casus 1 recreatief gebruik
Post on 23-Jul-2016
224 Views
Preview:
DESCRIPTION
TRANSCRIPT
1
Minor Drugs en Amsterdam
Blok 1 recreatief gebruik
2015-‐2016
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding
2. Leerdoelen
3. Participatie
4. Week overzicht inclusief literatuur
5. Overzichtstabel
6. Excursies
7. Bijlagen
7.1 Opdrachten en beoordeling
7.2 schematisch overzicht
3
Inleiding Drugsgebruik is van alle tijden, maar de drugs die worden gebruikt, de omgeving waarin dat gebeurt en de risico’s die daarmee gepaard gaan verschillen enorm per generatie en per plek. De drugsproblematiek van de hippies uit de jaren ’60 is anders dan die van de heroïne verslaafden uit de jaren ‘80 en die verschilt weer erg van het gebruik van de van de huidige festivalgeneratie. Deze verschillen worden bepaald door de trends en ontwikkelingen in een samenleving enerzijds en de ontwikkelingen op de drugsmarkt (aanbod) anderzijds. Beleidsvorming rondom drugs is nauw verbonden aan deze ontwikkelingen. Deze minor richt zich dan ook op drugs in de samenleving en de wisselwerking tussen beleid, praktijk en wetenschap. In de minor Drugs en Amsterdam werken we met drie verschillende casussen die elk vijf weken duren. In dit blok behandelen we de casus ‘recreatief gebruik’. Recreatief gebruik staat tegenover problematisch gebruik. Dat is gebruik waarbij problemen ontstaan op het gebied van gezondheid, werk of school, vrienden en familie en verslaving. Bij recreatief gebruik spelen deze problemen in mindere mate. Echter, gevaar van recreatief gebruik is dan ook dat er een kans bestaat dat het overgaat in problematisch gebruik. Aan de hand van de casus rondom recreatief gebruik krijgen jullie een introductie in de beleidskunde. Daarbij onderzoeken we welke (beleids)keuzes ten grondslag liggen aan het Nederlandse drugsbeleid, dat gebaseerd is op ‘twee sporen’. Allereerst de strafrechtelijke aanpak om handel en aanbod van illegale drugs tegen te gaan en het ten tweede het ‘harm reduction’ perspectief, gericht op een daling van de door drugs gerelateerde (gezondheids)schade. In dit blok zal je merken dat deze twee sporen soms op gespannen voet met elkaar staan. Elke casus van deze minor bestaat uit een kennislijn, een vaardighedenlijn en een praktijklijn. In de kennislijn delen diverse gastsprekers hun kennis en expertise. Aan de kennislijn is een werkgroep verbonden, waarbij we ingaan op de bestuurskundige concepten die bij de theorie van die week horen. In de vaardighedenlijn staan onderzoeksvaardigheden centraal en ga je actief aan de slag met opdrachten. De praktijklijn bestaat uit excursies naar verschillende organisaties uit het werkveld. Deze excursies worden grotendeels door jullie zelf georganiseerd. Het programma voor de eerste casus wordt in deze handleiding verder uiteengezet. Wij gaan er vanuit dat jullie deze handleiding goed doorlezen en weten wat er elke week van je verwacht wordt!
4
Recreatief gebruik Deze eerste casus (5 weken) over recreatief gebruik bestaat uit drie leerlijnen: de kennisleerlijn, de vaardighedenleerlijn en de praktijklijn. In de kennisleerlijn staat er elke week een onderwerp centraal dat wordt toegelicht door een expert. In de werkgroepen direct aansluitend op de hoorcolleges gaan we aan de slag met de meer algemene principes die een rol spelen bij de ontwikkeling van het beleid. De relatie tussen het hoorcollege en het werkcollege van de kennislijn is daarom altijd: van het bijzondere (het onderwerp/ de casus) naar het algemene (de concepten). Ter voorbereiding op de hoorcolleges en de werkgroepen bestudeer je wekelijks 50-‐100 pagina’s literatuur (5-‐10 uur per week). In deze handleiding staat welke literatuur je wanneer moet bestuderen. Je kennis en begrip van de literatuur wordt getoetst met een schriftelijke toets aan het einde van het eerste blok. Leerdoelen kennislijn
• Je kent de basisbegrippen uit de beleidskunde en kunt deze toepassen in een beleidsaanbeveling • Je hebt kennis van de geschiedenis het Nederlands drugsbeleid (tweesporen beleid) • Je hebt inzicht in de werking van het openbaar bestuur. • Je kunt inzichten uit eigen onderzoek en onderzoek van anderen vertalen naar concrete beleidsaanbevelingen
voor een afgebakend vraagstuk • Je begrijpt de verschillende functies van beleid, praktijk en wetenschap en hebt inzicht in de wisselwerking tussen
deze terreinen. De onderzoeksvaardighedenleerlijn is een wekelijks werkcollege dat wordt afgerond met drie verschillende schrijfopdrachten. Je voert voor deze eerste casus een kwalitatief onderzoek uit. Kwalitatief onderzoek gaat over de gevoelens, gedachten, gedragingen, opvattingen en motivaties van mensen. Je leert hoe je moet interviewen, hoe je een interview uitwerkt (transcriberen) en deze teksten analyseert. Aan het einde van het blok lever je een onderzoeksrapport af dat je met een mede-‐student hebt gemaakt. Leerdoelen onderzoeksvaardigheden
• Je leert hoe je een topiclist/interviewschema opstelt en welk type informatie je met een interview kan verkrijgen. • Je oefent met het presenteren van de relevantie en opzet van je onderzoek • Je leert kritisch te reflecteren en feedback te geven op de onderzoeken van anderen • Je doet ervaring op met het afnemen van semi-‐gestructureerde interviews. • Je leert hoe je de data uit semi-‐gestructureerde interviews moet uitwerken (transcriberen), analyseren en verwerken in
een wetenschappelijk onderzoeksrapport. • Je leert hoe je een kwalitatief onderzoeksrapport opstelt. Dat wil zeggen dat je op een heldere manier aan een lezer kan
uitleggen wat je precies hebt onderzocht, hoe je dat hebt gedaan en wat de antwoorden zijn op je hoofd-‐ en deelvragen. • Je leert hoe je de verzamelde data kan gebruiken om een beleidsvoorstel te doen.
Literatuur per week
! Nabben (2010) ‘High Amsterdam: ritme, roes en regels in het uitgaansleven’ Rozenberg Publishers Amsterdam ! Bovens M, ’ t Hart P en Twist M, ‘ openbaar bestuur beleid, organisatie en politiek ! Aanvullende rapportages en artikelen aangegeven per week
5
Toetsing De kennislijn wordt getoetst met een schriftelijke toets in week 7 (de week van 12 oktober ), deze toets bestaat uit vijf open vragen en gaat over de hoorcolleges werkcolleges en de excursies. Bij de beantwoording van de vragen moet je laten zien dat je de stof begrijpt en kan toepassen. Deze toets is te herkansen na het tweede blok (week 14). Elke schriftelijke toets kan een keer herkanst worden. De herkansingen vinden plaats in de laatste week van de minor (januari). De onderzoeksvaardigheden leerlijn wordt getoetst door het schrijven van 3 opdrachten. Deze opdrachten zijn verder uitgewerkt in de bijlage. Van deze opdrachten zijn de eerste twee voorwaardelijk en wordt de derde opdracht beoordeeld met een cijfer.
Participatie Het lezen van de literatuur en het voorbereiden van de hoorcolleges en werkgroepen is noodzakelijk om het lesprogramma tot zijn recht te laten komen. Het voorbereiden van de lessen is daarom niet vrijblijvend. Elke les wordt jouw participatie beoordeeld door je docent. Als blijkt dat je goed voorbereid bent dan krijg je een + (plus) als de voorbereiding voldoende is een +/-‐ (plusmin) en als je niet goed voorbereid bent krijg je een -‐(min). Als je vier plusjes hebt of meer krijg je een extra punt voor de toets, maar andersom geldt ook dat drie keer onvoorbereid zijn (3 keer min) leidt tot een punt aftrek voor de toets. Afwezigheid is een min. Schematisch ziet dat er zo uit: + = actieve participatie en inhoudelijk voorbereid +/-‐ = Weinig actieve participatie en/ of niet helemaal voorbereid -‐ = Onvoldoende participatie
Vier keer plus of meer Extra punt op toetscijfer Drie keer min of meer Punt aftrek op toetscijfer Overige combinaties Geen effect op toetscijfer
De docent beoordeelt iedere student tijdens de hoor-‐ en werkcollege. Deze beoordeling is in te zien bij de docent, maar hierover kan niet gediscussieerd worden. Let op dit geldt voor de hoor-‐ en werkcolleges van de kennislijn! Voor de vaardighedenlijn geldt dat je één werkcollege mag missen (met afmelding). Indien je meer werkcolleges mist kan de docent je uitsluiten van de eerste kans. Je mag dan geen herkansing meer maken. Voorbereiding De hoor-‐ en werkcolleges bereid je op twee manieren voor: Je leest de literatuur goed door en je schijft de vragen die je daarbij hebt op zodat je optimaal gebruik kan maken van de kennis van de gastspreker. Tijdens de werkgroepen kan je gevraagd worden om een begrip uit de literatuur toe te lichten. Zorg dat je altijd goed voorbereid bent. Studiebelasting De minor is een voltijd minor. Dit betekent dat je 30 studiepunten voor de minor krijgt als je deze succesvol afrondt. Dit staat voor 840 uur oftewel 40 uur per week. Hiervan ben je ongeveer 10 tot 15 uur bezig met het volgen van lessen. De overige tijd besteed je aan lezen, studeren en opdrachten maken. In bijlage drie vind je een concept weekindeling.
6
Casus Kennislijn Vaardighedenlijn Excursies Recreatief gebruik Beleidskunde theorie en
praktijk 4 EC Kwalitatief onderzoek doen 4 Ec
Diverse excursies 2ec
Softdrugsbeleid Juridische kaders 4 EC Argumenteren en debatteren 4 ec
Diverse excursies 2ec
Internationaal beleid Drugsbestrijding als fatale remedie 4 EC
Essay schrijven 4ec Diverse excursies 2ec
Totaal 12 ec 12 ec 6 ec Weekoverzicht Week 1: Kick off De eerste week is de kick off week. In deze week maak je kennis met elkaar, met je docenten en met het onderwerp van minor: drugsbeleid. Op dinsdag 1 september start de introductie met een drugstour en een diner + quiz. Op woensdag en donderdag ga je zelf aan de slag en maak je een filmpje over een eigen ervaring met drugs. Op vrijdag sluiten we de eerste week af. Week 2: Wie gebruiken er drugs en waarom? Hoorcollege Kennislijn: Ton Nabben onderzoeker bij het Bongerinstituut en auteur van het proefschrift ‘High Amsterdam’ (literatuur dit eerste blok). Drugsgebruik is van alle tijden en alle samenlevingen. Toch zie je ook dat maatschappelijke ontwikkelingen invloed hebben op de omvang en het soort drugsgebruik. Momenteel neemt het recreatief druggebruik onder jongeren toe. Er wordt zelfs gesproken van ‘normalisering’ van drugsgebruik. Maar hoe komt dit? En wat wordt er dan gebruikt? In dit eerste blok kijken daarom met name naar het drugsgebruik in het Amsterdamse uitgaansleven. Literatuur
• T. Nabben (2010) ‘High Amsterdam: ritme, roes en regels in het uitgaansleven’. Rozenberg Publishers Amsterdam Hoofdstuk 2: theoretische visies op drugs, uitgaan en jeugd. Online te vinden via: http://rozenbergquarterly.com/high-‐amsterdam-‐ritme-‐roes-‐en-‐regels-‐in-‐het-‐uitgaansleven/
• Boven M, ’ t Hart P en Twist M, ‘ Openbaar bestuur beleid, organisatie en politiek’ hoofdstuk 1. Speciale aandacht voor paragraaf 1.3.3 en 1.3.5. Paragraaf 1.4.1 t/ 1.4.3 zijn optioneel.
• Het artikel: ‘Hasj, coke en pillen. Maar geen drank van Haroon Ali uit de Volkskrant van 12 mei 2015 (zelf ophalen) Totaal lezen: 60 pagina’s
Werkgroep kennislijn In de werkgroep van de kennislijn maken we kennis met het begrip openbaar bestuur en ‘goed openbaar bestuur’. Er bestaan verschillende spanningsvelden tussen de vereisten van goed bestuur. Deze gaan we nader onderzoeken met het drugsbeleid als uitgangspunt. We sluiten af met een vooruitblik naar het volgende gastcollege. Let op deze avond filmavond! De film Fear and loathing in las Vegas wordt getoond aansluitend op het werkcollege. Daarna gaan we in gesprek over deze film. De filmavonden zijn facultatief maar zijn gezellig en geven inspiratie.
7
Werkgroep vaardighedenlijn Deze eerste week gaan we in op de vraag waarom onderzoeksvaardigheden nodig zijn. Wat kan je eigenlijk met al die onderzoeksvaardigheden? Krijg je beter beleid als je meer onderzocht hebt? En in welke mate is er overlap tussen het huidige beleid en de meest recente wetenschappelijke inzichten? Over deze vragen gaan we nadenken met behulp van het Ranking the drugs – spel. Deze week krijg je ook je eerste huiswerkopdracht. We vragen van jou om vijf dagen geen alcohol te drinken en daarop te reflecteren. Voor de reflectie gebruik je het theoretisch kader van Zinberg uitgewerkt in hoofdstuk 2 van High Amsterdam. Dit model werkt met drie begrippen: Drugs, set, en setting. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vier fasen van gebruik van middelen. Lees ook alvast hoofdstuk 1 pagina 30 voor beter begrip van de theorie. Dit model is voor veel onderzoekers een inspiratie geweest om de informele regulering van drugs te begrijpen. De opdracht wordt verder uitgewerkt in de bijlage. Deze opdracht moet met een voldoende beoordeeld worden om de eindopdracht te mogen maken (een herkansing mogelijk). Week 3: Drugsbeleid Hoorcollege Marloes Stokkel, Ministerie van Justitie en Wil de Zwart, Ministerie van Volksgezondheid In de inleiding heb je het begrip al langs zien komen. Het Nederlands drugsbeleid heeft ‘ twee sporen’. Dit houdt in dat het zich aan de ene kant richt op volksgezondheid en harm reduction en aan de andere kant op strafrechtelijke vervolging en repressief beleid. Maar welke spanningen levert dit op? Geeft bijvoorbeeld het testen van drugs op feesten een verkeerd signaal? Vandaag gaan we daarover in gesprek met twee beleidsmakers van de betrokken Ministeries.
Literatuur
• Nabben (2010) ‘High Amsterdam: ritme, roes en regels in het uitgaansleven’ Rozenberg Publishers Amsterdam hoofdstuk 1. Online te vinden via: http://rozenbergquarterly.com/high-‐amsterdam-‐ritme-‐roes-‐en-‐regels-‐in-‐het-‐uitgaansleven/
• Bovens M, ’ t Hart P en Twist M, ‘openbaar bestuur beleid, organisatie en politiek’ hoofdstuk 2 p 54 t/m 91
• Evaluatie van het Nederlands drugsbeleid, paragraaf 4.4 (pagina 54-‐65):
http://www.trimbos.nl/~/media/Files/Gratis%20downloads/AF0884%20Evaluatie%20van%20het%20Nederlands%20drugsbeleid.ashx
• Strategische verkenning uitgaansdrug 2015 van Trimbos. Hier te downloaden.: http://www.trimbos.nl/~/media/Nieuws%20en%20Persberichten/Goossens%202015%20-‐%20Strategische%20verkenning%20Uitgaansdrugs%202015.ashx Totaal: 86 pagina’s
Werkgroep hoorcollege In het werkcollege gaat het over de vraag: Wat is beleid? Daarbij gaan we in op de beleidscyclus en de verschillende vormen van sturing die er zijn. We kijken naar de analytische en de politieke visie van beleid en welke rol onderzoek daarin heeft. We gaan door met nadenken over beleid maken. Vandaag leggen we de nadruk op het eerste gedeelte van de beleidscyclus:
8
agendavorming. We nemen het toenemend XTC gebruik als onderwerp. Hoe moet de gemeente Amsterdam hiermee omgaan? We gaan daarbij ook in op het burgerinitiatief dat de Jonge Democraten dit jaar zijn gestart voor de legalisering van XTC. Werkgroep Onderzoeksvaardigheden-‐ Interviewen In deze les leggen we de eindopdracht uit. Dit is een onderzoeksverslag gebaseerd op minimaal 15 interviews. De volledige opdracht kan je lezen in bijlage 1. Voor de eindopdracht nemen jullie allemaal één semi-‐gestructureerd interview af met een recreatief gebruiker. Het doel van een interview is het verzamelen van relevantie informatie om zo een vooraf geformuleerde vraagstelling te beantwoorden. De vraagstelling hoeven jullie niet zelf te formuleren, maar is gegeven door het Trimbos instituut en vind je in de bijlage. Daarnaast werken we in deze les aan een goede introductie voor het interview en een topiclijst en oefenen we met interviewtechnieken. De interviews moeten volgende werkgroep volledig uitgeschreven zijn (getranscribeerd) en worden ge-‐upload via DLWO.
Week 4 XTC en de opkomst van een festivalgeneratie Gastspreker hoorcollege: Ton Nabben onderzoeker bij het Bongerinstituut en auteur van het proefschift ‘ High Amsterdam’ (literatuur dit eerste blok). Met de opkomst van ecstasy eind jaren ’80 is een nieuwe fase aangebroken in de geschiedenis van de Nederlandse drugscultuur. De snelle spreiding van het middel toont aan dat langdurige verhoudingen in de drugsmarkt snel kunnen veranderen. Met de snelle popkomst van XTC nam het recreatief gebruik toe onder verschillende subculturen. Deze trend zet door. Vandaag gaan we het hebben over de opkomst van de trend en voor welke vraagstukken deze trend beleidsmakers zet. Literatuur
• Hoppe R. Jeliazkova M, van de Graaf H en Grin J ‘ beleidsnota’s die doorwerken’ hoofdstuk 1
• Literatuur: T. Nabben (2010) ‘High Amsterdam: ritme, roes en regels in het uitgaansleven’ Rozenberg Publishers Amsterdam hoofdstuk 6 + 8. Online te vinden via: http://rozenbergquarterly.com/high-‐amsterdam-‐ritme-‐roes-‐en-‐regels-‐in-‐het-‐uitgaansleven/
Totaal 69 pagina’s
Werkgroep kennislijn We gaan door met nadenken over beleid maken. Vandaag staan de begrippen ‘ heen-‐ en terugdenken’ centraal en leggen we de nadruk op het tweede gedeelte van de beleidscyclus: agendavorming en besluitvorming . We nemen het toenemend XTC gebruik als casus. Hoe moet de gemeente Amsterdam hiermee omgaan? We gaan daarbij ook in op het burgerinitiatief dat de Jonge democraten dit jaar zijn gestart te starten voor de legalisering van XTC . Voor wie het leuk vindt wordt aansluitend aan de werkgroep de aflevering ‘ House pillen en Extase’ (30 min) getoond van Andere Tijden en is er ruimte voor gesprek. Werkgroep onderzoeksvaardigheden Deze week staat het coderen & analyseren van de interviews centraal. We kijken naar de uitwerking van de interviews en gaan aan de slag met de vragen die zijn geformuleerd door het Trimbos (zie eindopdracht in de bijlage). Een belangrijk principe in de analyse is constante vergelijking. Dat wil zeggen dat de onderzoeksgegevens permanent met elkaar worden vergeleken. Wanneer er nieuwe data zijn verzameld, worden die vergeleken met de data die al waren verzameld en al tussentijds waren geanalyseerd. Zo kunnen patronen worden ontdekt in de categorieën en in de relaties tussen de categorieën. Aan het eind van het onderzoek kunnen de gegevens worden geïnterpreteerd en op een abstracter niveau worden geformuleerd. Uiteindelijk kunnen de hieruit
9
afgeleide conclusies in verband worden gebracht met literatuur en eventueel actuele debatten. In de werkgroep wordt nog aanvullend materiaal uitgedeeld over coderen. Week 5 Synthetische drugs en de rol van de media Gastspreker Daan van der Gouwe Trimbos instituut Synthetische drugs zijn in het laboratorium geproduceerde drugs. Recent grootschalig onderzoek van het European monitoring centre for drugs and drugsaddiction (EMCDDA) wijst op een 'kat en muis spel' tussen drugsproducenten en de wetgeving die bestemd is om oneigenlijk gebruik van grondstoffen of chemicaliën tegen te gaan. Er zijn de afgelopen jaren een recordaantal (41) nieuwe drugs gemeld. Een groot deel van deze drugs lijkt te worden ontwikkeld om de bestaande drugswetgeving te omzeilen, zogenaamde designerdrugs (ook wel ‘legal highs’ of ‘research chemicals’ genoemd). Hoe moeten beleidsmakers hiermee omgaan? Welke trends kunnen we nog meer verwachten? Ook wordt Daan van der Gouwe benaderd als er nieuwe drugs zijn of incidenten met drugs zijn. Hij zal in het hoorcollege ook ingaan op de rol van de media bij het vormen van de publieke opinie en het beleid. Literatuur:
• Bovens M, ’ t Hart P en Twist M, ‘ openbaar bestuur beleid, organisatie en politiek’ hoofdstuk 3 p 93 tm127.
Literatuur: T. Nabben (2010) ‘High Amsterdam: ritme, roes en regels in het uitgaansleven’ Rozenberg Publishers Amsterdam hoofdstuk 7. http://rozenbergquarterly.com/high-‐amsterdam-‐de-‐drugsmarkt-‐van-‐de-‐amsterdamse-‐uitgaanswereld/
• Interviews afgenomen door mede-‐studenten Totaal: 56 pagina’s plus interviews Werkcollege Het werkcollege vandaag gaat over de invloed van de omgevingsfactoren op de vorming van beleid. We gaan een beleidsontwerp maken. Werkcollege onderzoeksvaardigheden Het werkcollege deze week bestaat uit twee delen. In het eerste deel presenteren jullie de onderzoeksbevindingen tot nu toe en in het tweede deel staat ‘de triangulatie’ van onderzoek centraal. Triangulatie houdt in dat je gevonden informatie op geldigheid toetst door deze met (minstens twee) andere bronnen te vergelijken. Belangrijk hierbij is dat er vanuit verschillende visies/invalshoeken wordt gekeken naar een bepaald verschijnsel. Daarvoor lezen we hoofdstuk 3 van High Amsterdam en gaan we in de middag gaan we op excursie naar het Bonger instituut, waar we de methode van het grootschalige Amsterdamse Antenne onderzoek uitgelegd krijgen.
Week 6 Wanneer is drugsgebruik problematisch? Gastspreker Judith Noijen van het Jellinek Recreatief gebruik is gebruik dat niet problematisch is. Maar wanneer wordt gebruik wel problematisch? En wanneer is iemand verslaafd? Welke drugs zijn verslavend en welke zijn minder verslavend? Hebben sommige mensen meer aanleg om verslaafd te raken dan anderen, of niet? Deze week staat problematisch gebruik centraal en behandelen we al deze vragen. Deze week wordt van je verwacht dat je twee filmpjes kijkt, ook dit is toetsstof dus wees voorbereid!. Literatuur
• Scan de maatschappelijke gevolgen van verslaving van Trimbos (2012) hier te downloaden: http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&frm=1&source=web&cd=1&ved=0CEUQFjAA&url=http%3A%2F%2Fwww.trimbos.nl%2F~%2Fmedia%2Ffiles%2Fgratis%2520downloads%2Faf1107%2520webdef.ashx&ei=RhSRVcq6E46O7Aa
10
kvb3oBw&usg=AFQjCNF-‐EajktsEsfiHysrP9QoFh616J7Q&sig2=LZsnJRVV0l7AwfUlBsHkcQ&bvm=bv.96783405,d.ZGU: • Kijk eens DEZE TED Talk en DIT college over XTC (totale duur 1.30 uur) • Evaluatie van het Amsterdam Dance Event : http://www.amsterdam.nl/gemeente/college-‐
van/burgemeester/persberichten-‐0/persberichten-‐2015/evaluatie-‐amsterdam/#hf3d7db59-‐d46c-‐4716-‐8695-‐b00bbeb14e70
• Stel, J. (2010) ‘verslaving medische, filosofische en wetenschappelijke effecten’ Lees hoofdstuk 3 + 9. Gratis te downloaden op de pagina van de uitgever: http://link.springer.com/chapter/10.1007%2F978-‐90-‐313-‐8273-‐6_4
Kennislijn werkgroep Vandaag oefenen we met de begrippen heen-‐ en terugdenken uit week 4. Dit gaan we doen met de Casus Amsterdams Dance event. In 2014 vielen bij dit evenement drie druggerelateerde doden. De gemeente Amsterdam heeft een evaluatie uitgevoerd en het beleid aangescherpt. Vandaag gaan we bespreken wat de (verwachte) effecten zijn van dit beleid? Het begrip evidence base beleid staat centraal. Let op, deze avond is het weer film avond! De film Requiem for a dream wordt getoond aansluitend aan het werkcollege. Daarna gaan we met elkaar in debat over deze film Vaardighedenlijn In de vaardighedenlijn bespreek je met je mede student en docent het concept onderzoek. Formuleer voorafgaand aan deze werkgroep de vragen die jullie hebben. Het rooster voor deze bijeenkomsten komt op dlwo. Let op, vrijdagmiddag is er een excursie naar een verslavingscentrum in Amsterdam Zuid-‐Oost.! Excursies De excursielijn is naast de theorie en de vaardighedenlijn een aparte leerlijn waar je elk blok 2 ec voor kan krijgen. In elke casus gaan we drie keer op excursie (op vrijdag). In de excursies wordt de praktijkkant van het drugsvraagstuk belicht. Centraal staat de vraag: Wat betekent het beleid als het uitgevoerd moet worden? De excursies worden grotendeels door jullie zelf georganiseerd. In de eerste week maken we groepjes van 5 of 6 studenten die de verantwoordelijkheid krijgen voor het organiseren van een excursie in een van de drie blokken. De excursie van deze casus moet plaatsvinden op vrijdag 25 september. Stem af met je werkdocent als je twijfelt of de excursie past binnen het programma. Dit blok zijn er drie excursies: Vrijdag 25 september: Team 1 organiseert een excursie. De eerste les brainstormen we met de klas over de mogelijkheden. Uitgangspunt is dat het aansluit bij het onderwerp (recreatief drugsgebruik).
Vrijdag 2 september Excursie naar het Bonger instituut. Het Bongerinstituut (UvA) voert in samenwerking met Jellinek het jaarlijkse Antenne onderzoek uit naar de ontwikkeling van de Amsterdamse drugsmarkten. In deze excursie wordt ingegaan op de methode van het Antenne onderzoek en de uitwerking van het begrip ‘triangulatie’. Vrijdag 9 oktober bezoek aan de geïntegreerde voorziening in Zuid-‐Oost. Hier zitten allerlei instanties die samenwerken om de langdurig harddrugsgebruikers te ‘verzorgen’. Zo is er iemand van het dwi om de uitkering te regelen, zijn er dagbestedingsactiviteiten, maar is er ook een huisartsenpost en wordt er methadon verstrekt. De voorziening in zuidoost werkt goed en is daarom een mooi voorbeeld. Beoordeling Excursies worden elk blok beoordeeld met voldoende/ onvoldoende. Door deze lijn met een V af te sluiten ontvang je, je
11
studiepunten voor dit blok. Het team dat organiseert wordt beoordeeld op organisatie en aansluiting en krijgt ook mondelinge feedback na afloop van de excursie. Indien je niet organiseert is beoordeling gebaseerd op aanwezigheid en actieve participatie tijdens de excursies. Dit eerste blok organiseert het eerste team de excursie. Het tweede blok organiseren twee teams een excursie en het laatste blok drie. Indien de excursies onvoldoende zijn (niet bijgewoond/ slechte participatie onvoldoende organisatie) moet je een vervangende opdracht maken.
12
Bijlage 1 opdrachten Opdracht 1. Reflectie opdracht Inleiding: De eerste opdracht is voor sommige van jullie misschien wel het lastigst. In de eerste week van de minor worden jullie namelijk verzocht om 5 dagen lang je alcohol gebruik bij te houden en een moment te kiezen waarop je niet drink waar je dat normaal wel zou doen. Hierover vragen we je en een reflectie te schrijven. Dit doen jullie met behulp van het theoretisch kader van Zinberg (1984) ‘Drugs set en setting. Uitgewerkt op pagina 30 van Hoofdstuk 1 en in Hoofdstuk 2. Doel: Het doel van deze opdracht is tweeledig. Allereerst gaat het om het toepassen van een theoretisch kader op een experiment en ten tweede kijken we naar het niveau van jullie schijfvaardigheid. Instructie: Het theoretisch kader van Zinberg onderscheidt vier fasen van gebruik van middelen. Dit model is voor veel onderzoekers een inspiratie geweest om de informele regulering van drugs te begrijpen. De opdracht aan jullie is om 5 dagen je alcohol gebruik bij te houden1 en vervolgens daarop te reflecteren met behulp van dit theoretisch model. Aanvullend literatuuronderzoek wordt gewaardeerd. Alle literatuurverwijzingen moeten volgens de Apa-‐Regels. Een korte uitleg daarover vind je hier: https://www.scribbr.nl/apa-‐stijl/literatuurlijst-‐volgens-‐de-‐apa-‐regels/ De reflectie is 1000 woorden2 en moet vrijdag 18 september voor de les digitaal ingeleverd zijn (via DLWO en Ephorus (inlog code staat op dlwo). Feedback: De opdracht moet voldoende zijn om de eindopdracht te mogen maken. Feedback krijg je in de daaropvolgende werkgroep. Je doet in totaal drie opdrachten voor de vaardighedenlijn. Je mag deze opdracht eenmaal herkansen. Beoordelingsformulier O/ V/ G Inhoud -‐ Wordt de relevante theorie goed uitgewerkt? -‐ Wordt er voldoende gebruik gemaakt van de theorie
bij de reflectie op de eigen ervaringen? -‐ Komt een eigen inbreng tot uiting? -‐ Vormen de conclusies een logische gevolgtrekking uit
de reflectie?
Structuur -‐ Is de opbouw van de reflectie goed/logisch (begin,
midden, einde)? -‐ Bevat de reflectie in de inleiding een goede en
duidelijke doelstelling? -‐ Wordt deze doelstelling goed uitgewerkt?
-‐
Taal -‐ Is er een goede titel gegeven? -‐ Is er sprake van correct, helder en helder taalgebruik? -‐ Is de zinsbouw in orde? -‐ Is de spelling en grammatica correct? -‐ Voldoet het uiterlijk, de vorm en de omvang aan de
gestelde eisen?
-‐
1 Drink je geen alcohol maar gebruik je wel tabak? Gebruik dan tabak. Gebruik je geen tabak en geen alcohol. Schrijf dan een reflectie met behulp van gebruikers om je heen. Hoe wordt er op gereageerd dat jij niet gebruikt? Wanneer is het lastig? Vooral Set en setting zijn dan van belang. 2 Met een marge van maximaal 10%
13
-‐ Is het stuk helder opgezet, prettig en aantrekkelijk om te lezen?
-‐ Wordt er gebruik gemaakt van zakelijk taalgebruik waar nodig en beeldend taalgebruik waar mogelijk?
Totaal Opdracht 2: Interview met een recreatief gebruiker Inleiding: De tweede opdracht is een uitgewerkt interview met een recreatief gebruiker. Je zoekt zelf een recreatief gebruiker van harddrugs en doet daar een interview mee. Deze interviews worden voorbereid in de tweede week van onderzoeksvaardigheden en gebruik je later om de eindopdracht te schrijven (onderzoeksverslag). Zorg ervoor dat je respondent tussen de 15 en 30 jaar is. Je neemt het interview af, neemt het op en vervolgens schijf je het volledig uit (transcriberen). Alle deelvragen uit de derde opdracht moeten aan bod komen. Gebruik hiervoor de topiclijst zoals je gemaakt hebt tijdens de les. Doel: Het doel van deze opdracht is ten eerste het verbeteren van je interviewvaardigheden. Ten tweede vormen alle interviews de dataset voor het vervolgonderzoek. Instructie: Zorg voor goede voorbereiding voordat je het interview afneemt. In de werkgroep wordt aandacht besteed aan de voorbereiding. Vergeet je opname apparatuur niet (bijv telefoon) en onderschat het transcriberen niet. Het is een tijdrovende klus, elk woord moet genoteerd worden! Bij een diepte-‐interview gaat het om de details. Je wil in de belevingswereld van de respondent kruipen. Je wil weten wie de gebruiker is, wat hij/zij gebruikt, wanneer, hoe en waarom. Je zal dus een vertrouwensband moeten opbouwen en op open, betrokken en nieuwsgierige wijze doorvragen. Een diepte-‐interview duurt ongeveer 60 minuten. Het bijbehorende transcript neemt al snel 10 pagina’s aan tekst in beslag. Interviews korter dan 45 minuten en transcripten korter dan vijf pagina’s gelden als onvoldoende. Bij deze opdracht voeg je naast het transcript bij elk interview ook een reflectie toe (1 A4). In deze reflectie ga je in op de volgende punten: 1. Hoe was de sfeer/relatie tijdens het interview? 2. Wat ging goed aan het interview? 3. Welke interviewtechnieken heb je toegepast? 4. Wat ga je de volgende keer anders of beter doen?
Gebruik hiervoor de theorie die je aangereikt is in de tweede les. Schrijf je reflectie zo concreet en gedetailleerd mogelijk op. Om je daarbij te helpen kan je de STARR-‐methode gebruiken. Feedback: Het interview moet met een voldoende beoordeeld worden om deel te mogen nemen aan de eindopdracht. Je wordt beoordeeld op de kwaliteit van je interview maar vooral ook op de reflectie. Het uitgewerkte interview moet ingeleverd worden via DLWO woensdag 23 september voor 24.00! Deze opdracht mag een keer herkanst worden en een voldoende beoordeling is voorwaardelijk om deel te nemen aan de eindopdracht.
14
Beoordelingsformulier interview
O/ V/ G Technische reflectie
-‐ Is uitgewerkt wat er goed ging tijdens het interview en wordt dit geïllustreerd met een voorbeeld
-‐ Is uitgewerkt wat verbeterpunten zijn en wordt dit geïllustreerd met voorbeeld(en)?
-‐ Reflectie is concreet en gedetailleerd uitgewerkt.
interview -‐ Zijn de vragen goed opgebouwd? -‐ Komen alle relevante onderwerpen aan bod? -‐ Is er goed doorgevraagd? -‐ Zijn de juiste interviewtechnieken gebruikt? -‐ Komt de belevingswereld van de respondent goed
naar voren? -‐ Is het interview lang genoeg?
Transcript eis (voldoende/ onvoldoende). -‐ Is het interview volledig uitgewerkt? Minimaal 5 A4 en
vragen en antwoorden volledig uitgewerkt
Totaal
Opdracht 3: Onderzoeksverslag en beleidsaanbevelingen Inleiding: In het gebruik van XTC zijn een aantal trends waar te nemen, zoals de (veronderstelde) normalisering van XTC-‐gebruik in het Amsterdamse uitgaansleven. Veel dance evenementen en festivals lijken zonder pilletje ‘niet meer leuk te zijn’ en
15
onderzoek wijst uit dat jongeren ook op steeds jongere leeftijd ecstasy gaan gebruiken. Daarnaast is er in de afgelopen jaren in de media veel aandacht geweest voor ecstasy-‐gerelateerde incidenten, die qua ernst en aantal zijn toegenomen wat vermoedelijk samenhangt met de toegenomen (gemiddeld bijna verdubbelde) dosering MDMA in ecstasypillen (strategische verkenning uitgaansdrugs: 2015). Deze trends zijn aanleiding voor het Trimbos Instituut om meer onderzoek vanuit de doelgroep te willen. Dit onderzoek gaan jullie uitvoeren! Doel: Het doel van dit onderzoek is het uitvoeren van een kwalitatief onderzoek. Dit onderzoek moet gebaseerd zijn op een analyse van ten minste 15 interviews afgenomen door jezelf en je medestudenten. Instructie. Je gaat in tweetallen aan de slag met de beantwoording van de hoofvraag die is geformuleerd door het Trimbos instituut. Deze hoofdvraag is als volgt geformuleerd: Wat is de staat van het ecstasy gebruik van jongeren en jongvolwassenen in het Amsterdamse uitgaansleven? Uiteraard is dit een brede vraag, daarom heeft het Trimbos vijf deelvragen geformuleerd waarmee deze hoofdvraag beantwoord kan worden. Jullie gaan in tweetallen aan de slag met minimaal twee van de onderstaande deelvragen. Welke deelvragen mogen jullie zelf weten!
1. Wat zijn de algemene 2. Is er normalisering zichtbaar van het Xtc-‐gebruik in het Amsterdamse uitgaansleven? Waar blijkt dit uit? 3. Wat zijn voor gebruikers redenen om te gaan gebruiken en redenen om dat juist niet te doen? 4. Hoe staat het met de kennis over schadelijkheid en het risicoperceptie ten aanzien van het gebruik van ecstasy? 5. Leggen gebruikers zichzelf (alleen of samen) regels of normen op ten aanzien van het gebruik? En zo ja welke? 6. Nemen gebruikers risico beperkende maatregelen voor, tijdens, of na het gebruik, en zo ja, welke?
Aan jullie de uitdaging om de interviews van jezelf en je medestudenten te analyseren en zo goed mogelijk een antwoord te vinden op de verschillende vragen. Je kan er ook voor kiezen om alle deelvragen te behandelen. Maak gebruik van een theoretisch kader, zoals (bijvoorbeeld) aangereikt in High Amsterdam en besproken in het eerste college. Het onderzoeksverslag moet ongeveer 35003 woorden zijn en bestaan uit onderstaande onderdelen: Onderdeel Inhoud Inleiding (1 A4) De inleiding heeft tot doel de belangstelling van de lezer te wekken voor het
onderwerp, een overzicht te bieden van eerder onderzoek op dit gebied en de probleemomschrijving van het onderzoek weer te geven. Een goede strategie bij het schrijven van je inleiding is om van een breed probleem of onderzoeksgebied naar de specifieke vraag-‐ en doelstelling van je onderzoek toe te werken. Daarbij is van belang dat de probleemstelling in een algemene context wordt geplaatst, waardoor de relevantie van je probleemstelling duidelijk wordt. Verder moet je in een lopende tekst argumenteren waarom nu juist deze specifieke onderzoeksvraag interessant is. Overtuig de lezer om door te lezen! Maak in de inleiding ook duidelijk wat de opbouw van het rapport is, dus wat kan de lezer in welk deel verwachten.
Theoretisch kader (2 A4)
Maak bij de beschrijving van de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie en je inhoudelijke oriëntatie gebruik van citaten en verwijzingen uit ten minste vijf bronnen. Je mag daarbij gebruik maken van de aangereikte wetenschappelijke en grijze literatuur. Gebruik feiten, cijfers en citaten om het belang van je onderzoek aan te tonen, schets de maatschappelijke context en/of de (historische) stand van zaken wat betreft het onderwerp. Daarmee laat je zien inhoudelijk een
3 Exclusief bronvermelding en met een marge van 10%. Dat is ongeveer 6-‐8 pagina’s
16
‘expert’ te zijn op het gebied en dat je met je onderzoek voortbouwt op de kennis van anderen.
Probleemstelling en methode (1 A4)
Het belangrijkste doel van de methodeparagraaf is de lezer exact te informeren over hoe het onderzoek is uitgevoerd, zodat zij/ hij kan beoordelen of het onderzoek aan de methodologische vereisten voldoet. Het belangrijkste criterium dat hier geldt is replicatie (herhaalbaarheid). Wanneer anderen op grond van de informatie die je in deze paragraaf geeft het onderzoek kunnen repliceren, heb je het op een juiste manier geschreven. Dat maakt je onderzoek betrouwbaarder.
Resultaten en bevindingen (3-‐4 A4)
Geef in woorden weer welke resultaten je hebt verkregen. Je begint met de belangrijkste resultaten en werkt dan de specifieke resultaten uit. Bij kwalitatief onderzoek gaat het vaak om de beleving van de respondenten. De lezer moet als het ware in ‘de huid’ van de respondenten kunnen kruipen, echt begrijpen (‘verstehen’) wat mensen waarom en op welke manier vinden, denken en doen. Beschrijf daarom niet alleen in je eigen woorden wat de gemene deler is van wat de respondenten gezegd hebben, maar maak ook gebruik van enkele kernachtige citaten van die respondenten. Je laat als het ware de respondent zelf aan het woord. Wissel je analyse van alle teksten dus af met enkele goed gekozen citaten van de respondenten. Geef daarbij aan wie er aan het woord is. Dat kan zakelijk (respondent 1, respondent 2, respondent 3, etc), op basis van bepaalde relevante kenmerken (een 54-‐jarige vrouw, een 17 jarige student van de HvA, een man werkzaam in het bedrijfsleven), of bijvoorbeeld met gefingeerde namen. Let op: de citaten mogen niet te lang zijn en komen niet in de plaats van de tekst, maar dienen te worden gebruikt als aanvulling op de tekst
Conclusie (1 A4)
Het doel van de conclusie is het interpreteren en evalueren van de verkregen resultaten. Het accent dient te liggen op de relaties tussen de resultaten en de onderzoeksvragen waar het onderzoek mee startte. Denk eerst heel goed na wat je vindt dat het onderzoek heeft opgeleverd en wacht met schrijven tot je er voor jezelf een beeld van hebt gevormd. Verder ben je relatief vrij om deze paragraaf zelf in te delen, maar begin bij voorkeur met het herhalen van de hoofd-‐ en deelvragen en het geven van een antwoord daarop, op basis van een korte, kernachtige omschrijving van de belangrijkste resultaten (‘Wat heeft dit onderzoek ons aan kennis opgeleverd?’). Blik ook terug op de kwaliteit van je onderzoek. Hoe valide, betrouwbaar en representatief is jullie onderzoek. Hoe zou dit verbeterd kunnen worden. En wat zouden interessante vervolgonderzoeken zijn?
Beleidsaanbevelingen (1 A4) Schrijf op basis van je onderzoek een aanbeveling voor beleid. Wat moet er volgens jouw veranderen of verbeteren aan het huidige beleid en waarom? Geef dan natuurlijk ook aan wat het huidige beleid is. Deze aanbeveling moet logisch volgen uit jullie onderzoeksresultaten.
Verantwoording takenverdeling Overzicht van de taakverdeling max 1 A4
Feedback: Inleverdatum 13 oktober via Dlwo en Ephorus. De opdracht telt voor 100% mee voor je eindcijfer van de vaardighedenlijn. Onderzoeksverslagen worden van feedback en beoordeling voorzien in maximaal 10 werkdagen na inleverdatum. Indien onvoldoende is er een herkansingstermijn van 10 dagen.
17
Beoordelingsformulier eindopdracht blok 1
Beoordelingscriteria Cijfer (weging)
Opdracht conform eisen O/V
Volledig voorblad (pakkende titel, duidelijke ondertitel, naam, studentnummer, naam docent, datum, eventueel aantrekkelijke illustratie)
V
Gebruik van kopjes en alinea’s V
Passende lengte (minimaal 5 A4, maximaal 10 A4). (titelpagina, samenvatting, inhoudsopgave, voorwoord, literatuur en bijlagen tellen niet mee)
V
Heldere, professionele schrijfstijl V
Geen spel-‐ grammatica-‐ en interpunctiefouten V Correct gebruik van bronverwijzing conform APA V
Rapport bevat alle voorgeschreven onderdelen (samenvatting, inleiding, methode, resultaten, discussie, literatuurlijst, eventueel bijlage)
V
Taalgebruik en vormgeving Cijfer (10%)
" Het rapport is aantrekkelijk vormgegeven " Taalgebruik is professioneel en aantrekkelijk " Het rapport heeft een duidelijke verhaallijn " Het rapport is geschreven voor doelgroep (onderzoekers Trimbos)
Inhoudelijk Cijfer (90%)
1. Inleiding (1-‐2 A4) " Bevat alle voorgeschreven paragrafen (onderwerp, relevantie, literatuurverkenning, hoofd-‐ en
deelvragen, opbouw rapport) " Bevat een prikkelende introductie " Er worden min. 5 bronnen gebruikt (2x wetenschappelijk, 2x grijze literatuur, 1 journalistiek) " Er is een logische samenhang tussen onderzoeksvragen " Relevantie van onderzoeksvraag is helder
Cijfer (20%)
2. Methode (1-‐2 A4) " Bevat alle voorgeschreven paragrafen " Begrippen zijn gedefinieerd en geoperationaliseerd " De gebruikte methoden worden volledig beschreven, zodanig dat het onderzoek herhaalbaar is " Er is gestreefd naar betrouwbaar en valide onderzoek
Cijfer (20%)
3. Resultaten en analyse van empirisch onderzoek (2-‐4 A4) " De resultaten worden op overtuigende wijze in een lopend verhaal weergegeven " Alle deelvragen worden afzonderlijk behandeld " Onderbouwing deelvragen op basis van de analyse van de interviews
Cijfer (30%)
18
" Resultaten worden gepresenteerd met behulp van sprekende kernachtige citaten uit de interviews " Citaten en illustraties figuren worden ter ondersteuning in het verhaal opgenomen. Citaten komen
niet in de plaats van de tekst, maar dienen te worden gebruikt als aanvulling op de tekst
4. Discussie en Conclusie (1-‐2 A4) " Bevat bondige weergave van antwoorden op hoofd-‐ en deelvragen " Bevat geen nieuwe informatie of argumentatie " Bespreekt tekortkomingen van het onderzoek en effect op resultaten " Bespreekt maatschappelijke relevantie van resultaten " Bevat suggesties voor vervolgonderzoek
Cijfer (20%)
5. Beleidsaanbevelingen (1-‐2 A4) " Geeft huidige beleid waarover advies gaat goed weer " Bevat aanbevelingen die logisch uit onderzoek voor komen " Bespreekt verwachte maatschappelijke effecten van beleid
5
Totaal Cijfer (100%) Bijlage 2: Weekplanning
Hoe ziet een week voor de minor DEA er uit? Dag Activiteit Aantal uur Maandag Lezen literatuur (10 pagina’s per uur-‐ 80
pagina’s)
8
Dinsdag (her)Lezen literatuur, maken samenvatting literatuur, background research over de gastdocent en volgen van hoor-‐ en werkcollege. ‘S avond film en discussie
8
Woensdag Uitwerken college aantekeningen hoor-‐ en werkcollege. Werken aan de opdrachten voor vaardighedenlijn. Bijvoorbeeld: aanvullende literatuur zoeken en interviews coderen voor onderzoeksverslag.
8
Donderdag Verder werken aan de opdrachten voor vaardighedenlijn. Bijvoorbeeld interviews coderen en analyse uitvoeren. Beginnen met het schijven van onderzoeksverslag.
8
Vrijdag Onderzoeksvaardigheden en excursie. 8
19
Eventueel: lezen literatuur, verder werken aan onderzoeksopdracht, organiseren excursie.
Totaal
40 uur
20
Competenties De minor Drugs en Amsterdam is ontwikkeld door de opleiding Bestuurskunde-‐ urban management en verhoudt zich tot de competenties van deze opleiding op niveau 3. Competentie Aanbod minor Competentie Verkennen & Agenderen De UPP is in staat om (internationale) maatschappelijke vraagstukken en politiek gevoelige issues te signaleren en te (her)formuleren tot beleidsproblemen. Hij is in staat deze te agenderen door actoren effectief te beïnvloeden. Niveau 3 Startbekwaam - De startbekwame UPP kan aan de hand van een
probleemschets, beleidsnotitie, memo, agendavoorstel of soortgelijk schriftelijk beroepsproduct aantonen, dat hij een maatschappelijk vraagstuk kan vertalen naar een beleidsprobleem.
- De startbekwame UPP kan vraagstukken en politiek gevoelige issues die (gaan) spelen in de metropoolregio signaleren.
- De startbekwame UPP kan aantonen dat hij in staat is om een beleidsprobleem te agenderen door actoren effectief te beïnvloeden via beroepsproducten en resultaten van professioneel handelen.
Opdrachten Casus 1,2,3.
Competentie Onderzoeken & Adviseren De UPP is in staat tot het verrichten en beoordelen van praktijkgericht onderzoek ten behoeve van de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en evaluatie van beleid. Hij adviseert ten behoeve van de richting van de bestuursopdracht op basis van analyse van informatie en weging van belangen en kan dit helder toelichten. Niveau 3 Startbekwaam
- De startbekwame UPP kan een onderzoek gericht op de ontwikkeling, uitvoering, monitoring of evaluatie van beleid analyseren en beoordelen.
- De startbekwame UPP kan een praktijkgericht onderzoek uitvoeren en daarover een onderzoeksrapport opstellen ten behoeve van de ontwikkeling, uitvoering, monitoring of de evaluatie van beleid.
- De startbekwame UPP kan mondeling of schriftelijk advies geven aan een opdrachtgever ten behoeve van een complexe bestuursopdracht op basis van analyse van informatie en weging van belangen.
Opdrachten Casus 1 en 3
21
- De startbekwame UPP kan een haalbaar en houdbaar advies geven dat is onderbouwd met bronnen, onderzoek en gehanteerde methoden en kan dit advies verantwoorden.
Competentie Ontwikkelen & Ontwerpen De UPP is in staat tot het praktijkgericht ontwerpen, selecteren, hanteren en (her-‐) ontwerpen van instrumenten, methoden, technieken en diensten ten behoeve van integrale beleidsontwikkeling. Niveau 3 Startbekwaam - De startbekwame UPP kan bruikbare en relevante
modellen hanteren om een beleidsrichting inzichtelijk te maken voor belanghebbenden.
- De startbekwame UPP kan aantoonbaar bijdragen aan een beleidsplan door een onderbouwing te geven van de keuze voor een samenhangende combinatie van beleidsinstrumenten ten behoeve van integrale beleidsontwikkeling.
- De startbekwame UPP kan een samenhangende combinatie van beleidsinstrumenten ontwerpen ten behoeve van integrale beleidsontwikkeling in een multidimensionele context.
- De startbekwame UPP kan een beleidsinstrument (her)ontwerpen, dat bijdraagt aan integrale beleidsontwikkeling
Opdrachten Casus 2
Competentie Co-‐creëren & Arrangeren De UPP schakelt en verbindt beleidsgebieden, -‐niveaus, partijen, belanghebbenden en netwerken. Op basis daarvan creëert en faciliteert hij doelgerichte coalities. Hij kan namens zijn opdrachtgever zelfstandig optreden in processen en/of netwerken rond de oplossing van maatschappelijke vraagstukken Niveau 3 Startbekwaam - De startbekwame UPP kan een analyse maken van de
bij een (integraal) beleidsprobleem betrokken partijen en kan hierbij een weging aanbrengen met behulp van hun bevoegdheden, belangen en afhankelijkheden.
- De startbekwame UPP kan op basis van de weging van belangen een procesontwerp maken waarin beleidsgebieden, -‐niveaus, partijen, belanghebbenden en netwerken worden verbonden om gezamenlijk naar een oplossing van het beleidsprobleem toe te werken.
- De startbekwame UPP kan namens zijn opdrachtgever zelfstandig optreden in processen en/of netwerken
Praktijklijn
22
rond de oplossing van maatschappelijke vraagstukken
Competentie Managen & Regisseren De UPP is in staat tot het aansturen en faciliteren van mensen, processen, projecten en programma’s gericht op oplossing van maatschappelijke vraagstukken. Hij geeft richting aan resultaatgerichte interactie van partners. Niveau 3 Startbekwaam - De startbekwame UPP kan op basis van vastgestelde
beleidsafspraken en binnen juridische, maatschappelijke en bedrijfseconomische kaders een realistisch uitvoeringsplan opstellen, waarmee anderen vastgesteld beleidsplan kunnen uitvoeren.
- De startbekwame UPP kan mensen resultaatgericht aansturen en faciliteren in lijn met processen, projecten of programma’s die zijn gericht op de oplossing van maatschappelijke vraagstukken.
- De startbekwame UPP kan een realistisch projectplan opstellen voor het aanpakken van een multidisciplinair beleidsprobleem.
- De startbekwame UPP kan een afdelingsplan opstellen voor een uitvoeringsorganisatie, die is gericht op de oplossing van een maatschappelijke vraagstuk, waarbinnen mensen, projecten, programma’s en processen worden ingezet en aangestuurd.
Opdrachten Casus 1 en 3
Competentie Monitoren & Handhaven De UPP is in staat om de kwaliteit en de doelmatigheid van afspraken over de uitvoering van beleid te bewaken en waar nodig bij te sturen. Niveau 3 Startbekwaam - De startbekwame UPP kan aanbevelingen voor de
verbetering van een integraal kwaliteitssysteem opstellen om de kwaliteit, rechtmatigheid, effectiviteit en doelmatigheid van de uitvoering van beleid op afdelings-‐ of projectniveau te bewaken en indien nodig bij te sturen.
- De startbekwame UPP kan met integrale kwaliteitssystemen werken.
- De startbekwame UPP kan rapporteren over de toezicht en handhaving van beleid en kan indien nodig een voorstel maken voor verbetering
Opdrachten casus 2
Competentie Evalueren & Verantwoorden De UPP is in staat om passende evaluatie-‐instrumenten te selecteren en te hanteren. Hij is in staat om de resultaten en uitkomsten van beleid te presenteren, te verantwoorden
Opdracht casus 3
23
en terug te koppelen naar belanghebbenden Niveau 3 Startbekwaam - De startbekwame UPP kan onderzoek doen naar de
effecten van bestaand beleid, de wijze waarop het is uitgevoerd en de kosten en kwaliteit (doelmatigheid )van geleverde diensten en producten.
- De startbekwame UPP kan een voorstel opstellen voor de evaluatie van uitgevoerd beleid en verantwoordt de keuzes, de inzet en het gebruik van evaluatie-‐instrumenten.
- De startbekwame UPP kan een (tussentijdse) beleidsrapportage opstellen, die inzicht geeft in het nut en de effecten van het beleid.
- De startbekwame UPP kan een beleidsadvies formuleren op basis van (eigen) beleidsevaluatie.
- De startbekwame UPP kan de resultaten en uitkomsten van uitgevoerd beleid presenteren en terugkoppelen naar de opdrachtgever en de betrokken partijen.
Competentie Reflecteren & Professionaliseren De UPP is in staat zich professioneel te blijven ontwikkelen. Hij levert een bijdrage aan de ontwikkeling van organisatie en beroepsgroep. Hij is in staat om opgedane kennis te borgen, over te dragen en te verspreiden. Niveau 3 Startbekwaam - De startbekwame UPP toont aan dat hij in staat is om
(ervarings)kennis te borgen, over te dragen aan vakgenoten en niet-‐vakgenoten met behulp monitoring en evaluatie van beleid.
- De startbekwame UPP kan een goede en slechte voorbeelden uit de bestuurskundige beroepspraktijk toegankelijk maken voor anderen zodat zij ervan kunnen leren, eventueel met behulp van nieuwe media.
- De startbekwame UPP toont aan dat hij in staat is om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een organisatie en/of de beroepsgroep.
- De startbekwame UPP kan zijn keuzes gericht op zijn instroom op de arbeidsmarkt verantwoorden en verwijst daarbij naar relevante ontwikkelingen in het (internationale) werkveld en zijn visie op het beroep.
- De student heeft een eigen visie op het beroep, en kan daarmee zijn professioneel handelen bij het omgaan met een beroepsdilemma onderbouwen vanuit theoretische kaders en ethische en praktische overwegingen.
Opdrachten casus 1 en 3
24
-
top related