de weg naar een duurzame samenwerking - tu delft: tu delft...
Post on 26-Feb-2019
214 Views
Preview:
TRANSCRIPT
Jurjen Thomas
12 januari 2010
Succes- en faalfactoren
tijdens het ontwikkelproces om energie- en reststromen te koppelen op
zware industrieterreinen.
De weg naar een duurzame samenwerking
2 | De weg naar een duurzame samenwerking
Waar energie bruist, is delen, de inspiratiebron voor een betere toekomst.
(N. C. Thomas, 2009)
P5
Jurjen Thomas |3
I. Colofon
Auteur Jurjen Thomas |1277871
Universiteit Technische Universiteit Delft
Master Master Real Estate & Housing
Afstudeerstage Brink Groep bv
Begeleiding Ir. A.J. (Agnes) Franzen (TU Delft)
Prof. dr. ir. J.D.M. (Anke) van Hal (TU Delft)
Ir. J. (Jim) Teunizen PDEng (Brink Groep)
Datum 12 januari 2010
Succes- en faalfactoren
tijdens het ontwikkelproces om energie- en reststromen te koppelen op
zware industrieterreinen.
De weg naar een duurzame samenwerking
4 | De weg naar een duurzame samenwerking
II. Voorwoord
Voor u ligt het rapport van het afstudeeronderzoek naar de kritische succes- en faalfactoren tijdens het
ontwikkelproces om energie- en reststromen te koppelen op zware industrieterreinen. Het onderzoek is
onderdeel van de master Real Estate & Housing van de Faculteit Bouwkunde aan de Technische Universiteit
Delft. Binnen de master Real Estate and Housing is het onderzoek uitgevoerd vanuit het afstudeerlab
gebiedsontwikkeling.
Het afstudeerproces dat ten grondslag ligt aan dit onderzoek is naar mijn inziens al een rapport waardig. Hierbij
doel ik niet op de kwaliteit of het resultaat, maar juist op de bijzondere wendingen die tijdens het
ontwikkelproces van dit onderzoek hebben plaatsgevonden. Tijdens het tweede officiële peilmoment stond het
onderzoeken van het ontwikkelproces van gebiedsontwikkelingen centraal, dit is op een gegeven moment
totaal naar de achtergrond verdwenen en overspoeld door het industrieel ecologische jargon in relatie tot de
zware industrie die wij in Nederland nog kennen. Bij het vierde peilmoment zijn deze twee onderwerpen met
elkaar verenigd, waarvan de resultaten zijn opgeschreven in dit rapport.
De titel van het rapport ‘De weg naar een duurzame samenwerking’ is niet alleen van toepassing op het delen
van energie- en reststromen op zware industrieterreinen, maar geldt ook voor de totstandkoming van dit
rapport. Zonder je bevindingen en je denkwijze te kunnen delen en bediscussiëren met mensen om je heen is
afstuderen simpelweg niet mogelijk. Een aantal mensen in het bijzonder wil ik op deze plaats dan ook
bedanken voor hun luisterend oor, scherpe kritieken, verhelderende discussies en menig relativeringmoment.
Om te beginnen mijn begeleiders Agnes Franzen en Anke van Hal, ondanks hun drukke agenda’s wisten ze
steeds weer een uurtje vrij te maken, waarna ik na elke begeleiding weer met nieuwe inzichten een stapje
verder kon komen. Daarnaast is het onderzoek mede mogelijk gemaakt door de Brink Groep. Als adviesbureau
heeft de Brink Groep een intensieve begeleiding verzorgd en een inspirerende werkomgeving geboden.
Waarbij een onvermoeibare en altijd nuchtere Jim Teunizen vanuit de Brink Groep een belangrijke
begeleidende rol op zich heeft genomen.
Verder wil ik uiteraard mijn nabije vrienden en familie bedanken. Mijn ouders voor het feit dat ze me
überhaupt de kans hebben geboden om na mijn HBO alsnog deze master te starten. Mijn zus voor haar
inzichten en inspirerende teksten. Chris, mijn vriendin, voor de overlast in de vorm van saaie dagen op
momenten dat ik het afstuderen niet los kon laten en Annemarie Maarse voor het doorbreken van mijn
eindeloze zoektocht, om naar een concreet eindproduct in de vorm van dit rapport te werken. Last but not
least waren er mijn afstudeermatties Ivo, Stijn en Its, zij wisten me tijdens een afstudeerdip altijd weer te
motiveren om het onderzoek tot een einde te brengen!
Jurjen Thomas
Amsterdam, januari 2010.
P5
Jurjen Thomas |5
III. Managementsamenvatting
De aanleiding van dit onderzoek ligt in de maatschappelijke noodzaak om mondiaal te verduurzamen op alle
terreinen. De koppeling tussen het begrip duurzaamheid en bedrijventerreinen is in het verleden vaak gemaakt
en langzaam beginnen de publicaties, boeken, onderzoeksresultaten en praktijkbevindingen hun vruchten af te
werpen in de vorm van de (her)ontwikkeling van terreinen waar het begrip duurzaamheid vanaf de start van
het initiatief wordt meegenomen. De relatie tussen de zware industrie en duurzaamheid is in veel mindere
mate gelegd. Niet alleen omdat dit een nichemarkt betreft binnen de gebiedsontwikkeling, maar wellicht ook
omdat mensen deze twee als volkomen tegenpolen beschouwen. Voor de zware industrie liggen er uiteraard
ook kansen, er moet dan bijvoorbeeld gedacht worden aan industriële ecologie. In dit onderzoek wordt onder
het begrip industriële ecologie het delen van energie- en reststromen tussen bedrijven verstaan.
Initiatieven met betrekking tot het delen van energie- en reststromen komen echter moeizaam van de grond.
Uit voorgaand onderzoek van onder andere Dekker (1997) en Baas et al (1999) blijkt dat het complexe
ontwikkelproces – vanaf het idee tot realisatie – de bottle neck voor de uiteindelijke introductie van industriële
ecologie op zware industrieterreinen vormt. In dit onderzoek wordt het ontwikkelproces dat voorafgaat aan de
realisatie van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen nader bekeken. Om
doormiddel van dit onderzoek een bijdrage te leveren aan het inzichtelijk maken van dit ontwikkelproces, is de
volgende vraag centraal gesteld in deze scriptie:
Wat zijn de kritische succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces om tot koppeling van energie- en
reststromen op zware industrieterreinen te komen?
Ter ondersteuning van de zoektocht naar een antwoord op de centrale vraagstelling is een aantal
onderzoeksvragen geformuleerd. Voor de onderzoeksvragen en subvragen uit paragraaf 1.6.2. wordt in het
theoretisch kader van dit rapport naar antwoorden gezocht. De gewenste verdieping die het theoretisch kader
beschrijft, wordt in onderstaande alinea’s samengevat.
DE ZWARE INDUSTRIE IN NEDERLAND
Er is geen eenduidige definitie voor het begrip zware industrie. Binnen de ruimtelijke ordening wordt de term
gekoppeld aan de milieubelasting die een bedrijf, industrie of sector
levert. Zo is de bedrijvigheid in Nederland ingedeeld in zes
milieucategorieën. De bedrijven in de categorieën 4 tot en met 6, vallen
onder de zware industrie. Daarnaast wordt het begrip gebruikt in relatie
met bedrijven die werken met zware en omvangrijke grondstoffen.
Verder is er de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het CBS, de
bedrijven die op basis van bovengenoemde vallen onder de zware
industrie, zijn in het SBI te vinden in het hoofdstuk ‘maakindustrie’
onder de codes B, C, D, E en H.
De totale voorraad bedrijventerrein in Nederland omvat 100.900
hectare bruto (1-1-2008). Van deze totale voorraad wordt 30%
toegerekend aan de zware industrieterreinen en de
(zee)haventerreinen, waar de zware industrie hoofdzakelijk gevestigd is.
Door de verschuiving naar de diensteneconomie in Nederland,
ondergaat de zware industrie een ruimtelijke deconcentratie van de grote steden naar de middelgrote steden
Figuur 1: Overzicht zware industrie NL
6 | De weg naar een duurzame samenwerking
zoals Almelo, Bergen op Zoom, Roermond, Helmond, Roosendaal en Deventer. Op basis van een inventarisatie
van de leden van de brancheorganisaties die de zware industrie kent, is een overzichtskaart gecreëerd van de
locaties van de zware industrie in Nederland (Figuur 1).
Industrieclusters stimuleren de lokale samenwerking en kennisuitwisseling onder de bedrijven. Het delen van
personeel, kennis, technologieën, faciliteiten, infrastructuur en grondstoffen worden als belangrijke voordelen
beschouwd van clustering. In het kader van het delen van energie- en reststromen blijkt uit ervaring op onder
andere de terreinen Moerdijk en de Maasvlakte dat het clusteren een positieve werking heeft op het
ontwikkelproces van deze vorm van industriële ecologie.
Een duurzaam bedrijventerrein wordt in de literatuur omschreven als een terrein waar bedrijven en overheden
systematisch samenwerken aan een optimaal (bedrijfs)economisch resultaat, minimale milieubelasting en
efficiënt ruimtegebruik (ECN, 1999). De focus ligt hierbij op de duurzame bedrijfsprocessen van de
ondernemingen en een duurzame inrichting van het
terrein. Bij de ontwikkeling en de exploitatie van een
duurzaam bedrijventerrein vormt een integrale benadering
op meerdere niveaus het uitgangspunt, waarbij continue
de balans tussen de economische, ecologische en
maatschappelijke aspecten de aandacht geniet (Figuur 2).
In een andere theoretische bevinding (Konz & Van den
Thillart, 2002) met betrekking tot dit onderwerp, wordt het
voorgaande als een beleidsconcept beschouwd en wordt
gepleit voor een bottom-up benadering. Hierbij wordt
industriële ecologie gezien als middel om tot een
duurzaam bedrijventerrein te komen, waarbij de nadruk
ligt op de manier hoe bedrijven en overheden lokaal
samenwerken tijdens het ontwikkelproces.
ENERGIE- EN RESTSTROMEN
Het delen van energie- en reststromen is één van de laatste stappen die de ontwikkeling van de milieuzorg tot
nu toe (2009) kent. De aandacht voor het milieu vanuit de industrie kent vier fase, die eind jaren zestig startte
met de symptoombestrijding om aan de milieukwaliteitsnormen te voldoen. Een tweede periode werd
gekenmerkt door een milieutechnische aanpak. Echter door de hoge kosten die daarmee gepaard gingen,
kwamen economische en ecologische belangen recht tegenover elkaar te staan. In de periode van eind jaren
zeventig tot begin jaren negentig werd gewerkt naar een procesgeïntegreerde aanpak bij bedrijven, die door de
overheid werd gestimuleerd met subsidies en gereguleerd met wetgeving en vergunningen. In de laatste fase
heeft het duurzaamheidsdenken voeten aan de grond gekregen, waarbij het delen van energie- en reststromen
onderdeel van uitmaakt. Ondanks de huidige crisis blijft het begrip duurzaamheid aan populariteit toenemen.
De overheid wijkt niet af van haar duurzaamheiddoelstellingen en schroeft haar duurzaamheideisen voor
bedrijven zelfs op, wat zich uit in duurzaamheidkeurmerken en duurzaam inkoop beleid. Deze combinatie
maakt, investeringen in onderzoek en ontwikkelingen naar het delen van energie- en reststromen op
industrieterreinen, aantrekkelijk en kansrijk.
Integraal ketenbeheer kan worden gezien als de voorloper van industriële ecologie. Door het analyseren van de
gehelen keten – grondstoffen, productieproces, consumptie en afvalverwerking – is het mogelijk in kaart te
brengen waar efficiënter met energie- en reststromen om kan worden gegaan, om zowel kosten te besparen
als de milieubelasting te verlagen. De verdere uitwerking van deze manier van milieugerichte
productontwikkeling en de vergelijking met ecosystemen leidde tot het begrip industriële ecologie, waarbij dus
Figuur 2: Samenspel van duurzaamheids aspecten op
bedrijventerreinen (Van Dinteren, 2008)
P5
Jurjen Thomas |7
zowel binnen een keten als in regionaal verband elkaars energie- en reststromen optimaal worden benut. In
een praktische uitwerking streven industrieën en bedrijven naar het elimineren van de uitstoot van schadelijke
stoffen door energie- en reststromen zo te bewerken dat zij als grondstoffen kunnen dienen voor andere
productieprocessen binnen de bedrijven of tussen bedrijven onderling.
HET ONTWIKKELPROCES
Tijdens de theoretische verdieping wordt tevens ingegaan op het ontwikkelproces dat bij gebiedsontwikkeling
komt kijken. In eerste instantie wordt uit de literatuur een definitie voor het begrip gebiedsontwikkeling
gefilterd. Gebiedsontwikkelingen zijn in de afgelopen jaren geboren uit de noodzaak om tot meer
samenwerking en een betere afstemming van plannen in een gebied te komen (Reiswijzer, 2009). De definitie
die hierop aansluit en als leidend voor het onderzoek wordt beschouwd, is die van De Zeeuw (2008):
‘Gebiedsontwikkeling is de kunst van het verbinden van functies, disciplines, partijen, belangen en
geldstromen, met het oog op een (her)ontwikkeling van het gebied.’.
De definitie benadrukt het belang van de zachte kant van het ontwikkelproces dat van een gebiedsontwikkeling
onderdeel uitmaakt. De complexiteit van het proces wordt onderstreept door de vele interacties tussen de
vaak tientallen betrokken actoren en de vaak onverwachte invloed van meerdere interne en externe factoren.
In dit rapport wordt het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling in vier fasen verdeeld: initiatieffase,
haalbaarheidsfase, realisatiefase en de exploitatiefase. Elke fase wordt afgesloten met een fasedocument,
waarin uitgangspunten en afspraken voor een volgende fase worden vastgelegd. De initiatieffase wordt
getypeerd als de meest procesmatige fase, aangezien over alles – o.a. actoren, plannen, resultaten, geld –
onzekerheid bestaat (Van Randeraat, 2006). Iedere gebiedsontwikkeling doorloopt zijn eigen proces, echter zijn
er onder de verschillende gebiedsontwikkelingen overeenkomsten te onderscheiden. Zo vindt tijdens de
initiatieffase een verkenning en invulling van de opgave in hoofdlijnen plaats (Kenniscentrum PPS, 2006). Er
komen partijen samen die een ambitie bepalen en een programma opstellen met bijhorende grondexploitatie
en jurisprudentie. Tevens speelt een procesmanager in deze fase een belangrijke rol en zorgt deze figuur voor
draagvlak onder betrokken partijen, verkend eventuele samenwerking, creëert commitment en tast de
financiële kaders af (Schapendonk, 2007). De initiatieffase wordt vaak afgesloten met het onderteken van een
intentieovereenkomst door de betrokken partijen.
Door de hoeveelheid betrokken actoren, de externe belangen, externe invloeden en de complexe
besluitvormingsprocessen van gebiedsontwikkeling, is procesmanagement bij dit ontwikkelproces onmisbaar
geworden. Het procesmanagement kenmerkt zich daarbij door te sturen in plaats van beheersen (Bekkering,
2001 in Bruil et al, 2004), zoals bij projectmanagement het geval is. Belangrijke procesaspecten die bij het
ontwikkelingproces van een gebiedsontwikkeling komen kijken zijn: toegevoegde waarde, participatie,
vooruitgang, openheid, kennis en expertise (Peek, 2007). Daarnaast concludeert Van ’t Verlaat (2006) dat
procesmanagement de nodige creatieve kwaliteiten kent om nieuwe oplossingen te bedenken om het proces
vlot te trekken wanneer er sprake is van botsende belangen, cultuurverschillen of onderling wantrouwen
tussen de betrokken actoren.
METHODEN
De methoden die worden toegepast, bij het analyseren van het complexe ontwikkelproces in de initiatieffase
van gebiedsontwikkelingen, kennen een grote mate van vereenvoudiging van de werkelijkheid. Zo gebruiken
Bruil (2004) en Schapendonk (2007) tijdens onderzoek naar het ontwikkelproces van gebiedsontwikkeling het
stromenmodel van Kingdon (1995). De drie stromen van Kingdon – problemen, beleidsplannen en politiek –
helpen bij het analyseren en sturen van complexe veranderingsprocessen in organisaties. Schapendonk vertaalt
de stromen van Kingdon naar de opgave, het concept en het politieke draagvlak. Net als Kingdon
onderscheiden beide onderzoekers een entrepreneur of procesmanagers die de stromen positief of negatief
8 | De weg naar een duurzame samenwerking
kan beïnvloeden. Wanneer de drie stromen door de procesmanager naar elkaar toe worden gestuwd, ontstaat
de mogelijkheid een policy window te creëren, waarbij het proces een stap verder wordt geholpen. Van
Randeraat (2006) definieert de processtap als een systeemsprong. Echter stelt hij dat het ontwikkelproces
primair wordt geleid door de zoektocht naar gemeenschappelijk belang in plaats van de drie stromen. Tijdens
de zoektocht onderscheidt Van Randeraat vier sturingselementen: openen, intensiveren, versnellen en
verbeteren. Om de systeemsprong te sturen zijn de elementen overdragen en inbedden cruciaal voor succes.
De toelichting van deze bevindingen zijn te vinden in paragraaf 3.3.5.
In paragraaf 3.3.6 wordt het theoretische model van Cozijnsen (2004) besproken. Cozijnsen ontwerpt op basis
van andere theorieën (o.a. Lewin) een model om complexe veranderingen binnen organisaties te sturen.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen zes verander V’s. De slaagfactoren die worden gekoppeld aan de
verander-V’s zijn deels overgenomen als factoren die het ontwikkelproces beïnvloeden om industriële ecologie
te introduceren op industrieterreinen. Als voorbeeld omschrijft Cozijnsen dat de urgentie om te veranderen op
organisatieniveau haaks kan staan op het ervaren van de noodzaak op individueel niveau. Een probleem dat
vanuit het perspectief op gebiedsontwikkeling geregeld aan de orde is. De urgentie voor een
gebiedsontwikkeling hoeft niet overeen te komen met de individuele belangen van gebruikers of omwonenden
van het gebied. Een andere overeenkomst met het complexe ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling, is
de verandermanager (procesmanager) die Cozijnsen een sleutelrol betiteld. Een nadere toelichting op de
verander-V’s en het model van Cozijnsen is opgenomen in paragraaf 3.3.6.
De matrixmanagementmethode van Camp (1986)
wordt gebruikt in de organisatiekunde. Dit ‘speelse’
managementinstrument is ontwikkeld voor het
inzichtelijk maken van de krachten die bij een
veranderproces in een organisatie een rol spelen. De
matrix (Figuur 3) bestaat uit drie kolommen en drie
rijen. De drie kolommen geven de belangrijkste drie
voorwaarden aan om te kunnen veranderen, namelijk:
beleid, organisatie en personeel. Camp (2008) zet in de
rijen van de matrix drie invalshoeken waar vanuit je
naar een veranderproces kunt kijken. De technische
invalshoek, waarbij de strategie wordt uitgezet,
waarvoor de juiste kennis, vaardigheden en personen
nodig zijn. De tweede invalshoek betreft de politieke onderwerpen van een veranderproces, waarin de
belangen van individuele personen via besluitvormingsprocessen, worden afgestemd op belanghebbenden
personen of partijen om deze individuen heen. De culturele invalshoek omvat de factoren zoals gewoonten,
normen en waarden van de organisatie, omgang met mensen en het gedrag van betrokken personen.
Een laatste methode – die onderdeel uitmaakte van de theoretische verdieping – wordt ingegaan op een
methode van Hordijk (2008). De methode draagt bij aan de gedragsverandering die nodig is om duurzaamheid
binnen het MKB door te voeren. In de methode ligt de op vier aspecten:
- De houding, intentie en drijfveren van de individueel betrokken actoren;
- De culturele kant, waar normen en waarden een rol spelen in combinatie met wederzijds begrip;
- De vaardigheden van de actoren;
- De bestaande systemen en structuren binnen de organisaties en op het bedrijventerrein.
Figuur 3: Matrix Camp
P5
Jurjen Thomas |9
Conclusie theoretisch- en praktische verdieping
In het theoretisch kader is in eerste instantie een aantal aspecten besproken die van belang zijn voor de basis
van een duurzaam zwaar industrieterrein. Ten tweede is inzicht verkregen in wat het delen van energie- en
reststromen betekend. In derde instantie is er gekeken naar de literatuur in relatie tot het ontwikkelproces.
Hierbij is het ontwikkelproces van gebiedsontwikkeling besproken, maar is tevens een relatie gelegd met de
theorie uit de organisatiekunde en verandermanagement. In het laatste deel is een aantal methode besproken
die gebruikt wordt voor het analyseren, het sturen en het beheersen van complexe (ontwikkel)processen.
Parallel aan deze verdieping zijn op basis van dezelfde theorie zesenvijftig factoren gefilterd (Tabel 1) die het
ontwikkelproces beïnvloeden (paragrafen 3.5.2 en 3.5.3).
Tabel 1: Opsomming van de succes- en faalfactoren uit de theoretische verdieping.
Strategie (met IE en Clustering) Procesmanagement Persoonlijk enthousiasme (Passie)
Integrale benadering op de 3 p’s Creativiteit en flexibiliteit Procesmanager
Vertrouwen lokale samenwerking Informeren Persoonlijke drijfveren (intentie)
Verantwoordelijkheid nemen Beslisdocumenten Professionaliteit
Bestaande structuren en procedures Gezag en volharding Informatiestromen
Gemeenschappelijk belang Tijd/planning Kennis en ervaringen
Gezamenlijke focus Bewustzijn Beleidkeuzes
Onderlinge samenhang Reële afspraken Imago gebied
Fasering Referenties Karakters actoren
Financiële kaders Lering ervaringen Externe expertise
Externe factoren Gebruikers en omwonenden Interne kennis
Op basis van verkennende gesprekken en het bezoek aan congressen, worden de volgende factoren
toegevoegd aan de lijst met bevindingen uit de theoretische verdieping (Tabel 2). Een toelichting van de
factoren is onderdeel van paragraaf 3.5.3.
Tabel 2: Opsomming van de succes- en faalfactoren op basis van de praktische verdieping.
Ontwikkelvisie Scenario’s Go / No go momenten
Doel Juridisch kader Informeren
Beslissingsbevoegd Kennisinstellingen Eigen belang
Afspraken / contracteren Participatie Geografische ligging
Relativeringsvermogen Concurrentie positie Agenda
Electoraal belang Open houding (passief/actief) Reflectie
Intentie Ontwikkeling en innovatie Monitoren
Emotionele betrokkenheid Feedback
Huidige infrastructuur Open mind
10 | De weg naar een duurzame samenwerking
DE ANALYSEMETHODE
Op basis van de theoretische bevindingen en
praktische inzichten is een analysemethode
ontwikkeld die inzichtelijk maakt hoe het
krachtenveld aan factoren tijdens een
ontwikkelproces om tot industriële ecologie te
komen is verdeeld. Het doel van dit instrument is om
op basis van de resultaten uit deze methode
uiteindelijk een antwoord te kunnen geven op de
centrale vraagstelling. De opbouw en nadere
toelichting van de analysemethode wordt
beschreven in hoofdstuk 4.
De fundering van de methode is ontleend aan de
matrixmanagementmethode (Camp, 1986) (Figuur 4).
De verticale as van de matrix bevat drie processtromen:
- De technische processtroom omvat de telkens opnieuw opkomende afwisseling tussen
problemen en oplossingen, met betrekking tot het koppelen van energie- en reststromen.
- De politieke stroom, wordt beïnvloed door een niet-aflatende stroom van politieke
gebeurtenissen (Bruil, 2006) tussen betrokken actoren.
- De culturele stroom die wordt geleid – net als de matrixmanagementmethode van Camp – door
gewoonten, normen en waarden onder de actoren, maar ook in relatie met het industrieterrein
en de omgeving.
Op de horizontale as van de matrix zijn uit de theorie drie procesvoorwaarden gefilterd, die in het kader van dit
onderzoek procesingrediënten heten:
- De eerste is de urgentie. Op het moment dat er een idee is waarbij het delen van energie- en
reststromen een rol speelt, is het van belang dat het thema draagvlak krijgt over de volle
breedte. Zowel in de beleidstukken, als onder de actoren en in de omgeving waar de
ontwikkeling plaats vindt.
- Het tweede procesingrediënt is ‘organiseren’. Dit ingrediënt berust op de organisatiekunde die
nodig is om een idee of initiatief van de grond te krijgen.
- Als derde is er het procesingrediënt ‘actoren’. Deze voorwaarden omhelst alle aspecten die
betrekking hebben op de partijen die bij de ontwikkelingen betrokken zijn.
De matrix die op basis van de processtromen en de procesingrediënten ontstaat bevat negen matrixvlakken. De
factoren uit de verdieping zijn onderverdeeld in de negen vlakken. De matrixvlakken worden processtenen
genoemd, aangezien de stenen samen de fundering van het ontwikkelproces voor het delen van energie- en
reststromen op industrieterreinen vormen. Om de matrix overzichtelijk te houden zijn de namen van de
processtenen vertaald naar figuren (Figuur 4). Een compleet overzicht van de matrix met de onderverdeling
van de verschillende factoren is opgenomen in Figuur 5.
Figuur 4: Matrix met processtromen, procesingrediënten en
de processtenen.
P5
Jurjen Thomas |11
1. Bele idkeuzes 1. Tijd & planning 1. Referenties2. Innovatie 2. Juridisch kader 2. Vaardigheden3. Strategie 3. Informatiesystemen 3. Kennisdeling4. Agenda 4. Fasering 4. Kennisinstellingen5. Doelen 5. Informeren 5. Extern adv ies
6. Scenario's 6. Systeemsprong 6. Intentie7. Visie 7. F inanciën 7. Lering ervaringen8. Beslisdocumenten
1. Gezag 1. Passie f v s actief 1. Integraa l
2. Go / No Go 2. Communicatie 2. Samenhang3. Procesmanager 3. Professiona lite it 3. Electoraa l 4. Beslissingbevoegd 4. Participatie 4. Bewustzijn5. Mandaat 5. Contracteren 5. Eigen
6. Afspraken 6. Gezamenlijk 7. Externe factoren 7. Onderbouwing
8. Verantwoordelijkheid
1. Gebied gebruikers 1. Bestaande systemen 1. Creativ ite it2. Infrastructuur 2. Vertrouwen 2. Open mind3. Geografisch 3. Monitoren 3. Open vs gesloten4. Imago 4. Bestaande structuren 4. Relativering5. Concurrentie 5. Emotie 5. Passie
6. Reflectie 6. F lexibilite it7. Gezamenlijke focus 7. Karakter
0 8. Feedback
Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
Doe len & Resultaten Informatiestromen & Procedures Kennis & Kunde
Figuur 5: Matrix met de indeling van de factoren.
Het theoretisch kader resulteerde in een gewenste verdieping van een aantal begrippen uit de vraagstelling en
leverde een lijst met factoren op die het ontwikkelproces beïnvloeden. Voor de geselecteerde factoren is in
eerste instantie een vragenlijst opgesteld om de mate van invloed per factor op het ontwikkelproces te
bepalen. De beoordeling van de vragen geschiet op basis van eigen interpretatie uit twee bronnen: de
beschikbare documentatie per casus en de interviews die aan de hand van de vragenlijst onder de betrokken
actoren zijn gehouden. Voor de beoordeling van de factoren is gekozen voor een ordinaal meetniveau op basis
van een zes-puntsschaal. Een voorbeeld van de vragenlijst is opgenomen in bijlage XI.
DE CASESTUDIE
Om tot een beoordeling van de factoren te komen is de analysemethode in de casestudie getoetst. Op basis
van uitgangspunten en selectiecriteria zijn drie zware industrieterreinen geselecteerd die zijn opgenomen in de
casestudie van dit onderzoek, te weten:
Casus 1 – Duurzaam Industriepark Cranendonck (DIC)
De eerste casus betreft het Duurzaam Industriepark Cranendonck. Op dit terrein, gelegen ten zuiden van
Eindhoven, is de Nyrstar Zinkfabriek gehuisvest. Nyrstar, tevens eigenaar van de grond, heeft in 1999 samen
met een aantal andere partijen het idee opgepakt om een deel van het Nyrstar terrein te ontwikkelingen tot
industrieterrein. In de nieuwe plannen met betrekking tot het DIC neemt het thema ‘industriële ecologie’ vanaf
het begin een belangrijke plaats in het ontwikkelproces.
Casus 2 – Industriepark Koningspleijn
De tweede casus betreft het Industriepark Koningspleijn in Arnhem, waar op dit moment onder andere
Industriepark Kleefse Waard is gelegen. Het terrein wordt ontsloten door de A12 en A325 via de N325.
Daarnaast ligt het terrein in de rivieroksel waar de Neder Rijn en IJssel splitsen. Op het huidige terrein zijn
inmiddels zestig bedrijven gevestigd. De buizen infrastructuur die op het terrein is achtergelaten door Akzo
Nobel, is nu een belangrijk onderdeel van het industriepark. De huidige bedrijven delen via deze bestaande
infrastructuur onder andere stoom, CO2, waterstof en perslucht. Er liggen plannen om het terrein uit te
breiden en deels te herontwikkelen, waarbij in de nieuwe plannen het delen van energie- en reststromen een
belangrijk thema vormt van de ontwikkelvisie.
12 | De weg naar een duurzame samenwerking
Casus 3 – Industrieterrein Moerdijk
Bij de laatste casus, Industrieterrein Moerdijk, is het koppelen van energie- en reststromen reeds jaren geleden
geïntroduceerd door de grote bedrijven. Onder andere Shell heeft hier als initiator een belangrijke rol vervuld.
Om deze samenwerking te faciliteren en te stimuleren, is bij de aanleg van het terrein al gezocht naar het
clusteren van activiteiten. Het haven- en industrieterrein (1.200 hectare netto uitgeefbaar) is verdeeld in een
aantal thematische parken, zodat verwante bedrijven profiteren van elkaars producten en kennis. De vorming
van industriële clusters draagt bovendien bij aan een zorgvuldige invulling en een optimale benutting van het
terrein. Industriële ecologie is op deze manier onderdeel van het beleid van het Havenschap geworden. Met
behulp van het monitoren van de bedrijfsprocessen wordt gestuurd op de locatie van nieuw te vestigen
bedrijven en het koppelen van bestaande.
De belangrijkste overeenkomst tussen de drie cases is dat voor alle drie de terreinen het delen van energie- en
reststromen hoog op de agenda staat. Het grootste verschil tussen de cases is dat – met betrekking tot de
industriële ecologie – elk terrein zich in een andere fase van het ontwikkelproces bevindt.
HET RESULTAAT
De factoren zijn tijdens de ontwikkeling van de analysemethode onderverdeeld in de negen processtenen. Elke
processteen vertegenwoordigt een deelkader van het ontwikkelproces. Per processteen kan na het invullen van
de vragenlijsten worden geconcludeerd welke factoren tot de meest kritische succesfactoren (met de meeste
punten) behoren en welke tot de meest kritische faalfactoren (met de minste punten) behoren. Deze conclusie
wordt getrokken op basis van de redenering dat alle factoren voldoende aandacht moeten krijgen om te
streven naar een ideaal ontwikkelproces. Om tot een uiteindelijke selectie te komen van de meest kritische
succes- en faalfactoren zijn de resultaten van de drie cases bij elkaar opgeteld (Figuur 6).
1. Beleidkeuzes 17 1. Tijd & planning 16 1. Referenties 12
2. Innovatie 19 2. Juridisch kader 17 2. Vaardigheden 213. Strategie 24 3. Informatiesystemen 20 3. Kennisdeling 23
4. Agenda 26 4. Fasering 23 4. Kennisinstellingen 235. Doelen 27 5. Informeren 23 5. Extern advies 25
6. Scenario's 28 3 6. Systeemsprong 28 2 6. Intentie 28 27. Visie 31 7. Financiën 31 7. Lering ervaringen 298. Beslisdocumenten 36 208 158 161
1. Gezag 14 1. Passief vs actief 17 1. Integraal 13
2. Go / No Go 16 2. Communicatie 21 2. Samenhang 17
3. Procesmanager 23 3. Professionaliteit 24 3. Electoraal 20
4. Beslissingbevoegd 23 4. Participatie 25 4. Bewustzijn 225. Mandaat 25 5. Contracteren 26 5. Eigen 24
2 6. Afspraken 27 3 6. Gezamenlijk 25 2
7. Externe factoren 28 7. Onderbouwing 28101 8. Verantwoordelijkheid 32 200 149
1. Gebied gebruikers 18 1. Bestaande systemen 18 1. Creativiteit 6
2. Infrastructuur 28 2. Vertrouwen 21 2. Open mind 143. Geografisch 29 3. Monitoren 24 3. Open vs gesloten 16
4. Imago 32 4. Bestaande structuren 25 4. Relativering 185. Concurrentie 33 5. Emotie 25 5. Passie 18
3 6. Reflectie 25 3 6. Flexibiliteit 20 27. Gezamenlijke focus 29 7. Karakter 25
140 8. Feedback 29 196 117
Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
3 3 2
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
2 3 2
Doelen & Resultaten Informatiestromen & Procedures Kennis & Kunde
3 2 2
Figuur 6: Som de resultaten van de cases uit de casestudie.
De factoren die op basis van de drie cases structureel voldoende aandacht krijgen zijn de succesfactoren. De
succesfactoren hebben een positieve bijdrage geleverd aan het ontwikkelproces om tot het koppelen van
P5
Jurjen Thomas |13
energie- en reststromen te komen op zware industrieterreinen. De factoren die op basis van de resultaten van
de drie cases structureel onvoldoende aandacht hebben gekregen zijn de kritische faalfactoren van het
ontwikkelproces. De faalfactoren hebben het ontwikkelproces vertraagd of hebben gezorgd dat de gewenste
visie en ambities niet zijn gerealiseerd. Ter verduidelijking van Figuur 6 worden alleen de meest kritische
succes- en faalfactoren per processteen in een onderstaande tabel weergeven (Tabel 3).
Tabel 3: De meest kritische succes- en faalfactoren.
Processtenen Faalfactoren Succesfactoren
Doelen & Resultaten Beleidkeuzes Beslisdocumenten
Informatiesystemen & procedures Tijd & planning Financiën
Kennis & Kunde Referenties Lering ervaringen
Entrepreneur Gezag Mandaat
Overleg & Onderhandelen Passief vs actief Verantwoordelijkheid
Belangen Integraal Onderbouwing
Gebiedsklimaat Gebied gebruikers Concurrentie
Samenwerking Bestaande systemen Feedback
Houding Creativiteit Karakter
De matrix van de analysemethode heeft in eerste instantie als kapstok gefungeerd voor het onderverdelen van
de geselecteerde factoren uit het theoretisch kader. Vervolgens zijn op basis van deze indeling de kritische
succes- en faalfactoren geselecteerd als beschreven in het eerste gedeelte van deze conclusie. De
analysemethode is in tweede instantie gebruikt voor het analyseren van de ontwikkelprocessen tijdens de
casestudie. Per processteen is de gemiddelde score van de beoordeling (op basis van de vragenlijst, zie bijlage
XI) van de factoren genomen. Op deze manier kon per processteen worden beoordeeld of de processteen een
positieve of negatieve invloed op het ontwikkelproces heeft gehad. De processtenen kleuren op basis van de
resultaten groen (voldoende), oranje (matig) of rood (onvoldoende). Op deze manier kan in een oogopslag
worden beoordeeld welke processtenen knelpunten in het ontwikkelproces veroorzaken. Tijdens een
evaluatiegesprek is dan ook geconcludeerd dat de analysemethode te omschrijven is als een quickscan voor het
beoordelen van ontwikkelprocessen bij (bijzondere) gebiedsontwikkelingen.
Om de toepasbaarheid van de analysemethode te beoordelen is eerst inzichtelijk gemaakt hoe de
ontwikkelprocessen van de cases zich verhouden tot de gerealiseerde projecten met betrekking tot het delen
van energie- en reststromen. Figuur 7 geeft de ontwikkeling weer van gerealiseerde projecten – waar het delen
van energie- en reststromen centraal heeft gestaan – over de afgelopen tien jaar. De tweede figuur (Figuur 7b)
geeft het verloop weer van de invloed van het thema energie- en reststromen tijdens de ontwikkelprocessen
die ten grondslag liggen van de industrieterreinen.
Figuur 7: Gerealiseerde IE projecten op de drie terreinen.
14 | De weg naar een duurzame samenwerking
De resultaten van de drie analyses worden weergegeven
in de figuren 9 t/m 11. De weergave van deze figuren
betreft dus de som van de resultaten van de
analysemethode uit de casestudie. Een overzicht van de
resultaten per factor is opgenomen in de bijlage XIII, XIV
en XV. Als het beeld van figuren 7 en 8 wordt vergeleken
met de resultaten van de analyses van de cases (figuren
9 t/m 11), dan kan worden geconcludeerd dat deze
verrassende overeenkomsten vertonen. De analyse van
het ontwikkelproces van het DIC geeft aan dat het ontwikkelproces, op drie processtenen na, niet voorspoedig
verloopt. Deze conclusie is terug te zien in de stagnerende curve van de ontwikkeling van het thema energie-
en reststromen tijdens het ontwikkelproces van het DIC (Figuur 8). De exponentiële groei die Moerdijk kent op
zowel het aantal gerealiseerde projecten (Figuur 7), als in de ontwikkeling van het thema binnen het
ontwikkelproces, is terug te zien in het resultaat van de analysemethode. Het ontwikkelproces van Moerdijk
kan op een drietal processtenen (gebiedsklimaat, belangen en houding) verbeterd worden.
Figuur 9: A+B het DIC. Figuur 10: A+B van Koningspleijn. Figuur 11: A+B van Moerdijk.
Op basis van deze overeenkomsten kan worden geconcludeerd dat de methode een gewenste vereenvoudiging
van de werkelijkheid weergeeft. In één oogopslag is te zien waar in het complexe ontwikkelproces factoren
zitten die het proces vertragen en het resultaat negatief beïnvloeden. De opbouw van de analysemethode
wordt weergeven aan de hand van een eenvoudige mindmap (Figuur 37 op pagina 67). De basis van de
analysemethode, bestaande uit de X- en Y-as van de matrix, kan voor de analyse van iedere ontwikkelproces
van een (bijzondere) gebiedsontwikkeling gelijk blijven. Echter bij het toepassen van de methode op nieuwe
cases dient altijd een heroverweging van de factoren plaats te vinden, aangezien elk ontwikkelproces zijn
unieke eigenschappen kent.
Figuur 8: Het thema in het ontwikkelproces.
P5
Jurjen Thomas |15
IV. Inhoud
I. Colofon .......................................................................................................................................... 3
II. Voorwoord..................................................................................................................................... 4
III. Managementsamenvatting............................................................................................................ 5
IV. Inhoud.......................................................................................................................................... 15
1 Inleiding ................................................................................................................................................. 17
1.1 Introductie .............................................................................................................................................. 17
1.2 Achtergrond: zware industrie en duurzaamheid .................................................................................... 17
1.3 Achtergrond: integraal ketenbeheer en industriële ecologie................................................................. 21
1.4 Achtergrond: Integrale gebiedsontwikkeling en het ontwikkelproces................................................... 23
1.5 Probleem- en vraagstelling ..................................................................................................................... 24
1.6 Doel en resultaten .................................................................................................................................. 25
1.7 Relevantie ............................................................................................................................................... 26
1.8 Leeswijzer ............................................................................................................................................... 26
2 Onderzoeksopzet .................................................................................................................................... 28
2.1 Soort onderzoek ..................................................................................................................................... 28
2.2 Onderzoeksdesign................................................................................................................................... 29
2.3 Methoden en technieken ....................................................................................................................... 30
2.4 Casestudie............................................................................................................................................... 31
2.5 De matrixmanagementmethode ............................................................................................................ 33
2.6 Validiteit.................................................................................................................................................. 34
3 Theoretisch kader ................................................................................................................................... 35
3.1 Wat zijn zware industrieterreinen? ........................................................................................................ 35
3.2 Wat is het delen van energie- en reststromen? ..................................................................................... 39
3.3 Hoe ziet het ontwikkelproces eruit?....................................................................................................... 43
3.4 Welke methoden zijn bruikbaar?............................................................................................................ 54
3.5 Conclusie theoretisch kader ................................................................................................................... 57
4 Het analysekader.................................................................................................................................... 62
4.1 Introductie .............................................................................................................................................. 62
4.2 Processtromen........................................................................................................................................ 62
4.3 Procesingrediënten................................................................................................................................. 63
4.4 De processtenen ..................................................................................................................................... 64
4.5 De procesanalysemethode ..................................................................................................................... 65
4.6 Werking van de analysemethode ........................................................................................................... 67
5 Casestudie .............................................................................................................................................. 69
5.1 Introductie .............................................................................................................................................. 69
5.2 Casus 1 | Duurzaam Industriepark Cranendonck ................................................................................... 70
5.3 Casus 2 | Industrieterrein Koningspleijn ................................................................................................ 77
5.4 Casus 3 | Industriepark Moerdijk ........................................................................................................... 84
5.5 Conclusie ....................................................................................................................................... 89
16 | De weg naar een duurzame samenwerking
6 Conclusie ................................................................................................................................................ 90
6.1 Antwoord vraagstelling........................................................................................................................... 90
6.2 De analysemethode ................................................................................................................................ 92
7 Discussie ................................................................................................................................................. 94
7.1 Beperkingen............................................................................................................................................ 94
7.2 Suggesties vervolg onderzoek................................................................................................................. 94
7.3 Aanbevelingen Brink Groep .................................................................................................................... 95
8 Bronvermelding ...................................................................................................................................... 96
9 Bijlage .................................................................................................................................................. 100
V. Verkenning Praktijkvoorbeelden ............................................................................................... 100
VI. Duurzaamheid............................................................................................................................ 101
VII. Terreintype ................................................................................................................................ 101
VIII. Sectoren..................................................................................................................................... 103
IX. Energie ....................................................................................................................................... 104
X. Factoren en vragen .................................................................................................................... 105
XI. Voorbeeld vragenformulier ....................................................................................................... 107
XII. Interviews .................................................................................................................................. 109
XIII. Bijlage Casus DIC........................................................................................................................ 110
XIV. Bijlage Casus Koningspleijn ........................................................................................................ 113
XV. Bijlage Casus Moerdijk............................................................................................................... 116
P5
Jurjen Thomas |17
1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het onderzoek geïntroduceerd. Vervolgens wordt aan de hand van de achtergrond van
een aantal onderwerpen – die tijdens de literatuurverkenning in de initiatieffase van dit afstudeertraject zijn
geselecteerd – de uiteindelijke probleemstelling en de centrale onderzoeksvraag geformuleerd. Na de
omschrijving van de doelstelling en de verwachten resultaten, wordt ingegaan op de maatschappelijke en
wetenschappelijke relevantie en wordt het hoofdstuk afgesloten met een leeswijzer voor dit rapport.
1.1 Introductie
De aanleiding van dit onderzoek ligt in de maatschappelijke noodzaak om mondiaal te verduurzamen op alle
terreinen. De koppeling tussen het begrip duurzaamheid en bedrijventerreinen is in het verleden vaak gemaakt
en langzaam beginnen de publicaties, boeken, onderzoeksresultaten en praktijkbevindingen hun vruchten af te
werpen in de vorm van de (her)ontwikkeling van terreinen waar het begrip duurzaamheid vanaf de start van
het initiatief wordt meegenomen. De relatie tussen de zware industrie en duurzaamheid is in veel mindere
mate gelegd. Niet alleen omdat dit een nichemarkt betreft binnen de gebiedsontwikkeling, maar wellicht ook
omdat mensen deze twee als volkomen tegenpolen beschouwen. Voor de zware industrie liggen er uiteraard
ook kansen, er moet dan bijvoorbeeld gedacht worden aan industriële ecologie. In dit onderzoek wordt onder
het begrip industriële ecologie het delen van energie- en reststromen tussen bedrijven verstaan.
Initiatieven met betrekking tot industriële ecologie komen echter moeizaam van de grond. Uit voorgaand
onderzoek van onder andere Dekker (1997) en Baas et al (1999) blijkt dat het complexe ontwikkelproces –
vanaf het idee tot realisatie – de bottle neck voor de uiteindelijke introductie van industriële ecologie op zware
industrieterreinen vormt.
In dit onderzoek wordt het ontwikkelproces dat voorafgaat aan de realisatie van industriële ecologie op zware
industrieterreinen nader bekeken. De aanpak die voor dit onderzoek is gekozen is drieledig van aard. In de
eerste plaats wordt inzicht vergaard in de nichemarkt van de zware industrie die Nederland kent en worden
begrippen als industriële ecologie en het ontwikkelproces beschreven. Ten tweede wordt op basis van
bestaande theorieën en praktische inzichten een overzicht van factoren samengesteld die het ontwikkelproces
beïnvloeden en wordt met behulp van deze factoren een model ontwikkeld om het ontwikkelproces te
analyseren. Het laatste deel van het onderzoek omvat de toetsing van het model op een drietal cases. De cases
bestaan uit zware industrieterreinen waar het delen van energie- en reststromen een belangrijk onderdeel op
de terreinen vormt. Door de toetsing van het model worden tevens de procesfactoren beoordeeld en kan op
basis van de resultaten worden geconcludeerd welke factoren tot de meest kritische succes- en faalfactoren
behoren.
In de volgende paragrafen wordt eerst enige achtergrond kennis beschreven over de begrippen zware
industrie, industriële ecologie en integrale gebiedsontwikkeling.
1.2 Achtergrond: zware industrie en duurzaamheid
De achtergrond wordt uiteengezet door kort de ontwikkelingen van de industrie in Nederland te beschouwen,
gevolgd door een koppeling naar het begrip duurzaamheid.
18 | De weg naar een duurzame samenwerking
1.2.1 Nederlandse industrie
Ondanks dat Nederland wordt gezien als industriële
laatbloeier ten opzichte van onze buurlanden (Atzema,
1999), vormt de Nederlandse industrie een belangrijk
onderdeel van de huidige Nederlandse economie. De
industrie1 bestaat in Nederland uit ruim 47.000
bedrijven waar 883.000 mensen werken. Gezamenlijke
zorgen de bedrijven voor een bijdrage van 71 miljard
euro (12 % van totaal) aan het bruto nationaal inkomen
(CBS, 2008). Daaraan kan worden toegevoegd dat elke
baan in de industrie, één baan in de dienstensector
creëert. Tevens vertegenwoordigt de Nederlandse
industrie 75% van de export en investeert de industrie
meer dan evenredig in onderwijs en ontwikkeling en is
daarmee een belangrijke broedplaats voor innovatie.
Volgens Dankbaar (2007) worden de industriesectoren
gezien als de motor van Nederland. Zonder de
industriële productie zouden ook grote delen van de
dienstensectoren en de transportsector stil komen te
liggen.
1.2.2 Zware industrie (ZI)
Ter afbakening van dit onderzoek ligt de focus op de bedrijven, die vallen onder het begrip ‘zware industrie’. Er
is geen eenduidige definitie voor de zware industrie. Binnen de ruimtelijke ordening wordt de term zware
industrie gekoppeld aan de milieubelasting die een bedrijf, industrie of sector levert. De bedrijvigheid in
Nederland wordt gedeeld in zes milieucategorieën. Het begrip ‘zware industrie’ beperkt zich tot de
milieubelasting van de bedrijven, die onder de categorieën 4 tot en met 6 vallen. Daarnaast worden met de
zware industrie die bedrijven aangeduid, die werken met zware en omvangrijke grondstoffen, zoals aardolie,
steenkool en ijzererts.
Naast de milieu-categorisering en het gebruik van grondstoffen, kan er worden gekeken naar de Standaard
Bedrijfsindeling2 (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Bedrijven in de maakindustrie,
waaronder de zware industrie, vallen onder de codes B t/m E en H3.
De bedrijven die gebruik maken van zware grondstoffen en tevens onder milieucategorie 4 t/m 6 behoren en in
de SBI’08 zijn opgenomen onder codes B, C, D, E en H, vallen in dit onderzoek onder het begrip zware industrie.
Dit betreft voornamelijk de bedrijven in de sectoren aardolie, aardgas, metaal, papier, afval, asfalt, energie en
de overslagactiviteiten.
1 Onder industrie wordt de mechanische, fysische of chemische verwerking van materialen, stoffen of onderdelen tot nieuwe producten
verstaan. De verwerkte materialen, stoffen of onderdelen zijn grondstoffen uit de landbouw, bosbouw, visserij en mijnbouw, alsmede
(half)fabricaten uit de industrie. (Bron: www.cbs.nl)
2 Onlangs is de SBI vernieuwd en wordt tegenwoordig i.p.v. de SBI’93 gewerkt met de SBI’08.
3 SBI’08: B = Winning van delfstoffen, C = Industrie, D = Productie en distributie energiestromen, E = Winning en distributie van water, afval
en afvalwater, H = Vervoer en opslag (bron: Standaard bedrijfsindeling 2008, juli)
Figuur 12: Industrie concentratie NL.
P5
Jurjen Thomas |19
1.2.3 Locaties zware industrie
Door de afhankelijkheid van omvangrijke grondstoffen wordt de locatie van de zware industrie door de factor
bereikbaarheid bepaald. Bereikbaarheid over water, het spoor en de weg is essentieel voor de
vestigingslocatie. De (zee)havens zijn bij uitstek de locaties waar de zware industrie zich in Nederland
geclusterd heeft. Bedrijven die zich heroriënteren of voor het eerst zich vestigen hebben ook de voorkeur voor
deze locaties. Figuur 12 geeft de locaties van de verschillende industriesectoren in de zware industrie aan.
Op internationaal niveau spelen daarnaast factoren als het uurloon en de prijs van grondstoffen een
belangrijke rol voor de locatiekeuze van deze bedrijven. Het blijkt echter dat het verplaatsen van activiteiten
naar financieel voordeligere landen niet altijd loont. Risico’s op het gebied van wet- en regelgeving, logistiek,
veiligheid en een onstabiele politiek wegen vaak niet op tegen de financiële voordelen (Jorissen, 2008).
Volgens een onderzoek van Deloitte (2008) is in 2007 een trendbreuk waarneembaar, waarbij de trek naar lage
lonen landen definitief is gestagneerd en bedrijven de focus leggen op het behoud van de activiteiten in
Nederland.
1.2.4 Zware industrie en problemen
De industrie in Nederland is onlosmakelijk verbonden met de negatieve milieueffecten die de sector
veroorzaakt. In het bijzonder draagt de zware industrie een slecht imago met zich mee, onder andere
veroorzaakt door de problemen die rondom de locaties, waar de zware industrie is gevestigd, spelen, zoals:
- Luchtvervuiling
- Bodemvervuiling
- Geluidoverlast
- Stankoverlast
- Verkeersoverlast
- Veiligheid
- Luchtvervuiling
Dit onderzoek beperkt zich tot de luchtvervuilingproblematiek van de zware industrie. Een belangrijke bijdrage
aan deze luchtvervuiling is de CO2 uitstoot, die o.a. wordt veroorzaakt door de verbranding van fossiele
brandstoffen voor het opwekken van energie. De zware industrie draagt jaarlijks voor 40% bij aan de totale
CO2 uitstoot op de wereld, met een versterkt broeikaseffect tot gevolg. In Nederland ligt dit percentage rond
de 30% van de tweehonderd miljoen ton CO2 die Nederland per jaar uitstoot (Technisch Weekblad, 2009).
De zware industrie is al jaren bezig met het ‘verschonen’ van de uitstoot die deze processen veroorzaken. Na
de ’end-of-pipe-benadering’4, die in de jaren tachtig werd gehanteerd om te voldoen aan de
milieumaatregelen, zien bedrijven eind jaren negentig het milieu meer en meer als ‘klant’, wiens wensen
worden verwoord door consumenten, overheden en milieuorganisaties (Baas et al, 1999). Het optimaliseren
van de bedrijfsprocessen wordt belangrijker. In de afgelopen jaren is door technologische ontwikkelingen het
innoveren van deze processen verder doorgedrongen in de bedrijfsvoering, waardoor noodzakelijke
milieumaatregelen volledig zijn geïntegreerd binnen de ondernemingen.
4 Methodologie waarbij aan het einde van het proces de milieuschade wordt beperkt door schadelijke stoffen bij de uitstoot eruit te
filteren.
20 | De weg naar een duurzame samenwerking
Het Kyoto Protocol5 uit 1997 was een eerste stap op weg naar een mondiale reductie van de wereldwijde CO2
uitstoot. Sinds dat moment zijn de ontwikkelingen met betrekking tot het beperken van het broeikasgas in
sneltreinvaart gegaan. Koplopers als Al Gore6 en Clinton hebben de vaart er in weten te houden en de
noodzaak tot reductie van de CO2 uitstoot hoger op de politieke agenda weten te zetten. De Europese Unie
(EU) heeft zich vergaande doelen gesteld waar de lidstaten ondanks de financiële crisis achter zijn blijven staan
(Trouw, 2008). Nederland heeft haar eigen doelstelling vastgelegd in het Duurzaamheidakkoord (2007). Een
overzicht van de EU doelstellingen en die van Nederland zijn opgenomen in Tabel 4.
De uiteindelijke doelstelling is om de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau te
stabiliseren, waarbij gevaarlijke, door de mens teweeggebrachte effecten op het klimaatsysteem worden
voorkomen (EU, 2009). Voor het realiseren van de doelstellingen is naast een bijdrage van overheid en
consument, een essentiële bijdrage van de industrie noodzakelijk. Voor de realisatie van de doelstellingen zijn
verschillende instrumenten en richtlijnen opgesteld door de overheid voor onder andere de industrie. Eén van
deze instrumenten die de Nederlandse overheid heeft geïnitieerd, betreft de Meerjaren Afspraken Energie
Efficiency (MJA3).
1.2.5 MJA3
In de MJA3 zijn en worden afspraken gemaakt tussen overheid, instellingen, brancheorganisaties en het
bedrijfsleven. Het doel is om efficiënt om te gaan met energie en grondstoffen en door middel van de
toegepaste efficiency bij te dragen aan de reductie van de CO2 uitstoot. Er worden afspraken gemaakt over
onder andere het percentage energie-efficiencyverbetering dat een bedrijf over de periode 2005-2020 moet
realiseren. MJA3 is de opvolger van MJA1 en MJA2 en is tot stand gekomen naar aanleiding van onder andere
het Duurzaamheidakkoord. In de MJA3 is ten opzichte van de voorgangers de intensivering van de
samenwerking tussen de betrokken partijen toegenomen, is de toetreding voor meer sectoren toegankelijk
gemaakt en is de termijn verlengd van 2012 naar 2020. Bedrijven en instellingen die zich aan de MJA
committeren, genieten (tijdens de periode om de energie-efficiency te realiseren) extra begeleiding vanuit de
overheid. Zo ondersteunt de overheid onder andere bij het in kaart brengen van de mogelijkheden voor
energie-efficiencyverbetering, bij het overdragen van kennis en bij het informeren over subsidieregelingen
(SenterNovem, 2008).
Ondanks het succes van MJA2 met een gemiddelde energie-efficiencyverbetering van 15% van de
deelnemende partijen in de periode 1998-2005 (SenterNovem, 2008), zijn van de 47.000 bedrijven binnen de
5 Met het verdrag zijn industrielanden overeengekomen om de uitstoot van broeikasgassen - o.a. koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en
lachgas (N2O) - in 2008-2012 met gemiddeld 5,2% te verminderen ten opzichte van het niveau in 1990. De reductiepercentages verschillen
van land tot land, naarmate economische kracht - economisch zwakkere landen krijgen lagere reductiepercentages - en huidige uitstoot. 6 Albert Arnold "Al" Gore Junior (Washington D.C., 31 maart 1948) is een Amerikaanse politicus van de Democratische Partij, voormalig
vicepresident, en in 2007 onderscheiden met de Nobelprijs voor de Vrede. Gores lezingen vormden de basis voor de documentaire An
Inconvenient Truth. Deze film bracht de discussie over het broeikaseffect naar een hoger niveau.
Klimaatdoelstellingen Nederland Europese Unie
Reductie CO2 uitstoot 30 %* 20 %*
Energie-efficiëntie verbetering 2 % per jaar 20 %*
Inzet aandeel duurzame energie 20 % 20 %
Inzet aandeel biobrandstoffen 10 % 10 %
Tabel 4: Nederlandse en Europese klimaatdoelstellingen voor 2020 * = Ten opzichten van 1990
P5
Jurjen Thomas |21
Nederlandse industrie er op dit moment nog maar 900 bedrijven die officieel deelnemen aan de MJA3 (juni
2009). Kortom, nog geen 2% van de Nederlandse industriële bedrijvigheid heeft zich gecommitteerd aan de
meerjarenafspraken energie-efficiency.
Uit het meest recente evaluatieverslag van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) blijkt dat -
om het uiteindelijke doel van een maximale temperatuurstijging van 2° Celsius ten opzichte van het pre-
industriële niveau te halen - de mondiale emissie van broeikasgassen na 2020 niet verder mag stijgen. Dit
betekent dat de activiteiten van de Europese Gemeenschap moeten worden opgevoerd, dat de ontwikkelde
landen snel bij de emissiereductie moeten worden betrokken en dat de deelname van ontwikkelingslanden aan
dit proces moet worden gestimuleerd (Europese Unie, PB L 140, 63).
Met een magere deelname van bedrijven aan de MJA3, en kritische berichten uit de EU, de media en uit
wetenschappelijk onderzoek (o.a. Rödel, 2008) over de haalbaarheid en het realisme van de doelstellingen, is
de noodzaak voor extra maatregelen, die bijdragen aan innovaties voor het reduceren van de CO2 uitstoot,
evident.
1.3 Achtergrond: integraal ketenbeheer en industriële ecologie
1.3.1 Integraal Ketenbeheer als toegepaste oplossing
Bij de afspraken die zijn en worden gemaakt onder
de MJA3 ligt, naast duurzame energie, de focus op
energie zorgsystemen, vertaald op bedrijfs- of
ketenniveau (procesefficiency en ketenefficiency).
Energiezorg is het op structurele en economisch
verantwoorde wijze uitvoeren van organisatorische,
technische en gedragsmaatregelen, met als doel het
gebruik van energie te minimaliseren (SenterNovem,
2009). Onderdeel van energiezorg is integraal
ketenbeheer (IKB). Bij integraal ketenbeheer wordt
gestreefd naar het zoveel mogelijk sluiten van
stofkringlopen en op het binnen aanvaardbare
grenzen brengen van restemissies en
restafvalstromen (Hofman, et al, 1997). De nadruk
ligt hierbij op de processen die voor of na het eigenlijke (productie)proces plaatsvinden. Integraal ketenbeheer
is dan ook verticaal of lineair van aard (Dekker, 1997). Figuur 13 geeft de pijlers van MJA3 schematisch
weergegeven.
Integraal ketenbeheer is slechts één van de mogelijke manieren om de milieueffecten van groepen van
ondernemingen te beschouwen (Baas et al, 1999). Een in de literatuur gebruikte overkoepelende term voor alle
concepten die de milieueffecten van een groep van ondernemingen in hun onderlinge samenhang
beschouwen, is Industriële Ecologie (IE) (Boons & Baas 1997, 1999, in Baas et al., 1999). Het begrip industriële
ecologie staat voor de vergelijking met natuurlijke ecosystemen, waarbij organismen zoveel mogelijk elkaar van
voedingsstoffen voorzien en elkaars afvalstromen maximaal benutten. Wanneer deze vorm van ecologie wordt
toegepast op industrieterreinen wordt getracht de milieubelasting te minimaliseren door rest- en bijproducten
zo te bewerken dat zij als grondstoffen kunnen dienen voor andere productieprocessen (ECN, 1999). Het finale
streefbeeld is om, zowel binnen bedrijven zelf als tussen bedrijven onderling, energie- en grondstoffen zodanig
Figuur 13: Pijlers MJA3 (SenterNovem, 2009)
22 | De weg naar een duurzame samenwerking
te gebruiken en uit te wisselen, dat energie en materialen zo min mogelijk verloren gaan. Industriële ecologie
staat dus, anders gezegd, voor de koppeling van energie- en reststromen in de industriële bedrijvigheid.
1.3.2 Industriële ecologie als mogelijke oplossing
Uit het voorgaande wordt duidelijk dat voor het behalen van de gewenste doelstellingen met betrekking tot
het reduceren van de CO2 uitstoot, een forse bijdrage van de industriesector wenselijk is. Eind 20ste
eeuw werd
geconcludeerd dat de belangstelling voor het onderwerp ‘industriële ecologie’ sterk groeiende is, maar nog te
weinig tot praktische realisatie leidde (Baas et al, 1999). Aan het einde van het eerste decennium van deze
eeuw, blijkt op basis van het beperkt aantal gerealiseerde projecten7 en vele publicaties over het onderwerp
8,
dat er aan die situatie weinig veranderd is. Toch wordt industriële ecologie nog steeds gezien als een
belangrijke oplossing voor de reductie van de CO2 emissie van bedrijven.
Uit onderzoek in 1997 (Dekker) en 1999 (Baas et al.) blijkt dat industriële ecologie een complex
procesvraagstuk met zich meebrengt, waarbij de volgende knelpunten naar voren zijn gekomen.
- Industriële ecologie eist een vergaande en intensieve samenwerking tussen betrokken
ondernemingen en dan gaat het niet alleen om industriële bedrijven, maar ook om
energiebedrijven, waterleidingbedrijven, de lokale en regionale overheid, milieubewegingen en
financiële instellingen (Baas et al, 1999).
- Onderlinge afhankelijkheid kan door ondernemers gezien worden als een te hoog risico.
Uitwisseling van reststromen kan leiden tot afhankelijkheid van deze reststromen, wanneer om
de een of andere de leverende partij zou weg vallen brengt dit de positie van de ontvangende
partij in gevaar.
- Zowel binnen de organisatie als aan de technische kant van het productieproces moeten de
noodzakelijk aanpassingen worden doorgevoerd. Bedrijven zijn over het algemeen voorzichtig
wanneer er ‘grote’ procesveranderingen moeten worden doorgevoerd.
- Om tot de juiste combinatie van industriële ecologie te komen en voor een langere periode
contracten af te sluiten is het uitwisseling van vertrouwelijke informatie onderling cruciaal. Dit is
voor veel bedrijven een moeilijke stap omdat gevoelige informatie op deze manier buiten de
hekken komt te liggen en binnen handbereik van concurrente kan komen.
- Door het beperkt aantal projecten is er weinig informatie beschikbaar over de crux in de
sluitende businesscase, waardoor onzekerheid over de terugverdientijden een terugkerende
belemmerde factor is voor het implementeren van industriële ecologie (Dekker, 1997).
De complexiteit van het proces om tot industriële ecologie op industrieterreinen of industrieclusters te komen,
heeft er mede toe bijgedragen dat slechts weinig projecten met industriële ecologie zijn gerealiseerd. De
kansrijkheid die industriële ecologie nog steeds krijgt toebedeeld bij de reductie van CO2-uitstoot door zware
industrie en de tegenvallende aantallen van projecten vormen de aanleiding voor dit onderzoek. Een integrale
aanpak waarbij partijen intensief samenwerken om een gemeenschappelijke visie te realiseren is noodzakelijk
7 Op basis van literatuur en verkennende gesprekken zijn twintig projecten geselecteerd waar IE wordt toegepast. In bijlage V wordt nader
op deze praktijkvoorbeelden ingegaan. 8 Zie de literatuurlijst achter in dit rapport voor een volledig overzicht.
“De term industriële ecosystemen verbeeldt als geen ander waar de verantwoordelijkheid van het
bedrijfsleven voor het milieu uiteindelijk toe moet leiden: géén - of hooguit minimale - uitstoot. Het geeft
aan dat bedrijven een forse stap verder kunnen gaan dan ze nu doen.” (Hillen, 2000)
P5
Jurjen Thomas |23
om dergelijke complexe veranderprocessen tot successen te maken. Op dit punt ligt er nauw verband met de
aanpak hoe huidige gebieden doormiddel van een integrale gebiedsontwikkeling tot ontwikkeling worden
gebracht.
1.4 Achtergrond: Integrale gebiedsontwikkeling en het ontwikkelproces
Het ontwikkelproces dat tijdens de initiatieffase van een gebiedsontwikkeling komt kijken, vormt binnen het
afstudeerlab Urban Area Development waarvan uit dit onderzoek tot stand komt, een belangrijke
onderzoeksveld. Onderzoek naar het verkrijgen van inzicht in deze vaak complexe processen draagt bij om het
ontwikkelproces te verbeteren en te sturen. Een opkomende ontwikkeling binnen de gebiedsontwikkeling is
het cradle-to-cradle (C2C) concept. Cradle to Cradle (van wieg tot wieg) is een ontwerpconcept van architect
William McDonough en chemicus Michael Braungart op basis van eco-effectiviteit (SenterNovem, 2009). Het
principe voor hun ontwerpen ontlenen McDonough en Braungart aan de werking van ecosystemen, waarin het
ene organisme een functie heeft voor andere organismen. Hierbij staan kenmerken als samenwerking
(symbiose), het dienen als voedsel en onderlinge verrijking centraal. Binnen een gebied gaat het om het
creëren van echte meerwaarde voor mensen, natuur en economie in de ruimtelijke inrichting (Reyn, 2008). De
cradle-to-cradle-benadering wordt onder andere overwogen voor de gebiedsontwikkelingsprojecten als de
Schaalsprong in Almere, Klavertje 4 in de regio Venlo, de ondertunneling van de A2 in Maastricht en Park 20/20
in Haarlemmermeer (SenterNovem, 2008). De kenmerken van deze integrale benadering van het
ontwikkelproces die bij dergelijke gebiedsontwikkelingen komen kijken, zijn overeenkomstig met het
ontwikkelproces van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen.
1.4.1 Het ontwikkelproces
Net als voor het begrip gebiedsontwikkeling zijn voor het
ontwikkelproces dat hierbij komt kijken meerdere theorieën in
omloop. In dit rapport wordt betreffende de indeling van het
ontwikkelproces de meest gangbare verdeling gehanteerd.
Hierbij wordt het ontwikkelproces van een
gebiedsontwikkeling opgedeeld in vier fasen; initiatieffase,
haalbaarheidfase, realisatiefase en beheerfase (Figuur 14).
Elke fase wordt afgesloten door middel van een
fasedocument, waar de betrokken partijen de afspraken en
uitgangspunten voor een volgende fase in vastleggen.
De initiatieffase wordt getypeerd als de meest procesmatige fase, waarin over vrijwel alles onzekerheid
bestaat. Het is vooraf niet te bedenken hoe het proces zal verlopen, welke actoren belangrijk zijn of worden,
welke producten eruit komen of hoelang de startfase zal duren. Hierin is ieder gebiedsontwikkelingsproces
uniek (Van Randeraat, 2006). In dit onderzoek staat het ontwikkelproces centraal dat komt kijken tijdens de
initiatieffase waarbij het doel is om energie- en reststromen te koppelen op industrieterreinen. Het koppelen
en slim schakelen met energie- en reststromen op bedrijventerreinen, industriële ecologie genaamd, wordt
gezien als een belangrijk thema binnen gebiedsontwikkelingen waar de zware industrie het ruimtelijke
programma domineert. De gedachten achter industriële ecologie is net als de C2C-benadering gebaseerd op
het sluiten van kringlopen en het nabootsen van natuurlijke ecosystemen. In dit rapport wordt uitsluitend
gekeken naar gebieden met zware industrie.
Figuur 14: Fasering gebiedsontwikkeling.
24 | De weg naar een duurzame samenwerking
1.5 Probleem- en vraagstelling
Op basis van de onderdelen uit de vorige paragrafen is eerst een probleemstelling geformuleerd. Vanuit de
probleemstelling is de hoofdvraag voor het onderzoek tot stand gekomen. Om de hoofdvraag te beantwoorden
zijn ter ondersteuning onderzoeksvragen geformuleerd met bijhorende subvragen.
1.5.1 Probleemstelling
Op basis van de geschetste achtergrond uit de paragrafen 1.1 t/m 1.4 is de volgende probleemstelling
geformuleerd:
De zware industrie vormt een belangrijk onderdeel van de Nederlandse economie. Gelijktijdig veroorzaakt deze
sector veel problemen, waaronder een bijdrage van 40% aan de CO2 uitstoot. Op wereld, Europees en
nationaal niveau zijn afspraken gemaakt om de huidige CO2 uitstoot te reduceren. De Nederlandse overheid
treft maatregelen en ontwikkelt instrumenten om de duurzaamheidsdoelstellingen te halen. Ondanks de
successen met het bedrijfsleven, is er een matige betrokkenheid vanuit de industriesector. Afspraken met
betrekking tot de energiezorg op bedrijfs- en ketenniveau moeten bijdragen aan het realiseren van de
doelstellingen. Weinig aandacht vanuit de overheid gaat uit naar industriële ecologie op gebiedsniveau, terwijl
het koppelen van energie- en reststromen op industrieterreinen wel degelijk kan bijdragen aan de gewenste
CO2 reductie. Uit onderzoek blijkt dat het ontwikkelproces dat ten grondslag ligt aan industriële ecologie door
zijn complexiteit een bottle neck vormt in de realisatie van projecten waar industriële ecologie wordt
toegepast. De maatschappelijke druk achter de CO2 reductie en de duurzaamheiddoelstellingen hoog op de
politieke agenda, bieden kansen om opnieuw fors te investeren in industriële ecologie. Zonder helder beeld
van de huidige theoretische en praktische achtergrond van het complexe ontwikkelproces is echter een
versnelling, in de realisatie van projecten waar het delen van energie- en reststromen wordt toegepast,
uitgesloten.
1.5.2 Centrale vraagstelling
Op basis van de probleemstelling is de volgende hoofdvraag geformuleerd:
Wat zijn de kritische succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces om energie- en reststromen te
koppelen op zware industrieterreinen?
Om antwoord te vinden op de hoofdvraag zijn vier onderzoeksvragen opgesteld. Om de onderzoeksvragen te
beantwoorden is een aantal deelvragen opgesteld, die de zoektocht naar de antwoorden vereenvoudigt.
1. Wat zijn zware industrieterreinen?
- Wat is de definitie van een zwaar industrieterrein?
- Waar is de zware industrie in Nederland gevestigd?
- Is er een meerwaarde voor het delen van energie- en reststromen binnen industrieclusters?
- Wat is de relatie tussen het thema energie- en reststromen en duurzame bedrijventerreinen?
2. Wat wordt er onder het delen van energie- en reststromen verstaan?
- Hoe is het thema energie- en reststromen (industriële ecologie) ontstaan?
- Welke vormen van industriële ecologie zijn te onderscheiden?
- Wat is de beweegreden voor het delen van energie- en reststromen?
3. Hoe ziet het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling eruit?
P5
Jurjen Thomas |25
- Welke fasering wordt tijdens het ontwikkelproces gehanteerd?
- Welke elementen zijn onmisbaar voor het ontwikkelproces?
- Op welke manier vindt sturing tijdens het ontwikkelproces plaats?
4. Welke methoden kunnen worden gebruikt om ontwikkelprocessen te analyseren?
1.5.3 Afbakening
Om de hoofdvraag, onderzoeksvragen en de bijhorende deelvragen, zo volledig en duidelijk mogelijk te kunnen
beantwoorden, wordt in deze subparagraaf de focus van het onderzoek omschreven.
De afbakening van het onderzoek vindt plaats op twee vlakken:
Om te beginnen is voor het theoretisch en praktisch kader in dit onderzoek uitsluitend gekeken naar de
Nederlandse situatie. Inmiddels zijn in Nederland de eerste voorbeelden met betrekking tot het delen van
energie- en reststromen op bedrijventerreinen gerealiseerd. Waar Nederlandse bedrijven tien jaar geleden nog
afhankelijk waren van kennis en ervaring op basis van buitenlandse praktijkvoorbeelden, zijn er nu Nederlandse
voorbeelden voor handen, waarbij geen rekening hoeft te worden gehouden met cultuurverschillen en andere
wet- en regelgeving tussen Nederland en de landen waar bij eerder onderzoek naar werd gekeken. De tweede
afbakening betreft het ontwikkelproces dat plaatsvindt voorafgaand aan de praktische handeling die komt
kijken bij het delen van energie- en reststromen. Onder deze eerste fase, de initiatieffase en de
haalbaarheidsfase verstaan, echter ligt de nadruk op de initiatieffase, aangezien deze fase als de meest
procesmatige fase wordt ervaren. Zoals aangegeven wordt deze fase gedomineerd door complex
ontwikkelproces met veel verschillende partijen en belangen.
1.6 Doel en resultaten
Het onderzoek heeft tot doel inzicht te geven in de succes- en faalfactoren van het ontwikkelproces van het
delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen. Het inzicht kan bijdragen aan de kansrijkheid
van initiatieven rondom de industriële ecologie op een industrieterrein, waardoor er versneld een win-win
situatie voor industrie en milieu wordt gecreëerd.
De inzichten, tevens resultaten van het onderzoek, kunnen worden vertaald naar concreet advies voor
marktpartijen en overheden. Bij goed advies kunnen valkuilen worden vermeden en lopende
ontwikkelprocessen worden verbeterd of versneld. Een belangrijk onderdeel van dit onderzoek vormt de
casestudie, de praktijkervaring uit deze studie kan als lering of inspiratie dienen voor nieuwe initiatieven.
Voor de analyse van de praktijk is een methode ontwikkeld om het ontwikkelproces van industriële ecologie bij
drie cases in Nederland te analyseren. Deze methode kan worden doorontwikkeld tot een breed inzetbaar
instrument, waarmee de grip op complexe ontwikkelprocessen, die komt kijken bij de introductie van
industriële ecologie, kan worden vergroot. Bij een eventueel vervolgtraject kan de methode worden vertaald
naar een generiek instrument voor ontwikkelprocessen die plaatsvinden bij alle soorten gebiedsontwikkelingen
in Nederland.
“Industriële ecologie is de kunst van het schakelen van bedrijfsprocessen, disciplines, partijen, belangen en
geldstromen met het oog de ultieme energie efficiency op een industrieterrein (of in een gebied) te
realiseren.” (Vrij naar De Zeeuw, 2008)
26 | De weg naar een duurzame samenwerking
1.7 Relevantie
De relevantie van dit onderzoek wordt zowel vanuit de wetenschappelijke als vanuit de maatschappelijke
context beschreven.
1.7.1 Wetenschap
Een belangrijk onderzoeksveld van de Leerstoel Integrale Gebiedsontwikkeling van de Master Real Estate and
Housing is het ontwikkelproces van complexe gebiedsontwikkelingen. Onderzoek naar het verkrijgen van
inzicht in deze ontwikkelprocessen draagt bij om deze complexe processen te verbeteren en te sturen. In dit
onderzoek staat het ontwikkelproces dat komt kijken bij het koppelen van energie- en reststromen centraal. De
koppeling, industriële ecologie genaamd, wordt gezien als hét thema binnen gebiedsontwikkelingen waar de
zware industrie het ruimtelijke programma domineert.
In dit onderzoek worden praktijksituaties geanalyseerd met behulp van een methode die is ontwikkeld op basis
van bedrijfsorganisatorische veranderingstheorieën. De methode is verrijkt theorieën en ervaringen gebaseerd
op eerder onderzoek naar het ontwikkelproces van gebiedsontwikkelingen. Met deze aanpak is getracht tot
verrassende inzichten en unieke resultaten te komen, wat de bestaande kennis verrijkt en studenten en
wetenschappers uitdaagt tot vervolg onderzoek.
1.7.2 Maatschappij
Het besef is daar! De huidige manier van wonen, werken en recreëren van de mens brengt het leven van
toekomstige generaties in gevaar. Bewust en/of onbewust is gestart aan de transitie naar een duurzame
wereld. Een belangrijk onderdeel van deze transitie is het beperken - zo niet - stoppen van het gebruik van
eindige grondstoffen. Het verduurzamen, besparen en het efficiënt gebruiken van energie kunnen een bijdrage
leveren naar een manier van leven waarin beperkt gebruik wordt gemaakt van eindige grondstoffen. De zware
industrie is met 30% een groot verbruiker van deze, nu nog hoofdzakelijk door fossiele grondstoffen
opgewekte, energie.
Het delen van energie- en reststromen, in dit onderzoek industriële ecologie genaamd, levert een bijdrage aan
het efficiënt gebruik van de energie. Het doel van het onderzoek is inzicht verschaffen naar het
ontwikkelproces dat voorafgaand aan de realisatie van industriële ecologie, met als doel de kansrijkheid van
het delen van energie- en reststromen binnen zware industriegebieden te vergroten. Op deze manier dragen
de resultaten bij aan het versnellen en verbeteren van het ontwikkelproces, waardoor de zware industrie het
energie verbruik kan beperken en de CO2 uitstoot kan reduceren en zo bijdraagt aan de maatschappelijke wens
voor de transitie voor een duurzame wereld.
De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek kunnen in een vervolgtraject worden vertaald naar advies
op maat voor marktpartijen en overheden, om hen te helpen samen de industriële ecologie op zware
industrieterreinen te initiëren en te realiseren.
1.8 Leeswijzer
In dit hoofdstuk is in eerste instantie de theoretische achtergrond van het onderzoek beschreven. Op basis
hiervan is een probleemstelling en centrale onderzoeksvraag geformuleerd. In het tweede hoofdstuk van dit
rapport wordt ingegaan op de operationalisering van het onderzoek en worden de onderzoeksmethoden
beschreven. In hoofdstuk 3 worden de bevindingen van de theoretische verdieping rondom het onderwerp
uiteengezet. Tevens worden in dit hoofdstuk – op basis van de theorie – factoren gefilterd die het
P5
Jurjen Thomas |27
ontwikkelproces in de initiatieffase beïnvloeden. Hoofdstuk 4 vormt het analysekader. In dit hoofdstuk worden
de gefilterde factoren en de input van verandermanagement theorieën samengebracht, om uiteindelijke tot
één model te komen waarmee het ontwikkelproces in de initiatieffase van het delen van energie- en
reststromen op zware industrieterreinen is te analyseren. In hoofdstuk 5 worden de drie cases beschreven.
Tevens worden in dit hoofdstuk doormiddel van het model de factoren beoordeeld. In hoofdstuk 6 volgt
uiteindelijke de conclusie. Hier worden de resultaten van de drie cases onderling vergelijken en wordt op basis
van deze bevindingen een conclusie opgemaakt. Na hoofdstuk 6 rest nog de aanbevelingen. Het rapport sluit af
met een discussie, waar de tekortkomingen van het onderzoek worden besproken, gevolgd door suggesties
voor vervolg onderzoek en aanbevelingen voor de Brink Groep.
28 | De weg naar een duurzame samenwerking
2 Onderzoeksopzet
In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksaanpak beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het soort
onderzoek, het onderzoeksdesign en de methoden die hebben bijgedragen in het realiseren van de doelstelling
van het onderzoek.
2.1 Soort onderzoek
In het onderzoek staat het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling centraal. Het betreft het
ontwikkelproces van een bijzondere gebiedsontwikkeling, namelijk die van zware industrieterreinen waarbij
thema het delen van energie- en reststromen leidend is. Het is vooraf niet te bedenken hoe dit
ontwikkelproces zal verlopen, welke actoren belangrijk zijn of worden, welke resultaten eruit komen of hoe
lang de initiatieffase zal duren (Van Randeraat, 2006). Daaraan kan worden toegevoegd dat mensen die invloed
uitoefenen op het ontwikkelproces vaak intuïtief handelen. De complexiteit en het eigen karakter van het
proces bemoeilijkt de uitvoering van een valide wetenschappelijk onderzoek. Om toch tot een gedegen
onderzoeksopzet te komen is het onderzoek zowel op de theorie als de praktijk gericht en vormt het een
combinatie van beschrijvend en explorerend onderzoek. Het resultaat is een kwalitatief onderzoek waarbij
gebruik is gemaakt van meerdere onderzoeksmethoden voor het beantwoorden van de centrale vraagstelling.
P5
Jurjen Thomas |29
2.2 Onderzoeksdesign
Een schematische weergave van de onderzoeksopzet is opgenomen in Figuur 15. Ter ondersteuning van de
leeswijzer is de hoofdstukindeling als onderligger toegevoegd en worden in deze paragraaf de genomen
stappen toegelicht.
Figuur 15: Onderzoeksontwerp.
De eerste twee stappen bestaan uit een theoretische en praktische verkenning. Na een brede oriëntatie op de
onderwerpen ‘bedrijventerreinen’ en ‘duurzaamheid’, is de focus op de zware industrie gelegd. Tijdens deze
oriënterende fase is op basis van meerdere bronnen literatuuronderzoek verricht. Parallel aan deze literaire
verdieping zijn gesprekken gevoerd met uiteenlopende personen uit verschillende organisaties om samen met
de theorie tot een afbakening van het onderzoek te komen.
Op basis van de verkenning is de probleemformulering, doelstelling en de centrale vraagstelling tot stand
gekomen, als beschreven in het voorgaande hoofdstuk. Bij de volgende stap is opnieuw een theoretisch en
praktisch gedeelte parallel uitgevoerd. Op basis van de centrale vraagstelling heeft een verdieping plaats
gevonden in de onderwerpen ‘zware industrie’, ‘energie- en reststromen’ en ‘het ontwikkelproces van
30 | De weg naar een duurzame samenwerking
gebiedsontwikkelingen’. Naast de verdieping is op basis van deze theorie een aantal factoren gefilterd die het
ontwikkelproces beïnvloeden.
De resultaten uit hoofdstuk 3 hebben als input gediend voor de ontwikkeling van de analysemethode
(processcan), zoals toegelicht in hoofdstuk 4 ‘Analysekader’. De bruikbaarheid van de analysemethode wordt
getoetst tijdens de casestudie. Tevens wordt op basis van de literatuur en secundaire documentatie die
beschikbaar is over de cases een analyse uitgevoerd. Onderdeel van de analyse zijn de interviews met personen
die in het ontwikkelproces om tot het koppelen van energie- en reststromen te komen betrokken zijn of waren.
De laatste stap wordt gevormd door de ‘conclusie en aanbevelingen’. Eerst wordt in hoofdstuk 6 de conclusie
beschreven aan de hand van de subconclusie die gedurende het onderzoek zijn ontstaan. Tevens wordt er in dit
hoofdstuk nader ingegaan op de resultaten van de casestudie en wordt antwoord gegeven op de
onderzoeksvragen en de centrale onderzoeksvraag. De laatste stap in het onderzoeksontwerp wordt
ingenomen door de aanbevelingen. De aanbevelingen zijn onderdeel van het hoofdstuk ‘Discussie’, waarin
naast de beperkingen van het onderzoek, wordt ingegaan op de theoretische en praktische vervolg stappen.
2.3 Methoden en technieken
De basis van het onderzoek wordt gevormd door de combinatie van het literatuuronderzoek, de oriënterende
gesprekken en de casestudie. Het verkennende karakter van het onderzoek wordt hoofdzakelijk veroorzaakt
door de beperkte Nederlandse ervaring en literatuur met betrekking tot het ontwikkelproces om tot koppeling
van energie- en reststromen te komen op zware industrieterreinen. De methoden en technieken die zijn
gebruikt voor het onderzoek worden in deze paragraaf nader toegelicht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen
methoden en technieken als onderdeel van het bureauonderzoek en methoden en technieken als onderdeel
van het veldonderzoek.
2.3.1 Bureauonderzoek
Een groot gedeelte van het onderzoek is uitgevoerd van achter het bureau. Tijdens het bureauonderzoek zijn
de volgende methoden en technieken gehanteerd om tot de gewenste verdieping te komen. Aan de hand van
de literatuurstudie is een theoretische verdieping uitgevoerd naar verschillende onderwerpen uit de centrale
vraagstelling. Het literatuuronderzoek heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van een methodiek voor de
analyse van het ontwikkelproces waarbij de koppeling met energie- en reststromen tot stand komt op
industrieterreinen.
2.3.2 Verkennende gesprekken
Parallel aan de theoretische verdieping heeft een praktische verdieping plaatsgevonden door middel van het
analyseren van documenten en artikelen, en door het voeren van verkennende gesprekken. In paragraaf 8.1.4
is een lijst opgenomen met de namen van de personen die in de aanloopfase zijn benaderd in het kader van dit
onderzoek. De verscheidenheid in achtergronden van deze personen heeft tot een bewustere afbakening van
het onderzoek geleid.
2.3.3 Actieonderzoek
Onderdeel van dit onderzoek is het ontwikkelen van een instrument waarmee het ontwikkelproces dat vooraf
gaat aan de implementatie van industriële ecologie op industrieterreinen geanalyseerd kan worden gebracht.
Zo worden factoren van het ontwikkelproces die geselecteerd zijn in het theoretisch kader beoordeeld en
P5
Jurjen Thomas |31
ingedeeld naar mate van kritische succes- of faalfactoren en worden handvatten aangereikt voor het bijsturen
van het ontwikkelproces. In paragraaf 2.5 wordt nader op de uitwerking van dit instrument ingegaan. De
combinatie van het ontwikkelen van een dergelijk analyse-instrument en door dit instrument te toetsen en
verder te ontwikkelen tijdens de casestudie is deze aanpak te typeren als actie-onderzoek. Actie-onderzoek is
rond 1940 ontstaan in de Verenigde Staten (Van der Zee, 2006). De uiteindelijke toetssteen van dit soort
onderzoek ligt in de praktische bruikbaarheid van de gegenereerde kennis (Brouwer, 1986). Het herkenbare
karakter van dit actie-onderzoek is zowel vanuit de aard van de onderzoeker, als vanuit het afstudeerbedrijf de
Brink Groep, tot stand gekomen. Voor beide partijen is de praktische slag in het onderzoek cruciaal voor een
geslaagd afstudeerproject.
2.4 Casestudie
De casestudie is – zoals uit het onderzoeksdesign blijkt – een belangrijk onderdeel van het onderzoek. In de
casestudie worden drie cases geanalyseerd en wordt het analysemodel uit het analysekader getoetst. Voor de
selectie van de cases zijn uitgangspunten en selectiecriteria gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de
cases die geselecteerd worden in Nederland liggen. Deze keuze is gemaakt om de betrouwbaarheid van de
onderzoeksresultaten te verhogen. Zo worden invloedrijke factoren zoals cultuur, wet- en regelgeving, politiek
en taal uitgesloten. Een tweede uitgangspunt heeft betrekking op de bedrijventerreintypologie. Er is gekozen
om alleen cases op te nemen die gelegen zijn op een zwaar industrieterrein, zeehaventerrein of gemengd
bedrijventerrein. Een nadere toelichting van deze typologie wordt behandeld in paragraaf 3.1.1, tevens is de
complete uitwerking van deze typologie opgenomen in de bijlage VII.
Uit de vakbladen, via het internet en naar aanleiding van verkennende gesprekken is op basis van de
uitgangspunten een longlist van projecten gefilterd (Bijlage V). Uit deze reeks van projecten zijn met behulp van
negen selectiecriteria drie cases geselecteerd voor de uiteindelijke casestudie. Voor de selectiecriteria is
onderscheid gemaakt in criteria met betrekking tot de thema’s industriële ecologie, proces en terrein.
Thema 1 | Het terrein:
- Een cluster: een casus dient zich te bevinden op een terrein waarbinnen meerdere bedrijven
geclusterd zijn of waar de plannen zijn om in de toekomst te clusteren.
- Goede infrastructuur: het terrein wordt zowel ontsloten over het spoor, het water als over de
weg.
- Hoge milieucategorie: Op het terrein valt meer dan de helft van de bedrijvigheid onder de zware
industrie (milieucategorie 4,5 en 6 ).
Thema 2 | Het ontwikkelproces:
- Bedrijfskring: op het bedrijventerrein is een overkoepelde organisatie aanwezig.
- Samenwerking: De bedrijven op het terreinen werken onderling samen.
- Openheid: bedrijven staan open voor het uitwisselen van gevoelige informatie van
bedrijfsprocessen om tot duurzame samenwerking te komen.
“A case study is an empirical inquiry that investigates a contemporary phenomenon within its real-life
context, especially when the boundaries between phenomenon and context are not clearly evident”. (Yin,
1994)
32 | De weg naar een duurzame samenwerking
Thema 3 | Industriële ecologie:
- Energie- en reststromen: op het terrein worden energie- en reststromen gedeeld of is er de
intentie dit in de nabije toekomst te ontwikkelen.
- Duurzaam bedrijventerrein: duurzaamheid neemt een belangrijke positie binnen de gezamenlijke
focus ten aanzien van het terrein.
- Energieverbruik: Energie vormt een belangrijk thema op het terrein. Hetzij door de aanwezige
grootverbruikers, hetzij door de mogelijkheid om efficiënter om te gaan met de benodigde
energie.
Op basis van de uitgangspunten en selectiecriteria zijn drie zware industrieterreinen geselecteerd die zijn
opgenomen in de casestudie van dit onderzoek, te weten:
Casus 1 – Duurzaam Industriepark Cranendonck (DIC)
De eerste casus betreft het Duurzaam Industriepark Cranendonck. Op dit terrein, gelegen ten zuiden van
Eindhoven, is de Nyrstar Zinkfabriek gehuisvest. Nyrstar, tevens eigenaar van de grond, heeft in 1999 samen
met een aantal andere partijen het idee opgepakt om een deel van het Nyrstar terrein te ontwikkelingen tot
industrieterrein. In de nieuwe plannen met betrekking tot het DIC neemt het thema ‘industriële ecologie’ vanaf
het begin een belangrijke plaats in het ontwikkelproces.
Casus 2 – Industriepark Koningspleijn
De tweede casus betreft het Industriepark Koningspleijn in Arnhem, waar op dit moment onder andere
Industriepark Kleefse Waard is gelegen. Het terrein wordt ontsloten door de A12 en A325 via de N325.
Daarnaast ligt het terrein in de rivieroksel waar de Neder Rijn en IJssel splitsen. Op het huidige terrein zijn
inmiddels zestig bedrijven gevestigd. De buizen infrastructuur die op het terrein is achtergelaten door Akzo
Nobel, is nu een belangrijk onderdeel van het industriepark. De huidige bedrijven delen via deze bestaande
infrastructuur onder andere stoom, CO2, waterstof en perslucht. Er liggen plannen om het terrein uit te
breiden en deels te herontwikkelen, waarbij in de nieuwe plannen het delen van energie- en reststromen een
belangrijk thema vormt van de ontwikkelvisie.
Casus 3 – Industrieterrein Moerdijk
Bij de laatste casus, Industrieterrein Moerdijk, is het koppelen van energie- en reststromen reeds jaren geleden
geïntroduceerd door de grote bedrijven. Onder andere Shell heeft als initiator hierbij een belangrijke rol
vervuld. Om deze samenwerking te faciliteren en te stimuleren, is bij de aanleg van het terrein al gezocht naar
het clusteren van activiteiten. Het haven- en industrieterrein (1.200 hectare netto uitgeefbaar) is verdeeld in
een aantal thematische parken, zodat verwante bedrijven profiteren van elkaars producten en kennis. De
vorming van industriële clusters draagt bovendien bij aan een zorgvuldige invulling en een optimale benutting
van het terrein. Industriële ecologie is op deze manier onderdeel van het beleid van het Havenschap9
geworden. Met behulp van het monitoren van de bedrijfsprocessen wordt gestuurd op de locatie van nieuw te
vestigen bedrijven en het koppelen van bestaande.
De belangrijkste overeenkomst tussen de drie cases is dat voor alle drie de terreinen het delen van energie- en
reststromen hoog op de agenda staat. Het grootste verschil tussen de cases is dat – met betrekking tot de
industriële ecologie – elk terrein zich in een andere fase van het ontwikkelproces bevindt.
9 Het Havenschap Moerdijk verricht adviserende, dienstverlenende en uitvoerende werkzaamheden ten behoeve van ontwikkeling, aanleg,
uitgifte, beheer en exploitatie van het industrie- en haventerrein Moerdijk.
P5
Jurjen Thomas |33
De cases worden op basis van twee primaire bronnen geanalyseerd. Om te beginnen is documentatie
verzameld uit tijdschriften, kranten en via internet. Daarnaast is extra data verkregen via partijen die betrokken
zijn met de cases. Ter verrijking van de bevindingen uit de documentatie zijn met meerdere personen van de
betrokken partijen informatieve en diepte interviews gehouden. Omdat sommige ontwikkelingen nog in volle
gang zijn en omdat het in dit onderzoek gaat om gevoelige zaken als samenwerking en vertrouwen, zijn er in de
casusbeschrijvingen geen verwijzingen opgenomen naar de verkennende en diepte interviews. Dit is gedaan
om de voortgang van de processen op deze terreinen niet te beïnvloeden.
2.5 De matrixmanagementmethode
Onderdeel van dit onderzoek is het ontwikkelen van een methode voor het analyseren van de succes- en
faalfactoren tijdens het ontwikkelproces van het delen van energie- en reststromen op zware
industrieterreinen. Tevens verhoogt de methode de validiteit van het onderzoek, doordat er op een eenduidige
wijze geanalyseerd wordt. De methode die in hoofdstuk 4 wordt beschreven is geïnspireerd op basis van de
matrixmanagementmethode van Camp (1998). De matrixmanagementmethode wordt in deze paragraaf
geïntroduceerd en wordt vervolgens omgebouwd naar een procesanalysemethode voor ontwikkelprocessen
van bijzondere gebiedsontwikkelingen in het analysekader (Hoofdstuk 4).
Camp (2008) stelt dat bij het managen van
veranderingen binnen organisatie rekening
moet worden gehouden met ontwikkelingen
en bewegingen op drie verschillende
gebieden: het technische, het politieke en
het culturele gebied. Het technische beslaat
alles wat in een organisatie geregeld moet
worden, hieronder valt de inhoud van een
businesscase, de informatiestromen, de
procedures die doorlopen worden en de
technische kennis die in de organisatie
aanwezig is. Het politieke gebied heeft
betrekking op de beïnvloedingsprocessen in
de organisatie, waaronder de vergaderingen,
onderhandelingen, belangen en de beslissers
vallen. Het culturele verwijst naar allerlei specifieke gewoonten zoals het bedrijfsklimaat, de manier van
samenwerken en de persoonlijke houding van de betrokken personen. Een totaal beeld van de matrix van
Camp is opgenomen in Figuur 16.
Aan de implementatie van het delen van energie- en reststromen (industriële ecologie) op industrieterreinen
ligt een complex veranderingsproces ten grondslag. Zowel organisatorisch op het terrein, als bij de bedrijven
zelf, moet er een veranderproces worden opgestart om tot industriële ecologie te komen. Dit veranderproces
is bij een gebiedsontwikkeling onderdeel van het ontwikkelproces. De matrixmanagementmethode is
ontwikkeld om veranderingen binnen organisaties te analyseren en te sturen, maar vormt tevens een ideale
basis om het complexe ontwikkelproces – dat bij industriële ecologie komt kijken – te analyseren. Voor de
implementatie van industriële ecologie is aanpassend vermogen nodig van de interne organisatie van de
betrokken bedrijven, van de bedrijfskring op het industrieterrein en van de gemeente of havenschap. Deze
verandering heeft een zachte, proces matige kant die veel overeenkomsten vertoont met de complexe
veranderingen binnen organisaties.
Figuur 16: Schets matrixmanagementmethode van Camp (2002)
34 | De weg naar een duurzame samenwerking
2.6 Validiteit
Voor de validiteit van kwalitatief onderzoek kan onderscheid worden gemaakt tussen interne en externe
validiteit (Boaz en Ashby, 2003). Voor de interne validiteit – de mate waarin het redeneren van het onderzoek
juist is uitgevoerd, spelen de drie casussen een belangrijke rol. Als aangegeven heeft elk ontwikkelproces zijn
eigen karakter. Om de interne validiteit van het onderzoek te verhogen is ervoor gekozen om de drie casussen
aan de hand van dezelfde matrixmethode te analyseren. Daarnaast is getracht de interviews voor elke casus bij
de beslissingsbevoegden binnen de betrokken organisatie uit te houden.
De mate van externe validiteit geeft aan in hoeverre de resultaten van het onderzoek zijn te generaliseren.
Voor dit onderzoek is de externe validiteit moeilijk te bepalen. In de conclusie worden de resultaten uit de drie
cases met elkaar vergeleken. Er kan voorzichtig worden geconcludeerd dat de factoren die in meerdere cases
als kritische succesfactoren of kritische faalfactoren worden aangewezen, factoren zijn die ook bij andere
bijzondere gebiedsontwikkelingen als invloedrijke factoren tijdens het ontwikkelproces kunnen worden
beschouwd. Echter kan de validiteit verhoogd worden door in vervolg onderzoek het aantal cases uit te
breiden. Met betrekking tot de generaliseerbaarheid van het onderzoek, moet naar het tweede onderdeel van
het onderzoek worden gekeken. Namelijk de analysemethode (processcan) die wordt ontwikkeld, kan in de
toekomst als instrument worden ingezet bij het analyseren en sturen ontwikkelprocessen en kent dus een hoge
externe validiteit. Echter zal telkens opnieuw reflectie van de resultaten moeten plaats vinden, aangezien elk
ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling unieke eigenschappen met zich meebrengt.
P5
Jurjen Thomas |35
3 Theoretisch kader
Dit hoofdstuk vormt het theoretisch kader voor dit onderzoek. Er vindt een verdieping plaats op de drie
onderwerpen, zware industrie, energie- & reststromen en proces. De verdieping dient in eerste instantie ter
beantwoording van de onderzoeksvragen, die overeenkomen met de paragraaftitels. Tevens worden in dit
hoofdstuk factoren gefilterd die het ontwikkelproces met betrekking tot het delen van energie- en reststromen
op zware industrieterreinen beïnvloeden. Deze factoren vormen de basis voor het analysekader. De factoren
worden geaccentueerd door een licht blauw kader. Een overzicht van alle factoren is opgenomen in de
conclusie van dit hoofdstuk.
3.1 Wat zijn zware industrieterreinen?
Het eerste onderwerp betreft de zware industrie. Ter beantwoording van deze onderzoeksvraag worden
binnen dit onderwerp vervolgens vier thema’s behandeld. Allereerst wordt de typologie die in Nederland wordt
gehanteerd voor bedrijventerreinen belicht. Hierna worden op één volgend de thema’s locaties,
industrieclusters en duurzame bedrijventerreinen behandeld.
3.1.1 Industrieterreinen
Sinds 2005 is de typologie van bedrijventerreinen gebaseerd op basis van het Integrale
Bedrijventerreineninformatiesysteem (IBIS). Het doel van de IBIS-inventarisatie is tweeledig: inventariseren van
en informeren over alle uitgiftes op nieuwe bedrijvenlocaties in Nederland (IBIS, 2009). Het IBIS geeft
tevens informatie over de planning van nieuwe werklocaties10
. Dit systeem wordt landelijk ingezet voor
planningsdoeleinden van bedrijventerreinen op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau (Noordanus,
2008). Het IBIS rekent alleen met bedrijventerreinen, waarvan het bruto oppervlak meer dan een hectare
omvat. Tevens worden terreinen die overwegend bestemd zijn voor kantoren, detailhandel of horeca niet
meegenomen.
IBIS Werklocaties onderscheidt vijf typen bedrijventerreinen (IBIS, 2009)11
:
- Bedrijventerrein voor zware industrie: dit is een bedrijventerrein waar vestiging van alle soorten
bedrijvigheid is toegestaan (inclusiesief milieuhinderlijke bedrijven) en waar minimaal
bedrijvigheid in hindercategorie vijf is toegestaan;
- Zeehaventerrein: een bedrijventerrein met een laad- en loskade langs diep vaarwater, tevens
toegankelijk voor zeeschepen.
- Gemengd bedrijventerrein: terrein met een hindercategorie één tot en met vier, bestemd voor
reguliere bedrijvigheid en niet behorend tot de terreinen die zijn getypeerd als hoogwaardig
bedrijvenpark of distributiepark.
- Hoogwaardig bedrijvenpark: een bedrijventerrein dat specifiek is bestemd voor bedrijven met
hoogwaardige (productie- en/of R&D-) activiteiten.
- Distributiepark: bedrijventerrein dat specifiek is bestemd voor transport- en distributiebedrijven.
10
Bron: www.bedrijvenlocaties.nl. 11
Wanneer er meerdere typeringen van toepassing zijn op het terrein dan heeft de typering die van toepassing is op het grootste deel van
het terrein voorrang boven de andere typeringen.
36 | De weg naar een duurzame samenwerking
In dit onderzoek ligt de focus op de zware industrie. Het onderzoek richt zich zodoende hoofdzakelijk op de
bedrijventerreinen voor zware industrie en de zeehaventerreinen. Het merendeel van de gemeenten en regio’s
hebben de IBIS typologie bij de planning van lokale en regionale bedrijventerreinen overgenomen.
De totale voorraad bedrijventerrein in Nederland telde op 1 januari 2008 rond de 100.900 hectare bruto en
bijna 74.000 hectare netto bedrijventerrein (Tabel 5). De zware industrie, waaronder in dit rapport de zware
industrieterreinen en de zeehaventerreinen vallen, omvat 30% van de totale voorraad bruto terrein.
Type bedrijventerrein oppervlak (hectare bruto) oppervlak (hectare netto)
Zwaar industrieterrein 9.465 7.418
Zeehaventerrein 20.543 13.224
Gemengd bedrijventerrein 57.741 44.291
Hoogwaardig bedrijvenpark 3.708 2.601
Distributiepark 4.564 3.077
Niet bekend 4.889 3.171
Tabel 5: Voorraad aan bedrijventerreinen naar terreintype (peildatum 1 januari 2008) (IBIS, 2009).
3.1.2 Locaties
Ondanks het belang van de Nederlandse industrie anno 2009, kan
niet onopgemerkt blijven dat Nederland in de afgelopen 50 jaar
een verschuiving naar een diensteneconomie heeft doorgemaakt.
Volgens Atzema (1999) wordt de Nederlandse Industrie sinds 1963
gekenmerkt door een proces van ruimtelijke deconcentratie. De
voorheen sterke industriële basis van grote steden als Amsterdam,
Rotterdam en Utrecht is nagenoeg verdwenen. Het aantal banen
in de industriesectoren ligt in Amsterdam en Utrecht rond de 5%,
in Rotterdam rond de 11%. De industrie is nu vooral te vinden in
de middelgrote steden zoals Almelo, Bergen op Zoom, Roermond,
Helmond, Roosendaal en Deventer. Ondanks deze deconcentratie
onderscheiden Atzema en Wever (1999) vijf gebieden met een
forse concentratie industrie. Het gebied tussen de Maasvlakte en
Gorinchem, het Noordzeekanaalgebied, van de pier in IJmuiden
tot het IJ in Amsterdam, de provincies Noord-Brabant, Zuid-
Limburg en Twente.
In dit onderzoek is tien jaar na het onderzoek van Atzema en Wever een quickscan uitgevoerd naar de locaties
van de industrie in Nederland. De locaties zijn verzameld aan de hand van een data-analyse van de
verschillende brancheorganisaties die de sectoren vertegenwoordigen. Figuur 17 geeft een samenvatting van
deze analyse weer. Atzema en Wever (1999) concluderen, op basis van een vergelijking van de
werkgelegenheid in de industrie van deze gebieden (1973 is dit 54% ten opzichte van 50% in 1997), een
continuïteit in de ruimtelijke dynamiek. Er komen geen nieuwe industriegebieden meer bij, maar de oude
regio’s behouden tot op zekere hoogte hun industrieel karakter (Atzema, 1999).
Op basis van de data-analyse tijdens dit onderzoek is een overzicht van industrieconcentraties geschetst
(Figuur 17). Wanneer deze figuur naast de figuur van Atzema (1999) wordt gelegd, is te concluderen dat de
situatie – op dit schaalniveau – in de afgelopen tien jaar ongewijzigd is gebleven.
Figuur 17: Overzicht concentraties zware
industrie.
P5
Jurjen Thomas |37
3.1.3 Clusters
Een uiteenlopende regionale economische groei wordt onder andere veroorzaakt door externe
schaalvoordelen die bedrijven in regio’s ondervinden. Voorbeelden hiervan zijn de aanwezigheid van goed
opgeleid personeel, van kennis en informatie over technologie en markten, van grondstoffen, een passende
infrastructuur en de aanwezigheid van toeleveranciers en afnemers (Brakman & Garretsen, 2005; Weterings et
al, 2007). Deze omgevingsfactoren worden vaak gekoppeld aan de voordelen van clustering. De ruimtelijke
nabijheid tussen deze bedrijven zou de leerprocessen en de onderlinge concurrentie stimuleren.
Begin jaren negentig verrichtte de econoom Micheal Porter (1990) een diepgaand onderzoek naar het begrip
cluster. Mede door de verschijning van de publicaties van zijn bevindingen - ‘the competitive advantage of
nations (1990) - geniet het begrip wereldwijde bekendheid. Ook de Nederlandse regering stimuleert de
vorming van regionale clusters van groeisectoren (ofwel sleutelgebieden) die het al relatief goed doen (‘pieken
in de delta’) (Weterings et al., 2007). Ter Wal (2008) stelt dat het creëren en stimuleren van clusters, met al dan
niet onderling verbonden bedrijven, alleen al vanwege de aangetrokken bedrijvigheid en werkgelegenheid een
wenselijke zaak is. Lokale samenwerking en kennisuitwisseling binnen het cluster vormen een belangrijk deel
van de meerwaarde van een locatie in een cluster ten opzichte van een locatie daarbuiten. Daarnaast is het
sturen op clustering op meerdere zware industrieterreinen onderdeel van het vestigingsbeleid geworden. Een
belangrijke beweegreden voor het sturen op clusters op bijvoorbeeld Moerdijk en de Maasvlakte I en II is het
voordeel dat op basis van het delen van energie- en reststromen behaald kan worden.
Het clusteren van bedrijven als onderdeel van de strategie, draagt bij aan de kansrijkheid van onderlinge
samenwerking en stimuleert onder andere het delen van energie- en reststromen op zware
industrieterreinen (o.a. Weterings et al., 2007).
3.1.4 Duurzame bedrijventerreinen
Mede door koplopers in duurzaamheid als Al Gore, Braungart en McDonough gaan de ontwikkelingen
betreffende dit onderwerp in sneltreinvaart. Zelfs was er in 2009 een officiële ‘Dag van de duurzaamheid’, waar
ondanks de economische crisis landelijk kleine en grote projecten werden geïnitieerd door toonaangevende
marktpartijen als TNT, Eneco en Akzo-Nobel. Zoals Buck (2009) al aangaf, de wereld is aan het veranderen en
over 20 jaar ziet deze wereld er heel anders uit. Hierbij doelt Buck op de introductie van elektrisch vervoer,
nieuwe vormen van energie en nieuwe industrieën rondom deze nieuwe technologieën.
In dit onderzoek wordt een klein onderdeel van deze ‘nieuwe’ wereld nader onderzocht; het ontwikkelproces
dat leidt tot industriële ecologie op industrieterreinen. Aangezien deze benadering onderdeel is van de aanpak
om tot duurzame bedrijventerreinen te komen, wordt in deze paragraaf nader op dit begrip ingegaan.
Het begrip duurzaam bedrijventerrein heeft in de afgelopen twee decennia een ware ontwikkeling
doorgemaakt. Waar in de jaren negentig vaak vanuit alleen de ecologische invalshoek naar duurzame
bedrijventerreinen werd gekeken (Van Dinteren, 2008), is in de laatste jaren een integrale benadering
toegepast, waarbij ook de maatschappelijke (sociale) en economische aspecten onderdeel zijn geworden van
het begrip duurzaam bedrijventerrein. Waar in de jaren negentig alleen over het begrip werd gesproken, zijn
nu de eerste duurzame bedrijventerreinen gerealiseerd, zoals bedrijventerrein RiVu, Ecofactorij Apeldoorn,
Agriport A7 en zijn er tientallen initiatieven in voorbereiding, zoals Ecopark Emmeloord, Biopark Terneuzen en
Klavertje Vier in Venlo. Het succes van deze integrale benadering vergelijkt Van Dinteren (2008) met het succes
van het Cradle to Cradle concept (C2C) waar ook een dergelijke brede opvatting het begrip duurzaamheid
wereldwijd opnieuw onder de aandacht heeft gebracht.
38 | De weg naar een duurzame samenwerking
Het containerbegrip duurzaam, maakt dat voor het begrip duurzaam bedrijventerrein meerdere definities
circuleren. Een veel gebruikte definitie vindt haar oorsprong in de nota ‘Milieu en Economie’ (1997) van de
ministeries van EZ, VROM, LNV en V&W;
In een publicatie van SenterNovem (2009) ter promotie van het MJA3 wordt een duurzaam bedrijventerrein
nader omschreven als een terrein waar:
- Energie, water en grondstoffen worden uitgewisseld (Industriële Ecologie);
- Gezamenlijk gebruik wordt gemaakt van faciliteiten en bedrijfsruimtes;
- Het vervoer van goederen en personen wordt gecombineerd;
- Afvalstoffen collectief worden ingezameld en afgevoerd.
De integrale benadering waar eerder in deze paragraaf over wordt gesproken wordt door Van Dinteren (2008)
aan de hand van de ‘triple P-benadering’ vertaald naar een speelveld van duurzaamheidaspecten op
bedrijventerreinen. De ‘Triple P-benadering’ bestaat uit de drie p’s People (sociaal), Profit (economie) en Planet
(ecologie). Bij een duurzame ontwikkeling wordt geacht dat deze drie fundamentele onderdelen van het leven
vanaf de start worden meegenomen in de ontwikkeling en na het bereiken van het doel er een harmonieus
evenwicht tussen de drie onderdelen is ontstaan en zal blijven bestaan. Bij het model van Van Dinteren (2008)
worden ecologie, economie en sociaal uiteengezet tegen vijf onderdelen van een bedrijventerrein waar
duurzaamheid invloed op kan uitoefenen, te weten: bedrijfsprocessen, gebouwen, het terrein zelf, de
terreinsituering en het terreinmanagement.
Zoals aangegeven in Figuur 18 Is volgens Van
Dinteren (2008) ‘bedrijfsprocessen en keten
(symbiose)’ onderdeel van duurzame
bedrijventerreinen. In een onderzoek door Konz
& Van den Thillart (2002) wordt het begrip
duurzaam bedrijventerrein echter getypeerd als
een beleidsconcept dat door de overheid wordt
aangestuurd (top-down). Zij pleiten voor een
bottom-up benadering om tot duurzame
terreinen te komen, waarbij zij industriële
symbiose als middel zien, om dit doel te
bereiken. Zij definiëren de door hen genaamde
industriële symbiose op bedrijventerreinen als:
“Een duurzaam bedrijventerrein is een terrein waar bedrijven en overheden systematisch samenwerken
aan een optimaal (bedrijfs)economisch resultaat, minimale milieubelasting en efficiënt ruimtegebruik.
Twee invalshoeken zijn daarin belangrijk: duurzame bedrijfsprocessen en duurzame inrichting van een
bedrijventerrein.” (ECN, 1999)
Figuur 18: Samenspel van duurzaamheidaspecten op
bedrijventerreinen
P5
Jurjen Thomas |39
Een integrale benadering op de economische, ecologische en maatschappelijke aspecten op meerdere
schaalniveaus, dient als uitgangspunt voor het ontwikkelproces van duurzame industrieterreinen waar
industriële ecologie onderdeel van uitmaakt (o.a. Van Dinteren, 2008).
Het vertrouwen tussen bedrijven onderling en met de overheid op lokaal niveau, vormt de basis voor een
ontwikkelproces om industriële ecologie te introduceren op industrieterreinen (vrij naar Konz & Van den
Thillart, 2002).
3.2 Wat is het delen van energie- en reststromen?
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de theoretische achtergrond van het delen van energie- en
reststromen op bedrijventerreinen. Naast een korte beschrijving van de totstandkoming van deze ontwikkeling
worden begrippen behandeld, zoals; energie efficiency, integraal ketenbeheer, industriële ecologie en
industriële symbiose.
3.2.1 Aandacht voor milieu en economie
In het proefschrift van Konz en Van den Thillart (2002) worden voor de geschiedenis van de milieuzorg met
betrekking tot de industrie en bedrijvigheid vier fasen onderscheiden. De eerste fase omvat de periode vlak na
de Tweede Wereldoorlog. Na een sterke groei in productie en consumptie werd de milieuvervuiling die deze
ontwikkeling met zich meebracht snel zichtbaar, echter duurde het tot het einde van de jaren zestig voordat
het milieuprobleem werd onderkend als belangrijk maatschappelijk probleem (Konz & Van den Thillart, 2002).
In de eerste fase waren isoleren, beheersen en verbergen de toepassingen om te voldoen aan de
milieukwaliteitsnormen.
In de tweede fase stonden een milieutechnische aanpak, de schoonmaaktechnologie en regelgeving centraal.
Tijdens deze periode komt de milieuproblematiek hoog op de politieke agenda te staan, doordat er eind jaren
zestig met enige regelmaat, zowel nationaal als internationaal over wordt geschreven. Daar tegenover staat dat
het tevens de periode is die een dip kent met betrekking tot de aandacht voor het milieu, veroorzaakt door de
oliecrisis in 1973-1974. Het overheidsbeleid bleek niet te leiden tot fundamentele verbeteringen en creëerde
een defensief gedrag bij bedrijven (Konz & Van den Thillart, 2002). Milieu leek alleen maar geld te kosten,
waardoor economische en ecologische belangen recht tegenover elkaar kwamen te staan.
In de derde fase – eind jaren zeventig tot begin jaren negentig – staat de procesgeïntegreerde aanpak centraal.
De noodzaak voor deze ontwikkeling komt voort uit de nieuwe problemen als bodemverontreiniging en zure
regen waar Nederland mee wordt geconfronteerd en waar mondiale problemen als het broeikaseffect en de
aantasting van de ozonlaag naar voren komen. Van een aanpak gericht op het verminderen van negatieve
“Eén van de belangrijkst kernen in het begrip duurzaamheid zou moeten zijn, dat we toe moeten naar
grotere efficiëntie, in het gebruik van energie en van grondstoffen in het algemeen. Dat leidt niet tot
duurzaamheid zonder meer, maar het is wel belangrijk voor onze aarde dat we veel beter omgaan met
onze hulpbronnen.” (Fresco, 2007)
“Een proces van samenwerking op lokaal niveau tussen bedrijven onderling en met de overheid, gericht op
het efficiënter inrichten en afstemmen van verschillende (industriële) activiteiten, met als doel duurzaam
ondernemen mogelijk te maken en efficiënt om te gaan met energie, materialen, ruimte, logistiek en
biodiversiteit.” (Konz & Van den Thillart, 2002)
40 | De weg naar een duurzame samenwerking
effecten op water, bodem en lucht, werd nu gewerkt naar een integrale aanpak en planning. Door de overheid
wordt naast de regulering door wetgeving en vergunningen in deze periode ook gestuurd op milieuvriendelijk
gedrag, met behulp van financiële prikkels en het onder de aandacht brengen van de maatschappelijke
verantwoordelijkheid van grote ondernemingen
De laatste fase – tot begin 21ste
eeuw – wordt door Konz & Van den Thillart (2002) getypeerd als de fase naar
duurzaam ondernemen. Voor het opgang brengen van de mindset naar het duurzaam denken is volgens hen
een belangrijke rol weggelegd door het rapport van de World Commission on Environment and Development12
Our Common Future uit 1987. Het is de periode dat het begrip milieu verbreedde naar duurzame ontwikkeling
en dat begin jaren negentig begrippen als
integraal ketenbeheer, industriële ecologie,
industrieel metabolisme, eco-efficiëntie,
duurzaam ondernemen en de tripple P
werden geïntroduceerd. In volgende
paragrafen worden deze begrippen nader
uitgelegd.
Een schematische weergave van de
verschillende fasen en de invloed van de
fasen op de emissiereductie is te vinden in
Figuur 19.
Als laatste wordt, in het kader van de
ontwikkeling van de milieuzorg, in deze
paragraaf stil gestaan bij de huidige
economische crisis waar de wereld zich in
bevindt. Net als Konz & Van den Thillart constateren tijdens de oliecrisis 1973-1974, bevestigt eerder
onderzoek (Van Zanden & Verstegen, 1993) dat in perioden van economische malaise de inzet voor een gezond
milieu aanmerkelijk verflauwt (Trouw, 1993). Toch is opmerkelijk dat in de huidige crisis (2008-2009), ondanks
dat er minder investeringsbudget beschikbaar is, een tegenovergestelde reactie merkbaar is. Het begrip
duurzaamheid blijft in populariteit toenemen. Zowel binnen het vastgoed, gebiedsontwikkeling als binnen de
industriesectoren is het onderwerp van gesprek. Zo kent het jaar 2009 veel symposia en congressen en is er
zelfs een officiële dag van de duurzaamheid georganiseerd op 9-9-2009. Daarnaast zijn er bedrijven die
duurzaamheid definitief onderdeel maken van hun organisatie. Eigen belang is uiteraard bij deze ontwikkeling
een onderliggende motivatie, aangezien de Nederlandse overheid niet wil afwijken van haar
duurzaamheiddoelstellingen (§ 1.2.4), wordt het sturen op duurzaamheid meer en meer verankerd in de
Nederlandse wetgeving. Zo zal de overheid in de toekomst alleen nog werken met bedrijven met een bepaald
duurzaamheidkeurmerk en zal ook de bestaande vastgoedvoorraad niet ontkomen aan bepaalde
duurzaamheideisen. Uiteraard, zoals ‘normaal’ bij een economische teruggang, stagneren een aantal
initiatieven, omtrent industriële ecologie, door het feit dat initiatiefnemers uit de industrie nu de focus leggen
op het redden van het bedrijf en geen energie, tijd en geld willen stoppen in nieuwe ontwikkelingen. Toch biedt
deze crisis als beschreven ook kansen met betrekking tot duurzame ontwikkeling. De overheid wil graag
investeren om de economie op gang te houden. Dit gegeven in combinatie met het feit dat steeds meer
provincies en gemeenten duurzaamheid hoog op de politieke agenda hebben staan, biedt het kansen om
initiatieven – zoals industriële ecologie – toch van de grond te krijgen.
12
Ook wel de Brundtlandcommissie genoemd.
Figuur 19: Vier fase milieuzorg Samenspel van
duurzaamheidaspecten op bedrijventerreinen (Konz & Van den
Thillart, 2008)
P5
Jurjen Thomas |41
3.2.2 Energie en efficiency
Energie is een complex begrip met meerdere betekenissen en wordt in tal van wetenschappelijke contexten
gebruikt. In het kader van dit onderzoek staat energie voor de natuurkundige eenheid Joule (J).
Figuur 20: Energieverbruik Nederland (CBS, 2009)
In Nederland gebruiken we jaarlijks
3.233 PJ aan energie, opgewekt uit olie,
kolen, gas en duurzame bronnen
(SenterNovem 2009). Deze energie
wordt gebruikt voor de productie van
elektriciteit, warmte, brandstoffen en
grondstoffen voor bijvoorbeeld plastic.
Binnen het energieverbruik van de
industrie in Nederland, nemen de
sectoren chemie, raffinage, papier en
metaal 70% hun voor rekening. Van het
totale energieverbruik wordt 38%
(1.224 PJ) gebruikt voor warmte
voorziening. De 1.224 PJ voor
warmtevoorziening gaat voor 48% naar
de industrie, 45% naar de gebouwde
omgeving en voor 7% naar de
landbouw (vooral glastuinbouw).
Zolang energie uit fossiele
brandstoffen wordt gemaakt, draagt besparen op energie bij aan de CO2 reductie. Voor het bereiken van een
zo duurzaam mogelijke energievoorziening heeft de TU Delft een strategie ontwikkeld, die ook bekend staat
onder de term 'Trias Energetica'. Het begrip werd geïntroduceerd door Novem (Lysen, 1996) en is als strategie
uitgewerkt door de TU Delft (Duijvestein).
“The Chinese use two brush strokes to write the word 'crisis.' One brush stroke stands for danger; the
other for opportunity. In a crisis, be aware of the danger - but recognize the opportunity.” (John F.
Kennedy, 1959)
Figuur 21:Energieverbruik Nederland naar toepassing (alle waarden in PJ)
(SenterNovem, 2006).
Figuur 22: Totaal nuttige warmteproductie in Nederland in PJ(SenterNovem,
2006).
42 | De weg naar een duurzame samenwerking
De Trias Energetica is opgebouwd uit drie stappen (VROM, 2009):
- Stap 1 Gebruik zo min mogelijk energie.
- Stap 2 Gebruik duurzame energie, zoals zonne-energie of windenergie.
- Stap 3 Gebruik energie van bronnen die op kunnen raken (aardgas, kolen) zo slim mogelijk.
Energie efficiency vormt een belangrijke bijdrage in stap 1 en 3 van de Trias Energetica. De stappen worden
opeenvolgend genomen, zodanig dat eerst zoveel mogelijk maatregelen uit stap 1 worden genomen; kan dit
niet meer verantwoord gedaan worden, dan zoveel mogelijk maatregelen uit stap 2 en ten slotte een eventuele
restvraag met stap 3.
3.2.3 Integraal ketenbeheer
Integraal ketenbeheer kan worden gedefinieerd als het economisch, milieutechnisch en maatschappelijk
verantwoord beheren van stofkringlopen in de keten van grondstof-productie-consumptie-afvalverwijdering.
Integraal ketenbeheer kan worden gezien als de voorloper van industriële ecologie. Door middel van de analyse
van productieketens en consumptieketens van de grondstoffase tot de afvalfase is het mogelijk in kaart te
brengen waar efficiënter met (grond)stoffen en restproducten kan worden omgegaan, om zowel kosten te
besparen als de milieudruk te verlagen. In een schakel van de keten kan de analyse zich louter richten op
'technische' aspecten, op de materiaal- en energiestromen, maar ook is het mogelijk dat aandacht wordt
gegeven aan de organisatie. Aangezien stof- en energiestromen het gevolg zijn van menselijk gedrag, wordt er
in het integraal ketenbeheer vaak een onderscheid gemaakt tussen een keten in materiële zin (stoffen,
producten en milieueffecten) en de keten in sociale of institutionele zin (de organisatie van maatschappelijke
activiteiten in de keten) (Hofman et al, 1997). De analyse van de organisatie van een keten richt zich op de
verantwoordelijkheden van de betrokken actoren, procedures binnen bedrijven en tussen bedrijven onderling
en welke invloed dit heeft op de feitelijke stof- en energiestromen.
Het analyseren van de verantwoordelijkheden van de betrokken actoren, als noodzaak voor het slagen van
integraal ketenbeheer binnen bedrijven en tussen bedrijven onderling (vrij naar Hofman et al, 1997).
Het inzichtelijk maken van de bestaande structuren en procedures binnen bedrijven en tussen bedrijven
onderling (Hofman et al, 1997).
3.2.4 Industriële ecologie
De aandacht voor integraal ketenbeheer heeft geleid tot milieugerichte productontwikkeling, waarbij in het
ontwerpproces werd gestreefd naar een minimale milieubelasting in de gehele productieketen (Konz & Van
den Thillart, 2002). Volgens Konz & Van den Thillard (2002) leidde de verdere uitwerking van dit
ontwerpprincipe en de vergelijking met ecosystemen tot onder andere het begrip industriële ecologie. Bij dit
concept wordt gezocht naar het sluiten van kringlopen van materiaal- en energiestromen, waarbij zowel
binnen een keten als in regionaal verband elkaars energie- en reststromen optimaal worden benut. In de
literatuur wordt het begrip ‘industriële ecologie’ gebruikt als overkoepelende term voor alle concepten die de
milieueffecten van een groep van ondernemingen in hun onderlinge samenhang beschouwen (Baas et al,
1999). In dit rapport wordt zowel over het delen van energie- en reststromen gesproken als over ‘industriële
ecologie’. In het kader van het onderzoek wordt voor deze terminologie dezelfde definitie gebruikt.
De milieueffecten van een groep van ondernemingen in hun onderlinge samenhang beschouwen (Baas et al,
1999).
P5
Jurjen Thomas |43
Het idee achter het delen van energie- en reststromen of anders gezegd, industriële ecologie, is dat industrieën
en bedrijven de milieubelasting proberen te elimineren, door energie- en reststromen zo te bewerken dat zij
als grondstoffen kunnen dienen voor andere productieprocessen. Er moet naar gestreefd worden om, zowel
binnen bedrijven zelf, als tussen bedrijven onderling, energie- en grondstoffen zodanig te gebruiken en uit te
wisselen, dat energie en materialen zo min mogelijk verloren gaan. Hierbij wordt uitgegaan dat de grenzen van
de samenwerking geografisch bepaald worden, bijvoorbeeld door de samenwerking te beperken tot een
industrieterrein of een industrieregio. (vrij naar ECN, 1999).
Het elimineren van de milieubelasting als onderdeel van het gemeenschappelijke belang (vrij naar ECN,
1999).
Twee begrippen die in de literatuur vaak worden gehanteerd en tevens overeenkomen met de bovenstaande
definitie zijn eco-efficiëntie en industrieel metabolisme. Eco-efficiëntie is in het leven geroepen door het World
Business Councel for Sustainable Development (WBCSD) en is een managementfilosofie die ondernemingen
aanspoort tot duurzame milieutechnische verbeteringen, die tegelijkertijd economisch voordeel opleveren.
Eco-efficiëntie wordt bereikt door het produceren van producten en diensten die de menselijke behoeften
bevredigen en de kwaliteit van het leven bevorderen en gelijktijdig de milieubelasting en de
grondstoffenintensiteit per productketen verminderen tot een niveau dat ten minste overeen komt met de
geschatte draagkracht van de aarde (WBCSD, 2009). Gelders (2005) omschrijft industrieel metabolisme als het
totaal aan materiaal- en energiestromen in het economisch systeem. Het gaat daarbij om een analytische
beschrijving van de door de menselijke activiteiten teweeggebrachte circulatie van materialen en energie,
vanaf het winnen van grondstoffen tot en met hun re-integratie in biochemische cycli.
De verschuiving van het sturen op concurrentie naar het sturen op samenwerking met een gezamenlijke
focus als bindende factor (vrij naar Mouazan, 2008).
3.3 Hoe ziet het ontwikkelproces eruit?
Deze paragraaf vormt een algemene verdieping naar het begrip gebiedsontwikkeling en het ontwikkelproces
dat bij een dergelijke ontwikkeling komt kijken. Na de theoretische beschrijven van verschillende onderdelen
die bij het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling komen kijken, wordt aan het eind de brug gelegd
“De industriële ecologie is een boeiende theorie, maar ze omzetten in de praktijk zal niet eenvoudig zijn.
De samenwerking tussen de economische actoren moet immers op een nieuwe leest geschoeid worden en
de nadruk leggen op samenwerking in plaats van op concurrentie. De muren tussen beroepen moeten
worden gesloopt en ingenieurs, zakenmensen en biologen moeten worden aangespoord om samen
nieuwe concepten uit te werken. De vraag is of de ondernemingen, die steeds scherper moeten
concurreren, bereid zullen zijn om mee te werken?” (Mouazan, 2008)
“Veel bedrijven hebben processen, faciliteiten, halffabrikaten of producten waar andere bedrijven ook
gebruik van zouden kunnen maken. Dat gebeurt echter bijna nooit; de meeste bedrijven moeten zelf
investeren in de voorzieningen die ze alleen zelf gebruiken. Dat is vaak niet alleen inefficiënt, het leidt ook
tot verspilling van energie en grondstoffen.” (Gebiedsvisie Nyrstar, 1999)
44 | De weg naar een duurzame samenwerking
tussen het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling en het ontwikkelproces dat komt kijken bij het
introduceren van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen. In eerste instantie wordt
kort het algemene begrip gebiedsontwikkeling toegelicht, waarna wordt ingezoomd op het ontwikkelproces
van een gebiedsontwikkeling. Vervolgens worden de begrippen procesmanagement en verandermanagement
besproken en vindt een verdieping plaats naar de stuurbaarheid van een ontwikkelproces. Als laatste wordt
naar de mindset gekeken die nodig is om industriële ecologie onderdeel te maken van het ontwikkelproces bij
(her)ontwikkelingen van zware industrieterreinen.
3.3.1 Gebiedsontwikkeling
In deze subparagraaf wordt nader ingegaan op het begrip gebiedsontwikkeling. Uit de vakgerelateerde
literatuur is het begrip niet meer weg te denken. Al snel wordt in Nederland een (her)ontwikkeling van een
gebied van enig omvang, waar meerdere functies en meerdere partijen bij betrokken zijn, als een
gebiedsontwikkeling getypeerd. Door de brede interpretatie van het begrip is het formuleren van een
eenduidige definitie een lastige opgave. Zo hanteert Wolting (2006) de omschrijving: ‘Gebiedsontwikkeling is
een containerbegrip voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied en in het stedelijk
gebied’. De Zeeuw (2008) legt de nadruk in zijn definitie meer op het complexe proces dat onlosmakelijk
verbonden is met een gebiedsontwikkeling: ‘Gebiedsontwikkeling is de kunst van het verbinden van functies,
disciplines, partijen, belangen en geldstromen, met het oog op de (her-)ontwikkeling van een gebied.’.
De laatste definitie suggereert dat de term gebiedsontwikkeling een bepaalde aanpak omhelst. Aangezien
gebiedsontwikkelingen in de afgelopen jaren zijn geboren uit de noodzaak, om tot meer samenwerking en een
betere afstemming van plannen in een gebied te komen (Reiswijzer, 2009), is dit de definitie die in dit rapport
leidend is. In de Reiswijzer (2009) wordt geconcludeerd dat een gebiedsontwikkeling uiteindelijk leidt tot een
betere afstemming tussen de verschillende belangen in een gebied, een betere afstemming tussen publieke en
private functies en een integrale businesscase waarin de kosten en opbrengsten in het kader van de
grondexploitatie met elkaar kunnen worden vereffend. De betere afstemming op de verschillende
schaalniveaus benadrukt nogmaals het belang van de zachte kant van het proces, dat onderdeel is van een
gebiedsontwikkeling. De complexiteit van het proces wordt onderstreept door de vele interacties tussen de
vaak tientallen betrokken actoren. Het proces wordt door verschillende factoren tegelijk beïnvloed en vaak op
een onverwachte manier en moment.
Een gebiedsontwikkeling is volgens Van ’t
Verlaat (2006) opgebouwd uit vijf elementen
(Figuur 23). De context wordt gevormd door de
maatschappelijke-, sociale- en economische
ontwikkelingen. Tot de context worden tevens
de beleid- en juridische kaders gerekend. Bij het
tweede element, de inhoud, ligt de focus op de
ruimtelijke kwaliteit. Uiteraard dient er binnen
de inhoud van de gebiedsontwikkeling
voldoende aandacht uit te gaan naar de sociale,
politieke, economische, ecologische en sociaal-
culturele aspecten. Een derde belangrijk
element wordt gevormd door de actoren die
betrokken zijn in het gebied. Door de verschillende belangen en rollen van de actoren, bepalen zij de voortgang
van het proces en zijn ze voor een groot deel verantwoordelijk voor de inhoud. Het vierde element dat Van ’t
Verlaat onderscheidt bestaat uit de ‘middelen’ die komen kijken bij een gebiedsontwikkeling. Zonder de juiste
Figuur 23: De vijf elementen van een gebiedsontwikkeling (Van 't
Verlaat, 2006).
P5
Jurjen Thomas |45
middelen, zoals grond en geld, is de realisatie van een gebiedsontwikkeling onmogelijk. Het vijfde element
brengt de voorgaande vier elementen samen en omarmt het proces van een gebiedsontwikkeling. In de
volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de complexiteit en de stuurbaarheid van het proces.
3.3.2 De initiatieffase
Net als voor het begrip gebiedsontwikkeling zijn voor
het proces dat hierbij komt kijken meerdere
theorieën in omloop. In dit rapport wordt betreffende
de indeling van het proces de meest gangbare
verdeling gehanteerd. Hierbij wordt het
ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling
opgedeeld in vier fasen, elke fase wordt afgesloten
door middel van een fasedocument (Figuur 24). In een
fasedocument leggen de betrokken partijen de
afspraken en uitgangspunten voor een volgende fase
vast. Voor de initiatieffase wordt in de theorie soms
een andere benaming geïntroduceerd of wordt de
fase opgesplitst in meerdere fasen. Zo hanteren bijvoorbeeld Swinkels (2000) en Westerneng (2007) een extra
acquisitiefase of planologische fase aan de voorzijde van het ontwikkelproces (Pleijte, 2008).
De initiatieffase wordt getypeerd als de meest procesmatige fase, waarin over vrijwel alles onzekerheid
bestaat. Het is vooraf niet te bedenken hoe het proces zal verlopen, welke actoren belangrijk zijn of worden,
welke producten eruit komen of hoelang de startfase zal duren. Hierin is ieder gebiedsontwikkelingsproces
uniek (Van Randeraat, 2006). Wel zijn er terugkerende onderwerpen te onderscheiden in deze fase. Zo wordt
er tijdens de initiatieffase een verkenning en invulling van de opgave op hoofdlijnen gemaakt (Kenniscentrum
PPS, 2006). Van Randeraat onderscheidt tijdens deze verkenning een aantal terugkomende elementen, zoals;
partijen die samen, een ambitie bepalen, een programma van uitgangspunten opstellen en een integraal plan
ontwikkelen met bijhorende grondexploitatie en juridische overeenkomsten. Het is echter niet eenduidig
wanneer en in welke vorm deze vaste onderdelen zich voordoen.
Fasering van de initiatieffase, door middel van het onderscheiden van terugkerende onderwerpen, brengt
overzicht in de complexiteit van deze fase.
Beslisdocumenten zoals het vastleggen van de ambitie, het programma van uitgangspunten en juridische
afspraken helpen het ontwikkelproces een stap verder (vrij naar Van Randeraat, 2006).
Het idee dat vooraf gaat aan de eerste fase kan door verschillende actoren worden geïnitieerd. Zo onderscheidt
het ministerie van VROM (2009) dat gebiedsontwikkelingen kunnen voortkomen uit marktinitiatieven vanuit
een grond- of vastgoedpositie en marktvoorstellen zonder positie, coalitieprogramma’s (van provincies of
gemeenten) of uit beleidvoornemens. Een idee ontstaat veelal uit een probleem en/of een beleidsambitie in
een gebied, dat wordt vertaald naar een opgave. Een procesmanager kan in deze fase een belangrijke rol
vervullen, door draagvlak te creëren onder betrokken partijen, de mogelijke samenwerking te verkennen,
commitment te bevorderen en de financiële kaders af te tasten (Schapendonk, 2007). De initiatieffase wordt
over het algemeen afgesloten met een intentieovereenkomst waaraan een samenwerkingsverband ten
grondslag ligt.
Figuur 24: Fasering gebiedsontwikkeling.
46 | De weg naar een duurzame samenwerking
Een procesmanager die een belangrijke rol vervult door het creëren van draagvlak voor het thema
industriële ecologie onder de betrokken actoren en in de omgeving tijdens het ontwikkelproces (vrij naar
Schapendonk, 2007).
Het vroegtijdig inzichtelijk maken van de financiële kaders draagt bij aan het verloop van het
ontwikkelproces (o.a. Schapendonk, 2007).
Na de initiatieffase wordt de haalbaarheidsfase gestart. In de haalbaarheidfase staat het ‘tekenen en rekenen’
centraal. In een herhalend proces worden de randvoorwaarden in een ontwerp vertaald en op haalbaarheid
getoetst. Dit proces blijft zich herhalen totdat het gewenst ontwerp is ontstaan dat binnen de
randvoorwaarden en financiële kaders past. Bij complexe gebiedsontwikkelingen wordt deze fase vaak
opgesplitst in een definitiefase, waarin de randvoorwaarden worden opgesteld, een ontwerpfase, waarin
continu naar een passend ontwerp wordt gezocht en een voorbereidingsfase, waarin het definitieve ontwerp
tot een realisatieplan wordt uitgewerkt (VROM, 2009).
In de realisatiefase gaat de daadwerkelijke gebiedsontwikkeling van start. Het uitdelen van
verantwoordelijkheden, het organiseren van risicomanagement en een gestroomlijnde uitvoeringsorganisatie
zijn randvoorwaarden bij de start van deze fase.
De laatste fase betreft de exploitatie en het beheer. In deze fase zijn de verschillende projecten binnen de
gebiedsontwikkeling overgedragen aan de eindgebruikers c.q. eigenaren: de woningen aan de kopers, de
winkels aan de beleggers of particuliere eigenaren, de openbare ruimte en de groenvoorzieningen aan de
gemeente. Bij bedrijventerreinen worden het beheer en de exploitatie steeds vaker overgedragen aan een
private partij of aan een daarvoor opgerichte aparte onderneming (VROM, 2009).
3.3.3 Procesmanagement
In voorgaande paragraaf is al enigszins duidelijk geworden dat het proces dat komt kijken bij een
gebiedsontwikkeling, mede door de onvoorspelbaarheid, complex van aard is. In deze paragraaf wordt
ingegaan op het managen van het complexe proces en de sturing die eventueel kan plaatsvinden. Ook deze
theoretische verdieping wordt aan het eind van dit hoofdstuk gekoppeld aan het proces dat plaatsvindt, om
het delen van energie- en reststromen op industrieterreinen te realiseren.
Door de hoeveelheid betrokken actoren, de
externe belangen, externe invloeden en de
complexe besluitvormingsprocessen van
gebiedsontwikkeling, is procesmanagement bij
dit ontwikkelproces onmisbaar geworden. Bruil
(2004) concludeert in een theoretische
verkenning naar procesmanagement, dat
procesmanagement succesvol kan zijn in
situaties waar sprake is van uitgebreide
netwerken, nieuwe kwesties of
besluitvormingtrajecten. Procesmanagement
kenmerkt zich daarbij, door te sturen in plaats
van beheersen (Bekkering, 2001 in Bruil et al,
2004), zoals bij projectmanagement het geval
Figuur 25: Van GOTIK naar TPVOK (Bron: Sturen op Ambitie, 2008)
P5
Jurjen Thomas |47
is. Bruil vat het verschil project- en procesmanagement anders gezegd samen als: een projectmatige aanpak
leent zicht goed voor de beheersing van de binnenkant - tijd, geld, organisatie, informatie en kwaliteit (GOTIK) -
van het project, terwijl de procesmatige benadering zich meer leent voor het sturen van de omgeving en het
begrijpen van de context. Peek (2007) heeft de projectmatige beheersaspecten (GOTIK) vertaald naar
processtappen voor gebiedsontwikkeling (Figuur 25), te weten; toegevoegde waarde, participatie, vooruitgang,
openheid en kennis of expertise.
Rekening houden met externe factoren en belangen die het ontwikkelproces zowel positief als negatief
kunnen beïnvloeden.
Procesmanagement tijdens het ontwikkelproces in de initiatieffase, waarbij sturing plaats vindt op het
toevoegen van waarde, participatie, vooruitgang, openheid, kennis en expertise (o.a. Bruil et al, 2006 en
Peek, 2007).
De bereidheid om externe expertise in te schakelen tijdens het managen van het ontwikkelproces (vrij naar
Peek, 2007).
Het is wenselijk in een vroeg stadium tijdens de initiatieffase inzicht te werven in de interne kennis onder de
betrokken actoren (vrij naar Peek, 2007).
Zoals uit voorgaande alinea’s blijkt is een complex proces enigszins te sturen door het toepassen van
procesmanagement. Het verlies aan controle is iets wat te allen tijde moet worden voorkomen, daarom gaat
een procesmanager naast het beheersen nog een stap verder en wordt er continu gezocht naar instrumenten
om het proces te sturen. De huidige en toekomstige gebiedsontwikkelingsopgave vraagt om een vorm van
sturing die verschillende (soorten) kennis, inzicht en vaardigheden in zich verenigt (Bruil et al, 2004). Het
procesmanagement bezit de nodige creatieve kwaliteiten om nieuwe oplossingen te bedenken om het proces
vlot te trekken wanneer er sprake is van botsende belangen, cultuurverschillen of onderling wantrouwen
tussen de betrokken actoren (van ‘t Verlaat, 2006). In de volgende subparagraaf worden een aantal
sturingstheorieën en instrumenten om te sturen tijdens het ontwikkelproces van gebiedsontwikkeling nader
bekeken.
Creativiteit en flexibiliteit van actoren als fundamentele kwaliteiten tijdens het managen van het
ontwikkelproces (vrij naar Van ’t Verlaat, 2006).
3.3.4 Het stromenmodel van Kingdon
Bruil (2004) en Schapendonk (2007) maken een interessante theoretische koppeling tussen het proces van de
gebiedsontwikkeling en het stromenmodel van Kingdon (1995) afkomstig uit de Amerikaanse
beleidswetenschap. Kingdon onderscheidt in zijn model voor het analyseren van het veranderproces bij
complexe veranderingen de drie stromen problemen, beleidsplannen en politiek. Het samenspel tussen deze
stromen en het belang van het juiste moment, ook wel policy window of window of opportunity genoemd,
“Projecten zijn de brug tussen de virtuele wereld van ideeën en de materiële wereld van de resultaten. In
een omgeving waarin je afhankelijk bent van veel verschillende stakeholders is het bouwen van die brug
vaak moeilijk en onvoorspelbaar!” (Bekkering, 2007)
48 | De weg naar een duurzame samenwerking
zorgt ervoor dat kansen ontstaan
om initiatieven te realiseren en
het proces een stap verder te
helpen (Bruil et al, 2004).
Bruil (2004) zoekt tijdens de
analyse van de integrale
gebiedsontwikkeling ‘Het
stationsgebied ’s-Hertogenbosch’
naar de dynamiek van
procesveranderingen in de koppeling van drie stromen:
- (h)erkenning van afwisselend in beeld komende problemen;
- discussie over en de voortdurende verandering van beleidsplannen;
- niet-aflatende stroom van politieke gebeurtenissen.
Schapendonk (2007) stelt dat een regionale gebiedsontwikkeling met behulp van het model kan worden
teruggebracht naar de essentie van een opgave, een concept en politiek draagvlak, die op enig moment
moeten worden verbonden, om te komen tot versnellingsmomenten en besluitvorming. Het model kan
gebruikt worden om de ontwikkelingen met betrekking tot deze drie essentiële elementen inzichtelijk te maken
en waar mogelijk bij te sturen om het gewenste versnellingsmoment te laten ontstaan.
Schapendonk vertaalt de drie stromen naar de essentie van gebiedsontwikkeling:
- de opgave; maatschappelijke problemen en dynamische processen vormen samen de sence of
urgency;
- concept; het gaat in deze stroom over visie, uitgangspunten en een globaal concept, ook kunnen
alternatieve of scenario’s onderdeel zijn m.b.t. de opgave;
- politiek draagvlak; bij deze stroom maakt Schapendonk onderscheid tussen het politieke klimaat
en de publieke opinie, de balans tussen politieke krachten en het overheidsapparaat bestaande
uit politici en ambtenaren.
Het moment waar de stromen elkaar ontmoeten wordt aangeduid als policy window. Schapendonk maakt
onderscheid tussen informele en formele policy windows. Informeel kan bijvoorbeeld een informatieavond met
omwonenden of een succesvolle borrel met grondbezitters zijn. Met formele momenten doelt hij op
bijvoorbeeld de totstandkoming van een intentie-, samenwerkings- of realisatieovereenkomst. Een
schematische weergave van de stromen en policy windows schetst Figuur 26 .
Mensen die de drie stromen koppelen en gebruik maken van het policy window noemt Kingdon entrepreneurs.
Zij fungeren als initiatiefnemers van de nieuwe ontwikkelingen en zijn bereid daar veel tijd, energie en soms
ook geld in te steken (Bruil et al, 2004). Schapendonk definieert de entrepreneur die de stromen van regionale
gebiedsontwikkelingen bij elkaar brengt als de procesmanager. Het is de persoon die in staat is om de policy
windows te herkennen en zijn plan, dan wel ambitie op het juiste moment te pushen. Het gaat dan om
herkennen (zien) en gebruiken (grijpen) van de policy window waarop door middel van opportunity
management gestuurd kan worden. De entrepreneur hoeft niet per definitie iemand te zijn die binnen de
projectorganisatie valt of de procesmanager van de gebiedsontwikkeling is. Een entrepreneur is succesvol
vanwege de volgende eigenschappen (Schapendonk, 2007):
- Recht om gehoord te worden op basis van inhoudelijke expertise, het vermogen om voor
anderen te spreken of een gezaghebbende positie in de besluitvorming;
- Goede politieke contacten en onderhandelingsvaardigheden;
Figuur 26: Schematische weergave van de stromen en policy windows van Kingdon
(1995).
P5
Jurjen Thomas |49
- Volharding. Succesvolle entrepreneurs besteden een groot deel van hun tijd aan praten met
mensen, schrijven van stukken en brieven, etc. om zo hun ideeën te ‘pushen’.
De betrokken procesmanager (entrepreneur/dirigent) tijdens het ontwikkelproces, moet kwaliteiten
bezitten zoals: gezag, een uitgebreid netwerk, onderhandelingstechnieken en volharding (vrij naar
Schapendonk, 2007).
Het stromenmodel van Kingdon is eigenlijk niet meer van een analysemethode, waarbij tijdens een
veranderproces drie hoofd ontwikkelingen worden onderscheiden. Deze stromen leiden in het proces hun
eigen weg. Op het moment dat de stromen dicht bij elkaar komen, kan het veranderproces een stap verder
worden gebracht. Het policy window dat dan ontstaat, is een moment waarop in complexe processen ‘tijdelijk’
alles positief samenvalt. Door dit moment te (h)erkennen kunnen er besluiten worden genomen wat een
versnelling in het proces creëert. Het belang van deze theorie ligt in het doorgronden van de eenvoud van
complexe veranderprocessen. De theorie wordt in het analysekader gekoppeld aan het proces dat ten
grondslag ligt van de implementatie van industriële ecologie op bedrijventerreinen. Daarnaast draagt dit
theoretisch inzicht bij aan de analyse van de processen in de casestudie.
3.3.5 De systeemsprong
Van Randeraat (2006) omschrijft het proces dat komt kijken bij complexe gebiedsontwikkelingen als een grillig
verloop dat afhankelijk is van de duur van de zoektocht en de richting van de systeemsprong. Hierbij gaat hij
ervan uit dat het ontwikkelproces primair wordt geleid door de zoektocht naar gemeenschappelijk belang,
waarbij een continu spanningsveld aanwezig is tussen alle individuele belangen van de betrokken actoren. Met
een systeemsprong duidt hij op een vervolg stap in het proces, te vergelijken met de policy windows in het
stromenmodel van Kingdon. Sturing vindt volgens Van Randeraat plaats op beide niveaus. Uit de literatuur
filtert Van Randeraat zes sturingselementen, openen, intensiveren, versnellen, verbeteren, overdragen en
inbedden. De eerste vier hebben betrekking op de sturing tijdens de zoektocht, de vijfde om sturing tijdens de
uiteindelijke systeemsprong en het zesde sturingselement wordt gebruikt om het geheel te integreren in
bestaande processtructuren van sturende organisaties.
Hieronder volgt een korte toelichting op de zes sturingselementen van Van Randeraat:
1. Openen: De kans op interacties verhogen door openen van processen, ruimte laten voor het continu
toetreden en aftreden van nieuwe factoren.
2. Intensiveren: Op het juiste moment de hoeveelheid interacties vergroten.
3. Versnellen: De snelheid waarmee interacties ontstaan vergroten.
4. Verbeteren: De kwaliteit van interacties verhogen, zodat zingeving en betekenis ontstaat.
5. Overdragen: Het verder brengen van het gemeenschappelijke beeld naar de volgende procesronde
doormiddel van overdrachtsdocumenten.
6. Inbedden: Het afstemmen van de processtructuur en de handelingselementen op de structuren en
methoden zoals bij achterliggende organisaties reeds bekend en gebruikt.
Het ontwikkelingsproces verloopt niet lineair, maar grillig en is afhankelijk van de duur van de zoektocht naar
gemeenschappelijk belang en de richting van de systeemsprong (Van Randeraat, 2006). Tijdens de
verschillende zoektochten wordt langzaam het gemeenschappelijk beeld gevormd. Er is tijd en energie nodig
voor het herkennen van het eigen belang binnen het gezamenlijke belang en in het inzien of accepteren van de
meerwaarde van het gemeenschappelijke belang. Zodra alle betrokken partijen tot beide inzichten zijn
gekomen, kan een systeemsprong worden gemaakt. Een grafische weergave van de theoretische benadering
50 | De weg naar een duurzame samenwerking
van Van Randeraat op het ontwikkelproces van regionale gebiedsontwikkeling is te vinden in figuur 27 op
pagina 50.
Het luisteren naar elkaars belang en het onderbouwen van het eigen belang met als doe het versterken van
het gemeenschappelijke belang (vrij naar Van Randeraat, 2006).
Er is tijd en energie (tijd/planning) voor het herkennen van het eigenbelang binnen het gezamenlijke belang
(Van Randeraat, 2006). In het geval van het thema Industriële Ecologie gaat het om de bewust wording van
het thema tijdens het ontwikkelproces.
Het interessante aan de theoretische invalshoek van Van Randeraat is, dat de focus ligt op één processtroom,
namelijk de zoektocht naar gemeenschappelijk belang. De momenten die hij omschrijft als systeemsprongen,
zijn te vergelijken met de policy windows van Kingdon. Zijn theoretische bevindingen zijn dan ook deels tot
stand gekomen op basis van de invalshoeken van Bruil en Kingdon. De verdiepingsslag ligt in deze paragraaf dus
op het sturen van de stromen.
Figuur 27: Ontwikkelproces bestaande uit belangen en systeemsprongen (Van Randeraat, 2006).
3.3.6 Anders Veranderen (Cozijnsen, 2004)
De beschrijving van Van Randeraat kent parallellen met theorieën uit de organisatiekunde op het gebied van
verandermanagement. In deze subparagraaf wordt met betrekking tot het sturen tijdens complexe processen
ingegaan op een theorie die voortkomt uit de organisatiewetenschap. Cozijnsen (2004) gaat in zijn boek
‘Anders Veranderen’ in op zes verander-v’s, verdiepen, verduidelijken, verbijzonderen, versnellen,
verduurzamen en verbinden. Aangezien zowel bij gebiedsontwikkeling als bij het implementeren van
industriële ecologie op industrieterreinen, het gaat om complexe veranderingen, is de keuze gemaakt om –
naast theorieën omtrent het sturen van het gebiedsontwikkelingsprocessen – te kijken naar sturingsmethoden
bij complexe organisatieveranderingen. In beide veranderingen spelen actoren met verschillende belangen een
rol en worden mensen binnen vertrouwde, vastgeroeste situaties uitgedaagd, zich te bewegen en te
vernieuwen.
Als belangrijkste leidraad voor een verandering verwijst Cozijnsen naar het driefasenmodel van Lewin. Dit
model geeft de drie stappen weer die actoren doorlopen tijdens een veranderproces en heeft dus betrekking
P5
Jurjen Thomas |51
op de gedragsverandering, unfreezing, moving en freezing. Figuur 28 laat zien hoe Cozijnsen het model van
Lewin koppelt aan de drie fasen die komen spelen bij een organisatieverandering. Voor de drie fasen zijn de
volgende slaagfactoren te onderscheiden:
1. Het losmaken van de oude situatie en het vaststellen van een verbeterde situatie (unfreezing);
2. Het in beweging brengen van de organisatie en de mensen in de richting van een oplossingsroute sturen
(moving);
3. Het verankeren van de aanpassingen in het gedrag (freezing).
Deze slaagfactoren vormen de
belangrijke handvatten voor een
bewuste en gerichte aansturing per
fase. Cozijnsen benadrukt dat een
verandermanager zich moet
realiseren, dat er altijd verschillen
blijven tussen gedrags- en
organisatieverandering. De urgentie
om te veranderen op
organisatieniveau kan haaks staan op
het ervaren van de noodzaak op
individueel niveau. Een probleem dat
ook vanuit het perspectief van
gebiedsontwikkeling geregeld aan de
orde is, de urgentie voor een
gebiedsontwikkeling hoeft niet te sporen met de individuele belangen van gebruikers of omwonenden van het
gebied.
De volgende opsomming geeft een korte omschrijving van de zes verander-V’s van Cozijnsen weer:
1. Verdiepen: in dit eerste onderdeel is het zaak kennis van de materie op te doen en de juiste verdieping in
de drie verschillende fasen toe te passen. Zo is bij de ontwerpfase alle kennis nodig voor het realiseren van
een compleet ontwerp.
2. Verduidelijken: hierbij gaat het om de opgedane kennis over de materie op de juiste manier overbrengen
onder de betrokken actoren. Op deze manier wordt de urgentie voor de verandering inzichtelijk, met
draagvlak als gewenst resultaat.
3. Verbijzonderen: is een vervolg stap op verduidelijken, waarin verschillende actoren op eigenwijze worden
ingelicht over de noodzaak om te veranderen. Als voorbeeld zullen mensen op de werkvloer op een andere
wijze worden benaderd dan managers van afdelingen.
4. Versnellen: voor de voortgang in het veranderproces moeten voorgaande stappen geen vertraging
oplopen. Het is in deze stap aan de verandermanager om het proces op gang te houden en waar kan te
sturen op het versnellen van het proces.
5. Verduurzamen: lering trekken uit de opgedane ervaringen en kennis tijdens het veranderproces tot nu toe.
Verder worden instrumenten en activiteiten verankerd onder de actoren.
6. Verbinden: tijdens deze stap staat het creëren van samenhang tussen alle verschillende
veranderactiviteiten centraal.
De mate van bewustzijn onder de actoren van de noodzaak om een thema als het delen van energie- en
reststromen leidend te maken tijdens het ontwikkelproces (vrij naar Cozijnsen, 2004).
Figuur 28: Drie fase model Cozijnsen op basis van Lewin
52 | De weg naar een duurzame samenwerking
Reële afspreken maken en realistische doelen stellen tijdens het ontwikkelproces (o.a. Cozijnsen, 2004).
Het aantoonbaar maken van het nut van de verandering door te wijzen op resultaten van referenties
(Cozijnsen, 2004).
Lering trekken uit opgedane ervaringen (Cozijnsen, 2004).
De zes v’s zijn te verdelen onder vier bouwstenen. De verdieping heeft betrekking op de materie.
Verduidelijken en verbijzonderen vallen onder de gedragskant. Het versnellen en het verduurzamen behoren
onder de bouwsteen organisatie en het verbinden is een sturingskant. De v’s vormen een belangrijke leidraad
bij het integraal veranderen en verbinden van bouwstenen en slaagfactoren (Cozijnsen, 2004) (Figuur 29).
Figuur 29: Overzicht van het veranderingsmodel van Cozijnsen (2004).
3.3.7 Mindset
Bij het veranderen van een gebied of bij het implementeren van een innovatie zijn naast organisatorische
veranderingen, ook vaak gedragsveranderingen noodzakelijk. Dit komt voort uit de vele partijen die betrokken
zijn bij zowel gebiedsontwikkeling, als bij nieuwe innovaties zoals industriële ecologie op industrieterreinen.
Iedere partij heeft zijn eigen belangen, eigen organisatiecultuur en eigen karakter, waarmee het deelneemt in
P5
Jurjen Thomas |53
dit veranderproces. Om deze zachte kant van het veranderproces binnen dit theoretisch kader een plek te
geven is gebruik gemaakt van de theorie over acceptatie en gedragsverandering die komt kijken bij het begrip
duurzaamheid in relatie tot de bouwsector.
Uit eerdere publicatie van Van Hal (2000) blijkt uit evaluaties van duurzaam gebouwde projecten, dat
persoonlijk enthousiasme bij vrijwel alle succesvolle projecten een doorslaggevende factor is. Er is tijdens deze
projecten altijd minstens één persoon aan te wijzen, die ondanks tegenstand en tegenslag, vanuit persoonlijk
enthousiasme voor de kwaliteiten die duurzaamheid met zich meebrengt, de duurzame ambities hoog wist te
houden in de werkprocessen en het uiteindelijke gebouw (Van Hal, 2008).
Bij de acceptatie van duurzaamheid binnen huidige systemen en organisaties wordt vaak gesproken over de
term ‘mindset’. Mede door de conservatieve cultuur binnen de bouwsector is er voor de mindset die nodig is
om duurzaam bouwen onderdeel te laten uitmaken, voor deze sector een instrumentontwikkeld om de
verankering van duurzaam bouwen te versnellen. Zo leiden vooroordelen over meerkosten, risico’s en angst
voor ‘anders-dan-anders’ in de praktijk vaak tot een op voorhand negatieve houding en weinig enthousiasme
voor duurzaam bouwen (Van Hal in Keijzers, 2008). De Green Round Table is een organisatie in Boston, met als
doel het verduurzamen van de bouwsector in de regio. Voor de mindset heeft deze organisatie de zogenaamde
Green Mindset Approach ontwikkeld. Deze methode is er op gericht om de bron van het enthousiasme voor
duurzaam bouwen bloot te leggen. Om dit te realiseren start de benadering met een zoektocht naar de
persoonlijke drijfveren van de betrokken actoren bij het project (Keijzers et al., 2008).
Vervolgens zijn selectief luisteren en een herhaling van de eigen argumenten in veel gevallen desastreus voor
de mindset. Om begrip te kunnen krijgen voor de situatie van de ander, zijn goed luisteren en het in eerste
instantie over boord zetten van de eigen doelen echter cruciale vereisten (Van Hal, 2003).
Tevens blijkt uit paragraaf 3.2 dat de acceptatie (draagvlak) op directieniveau een kritische succesfactor voor
het proces om het delen van energie- en reststromen op industrieterreinen te introduceren. In het volgende
hoofdstuk zal de mindset die bij sleutelfiguren noodzakelijk is, onderdeel vormen van een methode om het
proces inzichtelijk te maken.
De aanwezigheid van persoonlijk enthousiasme onder de betrokken actoren is voorwaarden (Van Hal,
2000).
Een entrepreneur (kwartiermaker) houdt de ambitie van bijvoorbeeld het thema industriële ecologie hoog
gedurende het ontwikkelproces, ondanks tegenstand en tegenslag (vrij naar Van Hal, 2008).
Het inzichtelijk maken van de persoonlijke drijfveren van de betrokken actoren (Keijzers et al., 2008).
Structuur in informatiestromen om betrokken en geïnteresseerde op alle niveaus te bereiken.
Professionaliteit tijdens overleg, wat uit in het naar elkaar luisteren en de inbreng en kritiek van andere
accepteren (vrij naar Van Hal, 2003).
54 | De weg naar een duurzame samenwerking
3.4 Welke methoden zijn bruikbaar?
Verandermanagement is onlosmakelijk verbonden met het begrip gebiedsontwikkeling. Overal waar een
droom, een gebiedsvisie of een masterplan van een gebied ligt, gaan bij de realisatie van de plannen
veranderingen plaatsvinden. De fysieke veranderingen, maar ook de politieke en culturele veranderingen in
een gebied hebben grote invloed op het ontwikkelproces. In deze paragraaf wordt uit het brede scala aan
literatuur over het begrip verandermanagement: twee methoden nader bekeken, de
matrixmanagementmethode van Camp en een combinatie van methoden van Hordijk (2008), onder andere
gebaseerd op de theorie van Wilber.
3.4.1 Matrixmanagementmethode
De grondlegger van deze methode is Noel Tichy (1983), waarna Peter Camp in 1986 in aanraking kwam met de
bevindingen van Tichy. Camp interesseerde in het bijzonder het idee om de drie dimensies van veranderen –
techniek, politiek en cultuur – in hun totaliteit te bekijken, te analyseren en te integreren. In de loop der jaren
heeft Camp de matrixmanagementmethode verder ontwikkeld tot een bruikbare ‘speelse’ managementtool,
die op vele werkvelden, waar veranderingen spelen, kan bijdragen aan het inzichtelijk maken van de krachten
die in het veranderproces een rol spelen. In het analysekader van dit rapport wordt gekeken op welke manier
de methode een zelfde rol kan vervullen bij het proces om tot het delen van energie- en reststromen op
industrieterreinen te komen.
Camp (2008) stelt dat bij het managen van veranderingen rekening moet worden gehouden met
ontwikkelingen en bewegingen op drie verschillende gebieden: het technische, het politieke en het culturele
vlak. Het technische beslaat alles wat in een organisatie geregeld moet worden. Het politieke heeft betrekking
op de beïnvloedingsprocessen in de organisatie en het culturele verwijst naar allerlei specifieke gewoonten.
De matrix (Figuur 30) bestaat uit drie kolommen
en drie rijen. De drie kolommen geven de
belangrijkste drie voorwaarden aan om te
kunnen veranderen binnen een organisatie,
namelijk: beleid, organisatie en personeel.
Veranderen gaat niet voordat er een plan is
opgesteld en er een strategie is geformuleerd
die past bij de organisatie, vertaald in de
voorwaarde ‘beleid’. Veranderen betekent
tevens organisatie: werkzaamheden
organiseren, keuzen maken, besluiten nemen
en bijstellen. Tevens dient het plan of idee in
een sociaal verband met anderen te worden
gedeeld. Boven de laatste kolom staat personeel. Dit onderdeel heeft betrekking op het managen van mensen,
het ontwikkelen en ontplooien van personeel, speelruimte en het dragen van de gemeenschappelijke doelen.
Camp (2008) zet in de rijen van de matrix drie invalshoeken neer, waar vanuit je naar een veranderproces kunt
kijken. De technische invalshoek, waarbij de nadruk ligt op de manier waarop de strategie wordt uitgezet,
waarvoor de juiste kennis, vaardigheden en personen nodig zijn. De tweede invalshoek betreft de politieke
onderwerpen van een veranderproces, waarin de belangen van individuele personen via
besluitvormingsprocessen, worden afgestemd op belanghebbenden personen of partijen om deze individuen
heen. De culturele invalshoek omvat de factoren zoals gewoonten, normen en waarden van de organisatie,
omgang met mensen en het gedrag van betrokken personen.
Figuur 30: Basis matrix van Camp.
P5
Jurjen Thomas |55
De drie voorwaarden voor veranderen en de drie invalshoeken op het veranderproces vormen samen de assen
van de matrix, waardoor er negen hoofdonderwerpen ontstaan (Figuur 30). Camp (2002) omschrijft de negen
hoofdonderwerpen als volgt:
1. Doelen en werkwijze: analyse van de doelen van de verandering, sterkte en zwakte inventariseren, aanpak
bespreken, strategie uitzetten, marktonderzoek en een begroting maken.
2. Taken en bevoegdheden: wie doet wat, organisatieschema, ontwerp van informatiestromen en inzichtelijk
maken welke procedures er bij de verandering komen kijken.
3. Deskundigheid: kennis van zaken is essentieel. Welke mensen met welke vaardigheden nodig zijn en welke
eventuele (bij)scholing en salarisbepalingen moeten worden toegepast.
4. Beleidsbeïnvloeders: bij veranderingsprocessen zijn allerlei mensen betrokken, die deel uit maken van
allerlei netwerken. De werking van deze netwerken doorgronden, is essentieel om er vervolgens gebruik
van te kunnen maken.
5. Besluitvorming: om de plannen te realiseren moeten er beleidskeuzen en beslissingen worden gemaakt.
Invloed is noodzakelijk om de partijen op één lijn te krijgen. Daarnaast kan met overleg en
onderhandelingen verschillende inzichten op elkaar worden afgestemd.
6. Autonomie: rekening houden met persoonlijke aspiraties, naarmate de veranderingen en het algemeen
belang daar beter bij aansluiten, is de kans op succes groter.
7. Bedrijfsklimaat: visie en het imago zijn belangrijke elementen. De sfeer van de organisatie moet mensen
aanspreken. Hoe meer eensgezindheid onder het personeel, hoe meer draagvlak voor de genomen
besluiten.
8. Samenwerking: mensen werken in teams, projecten en werkgroepen samen en delen zorgen, wisselen
feedback uit en helpen elkaar. Oplossingen worden bedacht en getest. Er wordt beleid ontwikkeld en
voorbereid voor de besluitvorming.
9. Houding: collegialiteit is essentieel. Op basis daarvan kunnen spanningen verdwijnen en inzet en motivatie
behouden.
Inzicht in de aanwezige kennis en ervaring, zowel intern als extern (Camp, 2002).
Het doorvoeren van beleidkeuzes ter bevordering van het ontwikkelproces (vrij naar Camp, 2002).
Het thema energie- en reststromen onderdeel maken van het imago van het gebied (vrij naar Camp, 2002).
Op basis van de overeenkomsten tussen het imago van een organisatie en dat van een gebied.
3.4.2 Combinatie methode Wilber
Voor het introduceren van duurzaamheid binnen de MKB-bedrijven, beschrijft Hordijk (2008) een methode om
onvermijdelijke gedragsverandering binnen de MKB door te voeren. De nieuwe methode is gebaseerd op
theorieën van Forrester (System Dynamics), Wilber (AQAL, Integrale gedragsverandering), Ajzen (Gepland
gedrag) en Homan (Veranderstrategie) (Hordijk, 2008).
De methode maakt gebruik van een aantal kernvragen, welke zijn onderverdeeld in twee fasen:
Fase 1: Diagnose
- Intentie: welke houding(en) hebben belanghebbenden?
- Cultuur/sociale normen: welke gedeelde waarden spelen een rol?
- Vaardigheden: welke zijn er en welke ontbreken?
56 | De weg naar een duurzame samenwerking
- Systeem: welke trends en systemen vanuit de omgeving hebben wat voor invloed op het gedrag?
Fase 2: Veranderstrategie
- Wat zijn hefbomen voor verandering?
- Wat is de veranderpotentie?
De vier vragen in de diagnosefase zijn gebaseerd op het kwadrantenmodel van Wilber. Er wordt verondersteld
dat bij alles wat er in de wereld gebeurt vier perspectieven een rol spelen. De perspectieven vormen twee
assen, waardoor er vier kwadranten ontstaan (Figuur 31).
De vier kwadranten zijn:
- Het intentionele kwadrant: staat symbool
voor de houding, intentie en drijfveren
van de individueel betrokken actoren.
- Het tweede kwadrant staat voor de
(organisatie)cultuur. Hierbij staan de
normen en waarden van het collectief
centraal. Het gaat om het wederzijdse
begrip binnen de groep, organisatie,
sector en regio.
- Het derde kwadrant omvat het gedrag en vertegenwoordigt het waarneembare gedrag en
vaardigheden van de actoren.
- Het laatste kwadrant omvat de sociale systemen en structuren binnen een organisatie en de
omgeving waarbinnen de organisatie opereert.
Het model kan bijdragen aan complexe innovatieprocessen. Het geeft inzicht hoe houding en gedrag van
individuen en de cultuur van groepen en systemen in de omgeving allemaal met elkaar samenhangen en elkaar
beïnvloeden (Hordijk, 2008 in Keijzers 2008). Ter interpretatie kunnen deze inzichten bijdragen aan het sturen
van complexe veranderprocessen, zoals het implementeren van industriële ecologie op industrieterreinen. Het
monitoren van betrokken actoren op cultuur, drijfveren en intenties kunnen hieraan bijdragen, evenals het in
kaart brengen van de structuren en systemen binnen de organisaties, op het terrein en in de omgeving van het
industrieterrein.
In kaart brengen van de karakters van de betrokken actoren (o.a. Hordijk, 2008).
De bestaande waarden en normen van de huidige gebruikers en omwonenden in de omgeving en op het
terrein analyseren (vrij naar Hordijk, 2008).
Figuur 31: De vier perspectieven en kwadranten van Wilber.
(Hordijk, 2008)
P5
Jurjen Thomas |57
3.5 Conclusie theoretisch kader
De conclusie van dit hoofdstuk is opgebouwd uit drie onderdelen. In het eerste deel wordt de besproken
theorie uit de voorgaande paragrafen geverifieerd met de onderzoeksvragen uit de inleiding. Door deze aanpak
kan worden geconcludeerd of het theoretisch kader het gewenste inzicht heeft opgeleverd. Het tweede deel
van deze conclusie wordt gevormd door een overzicht van de geselecteerde procesfactoren uit het theoretisch
kader. In het laatste deel van deze conclusie worden deze factoren aangevuld met een selectie van
procesfactoren op basis van praktische inzichten. De factoren worden in het volgende hoofdstuk meegenomen
bij het ontwikkelen van het analysemethode.
3.5.1 Resultaten theoretische verdieping
In dit eerste deel van de conclusie van het theoretisch kader worden beknopt de antwoorden op de
onderzoeksvragen en bijhorende deelvragen (zie paragraaf 1.5.2) beschreven.
Wat zijn zware industrieterreinen?
Op basis van de verdieping is te concluderen dat een zwaar industrieterrein een bedrijventerrein is waar
vestiging van alle soorten bedrijvigheid is toegestaan en waar minimaal bedrijvigheid in milieucategorie vijf is
toegestaan (IBIS, 2009). Tevens vallen onder zware industrie de zeehaventerreinen die Nederland kent. De
zware industrie kent in Nederland een netto omvang van bijna 74.000 hectare (1 januari 2008). Ondanks de
deconcentratie die de industrie heeft doorgemaakt zijn vijf gebieden van forse industrie omvang aan te wijzen
in Nederland; Maasvlakte gebied, het Noordzeekanaalgebied en de provincies Noord-Brabant, Zuid-Limburg en
Twente. In gebieden waar spraken is van een industriecluster, vormen de lokale samenwerking en
kennisuitwisseling een belangrijke meerwaarde ten opzichte van een locatie buiten het cluster. Een concrete
uitwerking van deze samenwerking is de positieve werking op het realiseren van industriële ecologie binnen
deze industrieclusters.
Een kanttekening is te plaatsen bij de definieerbaarheid van de begrippen zware industrie en duurzame
bedrijventerreinen. Voor deze begrippen is in de theorie geen eenduidige definitie voorhanden.
Wat wordt er onder het delen van energie- en reststromen verstaan?
Het delen van energie- en reststromen is één van de laatste stappen die de ontwikkeling van de milieuzorg die
de zware industrie tot nu toe (anno 2009) kent. Ondanks de huidige crisis blijft het begrip duurzaamheid aan
populariteit toenemen. Integraal ketenbeheer kan worden gezien als de voorloper van het delen van energie-
en reststromen, ofwel van industriële ecologie. Door het analyseren van de gehelen keten – grondstoffen,
productieproces, consumptie en afvalverwerking – is het mogelijk in kaart te brengen waar efficiënter met
energie- en reststromen om kan worden gegaan om zowel kosten te besparen als de milieubelasting te
verlagen. De verdere uitwerking van deze manier van milieugerichte productontwikkeling en de vergelijking
met ecosystemen leidde tot het begrip industriële ecologie, waarbij dus zowel binnen een keten als in regionaal
verband elkaars energie- en reststromen optimaal worden benut. In een praktische uitwerking streven
industrieën en bedrijven naar het elimineren van de uitstoot van schadelijke stoffen door energie- en
reststromen zo te bewerken dat zij als grondstoffen kunnen dienen voor andere productieprocessen binnen de
bedrijven of tussen bedrijven onderling.
Hoe ziet het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling eruit?
Gebiedsontwikkelingen zijn in de afgelopen jaren geboren uit de noodzaak om tot meer samenwerking en een
betere afstemming van plannen in een gebied te komen (Reiswijzer, 2009). De definitie die hierop aansluit en
als leidend voor het onderzoek wordt beschouwd, is die van De Zeeuw (2008): ‘Gebiedsontwikkeling is de kunst
58 | De weg naar een duurzame samenwerking
van het verbinden van functies, disciplines, partijen, belangen en geldstromen, met het oog op een
(her)ontwikkeling van het gebied.’. De definitie benadrukt het belang van de zachte kant van het proces dat
van een gebiedsontwikkeling onderdeel uitmaakt. De complexiteit van het proces wordt onderstreept door de
vele interacties tussen de vaak tientallen betrokken actoren en de vaak onverwachte invloed van meerdere
interne en externe factoren. In dit rapport wordt het ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling in vier
fasen verdeeld: initiatieffase, haalbaarheidsfase, realisatiefase en de exploitatiefase. Elke fase wordt afgesloten
met een fasedocument, waarin uitgangspunten en afspraken voor een volgende fase worden vastgelegd. De
initiatieffase wordt getypeerd als de meest procesmatige fase, aangezien over alles – o.a. actoren, plannen,
resultaten, geld – onzekerheid bestaat (Van Randeraat, 2006). Iedere gebiedsontwikkeling doorloopt zijn eigen
ontwikkelproces, echter zijn er onder de verschillende gebiedsontwikkelingen overeenkomsten te
onderscheiden. Zo vindt tijdens de initiatieffase een verkenning en invulling van de opgave in hoofdlijnen plaats
(Kenniscentrum PPS, 2006). Er komen partijen samen die een ambitie bepalen en een programma opstellen
met bijhorende grondexploitatie en jurisprudentie. Tevens speelt een procesmanager in deze fase een
belangrijke rol en zorgt deze figuur voor draagvlak onder betrokken partijen, verkend eventuele samenwerking,
creëert commitment en tast de financiële kaders af (Schapendonk, 2007). De initiatieffase wordt vaak
afgesloten met het onderteken van een intentieovereenkomst door de betrokken partijen.
Welke methoden kunnen worden gebruikt om ontwikkelprocessen te analyseren?
De methoden die worden toegepast, bij het analyseren van het complexe ontwikkelproces in de initiatieffase
van gebiedsontwikkelingen, kennen een grote mate van vereenvoudiging van de werkelijkheid. Zo gebruiken
Bruil (2004) en Schapendonk (2007) tijdens onderzoek naar het proces van gebiedsontwikkeling het
stromenmodel van Kingdon (1995). De drie stromen van Kingdon – problemen, beleidsplannen en politiek –
helpen bij het analyseren en sturen van complexe veranderingsprocessen in organisaties. Schapendonk vertaalt
de stromen van Kingdon naar de opgave, het concept en het politieke draagvlak. Net als Kingdon
onderscheiden beide onderzoekers een entrepreneur of procesmanagers die de stromen positief of negatief
kan beïnvloeden. Wanneer de drie stromen door de procesmanager naar elkaar toe worden gestuwd, ontstaat
de mogelijkheid een policy window te creëren, waarbij het proces een stap verder wordt geholpen. Van
Randeraat (2006) definieert de processtap als een systeemsprong. Echter stelt hij dat het ontwikkelproces
primair wordt geleid door de zoektocht naar gemeenschappelijk belang in plaats van de drie stromen. Tijdens
de zoektocht onderscheidt Van Randeraat vier sturingselementen: openen, intensiveren, versnellen en
verbeteren. Om de systeemsprong te sturen zijn de elementen overdragen en inbedden cruciaal voor succes.
De uitwerking van deze bevindingen zijn beschreven in paragraaf 3.3.5.
Om vanuit verschillende invalshoeken inspiratie op te doen voor de ontwikkeling van een methode om het
ontwikkelproces van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen op basis van
procesfactoren te analyseren, is tevens gekeken naar methoden uit de organisatiewetenschap. Zo gebruikt
Camp vanaf 1986 de matrixmanagementmethode voor het inzichtelijke maken van de krachten die bij een
veranderproces in een organisatie een rol spelen.
Een laatste methode – die onderdeel uitmaakte van de theoretische verdieping – draagt bij aan de
gedragsverandering die nodig is om duurzaamheid binnen het MKB door te voeren. In de methode ligt de op
vier aspecten:
- De houding, intentie en drijfveren van de individueel betrokken actoren;
- De culturele kant, waar normen en waarden een rol spelen in combinatie met wederzijds begrip;
- De vaardigheden van de actoren;
- De bestaande systemen en structuren binnen de organisaties en op het bedrijventerrein.
P5
Jurjen Thomas |59
Er kan worden geconcludeerd dat de gewenste antwoorden zijn gevonden op de onderzoeksvragen. De
onderzoeksvragen zijn opgesteld ter ondersteuning van de zoektocht naar het antwoord op de centrale
vraagstelling. In dit rapport geven de antwoorden tevens een gewenste verdieping om uiteindelijk de cases in
de casestudie te analyseren.
3.5.2 Theoretische procesfactoren
Op basis van de theoretische verdieping zijn de factoren gefilterd die het ontwikkelproces kunnen beïnvloeden.
Om uiteindelijk de factoren te gebruiken in een methode en schema’s, is per factor één of een aantal
belangrijke woorden geselecteerd die symbool staan voor de factor. Een overzicht van de factoren die gefilterd
zijn uit het theoretisch kader worden in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 6: Overzicht van de factoren uit het theoretisch kader.
1. Strategie (met IE en clustering) 17. Gezag en volharding procesmanager
2. Integrale benadering op de 3p’s 18. Onderbouwing eigen belang
3. Vertrouwen lokaal niveau 19. Tijd en planning
4. Verantwoordelijkheid nemen 20. Bewustzijn
5. Bestaande structuren en procedures 21. Reële afspraken
6. Onderlinge samenhang 22. Referenties bekijken
7. Gemeenschappelijk belang 23. Lering trekken
8. Gezamenlijke focus 24. Persoonlijk enthousiasme
9. Fasering 25. Entrepreneur (kwartiermaker)
10. Beslisdocumenten 26. Informatiestromen
11. Aanwezigheid procesmanager 27. Professionaliteit tijdens overleg
12. Financiële kaders 28. Kennis en ervaringen
13. Externe factoren 29. Beleidskeuze
14. Procesmanagement 30. Imago
15. Externe expertise 31. Karakters
16. Interne kennis 32. Gebruikers en omwonenden
3.5.3 Praktische procesfactoren
Ter verrijking van de lijst met geselecteerde factoren uit het theoretisch kader, zijn er tevens factoren gefilterd
uit een praktische verdieping. Tijdens de praktische verdieping zijn verkennende gesprekken gevoerd met
professionals, die te maken hebben met zware industrieterreinen, het delen van energie- en reststromen,
ontwikkelprocessen of gebiedsontwikkelingen. Daarnaast zijn er verschillende congressen en symposia bezocht
die tevens een relatie met deze thema’s hadden. Een compleet overzicht van de professionals die zijn
gesproken en de congressen die zijn bezocht in het kader van de praktische verdieping is opgenomen in bijlage
8.1.4 en bijlage 8.1.5.
60 | De weg naar een duurzame samenwerking
De volgende opsomming bevat een beknopte omschrijving van de gefilterde factoren uit de praktische
verdieping. In de opsomming worden de onderzoeksbegrippen ‘energie- en reststromen’ en ‘industriële
ecologie’ afgekort tot IE:
- De huidige beleidsurgentie vertalen in een ontwikkelvisie voor de toekomstige verandering
waarbinnen het thema IE onderdeel van is.
- Het opnemen van industriële ecologie als apart doel binnen de strategie.
- Het meenemen van bandbreedtes door het schetsen van scenario’s, waarbinnen ontwikkelingen
kunnen plaatsvinden.
- Het vroegtijdig meenemen van het juridisch kader waarbinnen ontwikkelingen omtrent het
thema IE zich afspelen. Het vraagstuk: afval wordt grondstof, blijft ingewikkelde materie met
betrekking tot de wet- en regelgeving.
- Het betrekken van kennisinstellingen bij het ontwikkelproces, voor het maximaal benutten van
de beschikbare technische en technologische ontwikkelingen.
- Het in kaart brengen van de betrokken actoren die beslissingbevoegd zijn. Een proces kan
vertraging oplopen als er mensen tijdens onderhandelingen aan tafel zitten die niet
beslissingsbevoegd zijn of de mandaat hebben om besluiten te nemen.
- Een go / no go moment kan bijdragen aan het versnellen van moeilijke beslissingen.
- Zorg voor een gelijke participatie tijdens overleg en vergaderingen met betrekking tot het thema
IE.
- Een informatieavond met omwonenden (informeren) kan een bijdrage leveren aan de snelheid
van het proces.
- Monitoren van energie- en reststromen op bedrijf- en terreinniveau.
- Het vastleggen van afspraken en doelstellingen werkt verhelderend tijdens het ontwikkelproces.
- Een duidelijke en transparante manier van communiceren tijdens overleg en onderhandelingen.
Op deze manier worden misverstanden uitgesloten en wordt voorkomen dat verhalen rondom
het project een eigen leven gaan leiden.
- Het electoraal belang inzichtelijk maken, zodat er tijdens het ontwikkelproces rekening kan
worden gehouden met de invloed van deze belangen.
- Relativeringsvermogen als eigenschap van betrokken actoren. Deze eigenschap biedt de
mogelijkheid om – zonder hoofdlijnen in een ontwikkelproces te verliezen – een complex thema
als IE een plek in de ontwikkeling te bieden.
- De kennis omtrent IE verspreiden in de omgeving (o.a. bij omwonenden), vergroot het draagvlak
voor het thema binnen toekomstige ontwikkelingen.
- Een goede infrastructuur en exploitatie van de energie- en reststromen op het terrein verbetert
de concurrentie positie van het gebied. Hiervoor dient het thema onderdeel te zijn van de
marketingstrategie voor toekomstig gebruikers.
- Om bijzondere thema’s, zoals IE, een plek in het ontwikkelproces te geven is een open houding
onder de actoren noodzaak. Het accepteren van kritiek draagt daaraan bij.
- De zware industrie is gebonden aan een optimale bereikbaarheid over het water, de weg en per
spoor. De geografische ligging is daarbij bepalend.
- Reflectie als middel om een vastgelopen proces vlot te trekken.
- Bij bestaande terreinen of locaties die worden herontwikkeld, kan de huidige infrastructuur
oplossingen bieden of een aanknopingspunt vormen voor het inbedden van het thema IE in het
ontwikkelproces.
- Tijdens overleg en onderhandelingen over het delen van energie- en reststromen worden in een
informele setting sneller oplossingen gecreëerd. Wanneer actoren zich niet belemmert voelen en
vrijuit kunnen praten (open mind) heeft dat een positieve werking op het ontwikkelproces.
P5
Jurjen Thomas |61
- Het thema IE op de agenda brengen van beleidmakers en invloedrijke partijen.
- Het verkennen van de ontwikkeling en innovaties op het gebied van IE. Een breed
vooronderzoek draagt bij aan het creëren van draagvlak voor het thema in de ontwikkelvisie.
- De intentie van de betrokken personen om deel te nemen aan stuur- en/of werkgroepen in het
ontwikkelproces hebben het zelfde niveau. Een analyse die hierbij kan helpen is de moeten-
willen-kunnen analyse (Nederlandbovenwater, 2006). De intentie komt overeen met de factor
‘persoonlijke drijfveren’ uit de theoretische verdieping.
- De emotionele betrokkenheid bij de ontwikkeling of met het thema IE, kan het proces zowel
negatief als positief beïnvloeden.
- Tijdens het ontwikkelproces vaste momenten inbouwen, waarbij wordt teruggekoppeld
(feedback) naar oorspronkelijke uitgangspunten en gedachten.
De cursief gedrukte woorden die de bovenstaande factoren tijdens het ontwikkelproces vertegenwoordigen
zijn samengebracht in tabel 7. De nummering van de factoren loopt door op basis van de selectie uit de
theoretische verdieping.
33. Ontwikkelvisie 45. Omgeving
34. Industriële ecologie als doel 46. Concurrentie positie
35. Scenario’s 47. Open houding
36. Juridisch kader 48. Geografische factoren
37. Betrokkenheid kennisinstellingen 49. Reflectie
38. Beslissingsbevoegd 50. Huidige infrastructuur
39. Go / no go momenten inlassen 51. Open mind tijdens overleg
40. Gelijke participatie 52. IE op agenda
41. Afspraken maken 53. Ontwikkelingen en innovaties verkennen
42. Transparant communiceren 54. Intentie actoren
43. Electoraal belang 55. Emotionele betrokkenheid actoren
44. Relativeringsvermogen 56. Feedback naar uitgangspunten
Tabel 7: De selectie van de factoren uit de praktische verdieping.
Uit de theoretische en praktische verdieping zijn in totaal zesenvijftig factoren gefilterd die het ontwikkelproces
van het delen van energie- en reststromen op zware industrieterreinen kunnen beïnvloeden. De factoren
worden in het volgende hoofdstuk geïntegreerd in een ananlysemodel, zodat uiteindelijk kan worden bepaald
wat de meest kritische succes- en faalfactoren zijn tijdens het ontwikkelproces.
62 | De weg naar een duurzame samenwerking
4 Het analysekader
Om het effect van de factoren uit het vorige hoofdstuk te beoordelen is het noodzakelijk om vooraf te bepalen
op welke manier het succes van een ontwikkelproces te bepalen is. De methode van Camp (2002) heeft als
inspiratiebron gefungeerd bij de ontwikkeling van een methode. Met de methode kan tijdens de casestudie het
ontwikkelproces worden geanalyseerd en is het mogelijk de factoren van het ontwikkelproces te beoordelen. In
dit hoofdstuk worden de stappen uiteengezet die uiteindelijk geleid hebben tot de gewenste methode.
4.1 Introductie
De basis van het analysekader wordt gevormd door de matrix
van Camp, zoals is behandeld in paragraaf 3.4. De matrix wordt
opgebouwd met behulp van het stromenmodel van Kingdon
(subparagraaf 3.3.4) en met de verschillende voorwaarden van
het ontwikkelproces (op basis van subparagrafen 3.3.1, 3.3.2,
3.3.3 en 3.4.1) van het delen van energie- en reststromen op
zware industrieterreinen. Op het moment dat de matrix
compleet is, ontstaan er negen matrixvlakken. De invulling van
deze vlakken geschiedt op basis van de gefilterde factoren uit
het theoretisch kader en de praktische verdieping. Voor het
ontstaan van deze matrix worden de verschillende elementen uit
de matrix in de volgende paragrafen stap voor stap beschreven.
Op deze manier ontstaat een mindmap die wordt vertaald naar
een matrix. De matrix die wordt gecreëerd, vormt de analysemethode tijdens de casestudie, als beschreven in
het volgende hoofdstuk. De resultaten uit de casestudie worden in hoofdstuk 6 met elkaar vergeleken,
waardoor het inzichtelijk wordt wat de kritische succes- en faalfactoren zijn (Figuur 32).
4.2 Processtromen
Tijdens het ontwikkelproces om tot koppeling van energie- en
reststromen te komen op zware industrieterreinen zijn drie
processtromen te onderscheiden: een technische, een politieke
en een culturele. In dit onderzoek worden processtromen
gedefinieerd als niet-aflatende stromen van problemen,
oplossingen, gebeurtenissen en ontwikkelingen op de drie
vlakken als aangeven in Figuur 33. Aangezien het
ontwikkelproces dat centraal staat in dit onderzoek veel
overeenkomsten vertoont met het proces van complexe
veranderingen binnen organisaties, is voor de verticale as van de
analysemethode dezelfde terminologie gebruikt als in de
matrixmanagementmethode van Camp.
De technische processtroom omvat de telkens opnieuw opkomende afwisseling tussen problemen en
oplossingen met betrekking tot het koppelen van energie- en reststromen. De stroom wordt beïnvloed door
hoofdzakelijk technische factoren. Hieronder vallen de factoren die daadwerkelijk met de techniek te maken
hebben, maar ook technische factoren, zoals bekend bij project- en procesmanagement (subparagraaf 3.3.3).
De tweede stroom, de politieke stroom, wordt beïnvloed door een niet-aflatende stroom van politieke
Figuur 32: Opbouw naar analysekader.
Figuur 33: De drie processtromen
P5
Jurjen Thomas |63
gebeurtenissen (Bruil, 2006) tussen betrokken actoren. Hieronder valt zowel de Haagse politiek, als de politiek
met betrekking tot de overige actoren op zowel bestuurlijk als maatschappelijk niveau. De laatste invalshoek
omvat de culturele stroom die tijdens het ontwikkelproces te herkennen is. De culturele stroom wordt geleid –
net als de matrixmanagementmethode van Camp – door gewoonten, normen en waarden onder de actoren,
maar ook in relatie met het industrieterrein en haar omgeving. De hierboven beschreven stromen vormen het
centrum van het analysemodel dat in deze paragraaf ontstaat (Figuur 33).
4.3 Procesingrediënten
De horizontale as in de matrix bestaat uit de basisingrediënten van het ontwikkelproces om energie- en
reststromen te integreren op bestaande en toekomstige zware industrieterreinen. De drie basisingrediënten
die uit de literaire verdieping zijn gefilterd zijn de urgentie, het organiseren en de actoren.
4.3.1 Urgentie
De urgentie (h)erkennen en delen vormt het eerste basisingrediënt. Zonder het gevoel voor
urgentie om tot het delen van energie- en reststromen over te gaan, is een dergelijke verandering
op een industrieterrein uitgesloten. Voor de betrokken actoren kan deze urgentie verschillende
achtergronden hebben. Zo zal een gemeente of provincie de werkgelegenheid en de aandacht die het thema
industriële ecologie in de media krijgt als belangrijke urgentie zien om tot realisatie van dit thema op een
industrieterrein over te gaan. De bedrijven zullen in eerste instantie de economische voordelen als de
belangrijkste urgentie benoemen, terwijl milieuorganisaties en omwonenden wellicht de CO2 reductie die de
ontwikkeling met zich meebrengt als belangrijkste argument ervaren.
4.3.2 Organiseren
Het tweede ingrediënt is organiseren. Wanneer vanuit de urgentie bijvoorbeeld een visie is
ontwikkeld voor een terrein, waar in het kader van dit onderzoek thema industriële ecologie
leidend is, is het de zaak dat de partijen en actoren samen het ontwikkelproces gaan organiseren
en deelnemen aan de organisatie. Dit basisingrediënt is van algemene aard en komt voort uit het
feit dat een idee zonder dat daar organiseren opvolgt nooit tot uitvoering zal komen.
4.3.3 Actoren
Het derde en tevens laatste ingrediënt wordt gevormd door de actoren. Hierbij ligt de nadruk op
alle mogelijk betrokken actoren waar het thema invloed op heeft en omgekeerd. Het belang van de
actoren wordt ook volledig erkend bij de aanpak van integrale gebiedsontwikkeling. Om de juiste
actoren bij elkaar te krijgen is een actorenanalyse noodzakelijk, echter moet er rekening mee
worden gehouden dat tijdens het ontwikkelproces de samenstelling van actoren kan veranderen. Het belang
van de actoren wordt onder andere bepaald door de grote invloed die de actoren hebben op de voortgang van
het ontwikkelproces.
De drie processtromen vormen samen met de drie procesingrediënten de basis voor de analysemethode die
wordt gebruikt bij de analyse van het ontwikkelproces van de cases in het volgende hoofdstuk (Figuur 34).
64 | De weg naar een duurzame samenwerking
Figuur 34: De processtromen en procesingrediënten als basis de analyse van een complex ontwikkelproces
4.4 De processtenen
De processtromen en de procesingrediënten vormen
de matrixassen, waardoor negen vlakken ontstaan. De
negen vlakken vormen de processtenen van het
ontwikkelproces om tot industriële ecologie op
industrieterreinen te komen (Figuur 35). Deze
zogenaamde processtenen worden in deze paragraaf
nader toegelicht. De processtenen vormen de
symbolische haakjes van de kapstok waaraan de
gefilterde factoren uit de theoretische en praktische
verdieping worden opgehangen. De naamgeving van
de processtenen (matrixvlakken) wordt ter
verduidelijking in cursief weergegeven.
4.4.1 Technische stroom
Waar de technische processtroom het procesingrediënt urgentie kruist, ligt de processteen
‘doelen en resultaten’. Onder deze processteen vallen de factoren die bij de start het
ontwikkelproces in de initiatieffase op tafel moeten komen. De technische stroom benadrukt op
dit punt de harde, zichtbare kant van het ontwikkelproces. Onder de processteen doelen en
resultaten vallen bijvoorbeeld een ontwikkelvisie en de strategie die tot de visie moet leiden. Tevens moeten er
toekomstscenario’s worden geschetst om de visie te onderbouwen.
De technische processtroom wordt vanuit het basisingrediënt organiseren beïnvloed door
factoren die onderdeel zijn van ‘informatiestromen en procedures’. Eveneens een
projectmatige kant van het ontwikkelproces. Vanaf het idee is het inrichten van een duidelijk
informatiesysteem – naast het in kaart brengen van de procedures die dienen te worden doorlopen -
doorslaggevend voor een succesvol verloop van het ontwikkelproces.
Wanneer gekeken wordt naar de invloed van de actoren op de technische stroom, dan ontstaat
daar de processteen kennis en kunde. Hieronder vallen de interne en externe capaciteiten van
actoren, zoals de knowhow onder de betrokken partijen met betrekking tot het thema
industriële ecologie. Tevens is bij deze processteen de professionaliteit van de betrokken actoren van invloed
op het verloop van het ontwikkelproces.
Figuur 35: Analysemethode met processtenen.
P5
Jurjen Thomas |65
4.4.2 Politieke stroom
De politieke stroom wordt vanuit het basisingrediënt ‘urgentie’ beïnvloed door de processteen
entrepreneur. Deze steen zorgt voor de verankering van het thema ‘energie- en reststromen’ in
het ontwikkelproces. Het creëren van draagvlak voor de urgentie is hierbij een belangrijk
onderdeel, zoals uit de literatuur (paragraaf 3.3.3) blijkt zal een procesmanager of kwartiermaker
(procesdirigent) hiervoor een essentiële bijdrage kunnen leveren.
Voor de politieke stroom in combinatie met het ingrediënt ‘organiseren’ is het thema ‘overleg &
onderhandelen’ gedefinieerd. Een processteen waar het projectmatig werken en de zachte kant
van het ontwikkelproces elkaar ontmoeten. Het maken van afspraken en tevens de manier
waarop deze afspraken tot stand komen en worden nagekomen zijn hierbinnen belangrijke aspecten.
Waar de politieke stroom het ingrediënt actoren ontmoet ontstaat de processteen die de
factoren vertegenwoordigd in relatie tot de belangen die tijdens het ontwikkelproces spelen.
Bijvoorbeeld de mate van de verankering van het eigen belang binnen het gemeenschappelijke
belang (het realiseren van het delen van energie- en reststromen) valt onder deze processteen.
4.4.3 Culturele Stroom
De culturele stroom wordt vanuit de urgentie beïnvloed door factoren die vallen onder de
processteen gebiedsklimaat. Belangrijke elementen bij deze processteen zijn het imago van het
gebied en de normen en waarden die de gebruikers en omwonenden van het industrieterrein
kennen.
Vanuit het procesingrediënt organiseren, wordt deze stroom beïnvloed door factoren die vallen
onder het thema samenwerking. Samenwerking is cruciaal voor de voortgang van het
ontwikkelproces, de inbreng van alle actoren in en rondom de organisatie is onmisbaar. Camp
(1998) omschrijft dit in relatie tot organisatieveranderingsprocessen dat participatief ontwikkel het
sleutelwoord is. Factoren die invloed hebben op dit thema zijn onder andere: bestaande organisatiestructuren,
onderling vertrouwen en persoonlijk enthousiasme.
De laatste processteen die de culturele stroom beïnvloedt, wordt gevormd door een
verzameling van factoren die vallen onder het thema ‘houding’. Onder deze processteen
worden de zachtere factoren die het ontwikkelproces kent ondergebracht. Aangezien de
omstandigheden tijdens het ontwikkelproces continu veranderen, moeten de actoren meebewegen en wordt
het resultaat van deze processteen onder andere bepaald door de flexibiliteit en creativiteit onder de actoren.
4.5 De procesanalysemethode
In de vorige paragraaf is het ontwikkelproces ontleed in negen deelkaders, genaamd processtenen. In deze
laatste paragraaf van het analysekader worden de gefilterde factoren uit de theoretische- en praktische
verdieping onderverdeeld in de negen processtenen. In deze paragraaf wordt tevens beschreven hoe de
methode tijdens de casestudie wordt ingezet.
66 | De weg naar een duurzame samenwerking
4.5.1 Indeling factoren
De laatste stap om tot een analysemethode voor de casestudie te komen, is het onderverdelen van de factoren
onder de negen processtenen. De y-as en de x-as van de matrix, bestaande uit de drie processtromen en de
drie procesingrediënten, maken het ontwikkelproces inzichtelijk vanuit negen invalshoeken als behandeld in de
paragraaf ‘processtenen’. Per processteen wordt het ontwikkelproces door verschillende factoren beïnvloed.
De factoren die van invloed zijn op het ontwikkelproces tijdens het delen van energie- en reststromen op zware
industrieterreinen zijn gefilterd tijdens een theoretische- en praktische verdieping. Om uiteindelijk het
ontwikkelproces op basis van deze factoren met behulp van de analysemethode te analyseren worden de
factoren verdeeld onder de negen processtenen. Net als het definiëren van de processtenen is de indeling van
de factoren tijdens discussies met professionals tot stand gekomen. Een overzicht van de factoren ingedeeld
naar processteen wordt weergeven in Figuur 36.
1. Be le idkeuzes 1. Tijd & planning 1. Referenties2. Innovatie 2. Juridisch kader 2. Vaardigheden3. Stra tegie 3. Informatiesystemen 3. Kennisde ling
4. Agenda 4. Fasering 4. Kennis inste llingen5. Doe len 5. Informeren 5. Extern adv ies
6. Scenario 's 6. Systeemsprong 6. Intentie7. Vis ie 7. F inanciën 7. Lering e rvaringen8. Beslisdocumenten
1. Gezag 1. Passie f v s actie f 1. Integraa l2. Go / No Go 2. Communica tie 2. Samenhang3. Procesmanager 3. Professiona lite it 3. Electoraa l
4. Besliss ingbevoegd 4. Partic ipa tie 4. Bewustzijn5. Mandaat 5. Contracte ren 5. Eigen
6. Afspraken 6. Gezamenlijk 7. Externe factoren 7. Onderbouwing8. Verantwoorde lijkhe id
1. Gebied gebruikers 1. Bestaande sy stemen 1. Creativ ite it
2. Infrastructuur 2. Vertrouwen 2. Open m ind3. Geogra fisch 3. Monitoren 3. Open v s gesloten4. Imago 4. Bestaande structuren 4. Re lative ring
5. Concurrentie 5. Emotie 5. Passie6. Reflectie 6. F lexibilite it
7. Gezamenlijke focus 7. Karakte r0 8. Feedback
Gebiedsklimaat Samenwerk ing Houding
Entrepreneur Overleg & Onderhande len Be langen
Doe len & Resulta ten Informatiestromen & Procedures Kennis & Kunde
Figuur 36: Overzicht van factoren ingedeeld naar de negen processtenen.
Voor een totaal beeld van de verschillende onderdelen van de analysemethode als beschreven en geïllustreerd
in de voorgaande paragrafen is een mindmap gemaakt waarin de processtromen, procesingrediënten,
processtenen en bijhorende factoren zijn ondergebracht (Figuur 37).
P5
Jurjen Thomas |67
Figuur 37: Mindmap analysemethode ontwikkelproces.
4.6 Werking van de analysemethode
In deze paragraaf wordt beknopt omschreven hoe de analysemethode tijdens de casestudie is toegepast.
Voor de geselecteerde factoren is in eerste instantie een vragenlijst opgesteld om de mate van invloed per
factor op het ontwikkelproces te bepalen. De beoordeling van de vragen geschiet op basis van eigen
interpretatie uit twee bronnen: de beschikbare documentatie per cases en de interviews die aan de hand van
de vragenlijst onder de betrokken actoren zijn gehouden. Voor de beoordeling van de factoren is gekozen voor
een ordinaal meetniveau op basis van een zes-puntsschaal. De zes-puntsschaal zorgt ervoor dat de beoordelaar
genoodzaakt is een keuze te maken of de mate van invloed van een factor aan de linker of rechter kant van het
midden valt. Dit in tegenstelling tot de gebruikelijke vijf-puntsschaal. Een enkele vraagstelling uit de lijst kent
een nominaal meetniveau, waarbij de keuze van het antwoord in een drop down menu geselecteerd kan
worden. Een deel van de vragenlijst is opgenomen in Figuur 38.
68 | De weg naar een duurzame samenwerking
Figuur 38: Als voorbeeld geeft deze figuur een deel weer van de vragenlijst voor de analyse van de cases.
De vragen zijn dusdanig geformuleerd dat wanneer een factor geen of onvoldoende aandacht tijdens het
ontwikkelproces heeft gekregen een beoordeling tussen de 1 en 3 krijgt. Wanneer er voldoende of extra
aandacht aan een factor is besteed kan deze tussen 4 en 6 worden beoordeeld.
De resultaten van de beoordeling van het ontwikkelproces worden tweeledig ingezet. Om te beginnen wordt
inzichtelijk gemaakt welke factoren onvoldoende of voldoende aandacht tijdens het ontwikkelproces hebben
gehad. In dit onderzoek worden uiteindelijk de resultaten van de drie cases bij elkaar opgeteld. Per processteen
kan op deze manier worden geconcludeerd welke factoren tot de meest kritische succesfactoren (met de
meeste punten) behoren en welke tot de meest kritische faalfactoren (met de minste punten). Deze conclusie
kan worden getrokken op basis van de logische redenering dat alle factoren voldoende aandacht moeten
krijgen om te streven naar het ideale ontwikkelproces. De factoren die op basis van de drie cases structureel
voldoende aandacht krijgen blijken dus succesfactoren te zijn. Factoren die op basis van de resultaten van de
drie cases structureel onvoldoende aandacht krijgen worden als faalfactoren gedefinieerd. Het tweede
onderdeel waar voor de resultaten worden gebruikt is de beoordeling van het ontwikkelproces. Door het
gemiddelde te nemen van de resultaten van de factoren per processteen, kan worden beoordeeld of de
processteen een positieve of negatieve invloed op het ontwikkelproces heeft gehad. De processteen kleurt op
basis van de resultaten groen (voldoende), oranje (matig) of rood (onvoldoende). Op deze manier kan in een
oogopslag worden beoordeeld welke processtenen knelpunten in het ontwikkelproces vormen. Als voorbeeld
is een overzicht van een analyse van een ontwikkelproces opgenomen in Figuur 39.
1. Visie 6 1. Fasering 2 1. Intentie 2
2. Doe len 5 2. Systeemsprong 3 2. Extern adv ies 13. Stra tegie 5 3. F inanciën 3 3. Kennisde ling 2
4. Agenda 4 4. Informeren 4 4. Kennisinste llingen 35. Beslisdocumenten 5 5. Juridisch kader 2 5. Lering ervaringen 36. Bele idkeuzes 5 6. Informatiesystemen 5 6. Vaardigheden 2
7. Scenario 's 3 7. Tijd & planning 5 7. Referenties 28. Innovatie 3
1. Procesmanager 1 1. Professiona lite it 3 1. Eigen 3
2. Gezag 1 2. Participatie 5 2. Integraal 53. Mandaat 2 3. Exte rne factoren 5 3. Electoraa l 1
4. Besliss ingbevoegd 1 4. Contracteren 4 4. Gezamenlijk 45. Go / No Go 2 5. Passie f vs actie f 3 5. Onderbouwing 5
6. Afspraken 5 6. Samenhang 57. Verantwoorde lijkheid 4 7. Bewustzijn 5
8. Communica tie 6
1. Gebied gebruikers 5 1. Bestaande structuren 4 1. Passie 4
2. Concurrentie 6 2. Bestaande sy stemen 3 2. Open m ind 23. Geogra fisch 5 3. Emotie 5 3. Open v s gesloten 1
4. Infrastructuur 5 4. Monitoren 3 4. Karakter 15. Imago 6 5. Feedback 3 5. F lexibilite it 1
6. Vertrouwen 2 6. Re lativ ering 2
7. Gezamenlijke focus 3 7. Creativ ite it 18. Reflectie 4
HoudingSamenwerking
Kennis & Kunde
3 2 1
Informatiestromen & Procedures
3 2 1
1 3 2
Doe len & Resulta ten
Gebiedsklimaat
Entrepreneur Overleg & Onderhande len Be langen
Figuur 39: Voorbeeld van de resultaten van de analyse van een ontwikkelproces.
P5
Jurjen Thomas |69
5 Casestudie
In dit hoofdstuk worden drie cases geanalyseerd. De cases die voor dit onderzoek
zijn geselecteerd zijn het Duurzaam Industriepark Cranendonck bij Budel, het
Industriepark Kleefse Waard in Arnhem en de zeehaven, Industrieterrein Moerdijk.
Figuur 40 geeft een overzicht van de locaties (rood), met als oriëntatie de Brink
Groep vestigingen (geel). De keuze voor de cases is ontstaan op basis van de
selectiecriteria, zoals beschreven in paragraaf 2.4.
5.1 Introductie
Per casus wordt de volgende opbouw aangehouden:
- Inleiding (korte introductie van de casus);
- Projectbeschrijving (beknopte beschrijving van het project, de aanpak en de omvang van
industriële ecologie in de ontwikkeling);
- Actorenanalyse (analyse van de betrokken actoren met relaties, houdingen en belangen);
- Procesbeschrijving (de belangrijkste ontwikkelingen in het proces worden kort benoemd, nadruk
ligt op mogelijke knelpunten en doorbraken in het proces.
De bovenstaande vier onderwerpen wordt beschreven op basis van de input die is verkregen uit de beschikbare
documentatie, de verkennende gesprekken en interviews die met de betrokken personen van de cases zijn
gehouden. Vervolgens is de verkregen inhoud van de twee bronnen, documentatie en interviews, geanalyseerd
met behulp van de analysemethode als beschreven in paragraaf 3.5:
Beoordeling van het proces, op basis van de beschikbare documentatie;
Beoordeling van het proces, op basis de verkregen informatie tijdens de interviews.
Om een eerste indruk van de drie industrieterreinen te krijgen en de onderlinge verhoudingen tussen de drie
cases inzichtelijk te maken, worden de cases met elkaar vergeleken (Tabel 8). De beoordeling vindt plaats op
basis van tien terreineigenschappen (o.a. Bedrijventerrein, 2009).
Terrein eigenschappen DIC Koningspleijn Moerdijk
Bereikbaarheid ++ ++ +++
Toegepaste industriële ecologie + ++ +++
Max. toegestane milieucategorie 6 5 6
Aantal bedrijven 1 +/- 80 408
Terreintypering (zwaar) (zwaar) B. (zeehaven)
Omvang industrieterrein (bruto) 200 ha. (industrie) 70 ha. 2.400 ha
Grond eigendom 1 2 ?
Parkmanagement Nee Ja Ja
Clustering Nee Ja Ja
Thema duurzaamheid + ++ +++
Tabel 8: Beoordeling huidige terreinsituaties van de cases.
Figuur 40: Locatie cases
t.o.v. Brink Groep
Vestigingen.
70 | De weg naar een duurzame samenwerking
5.2 Casus 1 | Duurzaam Industriepark Cranendonck
In deze paragraaf worden de hoofdpunten van de eerste casus beschreven. De eerste casus betreft het
Duurzaam Industriepark Cranendonck, hierna te noemen DIC. Onderdelen ter verdieping van de casus met
betrekking tot de casestudie zijn opgenomen in bijlage XII.
5.2.1 Inleiding
In de gemeente Cranendonck ligt de fabriek van Nyrstar Budel B.V., kort weg Nyrstar. De fabriek verwerkt als
enige in Nederland zinkconcentraat tot zink. Het fabrieksterrein (40 hectare) maakt onderdeel uit van een
terrein van 700 hectare dat in eigendom is van Nyrstar. Het gebied (700 ha) is grensoverschrijdend op
verschillende schaalniveaus. Zo is het gebied verdeeld over de provincies Limburg en Noord-Brabant en is de
grond zowel in de gemeente Cranendonck (90%) als in de gemeente Weert gelegen (Figuur 41). Het totale
gebied kent een lange geschiedenis waar de natuur, ecologie en cultuurhistorie bijzondere waarden innemen
(zie bijlage XIII) voor de uitgebreide omschrijving van de geschiedenis van Nyrstar en het gebied). In 1999 heeft
Nyrstar in samenwerking met de gemeenten, de provincie en de KvK een plan geïnitieerd om 100 hectare van
het terrein tot een industrieterrein te ontwikkelingen. Dit initiatief heeft in maart 2007 geleid tot een
intentieovereenkomst tussen de betrokken partijen. De partijen verklaren daarin dat het als wenselijk wordt
beschouwd om het noordelijke deel van het huidige Nyrstar terrein te ontwikkelen tot een duurzaam- en
innovatief cluster van bedrijvigheid, gebaseerd op en aanvullend aan de al aanwezige industrie
(Intentieverklaring DIC, 2007).
5.2.2 Projectbeschrijving
Het plangebied ligt centraal in de
regio Zuidoost Brabant en Midden-
Limburg, met als belangrijke
woonkernen Eindhoven, Helmond,
Venlo, Weert en Roermond (Figuur
41). Het ligt op de grens van
Belgisch Limburg met in de
nabijheid de plaatsen Lommel,
Overpelt, Hamont-Arkel en Bocholt.
Een groot gedeelte van dit gebied,
in totaal 700 hectare, is eigendom
van Nyrstar (Figuur 412).
“Wanneer je de termen duurzaamheid, zware industrie, industriële ecologie en industriële symbiose in één
zin zegt heb je te maken met een bijzondere vorm van gebiedsontwikkeling!” (Van Neerven, Provincie
Brabant, 2009)
Figuur 41: Ligging Duurzaam Industriepark Cranendonck in regio.
P5
Jurjen Thomas |71
In de afgelopen decennia kent het terrein meerdere grootschalige ontwikkelingen, waaronder de nieuwbouw
van de fabriek naast de oude in 1973. De onderstaande luchtfoto’s geven een beeld van hoe het terrein zich in
de afgelopen jaren heeft ontwikkeld.
Het initiatief als beschreven in de inleiding is door de betrokken partijen vertaald naar een gebiedsvisie. In de
gebiedsvisie uit 1999 wordt onder andere beschreven hoe de partijen door middel van vier
inrichtingsconcepten een optimale inpassing van het industriecluster in de omgeving willen realiseren. De
volgende uitgangspunten zijn hier voor opgenomen:
In de binnenste industriering komt ruimte
voor grootschalige zware industriële
activiteiten, ten noorden van het huidige
Nyrstar terrein. De binnenste ring wordt
gekenmerkt door een hoge
bebouwingsintensiteit. Daar omheen vormt
zich een tweede ring van grootschalige
industriële bedrijvigheid, maar met een
minder zwaar en intensief karakter. De derde
en tevens buitenste ring vormt de relatie met
de landelijke omgeving. Water en groen
nemen hier de overheersende hand, maar
worden afgewisseld met voorzieningen en
kantoorfaciliteiten gelegen in een parkachtige
setting. Naast de relatie met de Ecologische Hoofdstructuur ligt de nadruk op de relatie met het beschermd
dorpsgezicht. Het laatste punt dat centraal staat in de ontwikkelvisie is het waarborgen en versterken van
omliggende natuur, waar van een groot gedeelte in eigendom is van Nyrstar. Natuur zal gecompenseerd
worden door onder andere het uitbreiden en versterken van de Ecologische Hoofdstructuur.
Naast de beschreven inrichting is aandacht besteed aan de mogelijke kansen die men in die periode zag;
- Vermindering milieubelasting;
- Efficiënt ruimtegebruik;
- Versterking regionaal economische structuur;
- Benutting bedrijfseconomische mogelijkheden.
Nyrstar realiseerde in een vroeg stadium van het ontwikkelproces dat van het thema ‘duurzame ontwikkeling’,
het delen van energie- en reststromen een belangrijk onderdeel is. Op de bestaande industrielocatie is dit
onderdeel niet eenvoudig te realiseren door de ruimte en infrastructuur die het delen van energie- en
reststromen met zich meebrengt. Het DIC betreft voor een groot deel een nieuwe uitleg locatie en bood dus
juist grote kansen omdat het thema ‘Industriële ecologie’ vanaf het begin bij de planvorming te betrekken.
Figuur 42: Impressie ontwikkeling DIC in afgelopen 60 jaar.
Figuur 43: Grondpositie Nyrstar in relatie tot DIC.
72 | De weg naar een duurzame samenwerking
Het zinkproductieproces kenmerkt zich door een omvangrijke input van stromen (concentraat, water, energie,
aardgas, olie, zuurstof, ammoniak en propaan) en een even omvangrijke output van producten en bijproducten
(zink, zwavelzuur, koper kobaltkoek, lood-zilver product). Deze energie- en reststromen vormen de aanleiding
voor de verankering van industriële ecologie in de visie van Nyrstar. Het DIC moet volgens Nyrstar een
interessante vestigingsplaats worden voor grote bedrijven, die op andere plaatsen in Brabant en de regio
moeilijkheden hebben om zich te vestigen of te groeien. Met name op deze bedrijven richten de DIC-plannen
zich. Niet alleen de grootte speelt daarbij een rol; juist de aard van de (productie)processen wordt als
belangrijk geacht. Door dit beleid kan gestreefd worden naar maximale symbiose tussen de bedrijven.
In de ontwikkelvisie wordt onderscheid gemaakt tussen vier soorten symbiose op het DIC:
- Gebruik maken van elkaars voorzieningen;
- Gebruik maken van elkaars producten;
- Gebruik maken van elkaars faciliteiten;
- Bereikbaarheid (weg, spoor, water).
De besparingen die hierdoor gerealiseerd moeten worden, zijn per jaar 600.000 m3 water, 30.000 ton kolen,
19.000 ton olie, 130.000 ton co2 en 3700 ton SO2 (Ontwikkelvisie Nyrstar, 1999).
5.2.3 Actoren
De actorenanalyse is uitgevoerd doormiddel van het doorlopen van drie stappen. De eerste stap betreft het
identificeren van de betrokken actoren. In de tweede stap wordt bepaald hoe de actor in het proces en
tegenover de ontwikkeling van het DIC staat, positief (+), negatief (-) of neutraal (0). In de derde en laatste stap
die wordt genomen wordt de relaties tussen de betrokken actoren inzichtelijk gemaakt. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt tussen eenzijdige afhankelijkheid, wederzijdse afhankelijkheid en onafhankelijkheid. Een
toelichting van de betrokken partijen is toegevoegd in bijlage XII.
Figuur 44: Actorenanalyse van het Duurzaam Industriepark Cranendonck.
P5
Jurjen Thomas |73
5.2.4 Proces
Op basis van de beschikbare documentatie en de interviews, wordt nu eerst een beknopte omschrijving van de
belangrijkste ontwikkelingen tijdens het proces dat zich afspeelde tijdens de initiatieffase gegeven. De
beschreven onderdelen van het proces zijn onderverdeeld in de processtromen techniek, politiek en cultuur.
Techniek
Uit het interview met Nyrstar blijkt dat de partijen actief betrokken waren bij het proces in de initiatieffase. De
inbreng van de interne expertise van de betrokken partijen heeft positieve invloed gehad op het versterken van
het thema industriële ecologie binnen de plannen. Voorafgaand aan de gebiedsvisie (1999) is tevens gekeken
naar referentieprojecten met betrekking tot industriële symbiose. Zo wordt in het rapport gerefereerd naar
praktijkvoorbeelden als: Kalundborg (Denemarken), Kleefse Waard (Arnhem), Moerdijk en het Akzo terrein in
Delfzijl. Echter in het interview met Nyrstar werd aangegeven dat alleen kennis is genomen van de
ontwikkelingen op Chemelot DSM Geleen13
, dit terrein heeft dus tevens als inspiratie bron gediend bij de
uitwerking van de gebiedsvisie.
Als doel is gesteld om maximale industriële symbiose te realiseren. Vanaf de eerste ontwerpschetsen is hier
rekening mee gehouden door onder andere het nieuwe terrein in drie ringen onder te verdelen. Waarbij elke
ring een cluster vormt met een bepaalde mate van relatie met de huidige zink fabriek. Van Neerven (provincie
Noord-Brabant)14
geeft aan dat de uitbreiding van een zwaar industrieterrein normaliter op veel tegenstand
stuit. Deze wetenschap heeft er voor gezorgd dat de provincie vanaf het begin heeft gepusht op meerwaarde
voor het hele gebied, door een integrale gebiedsbenadering te initiëren. De marktpartij en eigenaar van de
grond, Nyrstar, heeft later in het proces pas ingezien dat dit de enige manier is om draagvlak bij betrokken
actoren en omgeving te creëren. Ondanks dit gegeven blijft het voor Nyrstar lastig over te stappen op een
gebiedsbenadering met een win-win-situatie voor betrokken partijen. Nyrstar houdt de focus op haar core-
business en kan niet in ‘processen’ denken op gebiedsniveau, aldus Van Neerven (2009).
Vanaf het begin werd gewerkt met een stuurgroep, een projectgroep en drie werkgroepen. Opvallend is dat er
voor het thema ‘symbiose’ een aparte werkgroep in het leven is geroepen. De communicatie naar de omgeving
wordt verzorgd door een internetsite, nieuwsbrieven en bewonersbijeenkomsten.
Politiek
In 1973 bouwde Pasminco Budel Zink (huidig Nyrstar) een nieuwe fabriek naast de oude fabriek en werd in de
jaren daarna het achtergebleven vervuilde terrein grondig gesaneerd en voorzien van nieuwe grond. Om de
investering die gepaard ging met de sanering terug te verdienen, is het plan geïnitieerd om het bestaande
terrein uit te breiden. Naast een economische drijfveer, stond het milieu en een duurzame ontwikkeling hoog
op de agenda van Nyrstar, om mede de positie voor de komende decennia veilig te stellen. Om deze ambitie te
realiseren, stond vanaf het begin het sleutelwoord ‘Industriële Symbiose’ centraal in de plannen en werd in
1999 het begrip ‘Industriële Symbiose’ opgenomen als belangrijk thema in de gebiedsvisie.
Nyrstar heeft als initiatiefnemer gedurende het ontwikkelproces een trekkersrol op zich genomen, wat heeft
geleid tot een ‘snelle’ tot standkoming van de gebiedsvisie. Een jaar na het idee lag er een gebiedsvisie. Er is
pas na acht jaar (2007) een intentieovereenkomst getekend met de betrokken partijen. Tijdens het interview
13
Chemelot is een chemie- en materiaalcluster in Geleen, waarbij de gevestigde bedrijven onderling samenwerken op verschillende
niveaus. Naast het delen van reststromen, worden verschillende faciliteit gedeeld en kennis en ontwikkelingen uitgewisseld. 14
Ir. H. van Neerven is zowel als beleidsmedewerker Provincie Noord-Brabant afdeling ‘bedrijfsomgeving’ betrokken bij de ontwikkeling
van het DIC, als Team-lid van het Project Innovatie Team (PIT).
74 | De weg naar een duurzame samenwerking
met Nyrstar kwam naar voren dat de overheid voor veel vertraging in het proces heeft gezorgd. Als voorbeeld
werd aangedragen dat de provincie als één partij betrokken was bij het project, maar de tegenstrijdige
belangen tussen verschillende departementen binnen de provincie maakte deze partij onzeker en niet
slagvaardig. Desondanks beschouwt Nyrstar de vertraging die dit heeft veroorzaakt niet als negatief, want de
extra tijd was hard nodig voor het nodige uitzoekwerk en een gedegen voorbereiding vanuit Nyrstar.
Een belangrijk entrepreneur (zie Kingdon, § 3.3.4) tijdens de initiatieffase van het DIC is John Jorritsma. Tijdens
het prille begin was hij burgemeester van Cranendonck (1997-2002), hierna bleef hij betrokken bij het project
als directeur van de BOM (2002-2008). Inmiddels is Jorritsma Commissaris van de Koningin in de provincie
Friesland.
De gemeenteraadsverkiezingen (2002 en 2006) worden door Nyrstar als een vertragende factor in het proces
ervaren. Het extra voorzichtig handelen en weinig daadkracht in deze periode vanuit de gemeente heeft het
ontwikkelproces vertraagd.
Cultuur
Vanaf de start zijn vier partijen intensief betrokken, te weten; gemeente Cranendonck, KvK Oost-Brabant,
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven en Nyrstar zelf. De openheid en betrokkenheid van deze partijen
wordt door Nyrstar als cruciaal ervaren voor de voortgang van het ontwikkelproces.
Ondanks dat uit onderzoek blijkt dat de regio een te kort aan ruimte voor de zware industrie heeft, zorgt de
huidige economische neergang voor vertraging, aangezien geïnteresseerde partijen terughoudend zijn met het
verplaatsen of uitbreiden van hun bedrijfsactiviteiten.
Tijdens het proces van dergelijke ‘bijzondere’ gebiedsontwikkelingen doen zich volgens Van Neerven (2009)
altijd onverwachte problemen en onverwachte voordelen voor. Bijvoorbeeld het probleem dat afval een
grondstof wordt. Dit fenomeen is voor de huidige wet- en regelgeving lastig te combineren, aangezien voor
beide begrippen andere wetten en richtlijnen gelden. Het voordeel hiervan is dat partijen tot andere inzichten
komen en een arsenaal aan kennis ontwikkelen. Als de partijen zich in deze processen alleen focussen op geld
en tijd dan zullen er kansen blijven liggen en is het optimale niet haalbaar (Van Neerven, 2009).
Uit de interviews en documentatie kan worden opgemaakt dat de partijen een open houding aannemen als het
gaat om techniek en innovatie. Echter met betrekking tot extern advies en referenties is kan het gedrag van
Nyrstar als gesloten worden geïnterpreteerd.
“Nyrstar had vanaf het begin af aan door professionals begeleid moeten worden in het proces. Zonder de
juiste knowhow wordt het proces vertraagd. Een partij als Nyrstar heeft onvoldoende knowhow om dit soort
‘bijzondere’ gebiedsontwikkelingen te begeleiden.” (Van Neerven, 2009)
P5
Jurjen Thomas |75
5.2.5 Procesanalyse
In deze paragraaf wordt het proces op basis van de verschillende bronnen beoordeeld.
Op basis van de aanwezige
documentatie zijn de factoren
beoordeeld, met als resultaat Figuur
45. De processtenen van de matrix zijn, op ‘kennis
en kunde’ na, groen en oranje gekleurd. Een
overzicht van de beoordeling van de succes- en
faalfactoren is opgenomen in bijlage XII.
Procesingrediënten
De urgentie is op basis van deze resultaten, over
alle drie de stromen voldoende ingebed in het
ontwikkelproces. De processteen ‘entrepreneur’
is oranje gekleurd, aangezien de aanwezigheid
van een procesmanager tijdens het
ontwikkelproces ontbrak. Wel zijn de actoren
beslissingbevoegd, wat heeft bijgedragen aan de verankering van het thema industriële ecologie.
De aspecten die in het ontwikkelproces met het organiseren van doen zijn, scoren verhoudingsgewijs goed. De
professionele aanpak en de actieve houding van de partijen dragen hieraan bij. De PIT en de BOM kennen
samen met de overheden een goede samenwerking uit het verleden (o.a. terrein Borchwerf en
bedrijventerrein Deurne). Daarnaast is het realiseren van een duurzaam bedrijventerrein voor alle actoren een
belangrijke gezamenlijke focus, dit resulteert in een positief effect op het thema IE en het verloop van het
proces.
Het ingrediënt ‘actoren’ levert een beperkt resultaat. Er is een aantal factoren wat de bouwsteen ‘kennis en
kunde’ negatief heeft beïnvloed. Zo is de invloed van extern advies minimaal en is er geen samenwerking met
een kennisinstelling gerealiseerd, dit beperkt de invloed van buitenaf om tot een maximaal resultaat te komen
van industriële ecologie. Op basis van de ontwikkelvisie (1999) is geconcludeerd dat de ambities van de
betrokken partijen hoog ligt, echter beperken de partijen zich door in de visie op een aantal punten in vergaand
detail te treden. Wat een negatief effect heeft op de flexibiliteit en creatieve inbreng in een vervolg fase.
Op basis van de processtromen is waar te nemen dat de politieke en culturele stroom elkaar nauwelijks
belemmeren, echter is aan de technische stroom onvoldoende aandacht besteed. Een beperkte kennis en
ervaring, in combinatie met het ontbreken van een procesmanager kan hieraan hebben bijgedragen.
In Figuur 46 zijn de resultaten van de procesanalyse weergegeven, zoals deze is beoordeeld naar
aanleiding van de interviews met Nyrstar en de provincie Noord-Brabant. Inderdaad blijkt het
ontbreken van een onafhankelijk procesmanager (entrepreneur), een vertraging in het proces te
hebben veroorzaakt. Daar waar voorheen Jorritsma als trekker van het initiatief fungeerde, is er na zijn vertrek
geen vervanger voor hem in de plaats gekomen. Tevens is gebleken dat de belangen anders waren verdeeld,
dan uit de documentatie valt op te maken. In beginsel lijkt het dat de samenwerking goed is verlopen, echter in
werkelijkheid zijn de verhoudingen tussen de betrokken partijen minder krachtig van aard. Voor de gehele
beoordeling geldt dat de documentatie een positieve afspiegeling van de werkelijkheid is. Een overzicht van de
beoordeling van de succes- en faalfactoren is opgenomen in bijlage XII.
Figuur 45: Resultaten op basis van documentatie.
76 | De weg naar een duurzame samenwerking
Procesingrediënten
Als de resultaten van de procesanalyse vanuit
de ingrediënten worden bekeken, vallen de
meeste negatieve factoren onder de actoren.
Het ontbreken van kennis en vaardigheden bij
Nyrstar met betrekking tot
gebiedsontwikkeling is daarin de grootste
oorzaak. Dit resulteert tevens in de frictie
tussen de actoren bij de processteen ‘houding’.
Nyrstar heeft een gesloten karakter
aangenomen en staat niet open voor advies
van provincie Noord-Brabant. Nyrstar legt het
probleem bij de provincie, aangezien deze niet
tot besluitvorming komt door interne
onenigheid. Deze ontwikkeling heeft een
negatief effect op de processteen ‘entrepreneurs’, waar de factoren ‘mandaat’ en ‘beslissingsbevoegd’ van
invloed zijn. Als laatste is er een daling in de beoordeling van de processteen ‘belang’ zichtbaar. Deze daling
wordt veroorzaakt door de stagnerende werking van de gemeenteraadsverkiezingen, als beschreven in
paragraaf 5.2.5. Op basis van het beeld dat de matrix laat zien, is te concluderen dat alle stromen in het
ontwikkelproces op een negatieve manier worden beïnvloed.
5.2.6 Conclusie
Om tot een conclusie te komen welke factoren tot de meest kritisch succes- en faalfactoren behoren tijdens de
initiatieffase van het ontwikkelproces van het Duurzaam Industriepark Cranendonck, wordt gekeken naar de
som van de resultaten van de matrixanalyse van A en B. Bij elke processteen komt hierdoor de meest kritische
faalfactor en de meest kritische succesfactor, respectievelijk boven- en onderaan, te staan (Tabel 9). In bijlage
XIII is een totaal overzicht opgenomen van deze resultaten.
Processtenen Faalfactoren Succesfactoren
Doelen & Resultaten Scenario’s Visie
Informatiesystemen & procedures Fasering Informeren
Kennis & Kunde Extern advies Referenties
Entrepreneur Procesmanager Go / No go
Overleg & Onderhandelen Contracteren Communicatie
Belangen Electoraal Bewustzijn
Gebiedsklimaat Gebied gebruikers Imago
Samenwerking Reflectie Emotie
Houding Karakter Passie
Tabel 9: Meest kritische succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces voor het Duurzaam Industriepark Cranendonck.
Tevens kan op basis van de som van de resultaten uit A en B worden geconcludeerd dat de volgende
processtenen onvoldoende aandacht tijdens het ontwikkelproces hebben gehad:
- Informatiestromen & procedures;
- Kennis & kunde;
- Entrepreneur;
- Samenwerking;
- Houding.
Figuur 46: Resultaten op basis van interviews.
P5
Jurjen Thomas |77
5.3 Casus 2 | Industrieterrein Koningspleijn
In deze paragraaf worden de hoofdpunten van de tweede casus beschreven. De tweede casus betreft het
Industrieterrein Koningspleijn. Onderdelen ter verdieping van deze casus zijn opgenomen in bijlage XIV.
5.3.1 Inleiding
Op dit moment ligt in het zuiden
van Arnhem het Industriepark
Kleefse Waard. Het terrein ligt in
de oksel van de Neder-Rijn en de
IJssel en wordt ontsluiten door
de zuidelijke ring N325 met de
A12, A325 en de A348. Het
industriepark staat in verbinding
met de Neder-Rijn via de
Malburgerhaven. Het terrein
bestaat uit in totaal 45 hectare
grond en er is bedrijvigheid
toegestaan tot en met
milieucategorie 5.
De historie van het terrein gaat
terug tot het jaar 1933. Gemeente Arnhem heeft het gebied aanwijzen als uitbreidingslocatie voor de
productieactiviteiten van de Algemene Kunstzijde Unie (AKU). Tijdens de oorlogsjaren 1940 - 1945 bouwde
AKU onder druk van de Duitse bezetter nieuwe fabrieken op de Kleefse Waard. Het werden onverwoestbare
gebouwen, met metersdikke muren. Dit industrieel erfgoed is nog steeds aanwezig. Het latere AKU, Akzo
Nobel, heeft jaren lang het terrein in eigendom gehad. Op het terrein verzorgde een warmtekrachtinstallatie
de stroom- en stoomvoorziening voor Akzo. Akzo is in 2003 verhuisd en het terrein is eigendom geworden van
Schipper Bosch. Door de bestaande gebouwen op een efficiënte manier te transformeren en de huidige
voorzieningen en faciliteiten te handhaven, is het een aantrekkelijk industriepark geworden, waar op dit
moment zestig verschillende ondernemingen opereren.
5.3.2 Projectbeschrijving
Vanaf het begin van de 21ste
eeuw is gemeente Arnhem actief met het herpositioneren van haar
bedrijventerreinen in de regio Arnhem (Knooppunt Arnhem Nijmegen, KAN-regio). Uit onderzoek (o.a. Ecorys,
2006) blijkt het aanbod aan bedrijventerrein in Arnhem beperkt. Regionaal is het aanbod ruimer, echter in de
hogere milieucategorieën (4 en 5) blijkt ook op regionaal niveau het aanbod beperkt. Mede door dit feit is
gemeente Arnhem in 2003 gestart met het onderzoeken van de mogelijkheden voor het uitbreiden van
Industriepark Kleefse Waard. Dit heeft in 2005 geleid tot de gebiedsvisie “het Masterplan Kleefse Waard -
Koningspleij-Noord”. De ambitie is om het terrein tot een hoogwaardig industrieterrein te ontwikkeling, met
ruimte voor innovatie en duurzame activiteiten. Het thema ‘toegepaste energie- en milieutechnologie’ zal –
geheel in lijn met dé energie- en milieustad Arnhem – een centrale plek in de nieuwe plannen innemen. De
werknaam voor de nieuwe ontwikkeling is Koningspleijn (Figuur 47). Koningspleijn is opgebouwd uit vijf
deelgebieden (Figuur 48):
1. Het bestaande Industriepark Kleefse Waard IPKW (voorheen AKZO);
2. Het voormalig industrieterrein van het bedrijf BASF;
Figuur 47: Ligging Koningspleijn met daarbinnen IPKW in regio Arnhem.
78 | De weg naar een duurzame samenwerking
3. Het bestaande bedrijventerrein aan De Nieuwe Havenweg inclusief de kade;
4. Het terrein aan de Oude Veerweg (zoutopslag, een gronddepot en zorgzone15
);
5. De Verlengde Nieuwe Haven (voormalige AKZO-haven) met aangrenzend het uiterwaardengebied
Koningspley Noord (Naam van het huidige uiterwaarden gebied).
De gemeente heeft de gebieden Koningspley-Noord,
het BASF-terrein en de voormalige AKZO-haven
inmiddels in eigendom (totaal 53 hectare bruto).
Samen met de eigenaar van Industriepark Kleefse
Waard (IPKW) (43 hectare bruto) vormen zij de
eigenaren van de nieuwe ontwikkeling.
Met betrekking tot industriële ecologie is deze casus
op te splitsen in twee onderdelen. Het eerste
onderdeel omvat het huidige IPKW terrein, met
daarop de 60 ondernemingen die grotendeels
allemaal zijn aangetakt op het netwerk van De Kleef.
Onder ‘het netwerk’ wordt de infrastructuur verstaan
waarbinnen stroom, stoom, aardgas, perslucht en
proceswater op het park wordt getransporteerd. Het
tweede onderdeel van de casus omvat het
toekomstige Koningspleijn. Als beschreven gaat daar het thema industriële ecologie een belangrijke rol spelen,
waardoor deze casus in dit onderzoek extra aandacht geniet.
5.3.3 Actoren
De actorenanalyse (Figuur 49) is uitgevoerd doormiddel van het doorlopen van drie stappen. De eerste stap
betreft het identificeren van de betrokken actoren. In de tweede stap wordt bepaald hoe de actor in het proces
en tegenover de ontwikkeling van het DIC staat, positief (+), negatief (-) of neutraal (0). In de derde en laatste
stap die wordt genomen wordt de relaties tussen de betrokken actoren inzichtelijk gemaakt. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt tussen eenzijdige afhankelijkheid, wederzijdse afhankelijkheid en onafhankelijkheid. Een
toelichting van enkele betrokken partijen is toegevoegd in bijlage XIV.
15
In een zorgzone kunnen verslaafde vrouwen hun diensten aanbieden. Deze zorgzone is er uiteindelijk gekomen nadat vanuit wijken
geklaagd was over de overlast van tippelaarsters. Ook de hulpverlening klaagde omdat zij de groep vrouwen niet goed kon opvangen. Sinds
de zorgzone er is, is de overlast afgenomen, zijn de vrouwen veiliger en is er goede begeleiding (www.groenlinksarnhem.nl).
“Koningspleijn wordt een bouwsteen voor een leefbaar klimaat in de toekomst” (Wethouder Weeda,
2006).
Figuur 48: De vijf deelgebieden op Koningspleijn.
P5
Jurjen Thomas |79
Figuur 49: Actorenanalyse van casus Koningspleijn.
5.3.4 Procesontwikkeling
Op basis van de beschikbare documentatie en de interviews wordt eerst een beknopte omschrijving van de
belangrijkste ontwikkelingen tijdens het proces, dat zich heeft afgespeeld in de initiatieffase van de
ontwikkeling van Koningspleijn gegeven.
Techniek
De gemeente Arnhem is vanaf het begin van de aanpak voor de ontwikkeling van Koningspleijn voorzichtig,
maar ambitieus te werk gegaan. De voorzichtige aanpak komt voort uit het feit dat dit het laatste nieuw te
ontwikkelende bedrijventerrein voor Arnhem betreft. De ambitie is hoog, aangezien het imago van het terrein
vanaf het begin moet gaan bijdragen aan het imago van de stad Arnhem. Hierbij neemt energie en innovatie
een centrale rol in.
Een belangrijk moment in de initiatieffase betrof maart 2003. Dit was het moment dat de Raad instemde met
de financiering van het Dijktracé. Door deze beslissing komt het gehele plangebied binnendijks te liggen en was
een belangrijke geografische barrière opgelost. Dit maakte de weg vrij voor de ontwikkeling van Koningspleijn.
Een tweede belangrijk besluit, is de vaststelling van de gebiedsvisie “het Masterplan Kleefse Waard –
Koningspleij-Noord”, vastgesteld op 17 januari 2005.
De organisatie van de ontwikkeling loopt via het project- en kernteam Kleefse Waard. Vanuit deze teams wordt
gestructureerd gecommuniceerd met externe actoren als bedrijven, adviseurs, regionale-, intermediaire- en
bewonersorganisaties. Tevens wordt gebruikgemaakt van een website (http://www.projectenradar.nl) waar
online alle informatie en ontwikkelingen omtrent het project zijn te raadplegen en te volgen.
80 | De weg naar een duurzame samenwerking
Voor een gedegen onderzoek naar de profilering van het terrein is extern advies gevraagd aan Ecorys. Het
onderzoek dat Ecorys uitvoerde, leidde tot de volgende segmentering en marktprofiel (Ecorys, 2006):
- toegepaste Energie en Milieu Technologie (EMT) en hoogwaardige innovatieve industrie;
- voortbouwen op bestaande industriële bedrijvigheid: product- en procesindustrie, R&D;
- clustering van (EMT) bedrijven en deels opvang voor andere (waaronder lokale) bedrijvigheid.
Het onderzoek heeft er voor gezorgd dat energie en milieu technologie een belangrijk thema zijn geworden in
de visie en strategie om tot de ontwikkeling van Koningspleijn te komen.
Motto: “Koningspleijn: hét centrum van innovatie, duurzaamheid en ‘toegepaste Energie- en
Milieutechnologie’ (tEMT)” (Toekomstvisie, 2007)
Politiek
Voormalig eigenaar van het deelgebied IPKW, Akzo Nobel, heeft jaren geleden een eigen energienetwerk
aangelegd om het productieproces van het bedrijf zo efficiënt mogelijk te kunnen uitvoeren. Dit netwerk werd
destijds beheerd en geëxploiteerd door Akzo Nobel zelf. Na een reorganisatie is deze bedrijfsactiviteit
ondergebracht bij Nuon. Bij de verkoop van het terrein aan Schipper Bosch, is deze dienst met bijhorende
utilities op het terrein behouden gebleven. De Kleef b.v. (dochter van Nuon) is eigenaar en exploitant van het
netwerk op het terrein en opereert onafhankelijk van Schipper Bosch. Wel is De Kleef – door een ontheffing –
de enige aanbieder van stroom en aardgas op het terrein, waardoor nauwe samenwerking met de eigenaar
wenselijk is. De warmtekracht centrale vormt het hart van het netwerk op het terrein. Naast hoge kwaliteit
stoom voor de productieprocessen die op het terrein plaats vinden, zorgt de centrale voor voldoende
elektriciteit op het terrein. Tevens exploiteert De Kleef aardgas, perslucht en proces- en afvalwater.
Om tot innovatieve, ruimtelijke concepten te komen is Habiforum ingeschakeld als partij die dit onderdeel van
het ontwikkelproces begeleidde. Na de totstandkoming van de visie is het stokje overgedragen aan huidig
procesmanager Smolders.
De huidige grondposities zijn verdeeld over de gemeente Arnhem en de eigenaar van IPKW. In juni 2005 kocht
de gemeente Koningspleij-Noord aan en werd in 2006 de koopakte voor het voormalig BASF-terrein getekend.
Tevens een belangrijke gebeurtenis in het ontwikkelproces vond plaats op 6 juni 2006. Op deze datum besloot
het college akkoord te gaan met de komst van asfaltproducent Bruil naar het toekomstige Koningspleijn. De
komst van Bruil zorgde voor een opeenstapeling van protesten door buurtorganisaties en gaf het opgebouwde
vertrouwen tussen de actoren tijdens de proeftuin van Habiforum een negatieve impuls. Echter door snel te
schakelen en door Bruil te betrekken in de plannen, heeft de komst van Bruil geleid tot positieve impulsen. In
(oktober 2009) is bekend geworden dat Bruil geen nieuwe vestiging wenst en zijn de uitgangspunten voor de
vestiging van de asfaltcentrale op Koningspleijn uit het bestemmingsplan gehaald.
Net als bij de casus van het DIC hebben gemeenteraadverkiezingen en de wissel van wethouders invloed gehad
op het ontwikkelproces.
Cultuur
Het gebied bestaat uit twee eigenaren. Een goede uitgangspositie in vergelijking met bedrijventerreinen met
versnipperd grondeigendom onder tientallen eigenaren. Echter de houding van Schipper Bosch tegenover
Gemeente Arnhem is ‘vijandig’ te noemen, waardoor de beide partijen geregeld juridisch met elkaar in gevecht
zijn.
P5
Jurjen Thomas |81
In de gebiedsvisie wordt hoog ingezet op de ruimtelijke kwaliteit vertaald naar interessante combinaties tussen
moderne en historische gebouwen, ondergronds transport van grondstoffen, een nieuwe laad- en loshaven en
de uitbreiding van de koppeling van energie- en reststromen tussen de bedrijven. De aansluitingen op weg,
water en spoor, onder- en bovengrondse gebouwen bieden kansen voor meervoudig ruimtegebruik. Een
belangrijk onderdeel van de nieuwe plannen vormt het kenniscentrum voor energie- en milieutechnologie. In
dit gebouw – met een architectonisch hoogwaardige uitstraling – komen informatie en kennis van alle partners
op het bedrijventerrein én onderwijsinstellingen samen. Daarnaast zorgt de geplande boulevard langs de Rijn
voor de verbinding van het industrieterrein met de omliggende wijken en de Arnhemse binnenstad.
Projectleider Troost over het proces tijdens de proeftuin van Habiforum:
“Het was revolutionair, het was prachtig, ik heb nog nooit zó een gebiedsvisie tot stand zien komen. Zonder
plan van aanpak, zonder geestdodend gedoe van definitiefases, initiatieffases en dergelijke. We lieten het
gewoon op de loop en we bepaalden tussentijds steeds opnieuw de juiste vernieuwende aanpak. Toen we
driekwart jaar bezig waren, werden de opdrachtgevers wel een beetje zenuwachtig: we hadden nog niets op
papier staan! Ik antwoordde: blijf rustig. Zorg voor een open houding, heb vertrouwen, denk in kansen, niet in
problemen.” (NederlandBovenWater, 2008)
5.3.5 Matrixanalyse
In deze paragraaf worden het ontwikkelproces aan de hand van de verschillende bronnen beoordeeld. Deze
beoordeling berust op de vragen die aan de factoren gekoppeld zijn (bijlage X). De resultaten per procesfactor
van deze casus zijn terug te vinden in bijlage XIV. De matrixresultaten worden in eerste instantie beoordeeld in
relatie tot de procesvoorwaarden, gevormd door de x-as matrix. Ten tweede worden de verhouding tot de
processtromen geanalyseerd.
Figuur 50 geeft het resultaat weer van de processcan op basis van de literaire verdieping in de casus
Koningspleijn. Opvallend laag wordt gescoord op de processteen entrepreneurs.
Procesingrediënten:
Gezien vanuit de urgentie is er een aantal
processtenen die het procesresultaat negatief
beïnvloeden. De invloed op energie- en reststromen
is onvoldoende in de strategie en de doelen
opgenomen. Aan het thema is wel ruim aandacht in
de visie die op het gebied ligt besteed, waarbij
toegepast Energie- en Milieutechniek een belangrijke
rol speelt. Uit de documentatie is verder op te
maken dat er in de loop van het proces meerdere
procesmanagers en kwartiermakers zich hebben
ingezet voor de ontwikkeling van industriële ecologie
op het terrein. De wisseling van deze figuren wordt
als negatief ervaren op de voortgang van het
ontwikkelproces. Daarnaast wordt de invloed van de betrokken personen als onvoldoende beschouwd om het
thema industriële ecologie krachtig in het ontwikkelproces naar voren te brengen.
Het organisatorische aspect van het proces geeft een positief totaal beeld. De communicatie van de informatie
tijdens het proces is zowel intern als extern goed verlopen. Ook de verschillende beslisdocumenten die ten
Figuur 50: Resultaten op basis van documentatie.
82 | De weg naar een duurzame samenwerking
grondslag liggen aan de voortgang van het ontwikkelproces worden als een positief ervaren voor het thema
energie- en reststromen.
De houding en belangen van de actoren vormen op meerdere factoren een belemmering voor het proces om
tot industriële ecologie op het Koningspleijn te komen. Het gezamenlijke belang met betrekking tot industriële
ecologie is onvoldoende ingebed tijdens het proces. Daarnaast is er geen analyse gemaakt van de karakters van
de betrokken actoren en worden er meerdere zaken via de juridische weg uitgevochten, wat de houding onder
de actoren niet ten goede komt.
Processtromen
Op basis van de drie processtromen, is te concluderen dat de politieke stroom tot nu toe het meest grillige
verloop kent, wat negatieve uitwerking heeft op het thema energie- en reststromen op het terrein. In het
bijzonder de tegenstrijdigheid tussen de belangen van de betrokken actoren, het onvoldoende inbedden van
het gemeenschappelijke belang dat industriële ecologie kan brengen en het wisselen van de entrepreneurs die
het proces leiden en sturen heeft een negatief effect op deze stroom.
Met drie betrokken partijen heeft – in het kader van de casestudie Koningspleijn – een interview
plaats gevonden. De interviews leiden tot nieuwe inzichten met betrekking tot het ontwikkelproces,
waarnaar opnieuw de processcan Industriële Ecologie is uitgevoerd (Figuur 51).
Procesingrediënten
De urgentie wordt door alle partijen erkend.
Industriële ecologie is volledig ingebed in de visie en
de keuzes die tijdens het ontwikkelproces zijn
gemaakt. Wel is extra aandacht voor het thema
gewenst in de strategievorming. Daarnaast worden –
in tegenstelling tot de beoordeling op basis van de
documentatie – de invloedrijke personen op het
proces als positief ervaren, op een kanttekening bij
het mandaat van deze procesmanagers of
kwartiermakers na.
Op organisatorisch gebied valt veel te verbeteren. Uit
de interviews blijkt dat onvoldoende inzicht in de
wet- en regelgeving en de begroting, met betrekking tot het thema IE, een negatieve uitwerking op het
ontwikkelproces heeft gehad. Daarnaast scoren de factoren inbreng, afspraken en externe invloed laag.
Oorzaken zijn onder andere de verstandhouding tussen de Gemeente Arnhem en Schipper Bosch, de onbalans
in de wederzijdse aantrekkelijkheid van afspraken die zijn gemaakt en de komst van de asfaltcentrale Bruil.
Op actorniveau blijkt, ondanks voldoende kennis, dat het een individualistisch proces betreft waar het delen
van energie- en reststromen geen integrale benadering kent. De politieke ontwikkelingen binnen de gemeente
zijn hier debet aan, net als de tekortkoming aan flexibiliteit en creativiteit onder de betrokken actoren.
Processtromen
Op basis van de interviews blijkt dat er voldoende aandacht in het ontwikkelproces is uitgegaan naar de
technische stroom. Extra aandacht is besteed aan de kennis en kunde, wat onder andere voortkomt uit de
inbreng van de proeftuin van Habiforum. Opnieuw valt de politieke stroom negatief uit, daarbij komt dat de
culturele stroom opvallend slechter blijkt.
Figuur 51: Resultaten op basis van interviews.
P5
Jurjen Thomas |83
5.3.6 Conclusie
Op basis van de matrixanalyses A en B worden in deze paragraaf de meest kritische succes- en faalfactoren
gefilterd (Tabel 10). In het kader van het onderzoek betreft het hier de kritische succes- en faalfactoren tijdens
het ontwikkelproces om tot koppeling van energie- en reststromen te komen op het toekomstig
industrieterrein Koningspleijn.
Processtenen Faalfactoren Succesfactoren
Doelen & Resultaten Beslisdocumenten Scenario’s
Informatiesystemen & procedures Financien Fasering
Kennis & Kunde Kennisdeling Referenties
Entrepreneur Gezag Go / No go
Overleg & Onderhandelen Professionaliteit Passief vs actief
Belangen Integraal Electoraal
Gebiedsklimaat Gebied gebruikers Geografisch
Samenwerking Gezamenlijke focus Vertrouwen
Houding Open mind Karakter
Tabel 10: Meest kritische succes- en faalfactoren tijdens het ontwikkelproces voor Koningspleijn.
84 | De weg naar een duurzame samenwerking
5.4 Casus 3 | Industriepark Moerdijk
In deze paragraaf worden de hoofdpunten van de derde casus beschreven. De derde casus betreft het
Industrieterrein Moerdijk. Onderdelen ter verdieping van deze casus zijn opgenomen in bijlage XV.
5.4.1 Inleiding
Het industrie- en haventerrein Moerdijk is
gelegen aan het Hollands Diep. Het terrein
behoort tot één van de twaalf zeehavens
die Nederland rijk is; Amsterdam, Delfzijl,
Eemshaven, Harlingen, Rotterdam,
Terneuzen, Velsen, Vlissingen, Den Helder,
Beverwijk, Dordrecht én Moerdijk. Op het
terrein zijn 408 bedrijven gevestigd, die
gezamenlijk aan 13.600 mensen
werkgelegenheid bieden (2007). Het
terrein wordt beheerd en geëxploiteerd
door Havenschap Moerdijk en heeft een
totaal oppervlak van 2.400 hectare.
Eind jaren zestig is op initiatief van
omliggende gemeentes Zevenbergen,
Klundert en Hooge/ Lage Zwaluwe met de
ontwikkeling gestart en was Shell het eerste bedrijf dat zich er vestigde. De ontwikkeling van het terrein wordt
weergegeven in de figuren hieronder (1958 | 1970 | 2007).
Figuur 52: Ligging Industrieterrein Moerdijk in regio
Figuur 53: De ontwikkeling van Industrieterrein Moerdijk door de jaren heen (van links naar rechts: 1958, 1970, 2007).
P5
Jurjen Thomas |85
5.4.2 Projectbeschrijving
Het haven- en industrieterrein Moerdijk is
ingedeeld in zes deelparken (Figuur 54);
Seaport (3), Ecopark (4), Industrialpark (5),
Tradepark (1), Distriboulevard (2) en het
Servicepoint (6) (Een nadere omschrijving
van de deelparken is opgenomen in bijlage
XV).
Bij de start van de ontwikkeling van het
terrein begin jaren zestig is de uitgifte van
de grond moeizaam verlopen, hierdoor zijn
in het begin gronden uitgegeven zonder
gegrond beleid. Eind jaren negentig is het
een aantrekkelijke vestigingslocatie
geworden, waardoor Havenschap Moerdijk werd gedwongen extra te investeren en een proces op te starten
om het industrieterrein opnieuw te ordenen. Vanaf 2007 wordt door de Commissie Vestiging niet alleen
gekeken tot welk cluster een nieuwkomer hoort of van welke infrastructuur het bedrijf gebruik gaat maken,
ook de grondstoffen en reststoffen die bij het productieproces van een nieuw bedrijf komen kijken worden in
kaart gebracht, om de beste locatiekeuze te bepalen.
Op basis van efficiency en sluitende businesscases, met korte termijn terugverdientijden, zijn er meerdere
initiatieven van de grond gekomen. Een van de initiatieven is de uitwisseling van warmte en CO2 tussen een
aantal bedrijven. Net als bij de casus Koningspleijn is er een warmtekrachtcentrale op het terrein aanwezig die
een centrale rol speelt in de uitwisseling van stoom en energie.
Naarmate er meer aandacht is gekomen voor het milieu, als beschreven in paragraaf 3.2.1, is ook Havenschap
Moerdijk het beleid met betrekking tot milieumaatregelen gaan aanscherpen. Een onderdeel van het beleid is
de uitbreiding van de bestaande Industriële Ecologie. Om het delen van reststromen uit te breiden op
Moerdijk, moet de nodige infrastructuur gerealiseerd worden. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de
reeds aanwezig zijnde infrastructuur op Moerdijk. Door de grote hoeveelheid grondstoffen die over het terrein
worden verplaatst liggen er verschillende pijpleidingen tussen de bedrijven die als basis kunnen dienen voor de
uitbreiding van de Industriële Ecologie.
Water is naast energie een belangrijke (rest)stroom op het terrein. Nu wordt het vervuilde industrieel water
naar Zeeland gepompt om te zuiveren. In de toekomst zal dit water op Moerdijk worden gezuiverd. Tevens zijn
er plannen om de reststroom ‘stoom’ dat nu bij verschillende bedrijven wordt afgeblazen in de buitenlucht, om
te zetten naar energie, wat volgens Rentrop (2007) al tot een besparing van drie miljoen kubieke meter gas zou
leiden.
5.4.3 Actoren
De actorenanalyse is uitgevoerd doormiddel van het doorlopen van drie stappen. De eerste stap betreft het
identificeren van de betrokken actoren. In de tweede stap wordt bepaald hoe de actor in het proces en
tegenover de ontwikkeling van het DIC staat, positief (+), negatief (-) of neutraal (0). In de derde en laatste stap
die wordt genomen wordt de relaties tussen de betrokken actoren inzichtelijk gemaakt. Hierbij wordt
Figuur 54: De zes deelparken op industrieterrein Moerdijk
86 | De weg naar een duurzame samenwerking
onderscheid gemaakt tussen eenzijdige afhankelijkheid, wederzijdse afhankelijkheid en onafhankelijkheid. Een
toelichting van enkele betrokken partijen is toegevoegd in bijlage XV.
Figuur 55: Actorenanalyse van Industriepark Moerdijk.
5.4.4 Procesontwikkeling
Op basis van de beschikbare documentatie en de interviews wordt eerst een beknopte omschrijving van de
belangrijkste ontwikkelingen tijdens het proces dat zich afspeelt tijdens de initiatieffase gegeven.
Techniek
Havenschap Moerdijk heeft vanaf 1999 continu haar doelstellingen aangescherpt om te kunnen voldoen aan de
meest strikte milieueisen. Duurzaamheid is daar een belangrijk onderdeel van. Een extern adviesbureau (BMD
Advies) helpt daarbij en voert sinds 1999 onderzoek uit naar de milieueffecten op het haven- en
industrieterrein Moerdijk.
In 1999 is gestart met een vier jarig onderzoek naar de milieueffecten op het haven- en industrieterrein
Moerdijk. Het onderzoek concludeerde onder andere dat er op het gebied van water- en energiebeleid grote
economische- en milieuwinsten te behalen zijn. In 2002 werd 10% van de energie op het terrein gewonnen uit
de restwarmte van bedrijven en werkte de eerste bedrijven samen door C02 aan elkaar uit te wisselen.
Moerdijk werkt continu aan het verkrijgen en behouden van een positief imago bij haar omwonenden. Om
deze belanghebbenden te informeren, wordt gebruik gemaakt van nieuwsbrieven en een internetsite.
Daarnaast organiseert het Havenschap opendagen om de jeugd te interesseren voor de werkzaamheden in de
haven en de omwonenden te betrekken bij toekomstige innovaties en ontwikkelingen die betrekking hebben
op het ontlasten van het milieu.
Door de aanwezige infrastructuur van pijpleidingen en de al toegepaste Industriële Ecologie beschikt het team
dat werkt aan de ontwikkelingen betreffende het uitbreiden van deze infrastructuur over de juiste kennis en de
nodige ervaring.
P5
Jurjen Thomas |87
In september 2007 is een reststromenonderzoek gestart op Moerdijk. Het Havenschap heeft geconstateerd dat
voorafgaand aan het uitvoeren van het delen van energie- en reststromen veel voorbereiding en onderzoek
nodig is. Om deze drempel lager te maken, heeft Havenschap Moerdijk in samenwerking met onder andere de
provincie het initiatief genomen om een onderzoek te starten naar de reststromen van warmte, water, CO2 en
biomassa op het terrein. De nadruk in het onderzoek heeft gelegen op het in kaart brengen van de
overschotten, de marktvraag en technische haalbaarheid. In een vervolg onderzoek is onderzoek verricht naar
de juridische aspecten en de financiële haalbaarheid. De provincie Noord Brabant heeft een belangrijke rol
gespeeld in het bij elkaar brengen van partijen. Zonder een goede samenwerking en verstandhouding is
Industriële Ecologie niet te realiseren (Rentrop, 2009). Voor het onderzoek zijn naast de provincie de volgende
partijen betrokken: het Havenschap Moerdijk, Rijkswaterstaat Zuid-Holland, Waterschap Brabantse Delta, de
bedrijvenkring Industrieterrein Moerdijk (BIM) en de gemeente Moerdijk.
Havenschap Moerdijk wil in de toekomst het gehele terrein voorzien van een warmte ringleiding, waardoor op
grote schaal bedrijven warmte aan elkaar kunnen uitwisselen. Het havenbedrijf voorziet in de exploitatie van
de leiding en wil door de omvang de drempel verlagen voor toetreders. Volgens Rentrop is de afhankelijkheid,
die ontstaat bij het onderling uitwisselen van energie- en reststromen, een factor die partijen weerhoud om tot
realisatie over te gaan.
Politiek
Een sleutelfiguur in de ontwikkeling van de industriële ecologie op Moerdijk vormt Jacco Rentrop. Hij is sinds
1999 de kar trekt. Hij vormt een belangrijke schakel tussen de bedrijven en de overheid.
Om het monitoren en onderzoek naar de energie- en reststromen in goede banen te leiden, wordt gewerkt
met een stuurgroep en werkgroepen.
Havenschap Moerdijk is een gemeenschappelijke regeling met twee deelnemers, provincie Noord-Brabant en
Gemeente Moerdijk. Het havenbedrijf heeft tot doel het ontwikkelen, aanleggen, uitgeven, exploiteren en
beheren van het industrieterrein en de zeehaven van Moerdijk. In het nasterven van deze doelstelling spelen
economie, milieu en de sociale omgeving een belangrijke rol.
Cultuur
Er wordt gewerkt aan een Duurzaam Haven- en Industrieterrein Moerdijk. Hierbij staat de slagzin “Uw afval
mijn grondstof” centraal. Het programma, wat geheel in het teken staat van het delen van energie- en
reststromen op het terrein, draagt bij in het imago van Moerdijk.
Havenschap Moerdijk versterkt tevens
met haar gekozen strategie de
concurrentiepositie van het terrein, dat
resulteert in een jaarlijkse groei aan
nieuwe vestigingen op het terrein.
Om te voorkomen dat het ene bedrijf
voor zijn warmte of productie afhankelijk
wordt van de buurman, komt er een
ringleiding over het hele haventerrein.
Het Havenschap wil geen
monopolievorming, er kan altijd via de
ringleiding opverstappen naar een Figuur 56: Bestaande en potentiële industriële ecologie op Moerdijk.
88 | De weg naar een duurzame samenwerking
andere aangesloten leverancier volgens Rentrop. Het havenbedrijf ziet toe op de exploitatie van de ringleiding.
Op het industrieterrein behartigt de Bedrijfskring Industrieterrein Moerdijk (BIM) de belangen van de
gevestigde bedrijven. De BIM is tevens actief betrokken in de ontwikkelingen rondom het monitoren en
onderzoeken van de mogelijkheden voor het breed introduceren van industriële ecologie op het terrein.
5.4.5 Matrixanalyse
In deze paragraaf worden het ontwikkelproces met betrekking tot industriële ecologie op industrieterrein
Moerdijk beoordeeld op basis van de beschikbare documentatie en gehouden interviews. Een overzicht van de
beoordeling van de succes- en faalfactoren is opgenomen in bijlage XV.
Figuur 57 worden de resultaten weergegeven
op basis van de interpretatie van de
documentatie.
Procesingrediënten
Het draagvlak voor de urgentie ontbreekt op alle vlakken
enigszins. Zo is het delen van energie- en reststromen wel
onderdeel van het beleid, maar niet leidend in de strategie
die het Havenschap Moerdijk voert. Uit de stukken blijkt
een procesmanager te ontbreken. Wel is er vanuit het
Havenschap een milieumanager actief met het thema
industriële ecologie op het terrein. Vanuit het
organisatorisch ingrediënt zijn alle factoren positief beoordeeld. Onder de actoren is een beperkt aantal
factoren negatief beoordeeld. Deze beoordeling wordt deels beïnvloed door het ontbreken van informatie
betreffende de factoren die onder de ‘houding’ van de actoren vallen. Daarnaast spelen er belangen op (boven)
regionaal niveau tussen provincie Noord-Brabant en Zuid-Holland (o.a. concurrentie tussen Moerdijk en de
Maasvlakte) die het ontwikkelproces negatief kunnen beïnvloeden.
Tijdens het interview met Rentrop (2009) werd
duidelijk dat een aantal factoren, op basis van
de documentatie, negatiever beoordeeld
waren dan die invloed van de factoren in werkelijkheid
bleek te zijn (Figuur 58).
Procesingrediënten
Voor het procesingrediënt ‘urgentie’ is een aantal
factoren ten opzichten van de analyse uit A
vooruitgegaan. Zo fungeert Rentrop als procesmanager
voor het implementeren van het delen van energie- en
"De bedrijven zijn blij dat aan hen allerlei gegevens worden gevraagd voor de monitorringonderzoeken. Zij
geven, ook in hun eigen belang, daarbij een enorme openheid. Een bedrijf vindt het rot als het er slechter
dan het vorige jaar uitkomt, en doet er dan ook alles aan om dat te voorkomen. Daarnaast wil een bedrijf
graag volledig geaccepteerd worden door zijn omgeving, het zijn natuurlijk ook vaak eigen werknemers die
daar wonen." Van Zundert, voorzitter BIM, 2003.
Figuur 57: Resultaten op basis van documentatie.
Figuur 58: Resultaten op basis van het interview.
P5
Jurjen Thomas |89
reststromen op industrieterrein Moerdijk en heeft hij door zijn langdurige betrokkenheid (sinds 1998) een
status op het terrein bereikt. Door langdurige te investeren in organisatie en samenwerking met actoren
(waaronder vijftien bedrijven), is er vertrouwen en een open houding ontstaan in relatie tot het thema
industriële ecologie. De relatie tussen het industrieterrein en de omwonenden is nog verbeterbaar. Daarnaast
blijkt op basis van deze analyse dat het eigen belang dat bedrijven hebben geleid wordt door het interne
productieproces. Voor het erkennen van het gezamenlijke belang is nog verbetering nodig.
5.4.6 Conclusie
Uit de analyse van het proces dat heeft plaats gevonden bij de ontwikkeling op industrieterrein Moerdijk, zijn
op basis van de som van de resultaten van de matrixanalyse van A en B de succes- en faalfactoren te noemen
die van invloed zijn op het thema industriële ecologie op het toekomstig terrein. Bij elke processteen is de
meest kritische faalfactor en de meest kritische succesfactor opgenomen in Tabel 11. In bijlage XV is een totaal
overzicht opgenomen van deze resultaten.
Processtenen Faalfactoren Succesfactoren
Doelen & Resultaten Beleidkeuzes Beslisdocumenten
Informatiesystemen & procedures Tijd & planning Financiën
Kennis & Kunde Referenties Lering ervaringen
Entrepreneur Gezag Mandaat
Overleg & Onderhandelen Passief vs actief Verantwoordelijkheid
Belangen Integraal Onderbouwing
Gebiedsklimaat Gebied gebruikers Concurrentie
Samenwerking Bestaande systemen Feedback
Houding Creativiteit Karakter
Tabel 11: Meest kritische succes- en faalfactoren bij het ontwikkelproces op industrieterrein Moerdijk
90 | De weg naar een duurzame samenwerking
6 Conclusie
Dit hoofdstuk geeft antwoord op de centrale vraagstelling van het onderzoek: Wat zijn de kritische succes- en
faalfactoren tijdens het ontwikkelproces om energie- en reststromen te koppelen op zware industrieterreinen?
Aangezien in het onderzoek een analysemethode voor het ontwikkelproces is ontwikkeld tijdens de zoektocht
naar een antwoord op de vraagstelling, wordt in het tweede deel van deze conclusie de toepasbaarheid van de
analysemethode besproken.
6.1 Antwoord vraagstelling
Dit rapport is het resultaat van het onderzoek naar de kritische succes- en faalfactoren die tijdens de
initiatieffase van invloed zijn op het ontwikkelproces om tot koppeling van energie- en reststromen op zware
industrieterreinen te komen. Om de centrale vraagstelling te beantwoorden is in eerste instantie een
theoretische en praktische verdieping uitgevoerd, die is beschreven in het theoretisch kader van dit rapport.
Het theoretisch kader resulteerde in een gewenste verdieping van een aantal begrippen uit de vraagstelling en
leverde een lijst met factoren op die het ontwikkelproces beïnvloeden. Voor de geselecteerde factoren is in
eerste instantie een vragenlijst opgesteld om de mate van invloed per factor op het ontwikkelproces te
bepalen. De resultaten van de beoordeling van het ontwikkelproces maakt inzichtelijk welke factoren
onvoldoende of voldoende aandacht tijdens het ontwikkelproces hebben gehad.
De factoren zijn tijdens de ontwikkeling van de analysemethode onderverdeeld in negen processtenen. Elke
processteen vertegenwoordigt een deelkader van het ontwikkelproces. Per processteen kan nu worden
geconcludeerd welke factoren tot de meest kritische succesfactoren (met de meeste punten) behoren en welke
tot de meest kritische faalfactoren (met de minste punten) behoren. Deze conclusie wordt getrokken op basis
van de redenering dat alle factoren voldoende aandacht moeten krijgen om te streven naar een ideaal
ontwikkelproces. Om tot een uiteindelijke selectie te komen van de meest kritische succes- en faalfactoren zijn
de resultaten van de drie cases bij elkaar opgeteld (Figuur 59).
1. Beleidkeuzes 17 1. Tijd & planning 16 1. Referenties 12
2. Innovatie 19 2. Juridisch kader 17 2. Vaardigheden 213. Strategie 24 3. Informatiesystemen 20 3. Kennisdeling 23
4. Agenda 26 4. Fasering 23 4. Kennisinstellingen 235. Doelen 27 5. Informeren 23 5. Extern advies 25
6. Scenario's 28 3 6. Systeemsprong 28 2 6. Intentie 28 27. Visie 31 7. Financiën 31 7. Lering ervaringen 298. Beslisdocumenten 36 208 158 161
1. Gezag 14 1. Passief vs actief 17 1. Integraal 13
2. Go / No Go 16 2. Communicatie 21 2. Samenhang 17
3. Procesmanager 23 3. Professionaliteit 24 3. Electoraal 20
4. Beslissingbevoegd 23 4. Participatie 25 4. Bewustzijn 225. Mandaat 25 5. Contracteren 26 5. Eigen 24
2 6. Afspraken 27 3 6. Gezamenlijk 25 2
7. Externe factoren 28 7. Onderbouwing 28101 8. Verantwoordelijkheid 32 200 149
1. Gebied gebruikers 18 1. Bestaande systemen 18 1. Creativiteit 6
2. Infrastructuur 28 2. Vertrouwen 21 2. Open mind 143. Geografisch 29 3. Monitoren 24 3. Open vs gesloten 16
4. Imago 32 4. Bestaande structuren 25 4. Relativering 185. Concurrentie 33 5. Emotie 25 5. Passie 18
3 6. Reflectie 25 3 6. Flexibiliteit 20 27. Gezamenlijke focus 29 7. Karakter 25
140 8. Feedback 29 196 117
Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
3 3 2
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
2 3 2
Doelen & Resultaten Informatiestromen & Procedures Kennis & Kunde
3 2 2
Figuur 59: Som de resultaten van de cases uit de casestudie.
P5
Jurjen Thomas |91
De factoren die op basis van de drie cases structureel voldoende aandacht krijgen zijn de succesfactoren. De
succesfactoren hebben een positieve bijdrage geleverd aan het ontwikkelproces om tot het koppelen van
energie- en reststromen te komen op zware industrieterreinen. De factoren die op basis van de resultaten van
de drie cases structureel onvoldoende aandacht hebben gekregen zijn de kritische faalfactoren van het
ontwikkelproces. De faalfactoren hebben het ontwikkelproces vertraagd of hebben gezorgd dat de gewenste
visie en ambities niet zijn gerealiseerd.
Ter verduidelijking van Figuur 59 worden de kritische succes- en faalfactoren per processteen in een
onderstaande tabel nogmaals weergeven (Tabel 12).
Tabel 12: De meest kritische succes- en faalfactoren.
Processtenen Faalfactoren Succesfactoren
Doelen & Resultaten Beleidkeuzes Beslisdocumenten
Informatiesystemen & procedures Tijd & planning Financiën
Kennis & Kunde Referenties Lering ervaringen
Entrepreneur Gezag Mandaat
Overleg & Onderhandelen Passief vs actief Verantwoordelijkheid
Belangen Integraal Onderbouwing
Gebiedsklimaat Gebied gebruikers Concurrentie
Samenwerking Bestaande systemen Feedback
Houding Creativiteit Karakter
Aangezien de negen faalfactoren en de negen succesfactoren uit bovenstaande tabel elk een achterliggende zin
of omschrijving vertegenwoordigen, worden in de volgende subparagrafen ter verduidelijking de kritische
succes- en faalfactoren in hun volledigheid uitgeschreven, zoals deze op basis van het theoretisch kader zijn
geselecteerd.
6.1.1 Faalfactoren
1. Beleidkeuzes met betrekking tot het thema industriële ecologie doorvoeren (vrij naar Camp, 2002). Voor
het doorvoeren van veranderingen of in het kader van dit onderzoek een uitzonderlijk thema in een
ontwikkelproces, is het inbedden van het thema in het ontwikkelproces cruciaal voor de realisatie.
2. De tijd/planning die beschikbaar is of wordt gebruikt tijdens het ontwikkelproces om actoren bewust te
maken van het thema energie- en reststromen. Dit betreft een factor die net als ‘beleidkeuzes’ voortkomt
uit de organisatiekunde. De factor is onder andere van invloed op het creëren van draagvlak voor de
ontwikkeling.
3. Het aantoonbaar maken van het nut van de ontwikkeling op basis van de resultaten van referenties
(Cozijnsen, 2004). Een factor die tevens uit meerdere interviews tijdens de praktische verdieping naar
voren kwam. Het aantonen van sluitende businesscases op andere industrieterreinen, versnelt de mindset
onder de beslissers van industriële ondernemingen en betrokken actoren.
4. De betrokken procesmanager (entrepreneur/dirigent) moet tijdens het ontwikkelproces kwaliteiten
bezitten als: gezag, een uitgebreid netwerk, onderhandelingstechnieken en volharding (Schapendonk,
2007).
5. Om bijzondere thema’s, zoals industriële ecologie, een plek in het ontwikkelproces te geven is een open
houding onder de actoren noodzaak, het accepteren van kritiek draagt daaraan bij. Deze factor is in de
casestudie getoetst door de houding van de betrokken actoren tijdens overleg en onderhandelingen te
beoordelen op een actieve dan wel passieve houding. Hierbij heeft de actieve houding een positieve
invloed op het ontwikkelproces.
92 | De weg naar een duurzame samenwerking
6. Een integrale benadering op de economische, ecologische en maatschappelijke aspecten op meerdere
schaalniveaus, dient als uitgangspunt van het ontwikkelproces te staan (Van Dinteren, 2008).
7. De bestaande waarden en normen van de huidige gebruikers en omwonenden in de omgeving en op het
terrein analyseren (vrij naar Hordijk, 2008).
8. Het in kaart brengen van bestaande structuren en procedures binnen bedrijven en tussen bedrijven
onderling (Hofman et al, 1997).
9. Creativiteit, als fundamentele kwaliteit van actoren tijdens het ontwikkelproces (vrij naar Van ’t Verlaat,
2006).
6.1.2 Succesfactoren
1. Beslissingsdocumenten zijn cruciaal om het ontwikkelproces een stap verder te brengen.
2. Vroegtijdig inzichtelijke maken van de financiële kaders met betrekking tot het thema energie- en
reststromen.
3. Lering trekken uit opgedane ervaringen (Cozijnsen, 2004).
4. Het in kaart brengen van de betrokken actoren die beslissingsbevoegd zijn. Het ontwikkelproces kan
vertraging oplopen als er mensen tijdens onderhandelingen aan tafel zitten die niet beslissingsbevoegd zijn
of niet over het mandaat bezitten om belangrijke besluiten te nemen.
5. Het analyseren van de verantwoordelijkheden van de betrokken actoren (Hofman et al, 1997).
6. Het luisteren naar elkaars belang en het onderbouwen van eigen belangen, met als doel het versterken
van het gezamenlijke belang.
7. Een goede infrastructuur en exploitatie van de energie- en reststromen op het terrein verbetert de
concurrentie positie van het gebied. Hiervoor dient het thema onderdeel te zijn van de marketingstrategie
voor het benaderen van toekomstige gebruikers.
8. Tijdens het ontwikkelproces is het wenselijk om gefixeerde momenten in te bouwen, waarbij wordt
teruggekoppeld (feedback) naar de oorspronkelijke uitgangspunten en gedachten van de ontwikkeling.
9. Het inzichtelijk maken van de karakters van de betrokken actoren (o.a. Hordijk, 2008).
6.2 De analysemethode
In deze paragraaf van de conclusie wordt de toepasbaarheid van de analysemethode besproken. Bij voorbaat
wordt de kanttekening geplaatst dat de analysemethode tijdens dit onderzoek slechts op drie cases is
toegepast, waardoor voorzichtigheid is geboden bij het generaliseren van deze conclusie.
De matrix van de analysemethode heeft in eerste instantie als kapstok gefungeerd voor het onderverdelen van
de geselecteerde factoren uit het theoretisch kader. Vervolgens zijn op basis van deze indeling de kritische
succes- en faalfactoren geselecteerd als beschreven in het eerste gedeelte van deze conclusie. De
analysemethode is in tweede instantie gebruikt voor het analyseren van de ontwikkelprocessen tijdens de
casestudie. Per processteen is de gemiddelde score van de beoordeling (op basis van de vragenlijst, zie bijlage
XI) van de factoren genomen. Op deze manier kon per processteen worden beoordeeld of de processteen een
positieve of negatieve invloed op het ontwikkelproces heeft gehad. De processtenen kleuren op basis van de
resultaten groen (voldoende), oranje (matig) of rood (onvoldoende). Op deze manier kan in een oogopslag
worden beoordeeld welke processtenen knelpunten in het ontwikkelproces veroorzaken. Tijdens een
evaluatiegesprek is dan ook geconcludeerd dat de analysemethode te omschrijven is als een quickscan voor het
beoordelen van ontwikkelprocessen bij (bijzondere) gebiedsontwikkelingen.
Om de toepasbaarheid van de analysemethode te beoordelen is eerst inzichtelijk gemaakt hoe de
ontwikkelprocessen van de cases zich verhouden tot de gerealiseerde projecten met betrekking tot het delen
P5
Jurjen Thomas |93
van energie- en reststromen. Figuur 61a geeft de ontwikkeling weer van gerealiseerde projecten – waar het
delen van energie- en reststromen centraal heeft gestaan – over de afgelopen tien jaar. De tweede figuur (
Figuur 61b) geeft het verloop weer van de invloed van het thema energie- en reststromen tijdens de
ontwikkelprocessen die ten grondslag liggen van de industrieterreinen.
De resultaten van de drie analyses worden weergegeven in de onderstaande figuren. De weergave van deze
figuren betreft dus de som van de resultaten van de analyses A en B uit de casestudie. Een overzicht van de
resultaten per factor is opgenomen in de bijlage XIII, XIV en XV. Als het beeld van bovenstaande figuren wordt
vergeleken met de resultaten van de analyses van de cases, dan kan worden geconcludeerd dat deze
verrassende overeenkomsten vertonen. De analyse van het ontwikkelproces van het DIC geeft aan dat het
ontwikkelproces, op drie processtenen na, niet voorspoedig verloopt. Deze conclusie is terug te zien in de
stagnerende curve van de ontwikkeling van het thema energie- en reststromen tijdens het ontwikkelproces
(Figuur 61b). De exponentiële groei die Moerdijk kent op zowel het aantal gerealiseerde projecten (Figuur
611a), als in de ontwikkeling van het thema binnen het ontwikkelproces, is terug te zien in het resultaat van de
analysemethode. Het ontwikkelproces van Moerdijk kan op een drietal processtenen (gebiedsklimaat,
belangen en houding) verbeterd worden.
Figuur 62: A+B het DIC. Figuur 63: A+B van Koningspleijn. Figuur 64: A+B van Moerdijk.
Op basis van deze overeenkomsten kan worden geconcludeerd dat de methode een gewenste vereenvoudiging
van de werkelijkheid weergeeft. In één oogopslag is te zien waar in het complexe ontwikkelproces factoren
zitten die het proces vertragen en het resultaat negatief beïnvloeden. De opbouw van de methode wordt
weergeven aan de hand van een eenvoudige mindmap (Figuur 37 op pagina 67). De basis van de
analysemethode, bestaande uit de X- en Y-as van de matrix, kan voor de analyse van iedere ontwikkelproces
van een (bijzondere) gebiedsontwikkeling gelijk blijven. Echter dient bij het toepassen van de methode op
nieuwe cases altijd een heroverweging van de factoren plaats te vinden, aangezien elk ontwikkelproces zijn
unieke eigenschappen kent.
Figuur 61a: Gerealiseerde IE projecten op de drie terreinen. Figuur 61b: Ontwikkeling van het thema IE tijdens
ontwikkelprocessen.
94 | De weg naar een duurzame samenwerking
7 Discussie
Het laatste hoofdstuk van deze scriptie vormt de discussie. In de discussie wordt in eerste instantie met een
kritische blik teruggekeken op het afstudeerproces en de resultaten van het onderzoek. Op basis van deze
terugblik wordt beschreven wat de tekortkomingen van het onderzoek zijn. In het tweede deel van discussie
worden vervolgens suggesties gedaan voor eventueel vervolgonderzoek. Het laatste onderdeel van dit
hoofdstuk betreft de aanbevelingen voor de Brink Groep.
7.1 Beperkingen
Op basis van het afstudeerproces dat ten grondslag ligt van dit rapport, wordt in deze paragraaf een aantal
beperkingen opgesomd. De beperkingen dienen te worden meegenomen in eventueel vervolg onderzoek.
1. De selectie van factoren dient bij toepassing van de analysemethode op andere cases, niet zonder meer te
worden overgenomen. Elke casus met betrekking tot het implementeren van energie- en reststromen kent
zijn eigen unieke ontwikkelproces. Idealiter worden per casus de processtenen aangevuld met lokale
factoren op basis van onafhankelijk onderzoek of door het houden van workshops met de betrokken
actoren.
2. Bij de drie cases – als behandeld in dit onderzoek – is tijdens de analyse een beperkt aantal actoren
geïnterviewd. Om de validiteit van de geselecteerde meest kritische succes- en faalfactoren te verhogen, is
het wenselijk meer (minimaal vijf per casus) interviews onder betrokken actoren af te nemen.
3. De procesanalyses zijn gebaseerd op de interpretatie uit de documentatie en op basis van interviews,
echter een individuele beoordeling van de actoren ontbreekt. Het toevoegen van bijvoorbeeld een online
enquête van de vragenlijst van de analysemethode, kan een interessante derde dimensie in de resultaten
brengen.
7.2 Suggesties vervolg onderzoek
Op basis van dit onderzoek en de beperkingen uitvoorgaande paragraaf, is een aantal richtingen te noemen
voor eventueel vervolg onderzoek:
1. Om de validiteit van de resultaten van de verschillende processtenen te verhogen is het wenselijk te
onderzoeken hoe de succes- en faalfactoren onderling gewogen kunnen worden. In de praktijk blijkt
namelijk dat niet elke factor het proces even zwaar kan beïnvloeden.
2. In het kader van dit onderzoek ligt de focus op de initiatieffase. Zoals uit de resultaten blijkt worden de
kritische succes- en faalfactoren in deze fase hoofdzakelijk vertegenwoordigd door ‘zachte’ procesfactoren.
Een vervolgonderzoek naar de meer projectmatige factoren die in een latere fase (bijvoorbeeld de
haalbaarheidfase) betrokken zijn, kan een substantiële bijdrage leveren aan het inzichtelijk maken van de
valkuilen om tot de realisatie van industriële ecologie op industrieterreinen te komen.
3. Om de generaliseerbaarheid te bepalen van de matrixanalysemethode, zoals deze wordt gebruikt in tijdens
de casestudie, zijn meer resultaten van meerdere cases wenselijk. Kortom een uitgebreid praktijk
onderzoek (bijvoorbeeld een extra tien cases) kan bijdrage aan de beoordeling van de
generaliseerbaarheid van de matrix.
4. In het kader van dit onderzoek heeft er een beperkte theoretische verdieping plaats gevonden naar de
sturingselementen voor ontwikkelprocessen van gebiedsontwikkelingen. Echter kan een interessant
onderzoek op basis van deze inzichten de mogelijke relaties tussen de processtenen onderling inzichtelijk
maken. Hierdoor kunnen wellicht de sturingselementen gekoppeld kunnen worden aan de kritische
succes- en faalfactoren.
P5
Jurjen Thomas |95
5. De resultaten uit dit rapport zijn gebaseerd op cases waar zware industrie en industriële ecologie centraal
staan. Echter kunnen de resultaten binnen de gebiedsontwikkeling in volgend onderzoek worden
vergeleken met de C2C-benadering binnen een bredere context van de gebiedsontwikkeling.
7.3 Aanbevelingen Brink Groep
Een bedrijf als de Brink Groep hecht veel waarde aan goed onderzoek, echter zal altijd vanuit een commerciële
invalshoek bekeken worden hoe het onderzoek een bijdrage aan het bedrijfsresultaat kan leveren. In deze
laatste paragraaf van dit rapport worden aanbevelingen gedaan voor het vermarkten van de
onderzoeksresultaten, de nadruk ligt hierbij op het doorontwikkelen van de analysemethode.
Voor Brink Groep liggen kansen om de lijst met geselecteerde factoren aan te vullen op basis van interne
kennis en ervaring. Op deze manier wordt de validiteit van het analysemodel verhoogd en kan de methode in
de toekomst bij elk ontwikkelproces van een gebiedsontwikkeling worden ingezet.
Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de zware industrieterreinen een nichemarkt betreft,
waar wel veel advies werk ligt. Brink Groep heeft de competentie om tot deze nichemarkt toe te treden.
Hiervoor is echter extra acquisitie en marketing nodig, waarbij de focus ligt op het thema energie- en
reststromen op zware industrieterreinen. Het verder ontwikkelen van de matrixanalysemethode tot een
‘Processcan Industriële Ecologie’ kan daar een bijdrage aanleveren. Het vragenformulier dat is gebruikt tijdens
de casestudie kan worden omgebouwd tot een online enquête, waarbij de mogelijkheid wordt ingebouwd om
na het invullen van de enquête in één oogopslag (matrix) is te zien waar de knelpunten in het ontwikkelproces
zitten. Op deze manier kunnen potentiële klanten kennis nemen van de expertise die er bij Brink Groep in huis
is en kunnen ze op basis van de resultaten van de processcan een offerte aanvragen voor advies.
Een laatste suggestie voor het doorontwikkelingen van de analysemethode is gericht op het sturen tijdens het
ontwikkelproces. In het theoretisch kader is het sturen van het ontwikkelproces op basis van meerdere
theorieën reeds besproken. Het koppelen van deze sturingselementen aan de matrix maakt van de
analysemethode een instrument waar gedurende de hele gebiedsontwikkeling meegewerkt kan worden. Het is
dan ook uiterst interessant
om niet alleen een
procesmanager met de
methode te laten werken,
maar door middel van
bijvoorbeeld workshops,
alle actoren bij de start van
een ontwikkelproces te
laten meedenken over de
inhoud van het instrument.
De analysemethode kan
door deze aanpak worden
doorontwikkeld tot een
dynamisch
procesinstrument (Figuur
65) dat in de toekomst niet
is weg te denken bij
ontwikkelprocessen van
gebiedsontwikkelingen! Figuur 65: Dynamisch sturingsinstrument BG
96 | De weg naar een duurzame samenwerking
8 Bronvermelding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de bronnen die gebruikt zijn tijdens het onderzoek en voor het schrijven
van deze scriptie. Er is een onderverdeling gemaakt tussen boeken, artikelen en rapporten, oriënterende
gesprekken en de informatie die is opgedaan tijdens de congressen.
8.1.1 Boeken
- Atzema, O., et al., 2002. Ruimtelijke Economische Dynamiek; Kijk op bedrijfslocatie in regionale
ontwikkeling, 2de druk, Bussum.
- Atzema, O.A.L.C. & Wever, E., 1999. De Nederlandse Industrie; vernieuwing, verwevenheid en
spreiding, Assen.
- Berg, J. de, 1993. "Groene geschiedenis van Nederland 'Natuur en milieu gebaat bij economische
groei'", Trouw, 30 november.
- Boeters, B., 2009. “CO2-opslag: over mogelijkheden, beperkingen en noodzaak”, Technisch
Weekblad, 8 augustus, p. 6-7.
- Bruil, I. et al, 2004. Integrale gebiedsontwikkeling. Het stationsgebied ’s-Hertogenbosch, Delft.
- Camp, P. & Erens, F., 1996. De negen sprong. Overleven als kunst, Amsterdam.
- Camp, P., 2002. De kracht van de matrix, 7de
druk, Amsterdam.
- Cozijnsen, A. J., 2004. Anders veranderen. Sturen op slaagfactoren bij complexe
veranderprojecten, Amsterdam.
- Dinteren, J. van, 2008. "Bedrijven als sprinkhanenplaag. Duurzaamheid bij bedrijventerreinen
breed beschouwd", Real Estate Magazine, ? (57), p. 30-33.
- Goleman, D., 2009. Groene Intelligentie. Het belang van ecologie voor een eerlijke markt.
Amsterdam.
- Have, S. ten, et al., 1999. Het managementmodellenboek, zestig ideeën toegankelijk gemaakt, ’s-
Gravenhage.
- Keijzers G. & Bos-Brouwers H., 2008. De preekstoel voorbij. Duurzaam innoveren in het MKB,
Breukelen.
- Konz, W. & Thillart, C. van den, 2002. Industriële symbiose op bedrijventerreinen, Proefschrift,
Technische Universiteit Eindhoven.
- Rakhorst, A., 2008. Duurzaam ontwikkelen… een wereld kans, 2de druk, Heeswijk.
- RIZA Lelystad, 2000. Duurzame bedrijventerreinen en hergebruik van effluent; voldoende
aandacht voor water in Nederland?, Lelystad, 2000.095x.
- Rooy, P. van, et al., 2006. NederLandBovenWater, praktijkboek gebiedsontwikkeling, Amsterdam.
- Senternovem, 2009. Duurzame bedrijventerreinen. Partners in duurzaamheid - Krachten
bundelen op duurzame bedrijventerreinen, Den Haag, 3MJAF03.19.
- SenterNovem, 2009. Warmte in Nederland, Den Haag, 2DEN0820.
- Stichting Maatschappij en Onderneming, 1999. Industriële Ecosystemen, Epe, SMO-99-10.
- Wesselink, J.W., et al., 2008. Jaarboek Beste Bedrijventerreinen, Amersfoort.
- Weterings, A., et al., 2007. Clusters en economische groei. Den Haag.
- Zee, F. van der, 2004. Kennisverwerving in de Empirische Wetenschappen, Groningen.
8.1.2 Artikelen en rapporten
- Boekema, F. et al., 2008. Biopark Terneuzen : een innovatief en duurzaam cluster, Geografie, (3),
17-20.
P5
Jurjen Thomas |97
- Brouwer, K., 1986. "Actieonderzoek, een toepassing..", Beslissingsgericht Onderzoek & Advies,
Groningen.
- Dankbaar, B., 2007. De Nederlandse industrie; sterke motor met zwak imago, Utrecht.
- Deloitte, 2008, Made in Holland VI Dynamiek in de maakindustrie, Rotterdam.
- Dorenbos, R., 2008. Concurrentiepositie Nederlandse maakindustrie, Amsterdam.
- Hanff, P., 2008. “Winst maken en duurzaamheid gaan samen: Bitse tak RICS in adviesnota Carbon
management of real estate”, Vastgoedmarkt, 34-35.
- Hofman, P.S., Lulofs, K.R.D. & Marquart, N.E., 1997. Analyse en sturing van ketens, Enschede.
- Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), 2007. Climate Change 2007: Synthesis
Raport, Valencia (Spain).
- Konz, W. & Thillart, C. van den, 2002. Industriële symbiose op bedrijventerreinen, proefschrift,
Eindhoven.
- Redactie Groen, 2009. "Criteria doden alle initiatief' Kritiek op criteria duurzaam inkopen",
Trouw, 8 juni.
- Schapendonk, M.C.J. & Scott-Emuakpor, K., 2008. “Wat heeft de gebiedsontwikkeling anno nu
nodig? Een nieuw instrumentarium en een nieuwe attitude”, Real Estate Magazine, 61, 46-49.
- Schapendonk, M.C.J., 2008. “Gebiedsontwikkeling in vier gangen; Opgave, concept en draagvlak
als basisingrediënten en de gebiedsontwikkelaar als chefkok”, Property Research Quarterly, 7(1),
34-39.
- SenterNovem, 2008. Cradle-to-Cradle in gebiedsontwikkeling, Den Haag.
- Wal, A.L.J. ter, 2008. “Kennisnetwerken en ruimtelijke clustering”, Rooilijn, 41(6), 386-393.
8.1.3 Websites
- http://ageena.nl/
- http://ruimteforum.vrom.nl
- http://www.wbcsd.org
- www.agriporta7.nl
- www.annemarierakhorst.nl
- www.bedrijvenlocaties.nl
- www.brabant.nl
- www.chemelot.com
- www.coolregion.nl
- www.corus.nl
- www.cradletocradle.nl
- www.duurzaamalmere.nl
- www.duurzaamgebouwd.nl
- www.duurzaamheid.nl
- www.duurzamebedrijventerreinen.nl
- www.duurzameontwikkeling.be
- www.energyvalley.nl
- www.foodvalley.nl
- www.gebiedsontwikkeling.tudelft.nl
- www.hightechcampus.nl
- www.igis.arnhem.nl
- www.igis.arnhem.nl
- www.indigodev.com
- www.industrieparkkleefsewaard.nl
98 | De weg naar een duurzame samenwerking
- www.isonline.nl
- www.kiemt.nl
- www.leidenbiosciencepark.nl
- www.oostnv.nl
- www.senternovem.nl
- www.symbiosis.dk
- www.twanetwerk.nl
- www.vpterneuzen.com
- www.zeeland-seaports.com
- www.zonfreshpark.net
8.1.4 Verkennende gesprekken
Naast bronnen als artikelen, websites en boeken, heb ik in de beginfase van mijn afstuderen met meerdere
personen gesprekken gevoerd ter ondersteuning van de zoektocht naar een geschikt afstudeeronderwerp.
Hieronder een opsomming van de gesprekken. De tekst tussen aanhalingstekens geeft het hoofdonderwerp
van het gesprek weer.
- Becker, L. (Leo), 2 oktober 2008. “Focus afstuderen. Herstructurering bedrijventerreinen”, APPM.
- Bogaert, T. (Tom), 4 maart 2009. "De ontwikkelingen omtrent Biopark Terneuzen", Zeeland
Seaports.
- Breuk, R. (Robbie), 11 juni 2009. “Rondleiding op het Vopak-terrein in de Botlek”, Rotterdam.
- Commandeur, P. (Peter), 13 oktober 2008. “Duurzame energie in relatie met zware industrie”,
Dutch4.
- Daamen, T.A. (Tom), 12 september 2008. “Het afstudeerproces”, TU Delft.
- Dekker, R. (Resianne), 11 juni 2009. "Industriele ecologie binnen de haven van Rotterdam",
Havenbedrijf Rotterdam.
- Engelbertink, L. (Laura), 7 september 2008. “Zuiniger Ruimtegebruik”, Stec Groep.
- Groenhuis, H. (Hans), 29 mei 2009. "Kringlopen en de opkomst van biomassa en bioplastics",
ROVA.
- Hildebrand, F. (Frits), "Het managen het proces bij een gebiedsontwikkeling", P2 Managers.
- Kooistra, R. (Ruud), 29 mei 2009. "Duurzaam ondernemen. De maatschappelijke 'mindset' ",
Tendris.
- Louw, E. (Erik), 12 september 2008. “Effecten van het intensiveren van bedrijventerreinen”, OTB.
- Perdijk, E. (Edwin), 3 juni 2009. "HMC-bedrijventerreinen in Zuid-Holland", Provincie Zuid-
Holland.
- Stroink, R. (Rudy), 2 oktober 2008. “Bedrijventerreinen herontwikkelen rondom een thema”,
TCN.
- Stuart, G. (Gielis), 11 juni 2009. "Energie- en reststromen binnen Vopak Rotterdam", Vopak Oil
Rotterdam.
- Toorn Vrijthoff, W. (Wouter) van der, 2008. “Gesprekken in het kader voortgang afstuderen”, TU
Delft.
- Verkade, G.J. (Gert Jan), 18 september 2008. “Vertaalslag van werkproces naar uiteindelijk
resultaat”, Habiforum.
- Welters, L. (Leo), 5 mei 2009. “Het ontwikkelproces tijdens de ontwikkeling van een
bedrijventerrein”, Bedrijvenpark Borchwerf II.
- Westerveld, G. (Gerrit), 17 april 2009. "Het proces bij grote projecten", Brink Groep.
P5
Jurjen Thomas |99
8.1.5 Congressen
In het kader van het onderzoek zijn meerdere congressen bezocht ter verrijking van de opgedane kennis uit de
theorie en praktijk. Tevens zijn tijdens de congressen nieuwe contacten opgedaan en zijn de ideeën voor het
onderzoek geventileerd met relevante personen. De volgende congressen en symposia zijn voor dit onderzoek
bijgewoond:
- Nationaal Bedrijventerrein Congres | 2 oktober 2008 | Oss
- Innovatieprogramma Mooi Nederland, Werklandschappen | 2 april 2009 | Eindhoven
- Vierde Nationaal Symposium CCS | 15 april 2009 | Driebergen
- Warmte op Stoom | 16 april 2009 | Den Haag
- Vaart in Verduurzaming | 14 mei 2009 | Utrecht
- Duurzaam Ondernemen: van denk naar doen | 29 mei 2009 | Zwolle
- Congres 9.9.9., Dag van de Duurzaamheid | 9 september 2009 | Driebergen
- Conferentie Jong & SERieus over duurzame economie | 30 september 2009 | Den Haag
100 | De weg naar een duurzame samenwerking
9 Bijlage
V. Verkenning Praktijkvoorbeelden
In paragraaf 2.4 wordt verwezen naar een verkenning van de praktijkvoorbeelden. Uiteindelijk heeft deze
longlist tot de selectie geleid van de cases in de casestudie (Hoofdstuk 5).
- Achtersluispolder Zaandam
- Agriport A7
- Agro-Industrieel Complex Suiker Unie Dinteloord (AICD)
- Alkmaar Bedrijventerrein Boekelemeer
- Almere Stichtse Kant
- Aquacluster Rotterdam | Breekwater-terrein
- Argo Industrieel Complex Dinteloor / De Krogten
- Bedrijvenpark Zuid-Groningen (Musselkanaal)
- Bedrijvenstad Fortuna | Sittard
- Bedrijventerrein Ecofactorij Apeldoorn
- Biopark Terneuzen
- Bioscience Parc Leiden
- Business Park Ymond (corus, Velsen)
- Chemelot Geleen
- Corus Ijmuiden
- De Mars Zutphen
- De President | Haarlemmermeer
- De Trompet | Heemskerk
- Delfzijl Industriepark
- Dordrecht DuPont en HVC
- Duurzaam Industriepark Cranendonck
- Eemshaven
- Emmen EMMTEC Industry Park
- European Science and Business Park AVANTIS
- Flevokust Lelystad
- Food Valley Wageningen
- Gouwepark in Gouda (zelfvoorziend duurzame energie
- Happy Shrimp Farm (maasvlakte)
- Harmelerwaard (tuinbouw cluster)
- Haven en Industrieel Complex (HIC) Rijnmond
- Hessenpoort Zwolle
- High Tech Campus Eindhoven
- Industrie- en haventerrein Moerdijk
- Industrieterreinen Zwartewaterland | Hasselt (zwolle)
- INES-project Europoort/Botlek
- Internationaal bedrijventerrein Friesland
- Klavertje Vier Venlo
- Koningspleijn Arnhem
- Lage Weide Utrecht
P5
Jurjen Thomas |101
- Maasvlakte 2
- Milieuboulevard Groningen
- RDM (Heijplaat) Rotterdam
- Samenwerkingsverband De Rietvelden - De Vutter (RIVU)
- Suiker Unie Groningen
- Technopolis Delft
- Valueparc Terneuzen
- Vianen
- Vosdonk Etten-Leur
- Vossenberg West II | Tilburg
- Wavin | Hardenberg
- Westfrisia Oost III in Hoorn
- Westpoort Amsterdam | Agroproductiepark
-
VI. Duurzaamheid
Qoute van Louise O. Fresco:
De zaak is van meer dan lokaal of Nederlands belang. Hier gaat het in feite om de interpretatie van
duurzaamheid. De Raad van State doet een verregaande uitspraak over duurzaamheid door de bewijslast om te
draaien: er wordt gevraagd om te bewijzen dat een handeling – het vissen van mosselzaad – niet schadelijk is
voor er een vergunning afgegeven kan worden. Dit is per definitie onmogelijk, omdat iedere menselijke
handeling die te maken heeft met het gebruiken van (biologisch) materiaal uit de natuur per definitie schade
toebrengt. Ecosystemen zijn ook nooit stabiel, waardoor het ook erg moeilijk is om aan te tonen wie of wat de
schade zou hebben veroorzaakt.
Zolang mensen hun voedsel en andere producten uit de natuur betrekken, bestaat duurzaamheid in absolute
zin niet. Ons bestaan beschadigt delen van deze planeet, ook al zijn wij in geologisch en astronomisch
perspectief slechts een krasje op het aardoppervlak. Duurzaamheid is dus een relatief begrip, dat betrekking
heeft op de omvang van de schade die aan ons handelen wordt toegeschreven. (Ook een erfenis uit de jaren
80: het begrip ‘duurzaamheid’. Door Louise O. Fresco in de nrc.next van 04-09-2008)
VII. Terreintype
Het gaat hier om het terreintype zoals die onderscheiden is het project ‘Ruimte voor Regio’s van de
ministeries van EZ en VROM’. Hierbij worden vijf typen bedrijventerreinen onderscheiden.
- A: zware industrieterreinen;
- B: zeehaventerrein;
- C: gemengd terrein;
- D: hoogwaardig bedrijvenpark;
- E: distributiepark.
Toelichting:
A: Zware industrieterreinen: terreinen waar vestiging van alle soorten bedrijvigheid is toegestaan (incl.
milieuhinderlijke bedrijven). Het gaat hier om terreinen waar minimaal bedrijvigheid in hindercategorie 5 is
toegestaan. Voor het overgrote deel gaat het om zwaar milieuhinderlijke industrie. Dit geldt echter in minder
sterke mate voor de gemeenten die over natte terreinen beschikken (met name Amsterdam, Rotterdam,
102 | De weg naar een duurzame samenwerking
Delfzijl en Terneuzen). In een enkele situatie kan het hier ook gaan om ‘modale industrie’. Met name bedrijven
met minder milieuvriendelijke activiteiten zullen vestiging op deze terreinen overwegen. Zeker indien afnemers
of toeleveranciers (bijvoorbeeld recyclingbedrijven) zich hier al op bevinden.
B: Zeehaventerreinen: terreinen met een laad-/loskade langs diep vaarwater toegankelijk voor grote
zeeschepen. De zeehaventerreinen, in het bijzonder Amsterdam, Rotterdam, Delfzijl en Terneuzen kennen veel
zware industrie, maar worden wel tot de categorie zeehaventerreinen gerekend.
C: Gemengde terreinen: terreinen met een hindercategorie 1, 2, 3 of 4, bestemd voor reguliere bedrijvigheid en
niet behorend tot de terreinen die zijn getypeerd als hoogwaardig bedrijvenpark of distributiepark. Deze
terreinen kennen een gevarieerd aanbod aan bedrijvigheid voornamelijk bestaande uit licht moderne industrie
en overige (‘modale’) industrie. In een enkele situatie kan men nog (wat) zwaar milieuhinderlijke industrie of
een (klein) aantal transport- en distributiebedrijven aantreffen. Kenmerkend voor deze terreinen is de
aanwezigheid van bedrijven uit de voedings- en genotmiddelenindustrie, textielindustrie, kledingindustrie,
schoen- en lederwarenindustrie, hout- en meubelindustrie, papier- en papierwarenindustrie, bouwmaterialen-,
aardewerk- en glasindustrie, metaalproductenindustrie, machine-industrie, elektrotechnische industrie,
transportmiddelenindustrie, instrumenten- en optische industrie, de bouwnijverheid en
bouwinstallatiebedrijven. In mindere mate kan ook gedacht worden aan groothandelsbedrijven en
luchthavengebonden transport- en distributiebedrijven.
D: Hoogwaardige bedrijvenparken: terreinen die specifiek zijn bestemd voor bedrijven met hoogwaardige
(productie- en of R&D-) activiteiten. Kenmerkend voor deze terreinen is de aanwezigheid van bedrijven uit de
elektrotechnische industrie, instrumenten- en optische industrie en overige hoogwaardige industrie zoals
muziekmiddelenindustrie en fotolaboratoria. Ook moet gedacht worden aan bedrijven uit de IT-industrie die
zich specifiek richten op onderzoek en/of productie van IT-middelen. In enkele situaties kan er ook
bedrijvigheid uit de voedingsmiddelenindustrie, kledingindustrie, schoen- en lederwarenindustrie, hout- en
meubelindustrie, papier- en papierwarenindustrie, bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie,
metaalproductenindustrie, machine-industrie, transportmiddelenindustrie, de bouwnijverheid en
bouwinstallatiebedrijven aangetroffen worden. Deze industrie mag echter niet beeldbepalend voor het terrein
zijn.
E: Distributieparken: terreinen die specifiek zijn bestemd voor transport-, distributie- en
groothandelsbedrijven. Denk aan bedrijven die activiteiten ontplooien op het vlak van de spoorwegen, het
wegvervoer en de binnenvaart. Hieronder vallen ook veem- en pakhuisbedrijven, expediteurs, cargadoors,
bevrachters en andere tussenpersonen en reisbureaus waarbij het hier echter alleen gaat om die delen van de
reisbureaus, die de administratieve taken vervullen. Het gaat dus niet om de zogenaamde ‘frontoffices’ van de
reisbureaus waar men een reis boekt.
P5
Jurjen Thomas |103
VIII. Sectoren
De bedrijven die in de milieucategorie 4 t/m 6 vallen operen grotendeels in de sectoren: chemie, aardolie en
aardgas, metaal, papier, afval, asfalt en energie. Daarnaast valt het merendeel van de bedrijven die betrokken
zijn bij de overslag activiteiten van deze sectoren onder het begrip zware industrie. In deze paragraaf worden
de sectoren die onder de zware industrie vallen beknopt omschreven.
Chemische industrie
Voor de chemiesector lag in 2007 de omzet op 50 miljard euro, ten opzichte van 46 miljard euro in 2006 (VNCI,
2008). De sector gaf in dat jaar werk aan 68.000 mensen, verspreid over 400 chemische bedrijven. De chemie is
daarmee verantwoordelijk voor tien procent van de werkgelegenheid in de industrie.
De Nederlandse chemie speelt op wereldniveau mee. In sectoren als basischemie, voedingsingrediënten,
coatings en high-performance materialen behoort Nederland tot de mondiale top. Dat is ook terug te vinden in
het exportaandeel van 20 procent dat de chemiesector jaarlijks exporteert.
Metaalindustrie
Met de metaalindustrie omvat de sector die ruwe metalen, gewoonlijk gewonnen uit ertsen, bruikbaar maakt
voor techniek en praktische toepassingen. De industrie vindt in feite haar oorsprong in de vervaardiging van
gereedschappen, gebruiksartikelen, sieraden en wapens, zoals dat sinds de bronstijd en ijzertijd plaatsvindt.
De basismetaalindustrie houdt zich bezig met o.a. de productie en eerste verwerking van metalen tot gegoten,
gewalste of getrokken producten. Binnen de basismetaal kan onderscheid worden gemaakt tussen ferro-
(ruwijzer en staal) en non-ferro industrie (aluminium, zink, koper, lood en tin). De metaalindustrie in Nederland
biedt met 355 vestigingen ruim 27.000 banen (Nyrstar 2000).
Olie- en aardgasindustrie
In Nederland wordt op dit moment nauwelijks nog olie gewonnen. Tot 1996 is er in het dorp Schoonebeek in
Drenthe door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) olie gewonnen. Dit belangrijkste olieveld van
Nederland is in 1943 ontdekt, maar met succes geheim gehouden voor de Duitse bezetter. Na de oorlog is
begonnen met de exploitatie van het veld. De productie kan door nieuwe technieken misschien hervat worden.
Op het gebied van raffinage en overslag speelt Nederland wel een grote rol. De grootste raffinaderij en opslag
capaciteit van Europa ligt in het Rotterdamse havengebied, met dominante spelers als Shell en Vopak.
De aardgasindustrie staat vanaf 1959 in Nederland op de kaart door de ontdekking van een aardgasveld tijdens
een proefboring in Slochteren. Het veld onder de provincie Groningen heeft een oppervlakte van zo’n 900 km²
met een oorspronkelijke winbare gasvoorraad van naar schatting 2700 miljard m³ (NAM 2007). Aangezien de
samenstelling van gas uit verschillende velden onderling verschilt, fungeert het veld uit Groningen nu
hoofdzakelijk als menggas, wat wordt gemengd met het gewonnen gas uit kleinere velden uit Nederland. Door
het mengen wordt gestreefd naar een constante samenstelling van het aardgas te komen.
De olie- en aardgasindustrie geeft in Nederland werk aan bijna 14.000 mensen en is in totaal goed voor een
omzet van 31 miljard (CBS 2007).
Suikerindustrie
Er is in Nederland één bedrijf dat suiker produceert, genaamd de Suiker Unie. De productie van de Suiker Unie
vindt plaats in de fabrieken in Dinteloord en Groningen. In totaal worden 5,3 miljoen ton suikerbieten omgezet
104 | De weg naar een duurzame samenwerking
tot 872.000 ton suiker (Suiker Unie 2009). De suiker wordt in de fabrieken, die zijn gevestigd in Roosendaal en
Puttershoek, verwerkt tot specialiteiten voor de consumenten en de levensmiddelenindustrie.
IX. Energie
Een belangrijke vorm van energie is elektriciteit. Om met deze vorm van energie te rekenen, wordt energie (J)
omgezet naar vermogen; één Joule staat gelijk aan het vermogen van één Watt (W) gedurende één seconde.
Vanaf deze stap is de volgende stap snel gemaakt. Als 1000 Watt een uur lang draait (kWh), dan staat dat gelijk
aan 3,6 miljoen Joule (MJ) en wordt er gemiddeld genomen voor deze hoeveelheid energie door een
huishouden 0,18 euro betaald (prijspeil 2008) (EnergieNed, 2009). Tevens staat op deze manier een ton ruwe
aardolie gelijk aan 42 Peta Joule (PJ) en één kubieke meter aardgas komt overeen met 35 MJ. Voor een m³
aardgas betaalde een huishouden in 2008 gemiddeld genomen € 0,73 voor (SenterNovem, 2009).
P5
Jurjen Thomas |105
X. Factoren en vragen
Op basis van de factoren zijn vragen geformuleerd. De vragen vormen de fundering van de verschillende
processtenen in de matrix, de antwoorden op de vragen bepalen uiteindelijk de kleuren van de matrixvakken
en daarmee dus tevens de resultaten van de procesanalyse.
1. Visie Is er sprake van een visie, waarin IE onderdeel van uitmaakt? 2. Doelen Welke invloed heeft IE op deze visie?
3. Strategie Is er voldoende aandacht voor IE binnen de gekozen strategie?4. Agenda In welke mate komt het thema IE terug op de agenda tijdens het ontwikkelproces?
5. Beslisdocumenten In welke mate beïnvloeden beslisdocumenten het thema IE in het
6. Bele idskeuzes In hoeverre heeft het thema IE invloed op het maken van bewuste beleidkeuzes voor de ontwikkeling van het terrein?
7. Scenario's In welke mate zijn alle opties die het thema IE beïnvloeden afgewogen tijdens het ontwikkelproces?
8. Ontwikke lingen In welke mate heeft het verkennen van de technieken en innovaties mbt IE invloed gehad op het proces?
1. Fasering Is er een planning voor de initiatieffase gehanteerd, waarin processtappen zijn opgenomen?
2. Systeemsprong Zo ja, in welke mate had het thema IE invloed op deze stappen?3. F inanciën Is er voldoende inzicht in de kosten én opbrengsten van de plannen van IE?
4. Informeren In welke mate is tijdens het proces gecommuniceerd met de omwonenden en
toekomstige gebruikers? 5. Juridisch kader Is er voldoende inzichten over IE in relatie tot de regel- en wetgeving?
6. Informatiesystemen Wordt er gebruik gemaakt van een online informatiesysteem? 7. Tijd & planning Is er voldoende tijd in de planning opgenomen om voor het thema IE?
1. Intentie Hoe is de verhouding moeten, willen, kunnen onder de actoren binnen de stuur- en projectgroepen?
2. Extern adv ies In welke mate hebben de partijen gebruik gemaakt van externe kennis voor het thema IE?
3. Kennisde ling Wat is de mate van intensiv ite it van kennisdeling onder de betrokken actoren?
4. Kennisinstellingen In welke mate hebben analyses van referenties invloed gehad op het thema IE? 5. Lering ervaringen In welke mate is er lering getrokken uit ervaringen en gebeurtenissen van IE uit
het verleden ? 6. Vaardigheden Heeft er een interne en/of externe analyse plaats gevonden van de beschikbare
kennis over het thema IE?7. Referenties Zijn er kennisinstellingen betrokken bij het ontwikkelproces?
1. Procesmanager Is er een procesmanager betrokken bij de ontwikkeling?
2. Gezag Zo ja: Wordt de mate van invloed van deze persoon als voldoende geacht?3. Mandaat Is er tijdens het proces in kaart gebracht welke sleutelfiguren (beslissers) er
achter de betrokken organisaties zitten? 4. Beslissingbevoegd In welke mate waren de betrokken personen beslissingsbevoegd / mandaat om
namens de organisatie te beslissen?
5. Go / No Go Is er gewerkt met go/no go momenten waarbij het Thema IE het moment kon beïnvloeden?
1. Professiona lite itGeef de mate van professionele ervaring aan met overleg en onderhandelingen?
2. Participatie Is er een gelijkwaardige participatie tijdens overleg, vanuit de betrokken partijen mbt het thema IE?
3. Externe factorenIn welke mate is thema IE tijdens het proces gestimuleerd door externe factoren?
4. Contracteren In welke mate worden afspraken over IE op papier gezet?
5. Passie f vs actie f Hoe is de houding van de betrokken actoren te typeren? (passief 1 of actief 6)6. Afspraken Zijn de afspraken die zijn/worden gemaakt realistisch en is er wederzijdse
aantrekkelijkheid?7. Verantwoorde lijkhe id In welke mate namen de betrokken partijen hun verantwoordelijkheid mbt het
onderwerp IE? 8. Communicatie Hoe wordt de manier van communiceren ervaren?
DOELEN & WERKWIJZE
INFORMATIESTROMEN & PROCEDURES
KENNIS & KUNDE
ENTREPENEURS
OVERLEG & ONDERHANDELEN
106 | De weg naar een duurzame samenwerking
1. Eigen Zijn de belangen van de partijen in kaart gebracht mbt IE? 2. Integraal Hoe verhoudt zich de balans tussen sociaal, economie en milieu binnen het
gezamenlijke belang?3. Electoraal In welke mate hebben politieke gebeurtenissen het thema IE tijdens het proces
versterkt?4. Gezamenlijk In hoeverre is er een duidelijk gemeenschappelijk belang geformuleerd mbt IE?5. Onderbouwing In welke mate is er aandacht besteed aan de beargumentatie van elkaars
belangen?6. Samenhang In welke mate is creëerd het milieuaspect de onderlinge samenhang?7. Bewustzijn In welke mate zijn de betrokken actoren bewust van de verandering naar
industriële ecologie?
1. Gebied gebruikers In welke mate hebben omwonende en gebruikers invloed op het ontwikkelproces en het thema IE?
2. Concurrentie In welke mate heeft het thema IE invloed op de concurrentiepositie van het terrein?
3. Geografisch Hoe is de bereikbaarheid van het gebied te beoordelen? 4. Infrastructuur In welke mate is het gebied ruimtelijk en technisch geschikt voor de aanleg van de
infrastructuur voor IE?5. Imago In welke mate past IE binnen het imago dat het gebied moet uitstralen?
1. Bestaande structuren In welke mate was er al sprake van samenwerking tussen partijen?2. Bestaande systemen In welke mate is de bestaande samenwerking van invloed op de samenwerking
waarbij IE een rol speelt? 3. Emotie In welke mate zijn de actoren emotioneel betrokken bij de ontwikkeling van IE op
het terrein?4. Monitoren In welke mate waren de partijen bereid openheid van zaken te geven tijdens het
monitoren van de productieprocessen?5. Feedback In welke mate hebben er evaluaties plaatsgevonden met betrekking tot IE tijdens
het ontwikkelproces?6. Vertrouwen Hoe is het vertrouwen onder de betrokken partijen te beoordelen?7. Gezamenlijke focus Wat is de mate van gezamenlijke focus op onderwerpen die bijdragen aan de
ontwikkeling van IE op het terrein?8. Reflectie Wat is de mate van reflectie op momenten dat het proces vastliep of er
onverwachtse problemen voor deden?
1. Passie Hoe is de passie voor het onderwerp IE onder de actoren te beoordelen?2. Open mind In welke mate konden partijen vrijuit praten tijdens het proces?3. Open vs gesloten In welke mate werd kritiek onder de betrokken partijen geaccepteerd? 4. Karakter Is er een analyse gemaakt van de verschillende karakters van de betrokken
personen binnen het proces?5. Flexibiliteit Hoe is de mate van flexibiliteit onder de betrokken partijen?6. Relativering Welke mate beschikken de betrokken partijen over relativeringsvermogen?7. Creativiteit In welke mate is tijdens het ontwikkelproces aandacht uitgegaan naar
vernieuwingen om tot IE te komen?
GEBIEDSKLIMAAT
SAMENWERKING
HOUDING
BELANGEN
P5
Jurjen Thomas |107
XI. Voorbeeld vragenformulier
Deel I:
1 2 3 4 5 6
1. Is er sprake van een visie, waarin IE onderdeel van uitmaakt? ### ### ### ###
2. Welke invloed heeft IE op deze visie? ### ### ### ### ### ###
3. Is er voldoende aandacht voor IE binnen de gekozen strategie? ### ### ### ### ###
4. In welke mate komt het thema IE terug op de agenda tijdens het ontwikkelproces? ### ### ### ### ### ###
5. In welke mate beïnvloeden beslisdocumenten het thema IE in het ontwikkelproces? ### ### ### ### ### ###
6. In hoeverre heeft het thema IE invloed op het maken van bewuste beleidkeuzes voor de ontwikkeling van het terrein? ### ### ### ### ### ###
7. In welke mate zijn alle opties die het thema IE beïnvloeden afgewogen tijdens het ontwikkelproces? ### ### ### ### ### ###
8. In welke mate heeft het verkennen van de technieken en innovaties mbt IE invloed gehad op het proces? ### ### ### ### ### ###
1. Is er een planning voor de initiatieffase gehanteerd, waarin processtappen zijn opgenomen? ### ### ### ###
2. Zo ja, in welke mate had het thema IE invloed op deze stappen? ### ### ### ###
3. Is er voldoende inzicht in de kosten én opbrengsten van de plannen van IE? ### ### ### ### ### ###
4. In welke mate is tijdens het proces gecommuniceerd met de omwonenden en toekomstige gebruikers? ### ### ### ### ### ###
5. Is er voldoende inzichten over IE in relatie tot de regel- en wetgeving? ### ### ### ### ###
6. Wordt er gebruik gemaakt van een online informatiesysteem? ### ###
7. Is er voldoende tijd in de planning opgenomen om voor het thema IE? ### ### ### ### ###
1. Hoe is de verhouding moeten, willen, kunnen onder de actoren binnen de stuur- en projectgroepen? ### ### ### ### ### ###
2. In welke mate hebben de partijen gebruik gemaakt van externe kennis voor het thema IE? ### ### ### ### ###
3. Wat is de mate van intensiviteit van kennisdeling onder de betrokken actoren? ### ### ### ### ###
4. In welke mate hebben analyses van referenties invloed gehad op het thema IE? ### ### ### ###
5. In welke mate is er lering getrokken uit ervaringen en gebeurtenissen van IE uit het verleden ? ### ### ### ### ###
6. Heeft er een interne en/of externe analyse plaats gevonden van de beschikbare kennis over het thema IE? ### ### ###
7. Zijn er kennisinstellingen betrokken bij het ontwikkelproces? ### ### ### ###
1. Is er een procesmanager betrokken bij de ontwikkeling? ### ### ### ### ### ###
2. Zo ja: Wordt de mate van invloed van deze persoon als voldoende geacht? ### ### ### ### ### ###
3. Is er tijdens het proces in kaart gebracht welke sleutelfiguren (beslissers) er achter de betrokken organisaties zitten? ### ### ### ### ### ###
4. In welke mate waren de betrokken personen beslissingsbevoegd / mandaat om namens de organisatie te beslissen? ### ### ### ### ### ###
5. Is er gewerkt met go/no go momenten waarbij het Thema IE het moment kon beïnvloeden? ### ### ### ### ### ###
1. Geef de mate van professionele ervaring aan met overleg en onderhandelingen? ### ### ### ### ### ###
2. Is er een gelijkwaardige participatie tijdens overleg, vanuit de betrokken partijen mbt het thema IE? ### ### ### ### ### ###
3. In welke mate is thema IE tijdens het proces gestimuleerd door externe factoren? ### ### ### ###
4. In welke mate worden afspraken over IE op papier gezet? ### ### ### ### ### ###
5. Hoe is de houding van de betrokken actoren te typeren? (passief 1 of actief 6) ###
6. Zijn de afspraken die zijn/worden gemaakt realistisch en is er wederzijdse aantrekkelijkheid? ### ### ### ### ### ###
7. In welke mate namen de betrokken partijen hun verantwoordelijkheid mbt het onderwerp IE? ### ### ### ### ### ###
8. Hoe wordt de manier van communiceren ervaren? ### ### ### ### ### ###
WEGING
KENNIS & KUNDE WEGING
Voorbeeld Vragenformulier Procesanalyse Industriële Ecologie
ENTREPENEURS
WEGINGDOELEN & RESULTATEN
INFORMATIESTROMEN & PROCEDURES WEGING
WEGING
OVERLEG & ONDERHANDELEN
Formeel
Ja
Nee
Ja, beide
Ja, met stappen
Ja
108 | De weg naar een duurzame samenwerking
Deel II:
1. Zijn de belangen van de partijen in kaart gebracht mbt IE? ### ### ### ### ### ###
2. Hoe verhoudt zich de balans tussen sociaal, economie en milieu binnen het gezamenlijke belang? ### ### ### ### ### ###
3. In welke mate hebben politieke gebeurtenissen het thema IE tijdens het proces versterkt? ### ### ### ### ###
4. In hoeverre is er een duidelijk gemeenschappelijk belang geformuleerd mbt IE? ### ### ### ### ### ###
5. In welke mate is er aandacht besteed aan de beargumentatie van elkaars belangen? ### ### ### ### ### ###
6. In welke mate is creëerd het milieuaspect de onderlinge samenhang? ### ### ### ### ### ###
7. In welke mate zijn de betrokken actoren bewust van de verandering naar industriële ecologie? ### ### ### ### ### ###
1. In welke mate hebben omwonende en gebruikers invloed op het ontwikkelproces en het thema IE? ### ### ### ### ### ###
2. In welke mate heeft het thema IE invloed op de concurrentiepositie van het terrein? ### ### ### ### ### ###
3. Hoe is de bereikbaarheid van het gebied te beoordelen? ### ### ### ### ###
4. In welke mate is het gebied ruimtelijk en technisch geschikt voor de aanleg van de infrastructuur voor IE? ### ### ### ### ### ###
5. In welke mate past IE binnen het imago dat het gebied moet uitstralen? ### ### ### ### ###
1. In welke mate was er al sprake van samenwerking tussen partijen? ### ### ### ### ### ###
2. In welke mate is de bestaande samenwerking van invloed op de samenwerking waarbij IE een rol speelt? ### ### ### ### ### ###
3. In welke mate zijn de actoren emotioneel betrokken bij de ontwikkeling van IE op het terrein? ### ### ### ### ### ###
4. In welke mate waren de partijen bereid openheid van zaken te geven tijdens het monitoren van de productieprocessen? ### ### ### ### ###
5. In welke mate hebben er evaluaties plaatsgevonden met betrekking tot IE tijdens het ontwikkelproces? ### ### ###
6. Hoe is het vertrouwen onder de betrokken partijen te beoordelen? ### ### ### ### ### ###
7. Wat is de mate van gezamenlijke focus op onderwerpen die bijdragen aan de ontwikkeling van IE op het terrein? ### ### ### ### ###
8. Wat is de mate van reflectie op momenten dat het proces vastliep of er onverwachtse problemen voor deden? ### ### ### ### ### ###
1. Hoe is de passie voor het onderwerp IE onder de actoren te beoordelen? ### ### ### ### ### ###
2. In welke mate konden partijen vrijuit praten tijdens het proces? ### ### ### ### ### ###
3. In welke mate werd kritiek onder de betrokken partijen geaccepteerd? ### ### ### ### ### ###
4. Is er een analyse gemaakt van de verschillende karakters van de betrokken personen binnen het proces? ### ### ### ### ###
5. Hoe is de mate van flexibiliteit onder de betrokken partijen? ### ### ### ### ### ###
6. Welke mate beschikken de betrokken partijen over relativeringsvermogen? ### ### ### ###
7. In welke mate is tijdens het ontwikkelproces aandacht uitgegaan naar vernieuwingen om tot IE te komen? ### ### ### ### ### ###
HOUDING WEGING
BELANGEN WEGING
GEBIEDSKLIMAAT WEGING
SAMENWERKING WEGING
Nee
Nee
Figuur 66: Voorbeeld vragenlijst voor beoordeling ontwikkelproces.
P5
Jurjen Thomas |109
XII. Interviews
Voor de casestudie zijn interviews gehouden met betrokken personen van uiteenlopende instanties:
Duurzaam Industriepark Moerdijk
- Harry Denis (Vastgoeddirecteur Nyrstar)
- Simon Pustjens (Milieu Adviseur Nyrstar Budel)
- Harro van Neerven (Beleidsmedewerker Bedrijfsomgeving Provincie Noord-Brabant)
Koningspleijn
- Paul Smolders (Procesmanager Koningspleijn Arnhem)
- Michiel Schoonhoven (Eigenaar Industriepark Kleefse Waard (onderdeel Koningspleijn))
- Johnny Bartels (Marketingmanager De Kleef (NUON))
Moerdijk
- Jacco Rentrop (Manager Milieu en Veiligheid Havenschap Moerdijk)
110 | De weg naar een duurzame samenwerking
XIII. Bijlage Casus DIC
Geschiedenis
Aan de oostzijde van de fabriek liggen de residuvelden met een oppervlakte van circa 20 hectare. Aan de
noordzijde is dit een terrein van circa 80 hectare met als bestemming industrieterrein met ruimte voor
vestiging van bedrijven verwant aan het zinkproductieproces. Het resteren areaal is voor een deel een gebied
met bijzondere waarden, wat betreft natuur, ecologie en cultuurhistorie.
Op het bedrijfsterrein zijn de afgelopen decennia honderden miljoenen guldens geïnvesteerd om tot een
milieuhygiënisch verantwoorde situatie van het bedrijfsterrein te komen.
De Budelse zinkfabriek is een zinkfabriek die omstreeks 1892 werd gesticht op een afgelegen terrein nabij
Budel. Hieraan zijn de namen van Lucien en Emile Dor en François Sepulchre verbonden. De Budelse zinkfabriek
werd opgericht onder de naam: Société Anonyme des Zincs de la Campine of, in het Nederlands: Kempensche
Zinkmaatschappij (KZM). Sinds 2007 is het grootste gedeelte van de zinkfabriek een onderdeel van Nyrstar.
Aanvankelijk zou de zinkfabriek in België komen, maar daar waren al vele zinkfabrieken gevestigd en stuitte
een nieuwe fabriek op milieu-bezwaren. Een zinkfabriek zorgde in die tijd immers voor de uitstoot van zware
metalen en koolmonoxide. Men koos dus een dunbevolkt gebied, dat bovendien ontsloten was door de de
spoorweg 'Grand Central Belge', ofwel de IJzeren Rijn. Ook lag de Zuid-Willemsvaart binnen bereik. Dit alles
was nuttig voor de aanvoer van steenkool en erts. Een derde argument was de aanwezigheid van goedkope
grond en arbeid.
Budel-Dorplein
Een vestiging in Weert stuitte op het verzet van de pastoor en de burgemeester, die industrialisatie
associeerden met zedelijk verval. In Budel zag men de positieve resultaten: profijtelijke verkoop van woeste
grond, en een oplossing voor de aanzienlijke werkloosheid. Er werd 628 ha deels moerassige woeste grond
aangekocht, de tegenwoordige Loozerheide. Naast havens, een spoorweg en wegen moest er huisvesting voor
de arbeiders komen. Dit was het 'Projet de Dorplein', de bouw van de kolonie Budel-Dorplein. Hier kwamen
aanvankelijk de Waalse arbeiders te wonen, die hun vakkennis meebrachten. Deze pioniers hadden het niet
gemakkelijk, aangezien er in Dorplein nog nauwelijks voorzieningen waren en omdat ze de taal niet spraken.
Voor de kerkgang moest men naar Hamont of Budel lopen, en water werd gehaald uit een pomp op de fabriek
of uit het ven. Ook winkels waren er aanvankelijk niet, afgezien van ambulante handelaars. Pas in 1898 werd er
een wasserij, een bakker en een winkel gevestigd. In 1886 werd er bovendien een (katholieke) lagere school
opgericht. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen er veel Belgische vluchtelingen naar Nederland, Deze
waren geïnterneerd, die in een barakkenkamp waren ondergebracht. Uiteindelijk waren het er 103. Niet
iedereen vertrok na de oorlog, aangezien een aantal van hen een baan op de fabriek hadden gevonden.
Arbeidsonrust
In een bedrijf als de KZM, waar de leiding paternalistisch was, werden invloeden van buitenaf geweerd. Het
lidmaatschap van een vakbond, al was dit dan ook de gematigde Nederlandsche Roomsch Katholieke
Metaalwerkersbond, werd dan ook niet al te zeer op prijs gesteld. In de crisistijd, gedurende de jaren '30 van
de 20e eeuw, leidden allerlei buitenlandse verwikkelingen tot afzetvermindering en productiebeperking.
Gedwongen arbeidstijdverkorting, loonsverlagingen en massa-ontslagen deden in 1935 de vlam in de pan
P5
Jurjen Thomas |111
staan, temeer daar overleg door de directie geblokkeerd werd. De werkstaking van 1935 was een feit. Deze
staking verliep uiterst gedisciplineerd. Na het bijwonen van de Heilige Mis werden de stakingslijsten getekend.
Ook maakten zeshonderd stakers een bedevaart op de fiets naar Roermond. Op regeringsniveau werd
bemiddeld en er kwam uiteindelijk een compromis kwam tot stand
Afhankelijkheid
De school heeft tot 1963 onder grote invloed van de fabriek gestaan. Ook de openbare voorzieningen, zoals
waterleiding en elektriciteit, zijn lange tijd door de fabriek verzorgd. Pas in 1968 werd het wegennet te Budel-
Dorplein voor een symbolisch bedrag door de gemeente 'gekocht' van de fabriek. Uiteindelijk werd de unieke
situatie van een vrijwel volledig van de zinkfabriek afhankelijk dorp opgeheven.
Complex van fabrieken
De aanvankelijke thermische zinkfabriek groeide uit tot een indrukwekkend complex met vele schoorstenen.
Naast de zinkovens kwam er in 1900 een retortenfabriek, daar de retorten, hoewel uit vuurvaste steen
vervaardigd, niet lang meegingen. In 1913 werd de N.V. Gemengde Metaalertsen (GME) opgericht. Dit was een
inkooporganisatie voor zinkertsen. Sedert 1925 werd zinkblende, het sufidisch zinkerts, door GME geroost, en
de vrijkomende zwaveldampen werden verwerkt tot zwavelzuur met behulp van het lodenkamerproces. Dit
zuur werd gebruikt bij de productie van superfosfaat, wat onder meer geschiedde bij de Staatsmijn Maurits,
terwijl er in 1935 ook te Budel een superfosfaatfabriek werd gebouwd, die lang niet altijd in bedrijf was. Voor
de verkoop van deze kunstmeststof werd in 1957 de N.V. Oranjekorrel opgericht, die in 1962 al weer werd
ontbonden, waarna de fabriek in 1965 voorgoed werd stilgelegd.
Actoren
Nyrstar Budel B.V.: Als grondeigenaar neemt deze partij een centrale rol in binnen het netwerk van actoren.
Nyrstar heeft in de periode dat zij betrokken zijn geweest door een doorstart en een fusie verschillende namen
gekend. Tot 2004 werd Pasminco Budel Zink gebruikt, waarna het bedrijf verder ging onder de naam Zinifex
Budel Zink B.V.. Na een fusie met het Belgische Umicore veranderde in 2007 de naam naar Nyrstar Budel B.V..
Gemeente Cranendonck: Cranendonck is op 1 januari 1997 ontstaan uit de samenvoeging van gemeenten
Budel en Maarheeze (excl. Sterksel) en uit de kernen Budel, Budel-Dorplein, Budel-Schoot, Gastel, Maarheeze
en Soerendonk.
Kamer van Koophandel Oost-Brabant werkt aan de groei en bloei van het bedrijfsleven in haar regio. Succesvol
ondernemen vraagt allereerst om een ondernemingsvriendelijk klimaat, daarbij voorziet de KvK over een
prominente schat aan kennis en informatie over het ondernemen.
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) is een regionaal bestuursorgaan in het zuidoosten van Noord-
Brabant. Het SRE omvat 21 gemeenten, waaronder gemeente Cranendonck en gemeente Weerd. De SRE voert
een aantal bestuurstaken uit voor de aangesloten gemeenten en krijgt van de provincie Noord-Brabant enige
taken gedelegeerd.
Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM) is in 1983 opgericht door het ministerie van Economische Zaken
en de Provincie Noord-Brabant met als missie kansen creëren voor Brabant, door het versterken van de
economische groei- en innovatiekracht. De BOM geeft bedrijven de ondersteuning door te organiseren en te
participeren bij nieuwe initiatieven en projecten. Bovendien deelt de BOM kennis en ervaring met gemeenten
en andere organisaties, zodat gezamenlijk wordt gebouwd aan een vruchtbaar investeringsklimaat.
112 | De weg naar een duurzame samenwerking
PIT (Projecten Innovatie Team) is een samenwerkingsverband tussen SER Brabant, de Brabantse
Ontwikkelingsmaatschappij (BOM) en de provincie Noord-Brabant. PIT ondersteunt Brabantse bedrijven bij het
opzetten en uitvoeren van innovatieve projecten waarmee gelijktijdig economisch voordeel en milieuwinst te
behalen is. De inhoudelijke rode draad is het bereiken van besparingen op grondstoffen en energie.
Resultaten
A: Resultaten procesanalyse | Documentatie
1. Visie 6 1. Fasering 2 1. Intentie 2
2. Doelen 6 2. Systeemsprong 1 2. Extern advies 13. Strategie 5 3. Financiën 2 3. Kennisdeling 2
4. Agenda 5 4. Informeren 5 4. Kennisinstellingen 25. Beslisdocumenten 3 5. Juridisch kader 3 5. Lering ervaringen 26. Beleidkeuzes 5 6. Informatiesystemen 3 6. Vaardigheden 27. Scenario's 2 7. Tijd & planning 3 7. Referenties 38. Innovatie 2
1. Procesmanager 1 1. Professionaliteit 4 1. Eigen 3
2. Gezag 1 2. Participatie 5 2. Integraal 53. Mandaat 4 3. Externe factoren 3 3. Electoraal 2
4. Beslissingbevoegd 5 4. Contracteren 2 4. Gezamenlijk 55. Go / No Go 4 5. Passief vs actief 6 5. Onderbouwing 5
6. Afspraken 5 6. Samenhang 5
7. Verantwoordelijkheid 4 7. Bewustzijn 58. Communicatie 6
1. Gebied gebruikers 4 1. Bestaande structuren 5 1. Passie 5
2. Concurrentie 5 2. Bestaande systemen 5 2. Open mind 33. Geografisch 6 3. Emotie 4 3. Open vs gesloten 4
4. Infrastructuur 6 4. Monitoren 5 4. Karakter 1
5. Imago 5 5. Feedback 4 5. Flexibiliteit 26. Vertrouwen 5 6. Relativering 47. Gezamenlijke focus 5 7. Creativiteit 38. Reflectie 2
HoudingSamenwerking
Kennis & Kunde
3 3 2
Informatiestromen & Procedures
3 2 1
2 3 3
Doelen & Resultaten
Gebiedsklimaat
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
Figuur 67: Resultaten van de procesanalyse op basis van de documentatie.
B: Resultaten procesanalyse | Interviews
1. Visie 6 1. Fasering 2 1. Intentie 2
2. Doelen 5 2. Systeemsprong 3 2. Extern advies 13. Strategie 5 3. Financiën 3 3. Kennisdeling 2
4. Agenda 4 4. Informeren 4 4. Kennisinstellingen 3
5. Beslisdocumenten 5 5. Juridisch kader 2 5. Lering ervaringen 36. Beleidkeuzes 5 6. Informatiesystemen 5 6. Vaardigheden 2
7. Scenario's 3 7. Tijd & planning 5 7. Referenties 28. Innovatie 3
1. Procesmanager 1 1. Professionaliteit 3 1. Eigen 3
2. Gezag 1 2. Participatie 5 2. Integraal 53. Mandaat 2 3. Externe factoren 5 3. Electoraal 1
4. Beslissingbevoegd 1 4. Contracteren 4 4. Gezamenlijk 45. Go / No Go 2 5. Passief vs actief 3 5. Onderbouwing 5
6. Afspraken 5 6. Samenhang 57. Verantwoordelijkheid 4 7. Bewustzijn 58. Communicatie 6
1. Gebied gebruikers 5 1. Bestaande structuren 4 1. Passie 4
2. Concurrentie 6 2. Bestaande systemen 3 2. Open mind 23. Geografisch 5 3. Emotie 5 3. Open vs gesloten 1
4. Infrastructuur 5 4. Monitoren 3 4. Karakter 1
5. Imago 6 5. Feedback 3 5. Flexibiliteit 16. Vertrouwen 2 6. Relativering 27. Gezamenlijke focus 3 7. Creativiteit 1
8. Reflectie 4
HoudingSamenwerking
Kennis & Kunde
3 2 1
Informatiestromen & Procedures
3 2 1
1 3 2
Doelen & Resultaten
Gebiedsklimaat
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
Figuur 68: Resultaten van de procesanalyse op basis van de interviews.
P5
Jurjen Thomas |113
Uit de som van de resultaten van A en B zijn de succes- en faalfactoren van meest kritisch naar minst kritisch
per processteen op een rij gezet.
1. Scenario's 5 1. Fasering 4 1. Extern advies 2
2. Innovatie 5 2. Systeemsprong 4 2. Intentie 43. Beslisdocumenten 8 3. Financiën 5 3. Kennisdeling 4
4. Agenda 9 4. Juridisch kader 5 4. Vaardigheden 45. Strategie 10 5. Informatiesystemen 8 5. Kennisinstellingen 5
6. Beleidkeuzes 10 3 6. Tijd & planning 8 2 6. Lering ervaringen 5 27. Doelen 11 7. Informeren 9 7. Referenties 58. Visie 12 70 43 29
1. Procesmanager 2 1. Contracteren 6 1. Electoraal 3
2. Gezag 2 2. Professionaliteit 7 2. Eigen 6
3. Mandaat 6 3. Externe factoren 8 3. Gezamenlijk 9
4. Beslissingbevoegd 6 4. Verantwoordelijkheid 8 4. Integraal 105. Go / No Go 6 5. Passief vs actief 9 5. Onderbouwing 10
2 6. Participatie 10 3 6. Samenhang 10 3
7. Afspraken 10 7. Bewustzijn 1022 8. Communicatie 12 70 58
1. Gebied gebruikers 9 1. Reflectie 6 1. Karakter 2
2. Concurrentie 11 2. Feedback 7 2. Flexibiliteit 33. Geografisch 11 3. Vertrouwen 7 3. Creativiteit 4
4. Infrastructuur 11 4. Bestaande systemen 8 4. Open mind 55. Imago 11 5. Monitoren 8 5. Open vs gesloten 5
3 6. Gezamenlijke focus 8 2 6. Relativering 6 27. Bestaande structuren 9 7. Passie 9
53 8. Emotie 9 62 34
Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
3 2 2
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
2 3 3
Doelen & Resultaten Informatiestromen & Procedures Kennis & Kunde
3 2 2
Figuur 69: Resultaten van de som van A en B. Met de meest kritische succes- en faalfactoren op 1.
XIV. Bijlage Casus Koningspleijn
Actoren
Asfaltcentrale Bruil: Naast de productie van asfalt houdt Bruil zich bezig met de productie van beton en prefab
bouwmaterialen. Daarnaast is Bruil als aannemer en ontwikkelaar bij verschillende bouwprojecten in
Nederland betrokken.
Arnhem Geen Asfaltcentrale (AGA): Het Platform Arnhem Geen Asfaltcentrale is een samenwerkingsverband
van bewonersgroepen uit Westervoort, Stadseiland, Malburgen, Westervoortsedijk, Presikhaaf, politieke
partijen en milieugroepen. AGA stelt alles in het werk om te voorkomen dat de asfaltcentrale naar Arnhem
verplaatst wordt.
Habiforum: is een netwerkorganisatie die veel bedrijven, organisaties en universiteiten om zich heen heeft
georganiseerd met als doel kennis te ontwikkelen en toepasbaar te maken als impuls voor vernieuwingen in de
ruimtelijke ordening. Dit gebeurt aan de hand van proeftuinen: concrete situaties waar – vraaggestuurd –
gezocht wordt naar mogelijkheden voor het realiseren van hoogwaardige ruimtelijke projecten (Ecorys, 2006).
Schipper Bosch: al twintig jaar vastgoedspecialist in de regio Amersfoort en de provincie Gelderland.
De Kleef B.V. (NUON): is een leverancier van energie, utilities en diensten aan (industriële) klanten op en buiten
het Industriepark Kleefse Waard te Arnhem. Door middel van warmtekrachtkoppeling wordt stroom en stoom
opgewekt. Daarnaast beheert De Kleef BV de centrale afvalwaterzuivering en het computercentrum.
114 | De weg naar een duurzame samenwerking
Stichting kiEMT: kiEMT (kennis en innovatie in Energie- en MilieuTechnologie) is een netwerk van EMT-
gerelateerde bedrijven, overheden en kennis- instellingen in met name de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en de
Stedendriehoek. Doel is via nauwere samenwerking en kennis- uitwisseling innovaties en 'new business' inzake
energie- en milieutechnologie te bevorderen. Dat doet kiEMT door een startmotor te zijn voor kansrijke
innovaties en nieuwe levensvatbare initiatieven (www.kiemt.nl).
Gevestigde Bedrijven: waaronder: 4Pet Recycling, Acordis, Akzo Nobel, Colbond, De Kleef Energie, Dejima
Optical Films, Diolen Industrial Fibres, Donkervoort Safety Services, Dutchtub, Freudenberg Household
Products, GOOG, Helianthos, Hoevers Transport, Hygear, J.G.M. Visscher en Zoon, KPN, Lever
Kunststoftechniek, Matrix Piping & Welding Services, Melkwit Modelbouwvereniging Arnhem, Nedstack, Olga
Producent Open Leren Centrum, Plato Wood, TBM Technical Fibres Application Institute Teijin Aramid, Titan
Wood, TSN T-Rex, Veolia MPP.
Adviesbureau Ecorys: Ecorys is een internationaal opererende economische en sociale onderzoeks- en
adviesorganisatie.
Resultaten Koningspleijn
A: Resultaten procesanalyse | Documentatie
1. Visie 6 1. Fasering 6 1. Intentie 5
2. Doelen 1 2. Systeemsprong 4 2. Extern advies 5
3. Strategie 2 3. Financiën 3 3. Kennisdeling 4
4. Agenda 4 4. Informeren 6 4. Kennisinstellingen 35. Beslisdocumenten 3 5. Juridisch kader 4 5. Lering ervaringen 4
6. Beleidkeuzes 4 6. Informatiesystemen 5 6. Vaardigheden 67. Scenario's 4 7. Tijd & planning 4 7. Referenties 68. Innovatie 3
1. Procesmanager 1 1. Professionaliteit 5 1. Eigen 6
2. Gezag 1 2. Participatie 4 2. Integraal 43. Mandaat 2 3. Externe factoren 6 3. Electoraal 5
4. Beslissingbevoegd 3 4. Contracteren 5 4. Gezamenlijk 2
5. Go / No Go 2 5. Passief vs actief 6 5. Onderbouwing 36. Afspraken 5 6. Samenhang 37. Verantwoordelijkheid 4 7. Bewustzijn 4
8. Communicatie 3
1. Gebied gebruikers 1 1. Bestaande structuren 5 1. Passie 4
2. Concurrentie 5 2. Bestaande systemen 5 2. Open mind 2
3. Geografisch 6 3. Emotie 4 3. Open vs gesloten 3
4. Infrastructuur 4 4. Monitoren 5 4. Karakter 15. Imago 5 5. Feedback 5 5. Flexibiliteit 3
6. Vertrouwen 4 6. Relativering 2
7. Gezamenlijke focus 5 7. Creativiteit 48. Reflectie 4
Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
3 3 2
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
1 3 2
Doelen & Resultaten Informatiestromen & Procedures Kennis & Kunde
2 3 3
Figuur 70: Resultaten van de procesanalyse op basis van de documentatie.
P5
Jurjen Thomas |115
B: Resultaten procesanalyse | Interviews
1. Visie 6 1. Fasering 4 1. Intentie 4
2. Doelen 5 2. Systeemsprong 2 2. Extern advies 5
3. Strategie 3 3. Financiën 1 3. Kennisdeling 2
4. Agenda 4 4. Informeren 3 4. Kennisinstellingen 45. Beslisdocumenten 5 5. Juridisch kader 1 5. Lering ervaringen 5
6. Beleidkeuzes 6 6. Informatiesystemen 4 6. Vaardigheden 67. Scenario's 4 7. Tijd & planning 4 7. Referenties 68. Innovatie 6
1. Procesmanager 6 1. Professionaliteit 2 1. Eigen 3
2. Gezag 4 2. Participatie 1 2. Integraal 13. Mandaat 6 3. Externe factoren 1 3. Electoraal 1
4. Beslissingbevoegd 5 4. Contracteren 2 4. Gezamenlijk 2
5. Go / No Go 6 5. Passief vs actief 3 5. Onderbouwing 26. Afspraken 1 6. Samenhang 37. Verantwoordelijkheid 3 7. Bewustzijn 2
8. Communicatie 3
1. Gebied gebruikers 5 1. Bestaande structuren 4 1. Passie 3
2. Concurrentie 6 2. Bestaande systemen 1 2. Open mind 1
3. Geografisch 5 3. Emotie 5 3. Open vs gesloten 2
4. Infrastructuur 5 4. Monitoren 2 4. Karakter 15. Imago 5 5. Feedback 2 5. Flexibiliteit 1
6. Vertrouwen 1 6. Relativering 3
7. Gezamenlijke focus 2 7. Creativiteit 18. Reflectie 3
HoudingSamenwerking
Kennis & Kunde
3 2 1
Informatiestromen & Procedures
3 2 3
3 1 1
Doelen & Resultaten
Gebiedsklimaat
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
Figuur 71: Resultaten van de procesanalyse op basis van de interviews.
Uit de som van de resultaten van A en B zijn de succes- en faalfactoren van meest kritisch naar minst kritisch
per processteen op een rij gezet.
1. Beslisdocumenten 5 1. Financiën 4 1. Kennisdeling 6
2. Innovatie 6 2. Informatiesystemen 5 2. Extern advies 93. Agenda 8 3. Systeemsprong 6 3. Vaardigheden 7
4. Strategie 8 4. Tijd & planning 9 4. Kennisinstellingen 95. Doelen 8 5. Informeren 8 5. Intentie 10
6. Visie 9 3 6. Juridisch kader 9 2 6. Lering ervaringen 12 37. Beleidkeuzes 10 7. Fasering 10 7. Referenties 128. Scenario's 12 66 51 65
1. Gezag 5 1. Professionaliteit 5 1. Integraal 4
2. Procesmanager 7 2. Participatie 6 2. Eigen 5
3. Mandaat 8 3. Communicatie 6 3. Gezamenlijk 6
4. Beslissingbevoegd 8 4. Contracteren 7 4. Onderbouwing 55. Go / No Go 8 5. Externe factoren 7 5. Samenhang 6
2 6. Verantwoordelijkheid 7 2 6. Bewustzijn 6 2
7. Afspraken 7 7. Electoraal 936 8. Passief vs actief 9 54 41
1. Gebied gebruikers 6 1. Gezamenlijke focus 5 1. Open mind 2
2. Infrastructuur 9 2. Feedback 6 2. Flexibiliteit 33. Imago 10 3. Bestaande systemen 7 3. Open vs gesloten 4
4. Concurrentie 11 4. Monitoren 7 4. Creativiteit 55. Geografisch 11 5. Bestaande structuren 7 5. Relativering 5
3 6. Emotie 7 2 6. Passie 5 27. Reflectie 9 7. Karakter 7
47 8. Vertrouwen 9 57 31
Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
3 2 2
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
2 2 2
Doelen & Resultaten Informatiestromen & Procedures Kennis & Kunde
3 2 3
Figuur 72: Resultaten van de som van A en B van casus Koningspleijn. Met de meest kritische succes- en faalfactoren op 1.
116 | De weg naar een duurzame samenwerking
XV. Bijlage Casus Moerdijk
Toelichting van de zes deelparken op Moerdijk (www.havenschapmoerdijk.nl)
Seaport
In Seaport Moerdijk bevinden zich bedrijven met watergebonden bedrijfsactiviteiten, zoals op- en overslag van
goederen. Voor hen, evenals de bedrijven die zich bezig houden met de bewerking en distributie van stukgoed,
bulk en containers is een moderne centrale overslagterminal aangesloten op een interne baan naar de
achterliggende bedrijven. Vanuit het Seaport gebied vertrekken zee- en binnenvaartschepen naar de diverse
bestemmingen. Hier kunnen zeeschepen met een diepgang tot 8.40 plus of min N.A.P. aanmeren met
uitzondering van de Centrale Insteekhaven, hiervoor geldt een diepgang tot 8,90 plus of min N.A.P.
EcoPark
Hier zijn bedrijven actief in milieu- en energietechnologie. Tevens zijn er bedrijven gevestigd die reststoffen
recyclen. Wat voor ene bedrijf afval is, kan voor een andere bedrijf een product zijn dat in een productieproces
aan te wenden is.
IndustrialPark
Het Industrial Park is het grootste deelgebied van het bedrijventerrein. Hier zijn chemische en industriële
bedrijven gelegen. Ook zij profiteren optimaal van elkaars aanwezigheid en kennis op het gebied van productie,
kennis, distributie, toelevering en onderhoud.
TradePark
In het TradePark zijn handelsondernemingen en logistieke bedrijven samengebracht die waarde toegevoegde
diensten leveren. Een aantal internationaal bekende bedrijven hebben gekozen voor Moerdijk als Europees
distributiecentrum. Het Tradepark zal in 2006 uitgebreid worden.
Distriboulevard
Hier zijn bedrijven gevestigd die werkzaam zijn in transport, distributie en handel. Vanaf deze locatie
vertrekken dagelijks vele vrachtwagens via de autosnelwegen A17, A16 en A59 naar bestemmingen in Europa
en verder. Deze locatie is bestemd voor weggebonden Europese distributie– en productiebedrijven die een
representatieve locatie wensen en optimaal bereikbaar willen zijn.
ServicePoint
In het ServicePoint zijn verschillende bedrijven en organisaties gevestigd (waaronder bijvoorbeeld de Douane,
de Marechaussee, het Havenschap Moerdijk en de Beveiligingsdienst), die werkzaamheden ten dienste van het
totale industrie- en havengebied uitvoeren. Het ServicePoint Moerdijk, een centrum met zakelijke
dienstverleners, maakt het industrie- en haventerrein Moerdijk compleet.
Actoren
Havenschap Moerdijk; Havenschap Moerdijk is een gemeenschappelijke regeling en kent twee deelnemers de
Provincie Noord-Brabant en de Gemeente Moerdijk. Het bestuur van Havenschap Moerdijk wordt gevormd
door vertegenwoordigers uit Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en
vertegenwoordigers uit de gemeenteraad Moerdijk en het college van burgemeester en wethouders van
Moerdijk.
P5
Jurjen Thomas |117
Bedrijvenkring Industrieterrein Moerdijk (BIM); De Bedrijvenkring Industrieterrein Moerdijk (BIM) is een
vereniging. De leden zijn de binnen het industrie- en haventerrein Moerdijk gevestigde bedrijven. Meer dan
90% van de gevestigde bedrijven is lid van deze vereniging. Het doel van de vereniging is het behartigen van de
belangen van de leden in de meest ruime zin van het woord.
Gemeente Moerdijk; is een gemeente in de provincie Noord-Brabant. De gemeente telt 36.670 inwoners (CBS,
2009) en heeft een oppervlakte van 180 km². De hoofdplaats van de gemeente is Zevenbergen.
Provincie Noord-Brabant; De provincie waarin industrieterrein Moerdijk is gelegen. Tevens deelnemer aan de
gemeenschappelijke regeling Havenschap Moerdijk.
Waterschap Brabantse Delta; Waterschap Brabantse Delta voorkomt overstroming, vervuiling, verdroging en
uitsterven in West-Brabant. Door te zorgen voor sterke, veilige dijken en kades, het rioolwater te zuiveren, de
hoogte van het water te regelen en de natuur te beschermen.
Rijkswaterstaat Zuid-Holland; werkt aan de vlotte en veilige doorstroming van het verkeer, aan een veilig,
schoon en gebruikersgericht landelijk watersysteem en aan de bescherming van ons land tegen
overstromingen.
BMD Advies Zuid-Nederland: Verzorgt het monitoren van de verschillende processen op het industrieterrein
met betrekking tot het milieu.
Resultaten procesanalyse
Resultaten procesanalyse | Documentatie
1. Visie 6 1. Fasering 6 1. Intentie 5
2. Doelen 3 2. Systeemsprong 4 2. Extern advies 63. Strategie 4 3. Financiën 5 3. Kennisdeling 5
4. Agenda 3 4. Informeren 5 4. Kennisinstellingen 65. Beslisdocumenten 4 5. Juridisch kader 5 5. Lering ervaringen 6
6. Beleidkeuzes 5 6. Informatiesystemen 5 6. Vaardigheden 67. Scenario's 3 7. Tijd & planning 5 7. Referenties 1
8. Innovatie 4
1. Procesmanager 1 1. Professionaliteit 5 1. Eigen 3
2. Gezag 4 2. Participatie 5 2. Integraal 4
3. Mandaat 5 3. Externe factoren 4 3. Electoraal 5
4. Beslissingbevoegd 4 4. Contracteren 5 4. Gezamenlijk 4
5. Go / No Go 3 5. Passief vs actief 5 5. Onderbouwing 36. Afspraken 6 6. Samenhang 3
7. Verantwoordelijkheid 5 7. Bewustzijn 38. Communicatie 3
1. Gebied gebruikers 1 1. Bestaande structuren 6 1. Passie 4
2. Concurrentie 4 2. Bestaande systemen 5 2. Open mind 43. Geografisch 5 3. Emotie 3 3. Open vs gesloten 3
4. Infrastructuur 6 4. Monitoren 5 4. Karakter 15. Imago 4 5. Feedback 4 5. Flexibiliteit 4
6. Vertrouwen 5 6. Relativering 47. Gezamenlijke focus 5 7. Creativiteit 4
8. Reflectie 4
Doelen & Resultaten
Gebiedsklimaat
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
HoudingSamenwerking
Kennis & Kunde
2 3 2
Informatiestromen & Procedures
2 3 3
2 3 2
Figuur 73:Resultaten van de procesanalyse op basis van de documentatie.
118 | De weg naar een duurzame samenwerking
Resultaten procesanalyse | Interviews
1. Visie 6 1. Fasering 6 1. Intentie 5
2. Doelen 5 2. Systeemsprong 5 2. Extern advies 53. Strategie 5 3. Financiën 6 3. Kennisdeling 5
4. Agenda 5 4. Informeren 3 4. Kennisinstellingen 5
5. Beslisdocumenten 5 5. Juridisch kader 5 5. Lering ervaringen 56. Beleidkeuzes 5 6. Informatiesystemen 4 6. Vaardigheden 6
7. Scenario's 4 7. Tijd & planning 4 7. Referenties 38. Innovatie 5
1. Procesmanager 6 1. Professionaliteit 5 1. Eigen 3
2. Gezag 5 2. Participatie 5 2. Integraal 43. Mandaat 6 3. Externe factoren 4 3. Electoraal 4
4. Beslissingbevoegd 5 4. Contracteren 5 4. Gezamenlijk 55. Go / No Go 4 5. Passief vs actief 6 5. Onderbouwing 4
6. Afspraken 5 6. Samenhang 47. Verantwoordelijkheid 5 7. Bewustzijn 48. Communicatie 3
1. Gebied gebruikers 2 1. Bestaande structuren 5 1. Passie 4
2. Concurrentie 4 2. Bestaande systemen 6 2. Open mind 53. Geografisch 5 3. Emotie 4 3. Open vs gesloten 5
4. Infrastructuur 5 4. Monitoren 5 4. Karakter 1
5. Imago 4 5. Feedback 6 5. Flexibiliteit 46. Vertrouwen 5 6. Relativering 47. Gezamenlijke focus 5 7. Creativiteit 5
8. Reflectie 4
Doelen & Resultaten
Gebiedsklimaat
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
HoudingSamenwerking
Kennis & Kunde
2 3 3
Informatiestromen & Procedures
3 3 3
3 3 2
Figuur 74: Resultaten van de procesanalyse op basis van de interviews.
Uit de som van de resultaten van A en B zijn de succes- en faalfactoren van meest kritisch naar minst kritisch
per processteen op een rij gezet.
1. Beleidkeuzes 7 1. Tijd & planning 8 1. Referenties 4
2. Innovatie 8 2. Juridisch kader 8 2. Kennisdeling 103. Strategie 8 3. Informatiesystemen 9 3. Vaardigheden 10
4. Agenda 9 4. Fasering 9 4. Kennisinstellingen 105. Doelen 9 5. Informeren 10 5. Extern advies 11
6. Scenario's 9 3 6. Systeemsprong 11 3 6. Intentie 11 37. Visie 10 7. Financiën 12 7. Lering ervaringen 128. Beslisdocumenten 12 72 67 68
1. Gezag 7 1. Passief vs actief 6 1. Integraal 6
2. Go / No Go 7 2. Communicatie 8 2. Samenhang 6
3. Procesmanager 9 3. Professionaliteit 10 3. Electoraal 7
4. Beslissingbevoegd 9 4. Participatie 10 4. Bewustzijn 85. Mandaat 11 5. Contracteren 10 5. Eigen 8
3 6. Afspraken 10 3 6. Gezamenlijk 9 2
7. Externe factoren 11 7. Onderbouwing 943 8. Verantwoordelijkheid 11 76 53
1. Gebied gebruikers 3 1. Bestaande systemen 7 1. Creativiteit 2
2. Infrastructuur 8 2. Vertrouwen 8 2. Open mind 83. Geografisch 8 3. Monitoren 10 3. Open vs gesloten 8
4. Imago 10 4. Bestaande structuren 10 4. Relativering 85. Concurrentie 11 5. Emotie 10 5. Passie 8
2 6. Reflectie 10 3 6. Flexibiliteit 9 27. Gezamenlijke focus 11 7. Karakter 9
40 8. Feedback 11 77 52
Doelen & Resultaten Informatiestromen & Procedures Kennis & Kunde
3 3 3
Entrepreneur Overleg & Onderhandelen Belangen
3 3 2
Gebiedsklimaat Samenwerking Houding
2 3 2
Figuur 75: Resultaten van de som van A en B van casus Moerdijk.
top related