besluit wet algemene bepalingen omgevingsrecht ... · verandering (milieu) kenmerk 1765195 d.d. 15...
Post on 15-Jul-2020
1 Views
Preview:
TRANSCRIPT
besluitkenmerk 2016030640 1 van 21
BESLUITWET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT
Omgevingsvergunning voor de verandering en bouw van opslagtanks
Datum besluit : 8 maart 2016
Datum aanvraag : 15 juli 2015
Naam aanvrager : Indaver Compost B.V.
GEGEVENS LOCATIE
Naam inrichting/locatie : Indaver Compost B.V.
Adres : De Schans 41 ALPHEN AAN DEN RIJN
Ons kenmerk : 2015330398
OLO-nummer : 1765195
besluitkenmerk 2016030640 2 van 21
Inhoud
I Aanleiding................................................................................................................................................3
II Besluit......................................................................................................................................................3
III Motivering................................................................................................................................................5
besluitkenmerk 2016030640 3 van 21
I AanleidingDe Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) draagt bij aan een veilige, duurzame en gezonde
leefomgeving. Dit doen we door milieutaken in de hele regio en bouw- en woningtoezichttaken in een
deel ervan uit te voeren in opdracht van de aangesloten gemeenten en de provincie Zuid-Holland.
Namens de provincie Zuid-Holland controleert de ODMH of vergunningvoorschriften en wet- en
regelgeving op een van bovengenoemde beleidsterreinen worden nageleefd.
Eén van die taken is te zorgen dat bedrijven een adequate omgevingsvergunning hebben. In het
kader hiervan hebben wij op 15 juli 2015 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen
van Indaver Compost B.V.(hierna Indaver). Het betreft de plaatsing van een tweetal opslagtanks voor
de opslag van vloeibare organische afvalstoffen. De aanvraag gaat over De Schans 41 te Alphen aan
den Rijn.
Indaver vraagt toestemming voor het volgende:
1. Het bouwen van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2. Het veranderen een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wabo.
II BesluitWij besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel
2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
I de omgevingsvergunning met voorschriften te verlenen voor de volgende activiteiten:
- bouwen, artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo;
- milieu, artikel 2.1 lid 1 onder e Wabo;
Het betreft het oprichten en in gebruik nemen van twee verticaal te plaatsen tanks voor de
opslag van vloeibare afvalstoffen.
II dat de volgende delen van de aanvraag, voor zover niet in strijd met onderhavige vergunning,
onderdeel uit maken van deze vergunning:
- Het aanvraagformulier omgevingsvergunning met de activiteit Bouwen en
Verandering (milieu) kenmerk 1765195 d.d. 15 juli 2015.
De volgende delen van de aanvraag maken deel uit van de vergunning:
• Gewichts- en wapeningsberekening fundering 2 opslagtanks d.d. 22 mei 2015 met
documentnummerVIC-GVA-CIV-CAL-040-2015-0001(B7)
• Situatietekening opslagtanks, d.d. xx/05/2015, kenmerk VIC-GVA-DNG-040-2025-
0001 (B6)
• Tekening bovenaanzicht opslagtanks RCA 40 en RCA 50, d.d. xx/05/2015 met
kenmerk PIP-DNG-040-2025-0002 (B4)
• Vorm fundering, d.d. 22-5-2015, plannummer DWG-040-2015-0003 (B10)
• Palenplan, d.d. 22-5-2015, plannummer DWG-040-2015-0002 (B9)
« Situatietekening opslagtanks RCA 40 en RCA 50, d.d. 22-5-2015, plannummer VICVGA-
PIP-DNG-040-2015-0001 (B3)
• Wapening fundering, d.d. 22-5-2015, plannummer DWG-040-2015-0004. (Bil)
• Wapening fundering, d.d. 22-5-2015, plannummer DWG-040-2015-0005. (B12)
• GVA-project, totale lay-out rev 35, d.d. 17-6-2015. (B13)
besluitkenmerk 2016030640 4 van 21
• Voor- en rechteraanzicht opslagtanks RCA 40 en RCA 50, d.d. 21/5/2015,
plannummer VIC-GVA-PIP-DNG-040-2025-0003. (B5)
• Funderingsadvies Project aan De Schans 41 en 43 te Alphen aan den Rijn, d.d. 22 april
2015, kenmerk S15.116-F1/AJJ. (B8)
Bijlage 1, Milieuneutrale onderbouwing.
• Rapportage Bodemrisicoinventarisatie NRB, locatie De Schans 41, d.d. 21 april 2015.
Aanvulling van de aanvraag op 2 september 2015:
• Tabel overzicht vergunningen en meldingen.
• Bijlage 15 aanvullende informatie.
• Tekening bestaande situatie, d.d. 20/5/2014. nummer IND-GVA-LAY-DWG-0QQ-QQQ5.
III aan deze vergunning de voorschriften te verbinden die zijn opgenomen in dit besluit.
Verzonden op: 10 maart 2016
Hoogachtend,
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
namens dezen,
Omgevingsdienst Midden-Holland,
Hoofd Afdeling Bedrijven
Ing. H.W. Spruit
Dit document is digitaal vastgesteld. Er staat daarom geen handtekening onder.
Een afschrift is verzonden aan:
- de indieners van de zienswijzen.
- Burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
Beroep
Als u het niet eens bent met dit besluit, dan kunt u binnen zes weken na het ter inzage leggen van dit
besluit een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de Rechtbank Den Haag, sector Bestuursrecht,
Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. Het beroepschrift moet door u worden ondertekend en bevat ten
minste uw naam en adres, de dagtekening, een omschrijving van het besluit en de motivering van het
beroep. Zo mogelijk stuurt u een kopie van dit besluit mee.
U kunt ook digitaal beroep instellen. Ga hiervoor naar http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht.
Het indienen van beroep betekent overigens niet dat het besluit niet geldt.
besluitkenmerk 2016030640 5 van 21
Voorlopige voorziening
Als u een spoedeisend belang heeft, kunt u de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag,
Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, vragen een voorlopige voorziening te treffen. U kunt alleen een
verzoek om een voorlopige voorziening indienen als u ook beroep heeft ingesteld.
Het verzoek om voorlopige voorziening moet door u worden ondertekend en bevat ten minste uw
naam en adres, de dagtekening, een omschrijving van dit besluit en de motivering van uw verzoek. Zo
mogelijk stuurt u een kopie van dit besluit en van het beroepschrift mee.
Aan de behandeling van een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening zijn kosten
verbonden.
III Motivering De volgende inhoudelijke overwegingen maken deel uit van het besluit:
3.1 De aanvraag
Op 15 juli 2015 hebben wij een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning. Dit is op basis
van de Wabo. De aanvraag is afkomstig van Indaver Compost B.V. en heeft betrekking op De Schans
41 te Alphen aan den Rijn, kadastraal bekend gemeente Alphen aan den Rijn, sectie B, nummer
8223.
3.2 Projectbeschrijving
Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: de plaatsing van twee
bovengrondse opslagtanks voor de opslag van vloeibare composteerbare afvalstoffen. Een
uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om vergunning.
Gelet op bovenstaande omschrijving wordt vergunning gevraagd voor de volgende in de Wabo
omschreven activiteiten:
- het (ver)bouwen van een bouwwerk.
- het veranderen of veranderen van de werking van de inrichting.
Ten opzichte van de eerder vergunde situatie worden twee tanks geplaatst voor de opslag van
vloeibare composteerbare afvalstoffen.
Toestemmingsstelsels
Verder moeten wij beoordelen of een aantal toestemmingsstelsels wordt aangehaakt. Of
daadwerkelijk moet worden aangehaakt, volgt niet uit de Wabo, maar uit de desbetreffende wet. Er
zijn geen stelsels aangehaakt.
Bestemmingsplan
De activiteit vindt plaats in een gebied waarvoor de beheersverordening De Schans/De Vork is
vastgesteld. Het project past binnen de geldende beheersverordening.
Gelet hierop kan de omgevingsvergunning op deze grond worden verleend.
3.3 Huidige vergunningssituatie
Voor de inrichting zijn eerder de onderstaande omgevingsvergunningen onderdeel milieu en/of
ontheffingen verleend dan wel meldingen geaccepteerd:
besluitkenmerk 2016030640 6 van 21
Soort vergunning Datum Kenmerk Onderwerp
Omgevingsvergunning (revisie)
4 februari 2004
DGWM/2004/1843 Composteerinrichting
Omgevingsvergunning, (verandering)
7 april 2005 DGWM/2005/5418 Vervanging dieseltank, rechtsreeks op de composteringshopen brengen van het door derden ontvangen organisch belast afvalwater en uitbreiding van de inrichting met een wasplaats
Waterwetvergunning 7 juni 2005 05.10583/V30289
Maatwerkbesluit lozingen Activiteitenbesluit
28 oktober 2009
09.34594/M.04401 Voorschriften voor het afvalwater van de wasplaats.
Omgevingsvergunning, (verandering)
13 januari 2011
PZH-2011-244013027
Vergunning voor het vergisten van organische afvalstromen en het verwerken van biogas tot aardgas en vloeibaar CO2 De jaardoorzet wordt vastgesteld op 75.000 ton GFT.
Omgevingsvergunning (milieuneutraal)
6 november 2012
V2012/320 Vergunning voor het actualiseren van de vergistingsinstallatie en het wijzigen van de opwaardeereenheid.
Omgevingsvergunning (milieuneutraal)
27 maart 2014
20140031158 Vergunning voor het plaatsen van twee transformatorstations ten behoeve van de vergistings- en biogas-opwaarderingseenheid.
Omgevingsvergunning (verandering)
23 september 2014
2014009575 Vergunning voor het veranderen van het AV-beleid en de bijbehorende AO/IC.
Omgevingsvergunning (verandering)
13 januari 2015
2014012301 Vergunning voor het plaatsen van een afblaasleiding bij de fakkelinstallatie
3.4 De omgeving
De inrichting ligt op een industrieterrein.
De dichtstbij gelegen woning ligt op een afstand van 90 meter. Op ongeveer 5 km afstand van de
inrichting ligt het Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', dat als
habitatgebied is aangewezen.
De omgeving van de inrichting is een sterk verstedelijkt gebied.
Er zijn met betrekking tot de locatie en de omgeving van de locatie in de toekomst geen significante
wijzigingen te verwachten.
3.5 Bevoegd gezag
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor de inrichting. Dit volgt uit artikel 2.4 van de Wabo
juncto artikel. 3.3 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De activiteiten van de inrichting zijn
genoemd in de volgende categorieën uit bijlage 1, onderdeel C van het Bor:
categorie 28.1.b inrichtingen voor het verwerken, vernietigen of overslaan van afvalstoffen.
categorie 28.4.c sub 1 Inrichtingen voor het ontwateren, microbiologisch of anderszins biologisch
of chemisch omzetten, agglomereren, deglomereren, mechanisch, fysisch of
chemisch scheiden, mengen, verdichten of thermisch behandelen - anders
dan verbranden - van van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke
afvalstoffen of bed rijfsafvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan
van 15.000.000 kg per jaar of meer.
Daarnaast betreft het een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort. Door het verwerken van
meer dan 75 ton organisch afval per dag valt de inrichting onder categorie 5.3.b van de Richtlijn
besluitkenmerk 2016030640 7 van 21
Industriële emissies (hierna RIE).
3.6 Beoordeling van de aanvraag
In artikel 2.8 van de Wabo, in paragraaf 4.2 van het Besluit omgevingsrecht en in de Ministeriële
regeling omgevingsrecht (Mor) is aangegeven welke informatie noodzakelijk is voor het in
behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Aan de hand van de Mor
hebben wij de aanvraag getoetst.
Bij de beoordeling van de aanvraag is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. De aanvrager is per
brief van 21 augustus hierop in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te leveren. We
hebben de aanvullende gegevens ontvangen op 2 september 2015. Hierdoor is de wettelijke
procedure verlengd met 12 dagen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag inclusief de latere aanvulling
daarop voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op
de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook compleet en in behandeling genomen.
3.7 Procedure (uitgebreid) en zienswijzen
Deze beschikking is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in
paragraaf 3.3 van de Wabo. De ontwerpbeschikking heeft van 12 november 2015 tot en met
23 december 2015 ter inzage gelegen.
Ingekomen zienswijzen en adviezen
Naar aanleiding van de terinzagelegging van de ontwerpbeschikking zijn zienswijzen ingediend.
Wij hebben de aanvrager in de gelegenheid gesteld schriftelijk op deze zienswijzen te reageren. Ook
Indaver heeft zienswijzen ingediend.
Op 25 januari 2016 hebben wij van de aanvrager een reactie ontvangen op de binnengekomen
zienswijzen. Wij hebben de reacties betrokken bij de behandeling van de zienswijzen.
Er zijn zienswijzen ingediend door de onderstaande drie reclamanten.
Reclamant 1. (Indaver)
De zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat.
Onze reactie op de ingebrachte zienswijzen hebben we na iedere zienswijze cursief weergegeven.
1.
Voorschrift 1.1.1
Dit voorschrift is overbodig. De voorschriften vanuit de huidige vigerende vergunningen blijven
onverminderd van kracht. De voorgenomen wijziging heeft hier geen invloed op.
Indaver verzoekt om dit voorschrift te verwijderen in het definitieve besluit.
De voorschriften uit de vigerende vergunningen blijven onverminderd van kracht. Wij hebben
voorschrift 1.1.1 verwijderd uit het definitieve besluit.
2.
De voorschriften 1.2.4, 1.2.5, 1.2.6, 1.2.7 en 1.2.8 mogen niet worden opgenomen omdat
a. deze rechtstreeks zijn overgenomen uit hoofdstuk 4 van de Activiteitenregeling. Deze voorschriften
zijn niet van toepassing op type C bedrijven.
b.een motivering ontbreekt waarom deze maatregelen nodig zijn in het kader van het milieu danwel
wordt aangetoond dat deze maatregelen BBT zijn.
besluitkenmerk 2016030640 8 van 21
c. hoofdstuk 2 rechtstreeks werkend is voor IPPC bedrijven. Bij de vergunningsaanvraag is een
volledige NRB-bodemrisicoinventarisatie toegevoegd. Daarbij zijn de combinaties van voorzieningen
en maatregelen gedefinieerd welke noodzakelijk zijn om een verwaarloosbaar bodemrisico te
realiseren voor de beoogde activiteit.
Indaver verzoekt de specifieke voorschriften omtrent bodemaspecten te verwijderen of als er toch
bodemvoorschriften moeten worden opgenomen de van toepassing zijnde artikelen uit hoofdstuk 2
van het Activiteitenbesluit op te nemen als maatwerk.
Ook de tekst op pagina 11 van de ontwerpvergunning ten aanzien van de voorschriften uit artikel 4.18
van de Activiteitenregeling kan worden verwijderd.
Reactie zienswijzen:
Naar aanleiding van zienswijze 2 hebben wij ons besluit herzien.
Hoofdstuk 2 van het Activiteitenbesluit is rechtstreeks werkend en de voorschriften hoeven daarom
niet in deze vergunning te worden opgenomen.
Wij menen dat de combinaties van voorzieningen en maatregelen volgens de bij de aanvraag
gevoegde rapportage Bodemrisicoinventarisatie NRB, locatie De Schans 41, d.d. 21 april 2015.
voldoende zijn en BBT zijn voor de gehele installatie en activiteit.
Naar aanleiding van het bovenstaande hebben wij de voorschriften 1.2.4 t/m 1.2.8 uit de
ontwerpvergunning verwijderd en de tekst op pagina 11 van de ontwerpvergunning ten aanzien van
de voorschriften uit artikel 4.18 van de Activiteitenregeling verwijderd.
3.
De tweede alinea op pagina 6 van de ontwerpvergunning ten aanzien van geur kan komen te
vervallen. De bouw van de opslagtanks is geurneutraal en heeft geen invloed op dit aspect.
Naar aanleiding van deze zienswijze hebben wij deze alinea verwijderd.
Reclamant 2. (twee inwoners van de woonwijk Kerk en Zanen)
De zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat.
Onze reactie op de ingebrachte zienswijzen hebben wij na iedere zienswijze cursief weergegeven.
4.
Het is de ODWH genoegzaam bekend dat de inwoners van de woonwijk Kerk en Zanen in Alphen
aan den Rijn - en anderen, volgens de Facebook-wijkpagina - overlast hebben van de stank ("geur"
volgens ODWH), die (volgens ODWH) door Indaver wordt geproduceerd.
Dit bedrijf ligt op een steenworp afstand van de hoek van de woonwijk. Wanneer de wind uit de
zuidoost hoek waait, hetgeen vaker in de zomer gebeurt, wordt de wijk bestookt met een - zoals deze
inwoners dat ervaren - vuilniswagenstank.
Deze zienswijze heeft betrekking op algemene overlast van het bedrijf die niet specifiek is gekoppeld
aan de voorgenomen verandering. Het melden van geuroverlast, veroorzaakt door de huidige
bedrijfsvoering van het bedrijf, kan via telefoonnummer 0888 333 555 worden gedaan. Deze
besluitkenmerk 2016030640 9 van 21
meldingen worden in het kader van handhaving in behandeling genomen. Dergelijke meldingen
kunnen niet worden behandeld in het kader van deze vergunningaanvraag.
5.
De aanvraag kent een vraag over een m.e.r.-beoordelingsplicht voor o.a. afvalverwerkingsbedrijven.
Reclamant vraagt zich af of die plicht ook hier geldt.
Voor de voorgenomen verandering geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht.
In de ontwerpbeschikking hebben wij getoetst of er een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.
Wij zijn van mening dat naar aanleiding van de kenmerken van het potentiële effect kan worden
uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Er is daarom geen aanleiding om een MER uit te voeren. Het gebruik van de afvalstromen is in dit
geval niet van invloed op onze conclusie.
6.
Reclamanten vragen zich af of er lucht uit de tank komt en zo ja hoeveel en of dat een relevante
omvang betreft.
Uit de tanks wordt een kleine hoeveelheid lucht afgezogen. Dit betreft vooral lucht die uit de tank komt
wanneer deze wordt gevuld. De lucht wordt afgezogen naar de composteringshal en kan niet vrijelijk
de hal uitstromen. De hal wordt op onderdruk gehouden en de deuren en ramen dienen, uitgezonderd
doorlating van mensen en materieel, gesloten te blijven. De afgezogen lucht uit de composteringshal
wordt behandeld in zogenaamde biofilters.
In de vigerende vergunning van 4 februari 2004 is hierover het volgende opgenomen:
“De ruimte waarin de composterings- en bewerkingsactiviteiten plaatsvinden wordt door middel van
een afzuigsysteem op onderdruk gehouden en alle afgassen (deels ruimteventilatielucht en deels
proceslucht) worden bevochtigd en ontstoft in een tweetal parallel geschakelde wassers…… de
afgassen van de gaswassers worden naar in totaal acht biofilters gevoerd, waar ontgeuring
plaatsvindt.”
7.
Het valt reclamant op dat de aanvraag als naam van de inrichting "Bio Power Alphen" aangeeft en niet
"Indaver Compost BV". Reclamant is van mening dat de aanvraag door een rechtspersoon moet
worden gedaan. De vraag is of Bio Power Alphen een rechtspersoon is. Reclamant is van mening dat
dit onduidelijk is.
Bio Power Alphen is de (werk)-naam van de inrichting maar niet de juridische rechtspersoon. De
statutaire naam is Indaver Compost B.V., welke in casu ook als vergunninghouder is aangemerkt in
deze procedure.
8.
Reclamant is, zolang niet duidelijk is wat de schade is door stank die dit bedrijf veroorzaakt, van
mening dat er geen uitbreiding mag plaatsvinden.
Deze zienswijze heeft betrekking op overlast die niet specifiek is gekoppeld aan de voorgenomen
verandering. Zie hiervoor ook onze reactie op zienswijze nummer 4.
Met betrekking tot de vraag in hoeverre de vrijkomende gassen al dan niet schadelijk zijn voor
omwonenden het volgende. Daarover is een brief verzonden met de datum 21 januari 2016.
besluitkenmerk 2016030640 10 van 21
Uitgaande van de aanvraag hebben wij beoordeeld of de aangevraagde activiteiten samen met de al
vergunde activiteiten tot een aanvaardbaar hinderniveau leidt. Dit is volgens ons het geval.
Reclamant 3. (twee inwoners uit de woonwijken Kerk en Zanen en Beerendrecht)
De zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat.
Onze reactie op de ingebrachte zienswijzen hebben wij na iedere zienswijze cursief weergegeven.
9.
De woonwijken Kerk en Zanen, Beerendrecht en Gouwsluis hebben afwisselend last van
stankoverlast, dit afhankelijk van de windrichting en ook van de temperatuur.
Volgens een mededeling van de omgevingsdienst loopt er sinds 1 augustus 2015 een onderzoek naar
de geuremissies. Omtrent de opdracht, het verloop van het onderzoek en de eventuele resultaten is
hierover niets bekend.
Deze zienswijze heeft betrekking op overlast die niet specifiek is gekoppeld aan de voorgenomen
verandering. Zie hiervoor ook onze reactie op zienswijze nummer 4.
10.
Reclamant wijst erop dat bij de overwegingen milieu punt 4.1.2 onder 1 ten onrechte wordt
gesteld dat er geen vergroting van de capaciteit plaats vindt. Dit lijkt onjuist omdat er 5000 m3
vloeibare reststoffen worden aangevoerd.
Voor de aanvoer en verwerking van de vloeibare organische afvalstoffen is al eerder vergunning verleend. Het betreft dus geen toename van de vergunde aanvoercapaciteit.
11.
Bij het hoofdstuk luchtkwaliteit 4.4 ad 4.4.3 wordt ten onrechte gesteld dat het aspect geur
buiten beschouwing kan blijven.
Bij het aanvoerpunt wordt een lekbak geplaatst en tankput geïnstalleerd. Bij elke lading die gelost
wordt zal er sprake zijn van restanten die uit de aanvoerslang komen, mogelijk dat er ook
schoongespoeld moet worden. Ook bij regelmatige lediging zal deze bak tankput stank veroorzaken.
Reclamant stelt voor om van de lekbak, tankput een gesloten systeem te maken.
In de aanvraag is aangegeven dat de losslang kan worden gedraind in een put binnen de tankput.
Deze put kan worden leeggepompt in een opslagtank. Aangezien de tanks circa vijf maal per week
gevuld zullen worden gaat het om beperkte hoeveelheden die in de tankput terecht kunnen komen.
Als de tankput regelmatig wordt leeggepompt is deze maatregel voldoende om geurhinder,
veroorzaakt door restanten uit de aanvoerslang, te voorkomen.
Naar aanleiding van onder andere deze zienswijze hebben wij de tekst van paragraaf 4.4.3.
aangepast.
12.
Het continu afzuigen van de tanks voorkomt overdruk. De door het ventilatiesysteem van de
composteringshal extra afgevoerde sterk vervuilde lucht moet gezuiverd worden door het biofilter dat
nu reeds de zuivering niet aan kan.
besluitkenmerk 2016030640 11 van 21
Reclamant stelt voor om te bepalen wat de kwaliteitseisen zijn die aan de lucht gesteld moeten
worden en vervolgens te beoordelen wat de gevolgen zijn van het afzuigen van de tanks voor het
gehele ventilatiesysteem en de zuivering van de lucht door de biofilters in het bijzonder.
Uit het geuronderzoek van Indaver van 29 april 2010, kenmerk DLT10A4, valt af te leiden dat door de
biofilters per uur 93.180 m3 lucht wordt gereinigd. Het is onwaarschijnlijk dat als gevolg van het
afzuigen van de nieuwe tanks meer dan 100 tot 150 m3
lucht per uur extra door de biofilters zal
stromen. Zelfs al zou dit sterk vervuilde lucht betreffen, zoals in de zienswijze wordt gesteld, is invloed
op de totale geuremissie van het bedrijf verwaarloosbaar.
13.
De reststoffen uit de vergister worden afgevoerd naar de composteringshal. Reclamant vraagt zich af
welke veranderingen er optreden in de reststoffen en of dat gevolgen heeft voor de geurbelasting van
de installatie.
Zie voor de reactie op deze zienswijze onze reactie op zienswijze nummer 12.
14.
Reclamant vindt dat alsnog paragraaf 4.1.2 Mer en paragraaf 4.4.3 geur op de relevantie voor dit
project moet worden beoordeeld.
Zie voor de reactie op deze zienswijze eveneens onze reactie op zienswijze nummer 5.
Naar aanleiding van onder andere deze zienswijze hebben wij de tekst van paragraaf 4.4.3.
aangepast.
15.
Reclamant vindt dat eerst aan de hand van de resultaten van het lopende onderzoek bepaald moet
worden welke aanpassingen aan de bestaande installatie, waaronder het biofilter, nu reeds
noodzakelijk zijn.
Er is geen wettelijke grond om de vergunningaanvraag voor de plaatsing van twee opslagtanks nog
niet in behandeling te nemen met als reden dat de resultaten van lopende onderzoeken in het kader
van de huidige vergunde bedrijfssituatie moeten worden afgewacht. Uitgaande van de aanvraag
beoordelen wij of de aangevraagde activiteiten samen met de al vergunde activiteiten tot een
aanvaardbaar hinderniveau leidt. Dit is volgens ons het geval.
16.
Reclamant vindt dat onderzocht moet worden wat de gevolgen van de aanpassing van het proces op
de geurbelasting voor de omgeving zijn.
Zie ook onze reactie op zienswijze nummer 15.
3.8 Samenhang met overige wet- en regelgeving
3.8.1. Coördinatie met de Waterwet
Afvalwater afkomstig van de inrichting wordt geloosd op de gemeentelijke riolering. Voor een deel
van deze afvalwaterstromen zijn de voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer
(Activiteitenbesluit) rechtstreeks werkend. Voor een deel zijn voorschriften in de (vigerende)
omgevingsvergunning opgenomen. Er is daarom geen sprake van afstemming van de
besluitkenmerk 2016030640 12 van 21
omgevingsvergunning en een vergunning op grond van de Waterwet.
3.8.2. Overige verplichtingen
Naast de verplichtingen uit deze vergunning geldt een aantal verplichtingen op grond van andere
regels (niet uitputtend):
- ten aanzien van de ongewone voorvallen binnen de inrichting en de naar aanleiding
daarvanuit te voeren maatregelen is hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer (Wm) van
toepassing.
- het Bouwbesluit 2012 met betrekking tot brandveiligheid, brandpreventie en
brandbestrijding van bouwwerken.
- het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.
4 Overwegingen milieu
4.1 Inleiding
De aanvraag heeft betrekking op het veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1
aanhef en onder e van de Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het toetsingskader voor het
onderdeel milieu. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.
Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij:
- de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1 onder a van de Wabo betrokken;
- met de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden;
- de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen.
In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die
onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen)
zijn.
4.1.1. Activiteitenbesluit
In het Activiteitenbesluit zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden,
algemene regels opgenomen. Deze regels zijn direct werkend en mogen niet in de
omgevingsvergunning worden opgenomen.
In bijlage I, onderdelen B en C van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting een
vergunningplicht geldt. Op type C inrichtingen, die vergunningplichtig zijn, kunnen bepaalde artikelen
uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het
Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling een rechtstreekse werking hebben en niet
in de vergunning mogen worden opgenomen.
De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, wordt aangemerkt als een type C inrichting.
Binnen Indaver Compost B.V. vinden de volgende activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer
van het Activiteitenbesluit:
Algemene regels
- Afdeling 2.4 Bodem
- Afdeling 2.3. Lucht en geur
Afvalwaterbeheer
- § 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende
voorziening;
Installaties
besluitkenmerk 2016030640 13 van 21
- § 3.2.1 Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie;
Activiteiten met voer- of vaartuigen
- § 3.3.1 Afleveren van vloeibare brandstof en gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen
voor het wegverkeer of afleveren van vloeibare brandstof aan spoorvoertuigen;
Opslaan van stoffen of het vullen van gasflessen
- § 3.4.9 Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank;
Voor het overige is in het Activiteitenbesluit per hoofdstuk dan wel afdeling aangegeven of deze op
een type C inrichting van toepassing is. Dit betekent dat ook hoofdstuk 1, afdeling 2.1 tot en met 2.4,
2.10 en 2.11 en de overgangsbepalingen uit hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit van toepassing
kunnen zijn.
Maatwerkvoorschriften
Het bevoegd gezag kan voor bepaalde in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten aanvullende
maatwerkvoorschriften vaststellen voor zover die mogelijkheid in het Activiteitenbesluit is aangegeven.
Er worden in dit geval geen aanvullende maatwerkvoorschriften vastgesteld voor de aangevraagde
activiteiten.
4.1.2. Milieueffectrapport
Ingevolge de Wm en het Besluit milieu-effectrapportage (hierna het Besluit) moet voor bepaalde
activiteiten een m.e.r. worden opgesteld. Hiermee wordt bereikt dat er voldoende milieu-informatie
beschikbaar is, voordat milieurelevante besluiten (zoals een omgevingsvergunning voor milieu)
genomen kunnen worden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Zo kan
mogelijke schade aan het milieu worden voorkomen of zoveel mogelijk beperkt.
In de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage is aangegeven:
- voor welke activiteiten het opstellen van een m.e.r. verplicht is en
- voor welke activiteiten beoordeeld moet worden of het opstellen van een m.e.r. noodzakelijk is
(m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten).
Ook als de drempelwaarden zoals genoemd in de bijlage bij het Besluit niet worden overschreden,
moet op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen C-255/08
voorts acht worden geslagen op andere factoren als bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG,
die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Bij deze criteria moet
gekeken worden naar:
1) de kenmerken van het project,
2) de plaats van het project,
3) de kenmerken van het potentiële effect.
De aanvraag betreft een inrichting waar activiteiten plaatsvinden die genoemd zijn in onderdeel D
onder categorie 18.1 van het Besluit Milieueffectrapportage.
1) De kenmerken van het project
De aanvraag betreft de plaatsing van twee tanks. Er is geen sprake van een vergroting van de
capaciteit of een ander proces dan waarvoor eerder al vergunning is verleend.
Gelet hierop besluiten wij dat naar aanleiding van de kenmerken van het project kan worden
uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
2) De plaats van het project
besluitkenmerk 2016030640 14 van 21
Het bedrijf is gelegen in op een bedrijventerrein. In de nabijheid van dit bedrijventerrein zijn geen
gebieden met bijzondere natuurwaarden of bijzondere landschappen gesitueerd. Invloed van het
bedrijf op bijzondere gebieden is daardoor niet aannemelijk.
Gelet hierop besluiten wij dat naar aanleiding van de plaats van het project kan worden uitgesloten
dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
3) De kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project is in samenhang met de criteria van de
kenmerken van het project en de plaats van het project in het bijzonder in overweging genomen het
bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking), het
grensoverschrijdende karakter van het effect, de orde van grootte en de complexiteit van het effect,
de waarschijnlijkheid van het effect, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.
De plaatsing van twee tanks voor de opslag van vloeibaar organisch afval heeft geen invloed buiten
de inrichting.
Gelet hierop besluiten wij dat naar aanleiding van de kenmerken van het potentiële effect kan
worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Conclusie
Nu uitgesloten kan worden dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan
hebben, is er geen aanleiding om een MER uit te voeren.
4.2 Algemene overwegingen Best beschikbare technieken (BBT)
Algemeen
In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de
vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de
inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel
mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan
uitgegaan dat in de Inrichting ten minste de voor de inrichting In aanmerking komende BBT worden
toegepast.
Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van BBT rekening worden gehouden met BBT-conclusies en
bij ministeriele regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT.
BBT-conclusies is een document met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld
overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (definitie in
artikel 1.1 eerste lid van het Bor).
BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het
Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat gericht
is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart worden aangewezen in de Mor.
Richtlijn industriële emissies (RIE)
Vanaf 1 januari 2013 is de RIE in de Nederlandse milieuwetgeving geïmplementeerd (richtlijn
2010/75/EU, PbEU L334). De RIE geeft milieueisen voor de installaties die genoemd staan in de bij de
richtlijn horende bijlage I. Wanneer een installatie daar genoemd is, spreken we van een IPPC
installatie. Binnen de inrichting waar deze beschikking betrekking op heeft, bevinden zich één of
besluitkenmerk 2016030640 15 van 21
meer IPPC-installaties. Het gaat hier om:
- Categorie 5.3.b (het verwerken van meer dan 75 ton organisch afval per dag).
Voor een verdere beschouwing van de BBT, verwijzen wij naar de afzonderlijke toetsing aan de
relevante milieucompartimenten.
Conclusies BBT
De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de BBT
ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie,
externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen
naar de desbetreffende paragraaf.
4.3 AfvalwaterDoor de nieuwe activiteit ontstaat geen nieuwe afvalwaterstroom.
4.4 Luchtkwaliteit, Nederlandse Emissie Richtlijn (NeR) en geur
4.4.1. Luchtkwaliteit
In de aanvraag wordt geen melding gedaan van enige vorm van emissie of immissie die invloed heeft
op de luchtkwaliteit. In verband hiermee is toetsing aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden niet aan de
orde.
4.4.2. NeR
In de aanvraag wordt geen melding gedaan van enige vorm van emissie of immissie waarop de NeR
van toepassing kan zijn. In verband hiermee is de NeR dan ook niet in beschouwing genomen.
Inmiddels is de NeR geïntegreerd in het Activiteitenbesluit.
4.4.3. Geur
Sinds 1 januari 2016 valt het aspect geur volledig onder de werking van het Activiteitenbesluit.
Het Activiteitenbesluit stelt dat indien bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, daarbij
geurhinder bij geurgevoelige objecten wordt voorkomen, danwel voor zover dat niet mogelijk is wordt
de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt. Het bevoegd gezag kan, indien het redelijk
vermoeden bestaat dat de geurhinder niet tot een aanvaardbaar niveau beperkt wordt, een
geuronderzoek op laten stellen en/of maatwerkvoorschriften opleggen.
Bestaande voorschriften uit de vigerende vergunning van Indaver zijn op grond van het
Activiteitenbesluit op 1 januari 2016 van rechtswege al omgezet in maatwerkvoorschriften.
Gelet op de aangevraagde activiteit is het niet aannemelijk dat hierdoor geurhinder optreedt die een
significante toename van de al eerder vergunde geuremissie zal geven. Wij achten het daarom niet
noodzakelijk om een geuronderzoek te eisen of over te gaan tot het opleggen van
maatwerkvoorschriften.
4.5 Bodem
4.5.1. Bodembeschermingsbeleid
De bodembedreigende activiteiten bestaan uit opslag van organische vloeibare afvalstromen in twee
bovengrondse tanks met een inhoud van 100 m3. De tanks zijn van glasvezelversterkt kunststof en
staan los van de bodem opgesteld. In de Nederlandse richtlijn bodembescherming wordt gemeld dat
hiervoor geen specifieke combinatie van voorzieningen en maatregelen (CVM) geldt.
besluitkenmerk 2016030640 16 van 21
Voor de appendages en het vullen van de tank gelden op grond van de NRB wel specifieke CVM.
Voor deze aspecten heeft de aanvrager aangegeven dat wordt gekozen voor een CVM waarmee een
verwaarloosbaar bodemrisico wordt bereikt.
4.6 Afval
De inname en verwerking van de vloeibare organische afvalstoffen, die worden opgeslagen in de
tanks is al eerder vergunning verleend.
4.7 Geluid en trillingen
Er wordt in de toekomst niet meer afval aangevoerd naar de inrichting. De geluidbelasting zal
daardoor dan ook niet toenemen.
4.8 Conclusie
Wij concluderen dat de nadelige gevolgen van de inrichting voor het milieu, krachtens artikel 2.14 van
de Wabo, kunnen worden voorkomen, c.q. in voldoende mate beperkt door het stellen van de bij deze
beschikking behorende voorschriften en onder de condities zoals vermeld in deze beschikking.
5 Overwegingen het (ver)bouwen van een bouwwerk.
5.1 Inleiding
De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a Wabo niet voldoet aan de in artikel 2.10 Wabo gestelde toetsingsaspecten.
Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.
5.2 Toetsing
Toets Bouwbesluit 2012
Het project omvat het geheel oprichten van een bouwwerk en is getoetst aan de voorschriften van
het Bouwbesluit 2012 behorende bij de gebruiksfuncties:
- Bouwwerk geen gebouw zijnde.
Het is aannemelijk dat het project voldoet aan de relevante voorschriften van het Bouwbesluit 2012.
Bouwverordening
De activiteit voldoet aan de bouwverordening van de gemeente Alphen aan de Rijn.
Gelet hierop kan de omgevingsvergunning op deze grond worden verleend.
Planologische toets
De activiteit vindt plaats in een gebied waarvoor een beheersverordening "De Schans en De Vonk" is
vastgesteld. De aangevraagde activiteit is hiermee niet in strijd. Gelet hierop kan de
omgevingsvergunning op deze grond worden verleend.
Welstand toets
Het project is niet getoetst aan de redelijke eisen van de welstand, omdat de gemeente Alphen aan
den Rijn voor dit gebied heeft bepaald dat er geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
5.3 Conclusie
Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het bouwen van een bouwwerk zijn er ten aanzien
van deze werkzaamheden geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren.
besluitkenmerk 2016030640 17 van 21
In deze beschikking zijn de voor deze activiteit relevante voorschriften opgenomen.
BEGRIPPENLIJST
Activiteitenbesluit
Activiteitenbesluit milieubeheer.
Afvalstoffenlijst
Afvalstoffenlijst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling Europese afvalstoffenlijst.
A&V-beleid en AO/IC
Acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) en administratieve organisatie en interne
controlesysteem (AO/IC) zoals aangegeven in het Landelijk Afvalbeheer Plan 2009-2021.
BBT
Beste beschikbare technieken
Bedrijventerrein
Cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in een
bestemmingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd
industrieterrein.
Bevoegd gezag
Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het geven van een beschikking of het nemen van een ander
besluit.
Bodembedreigende activiteit
Bedrijfsmatige activiteit die gepaard gaat met het gebruik, de productie of de emissie van een
bodembedreigende stof.
Bodembedreigende stof
Stof die de bodem kan verontreinigen als bedoeld in bijlage 2 van deel 3 van de NRB, en stoffen of
mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van
stoffen en mengsels die de bodem kunnen verontreinigen.
Bodembeschermende maatregel
Op de gebezigde stoffen en gebruikte bodembeschermende voorziening toegesneden
beheermaatregel gericht op reparatie, schoonmaak, onderhoud, actie bij incidenten, bedrijfsinterne
controle, inspectie of toezicht, ter voorkoming van immissies in de bodem of herstel van de effecten
van zulke immissies op de bodemkwaliteit, waarvan de uitvoering is gewaarborgd.
Bodembeschermende voorziening
Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige
fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem.
Bor
Besluit omgevingsrecht
besluitkenmerk 2016030640 18 van 21
Bovengronds
Geheel boven de bodem gelegen.
Bovengrondse opslagtank
Opslagtank niet zijnde een ondergrondse opslagtank en niet zijnde een ladingtank van een
bunkerstation.
Composteren
Omzetten van groenafval en hulpstoffen in een product dat geheel of grotendeels bestaat uit een of
meer organische afvalstoffen die met behulp van micro-organismen zijn afgebroken en omgezet tot
een zodanig stabiel eindproduct dat daarin alleen nog een langzame afbraak van humeuze
verbindingen plaatsvindt.
CVM
Combinatie van maatregelen en voorzieningen (om te komen tot een verwaarloosbaar bodemrisico).
Gesloten proces
Een proces of bewerking, als bedoeld in de NRB, waarbij de gebruikte stoffen bij normale
bedrijfsvoering binnen de procesomhulling blijven en de desbetreffende installaties niet geopend
hoeven te worden,
IPPC-installatie
Integrated Pollution Prevention and Control, geïntegreerde preventie en bestrijding van
verontreiniging, een installatie die in de RIE is aangewezen.
LAP
Landelijk afvalbeheerplan van 24 december 2009
MOR
Regeling omgevingsrecht.
NeR
Nederlandse emissie richtlijn
NRB
Door Agentschap NL uitgegeven Nederlandse Richtlijn Bodembescherming.
Verwaarloosbaar bodemrisico
Een situatie als bedoeld in de NRB waarin door een goede afstemming van voorzieningen en
maatregelen het ontstaan of de toename van verontreiniging van de bodem gemeten tussen het nulen
eindsituatieonderzoek, bedoeld in artikel 2.11, eerste en derde lid, zo veel mogelijk wordt
voorkomen en waarbij herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk is.
Vloeistofdichte vloer of verharding
Vloer of verharding direct op de bodem die waarborgt dat geen vloeistof aan de niet met vloeistof
belaste zijde van die vloer of verharding kan komen.
Vloeistofkerende voorziening
Lekbak, tankput, vloer, verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening die vrijgekomen
besluitkenmerk 2016030640 19 van 21
stoffen keert zolang als nodig is om met de daarop afgestemde bodembeschermende maatregelen te
voorkomen dat deze stoffen in de bodem kunnen geraken.
Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wm
Wet milieubeheer.
Woning
Gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van het
bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening,
of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de
beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van
laatstgenoemde wet.
Voor zover een DIN-, NVN-, NEN-, NEN-EN- of NEN-ISO-norm of richtlijn,
waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van gebouwen,
constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de voor de datum waarop deze vergunning van
kracht is geworden, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven
aanvullingen of correctiebladen, dan wel voorzover het op voornoemde datum reeds bestaande
gebouwen, constructies, toestellen en apparaten betreft - de norm of richtlijn die bij de aanleg en/of
installatie van die gebouwen, constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het
voorschrift anders is bepaald.
Adressen
NVN-, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-normen zijn te verkrijgen bij het NEN, Vlinderweg 6 te Delft,
Postbus 5059, 2600 GB te Delft, tel. 015-2690391. (www.nen.nl)
INFOMIL Informatiecentrum milieuvergunningen
Postbus 93144, 2509 AC Den Haag
Fax: 088-6029023
e-mail: info(S)infomil.nl.
Stichting Bouwresearch, Postbus 1819, 3000 BV ROTTERDAM, - telefoon 010- 4117276/4123528,
Telefax 010-4130175.
BRL Richtlijnen (mbt bodembeheer) zijn te downloaden op de website van www.sikb.nl
1. Voorschriften milieu
De volgende voorschriften zijn van toepassing:
1.1 Algemeen
1.1.1. (verwijderd)
besluitkenmerk 2016030640 20 van 21
1.2 Opslagtanks voor vloeibare organische afvalstoffen
1.2.1. De opslagtanks moeten duurzaam vloeistofdicht zijn, bestand tegen de opgeslagen stoffen
en voorzien van een ontluchtingsleiding waarvan de uittredende lucht uitmondt in de
composthal.
1.2.2. De ontluchtingsleidingen moeten zodanig zijn gedimensioneerd dat geen drukopbouw kan
plaatsvinden in de tanks.
1.2.3. De opslagtanks moeten beschermd zijn tegen aanrijding.
1.2.4. (verwijderd)
1.2.5. (verwijderd)
1.2.6. (verwijderd)
1.2.7. (verwijderd)
1.2.8. (verwijderd)
2. Voorschriften het (ver)bouwen van een bouwwerk.
De volgende voorschriften zijn van toepassing:
2.1 Voorschriften
2.1.1. Constructieve voorschriften
Minimaal drie weken voor aanvang van de werkzaamheden van de desbetreffende
onderdelen, dienen de volgende verder uitgewerkte constructieberekeningen en tekeningen
te worden ingediend:
- Controle berekening van de ankers. Ankers M20x260 dienen gecontroleerd te worden op
trek (28,7kN) en afschuiving (4,5kN).
- Een bouwkundige uitwerking van het ankerzadel.
- Nadere gegevens omtrent de fundatie van de naastgelegen bebouwing; Er moet worden
aangetoond dat het heiwerk geen invloed heeft op deze fundatie.
Overige voorschriften
2.1.2. De start van de werkzaamheden moeten gemeld worden bij de afdeling Bouw- en
woningtoezicht van de Omgevingsdienst Midden-Holland. Dit kan door toezending van een
emailbericht naar bwt@odmh.nl o.v.v.: start werkzaamheden, locatie + vermelding
omgevingsvergunning Indaver Alphen aan den Rijn, oprichten van een bouwwerk.
Zaaknummer: 2015330398
2.1.3. De afronding van de werkzaamheden moeten gemeld worden bij de afdeling Bouw- en
woningtoezicht van de Omgevingsdienst Midden-Holland. Dit kan door toezending van een
besluitkenmerk 2016030640 21 van 21
emailbericht naar bwt@odmh.nl o.v.v.: afronding werkzaamheden, locatie + vermelding
omgevingsvergunning Indaver Alphen aan den Rijn, oprichten van een bouwwerk.
Zaaknummer: 2015330398
2.1.4. Ten minste twee werkdag van te voren dient de afdeling BWT van de ODMH in kennis te
worden gesteld van het storten van beton. De melding moet worden gericht aan de
de afdeling BWT van de ODMH per e-mail via bwt@odmh.nl , onder vermelding van
omgevingsvergunning Indaver Alphen aan den Rijn, oprichten van een bouwwerk.
Zaaknummer: 2015330398
2.1.5. Aanwezigheid bescheiden (artikel 1.23 Bouwbesluit 2012)
Tijdens het bouwen zijn, voor zover van toepassing., de volgende bescheiden of een afschrift
daarvan op het terrein aanwezig:
a vergunning voor het bouwen;
b veiligheidsplan als bedoeld in artikel 8.7;
c afschrift van een besluit ingevolge artikel 13,13a, of 14 van de Woningwet, dan wel een
besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom, en
d overige voor het bouwen van belang zijnde vergunningen en documenten met nadere
voorwaarden en ontheffingen.
2.1.6. Het uitzetten van de bebouwingsgrenzen (artikel 1.24 Bouwbesluit 2012)
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor vergunning is verleend wordt, onverminderd
de voorwaarden bij de vergunning, niet begonnen voordat voor zover nodig door of namens
het bevoegd gezag:
a. de rooilijnen of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet, en;
b het straatpeil is uitgezet.
top related