf werd de ballenmachine in een bepaalde richting (links – midden – rechts) ingesteld.
Eerst werden alle sequenties voor de linkerkant afgewerkt, dan de sequenties voor het midden
en uiteindelijk deze voor de rechterkant.
De opslag van de ballenmachine werd door de receptiespeelster teruggespeeld naar de
omgeving van het vierkant, waar de pasgeefster inliep. Naargelang de sequentie werd de pas
gegeven naar links, midden, of rechts, waar door één van de aanvallers werd aangevallen.
In totaal waren er negen sequenties die herhaald werden tot er vijf goede pogingen gefilmd
werden.
De verschillende sequenties:
R1PA2 R5PA2 R6PA2
R1PA3 R5PA3 R6PA3
R1PA4 R5PA4 R6PA4
Met R1, R6, R5 = receptienemers, P = Pasgever en A2, A3, A4 = aanvallers
Op de volgende pagina wordt het spelverloop schematisch weergegeven in figuur 16.
Figuur 15: gebruikte type
volleybal
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Methode
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 32
B = Ballenmachine = balbaan opslag
C = Camera = balbaan receptie
P = Pasgever = balbaan pas
RA2, A3, A4 = aanvallers = aanloop aanvallers
RA2, R6, R5 = receptienemers = inloop pasgever
Figuur 16: schets van de opstelling tijdens het filmen
opm.: RA2 neemt deel aan zowel receptie als aanval
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Methode
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 33
1.4.4. Beelden
De verkregen hogesnelheidsbeelden werden omgezet naar normale snelheid met AVS video
editor 4. Vervolgens werd van elke sequentie de drie of vier beste beelden geselecteerd. De
geselecteerde beelden werden zo geknipt dat het beeld begint net voordat de bal zichtbaar is
en eindigt als de aanvaller de bal raakt. Deze beelden werden aangevuld tot vijf beelden per
sequentie door de beste beelden nogmaals te kopiëren. Voor elk beeld werd een
standaardsequentie geplakt waarin van „3‟ werd afgeteld vooraleer het beeld begon.
Uiteindelijk werden 45 beeldfragmenten bekomen die willekeurig door elkaar werden
geplaatst om aan de testpersonen te tonen.
Figuur 17: voorbeeld van 8 frames uit beeldfragment R1A2
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Methode
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 34
1.5. Meetinstrumenten/labo opstelling
Figuur 18: opstelling laboratorium
1: druksensoren en plaats van de proefpersoon
2: platform waarin druksensoren zijn verwerkt en waar de testpersoon op beweegt
3: projectiescherm
4: Motion Head Integration
5: camera op statief
6: projector
7: pc waaruit beelden worden gestuurd (iMac)
8: besturing van Eye Tracking System
9: opslag van camerabeelden met oogbewegingsregistratie
10: besturing van Eye Tracking System en reactietijdmeting
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Methode
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 35
1.5.1. Videobeelden
De videobeelden werden afgespeeld op de iMac (Apple) (nr.7 op fig.17) en via een projector
afgebeeld op een groot wit scherm van 4m35 breed en 2m47 hoog. (nr.3 op fig.17)
1.5.2. Reactieplatform
De proefpersonen stonden steeds met beide voeten op een verhoogd platform (nr.2 op fig.17)
waar twee druksensoren (nr.1 op fig.17) ingewerkt zaten, die 28cm van elkaar lagen. De
sensoren waren via een pc verbonden met het programma SIMI. Als één van beide voeten de
reactiesensoren verliet resulteerde dit in een signaal op de SIMI (nr.10 op fig.17).
1.5.3. Eye Tracking System
Tijdens de test kregen de proefpersonen een helm op die zorgde voor de registratie van de
oogbewegingen. De registratie gebeurde via het Eye Tracking System: model 501 Head
Mounted Optics. Op de helm was er een kleine infrarood camera aangebracht die door middel
van een transparant spiegeltje de pupil waarnam. De camera stond in verbinding met een
computer (nr.8 op fig.17) waarop de verwerking aan de hand van het softwareprogramma
Eyenal kon gebeuren (aan een frequentie 60 Hertz). Volgens dit programma vindt een fixatie
plaats wanneer er gedurende een bepaalde tijd (minimaal 116,67 ms) naar één en dezelfde
locatie op het scherm wordt gekeken. Deze waarde was standaard ingesteld in Eyenal.
Bij het begin van de test, nadat de helm op het hoofd werd gezet, en op het moment dat de
camera op de helm verschoof, werd er op het grote scherm een beeld getoond dat zorgde voor
het (her)calibreren van de apparatuur. Zo was het mogelijk om de oogbewegingen van de
proefpersoon te blijven volgen op een monitor. Via het softwareprogramma Gaze Tracker
werden de oogbewegingen en de overeenkomstige videobeelden aan elkaar gekoppeld (nr.9
op fig.17).
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Methode
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 36
1.6. Verwerven en verwerken van gegevens
1.6.1. Reactietijden
De twee schakelaars die via een computer (nr.10 op fig.17) in verbinding stonden met het
programma SIMI, registreerden de reactietijd van de proefpersonen. Aan SIMI was er ook een
gesynchroniseerde hogesnelheidscamera (nr.5 op fig.17) gekoppeld om de werkelijke starttijd
van het volleybalbeeld (eerste frame volleybalbeeld) te kunnen bepalen. Naast deze starttijd
werd in SIMI ook nog de eerste merkbare beweging op de grafiek (= het moment waarbij de
proefpersoon zijn eerste voet van de schakelaar haalt) en de stoptijd (= frame waarin scherm
terug zwart wordt) gemeten. Om achteraf de reactietijd te kunnen berekenen, werd ook de tijd
gemeten waarop de pasgeefster de pas geeft naar de aanval. In Microsoft Excel werden de
vastgestelde waarden ingevoerd en de reactietijden berekend. Dit gebeurde door het verschil
te nemen van de eerste schakelaarwaarde en het moment waarop de pasgeefster de pas geeft
naar de aanval. Om significantie van de verschillende resultaten na te gaan werd gebruik
gemaakt van het computerprogramma SPSS (versie 17.0)
1.6.2. Oogbewegingen: kwantitatief
De kwantitatieve gegevens werden verkregen via Eyenal en verwerkt in Microsoft Excel. Alle
overbodige waarden voor de starttijd en na de stoptijd werden verwijderd uit het Excel-
bestand. Met behulp van een macro werden in Excel het aantal fixaties, de fixatie frequentie,
de fixatieduur, de standaarddeviatie op de fixatieduur, de interfixatieduur en totale fixatieduur
berekend voor elke poging van elke proefpersoon. Voor elke proefpersoon werd het
gemiddelde berekend. Uit de 45 beelden werd een selectie gemaakt van 20 beelden waarbij de
bal gedurende het volledige videobeeld in beeld bleef (bij de overige 25 beelden was dit niet
het geval).
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Methode
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 37
1.6.3. Oogbewegingen: kwalitatief
Ook voor de kwalitatieve verwerking van de oogbewegingen werden enkel de 20 beelden
gebruikt waarbij de bal in beeld bleef. De gegevens verkregen uit Gaze Tracker werden
kwalitatief verwerkt via het softwareprogramma Dartfish aan de hand van een checkformulier
(zie figuur 19). Elk beeld werd opgedeeld in 15 tijdszones op basis van de drie belangrijkste
fasen (receptie, bal op hoogste punt, bal bij passeur). Voor en na elke tijdzone werd er steeds
bijgehouden naar welke regio een proefpersoon keek (regio‟s: centraal, receptie, bal, passeur,
aanvalspeelster links, midden en rechts). De gegevens net na de receptie, net na bal op
hoogste punt en net na pas (blauw in figuur 19) werden verder geanalyseerd via Microsoft
Excel en SPSS (versie 17.0) om statistische verschillen te kunnen berekenen tussen de elite en
amateurgroep en tussen de drie tijdsmomenten onderling.
1 C C R B B B B B P P P P P P AM
2 C C R B B B B B P P P P P P AM
3 C C R B B B B B P P P P P P AM
4 C C R B B B B B P P P P P P AM
5 C R AM B B B B B P P P P P P AL
6 C C R B B B B B P P P P P P C
7 C C R B B B B B P P P P P P C
8 C C R B B B B B P P P P P P C
9 C C R B B B B B P P P P P P AM
10 C C R B B B B B P P P P P P AM
11 C C R B B B B B P P P P P P AM
12 C C R B B B B B P P P P P P AM
13 C P R B B P P P P P P P P P B
14 C C R P B B B B P P P P P P AM
15 C P R B B P P P P P P P P P AM
16 C C R P B B B B P P P P P P C
17 C C R B B P P P P P P P P P B
18 C AM R B B P P P P P P P P P AL
19 C AM R B B P P P P P P P P P AR
20 C C R B B B B B P P P P P B AM
*1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Kijkregio‟s: C = centraal; B = bal; R = receptiespeelster; P = pasgeefster; AL = Linker
Aanvalster; AM = Midden Aanvalster; AR = Rechter Aanvalster
Figuur 19: voorbeeld kwalitatieve verwerking van één proefpersoon, * = 15 tijdszones
receptie bal op hoogste punt contact bal-pasgever
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Methode
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 38
1.6.4. Statistische analyse
De responsaccuraatheid en de reactietijd werden getoetst door middel van een 3 (pasrichting:
links, midden, rechts) x 2 (groep: elite versus amateurs) ANOVA met pasrichting als „within‟
factor (= herhaalde metingen) en groep als „between‟ factor. Om eventuele verschillen in
pasrichting verder te onderzoeken werd „compare main effects‟ toegepast, een grafiek werd
opgevraagd indien er sprake was van een interactie-effect.
De kwantitatieve gegevens werden met een gepaarde t-toets eerst getest op verschillen tussen
de groepen elite en amateurs en vervolgens op de verschillen tussen de groep met hoge
accuraatheid (< 12% fouten) en de groep met lage accuraatheid (> 26% fouten). Binnen de
amateurgroep werd ook de vergelijking gemaakt tussen de groep met hoge accuraatheid en de
groep met lage accuraatheid. Wegens een te lage populatie (nog slechts 9 proefpersonen)
werd deze uitgevoerd door middel van een non-parametrische test (Mann-Whitney U test).
Ten slotte werd het verschil tussen de goede en slechte pogingen binnen de amateurgroep met
lage accuraatheid getest door middel van herhaalde metingen.
De drie geselecteerde momenten uit de kwalitatieve gegevens werden op verschillen getest
door middel van een multivatiate herhaalde meting. De drie momenten (receptie, bal op
hoogste punt en balcontact pasgeefster) werden als „within‟ factor ingegeven, de groep (elite
versus amateurs) als „between‟ factor. Er werden zeven variabelen gemeten, namelijk de
kijkregio‟s „centraal‟, „receptiespeler‟, „bal‟, „pasgever‟, „aanvaller links‟, „aanvaller midden‟
en „aanvaller rechts‟.
Verschillen op basis van pasrichting werden voor de kwantitatieve en kwalitatieve analyse
niet meer onderzocht aangezien de pas op het einde van het videofragment komt. Er werd na
de pas gemiddeld nog slechts 1,1 seconden beeld getoond en dat werd te weinig bevonden om
er analyses op uit te voeren.
Alle resultaten werden als significant beschouwd als p kleiner was dan 0,05. Een trend tot
significantie werd gezien als een p-waarde kleiner was dan 0,1.
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Resultaten
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 39
2. Resultaten
2.1. Accuraatheid
De elitespeelsters maakten minder fouten in de spelsituaties dan de amateurs (gem. 3,4 ± 4,6
% versus 22,0 ± 4,6 %; F1,18 = 8,145 en p < 0,05). De richting van de laatste pas beïnvloedt de
accuraatheid (F2,36 = 6,846 en p = 0,003). Post hoc analyse (compare mean effects) toonde aan
dat er bij de pas naar links meer fouten worden gemaakt dan bij de pas naar rechts (gem. 13,0
± 4,2 % versus 7,7 ± 3,4 %; p = 0,039). Bij de pas naar links worden er meer fouten gemaakt
dan bij de pas naar rechts. Ook bij een pas naar het midden (gem. = 17,4 ± 3,0 %) worden er
meer fouten gemaakt dan bij de pas naar rechts (gem. = 7,7 ± 3,4 % en p = 0,005). Er werd
een trend tot significantie gevonden tussen de accuraatheid op een pas naar links en pas naar
het midden (p = 0,088). Er was geen significant interactie effect tussen groep en pasrichting
(F2,36 = 2,158 en p = 0,130).
25%27%
14%
1% 8% 1%0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
L M R
amateur elite
Figuur 20 : foutenpercentage per groep en per pasrichting
(L = pas Links; M = pas Midden; R = pas Rechts)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Resultaten
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 40
2.2. Reactietijd
Er is geen significant verschil in reactietijd gevonden tussen de elitegroep en de
amateurgroepen en tussen de pasrichtingen onderling (resp. F1,18 = 0,041; p = 0,842 en F2,36 =
2,150; p = 0,131). Er is wel een significant interactie-effect tussen groep en pasrichting (F2,36
= 7,391 en p = 0,002). Terwijl de amateurs even snel reageerden op de drie pasrichtingen (F
F2,18 = 14,29 en p = 0,001), nam de reactietijd bij de elitespeelsters toe van links (0,16 ± 0,07 s
na balcontact pasgever) over rechts (0,22 ± 0,10 s na balcontact) naar midden (0,327 ± 0,08 s
na balcontact).
Figuur 21 : reactietijd (in sec.) per groep en per pasrichting
(L = pas Links; M = pas Midden; R = pas Rechts)
0,2580,211
0,289
0,16
0,327
0,22
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
L M Rama elite
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Resultaten
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 41
2.3. Oogbewegingen
2.3.1. Kwantitatieve resultaten
2.3.1.1. elite versus amateurs
Bij de vergelijking tussen de elitegroep en amateurgroep door middel van een niet-gepaarde t-
toets, is er geen significant verschil gevonden voor zowel het aantal fixaties (t = 0,764; df =
10,478 en p = 0,462), de fixatiefrequentie (t = 0,385; df = 11,245 en p = 0,707), de fixatieduur
(t = -0,288; df = 17 en p = 0,766), de standaarddeviatie van de fixatieduur (t = 1,074; df = 17
en p = 0,298), de interfixatieduur (t = 0,63; df = 17 en p = 0,54) als de totale fixatieduur (t =
0,89; df = 17 en p = 0,390).
5,95 5,59
0,00
1,00
2,00
3,00
4,00
5,00
6,00
7,00
8,00
aantFixAmateur Elite
1,59 1,53
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
1,40
1,60
1,80
2,00
FixFreq (#fix/s)Amateur Elite
0,15 0,15
0,00
0,02
0,04
0,06
0,08
0,10
0,12
0,14
0,16
0,18
0,20
FixDur (s)Amateur Elite
0,05 0,04
0,00
0,01
0,02
0,03
0,04
0,05
0,06
SDFixDur (s)Amateur Elite
0,45 0,38
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
1,40
1,60
1,80
2,00
InterFixDur (s)Amateur Elite
0,90 0,82
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
TotFixDur (s)Amateur Elite
Figuur 22 : verschil tussen elite- en amateurgroep
*= trend tot significantie; **= significant
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Resultaten
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 42
2.3.1.2. hoge accuraatheid versus lage accuraatheid
Er werden nieuwe groepen gemaakt tussen de proefpersonen op basis van accuraatheid gezien
vijf proefpersonen beduidend meer fouten maakten dan de anderen. De groep met lage
accuraatheid (vijf proefpersonen) maakte gemiddeld 39% fouten, de groep met hoge
accuraatheid (15 proefpersonen) gemiddeld 5% fouten.
De groep met hoge accuraatheid verandert sneller van fixatie dan de groep met lage
accuraatheid (resp. gem. 1,88 ± 0,16 fix/s versus 1,35 ± 0,30 fix/sec; t = -2,178; df = 17 en p =
0,044). Er is een trend tot significantie voor het verschil in aantal fixaties, fixatieduur en totale
fixatieduur (#Fix: t = -2,021; df = 17 en p = 0,059. FixDur: t = -2,014; df = 17 en p = 0,06.
TotFixDur: t = -2,043; df = 17 en p = 0,057). De groep met hoge accuraatheid heeft een hoger
aantal fixaties dan de groep met lage accuraatheid (gem. 6,01 ± 0,87 versus 5,07 ± 0,99) en de
fixaties van de groep met hoge accuraatheid duren langer dan deze van de groep met lage
accuraatheid (gem. 0,15 ± 0,009 s versus 0,14 ± 0,004 s). Er zijn geen verschillen gevonden
voor zowel de standaarddeviatie van de fixatieduur (t = -0,596; df = 17 en p = 0,559) als de
interfixatieduur (t = 1,09; df = 17 en p = 0,34).
5,07
6,01
0,00
1,00
2,00
3,00
4,00
5,00
6,00
7,00
8,00
aantFix*
laag hoog
1,35
1,63
0,00
0,50
1,00
1,50
2,00
FixFreq (#fix/s)**
laag hoog
0,14 0,15
0,00
0,05
0,10
0,15
0,20
FixDur (s)*
laag hoog
0,04 0,05
0,00
0,01
0,02
0,03
0,04
0,05
0,06
SDFixDur (s)
laag hoog
0,55 0,36
0,00
0,50
1,00
1,50
2,00
InterFixDur (s)
laag hoog
0,73
0,90
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
TotFixDur (s)*
laag hoog
Figuur 23: verschil tussen groep met lage groep met hoge accuraatheid
*= trend tot significantie; **= significant
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Resultaten
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 43
Figuur 24: verschil tussen groep met hoge en groep met lage accuraatheid binnen de amateurgroep;
*= trend tot significantie **= significant
2.3.1.3. hoge accuraatheid versus lage accuraatheid amateurs
Omdat de proefpersonen met een hoge foutenlast allemaal uit de amateurgroep komen, werd
een vergelijking gemaakt binnen de amateurgroep op basis van accuraatheid.
De groep met hoge accuraatheid heeft een hoger aantal fixaties dan de groep met lage
accuraatheid (resp. gem. 7,06 ± 0,57 versus 5,07 ± 0,99; Z = -2,460 en p = 0,014). Ook de
fixatiefrequentie blijkt hoger te zijn voor de groep met hoge accuraatheid dan voor de groep
met lage accuraatheid (resp. gem. 1,88 ± 0,16 fix/sec versus 1,35 ± 0,30 fix/sec; Z = -2,449 en
p = 0,014). Hetzelfde kan gezegd worden voor fixatieduur (resp. gem. 0,16 ± 0,006 s versus
0,14 ± 0,004 s; Z = -2,357 en p = 0,018), standaarddeviatie van de fixatieduur (resp. gem.
0,05 ± 0,005 s versus 0,04 ± 0,005 s; Z = -1,917 en p = 0,055) en totale fixatieduur (resp.
gem. 1,11 ± 0,12 s versus 0,73 ± 0,14 s; Z = -2,460 en p = 0,014).
De interfixatieduur van de groep met lage accuraatheid bedraagt gemiddeld 0,55 ± 0,37 s, die
van de groep met hoge accuraatheid gemiddeld 0,31s ± 0,06. Maar dit laatste verschil is
echter niet significant (Z = -1,230 en p = 0,219).
5,07
7,06
0,00
1,00
2,00
3,00
4,00
5,00
6,00
7,00
8,00
AantFix**
laag hoog
1,35
1,88
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
1,40
1,60
1,80
2,00
FixFreq (#fix/s)**
laag hoog
0,140,16
0,00
0,02
0,04
0,06
0,08
0,10
0,12
0,14
0,16
0,18
0,20
FixDur (s)**
laag hoog
0,04
0,05
0,00
0,01
0,02
0,03
0,04
0,05
0,06
SDFixDur (s)*
laag hoog
0,55
0,310,00
0,50
1,00
1,50
2,00
InterFixDur (s)
laag hoog
0,73
1,11
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
TotFixDur (s)**
laag hoog
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Resultaten
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 44
Figuur 25: verschil tussen goede pogingen en slechte pogingen binnen de amateurgroep met lage
accuraatheid; *= trend tot significantie **= significant
2.3.1.4. goede versus slechte pogingen bij de amateurs met lage
accuraatheid
Binnen de groep amateurs met lage accuraatheid (vijf proefpersonen) werd nog een extra
analyse gedaan van de pogingen waarop juist werd gereageerd tegenover de pogingen waarop
verkeerd werd gereageerd. De fixatieduur blijkt groter te zijn bij de goede pogingen dan bij de
slechte pogingen (resp. gem. 0,15 ± 0,004 s versus 0,14 ± 0,005 s; F1,4 = 10,286 en p = 0,033).
Ook de totale fixatieduur is groter bij de goede pogingen dan bij de slechte pogingen (resp.
gem. 0,80 ± 0,15 s versus 0,63 ± 0,14 s; F1,4 = 12,357 en p = 0,025). Eveneens wordt er een
groter aantal fixaties vastgesteld voor de goede pogingen dan voor de slechte pogingen (resp.
gem. 5,37 ± 1,08 versus 4,62 ± 1,10; F1,4 = 5,432 en p = 0,080).
Er is geen significant verschil voor de fixatiefrequentie (F1,4 = 1,227 en p = 0,330), de
standaarddeviatie van de fixatieduur (F1,4 = 1,111 en p = 0,351) en de interfixatieduur (F1,4 =
-0,633 en p = 0,471).
4,62
5,37
0,00
1,00
2,00
3,00
4,00
5,00
6,00
7,00
8,00
AantFix*
fout juist
1,271,43
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
1,40
1,60
1,80
2,00
FixFreq (#fix/s)
fout juist
0,130,14
0,00
0,02
0,04
0,06
0,08
0,10
0,12
0,14
0,16
0,18
0,20
FixDur (s)**fout juist
0,03
0,04
0,00
0,01
0,02
0,03
0,04
0,05
0,06
SDFixDur (s)fout juist
0,82
0,45
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
1,40
1,60
1,80
2,00
InterFixDur (s)
fout juist
0,63
0,80
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
TotFixDur (s)**
fout juist
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Resultaten
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 45
2.3.2. Kwalitatieve resultaten
Voor de kwalitatieve verwerking van de oogbewegingen werden de beelden opgesplitst in 15
tijdsfragmenten. Binnen deze tijdsfragmenten werden de drie belangrijkste zones aangeduid
(moment van receptie, bal op hoogste punt en contact bal-pasgever). Per proefpersoon werd
geteld hoe vaak ze naar bepaalde regio‟s keken (regio‟s: centraal, receptiespeler, bal,
pasgever, aanvaller links, aanvaller midden en aanvaller rechts). Deze cijfers werden dan
procentueel omgezet (zie Tabel 8).
Elite
receptie
bal hoogste punt
pas
C 85% 57% 6% 12% 11% 14% 13% 12% 19% 19% 18% 18% 17% 35% 41%
R 5% 20% 86% 8% 7% 2% 2% 1% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
B 0% 1% 0% 60% 62% 51% 50% 44% 0% 0% 0% 0% 1% 10% 17%
P 0% 3% 1% 5% 6% 22% 21% 31% 75% 75% 78% 78% 80% 34% 4%
AL 2% 2% 1% 1% 0% 1% 1% 1% 0% 0% 0% 0% 0% 1% 6%
AM 7% 16% 5% 12% 11% 10% 11% 11% 6% 7% 4% 4% 2% 19% 31%
AR 2% 3% 3% 4% 4% 2% 2% 1% 1% 0% 0% 0% 0% 1% 1%
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Amateurs
receptie
bal hoogste punt
pas
C 75% 70% 4% 13% 14% 22% 19% 17% 14% 14% 14% 13% 13% 25% 28%
R 7% 17% 92% 45% 35% 5% 3% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
B 1% 2% 0% 29% 33% 45% 44% 38% 19% 18% 9% 9% 6% 16% 16%
P 5% 2% 4% 7% 10% 17% 19% 31% 53% 53% 63% 64% 69% 41% 24%
AM 10% 5% 0% 7% 8% 11% 15% 14% 14% 16% 14% 14% 12% 17% 25%
AL 1% 2% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 2% 7%
AR 2% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 2%
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Het kijkpatroon van de elite- en amateurspeelsters werd op basis van bovenstaande tabel
omgezet tot een vloeiende grafiek, terug te vinden op de volgende pagina (opmerking: AM,
AL en AR werden samengevoegd tot A).
De gegevens net na de receptie, net na bal op hoogste punt en net na pas werden verder
geanalyseerd om statistische verschillen te kunnen berekenen tussen de elite en amateurgroep
en tussen de drie tijdsmomenten onderling (blauw op tabel 8).
Tabel 8: kijkfrequentie in % per regio voor Elite en Amateur; hoogste percentage per tijdsfragment is aangeduid
(C = Centraal; R = Receptiespeler; B = Bal; P = pasgever; AL = Linker Aanvaller;
AM = Midden Aanvaller; AR = Rechter Aanvaller)
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Resultaten
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 46
Elite
Amateurs
Receptie Bal op hoogste punt pas
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
C R B P A
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
C R B P A
Figuur 26: kijkpatroon van elite en amateurgroep in % fixaties per regio
C=centraal R=receptiespeler B=bal P=pasgever A=aanvaller
gemiddelde duur videosequentie: 3,77s
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Resultaten
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 47
2.3.2.1. op moment net na receptie
De elitegroep kijkt meer naar de bal dan de amateurgroep (resp. gem. 0,60 ± 0,32 % versus
0,28 ± 0,36 %; F1,17 = 4,246 en p = 0,055). De amateurgroep kijkt dan weer meer naar de
receptie dan de elitegroep (resp. gem. 0,46 ± 0,38 % versus 0,08 ± 0,06 %; F1,17 = 9,857 en p
= 0,006). De elitegroep kijkt meer naar de middenaanvaller en minder naar de linkeraanvaller
dan de amateurgroep (MA: resp. gem. 0,12 ± 0,12 % versus 0,00 ± 0,00 %; F1,17 = 9,185 en p
= 0,008. LA: resp. gem. 0,01 ± 0,02 % versus 0,07 ± 0,08 %; F1,17 = 7,079 en p = 0,016). Er is
geen significant verschil voor het kijken naar centraal (F1,17 = 0,012 en p = 0,914), voor het
kijken naar de pasgever (F1,17 = 0,181 en p = 0,676) en voor het kijken naar rechteraanvaller
(F1,17 = 2,798 en p = 0,113).
Figuur 27: aantal fixaties ( in %) per regio net nadat de receptie genomen werd
Rc = centraal; Rr = receptiespeler; Rb = bal; Rp = pasgever; Ra = aanvaller
* p < 0.1 ** p < 0.05
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Rc Rr** Rb* Rp Ral** Ram** Rar
Amateur Elite
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Resultaten
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 48
2.3.2.2. op moment net nadat bal hoogste punt bereikt
De amateurgroep kijkt meer naar de bal dan de elitegroep (resp. gem. 0,19 ± 0,31 % versus
0,00 ± 0,00 %; F1,17 = 3,568 en p = 0,076). De elitegroep kijkt meer naar de middenaanvaller
en minder naar de linkeraanvaller dan de amateurgroep (MA: resp. gem. 0,06 ± 0,09 % versus
0,00 ± 0,00 %; F1,17 = 4,414 en p = 0,051. LA: resp. gem. 0,00 ± 0,00 % versus 0,13 ± 0,18 %;
F1,17 = 5,439 en p = 0,032).
Er is geen significant verschil voor het kijken naar centraal (F1,17 = 0,161 en p = 0,694), voor
het kijken naar de pasgever (F1,17 = 1,849 en p = 0,192) en voor het kijken naar de
rechteraanvaller (F1,17 = 0,895 en p = 0,357). Elite noch amateurs keken naar de receptie.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Hc Hr° Hb* Hp Hal** Ham* Har
Amateur Elite
Figuur 28: aantal fixaties ( in %) per regio net nadat de bal hoogste punt bereikte
Hc = centraal; H r= receptiespeler; Hb = bal; Hp = pasgever; Ha = aanvaller;
* p < 0.1 ** p < 0.05
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Resultaten
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 49
2.3.2.3. op moment net nadat pas gegeven is
De elitegroep kijkt meer naar de middenaanvaller en minder naar de linkeraanvaller dan de
amateurgroep (MA: resp. gem. 0,19 ± 0,14 % versus 0,02 ± 0,06 %; F1,17 = 11,599 en p =
0,003. LA: resp. gem. 0,01 ± 0,02 % versus 0,18 ± 0,13 %; F1,17 = 17,710 en p = 0,001).
Er is geen significant verschil vastgesteld voor het kijken naar centraal (F1,17 = 0,914 en p =
0,352), voor het kijken naar de bal (F1,17 = 0,621 en p = 0,441), voor het kijken naar de
pasgever (F1,17 = 0,133 en p = 0,719) en voor het kijken naar rechteraanvaller (F1,17 = 0,895 en
p = 0,357). Elite noch amateurs keken naar de receptie.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Pc Pr° Pb Pp Pal** Pam** par
Amateur Elite
Figuur 29: aantal fixaties ( in %) per regio net nadat de pas gegeven werd
Pc = centraal; Pr = receptiespeler; Pb = bal; Pp = pasgever; Pa = aanvaller
* p < 0.1 ** p < 0.05
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Discussie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 50
3. Discussie
3.1. Accuraatheid en reactietijd
De resultaten over accuraatheid bevestigen de eerste hypothese, namelijk dat elitespeelsters
minder fout reageren op de videobeelden dan amateurspeelsters. De amateurs bleken wel even
snel te reageren op de beelden als de elitespeelsters. Bij deze resultaten moet opgemerkt
worden dat binnen de amateurgroep de helft van de speelsters zeer veel fouten maakte
(gemiddeld 39% fout) terwijl de andere helft gemiddeld slechts 5% fouten maakte. Post hoc
analyse van de reactietijden van de groep met hoge foutenlast toonde aan dat deze groep een
lagere, soms zelfs negatieve, reactietijd had dan de groep met lage foutenlast. De groep met
lage foutenlast had wel een hogere reactietijd dan de elitegroep. De groep met hoge foutenlast
en lage reactietijd anticipeerde dus op de pas van de pasgeefster. Een verklaring voor het
verschil in de amateurgroep kan een verschil in perceptie van de opdracht zijn. Er werd steeds
gevraagd om zo snel en zo juist mogelijk te reageren op de beelden. Mogelijks legde de groep
met hoge foutenlast vooral de nadruk op snel reageren, ten koste van de accuraatheid. De
andere groep stelde wellicht eerder de accuraatheid voorop, waardoor ze minder
anticipeerden. De elitegroep stelt uit ervaring waarschijnlijk ook de accuraatheid voorop
gezien dit in een reële volleybalsituatie het meest aangewezen is. De verdere analyse van de
relatie accuraatheid - reactietijd wordt onderzocht in „Analyse van de tactische kijkpatronen
bij topvolleybal dames: pilootstudie‟ (Masterproef Verdick & Janssens, 2010).
Bij de vergelijking van de accuraatheid naargelang de verschillende pasrichtingen bleken de
amateurs minder fouten te maken bij pas naar rechts (naar positie 4) dan bij pas naar links
(positie 2) of pas naar het midden (positie 3). De reactietijd bij pas naar rechts was echter niet
groter dan bij de andere pasrichtingen, wat uitsluit dat de hogere accuraatheid te wijten is aan
de langere balbaan van een pas naar rechts. De handen van een pasgeefster zijn bij het geven
van een pas naar links of naar rechts echter niet steeds in een neutrale positie, wat ook in Piras
et al. (2010) werd opgemerkt. Vooral bij een pasgeefster van lager niveau kan dit verschil
soms vrij duidelijk zijn waardoor men reeds voor het effectief balcontact al goed kan
voorspellen waar de pas naartoe gaat. Voor de videobeelden in dit onderzoek werd uit gebrek
aan een ervaren pasgeefster een middenspeelster aangeduid als pasgeefster, waardoor de
pasrichting soms af te lezen viel aan de stand van de handen. Een tweede mogelijke
verklaring ligt bij het feit dat voor amateurs een pas naar voor meer verwacht wordt dan een
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Discussie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 51
pas naar achter of een pas naar het midden. Een pas naar voor is namelijk de meest natuurlijke
en eenvoudige beweging en zal dan ook meest toegepast worden door amateurs die in contact
komen met volleybal. Dit verwachtingspatroon kan het gedrag tijdens de test hebben
beïnvloed.
Dit verwachtingspatroon kan ook een verklaring zijn waarom de elitespeelsters veel minder
fouten maakten. Deze speelsters zijn gewoon om zowel op pas vooruit als pas achteruit te
reageren waardoor er geen verschil was tussen de foutenlast bij pas voor of pas achter. De
elitespeelsters maakten wel significant meer fouten bij pas naar het midden maar dit is
mogelijks te wijten aan een „onnatuurlijke‟ actie die de speelsters dienden te maken bij deze
situatie. In een reële volleybalsituatie zal een middenspeler meteen springen bij een pas in het
midden. In dit onderzoek moesten de proefpersonen een stap naar voor zetten (springen kon
de apparatuur voor oogbewegingsregistratie verstoren), wat voor ervaren volleybalspeelsters
een aanpassing is. Gezien de zeer lage foutenlast bij pas naar links en naar rechts, kunnen de
fouten die op basis van deze aanpassing gemaakt zijn reeds voldoende zijn om een significant
verschil te verkrijgen.
3.2. Kijkpatronen
Er werd geen verschil gevonden voor zowel aantal fixaties, fixatie frequentie, fixatieduur en
interfixatieduur gedurende het ganse videofragment op basis van expertise. Dit lijkt de
vooropgestelde hypothese te ontkrachten en is ook in strijd met de literatuur (Mann et al.,
2007; Williams et al., 2004; Vaeyens et al., 2007). Als er een onderscheid wordt gemaakt
tussen de proefpersonen met een lage accuraatheid en de proefpersonen met een hoge
accuraatheid wordt er wel een verschil gevonden voor deze variabelen. De groep met hoge
accuraatheid voerde meer fixaties uit die tevens langer duurden. Ook deze bevindingen zijn in
strijd met de bevindingen uit de literatuur (Mann et al., 2007; Vaeyens, 2007), waar een lager
aantal fixaties samen ging met een langere duur van de fixaties en omgekeerd. Dat de groep
met lage accuraatheid minder en kortere fixaties had, betekent dat ze een lagere totale
fixatieduur en een hogere interfixatieduur moeten hebben. De interfixatieduur blijkt inderdaad
een stuk hoger bij de groep met lage accuraatheid, al werd dit verschil niet significant
bevonden. Het ontbreken van een significant verschil is in dit geval mogelijks te wijten aan
een te kleine populatie, namelijk slechts vijf tot tien proefpersonen per groep. Een hogere
interfixatieduur betekent dat de groep met lage accuraatheid meer tijd spendeert bij het
overgaan van de ene fixatie naar de andere. Een alternatieve verklaring voor de hogere
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Discussie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 52
interfixatieduur is dat deze groep meer oogbewegingen maakte die het Eye Tracking systeem
niet duidelijk als fixatie kon waarnemen.
Dat het aantal fixaties en vooral de fixatieduur precursoren zijn van de accuraatheid, wordt
bevestigd door de vergelijking van de succesvolle en de niet-succesvolle pogingen binnen de
amateurgroep met lage accuraatheid. Hier bleek namelijk dat bij de niet-succesvolle pogingen
minder fixaties gedaan werden en ze eveneens van kortere duur waren. Het verschil in aantal
fixaties en in fixatieduur vertaalt zich in een verschil in totale fixatieduur, die 21% hoger ligt
bij de succesvolle pogingen in vergelijking met de niet-succesvolle pogingen. Gezien men
enkel tijdens een fixatie informatie uit het visueel veld opneemt lijkt het logisch dat een
hogere totale fixatieduur leidt tot het beter inschatten van de situatie. Deze vergelijking werd
echter gedaan met een vrij kleine populatie, namelijk twee groepen van slechts vijf
proefpersonen. Om de resultaten van deze test te toetsen wordt best een gelijkaardige studie
uitgevoerd met grotere groepen. Het verschil in totale fixatieduur valt te vergelijken met het
verschil in duur van de „quiet eye‟ periode bij biljart en bij basketbal (Williams et al., 2002;
Vickers, 2007). Ook daar was de fixatieduur lager bij niet succesvolle pogingen in
vergelijking met succesvolle pogingen. De totale fixatieduur lijkt dus een weerspiegeling te
zijn van de hoeveelheid informatie die werd opgenomen en is mogelijks een goede
voorspeller van de accuraatheid. Ook hier is verder onderzoek met een grotere populatie en
een tussenniveau aangewezen om deze bevindingen te toetsen.
Bij de kwantitatieve gegevens moet opgemerkt worden dat deze zijn gemeten over de totale
duur van het spelverloop. Een bepaalde actie binnen dit spelverloop kan echter meer
informatie bevatten dan een andere. Een spelsequentie kan dus moeilijk als één geheel
beschouwd worden, maar dient geanalyseerd te worden in functie van bepaalde momenten.
Om deze reden werden in de kwalitatieve analyse de kijkpatronen op drie cruciale momenten
met elkaar vergeleken, namelijk balcontact receptiespeler, bal op hoogste punt en balcontact
pasgever. Deze momenten werden gekozen op basis een eerste fase van de kwalitatieve
analyse, waaruit bleek dat de proefpersonen op deze drie momenten van kijkrichting
veranderden.
Als het verloop in kijkrichtingen wordt vergeleken tussen de elite- en de amateurgroep
merken we een gelijkaardig patroon. Beide groepen starten met een fixatie in het centrum van
het beeld, die snel verandert in het kijken naar de receptiespeler. Vanaf het moment dat de
receptie genomen wordt volgen zowel de amateurs als de elitespeelsters de bal en deze blijven
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Discussie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 53
ze fixeren totdat de bal zijn hoogste punt bereikt heeft. Nadat de bal zijn hoogste punt in de
balbaan bereikt heeft wordt er voornamelijk naar de pasgever gekeken. Na het balcontact van
de pasgever is er geen duidelijke blikrichting meer, er wordt zowel naar de aanvallers, de bal
als centraal gekeken.
Er zijn twee redenen waarom zowel elitespeelsters als amateurs centraal kijken bij het begin
van het videofragment. Ten eerste werden de cijfers van de aftelsequentie voor de start van
het videofragment centraal op het scherm geprojecteerd. De fixatie van de proefpersonen was
dus reeds centraal gericht voordat de echte video startte. Ten tweede was in het begin van het
filmfragment de bal nog niet in beeld waardoor de centrale blik mogelijks wijst op het sterk
gebruik maken van het perifeer zicht met als doel de bal te lokaliseren. Eens deze in beeld
was, werd onmiddellijk naar de receptiespeler gekeken. Zowel elite als amateurspeelsters
anticipeerden dus meteen op de balbaan naar de receptiespeler toe.
Net nadat de receptie genomen is kijkt de elitegroep reeds naar de bal terwijl de amateurgroep
nog steeds naar de receptiespeler kijkt. Waarschijnlijk verandert de amateurgroep minder snel
van fixatie omdat ze meer tijd nodig hebben om de informatie van de receptie te verwerken.
De elitespeler kan op basis van ervaring deze actie veel sneller verwerken waardoor ze
meteen kunnen overgaan naar het fixeren van de volgende fase. Dit sluit aan bij de
bevindingen van een studie van Wright et al. uit 1990 waarin werd aangetoond dat ervaren
volleybalspeelsters met dezelfde visuele informatie beter in staat zijn te anticiperen op de
toekomstige balbaan dan amateurs. Piras et al. (2010) toonde aan dat elitespeelsters in
vergelijking met amateurspeelsters meer tijd spenderen aan het fixeren van de initiële balbaan,
ingegeven door de coach. Deze coach heeft dezelfde functie als de receptiespeler in dit
onderzoek, namelijk het toespelen van de bal. Elitespeelsters halen dus hoogstwaarschijnlijk
veel informatie uit het initiële deel van de balbaan.
Tussen het receptiemoment en het moment waarop de bal de hoogste punt in de balbaan
bereikt, zakt bij de elitespeelsters het kijken naar de bal met 11% en stijgt het kijken naar de
pasgeefster met 16%. Dit betekent dat enkele elitespeelsters reeds na het initiële deel van de
balbaan een saccade naar de pasgeefster maken. Of deze speelsters naar de pasgeefsters
blijven kijken dan wel een snelle blik werpen op de pasgeefster om dan terug de balbaan te
fixeren is uit de huidige resultaten niet duidelijk. Resultaten uit Piras et al. (2010) suggereren
echter dat de speelsters na een korte fixatie van de pasgeefster terug de bal fixeren. In
dezelfde studie werd aangetoond dat elitespeelsters reeds na het initiële deel van de balbaan
naar de pasgeefster kijken. Mogelijks hebben elitespeelsters dus genoeg aan het initiële deel
van de balbaan om het ganse traject te voorspellen. In dezelfde periode stijgt bij de amateurs
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Discussie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 54
de kijkfrequentie naar de balbaan en is er ook een lichte stijging van het kijken naar de
pasgeefster. De amateurs die meer tijd nodig hadden om de receptie te verwerken kijken nu
dus ook naar de balbaan en enkele amateurs lijken ook al de pasgeefster te fixeren. Tussen de
receptie en het hoogste punt van de balbaan wordt er tevens voor zowel de amateurs als de
elitespeelsters voor 10 tot 20% gekeken naar de aanvallers of een centraal punt. Bij het kijken
naar de aanvallers gaat het ook hier waarschijnlijk om korte fixaties. Het kijken naar een
centraal punt wordt verder in de discussie besproken.
Net nadat de bal het hoogste punt heeft bereikt, kijkt geen enkele elitespeelster nog naar de
bal. Bijna alle fixaties zijn nu gericht naar het lichaam van de pasgeefster. Deze resultaten zijn
analoog met de studie van Savelsbergh over badminton (2009) en de studie van Land &
Mcleod over cricket (2000). Ook in deze onderzoeken bleek de sporter slechts naar een deel
van de balbaan te kijken om daarna naar de volgende informatierijke regio te kijken zoals
racket van de tegenspeler of de verwachte plaats waar de bal zou botsen. De amateurs blijven
nog voor 20% kijken naar de balbaan maar kijken grotendeels ook reeds naar de pasgeefster.
Ook hier kan, analoog aan het moment van receptie, gesteld worden dat de amateurs meer tijd
nodig hebben om de informatie te verzamelen en deze te verwerken.
Tijdens de verwerking van de kwalitatieve gegevens kon worden opgemerkt dat veel
elitespeelsters de pasgeefster op een bepaalde manier bekeken. De eerste fixatie op de
pasgeefster was meestal centraal op haar lichaam. Naarmate de bal dichter bij de pasgeefster
kwam werden achtereenvolgens de schouders en de handen gefixeerd om uiteindelijk een
predictieve saccade te maken naar de plaats waar de handen van de pasgeefster de bal zouden
raken. In het kader van deze masterproef werd het detailverloop van deze fixaties echter niet
verder kwalitatief geanalyseerd. Volleybalsters rapporteerden in een studie van Wright et al.
(1990) dat ze vooral naar het lichaam en de handen van de pasgeefster kijken en ook Piras et
al. (2010) toonde aan dat vooral de handen gefixeerd worden. In verder onderzoek naar het
analyseren van de pas wordt het kijken naar de pasgeefster dus best opgedeeld in kleinere
regio‟s zoals lichaam, schouders en plaats van balcontact. Het analyseren van een pas zal
waarschijnlijk te vergelijken zijn met het analyseren van een penalty door een keeper. De
keeper zal namelijk eerst algemene informatie opnemen (aanloop, lichaamshouding) om
daarna specifiek te gaan fixeren op standbeen en heupstand (Savelsbergh, 2009). Analoog
hiermee zou een volleybalster dan eerst het lichaam van de pasgeefster fixeren om vervolgens
schouders en handen te bekijken tot het moment van balcontact. De vergelijking met een
penalty gaat zelfs nog verder als we de sterke tijdsdruk in een reële situatie erbij betrekken.
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Discussie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 55
Daar moet een middenspeelster ook vaak reeds beslissen waar ze gaat blokken vooraleer ze
alle informatie verzameld heeft. De belangrijkste informatie komt namelijk slechts op het
einde van de pas. Elitespeelsters die groter en sneller zijn hebben minder tijd nodig om de
blokverplaatsing te maken waardoor ze mogelijks langer kunnen wachten om te reageren. Dit
is vergelijkbaar met het verschil tussen amateur- en topkeepers. Deze bevindingen zijn echter
niet te staven met dit huidig onderzoek gezien de onderzoekssetting niet realistisch genoeg
was en de blokverplaatsing niet effectief moest gemaakt worden. Om dit te testen dient een
onderzoek gedaan te worden naar de reactietijd van top-, subtop- en amateurspeelsters.
Gedurende de volledige balbaan van receptiespeler naar pasgever wordt er door zowel de
elitespeelsters als de amateurs constant tussen de 10 en de 20% naar een centraal punt
gekeken. Deze fixaties wijzen op het gebruik van het perifeer zicht en werden door Ripoll
eerder beschreven als „inter-event fixaties‟ (uit Piras et al., 2010). Door hun fixatie tussen
verschillende informatiebronnen te richten, slagen de speelsters erin via hun perifeer zicht hun
aandacht over de verschillende bronnen te spreiden. Deze aandachtsverschuiving, weg van het
foveaal zicht, is niet meetbaar met de huidige oogbewegingsregistratie en is dus een
beperking voor dit type onderzoek. Het gebruik van perifeer zicht kan wel door andere
manieren aangetoond worden. Zo was er in dit onderzoek toevallig één filmfragment waarin
plots een turner boven de afbakening van de ruimte te zien was. Één elitespeelster merkte dit
op ondanks dat haar fixatiepunt een eind van deze turner lag. Om het perifeer zicht in het
onderzoek te betrekken kan gebruik gemaakt worden van de occlusietest. Hierbij wordt een
filmfragment plots gestopt en worden de proefpersonen gevraagd om bepaalde objecten te
lokaliseren of beschrijven die ze in hun perifeer zicht konden waarnemen. Hoe beter de
proefpersonen deze objecten kunnen lokaliseren of beschrijven, hoe meer ze gebruik maakten
van hun perifeer zicht. Bij verder onderzoek wordt dan ook aangeraden deze techniek te
integreren in het onderzoeksprotocol.
Algemeen kan opgemerkt worden dat het kijkpatroon bij de elitevolleybalsters veel duidelijker
is dan dat van de amateurs. Gezien de elitespeelsters ook zelf andere regio‟s rapporteren
waarnaar ze kijken (Wright et al., 1990) zijn ze zich bewust van de meest interessante
kijkregio‟s. Het spelschema is gekend, waardoor ze beter weten waar en wanneer er
belangrijke informatiebronnen komen. Ook in volleybal bezitten vaardige speelsters dus een
betere kennisstructuur waardoor ze de visuele informatie efficiënter kunnen verwerken.
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Discussie
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 56
Zoals reeds vermeld werd is nog veel verder onderzoek mogelijk binnen dit thema. Naast de
reeds voorgestelde suggesties (meer proefpersonen, realistischere beelden, occlusietesten,…)
zijn ook onderzoeken in het veld nodig om de realiteit zo goed mogelijk te benaderen. Een
oogbewegingsregistratiesysteem in brilvorm kan hiervoor een oplossing bieden.
3.3. Conclusie
De expertise van de elitegroep was merkbaar in een foutenlast die 19% lager lag dan die van
de amateurgroep. Er werden geen verschillen gevonden tussen de amateurgroep en de
elitegroep op basis van de reactietijd. De amateurgroep viel echter op te delen in een groep
met hoge accuraatheid (< 12 % fout) en hogere reactietijd, en een groep met lage accuraatheid
(> 26 % fout) en lagere (soms zelfs negatieve) reactietijd. Er was geen verschil tussen
amateurgroep en elitegroep in aantal fixaties of fixatieduur maar wel tussen de groep met
hoge accuraatheid en de groep met lage accuraatheid. De groep met lage accuraatheid maakte
namelijk minder fixaties die tevens van kortere duur waren. Ook binnen de amateurgroep met
lage accuraatheid bleken de proefpersonen bij de foute pogingen minder fixaties gemaakt te
hebben die tevens van kortere duur waren. Het kijkpatroon van de elite- en amateurgroep was
ruwweg hetzelfde maar de kijkrichting van de elitegroep liep voor op het spelverloop.
Uit dit onderzoek kan dus geconcludeerd worden dat elitespeelsters dankzij een betere
kennisstructuur hun kijkgedrag laten voorlopen op het spelverloop en dat ze er daardoor
accurater op kunnen reageren. Daarnaast lijken meer fixaties en een langere fixatieduur
precursoren te zijn van de accuraatheid waarmee de proefpersonen reageren.
3.4. Implicaties voor de volleybalpraktijk
De analyse van kijkpatronen in volleybal kan bijdragen tot het trainingsproces van de jeugd.
Door jeugdspeelsters het meest efficiënte kijkpatroon op te leggen zullen ze sneller het spel
leren lezen en daardoor mogelijks sneller progressie maken. Om de invloed van deze
perceptuele kennis te testen kan een onderzoek worden opgezet waarbij de progressie
gemeten wordt bij een onervaren groep die een perceptuele training kreeg.
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Referentielijst
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 57
BIBLIOGRAFIE
Abernethy, B., Gill, D.P., Parks, S.L. and Packer, S.T. (2001). Expertise and the perception of
kinematic and situational probability information. Perception, 30, 233-252
Aytek, A.I. (2007). Body composition of Turkish volleyball players. European
Anthropological Association Summer School eBook, 1, 203-208
Bandyopadhyay, A. (2006). Anthropometry and body composition in soccer and volleyball
players in West Bengal, India. Journal of Physiological Anthropology and Applied Human
Science, 26 (4), 501-505
Borgeaud, P., Abernethy, B. (1987). Skilled perception in volleyball defense. Journal of Sport
Psychology, 9, 400-406
Christensen, C.L., Ruhling, R.O. (1983). Physical characteristics of novice and experienced
women marathon runners. British Journal of Sports Medicine, 17, 166-171
Crevits, L., De Clerck, M., Van Maele, G. (2000). Reliability of saccades. Neuro-
ophthalmology, 24 (2), 319-325
Crevits, L., Vandierendonck, A. (2004). Gap effect in reflective and intentional prosaccades.
Neuropsychobiology, 51, 39-44
Duncan, M.J., Woodfield, L., al Nakeeb, Y. (2006). Anthropometric and physiological
characteristics of junior elite volleyball players. British Journal of Sports Medicine, 40 (7),
649–651
Etnier, J. L., Sibley, B. A. (2002). Attention demands during the performance of a volleyball
setting task. Medicine & Science in Sports & Exercise, 34, 214
Everling, S., Fischer, B. (1998). The antisaccade: a review of basic research and clinical
studies. Neuropsychologia, 36 (9), 885-899
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Referentielijst
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 58
Fery, Y.A., Crognier, L. (2001). On the tactical significance of game situations in anticipating
ball trajectories in tennis. Research Quarterly for Exercise and Sport, 72, 143-149
Fleck, S.J., Case, S., Puhl, J., Van Handle, P. (1985). Physical and physiological
characteristics of elite women volleyball players. Canadian Journal of Applied Sport
Sciences, 10, 122
Fox I.F. (2008). Human Physiology, 10e ed., 280-296, New-York, McGraw-Hill
French, K.E., Thomas, J.R. (1987). The relation of knowledge development to children`s
basketball performance. Journal of Sport Psychology, 9, 15-32
Grehaigne, J.F., Godbout, P., Bouthier, D. (1999). Foundations of tactics & strategy in team
sports. Journal of Teaching in Physical Education, 18, 159-174
Grgantov, Z., Katic, R., Jankovic, V. (2006). Morphological characteristics, technical and
situation efficacy of young female volleyball players. Collegium Antropologicu, 30, 87-96
Gualdi-Russo, E., Zaccagni, L. (2001). Somatotype, role and performance in elite volleyball
players. Journal of Sports Medicine and Physical Fitness, 41 (2), 256-62
Henderson, J.M. (2003). Human gaze control during real-world scene perception. TRENDS in
Cognitive Sciences, 7, 498-504
Jafarzadehpur, E. and Yarigholi, M. R. (2004). Comparison of visual acuity in reduce
lamination and facility of ocular accommodation in table tennis champions and non‐players.
Journal Sports Science and Medicine, 3, 44‐48
Jafarzadehpur, E., Aazami, N., Bolouri, B. (2007). Comparison of saccadic eye movements
and facility of ocular accommodation in female volleyball players and non-players.
Scandinavian Journal of Medicine & Science in Sports, 17, 186-190
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Referentielijst
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 59
Janelle, C. M., Williams, A. M., & Singer, R. N. (1999). External distraction and attentional
narrowing: Visual search evidence. Journal of Sport & Exercise Psychology, 21 (1),70–91
Land, M.F., McLeod, P. (2000). From eye movements to actions: how batsmen hit the ball.
Nature Neuroscience, 3 (12), 1340-1346
Lenoir, M., Crevits, L., Goethals, M., Duyck, P., Wildenbeest, J., Musch, E. (2000). Saccadic
eye movements and finger reaction times of table tennis players of different levels. Neuro-
ophthalmology, 24 (2), 335-338
Lenoir, M., Crevits, L., Goethals, M., Wildenbeest, J., Musch, E. (2000). Are better eye
movements an advantage in ball games? A study of prosaccadic and antisaccadic eye
movements. Perceptual and Motor Skills, 91, 546-552
Lenoir, M., Crevits, L., Goethals, M., Wildenbeest, J., Musch, E. (2000). Voluntary saccades
in fast ball games. Neuro-ophthalmology, 24, 331-334
Liversedge, S.P., Findlay, J.M. (2000). Saccadic eye movements and cognition. Trends in
Cognitive Sciences, 4 (1), 6-14
Malousaris, G., Bergeles, N., Barzouka, K., Bayios, I., Nassis, G., Koskolou, M. (2009).
Somatotype, size and body composition of competitive female volleyball players. Journal of
Science and Medicine in Sport, 11, 337-344
Mann, D.T.Y., Williams, A.M., Ward, P., Janelle, C.M. (2007). Perceptual-cognitive
expertise in sport: a meta-analysis. Journal of Sport & Exercise Psychology, 29, 457-478
Marques, M.C., Van Den Tillaar, R., Gabbett, T.J., Reis, V.M., González-Badillo, J.J. (2009).
Physical fitness qualities of professional volleyball players: determination of positional
differences. Journal of Strength and Conditioning Research, 23 (4), 1106-1111
Martell, S.G., Vickers, J.N. (2004). Gaze characteristics of elite and near-elite athletes in ice
hockey defensive tactics. Human Movement Science, 22 (6), 689-712
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Referentielijst
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 60
Memmert, D., Simons, D.J., Grimme, T. (2009). The relationship between visual attention
and expertise in sports. Psychology of Sport and Exercise, 10, 146-151
Newell, K.M. (1986). Constraints on the development of coordination. In Motor development
in children: Aspects of coordination and control (edited by M.G.Wade and H.T.A Whiting),
341-361, Amsterdam, Martinus Nijhoff
Odland, L.M., Alsum, A.D., Schmidt, R. J. (2002). Physical and skilled demands imposed on
female collegiate volleyball players during competition. Medicine & Science in Sports &
Exercise, 38, 234
Piras, A., Lobietti, R., Squatrito, S. (2010). A study of saccadic eye movement dynamics in
volleyball: comparison between athletes and non-athletes. Journal of Sports Medicine and
Physical Fitness, 50 (1), 99-108
Ripoll, H., Latiri, I. (1997). Effect of expertise on coincident-timing accuracy in a fast ball
game. Journal of Sports Sciences, 15 (6), 573-580
Rowe, R.M. and McKenna, F.P. (2001). Skilled anticipation in real-world tasks: measurement
of attentional demands in the domain of tennis. Journal of Experimental Psychology Applied,
7, 60-67
Savelsbergh, G.J.P. et al. (2009). Relevantie van "visual search" gedrag en koppeling aan
motoriek: een toelichting bij diverse sportdisciplines. Gastlezing, Gent, 11 dec. 2009
Savelsbergh, G.J.P. (2009). Wie beter kijkt heeft meer kans. Voetbalsymposium: dribbelen
met wetenschap in de lage landen, Gent, 12 dec. 2009
Sheppard, J.M., Gabbett, T.J., Stanganelli, L.C. (2009). An analysis of playing positions in
elite men's volleyball: considerations for competition demands and physiologic
characteristics. Journal of Strength and Conditioning Research, 23 (6), 1858-66
Singer, R. N. (2000). Performance and human factors: Considerations about cognition and
attention for self-paced and externally-paced events. Ergonomics, 43, 1661–1680
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Referentielijst
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 61
Smeeton, N.J., Williams, A.M., Hodges, N.J., Ward, P. (2005). The relative effectiveness of
various instructional approaches in developing anticipation skill. Journal of Experimental
Psychology Applied, 11 (2), 98-110
Southgate, D.C., Barras, N., Kummer, L. (2008). The effect of three different visual
monitoring strategies on the accuracy of legbefore-wicket decisions by cricket umpires.
Clinical & Experimental Optometry: Journal of the Australian Optometrical Association, 91
(4), 385-393
Spence, D.W., Disch, J.G., Fred, H.L., Coleman, A.E. (1980). Descriptive profiles of highly
skilled women volleyball players. Medicine and Science in Sports and Exercise, 12, 299-302
Starkes, J.L., Allard, F. (1980). Perception in volleyball: the effects of competitive stress.
Journal of Sport & Exercise Psychology, 5 (2), 189-196
Totterdell, P. (2000). Catching moods and hitting runs: mood linkage and subjective
performance in professional sport teams. Journal of Applied Psychology, 85 (6), 848-859
Vaeyens, R., Lenoir, M., Williams, A.M., Mazyn, L., Philippaerts, M. (2007). The effects of
task constraints on visual search behavior and decision making skill in youth soccer players.
Journal of Sport & Exercise Psychology, 29, 147-169
Vaeyens, R., Lenoir, M., Williams, A.M., Philippaerts, R.M. (2007). Mecanisms
underpinning successful decision making in skilled youth soccer players: an analysis of visual
search behaviors. Journal of Motor Behavior, 39, 395-408
Vickers, J. N. (2007). Perception, cognition and decision training: The Quiet Eye in Action.
Human Kinetics, 61- 88
Vickers, J.N. (1996). Visual control when aiming at a far target. Journal of Experimental
Psychology. Human Perception and Performance, 2, 324-354
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Referentielijst
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 62
Vickers, J.N., Williams, A,M., Rodrigues, S.T., Hillis, F., Coyne, G. (1999). Eye movements
of biathlon shooters during rest and fatigued states. Journal of Sport and Exercise Psychology,
21, 116
Viviani, F, Baldin, F. (1993). The somatotype of "amateur" Italian female volleyball-players.
Journal of Sports Medicine and Physical Fitness, 33 (4), 400-4
Viviani, P. (1990). Eye movements in visual search: Cognitive, perceptual and motor control
aspects, In Eye movements and their role in visual and cognitive processes. Elsevier Science,
353–393, Amsterdam/New York
Williams, A.M., Davids, K., Burwitz, L., Williams, J.G. (1994). Visual search strategies of
experienced and inexperienced soccer players. Research Quarterly for Exercise and Sport, 65,
127-135
Williams, A.M and Elliott, D. (1999). Anxiety, expertise, and visual search strategy in karate.
Journal of Sport & Exercise Psychology, 21, 362-375
Williams, A.M., Ford, P.R., Eccles, D.W., Ward P. (2009). Perceptual-cognitive expertise in
sport and its acquisition: implications for applied cognitive psychology.
Williams, A.M., Grant, A. (1999). Training perceptual skill in sport. International Journal of
Sport Psychology, 30, 194-220
Williams, A.M., Ward, P., Knowles, J.M. and Smeeton, N.J. (2002). Anticipation skill in a
real-world task: measurement, training, and transfer in tennis. Journal of Experimental
Psychology Applied, 8, 259-70
Williams, M.A., Singer, R.N. & Frehlich, S.G. (2002). Quiet eye duration, expertise, and task
complexity in near and far aiming tasks. Journal of Motor Behavior, 2, 197-207
Williams, A.M., Janelle, C.M., Davids, K. (2004). Constraints on the search for visual
information in sport. Journal of Sport and Exercise Psychology, 2, 301-318
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Referentielijst
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 63
Wright, D.L., Gomez-Mena, M., Pleasants, F. (1990). Use of advanced visual cue sources in
volleyball. Journal of Sport & Exercise Psychology, 12, 406-414
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Figuren- en tabellenljist
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 64
FIGUREN- EN TABELLENLIJST
Figuren
DEEL 1 : LITERATUURSTUDIE
- Figuur 1: Voorbeeld van een kijkpatroon. De proefpersoon werd gevraagd een rood
kruis te zoeken p.10
- Figuur 2: Visueel kanaal. p.12
- Figuur 3: De determinanten van visueel zoekgedrag in een sportsituatie p.13
- Figuur 4: Gemiddelde duur van 'quiet eye' periode (ms) bij geslaagde en niet-
geslaagde biljartstoten voor ervaren en onervaren spelers over verschillende
moeilijkheidsgraden p.17
- Figuur 5: Gemiddeld aantal fixaties per groep en kijkconditie met indicatie van
standaard error p.18
- Figuur 6: Gemiddelde (± SE) % van de fixatieduur in % en locatie voor ervaren en
onervaren spelers p.19
- Figuur 7: Snelheid waarmee het oog accommodeert (in cycli per min.) voor
verschillende groepen p.22
- Figuur 8: Laterale (directionele) fout in meter bij gestructureerde en niet-
gestructureerde sequenties p.23
- Figuur 9: Gemiddeld percentage van de respons accuraatheid voor ervaren (zwart)
en overvaren (wit) volleybalspeelsters in functie van de temporele occlusiecondities
van de volleybalbeelden p.24
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Figuren- en tabellenljist
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 65
- Figuur 10: Visueel beeld zoals getoond aan de proefpersonen met de verschillende
gemeten kijkzones p.25
- Figuur 11: Gemiddeld aantal fixaties per regio voor Expert (= E) en Non Expert (=
NE) volleybalspelers p.26
DEEL 2: EXPERIMENTEEL ONDERZOEK
1. Methodiek
- Figuur 12: Leeftijd, gewicht en lichaamslengte van de proefpersonen p.28
- Figuur 13: Proefpersoon met oogbewegingsregistratiesysteem tijdens calibratie p.29
- Figuur 14: „JUGS‟ ballenmachine p.30
- Figuur 15: Gebruikte type volleybal p.31
- Figuur 16: Schets van de opstelling tijdens het filmen p.32
- Figuur 17: Voorbeeld van 8 frames uit beeldfragment R1A2 p.33
- Figuur 18: Opstelling laboratorium p.34
- Figuur 19: Voorbeeld kwalitatieve verwerking van één proefpersoon p.37
2. Resultaten
- Figuur 20: Foutenpercentage per groep en per pasrichting p.39
- Figuur 21: Reactietijd (in sec.) per groep en per pasrichting p.40
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Figuren- en tabellenljist
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 66
- Figuur 22: Verschil tussen elite- en amateurgroep p.41
- Figuur 23: Verschil tussen groep met lage groep met hoge accuraatheid p.42
- Figuur 24: Verschil tussen groep met hoge en groep met lage accuraatheid binnen de
amateurgroep p.43
- Figuur 25: Verschil tussen goede pogingen en slechte pogingen binnen de
amateurgroep met lage accuraatheid p.44
- Figuur 26: Kijkpatroon van elite en amateurgroep in % fixaties per regio p.46
- Figuur 27: Aantal fixaties ( in %) per regio net nadat de receptie genomen werd
p.47
- Figuur 28: Aantal fixaties ( in %) per regio net nadat de bal hoogste punt bereikte
p.48
- Figuur 29: Aantal fixaties ( in %) per regio net nadat de pas gegeven werd p.49
Tabellen
DEEL 1 : LITERATUURSTUDIE
- Tabel 2: Fysieke parameters van sedentaire personen en mannelijke volleybalspelers
p.2
- Tabel 2: Studies naar vetpercentage bij volleybal p.3
- Tabel 3: Lichaamslengte van nationale teams p.3
- Tabel 4: Fysieke eigenschappen van Griekse volleybal speelsters p.4
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Figuren- en tabellenljist
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 67
- Tabel 5: Fysiologische en fysieke eigenschappen van US volleybal speelsters van
verschillende niveaus p.5
- Tabel 6: Fysieke eigenschappen van volleybalspeelsters uit A1 en A2 divisie
Griekenland p.6
- Tabel 7: Zelfgerapporteerde visuele focus bij het bekijken van volleybalbeelden,
Vgl. ervaren onervaren volleybalspeelsters p.25
DEEL 2: EXPERIMENTEEL ONDERZOEK
- Tabel 8: kijkfrequentie in % per regio voor Elite en Amateur p.45
Analyse van de tactische kijkpatronen bij topvolleybal dames Bijlagen
Vansteenkiste Pieter en Verborgt Bram Pagina 68
BIJLAGEN
Bijlage 1: Informed consent
Bijlage 2: volgorde videobeelden en invulformulier actie proefpersoon
Bijlage 3: Invulformulier kwalitatieve verwerking kijkpatronen
Bijlage 4: Fragmenten waarbij bal binnen beeld bleef
top related