economische argumenten om te heffen over schenkingen en
Post on 11-Jan-2017
221 Views
Preview:
TRANSCRIPT
Economische argumenten om te heffen over schenkingen en erfenissen 29-8-2013
Master Thesis Fiscale Economie
J.F.B. Ruis
s831364
Examencommissie: Prof. Mr. I.J.F.A. van Vijfeijken (begeleider)
Prof. Dr. A.C. Rijkers
In dit paper is gebruik gemaakt van de data van de DNB Household Survey
1
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1. Inleiding
1.1 Aanleiding van het onderzoek
1.2 Probleemstelling
1.3 Doelstelling
1.4 Verantwoording van de opzet
Hoofdstuk 2. Economische motieven om te heffen over erfenissen en schenkingen
2.1 Inleiding
2.2 Welfaristische motieven
2.2.1 Inleiding
2.2.2 Doelmatigheid
2.2.3 Motieven
2.2.4 Gedragseffecten bij de verkrijger
2.2.5 Herverdeling van inkomen
2.3 Niet-welfaristische motieven
2.3.1 Herverdeling als niet-welfaristisch motief
2.3.2 Financieren van de vergrijzing
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3. Motieven in de data van het DNB Household Survey
3.1 DNB Household Survey
3.2 Afleiden van de verschillende motieven in de enquête
3.3 Leeftijd, schenkingen en spaargeld
3.4 Conclusies en beperkingen
2
Hoofdstuk 4. Enquête voor de onderzoekspilot
4.1 Opzet en inhoud van de enquête
4.2 Overlap tussen de twee data onderzoeken
4.3 Nalatenschappen, de verkrijgers en de motieven
4.3.1 Wie heeft een testament en wie behoren tot de verkrijgers
4.3.2 Motieven om krachtens testament vermogen na te laten
4.3.3 Motieven om vermogen na te laten
4.4 Schenkingen, de verkrijgers en de motieven
4.4.1 De verkrijgers van schenkingen
4.4.2 De omvang van schenkingen
4.4.3 De motieven om te schenken
4.5 Verstoring van schenk- en erfbelasting
4.6 Conclusie
Hoofdstuk 5. Conclusie en aanbeveling
5.1 Rechtvaardigen argumenten die in de economische literatuur naar voren komen een
belastingheffing over schenkingen en nalatenschappen?
5.2 Sluiten de bevindingen uit de praktijk aan bij de argumenten uit de economische
literatuur?
5.3 Welke heffingsstructuur zou gekozen moeten worden uitgaande van de economische
motieven en de resultaten uit de praktijk?
Literatuurlijst
Bijlage DNB Household Survey
Bijlage Enquête onderzoekspilot
3
Hoofdstuk 1. Inleiding
1.1 Aanleiding van het onderzoek
“Erftaks: de meest gehate belasting!”
Zo luidde de kop in Plusonline naar aanleiding van de nummer 1 positie die werd ingenomen
door de Successiewet op de lijst van meest gehate belastingen.1 Ook de staatssecretaris van
Financiën gaf in 2009 aan dat er zowel maatschappelijk als politiek in toenemende mate
kritiek was op de belastingen op erfenissen en schenkingen.2 De kritiek richtte zich volgens
de staatssecretaris hoofdzakelijk op de hoogte van de tarieven en de ingewikkeldheid van de
wetgeving. Deze kritiekpunten zorgden er mede voor dat, zowel vanuit de samenleving als
vanuit de Tweede Kamer, een herziening van de Successiewet breed werd ondersteund. Het
voornemen was om door middel van een herziening de Successiewet te moderniseren en de
kritiekpunten weg te nemen. De herziening kende als rode draad vereenvoudiging. Op 1
januari 2010 is de herziene Successiewet 1956 ingevoerd.
Net als voor alle andere belastingwetten dienen er voor de Successiewet
rechtvaardigingsgronden te zijn. Volgens de staatssecretaris van Financiën zouden de
rechtvaardigingsgronden van de Successiewet onveranderd zijn gebleven ten opzichte van
de rechtvaardigingsgronden uit 1956. De rechtvaardigingsgronden die worden gegeven in de
kamerstukken zijn het draagkrachtbeginsel en het beginsel “loon naar werken”.3 In de
juridische literatuur komen deze beginselen ook naar voren, waarbij het draagkrachtbeginsel
wordt gezien als belangrijkste rechtvaardigingsgrond. Bij het draagkrachtbeginsel wordt in
de juridische literatuur uitgegaan van het ability to pay principe. Dit principe stelt dat
degene met meer vermogen of een hoger inkomen een grotere draagkracht heeft en
daardoor een grotere last kan dragen. Het beginsel loon naar werken rechtvaardigt heffing
van successierechten omdat iemand vermogen toekomt zonder dat deze daarvoor een
inspanning heeft moeten leveren.
De staatssecretaris noemt ook een economisch argument om schenk- en erfbelasting te
heffen. Hij stelt dat de heffing van schenk- en erfbelasting economisch minder verstorend is
dan heffingen op inkomsten uit arbeid en winst.4 De huidige Successiewet sluit echter aan bij
het juridische draagkrachtbeginsel, en er is minder aandacht voor de economische
motieven. In deze thesis zal de aandacht daarom juist uitgaan naar de economische
motieven. In de economische literatuur worden de economische motieven veelal verdeeld in
twee categorieën: de welfaristische en de niet-welfaristische motieven. In de benadering van
het optimale belastingsysteem wordt, in de theoretische economische literatuur, standaard
1 Bogaards,2009.http://www.plusonline.nl/geldenrecht/weblog/webloggeldenrecht/51/erftaks-de-meest-
gehate-belasting. 2 Kamerstukken II 2008/2009, 31 930, nr. 3, p. 2.
3 Kamerstukken II 2008/2009, 31 930, nr. 3, p. 2.
4 Kamerstukken II 2008/2009, 31 930, nr. 3, p. 2.
4
uitgegaan van het welfarisme.5 Vanuit deze optiek moet de overheid een belastingstructuur
kiezen die leidt tot maximale welvaart voor de bevolking. Daarbij moet rekening worden
gehouden met mogelijke gedragsveranderingen die kunnen optreden bij mensen en de
noodzaak om voldoende inkomsten te genereren zodat de publieke uitgaven gedekt kunnen
worden.6 Om welvaart te meten sluit het welfarisme aan bij het utilitaristisch denken. Het
utilitarisme stelt dat welvaart te meten is door het nut van alle individuen in de samenleving
samen te nemen.7 Volgens het utilitarisme moet het belastingsysteem zo worden ingericht
dat het nut binnen de samenleving gemaximaliseerd wordt. De niet-welfaristische motieven
richten zich, in tegenstelling tot de welfaristische, niet op nutsmaximalisatie. Niet-
welfaristische motieven om schenk- en erfbelasting te heffen richten zich op een gelijkere
verdeling van vermogen omdat vermogen onder andere status, macht en zekerheden
opleveren.
1.2 Probleemstelling
De Successiewet wordt gerechtvaardigd door het juridische draagkrachtbeginsel. In deze
thesis zal de aandacht echter vooral uitgaan naar de economische motieven die de heffing
van erf- en schenkbelasting kunnen rechtvaardigen. De vragen waarop ik in deze thesis een
antwoord zoek zijn de volgende:
Rechtvaardigen de argumenten die in de economische literatuur naar voren komen een
belastingheffing over schenkingen en nalatenschappen? En, Welke heffingsstructuur voor de
schenk- en erfbelasting zou er gekozen moeten worden als er wordt uitgegaan van
economische motieven?
De eerste vraag moet een antwoord geven op de vraag of een Successiewet past in de
belastingstructuur op basis van de economische motieven. De tweede vraag richt zich op de
invulling van de erf- en schenkbelasting als er wordt aangesloten bij de economische
beginselen. Daarbij zal ik ook kijken in welke mate de schenk- en erfbelasting zou
veranderen ten opzichte van de huidige heffingsstructuur.
1.3 Verantwoording van de opzet
In hoofdstuk 2 besteed ik aandacht aan verschillende economische motieven. Bij de
economische motieven zal ik de welfaristische en de niet-welfaristische motieven apart
bespreken. Dit zal gebeuren aan de hand van beschikbare economische literatuur. In
hoofdstuk 3 en 4 onderzoek ik aan de hand van twee data onderzoeken waarom en op welke
manier mensen vermogen willen nalaten of schenken. In hoofdstuk 3 maak ik gebruik van de
5 Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 761.
6 Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 761.
7 Verlinde, 2004, p. 9.
5
data afkomstig van het DNB Household Survey. Voor hoofdstuk 4 is een enquête opgezet
speciaal voor de onderzoekspilot waarvan deze scriptie deel uitmaakt. Hoofdstuk 4 moet
samen met de resultaten uit hoofdstuk 3 aantonen of de theorie uit de literatuur
overeenkomt met de bevindingen uit de praktijkonderzoeken. De uitkomsten uit zowel het
literatuuronderzoek als beide praktijkonderzoeken komen aan de orde in de conclusie. In de
conclusie worden de probleemstellingen beantwoord gevolgd door mijn aanbevelingen.
6
Hoofdstuk 2. Economische motieven om te heffen over erfenissen en schenkingen
2.1 Inleiding
In 2008 gaf de staatssecretaris aan dat de Successiewet om budgettaire redenen niet gemist
kon worden.8 Afschaffing van de wet zou leiden tot een ongedekt tekort in de
overheidsfinanciën. Het budgettaire belang is echter geen rechtvaardiging voor het bestaan
van de Successiewet. Ik sluit in dit hoofdstuk wel aan bij de gedachte van de staatssecretaris
om uit te gaan van een sluitende begroting. Een eventuele afschaffing van de Successiewet,
en de daardoor gemiste belastinginkomsten, zou om budgetneutraal te blijven moeten
worden opgevangen door hogere opbrengsten van andere heffingen. Andersom geldt
hetzelfde, hogere opbrengst van de schenk- en erfbelasting zouden de benodigde
opbrengsten uit andere heffingen moeten kunnen verlagen.
In dit hoofdstuk komen alle economische motieven die voorkomen in de literatuur als er
gesproken wordt over de Successiewet aan bod. Daarbij zal ik per motief kijken of het een
argument voor of tegen de heffing van schenk- en erfbelasting is. Per economisch motief zal
ik daarnaast kijken hoe de heffing wordt ingevuld als er wordt aangesloten bij dit motief. De
economische motieven splits ik op in twee categorieën, de welfaristische en de niet-
welfaristische. Ik begin dit hoofdstuk met het welfarisme.
2.2 Welfarisme
2.2.1 Inleiding
Het welfarisme kijkt naar de relatieve goedheid van alternatieve maatschappijen en gaat
daarbij uit van het nut van een individu. Het welfarisme hangt nauw samen met het
utilitarisme dat in de inleiding al kort aan bod is gekomen. Het nut van een individu wordt
gemeten aan de hand van de hoeveelheid diensten en goederen die deze kan consumeren.
Naast consumptie verhoogt vrije tijd ook het nut van een individu.9 Het welfarisme streeft er
naar om het nut, en daarmee ook de welvaart, binnen de maatschappij te maximaliseren.
Omdat welvaart en nut niet direct te meten zijn worden deze vaak samengevat als de
inkomsten na belasting of de uitgaven van een individu.10
Het staat echter niet vast dat welvaart, zoals het wordt nagestreefd door het welfarisme,
leidt tot een hoger welzijn en welvaartsniveau in de samenleving. Er is twijfel of consumptie
en inkomen nog als maatstaven voor nut of geluk genomen moeten worden. Sinds de jaren
’50 en ’60 van de 20ste eeuw zijn de basisbehoeften van de meeste mensen in westerse
landen vervuld. De consumptie draait sindsdien niet meer op basisbehoeften.11 Geldof geeft
8 Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 9, p. 2.
9 Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 761.
10 Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 761.
11 Geldof, 2007, p. 37.
7
aan dat we de grens van consumptie naar overconsumptie zijn overschreden in de 21ste
eeuw, en dat meer niet langer automatisch beter is.12 “We werken alsmaar harder om meer
te kunnen consumeren. Te midden van de overvloed zet de ratrace onze levenskwaliteit, ons
welzijn en onze tevredenheid onder druk.”13 De opkomst van welvaartziekten is een bewijs
dat de mogelijkheden die hogere welvaart ons bieden om meer te consumeren, niet
automatisch leiden tot een hogere levenskwaliteit of een hoger welzijn. Keynes dacht in
1930 dat er in de toekomst sprake zou zijn van een 15-urige werkweek.14 Dit is niet
uitgekomen omdat de economische groei werd omgezet in inkomen en niet in vrije tijd.
Sinds 1930 werken we slechts één vijfde minder, maar zijn we wel 4 tot 5 keer rijker
geworden. Robert en Edward Skidelsky sluiten aan bij de gedachte van Keynes in hun boek
How Much Is Enough. Ze zijn tegen de obsessie met economische groei en ze meten daarom
progressie aan de hand van zeven elementen van het goede leven: respect, zekerheid,
autonomie, vriendschap, vrije tijd, gezondheid en harmonie met de natuur. “In de westerse
wereld zijn de burgers de laatste veertig jaar ook niet gelukkiger geworden, hoewel de
mogelijkheden tot consumptie zijn gegroeid”.15 Hiermee geeft Robert Skidelsky aan dat
economische groei, die ons in staat stelt om meer te consumeren, ons niet gelukkiger maakt.
Binnen deze visie is het onder meer van belang om af te zien van de 8-urige werkdag,
waardoor er meer tijd vrij komt voor andere elementen dan inkomen en consumptie.
Daarnaast kan de sinds de jaren ‘70 structureel stijgende werkloosheid worden tegengegaan
door het werk te spreiden over de hele bevolking. Vasthouden aan het geluk dat we kennen
binnen de consumptiemaatschappij kan mogelijk verklaard worden. Edward Skidelksy zegt
dat we zo gewend zijn geworden aan consumptie en inkomen als maatstaf voor geluk dat we
ons daardoor geen alternatief meer kunnen voorstellen.16
Ik sluit in deze scriptie toch aan bij de welfaristische maatstaven consumptie en vrije tijd om
welvaart te meten. Enerzijds omdat dit in de economische literatuur standaard is, en
anderzijds omdat mensen volgens mij nog steeds nut halen uit extra consumptie. Dit
ondanks de negatieve gevolgen die overconsumptie kan hebben, voornamelijk op de
gezondheid op de lange termijn, en ondanks de mogelijkheden geschetst door Geldof en de
Skidelsky’s om juist niet alleen geluk te halen uit consumptie.
Inkomsten na belasting of de uitgaven van een individu zijn de maatstaven waaraan welvaart
en nut worden gemeten. Belastingheffingen verlagen daardoor in eerste instantie het nut
van een individu, maar zijn onmisbaar in de financiering van publieke goederen.
Over de vraag met welke belastingen de welvaart gemaximaliseerd kan worden, zegt Jacobs
het volgende: “Of bepaalde grondslagen dienen te worden belast, hangt uitsluitend af van
de vraag of het belasten van die grondslagen leidt tot een hogere maatschappelijke welvaart
12
Geldof,2007, p. 46. 13
Geldof, 2007, p. 12. 14
Volkskrant, 2013, p. 1. 15
Volkskrant, 2013, p. 1. 16
Volkskrant, 2013, p. 1.
8
in brede zin. Als dat niet zo is, dan dienen die grondslagen niet te worden belast”.17 Hiermee
sluit Jacobs aan bij het welfarisme dat stelt dat een belastingsysteem tot
welvaartsmaximalisatie moet leiden. Echter het belasten van een activiteit betekent dat een
individu netto minder nut kan halen uit deze activiteit. De heffing vormt in het algemeen een
prikkel voor een individu om die activiteit te beperken en zich te richten op een activiteit die
minder zwaar belast wordt.18 De prikkel kan dus een gedragsreactie veroorzaken, dit levert
normaal een lager nut op omdat een persoon niet meer kiest voor zijn eerste keuze maar
kiest voor zijn tweede keuze. Deze lagere nutopbrengst veroorzaakt een lager
welvaartsniveau. Daarom is het van belang om te kijken welke belastingen het minst
verstorende effect veroorzaken, en daarmee het meest doelmatig zijn. Dit wordt door van
Gilst, Nijboer en Caminada als één van de twee doelen gezien van een belasting. Het tweede
doel dat ze stellen is om inkomen te herverdelen tussen personen.19 Ik zal in de volgende
paragraaf ingaan op de doelmatigheid, om vervolgens de herverdeling van inkomen uit te
werken.
2.2.2 Doelmatigheid
Zoals hierboven al aangegeven zullen heffingen een negatief effect hebben op het nut van
een individu. Daarnaast kunnen heffingen gedragsreacties veroorzaken die leiden tot lagere
nutopbrengsten. Economen geven daarom de voorkeur aan belastingen die zo weinig
mogelijk verstoringen veroorzaken, en dat zijn de belastingen die drukken op activiteiten die
het minst gevoelig zijn voor belastingheffing.20 Belastingheffingen op deze ‘inelastische’
activiteiten zijn het meest doelmatig, zo stelt de Beer. Het is daarom van belang om de
belastingopbrengsten te genereren via heffingen die doelmatig zijn. Bij het beoordelen van
de doelmatigheid van de Successiewet moet er gekeken worden naar de gedragseffecten die
kunnen optreden bij de schenker of de erflater. Een belangrijker rol is daarbij weggelegd
voor de motieven die de schenker of de erflater heeft om zijn vermogen over te dragen.
Daarnaast zullen er ook gedragseffecten kunnen optreden bij de verkrijger, wanneer deze
vermogen verkrijgt, die van invloed kunnen zijn op de doelmatigheid van de wet.
2.2.3 Motieven
2.2.3.1 Inleiding
De motieven die de schenker of de erflater heeft, beïnvloeden de doelmatigheid van de
schenk- en erfbelasting. De heffing van schenk- en erfbelasting heeft op elk motief een
17
Jacobs, 2010, p. 7. 18
De Beer, 2007, p. 293. 19
Van Gilst Nijboer & Caminada, 2008, p. 6. 20
De Beer, 2007, p. 293.
9
andere uitwerking als we kijken naar de nutverandering die optreedt na de
vermogensverschuiving. De omvang van de verstoring, veroorzaakt door de heffing, verschilt
per motief en daardoor verschilt ook de doelmatigheid van de heffing per motief. Er kunnen
vier motieven worden onderscheiden achter het nalaten van een erfenis of het doen van een
schenking. De motieven zijn het altruïstische motief, beloningsmotief, joy of giving, en de
onbedoelde nalatenschap. Om de doelmatigheid van de Successiewet te beoordelen moet er
per motief worden bekeken hoe de heffing van schenk- en erfbelasting het nut van zowel de
verkrijger als de schenker/erflater beïnvloedt.
2.2.3.2 Onbedoelde nalatenschappen
In het geval dat er onbedoeld vermogen wordt verschoven kan het alleen gaan over
nalatenschappen en niet over schenkingen. Het is namelijk erg moeilijk voor te stellen dat
iemand onbedoeld vermogen zal schenken. Er is eigenlijk geen sprake van een motief want
de erflater laat onbedoeld vermogen na aan zijn erfgenamen. Jacobs ziet echter een
voorzorgmotief achter onbedoelde nalatenschappen, de erflater spaart dan voor later of hij
heeft zijn vermogen niet volledig kunnen omzetten in annuïteiten.21
Doordat de erflater overlijdt voor hij zijn vermogen heeft kunnen gebruiken voor
consumptie, zal er een onbedoelde nalatenschap overblijven. Deze onbedoelde
nalatenschap zal de erflater geen nut opleveren. Wanneer de erflater onbedoeld vermogen
gaat nalaten zal deze zijn gedrag, ongeacht welke heffing er van toepassing is, niet
aanpassen. Hierdoor zou er zelfs met een confiscatoire heffing van 100 procent in de
Successiewet geen verstoring optreden bij de erflater.22 De verkrijger kent geen verstoring
wanneer de onbedoelde nalatenschap volledig wordt belast, want zijn nut zal op hetzelfde
niveau blijven. Doordat er geen verstoringen optreden zou een 100 procent tarief in beginsel
optimaal zijn.23 Naast het feit dat het erg efficiënt is omdat er geen verstoring optreedt,
genereert een 100 procent tarief meer inkomsten voor de overheid. Omdat er geen sprake is
van een verstoring zal het aantal onbedoelde nalatenschappen gelijk blijven waardoor er
met de toepassing van een hoger tarief meer belastinginkomsten gegenereerd worden.
Kanttekening moet wel gemaakt worden bij het nut van de verkrijger. Deze ondervindt door
het wegbelasten van de onbedoelde nalatenschap geen verstoring maar ook geen
nutverhoging. Wanneer we uitgaan van de huidige Successiewet zal de verkrijger altijd een
vermogenstoename kennen. Aan deze vermogenstoename zal de verkrijger dan ook nut
ontlenen. Een hoger belastingtarief betekent, ongeacht het motief, altijd een lager nut voor
de verkrijger omdat hij daardoor netto minder verkrijgt.
21
Jacobs, 2010, p. 37. 22
Jacobs, 2010, p. 37; zie ook Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 818; Van Gilst, Nijboer & Caminada, 2008, p. 7. 23
Van Gilst, Nijboer & Caminada, 2008, p. 7.
10
2.2.3.3 Joy of giving
Bij jof of giving gaat het alleen om de schenker/erflater, niet om de verkrijger. Het nut van
de schenker of erflater stijgt door het schenken of nalaten van vermogen aan de door hem
gekozen verkrijger.24 De theorie achter het joy of giving motief is dat de schenker of erflater
nut ontleent aan het opofferen van zijn vermogen. Zijn nut is daarbij niet afhankelijk van de
reactie van de door hem gekozen verkrijger.25 De nutverandering van de verkrijger heeft
geen invloed op het nut van de schenker/erflater. Alleen de omvang van de schenking of
erfenis zal invloed hebben op het nut van de schenker/erflater.
Bij dit motief zou een heffing van 100 procent niet mogelijk zijn. De schenker/erflater hecht
weliswaar geen waarde aan de vermogenstoename van de verkrijger, maar hij kan bij een
confiscatoire heffing geen vermogen opofferen ten gunste van de verkrijger. Daardoor
zouden schenkingen en nalatenschappen met het joy of giving als motief niet meer
voorkomen wanneer er een 100 procent tarief wordt gehanteerd. Een zeer hoog
belastingtarief is wel denkbaar omdat de schenker/erflater dan wel vermogen kan opofferen
ten gunste van zijn verkrijger. Omdat de schenker/erflater geen waarde hecht aan de
nutverandering van de verkrijger zal een hoger tarief geen verstoring veroorzaken. Een hoog
belastingtarief is dus ook bij dit motief efficiënt, daar staat wel tegenover dat de verkrijger
een kleinere nutstijging zal kennen bij een hoog tarief. Een kanttekening moet hierbij
gemaakt worden. Het kan namelijk ook zijn dat de schenker/erflater nut haalt uit de omvang
van zijn schenking of nalatenschap na belastingen.26 Hij hecht dan nog steeds geen waarde
aan de nutstoename van de verkrijger, maar hij hecht waarde aan zijn netto opoffering.
Daardoor zou hij wel gevoelig zijn voor het belastingtarief en zou er wel sprake zijn van een
verstoring.
2.2.3.4 Beloningsmotief
De schenker/erflater verschuift zijn vermogen om degene die diensten voor hem verricht
heeft te belonen. Bijvoorbeeld als de kinderen van de erflater hem op zijn oude dag verzorgd
hebben, dan krijgen zij daarvoor een vergoeding in de vorm van een (groter)deel van de
nalatenschap. Dit motief staat ook bekend als het strategische motief.27 Een schenking of
erfenis is dan te vergelijken met een arbeidsbeloning en zal daarom ook gelijk belast moeten
worden. Dit kan bereikt worden door de heffing over schenkingen en nalatenschappen met
een beloningsmotief aan te laten sluiten bij de loonbelasting. Daardoor zou de heffing van
schenk- en erfbelasting een kleinere verstoring veroorzaken tussen zorg verleend door een
24
Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 764. 25
Van Gilst, Nijboer & Caminada, 2008, p. 7. 26
Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 764. 27
Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 764.
11
dierbare enerzijds en professionele zorg anderzijds.28 De Beer ziet een positief effect als het
verschil tussen de kosten van informele zorg en formele zorg kleiner worden. Want daardoor
zou volgens hem de afweging tussen informele en formele zorg uitvallen in het voordeel van
formele zorg waardoor successierechten bijdragen aan de substitutie van informele door
formele zorg.29 Dit is alleen aan de orde als het om “echte” zorgverlening gaat. Bij het
beloningsmotief kan het ook gaan om aandacht en tijd die besteed wordt aan de
schenker/erflater. In dat geval zie ik minder snel een uitruil van dierbaren naar professionele
zorgverleners.
De heffing van de schenk- en erfbelasting gelijkstellen aan de loonbelasting kan wel een
verstoring veroorzaken. Deze verstoring kan optreden wanneer de schenker/erflater graag
informele zorg wil in plaats van formele zorg. Wanneer dierbaren/naasten de zorg niet willen
verlenen omdat de netto vergoeding te laag wordt (veroorzaakt door het hogere tarief), dan
moet de schenker/erflater kiezen voor zijn tweede keuze. De tweede keuze zal dan zorg van
een professional zijn waardoor de schenker/erflater een lagere nutopbrengst zal kennen.
In de praktijk verwacht ik niet dat het belastingtarief van de schenk- en erfbelasting de keuze
tussen formele en informele zorg sterk zal beïnvloeden. De Beer merkt ook op dat er grote
verschillen in kwalitatieve waardering van formele en informele zorg kunnen zijn waardoor
de schenker/erflater zijn keuze niet alleen door de kosten laat bepalen.30 Dit verschil in
kwalitatieve waardering acht ik nog groter wanneer het niet gaat om zorgverlening, maar
om tijd en aandacht voor de schenker/erflater. Ook de bereidheid van dierbaren om zorg en
aandacht te verlenen aan de schenker/erflater zal volgens mij niet primair afhangen van de
netto beloning. Daardoor zal er volgens mij ook zelden sprake zijn van een verstoring
veroorzaakt door het even zwaar belasten van een beloning, in de vorm van een
nalatenschap of schenking, als een arbeidsbeloning.
2.2.3.5 Altruïstisch motief
Bij het altruïstische motief verschuift de schenker/erflater vermogen om het nut of het
welzijn van de verkrijger te verhogen.31 Hoeveel nut de schenker/erflater ontleent aan deze
vermogensverschuiving hangt af van de verkrijger. Als het nut van de verkrijger toeneemt zal
ook het nut van de schenker/erflater toenemen. Het belangrijkste verschil met het joy of
giving motief is dat een schenker/erflater met een altruïstisch motief wel afhankelijk is van
de verkrijger. Een hoger belastingtarief betekent dat zowel de nutstijging van de verkrijger
als de schenker/erflater kleiner wordt. Dit komt doordat de verkrijger door een hoog tarief
minder vermogen ontvangt en daardoor zal zijn nut minder toenemen. Door de lagere
nutstijging van de verkrijger zal ook het nut van de schenker/erflater minder stijgen.
Wanneer het nut dat de schenker/erflater ontleent aan een schenking of nalatenschap te
28
De Beer, 2007, p. 296. 29
De Beer, 2007. P. 296. 30
De Beer, 2007, p. 296. 31
Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 764.
12
klein wordt zal deze kiezen voor zijn second best option. De verstoring van de schenk- en
erfbelasting kan het gedrag van de schenker/erflater met een altruïstisch motief veranderen.
Als de verstoring te groot wordt zal er dus gekozen worden voor de second best option wat
leidt tot een lagere welvaart. De lagere welvaart wordt niet alleen veroorzaakt doordat de
schenker/erflater zijn nut niet kan optimaliseren maar ook doordat de beoogde verkrijger
geen nut zal ontlenen aan de second best option van de schenker/erflater. In dit opzicht zou
een subsidie in plaats van een heffing verdedigbaar zijn. Er is dan geen sprake van een
verstorende heffing maar juist van een aanmoediging om vermogen te verschuiven. De
verkrijger zal met de toepassing van een subsidie, in plaats van een heffing, meer nut
ontlenen aan de schenking of nalatenschap omdat zijn verkrijging wordt verhoogd. Daarmee
zal ook het nut van de schenker/erflater meer toenemen omdat zijn nut afhankelijk is van
het nut van de verkrijger.
Een subsidie zal in de praktijk echter negatieve gedragsveranderingen veroorzaken. Het
probleem van een subsidie is dat het mensen een mogelijkheid geeft om zo hun
gezamenlijke vermogen te vergroten. Dit kunnen ze bereiken door elkaar vermogen te
schenken. Belastingbesparing dat normaal een nevenmotief is, krijgt dan een grotere invloed
op het gedrag van de schenker. De belangrijkste reden om vermogen te verschuiven zal het
verkrijgen van meer vermogen zijn. Daarnaast is de subsidie makkelijker te benutten door de
mensen met een groot vermogen. Deze groep heeft in het algemeen meer liquide middelen
of kan vermogensbestandsdelen makkelijker omzetten in liquide middelen. Deze middelen
kunnen ze vervolgens gebruiken om aan elkaar te schenken.
2.2.4 Gedragseffecten bij de verkrijger
Naast het positieve inkomenseffect kan een schenking of nalatenschap verschillende
effecten hebben op het gedrag van de verkrijger. Zo zal het arbeidsaanbod van de verkrijger
doordat deze vermogen verkrijgt, op zijn hoogst gelijk blijven, maar waarschijnlijk dalen.32
Een lager arbeidsaanbod leidt tot minder arbeid en lagere belastingopbrengsten. De daling
van het arbeidsaanbod is daarmee een negatief extern effect van schenkingen en erfenissen.
Daar staat het argument tegenover dat schenkingen en erfenissen juist investeringen
mogelijk maken. Dit is een positief extern effect van schenkingen en erfenissen omdat
investeringen leiden tot hogere inkomens en daarmee tot hogere inkomens- en consumptie
belastingopbrengsten.33
Daarnaast kan er een complicatie optreden als de verkrijger waarde hecht aan het nut van
de schenker/erflater. De verkrijger ontleent in eerste instantie nut aan zijn verkrijging, maar
tegelijkertijd verliest de schenker/erflater vermogen. Als de verkrijger waarde hecht aan de
vermogenspositie van de schenker/erflater zal zijn nutstijging daardoor negatief beïnvloed
worden.34 Dit kan alleen optreden als er bedoeld vermogen wordt verschoven. Dan heeft de
32
Van Gilst, Nijboer & Caminada, 2008, p. 7. 33
Kaplow, 2000, p. 40. 34
Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 764.
13
erflater namelijk gespaard en dus minder geconsumeerd om een deel van zijn vermogen na
te laten. Een erflater die onbedoeld vermogen nalaat heeft geen motief om te sparen voor
zijn nalatenschap, en zijn consumptieve uitgaven zullen daardoor niet afnemen. Het nut en
de vermogenspositie van de erflater zijn dan niet beïnvloed door de nalatenschap die hij
uiteindelijk onbedoeld nalaat. Daardoor kan er bij de verkrijger geen negatief effect
optreden. Bij bedoelde schenkingen en nalatenschappen zou dit negatieve effect wel kunnen
optreden.
2.2.5 Herverdeling van inkomen
2.2.5.1 Inleiding
Herverdeling van inkomen komt naar voren als welfaristisch maar ook als niet-welfaristisch
motief. De niet-welfaristische motieven komen pas aan bod in paragraaf 2.3, ik zal eerst
kijken naar herverdeling van inkomen zoals het naar voren komt binnen het welfarisme.
Daarbij sluit ik aan bij Jacobs’ visie op het optimale belastingstelsel. Daarin stelt hij dat
herverdeling van inkomen alleen tot een hogere welvaart leidt als er grotere
welvaartsgewichten worden toegekend aan individuen met een lagere welvaart.35 Als
hieraan niet wordt voldaan is er volgens hem geen welfaristisch motief om met een
belastingheffing herverdeling tot stand te brengen of te stimuleren. Het toekennen van een
groter welvaartsgewicht aan personen met een lagere welvaart komt overeen met de
aanname dat nut toeneemt, maar toeneemt met afnemende mate. Dat betekent dat een rijk
persoon minder nut haalt uit één extra verdiende euro dan een minder rijk persoon zou
halen uit één extra euro. In het geval van een heffing betekent dit dat een rijk persoon
minder nut verliest, wanneer zijn laatst verdiende euro wordt belast, dan een minder rijk
persoon.36 Binnen het welfarisme zal, uitgaande van deze afnemende nutstoename,
herverdeling van inkomen van rijk naar arm leiden tot een hoger nutsniveau binnen de
samenleving. De uitruil zorgt weliswaar voor een afname van het nut bij de hogere
inkomens, maar de nutstijging die optreedt bij lagere inkomens door de herverdeling zal
groter zijn. Door inkomen te herverdelen neemt daardoor de welvaart van de hele
samenleving toe. Het progressieve tarief in de Successiewet kan bijdragen aan de
herverdeling van inkomen. Een progressief tarief verkleint de inkomensongelijkheid doordat
de verkrijgers van een groot vermogen absoluut, en relatief meer belasting afdragen dan
verkrijgers van een klein vermogen. Een progressief tarief sluit ook aan bij de gedachte van
het evenredige genotsoffer. Volgens deze gedachte moet iedereen een gelijk nutsoffer
brengen. Omdat de hogere inkomens minder nut verliezen, wanneer er één euro wordt
belast, dan mensen met een laag inkomen, moeten de hogere inkomens relatief zwaarder
belast worden om een gelijk nutsoffer te brengen. 35
Jacobs, 2010, p. 7. 36
De Kam e.a. 2010, p. 34.
14
2.2.5.2 Verstorend effect van herverdeling van inkomen
Herverdeling van inkomen is daarmee nog geen economisch motief om te heffen over
nalatenschappen. Herverdeling van inkomen kan namelijk ook via andere heffingen worden
bereikt. Kaplow geeft de voorkeur aan directe herverdeling via de inkomstenbelasting.37 Als
de inkomstenbelasting optimaal werkt is herverdeling via andere heffingen volgens hem niet
meer nodig. Indirecte herverdeling, bijvoorbeeld via de schenk- en erfbelasting, veroorzaakt
dan alleen een verstoring op de keuze van mensen. Ik volg de visie van Jacobs, die stelt dat
aanvullingen op de arbeidsbelasting gewenst zijn als er daardoor meer inkomen kan worden
herverdeeld dan via belasting op arbeidsinkomen alleen.38 Schenk- en erfbelasting zouden
de inkomensherverdeling kunnen aanvullen, daarvoor moet herverdeling van inkomen via
de schenk- en erfbelasting wel doelmatig zijn.
Om de doelmatigheid te beoordelen vergelijk ik het verstorende effect van herverdeling via
de schenk- en erfbelasting met de verstoring via de belastingen op arbeid. Beide
belastingheffingen hanteren al een progressief tarief, ik zal daarom kijken welke verstoring
er zou optreden als de tarieven worden verhoogd.
Hogere belastingen op arbeid zullen leiden tot een lagere bereidheid om extra te werken. Zo
berekent Jacobs dat elke extra euro voor herverdeling, een welvaartsverlies oplevert van 50
cent.39 Dit wordt mede veroorzaakt door sterke gedragsreacties op hoge belastingen. Zo
ontmoedigen hoge belastingen mensen om meer te werken omdat elke extra verdiende
euro zwaar wordt belast. Daardoor zou er eerder gekozen worden voor bijvoorbeeld meer
vrije tijd, wat leidt tot welvaartsverlies. Het welvaartsverlies ontstaat doordat er gekozen
wordt voor de second best option in plaats van de eerste keuze. Daarnaast heeft een lagere
arbeidsparticipatie ook een negatief effect op de belastingontvangsten van de overheid.40
Niet alleen de belastingen op arbeid zullen afnemen maar een lagere arbeidsparticipatie
leidt ook tot minder inkomen, wat kan leiden tot lagere consumptie. Door lagere consumptie
zullen de Btw-opbrengsten afnemen.
Er is dus een tegenstrijdigheid wanneer het gaat over vrije tijd. Aan de ene kant wordt het
nut van een individu gemeten aan de hand van consumptie en vrije tijd. Een toename van
vrije tijd kan het nut van een individu, en dus ook het nut van de samenleving verhogen
omdat het nut van de samenleving wordt bepaald door de som van het nut van alle
individuen in de samenleving. Tegelijkertijd leidt lagere arbeidsparticipatie tot
welvaartsverlies. Het welvaartsverlies treedt op doordat de economie op een lager tempo
gaat draaien en Jacobs stelt, bij de berekening van de marginale kosten van herverdeling, al
rekening te hebben gehouden met de gestegen waarde van vrije tijd.41 Het welvaartsverlies
37
Kaplow, 2000, p. 10. 38
Jacobs, 2010, p. 23. 39
Jacobs, 2008, p. 1. 40
Van Gilst, Nijboer & Caminada, 2008, p. 7. 41
Jacobs, 2008, p. 1.
15
dat voorkomt uit lagere arbeidsparticipatie moet daardoor dus veel groter zijn dan de
nutstijging die voorkomt uit de toename van vrije tijd.
Hogere belastingen op schenkingen en erfenissen zullen waarschijnlijk leiden tot minder
vermogensverschuivingen of vermogensverschuivingen met een kleinere omvang. Mensen
zullen daardoor vaker kiezen voor hun second best option, wat een lager nut oplevert. De
second best option zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat mensen meer gaan consumeren
in plaats van sparen voor een nalatenschap of schenking. De keuze om meer te consumeren
heeft een voordeel ten opzichte van de keuze voor meer vrije tijd. Waar lagere
arbeidsparticipatie (dus meer vrije tijd) een negatief effect heeft op de belastinginkomsten,
zal hogere consumptie juist leiden tot een stijging van de Btw-inkomsten. De verstoring leidt,
in tegenstelling tot de verstoring veroorzaakt door de belasting op arbeid, niet automatisch
tot een lagere bereidheid om te werken.
Het is wel mogelijk dat hogere schenkbelastingen en successierechten leiden tot lagere
arbeidsparticipatie bij mensen. Dit kan voorkomen bij mensen die werken om zo vermogen
op te bouwen voor een schenking of nalatenschap. Wanneer de verstoring van de schenk-
en erfbelasting te groot wordt zullen ze niet meer kiezen voor het opbouwen van vermogen
voor een toekomstige schenking of nalatenschap. Daardoor zouden ze met minder arbeid
hun consumptie op peil kunnen houden, maar niet langer vermogen opbouwen voor
schenkingen of hun nalatenschap. In dat geval is het negatieve effect van de verstoring van
de erf- en schenkbelasting net zo groot als de verstoring van de heffing op arbeid.
2.2.5.3 Verstoring per motief
Er zal ook een groep mensen zijn die niet van plan is om te werken of te sparen voor een
nalatenschap of schenking. Bij deze groep zal er dan ook geen gedragsverandering optreden
wanneer de tarieven worden verhoogd. Ook bij mensen die uiteindelijk onbedoeld nalaten
zullen er geen gedragsveranderingen optreden en hun nut zal ook onveranderd blijven
ongeacht het belastingtarief. Bij de drie andere motieven zou er wel sprake kunnen zijn van
een verstoring. Mensen die vermogen willen nalaten of schenken met joy of giving als motief
zouden wel beïnvloed kunnen worden door hogere tarieven. De verstoring treedt alleen op
als de schenker/erflater nut ontleent aan zijn netto opoffering. Wanneer de
schenker/erflater nut haalt uit zijn bruto opoffering zal het belastingtarief nooit van invloed
zijn op zijn gedrag. Ook bij het strategisch motief kan er een verstoring optreden. Daarvoor
zou de schenker/erflater meer waarde moeten hechten aan zorg geleverd door dierbaren
dan door professionele zorgverleners. De schenker/erflater verliest nut als de dierbaren,
door de hogere belastingtarieven, niet langer de zorg willen verlenen omdat ze na
belastingen te weinig vermogen verkrijgen voor hun werkzaamheden. Een eventuele
verschuiving van zorg door dierbaren naar professionals levert echter geen negatief effect
op als de erflater geen voorkeur heeft. Er is dan wel sprake van een gedragsverandering
16
want er zal geen vermogen worden nagelaten met het beloningsmotief, maar het vermogen
van de erflater zal gebruikt worden om de professionele zorg mee te financieren.
Alleen bij het altruïsme zal er altijd een verstoring optreden. Een hoger tarief zal het nut van
zowel de verkrijger als de schenker/erflater verlagen, waardoor de schenker/erflater kan
afzien van een vermogensverschuiving. Omdat er niet bij elk motief sprake is van een
verstoring en omdat de verstoring niet in alle gevallen leidt tot een lager bereidheid om te
werken, lijkt herverdeling doelmatiger via de schenk- en erfbelasting dan via de belasting op
arbeid.
De vrijstellingen in de Successiewet kunnen de herverdeling van inkomen tegenwerken. Het
probleem van de vrijstellingen ligt in de mogelijkheden die het vooral aan de meer
vermogende mensen biedt om hun belastingdruk te verlagen. Door jaarlijks te schenken kan
er optimaal gebruik worden gemaakt van de vrijstellingen van artikel 33 SW. Artikel 33 SW
bevat onder meer een jaarlijkse vrijstelling van € 5.141 voor schenkingen aan kinderen. Deze
vrijstelling kan eenmalig worden verhoogd tot € 24.676 of zelfs tot € 51.407. Hierdoor kan de
uiteindelijke nalatenschap worden verkleind en dit leidt tot een lagere belastingdruk. Het
blijkt dat de middenklasse veel minder mogelijkheden heeft om de vrijstellingen te
benutten, daardoor lijken de vrijstellingen vooral voordeel op te leveren voor de rijken.42 De
mogelijkheden van de middenklasse worden beperkt doordat het grootste gedeelte van hun
vermogen bestaat uit de eigen woning. Dit vermogen kunnen ze niet makkelijk overdragen
tijdens leven.
Herverdeling van inkomen is vanuit welfaristisch oogpunt doelmatiger via de schenk- en
erfbelasting dan via de belasting op arbeid. Daardoor kan de heffing van successierechten
een aanvulling op de herverdeling via belasting op arbeid vormen. Maar eventuele hogere
opbrengsten als gevolg van een hoger tarief van schenk- en erfbelasting kunnen ook gebruikt
worden om budgettaire ruimte te creëren. De extra opbrengsten zouden dan gebruikt
kunnen worden om de tarieven van meer verstorende heffingen te verlagen, waardoor deze
minder verstorend werken.43
2.3 Niet-welfaristische motieven
2.3.1 Herverdeling als niet-welfaristisch motief
Naast de welfaristische motieven die zich richten op het maximale welvaartsniveau, zijn er
ook niet-welfaristische motieven die pleiten voor heffing van successierechten. Deze niet-
welfaristische motieven zijn niet direct gekoppeld aan het nut van de samenleving of het
individu zoals dat bij de welfaristische motieven het geval is. Herverdeling van inkomen is
naast een welfaristich motief ook een niet-welfaristisch motief om successierechten te 42
Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 749. 43
Jacobs, 2010, p. 37.
17
heffen. Daarbij gaat het binnen het niet-welfarisme over een gelijkere verdeling van
vermogen, omdat vermogen status, macht en zekerheden zouden opleveren. Deze niet-
welfaristische argumenten worden echter door Jacobs als wankel omschreven.44
Herverdeling van inkomen via de Successiewet kan ook gerechtvaardigd worden door
andere niet-welfaristische motieven.
Zo kan herverdeling van inkomen worden gerechtvaardigd op basis van het universalistische
principe. Dit principe gaat ervan uit dat een rechtvaardige samenleving tot stand komt als er
wordt voldaan aan twee criteria. Ten eerste moet iedereen beginnen met gelijke kansen, en
ten tweede mogen er later alleen verschillen ontstaan veroorzaakt door eigen keuzes.45 In
het licht van het universalistische beginsel zouden erfenissen een onverdiende bron van
inkomsten vormen. Iedereen moet namelijk met een gelijk kapitaal beginnen en latere
verschillen tussen mensen moeten voortkomen uit eigen keuzes. Deze eigen keuzes zijn
bijvoorbeeld verschillende mate van opoffering of prestaties.46 Enige uitzondering zou een
erfenis zijn die de verkrijger ontvangt voor prestaties die door hem verricht zijn. Alle
vermogensverschuivingen met een andere reden zouden, omdat ze onverdiend zijn, zwaar
belast mogen worden.47
Alstott grijpt het gelijkheid-van-kansen-beginsel aan om elk individu gelijke startkansen te
bieden. De gelijke start kan volgens haar door leveling-up en leveling-down bereikt
worden.48 Leveling-down betekent dat er geen private schenkingen en erfenissen meer
mogen bestaan. Dit wordt bereikt door een heffing met een tarief van 100% te hanteren
voor erfenissen en schenkingen. Met de opbrengsten kan vervolgens de leveling-up
gefinancierd worden. Bij leveling-up gaat het om een soort publieke nalatenschap, waardoor
iedereen evenveel ontvangt. Het zwaarder belasten van erfenissen en schenkingen heeft,
naast het brengen van gelijke startkansen, ook voordelen voor het verminderen van de
ongelijkheid tussen generaties en de sociale ongelijkheid. Bij ongelijkheid tussen generaties
spreekt De Beer over voordelen die kinderen van rijke ouders hebben. Deze zouden een in
financieel opzicht onbezorgde jeugd kennen en daarnaast het voordeel hebben van goede
huisvesting, goede opleiding en een sociaal netwerk dat later van waarde kan zijn.49
Erfenissen en schenkingen zouden de ongelijkheid alleen maar vergroten. Ditzelfde is het
geval bij de sociale ongelijkheid, deze wordt ook vergroot door met name erfenissen. De
gemiddelde leeftijd van iemand die van de langstlevende ouder erft is namelijk 55 jaar.50 Op
die leeftijd dalen de kosten van het levensonderhoud en wordt de top van het inkomen
bereikt. Het vermogen dat verschuift via een nalatenschap komt dus vaak uit bij de groep die
het vermogen het minst nodig heeft. Daardoor neemt de sociale ongelijkheid toe. Naast al
de boven genoemde voordelen van een hoge successierechten heeft een hoog tarief nog
44
Jacobs, 2010, p. 37. 45
De Beer, 2007, p. 298. 46
De Beer, 2007, p. 298. 47
De Beer, 2007, p. 299. 48
Alstott, 2007, p. 493. 49
De Beer, 2007, p. 299. 50
De Beer, 2007, p. 299.
18
een voordeel, het werkt namelijk nivellerend. Omdat de vermogensongelijkheid groter is dan
de inkomensongelijkheid zal volgens De Beer zelfs een proportionele heffing van
successierechten een sterk nivellerend effect hebben. Piketty en Zucman stellen dat in de 8
economisch meest ontwikkelde landen de gemiddelde ratio vermogen: inkomen de
afgelopen 40 jaar is gestegen van 2:1 tot maximaal 6:1.51 Daarbij stellen ze dat daardoor de
vermogensongelijkheid, en potentieel ook de ongelijkheid van vermogen verkregen
krachtens erfrecht, een grotere rol gaan spelen in de gehele samenstelling van ongelijkheid
in de 21ste eeuw.52 Dit zou de noodzaak om kapitaal en erfrechtelijke verkrijgingen
progressief te belasten versterken. Daarbij geeft Cowen aan dat er veel weerstand te
verwachten is tegen het (zwaarder) belasten van vermogen omdat er vaak al
inkomstenbelasting of andere belastingen zijn geheven.53 Echter bij erfrechtelijke
verkrijgingen is er sprake van “nieuw”inkomen voor de verkrijger en is het verdedigbaar om
dit inkomen te belasten. Daarnaast stelt De Beer dat hoge successierechten het voordeel
hebben boven hoge inkomstenbelasting, omdat er bij de heffing van successierechten
niemand inkomen hoeft in te leveren.54 Ik ga ervan uit dat dit voordeel ook bestaat ten
opzichte van het zwaarder belasten van vermogen.
Volledig in overeenstemming met het zogenoemde Mattheusprincipe blijken de grootste
erfenissen vaak te worden verkregen door welgestelde mensen.55 Het Mattheusprincipe, of
het Mattheuseffect stelt dat de rijken steeds rijker worden en de armen steeds armer. Door
erfenissen zwaarder te belasten kan het Mattheuseffect worden beperkt.
Wanneer er hoge schenk- en erfbelastingen worden gehanteerd zullen er
gedragsveranderingen te verwachten zijn. Zowel het universalistische principe als het
gelijkheid-van-kansen-beginsel gaan uit van een hoog belastingtarief wat zal leiden tot
verstoringen. Zo zullen mensen bij een 100% tarief kiezen om hun vermogen zelf te
consumeren of over te dragen aan goede doelen.56 Daardoor zal enerzijds de opbrengst van
de Successiewet afnemen, anderzijds wordt wel het doel, om private erfenissen en
schenkingen op te heffen, daarmee alsnog bereikt.57
Naast de gedragsveranderingen staat ook een belangrijk principe recht tegenover het
universalistische principe en het gelijkheid-van-kansen-beginsel. Dit principe, het
particularistische principe, stelt dat het juist een plicht is om je naasten en daarbij de
kinderen in het bijzonder verzorgd achter te laten.58 Vanuit deze optiek zou een hoge heffing
op erfenissen dus een bestraffing zijn van een moreel juiste handeling.
51
Piketty & Zucman, 2013, p. 2. 52
Piketty & Zucman, 2013, p. 3. 53
Cowen, 2013. 54
De Beer, 2007, p. 299. 55
De Beer, 2007, p. 299. 56
Ervan uitgaande dat hetgeen wordt verkregen door goede doelen vrijgesteld blijft van schenk- en erfbelasting. 57
Alstott, 2007, p. 492. 58
De Beer, 2007, p. 298.
19
2.3.2 Financieren van de vergrijzing
Een ander niet-welfaristisch motief dat pleit voor een heffing over nalatenschappen is de
bijdrage die een erfbelasting kan leveren om de vergrijzing te financieren. Ten eerste is de
Successiewet nu al onmisbaar in het Nederlandse belastingstelsel om budgettaire redenen.59
Dit ondanks de lage opbrengst in vergelijking met andere belastingen. De totale opbrengsten
van de Successiewet in 2011 bedroegen slechts 1,6 miljard, dat overeenkomt met nog geen
0,7% van de totale inkomsten van de centrale overheid.60 In de huidige vorm zullen de
opbrengsten echter gaan stijgen naarmate de vergrijzing toeneemt. Redenen hiervoor
schetst Van Denderen in zijn stuk over de kostendekkende werking van de Successiewet
aangaande de vergrijzing.61 Belangrijkste reden van de stijgende opbrengst is dat er een
steeds grotere groep ouderen is, en dat deze vaker geen kinderen heeft. Een grotere groep
ouderen zorgt automatisch voor een toename van nalatenschappen. En omdat deze groep
steeds vaker geen kinderen heeft zullen meer nalatenschappen zwaarder belast worden.
Daarnaast geeft Van Denderen aan dat ook de erfenissen zullen groeien in omvang omdat de
vermogensopbouw groeit. Doordat de opbrengsten van de Successiewet positief reageren
op de toenemende vergrijzing, kan de vergrijzing zichzelf deels financieren. Tegenover de
redenering van Van Denderen staan een viertal argumenten van het CPB. Het CPB geeft in
zijn vergrijzingsstudies aan dat de opbrengsten van de Successiewet niet zullen stijgen, maar
slechts zullen meegroeien met het bruto binnenlands product.62 De eerste reden daarvoor is
dat een groter deel van het vermogen van ouderen tegenwoordig ondergebracht is bij
pensioenfondsen. Hierdoor zouden de erfenissen juist kleiner van omvang worden. Het
tweede argument is dat door de stijgende levensverwachting ouderen meer van hun
vermogen zullen consumeren. Ten derde zouden echtparen zonder kinderen minder vaak
een voorkeur hebben om vermogen na te laten. En als laatste argument wordt aangevoerd
dat wanneer de successierechten wel zouden stijgen dit, volgens het CPB, nog geen voordeel
zal opleveren. De stijging van successierechten zullen namelijk tegelijkertijd een evenredige
vermindering van de consumptie veroorzaken. Daardoor dalen de opbrengsten van met
name de Btw en de Vpb. Wel zullen de opbrengsten van successierechten stijgen met 0,2%
BBP als er rekening wordt gehouden met demografische veranderingen. Zowel van
Denderen als het CPB gaan dus uit van stijgende opbrengsten van successierechten.
Zowel bij de argumenten van zowel het CPB als van Van Denderen kunnen er
kanttekeningen gemaakt worden.
De cijfers over de grotere vermogensopbouw die van Denderen in 2006 aanvoerde zullen na
de economische crisis waarschijnlijk niet meer accuraat zijn.
Door nieuwe wetgeving, omtrent de meestijgende AOW- en pensioenrichtleeftijd, zal het
negatieve effect van de stijgende levensverwachting op de omvang van nalatenschappen
59
Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 3, p. 2. 60
Inkomsten 2011, http://prinsjesdag2012.nl. 61
van Denderen, 2006, p. 466. 62
Centraal Planbureau, 2006, p. 5.
20
worden verkleind.63 Door de stijgende AOW- en pensioenrichtleeftijd zullen mensen
namelijk gestimuleerd/ gedwongen worden om langer door te werken. Uit een studie van
het CPB blijkt ook dat langer leven in gezondheid kan leiden tot meer actieven jaren,
waardoor het inkomen stijgt.64 Daarnaast zullen de vrije besparingen voor de oude dag
toenemen wanneer de AOW- en pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd.65
Het feit dat een groter deel van het vermogen bij pensioenfondsen is ondergebracht kan tot
gevolg hebben dat mensen minder snel hun eigen vermogen hoeven aan te spreken voor
consumptie. Daar staat tegenover dat er bij een eventuele toekomstige pensioencrisis wel
van wordt uitgegaan dat het eigen vermogen wordt aangesproken. Daarbij gaat het vooral
om de overwaarde van de eigen woning die gebruikt moet worden om de inkomsten van
gepensioneerden aan te vullen.66 Dit heeft als gevolg dat een groter deel van het eigen
vermogen wordt geconsumeerd en de nalatenschap daardoor zal krimpen.
Of mensen zonder kinderen daadwerkelijk minder vaak een voorkeur hebben om vermogen
na te laten zal ik in de volgende hoofdstukken van deze scriptie zelf onderzoeken.
Ook het laatste argument van het CPB dat stijgende successierechten ten koste gaan van
Btw- en Vpb-opbrengsten kan deels worden weerlegd. Wanneer het belastingtarief van de
erfbelasting verhoogd zou worden waardoor nalatenschappen zwaarder dan consumptie
belast worden, zou er geen sprake zijn van evenredige afname van Btw-opbrengsten door
stijgende successierechten. Wanneer er meer vermogen wordt nagelaten zal dit namelijk
leiden tot een stijging van successierechten die groter is dan de gederfde Btw-opbrengsten.
Het grootste voordeel is vooral te halen bij de groep zeer vermogende mensen. Deze groep
consumeert het grootste deel van hun vermogen niet, maar gebruikt dit alleen om het
generatie op generatie door te geven. Deze groep zal door hogere successierechten
waarschijnlijk niet minder gaan consumeren, waardoor er geen Btw- en Vpb-opbrengst
verloren gaat. Daarnaast kan een erfenis ook bestaan uit kunst of onroerend goed, dit
vermogen valt nooit onder een consumptiebelasting.67 Hogere successierechten gaan dan
ook niet ten koste van Btw- en Vpb-opbrengsten.
De stijging van het aantal sterfgevallen, in 2040 zullen er 58% meer sterfgevallen zijn dan in
2006, en de daarmee samenhangende toename van het aantal erflaters, moet een serieuze
verhoging van successierechten kunnen opleveren.68 Vooral deze toename van het aantal
erflaters moet het mogelijk maken om via de Successiewet een groter deel van de
toekomstige vergrijzingskosten te financieren. Maar op basis van de gegevens van het CPB
lijkt het slechts mogelijk om een klein deel van de kosten op te vangen met extra
successierechten voortkomend uit de vergrijzing van de bevolking.
63
Centraal Planbureau, 2011, p. 4 & 7. 64
Centraal Planbureau, 2010, p. 13. 65
Centraal Planbureau, 2010, p. 110. 66
Eichholtz, Koedijk & de Roon, 2011. 67
De Beer, 2007, p. 294. 68
Van Denderen, 2006, p. 467.
21
2.4 Conclusie
De huidige heffing van successierechten sluit aan bij het juridische draagkrachtbeginsel en
buitenkansbeginsel. In de economische literatuur komen verschillende motieven aan bod die
pleiten voor een heffing over schenkingen en nalatenschappen.
De twee belangrijkste doelen waaraan een belastingheffing volgens welfaristische motieven
moet voldoen zijn doelmatigheid en de herverdelende functie van inkomen tussen
personen. Doelmatigheid moet de verstoringen van de heffing minimaliseren, en
herverdeling van inkomen leidt tot een hogere welvaart binnen de samenleving volgens het
welfarisme.
Bij drie van de vier motieven lijkt de verstoring veroorzaakt door hogere schenk- en
erfbelasting een kleinere verstoring te veroorzaken dan belasting op arbeid. Hogere tarieven
leiden niet tot een verstoring wanneer er onbedoeld vermogen wordt verschoven. Bij het joy
of giving motief kan er wel een sprake zijn van een verstorend effect wanneer de
schenker/erflater waarde hecht aan zijn netto opoffering. Als de schenker/erflater kijkt naar
zijn bruto opoffering is er geen sprake van een verstoring veroorzaakt door een hoger tarief.
Wanneer er vermogen wordt geschonken of nagelaten met het motief om iemand te
belonen dan kunnen er hogere tarieven worden gehanteerd ten opzichte van de huidige
Successiewet. Bij dit motief lijkt het logisch om de heffing van schenk- en erfbelasting aan te
laten sluiten bij de belasting op arbeid. Daardoor zou tevens een verstoring worden
weggenomen in de keuze tussen professionele zorg en zorg verricht door naasten.
Alleen bij schenkingen of nalatenschappen met een altruïstisch motief zouden lagere
tarieven beter aansluiten, vanuit welfaristisch oogpunt.
Een hoger tarief draagt bij aan een betere herverdeling van inkomen en bij drie van de vier
motieven is het ook doelmatig om hogere tarieven te hanteren. Daardoor is het doelmatig
om inkomen via de Successiewet te herverdelen.
In de praktijk zou het lastig kunnen zijn om erachter te komen met welk motief vermogen is
verschoven. Daarnaast is het ook denkbaar dat mensen meerdere motieven hebben om
vermogen over te dragen aan de begunstigden. Als het hierdoor niet mogelijk is om de
motieven achter schenkingen en nalatenschappen te onderscheiden zal een aparte
behandeling niet mogelijk zijn. Er zou dan gekozen kunnen worden om een gemiddeld tarief
te gebruiken, of om een verschillende behandeling voor schenkingen en nalatenschappen te
hanteren.
Verschillende niet-welfaristische motieven dringen ook aan op herverdeling via de
Successiewet. Het gelijkheid-van-kansen-beginsel en het leveling down sluiten aan bij een
confiscatoire heffing. Daardoor zouden private schenkingen en erfenissen verdwijnen wat
moet leiden tot eerlijkere startkansen. Via leveling up zouden de inkomsten van de
Successiewet gelijkmatig verdeeld kunnen worden onder de bevolking. De sociale
22
ongelijkheid en de ongelijkheid tussen generaties zouden ook teruggedrongen kunnen
worden door hogere schenk- en erfbelastingen. Tevens kunnen hogere successierechten
bijdragen om het Mattheuseffect te beperken. Hogere successierechten hebben het
voordeel ten opzichte van andere heffingen dat er niemand op achteruit gaat als
nalatenschappen worden belast.
De Successiewet zou daarnaast kunnen helpen bij het aankomende vergrijzingsprobleem.
De opbrengsten van de wet reageren namelijk positief op de toenemende vergrijzing. Dit
positieve effect wordt beperkt door meer vermogen in pensioenfondsen, hogere
levensverwachting en een lagere bereidheid om vermogen na te laten als er geen kinderen
zijn. Het toenemende aantal nalatenschappen levert wel een positief effect op, waardoor de
opbrengsten van successierechten zullen stijgen. Met deze extra opbrengst zou de
Successiewet een grotere rol kunnen spelen in de financiering van de vergrijzing.
Er zijn verschillende welfaristische- en niet welfaristische motieven die het bestaan van een
heffing van successierechten verantwoorden. Op meerdere economische motieven heeft
een zwaardere heffing van schenk- en successierechten een positief effect.
23
Hoofdstuk 3. Motieven in de data van het DNB Household Survey
3.1 DNB Household Survey
In hoofdstuk 2 is de aandacht uitgegaan naar argumenten uit de economische literatuur die
pleiten voor een heffing van schenk- en erfbelasting. Daarbij is gebleken dat de motieven,
die mensen hebben om vermogen te schenken of na te laten, in theorie van grote invloed
zijn op verschillende economische motieven. Ik acht het daarom van belang om te
onderzoeken of de invloed van deze motieven, zoals deze in de theorie naar voren komen,
ook daadwerkelijk in de praktijk terug te vinden zijn. In zowel hoofdstuk 3 als 4 zal ik dit
onderzoeken aan de hand van enquêteonderzoeken. Daarmee probeer ik ook de
onbeantwoorde vragen uit het literatuuronderzoek te beantwoorden.
In hoofdstuk 3 gebruik ik de data van het DNB Household Survey. Deze survey bestaat uit
een panelonderzoek waaraan ongeveer 2000 huishoudens meewerken. De participerende
huishoudens vormen een afspiegeling van de Nederlands sprekende bevolking.69 De
panelleden vullen via internet enquêtes in over uiteenlopende onderwerpen. Voor deze
thesis zijn vooral de enquêtevragen over economische en psychologische concepten van
belang. Deze data zijn te vinden in hoofdstuk 7: Vragenlijst Economische en Psychologische
Concepten. Met data uit dit deel van de enquête kan namelijk financieel gedrag bestudeerd
worden. Bij het verwerken van de data heb ik de hulp gekregen van medestudent J.
Timmermans.70 Samen hebben we naar verschillende enquêtevragen gekeken en de
benodigde data uitgewerkt van de jaren 2009 en 2010. Daarnaast heb ik de data van 2012
uitgewerkt, de minder recente dat uit 2009 en 2010 zal ik daarom voornamelijk gebruiken
om te controleren of de uitkomst niet te veel afwijkt per jaar. In paragraaf 3.2 is zowel naar
de motieven gekeken als naar de omvang van de nalatenschap. We hebben in het onderzoek
de verschillende motieven kunnen koppelen aan de omvang van de nalatenschap. Hiermee
kan afgeleid worden of de omvang van de nalatenschap invloed heeft op de manier waarop
mensen hun vermogen willen nalaten. In paragraaf 3.3 worden meerdere vragen uit de
enquête behandeld. Er wordt gekeken of er een relatie tussen leeftijd en motief is, of er
tijdens leven al vermogen wordt verschoven en hoe mensen denken over hun spaargeld en
de mogelijkheid om dit te gebruiken ten behoeve van hun nalatenschap.
Paragraaf 3.4 zal bestaan uit de conclusies en mogelijke benodigde uitbreidingen op de data
van het DNB Household Survey.
3.2 Afleiden van de verschillende motieven in de enquête
Deze paragraaf focust volledig op één stelling uit de enquête, tevens de enige stelling in de
data waaruit de motieven achter vermogensverschuivingen naar voren komen. Het betreft
69
www.centerdata.nl (zoek op Projecten, DHS). 70
Timmermans, 2013.
24
de volgende stelling: Kunt u aangeven welke van de vier uitspraken van ouders over
nalatenschappen aan hun kinderen het meest met uw mening overeenkomt
Aan de antwoordmogelijkheden kunnen we de verschillende motieven koppelen. Hieronder
staan alle antwoordmogelijkheden met daarbij het motief dat er het meest bij aansluit.
Antwoord 1: als onze kinderen goed voor ons zorgen op onze oude dag, dan willen we aan
hen graag een behoorlijke erfenis nalaten.
Het eerste antwoord sluit aan bij het beloningsmotief omdat de erflater als beloning, voor
de geboden zorg, aan de kinderen een erfenis nalaten. De erflater kiest bewust waarom hij
wil nalaten aan zijn kinderen, er is sprake van een bedoelde nalatenschap.
Antwoord 2: wij willen onze kinderen een behoorlijke erfenis nalaten ongeacht het feit of ze
nu wel of niet goed op onze oude dag voor ons zorgen.
Ook het tweede antwoord duidt op een bedoelde nalatenschap. Dit antwoord ligt dicht bij
het altruïstische motief maar ook het joy of giving zou hierbij kunnen passen. Uit dit
antwoord wordt niet duidelijk wat het achterliggende motief is van de erflater, daardoor
kunnen beide motieven van toepassing zijn.
Antwoord 3: wij hebben geen vooropgesteld plan om een erfenis aan onze kinderen na te
laten.
Het derde antwoord sluit aan bij de onbedoelde nalatenschap, omdat de ouders in ieder
geval nog geen voor opgezet plan hebben. Er kan wel sprake zijn van een bedoelde
nalatenschap als de participanten een vooropgezet plan hebben om aan iemand anders dan
de kinderen na te laten.
Antwoord 4: wij zijn niet van plan om een erfenis aan onze kinderen na te laten.
Bij het vierde antwoord kunnen meerdere motieven spelen. Het kan namelijk tot een
onbedoelde nalatenschap leiden. Maar het kan ook zijn dat er bewust niet aan de kinderen
vermogen wordt nagelaten, maar aan iemand anders. Dan zou het onder een van de
bedoelde nalatenschappen vallen.
Antwoord 5: geen van bovenstaande uitspraken.
Dit antwoord vormt een rest categorie voor mensen die geen van de bovenstaande
antwoorden vinden overeenkomen met hun mening. Ik zie deze categorie als een
restcategorie waaruit geen motief is af te leiden.
Omdat de data van het DNB alleen ziet op het huishouden, worden nalatenschappen aan
personen buiten het huishouden niet meegenomen. Bij antwoord 3 en 4 zou naar voren
kunnen komen dat er geen motief aanwezig is omdat er wordt gekozen voor een
25
nalatenschap aan een persoon die niet behoort tot het huishouden. Een eventueel motief
om na te laten aan een persoon buiten het huishouden komt in de data niet naar voren.
Ten eerste heb ik gekeken naar de motieven los van de omvang van de nalatenschap. Uit een
telling blijkt dat veruit het grootste gedeelte van de ondervraagden voor antwoord 3 kiest,
zo’n 64%, zie ook figuur 1. Antwoord 3 geeft aan dat mensen in ieder geval geen
vooropgezet plan hebben om na te laten aan de eigen kinderen. Dit zou betekenen dat er
veel meer onbedoelde dan bedoelde nalatenschappen voorkomen. Daarbij moet echter,
zoals in deze paragraaf al is aangegeven, rekening worden gehouden met een deel van deze
groep die wellicht bedoeld wil nalaten aan iemand anders dan de kinderen. Tevens speelt
leeftijd mogelijk een rol. Zo is het denkbaar dat jonge ouders nog niet bezig zijn met hun
nalatenschap, maar naarmate ze ouder worden er meer over gaan nadenken. Een motief
kan later wel aanwezig zijn, waardoor het percentage van antwoord 3 lager kan worden.
Naast antwoord 3 kan ook antwoord 4 leiden tot een onbedoelde nalatenschap. Dit kan
veroorzaakt worden doordat de langstlevende niet alles heeft kunnen consumeren voor het
overlijden. Van de bedoelde nalatenschappen komt het altruïsme of het joy of giving het
meeste voor. Deze motieven horen bij antwoord 2 en halen gemiddeld over drie jaar 17%
waar antwoord 1, het beloningsmotief, slechts door 2% van de ondervraagden wordt
gekozen.
De gegeven antwoorden hebben we vervolgens gekoppeld aan de omvang van de
nalatenschap. De omvang is te bepalen aan de hand van 4 schattingsvragen uit de enquête.
De ondervraagden moeten aangeven hoe groot de kans is dat ze een erfenis met een
omvang van €10.000, 100.000 en 500.000 na zullen laten. Er is daarnaast nog gevraagd hoe
0
10
20
30
40
50
60
70
80
1 2 3 4 5
UITSPR2009
UITSPR2010
UITSPR2012
Uitspraak over nalatenschappen aan de kinderen
Figuur 1 Voor de jaren 2009, 2010 en 2012 welke uitspraak over nalaten aan de kinderen het meest aansluit bij de mening van de ondervraagden.
26
groot de kans op een erfenis is, onafhankelijk van de omvang. De ondervraagden hebben de
vragen met percentages beantwoord, daarna hebben we zelf de antwoorden onderverdeeld
in zes groepen. Zo kunnen we per groep zien bij welk motief ze aansluiten, en kunnen we
afleiden of er een relatie is tussen de omvang en de verschillende motieven. Daarbij zijn
vooral de uitkomsten van vier groepen belangrijk. Dit zijn de groepen 0% en 1-25% kans en
de 76-99% en 100% groepen. De middelste groepen (26-50% en 51-75%) acht ik van minder
belang omdat deze groepen niet voldoende zeker zijn van de omvang van hun nalatenschap.
Alleen de groepen die een 0% of een 100% kans zien op een nalatenschap van een bepaalde
omvang geven zekerheid. Omdat deze twee groepen te klein zijn hebben we ook de groepen
1-25% kans en de groep 76-99% kans erbij genomen, omdat de kans redelijk aanwezig is dat
ze een bepaalde omvang wel (de 76-99% groep) of niet (de 1-25% groep) zullen behalen.
Er is een afwijking te zien ten opzichte van Figuur 1 als we de omvang van de nalatenschap
erbij betrekken. In Figuur 1 is te zien dat antwoord 3 door de ondervraagden veruit het
meest wordt gekozen. Als we kijken naar de groep mensen die een redelijke kans hebben
om een nalatenschap van meer dan € 500.000 na te laten, zien we dat niet antwoord 3 het
meest voorkomende antwoord is maar antwoord 2. In figuur 2 is duidelijk zichtbaar dat de
lichtblauwe en oranje staven hoger zijn bij antwoord 2 dan bij antwoord 3. De groep die
redelijk zeker is van een nalatenschap van meer dan € 500.000 kiest er vaker bewust voor
om een behoorlijke erfenis na te laten aan hun kinderen. Altruïsme en joy of giving zijn de
twee motieven die aansluiten bij antwoord 2. Alleen de groep die (redelijk) zeker is om meer
dan € 500.000 na te laten, kiest vaker antwoord 2 dan antwoord 3. Bij elke andere omvang
van de erfenis/nalatenschap haalt steeds antwoord 3 het hoogste percentage. Daarnaast is
het opmerkelijk dat uit dezelfde groepen niemand, zowel in 2009 als in 2010, kiest voor
antwoord 4. In 2012 wordt antwoord 4 wel door een klein percentage gegeven (5%). Uit de
data komen verder geen grote verschillen tussen de drie jaren naar voren.
Geconcludeerd kan worden dat alleen de groep met kans op een grotere nalatenschap (>€
500.000) vaker bedoeld nalaat dan onbedoeld.
27
Figuur 2 Kans op een nalatenschap met een omvang groter dan €500.000 gekoppeld aan de motieven om na te laten aan de kinderen (2012).
3.3 Leeftijd, schenkingen en spaargeld
In de vorige paragraaf is al opgemerkt dat er veel meer onbedoelde dan bedoelde
nalatenschappen voorkomen en dat leeftijd hier mogelijk een rol bij speelt. Aan de hand van
de DNB data zal ik dat in deze paragraaf onderzoeken en uitwerken. Daarnaast zal ik in deze
paragraaf ook schenkingen en de bereidheid om te sparen voor een nalatenschap betrekken
bij het onderzoek.
Het lijkt logisch dat in de groep ondervraagden die nog geen plan hebben om na te laten zich
veel jongere zullen bevinden. Binnen de data gaat het dan over personen onder de 40 jaar.
Dit komt door dat in het DNB onderzoek de vragen over nalatenschappen en schenkingen
alleen gesteld zijn aan het huishoudhoofd en de partner. Zo worden de andere personen
binnen het huishouden al uitgesloten, met als uitkomst dat de antwoorden komen van
personen van 25 jaar en ouder, een enkele uitzondering daargelaten. De jongste groep is
tussen de 25 en 40 jaar oud, en de antwoorden over nalatenschappen zijn vergeleken met
twee andere groepen namelijk de groep 40 tot 60 jaar en de 60-plussers. De sterftekans voor
de jongste groep is zo klein dat het logisch zou zijn dat in deze groep meer personen nog
geen vooropgezet plan hebben dan de andere twee groepen.
Uit de data komt naar voren dat de 60-plussers vaker een vooropgezet plan hebben om na
te laten aan de kinderen dan de andere leeftijdsgroepen. Bij de twee jongere groepen is het
opmerkelijk dat de mensen tussen de 40 en 60 jaar vaker aangeven geen plan te hebben dan
de mensen onder de 40. In figuur 3 is te zien dat de percentages van antwoord 3 bij de twee
jongere groepen hoger liggen dan bij de 60-plussers wat aangeeft dat de jongeren vaker
geen vooropgezet plan hebben.
0
10
20
30
40
50
60
70
80
1 2 3 4 5
0% kans op >€500.000
1-25% kans op >€500.000
26-50% kans op >€500.000
51-75% kans op >€500.000
76-99% kans op >€500.000
100% kans op >€500.000
Kans op erfenis > € 500.000
28
Ik kan uit de resultaten niet afleiden dat er een relatie is tussen een hoge leeftijd en het
vaker hebben van een vooropgezet plan om na te laten aan de kinderen. Dit komt doordat
de antwoorden van de groepen niet in grote mate afwijken van elkaar. Daarnaast is het
onduidelijk of de 60-plussers, ondanks dat ze minder vaak aangeven geen plan te hebben,
vaker wel een plan hebben om na te laten. Dit komt door het grote aantal 60-plussers die
aansluiten bij antwoord 5. De participanten die antwoord 5 kiezen hebben naar alle
waarschijnlijkheid ook nog geen vooropgezet plan om na te laten aan de kinderen.
Tot nu toe zijn alleen de motieven achter nalatenschappen in hoofdstuk 3 besproken.
Vermogensverschuivingen kunnen echter ook tot stand komen door middel van
schenkingen. In het DNB Household Survey is één vraag gericht op schenkingen. Het betreft
de volgende vraag: Schenkt u aanmerkelijke bedragen aan uw kinderen om alvast een
gedeelte van uw bezit aan hen over te dragen of bent u van plan om dit in de toekomst,
bijvoorbeeld jaarlijks te doen?
De antwoordmogelijkheden zijn beperkter dan bij de vraag over nalatenschappen, omdat er
niet wordt gevraagd naar een achterliggend motief. De antwoorden zijn alleen gericht op de
vraag of schenkingen voorkomen en niet naar de reden waarom deze worden gedaan.
De antwoordmogelijkheden zijn:
Antwoord 1: Nee.
Omdat er alleen gevraagd wordt naar schenkingen aan de eigen kinderen kunnen
ondervraagden die dit antwoord kiezen natuurlijk wel schenken aan andere personen of
schenken aan instellingen.
Antwoord 2: Ja, ik schenk nu al aanmerkelijke bedragen.
0,00%
10,00%
20,00%
30,00%
40,00%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
1 2 3 4 5
<40
40-59
>59 jaar
Leeftijd
Figuur 3 Leeftijd gekoppeld aan de uitspraak over nalatenschappen aan de kinderen (2012)
29
Antwoord 3: Ja, ik ben van plan in de toekomst aanmerkelijke bedragen te schenken.
Antwoord 4: Ik weet het niet.
Antwoord 4 komt bij de antwoordmogelijkheden voor als nummer 9, maar is in de resultaten
niet terug te vinden.
Bijna 74% van de ondervraagden geeft aan dat ze niet schenken aan de kinderen. 12% geeft
aan nu al te schenken en 14% geeft aan dit in de toekomst te willen gaan doen. Ik heb echter
eerder al aangegeven in paragraaf 2.2.5.3 dat personen met een groot vermogen door
gebruik te maken van schenkingen schenkbelasting kunnen besparen. Deze groep mensen
kan namelijk door te schenken optimaal gebruik maken van de jaarlijkse schenkvrijstellingen.
Daardoor verkleinen ze hun nalatenschap en verschuiven ze bij overlijden minder vermogen
krachtens erfrecht. In die paragraaf heb ik tevens redenen gegeven waarom dit in mindere
mate geldt voor de mensen met minder vermogen. Door de schenking te verbinden aan de
mogelijke omvang van de nalatenschap kan ik bekijken of er in de praktijk daadwerkelijk
vaker wordt geschonken door de meer vermogende groep mensen.
Als we kijken naar de percentages die volgen uit de data blijkt ook dat de rijkere groep
inderdaad aangeeft vaker te schenken aan de kinderen. In figuur 4 is te zien dat de mensen
die zeker minder nalaten dan €500.000 veel minder schenken dan de mensen die vrijwel
zeker zijn om meer dan dit bedrag na te laten. Uit deze data blijkt dat in de praktijk de meer
vermogende vaker schenken dan mensen met minder vermogen. De twee groepen met de
grootste kans om meer dan €500.000 na te laten, schenken al in meer dan 40% van de
gevallen en meer dan 35% zegt in de toekomst van plan te zijn om te gaan schenken. Dit
percentage ligt voor de twee groepen met de minste kans op deze omvang van nalatenschap
veel lager, wat te zien is aan de donker blauwe en rode staven in figuur 4.
30
Figuur 4 Kans op een nalatenschap met een omvang groter dan €500.000 gekoppeld aan schenkingen aan de eigen kinderen (2012).
Als laatste onderdeel van deze paragraaf zal ik nader ingegaan op de enquêtevraag over
spaarmogelijkheden. Zijn mensen bereid om te sparen voor een nalatenschap aan de
kinderen of aan andere familieleden. In de enquête wordt dit gesplitst in twee aparte
vragen.
De eerste vraag: Hoe belangrijk vindt u het om enig spaargeld te hebben om een huis en/of
andere waardevolle bezittingen na te laten aan uw kinderen.
En de tweede vraag: Hoe belangrijk vindt u het om enig spaargeld te hebben om geld na te
laten aan uw kinderen (of andere familieleden).
Beide vragen worden beantwoord door de participanten door aan te geven hoe belangrijk ze
dit vinden op een schaal van 1 tot 7. 1 staat hierbij voor zeer onbelangrijk en 7 voor zeer
belangrijk. Bij de uitwerking van de data hecht ik geen waarde aan de groep die antwoord 4
geeft, omdat dit antwoord niet aangeeft of het wel of niet belangrijk wordt gevonden.
Op vraag 1 wordt door 22% van de ondervraagden antwoord 1 gegeven. Daar staat
antwoord 7 tegenover met 5% van de antwoorden. Bij de tweede vraag is vrijwel dezelfde
verdeling zichtbaar. Bij deze vraag behaalt antwoord 1 21% en antwoord 7 slechts 6,5% van
de antwoorden. Er zijn dus veel mensen die aangeven het zeer onbelangrijk te vinden om te
sparen, slechts een kleine groep mensen geeft aan het wel zeer belangijk te vinden om te
sparen. Antwoorden 1 tot en met 3 heb ik vervolgens samengenomen als de groep die het
onbelangrijk vindt om te sparen en antwoord 5 tot en met 7 als de groep die dit wel
belangrijk vindt. Na het maken van deze onderverdeling wordt duidelijk dat mensen het niet
belangrijk vinden om te sparen voor hun nalatenschap. Bij beide vragen wordt namelijk door
0,00%
10,00%
20,00%
30,00%
40,00%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
90,00%
Nee Ja Ja, in de toekomst
0% kans op >€500.000
1-25% kans op >€500.000
26-50% kans op >€500.000
51-75% kans op >€500.000
76-99% kans op >€500.000
100% kans op >€500.000
Schenkingen aan de kinderen
31
0
10
20
30
40
50
60
Oneens GeenMening
Eens
Inkomen <€ 22.000
Inkomen > € 22.000
Spaargeld voor nalatenschap
0
10
20
30
40
50
60
Oneens GeenMening
Eens
Inkomen <€ 22.000
Inkomen > € 22.000
Spaargeld om huis, of waardevolle bezittingen na te laten
meer dan de helft van de participanten aangegeven dat ze het onbelangrijk vinden. Slechts
31% vindt het wel belangrijk om te sparen om een huis of andere waardevolle bezittingen na
te laten, en 34% vindt het belangrijk om te sparen om geld na te laten. Op beide stellingen
wordt door 16% van de participanten antwoord 4 gegeven, dit antwoord geeft niet aan of
iemand het eens of oneens is met de stelling. Een meerderheid van de participanten geeft
aan niet te willen sparen voor een nalatenschap (50%) of te willen sparen om uiteindelijk
een huis of waardevolle bezittingen na te laten (52%) wat ook uit figuur 5 is af te leiden. In
de figuur is ook zichtbaar dat er slechts marginale verschillen zijn tussen de gedachte over de
twee verschillende stellingen.
De bereidheid om te sparen zou afhankelijk kunnen zijn van de hoogte van het inkomen van
het huishouden. Het is logisch om te veronderstellen dat lage inkomens minder willen
sparen omdat ze hun inkomen volledig of nagenoeg volledig nodig hebben om te voorzien in
hun levensbehoeften. Als we deze gedachte volgen zou er bij de hoge inkomens meer
bereidheid tot sparen moeten bestaan omdat ze genoeg inkomen hebben om te
consumeren en daarnaast ook nog te kunnen sparen. Daarom heb ik de bereidheid om te
sparen en het inkomen van het huishouden met elkaar vergeleken. Het inkomen is in de
enquête onderverdeeld in zeven groepen. Voor de eenvoud en de geringe omvang van
sommige groepen heb ik de participanten over twee inkomensgroepen verdeeld. Het netto
inkomen van het huishouden onder de €22.000 vormt de lage, en de inkomens boven de
€22.000 vormen de hoge inkomensgroep. Uit de data blijkt dat er weinig verschil zit tussen
de antwoorden van de twee inkomensgroepen zoals ook te zien is in figuur 5.
Uit figuur 5 blijkt wel dat de hogere inkomensgroep het, ten opzichte van de lagere
inkomensgroep, vaker eens is met beide stellingen. Deze groep vindt het dus vaker
belangrijk om te sparen voor een nalatenschap dan de lagere inkomensgroep, maar de
Figuur 5 Het belang om te sparen voor een nalatenschap gekoppeld aan het huishoudinkomen (2012)
32
0
10
20
30
40
50
60
70
Oneens GeenMening
Eens
0-25%
26-75%
76-100%
Spaargeld voor nalatenschap
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Oneens Geen Mening Eens
0-25%
26-75%
76-100%
Spaargeld om huis, of waardevolle bezittingen na te laten
verschillen tussen de twee groepen zijn gering. Uit de resultaten kan daardoor volgens mij
niet worden afgeleid dat er een relatie is tussen het inkomen van het huishouden en de
bereidheid om te sparen voor een nalatenschap.
Meer dan de helft van beide inkomensgroepen geeft echter wel aan het niet belangrijk te
vinden om te sparen. Er is weinig bereidheid om te sparen onder de ondervraagden,
ongeacht hun inkomen. Dit komt ook naar voren als we kijken naar het gemiddelde cijfer dat
wordt gegeven. Het gemiddelde ligt bij de eerste vraag op 3,42 en bij de tweede op 3,5, net
onder de 4 (het middelste cijfer op de schaal).
Naast de relatie tussen het spaargedrag en het huishoudinkomen heb ik ook gekeken of er
een relatie is tussen de bereidheid om te sparen en vermogen. Dit heb ik, net zoals bij
nalatenschappen en schenkingen, gedaan door te kijken naar de mogelijke omvang van de
nalatenschap. In figuur 6 is de relatie te zien tussen de bereidheid om te sparen en de kans
op een nalatenschap die groter is dan € 500.000. In de figuur is zichtbaar dat een ruime
meerderheid van de mensen die een grote kans hebben om meer dan € 500.000 na te laten,
bereid zijn om te sparen voor hun nalatenschap. Dit geldt voor zowel het sparen om een huis
of andere waardevolle bezittingen na te laten (72,5%) als voor het sparen om geld na te
laten aan de kinderen (63%). Mensen die de kans kleiner achten om meer dan € 500.000 na
te laten, zijn het vaker oneens met beide stellingen, zij zijn dus niet vaak bereid om te sparen
voor een nalatenschap.
De figuur toont aan dat er een relatie is tussen de bereidheid om te sparen en de omvang
van de nalatenschap. Ondanks dat een meerderheid van alle participanten aangeeft niet
bereid te zijn om te sparen voor een nalatenschap, geeft de groep die meer dan € 500.000
zal nalaten aan dit wel belangrijk te vinden. Uit figuur 6 komt naar voren dat mensen met
een grotere kans op een omvangrijke nalatenschap vaker bereid zijn om te sparen voor een
nalatenschap. Het lijkt ook logisch dat mensen die sparen of bereid zijn om te sparen voor
hun nalatenschap ook meer vermogen zullen nalaten dan mensen die er niet voor sparen.
Maar het lijkt mij onwaarschijnlijk dat de groep met de meeste kans om meer dan € 500.000
na te laten deze omvang, alleen omdat ze bereid zijn om te sparen, zal bereiken. Ik ga ervan
Figuur 6 Het belang om te sparen voor een nalatenschap gekoppeld aan de kans om meer dan € 500.000 na te laten (2012)
33
uit dat deze groep al voldoende vermogen heeft, en dit door te sparen zal behouden of zelfs
zal vergroten om later na te laten aan de kinderen. Ik trek daarom de conclusie dat de
mensen met een groter vermogen vaker bereid zijn om te sparen voor hun nalatenschap en
dat deze bereidheid om te sparen afneemt als het vermogen kleiner is.
3.4 Conclusie en beperkingen
Alle vragen met betrekking tot schenkingen en erfenissen uit de omvangrijke vragenlijst van
het DNB Household Survey zijn behandeld in hoofdstuk 3. Het gaat om vier enquêtevragen
die aansluiten bij deze thesis. Door het enorme aantal huishoudens dat deelneemt aan de
enquête, ga ik ervan uit dat de uitkomsten representatief zijn voor de hele Nederlandse
samenleving.
De antwoorden op de behandelde enquêtevraag in paragraaf 3.2 laten duidelijk zien dat een
grote meerderheid van de mensen geen vooropgezet plan heeft om vermogen na te laten
aan de kinderen. Ook als we de antwoorden bekijken per leeftijdscategorie blijkt dat dit voor
elke leeftijdsgroep het geval is. Wel heeft de oudste groep minder vaak geen vooropgezet
plan, maar het verschil met het gemiddelde van de hele groep is niet groot. Hieruit leid ik af
dat leeftijd geen grote rol speelt in het wel of niet hebben van een vooropgezet plan om
vermogen na te laten. De mensen die wel bewust vermogen willen nalaten aan de kinderen
doen dat voornamelijk met een altruïstisch of joy of giving motief. Slechts een hele kleine
groep geeft aan vermogen na te laten met het beloningsmotief.
Door vervolgens de motieven en de omvang van het vermogen van het huishouden samen
te bekijken blijkt dat er één afwijkende groep is. De mensen die vrijwel zeker meer dan €
500.000 zullen nalaten kiezen er namelijk als enige groep vaker voor om hun vermogen na te
laten aan de kinderen met een altruïstisch- of joy of giving motief. Deze groep is de
uitzondering want de meerderheid van alle andere groepen geeft aan geen vooropgezet
plan te hebben om vermogen na te laten aan de kinderen. Daarnaast geeft bijna niemand in
de groep met de grootste nalatenschap aan de kinderen bewust uit te sluiten van een
nalatenschap. Mensen met een groter vermogen hebben vaker dan anderen wel een
vooropgezet plan om vermogen na te laten aan de kinderen. En ze kiezen er duidelijk minder
vaak voor om de kinderen bewust uit te sluiten van een erfenis.
Uit de enquêtevraag omtrent schenkingen blijkt dat een grote meerderheid niet schenkt aan
de kinderen en dit in de toekomst ook niet van plan lijkt te zijn. Maar weer blijkt de groep
met een grote kans op een omvangrijke nalatenschap een uitzondering te vormen. Meer dan
de helft van deze groep geeft aan al te schenken of in de toekomst aanmerkelijke bedragen
te willen gaan schenken aan de kinderen.
De antwoorden op de laatste twee enquêtevragen, die ik gebruikt heb uit het DNB
Household Survey, geven aan dat er weinig bereidheid is om te sparen voor een
nalatenschap. Een meerderheid geeft aan het niet belangrijk te vinden om spaargeld te
hebben waardoor ze later (meer) vermogen/waardevolle bezittingen kunnen nalaten aan de
34
kinderen. Slechts iets meer dan 30% van de participanten geeft aan dit wel van belang te
vinden. Hetzelfde resultaat komt naar voren nadat de groep is verdeeld in twee
inkomensgroepen. En uit de resultaten blijkt niet dat er een relatie is tussen het
huishoudinkomen en de bereidheid om te sparen voor een nalatenschap. Er blijkt wel een
relatie te zijn tussen de omvang van de nalatenschap en de bereidheid om te sparen voor de
nalatenschap. Uit de data blijkt dat de meerderheid van de mensen die een grote kans
hebben om meer dan € 500.000 na te laten wel bereid zijn om te sparen. Deze bereidheid
neemt af wanneer ook de kans kleiner wordt op een omvangrijke nalatenschap.
Uit de vier enquêtevragen die ik heb onderzocht, leid ik vier belangrijke conclusies af:
-De meerderheid heeft geen vooropgezet plan om vermogen na te laten aan de kinderen,
wat zal leiden tot veel onbedoelde nalatenschappen.
-Een ruime meerderheid geeft aan nu niet te schenken aan de kinderen en ook in de
toekomst geen aanmerkelijke bedragen te willen schenken aan de kinderen.
-De enige groep waarvan de meerderheid wel bewust vermogen wil nalaten aan de
kinderen, is de groep die waarschijnlijk meer dan € 500.000 aan vermogen zal nalaten. En
nagenoeg iedereen die bewust vermogen wil nalaten heeft als achterliggende gedachte het
joy of giving of het altruïstische motief. De meerderheid van deze groep geeft ook aan nu al
vermogen te schenken aan de kinderen, of dit in de toekomst van plan is te gaan doen. De
meer vermogende mensen lijken vaker wel een motief te hebben om hun vermogen zowel
krachtens schenk- als erfrecht over te dragen aan de kinderen.
-Iets meer dan 30% van de ondervraagden vindt het belangrijk om te sparen voor een
nalatenschap. Er lijkt dus maar een kleine groep mensen te zijn die bewust vermogen sparen
voor een nalatenschap. Deze groep zal, doordat ze bewust sparen, waarschijnlijk minder
uitgeven aan consumptie wat nadelig is voor de Btw- en Vpb-opbrengsten. Uit de
vergelijking van spaargedrag met de omvang van de erfenis blijkt dat de meer vermogende
mensen vaker sparen voor hun nalatenschap dan mensen met minder vermogen
Het grootste nadeel van DNB Household Survey is dat drie van de vier vragen gericht zijn op
de eigen kinderen. Daardoor zou een deel van de groep die geen vooropgezet plan heeft om
na te laten aan de kinderen, wel een plan kunnen hebben om aan een ander persoon
vermogen na te laten. Ditzelfde geldt voor de vraag over schenkingen en de vraag over het
sparen voor een huis of andere waardevolle bezittingen. Hierdoor kan er een vertekend
beeld ontstaan over het aantal onbedoelde nalatenschappen, het aantal schenkingen en de
bereidheid om te sparen voor een nalatenschap.
Daarnaast kan er geen onderscheid worden gemaakt tussen het joy of giving en het
altruïsme waardoor niet alle vier de motieven apart te beoordelen zijn. Bij schenkingen
ontbreken de achterliggende motieven volledig. Daardoor is niet af te leiden waarom
mensen met een grotere nalatenschap meer vermogen schenken dan anderen. De enquête
wekt de indruk dat schenkingen alleen gebruikt worden om belasting te besparen.
35
In het Mirrlees review wordt kritiek gegeven op de data die uit enquêtes komt. Er wordt
gesteld dat de participanten geen afspiegeling vormen van de bevolking. Dit wordt
veroorzaakt doordat er een lage participatie is onder de allerrijksten.71 Of dit ook geldt voor
het DNB Household Survey valt niet op te maken uit de data. Maar ook als de allerrijksten
niet participeren maakt het de data niet minder waardevol. Omdat alle andere
inkomensgroepen wel goed vertegenwoordigd zijn en de allerrijksten slechts een kleine
toplaag vormen zal dit onderzoek weinig hinder ondervinden van het ontbreken van data uit
deze bevolkingslaag.
71
Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 748.
36
Hoofdstuk 4. Enquête voor de onderzoekspilot
4.1 Opzet en inhoud van de enquête
Deze thesis maakt onderdeel uit van een onderzoekspilot opgezet door Prof. Mr. I.J.F.A. van
Vijfeijken. Het onderwerp van de pilot is: Economische motieven om te heffen van
nalatenschap en schenkingen in het licht van het draagkrachtbeginsel. Aan dit onderzoek
werken in totaal vijf studenten mee, die elk een onderdeel van de pilot uitwerken. In de pilot
is er niet alleen aandacht voor de bestudering van de economische literatuur maar ook voor
empirisch onderzoek. Empirisch onderzoek is van belang omdat daarmee kan worden
nagegaan of de veronderstellingen en theorieën uit de literatuur ook in de praktijk
voorkomen en of ze dezelfde uitwerking hebben. Om aan deze informatie te komen is
ervoor gekozen om naast de bestudering van de data van het DNB Household Survey (DHS)
ook een eigen enquête op te stellen. Deze enquête bevat vragen opgesteld door elk van de
vijf studenten. De enquête is opgezet en verspreid met het speciaal voor studenten
beschikbare programma genaamd thesis tools.72 Alle betrokkenen bij de onderzoekspilot
hebben deze online enquête verspreid onder familieleden en kennissen wat heeft
geresulteerd in een redelijk omvangrijke groep van 215 participanten.
Omdat de pilot verdeeld is in verschillende deelonderwerpen en deze thesis gericht is op de
motieven achter vermogensverschuivingen zijn niet alle vragen uit de enquête relevant voor
mijn onderzoek. Doordat ik eerst de DHS data heb bestudeerd kan ik de eigen enquête
gebruiken om vooral aanvullende informatie te verschaffen op de DHS. Van de vragen die ik
gebruik uit de enquête zal ook een deel overeenkomen met vragen uit de DHS. Het
merendeel van de vragen zal echter dienen als aanvulling op de DHS. De aanvullende vragen
zijn er voornamelijk op gericht om de openstaande vragen en onduidelijkheden die resten na
bestudering van de DHS data aan te vullen.
Er zijn enkele verschillen tussen de DHS en de enquête voor de onderzoekspilot. Ten eerste
is er een aanzienlijk verschil in de omvang van de twee onderzoeken. De DHS wordt jaarlijks
ingevuld door ongeveer 2000 huishoudens waar ons onderzoek is ingevuld door 215
personen. Ten tweede is ons eigen onderzoek gericht op participanten met een leeftijd van
boven de 30 jaar. Bij deze groep is de kans groter dat ze al nagedacht hebben over hun
nalatenschap dan bij mensen met een jongere leeftijd. Voor de DHS vullen in principe alle
personen in het huishouden van boven de 16 jaar de enquête in, maar de vragen over
nalatenschappen en schenkingen worden alleen ingevuld door het huishoudhoofd en de
partner. Hierdoor worden deze vragen beantwoord door personen van 25 jaar en ouder, een
enkele uitzondering daargelaten.
We hebben bij het opstellen van de enquête er alles aan gedaan om de participanten alle
vragen te laten beantwoorden die voor hun bestemd zijn. Helaas is achteraf gebleken dat
sommige vragen niet zijn beantwoord door alle participanten waaraan de vraag is
72
www.thesistools.com.
37
voorgelegd. Hierdoor verschilt soms het aantal antwoorden op verschillende vragen en
stellingen.
4.2 Overlap tussen de twee data onderzoeken
Ten eerste zal ik nagaan of de vragen die in beide enquêtes voorkomen ook dezelfde
resultaten opleveren. Als we de leeftijd van de participanten gaan vergelijken blijkt dat er
een opvallend verschil is. In onze eigen enquête bestaat een relatief groot gedeelte, 40% van
de participanten, uit mensen van 40 jaar of jonger zeker in vergelijking met de DHS (11%).
Dit is te verklaren door het feit dat in de DHS niet alle vragen door alle participanten worden
ingevuld. Alleen het hoofd van het huishouden en de partner vullen de vragen die gebruikt
zijn in, kinderen die tot het huishouden behoren vullen de vragen omtrent schenkingen en
erfenissen niet in, daardoor is hun leeftijd niet meegenomen in hoofdstuk 3 van deze thesis.
In beide onderzoeken zijn enquêtevragen opgenomen omtrent schenkingen aan de eigen
kinderen. In de DHS is deze vraag onderverdeeld in toekomstige en huidige schenkingen. In
onze eigen enquête maken we daarnaast ook onderscheid tussen incidentele en regelmatige
schenkingen. Ondanks dit verschil kunnen we toch enkele resultaten vergelijken. Uit de DHS
volgt dat 74% niet schenkt en dat 14% pas in de toekomst wil gaan schenken aan de eigen
kinderen. Slechts 12% geeft aan nu al te schenken aan de kinderen. Dit percentage ligt in
onze eigen enquête een stuk hoger: 18,5% geeft aan nu incidenteel te schenken aan de
kinderen en 8,5% geeft aan dit nu al regelmatig te doen.
Vragen over nalatenschappen aan de kinderen komen ook in beide onderzoeken voor. In de
DHS geeft 64% van de mensen aan geen vooropgezet plan te hebben en bij elkaar 21% wel
een plan heeft om vermogen aan de kinderen na te laten. Daar staat tegenover dat 59% van
de ondervraagden in onze enquête geen plan heeft om na te laten aan de kinderen via een
testament, dit komt redelijk overeen met het percentage van de groep die geen vooropgezet
plan hebben om na te laten aan de kinderen uit de DHS data. Er is wel een grote afwijking
tussen de twee onderzoeken bij de bedoelde nalatenschappen aan de kinderen. 41% van de
ondervraagden in onze enquête geeft aan dat ze een erfenis aan de kinderen willen nalaten.
Dit percentage is bijna twee keer zo groot als bij de DHS, waar slechts 21% aangeeft bedoeld
vermogen te willen nalaten aan de kinderen. Opvallend is dat 13% van de participanten
aangeeft niet aan te sluiten bij één van de mogelijke uitspraken gegeven in de DHS.
Daardoor is het niet duidelijk of deze groep mensen bedoeld of onbedoeld vermogen zal
nalaten aan de kinderen. De omvang van deze groep zou de verhouding tussen bedoelde en
onbedoelde nalatenschappen kunnen veranderen. In de eigen enquête geeft wel iedereen
aan of ze wel of niet nalaten aan de kinderen. Doordat in de DHS deze onzekerheid
voorkomt is het lastig om op dit punt conclusies te trekken uit de vergelijking tussen de twee
onderzoeken.
38
De data van de twee onderzoeken liggen niet ver van elkaar, wel is duidelijk te zien dat een
groter percentage van de mensen die meegewerkt hebben aan ons onderzoek, bewust
vermogen willen nalaten aan de kinderen en al vaker schenken aan de eigen kinderen.
4.3 Nalatenschappen, de verkrijgers en de motieven
4.3.1 Wie heeft een testament en wie behoren tot de verkrijgers
Naast de overlap tussen de twee onderzoeken is de eigen enquête vooral van belang voor
deze thesis als aanvulling op de DHS data. In het vorige hoofdstuk is al aangegeven dat er
beperkingen in de DHS zitten. Verschillende vragen uit de eigen enquête kunnen de
resultaten uit de DHS aanvullen.
Ik begin met de vraag: Heeft u een testament? Aan de hand van deze vraag kan worden
afgeleid of er sprake is van een bedoelde of een onbedoelde nalatenschap.
103 personen geven aan een testament te hebben en daarmee is duidelijk dat ze bedoeld
zullen nalaten. De groep zonder testament is iets kleiner, namelijk 87 personen geven aan
geen testament te hebben. Van de personen zonder testament kan echter niet met
zekerheid gezegd worden dat ze onbedoeld zullen nalaten. Zonder testament zullen namelijk
de goederen vererven volgens een wettelijke vastgelegde volgorde. In boek 4 artikel 10 van
het Burgerlijk Wetboek staat de volgorde van erfopvolging bij versterf beschreven. Als de
erflater graag wil nalaten aan een persoon, die door het volgen van de wettelijke volgorde
ook de verkrijger is, kan de erflater ook zonder testament bedoeld nalaten. Uit de enquête
valt niet op te maken hoeveel deelnemers op deze manier hun bezittingen bedoeld willen
nalaten. De mensen zonder testament die geen bewust plan hebben om hun vermogen aan
bepaalde personen na te willen laten zullen uiteindelijk onbedoeld nalaten.
De vervolgvragen zijn alleen gesteld aan de 103 personen met een testament omdat daarvan
zeker is dat ze bewust zullen nalaten. De vervolgvragen moeten duidelijk maken aan welke
personen bewust vermogen wordt nagelaten. In de DHS komt dit niet naar voren want in dat
onderzoek beperken de vragen zich tot nalatenschappen aan de eigen kinderen. Dit leverde
een beperking op in hoofdstuk 3 omdat er niet kon worden aangegeven dat er bewust
vermogen werd nagelaten aan andere personen dan de kinderen. Daardoor zou de groep die
onbedoeld nalaat groter kunnen lijken dan deze in werkelijkheid is. Met de eigen enquête
kunnen we zien of er daadwerkelijk veel mensen zijn die aan andere personen dan de eigen
kinderen vermogen willen nalaten.
39
Figuur 7 laat alleen de resultaten van de participanten zien die aangeven een testament te
hebben. Deze participanten hebben vervolgens aangegeven aan wie ze wel en aan wie ze
geen vermogen zullen nalaten. Het uitsluiten van mogelijke verkrijgers kan gebeuren om
twee redenen. Ten eerste kan de erflater bewust personen uitsluiten, en ten tweede kan het
zijn dat de erflater niet kan nalaten aan bepaalde personen omdat deze niet bestaan. Uit
figuur 7 is af te lezen dat er door de meeste van de 103 personen vermogen wordt nagelaten
aan de partner (90%) en aan de kinderen (76%). De andere groepen worden aanzienlijk
minder vaak gekozen als mogelijke verkrijger van een erfenis. De partner, kinderen en
kleinkinderen worden zelden bewust niet gekozen als verkrijger. Daarbij moet wel
opgemerkt worden dat de kleinkinderen ook zelden behoren tot de verkrijgers, dit komt
doordat het merendeel van de participanten met een testament aangeeft geen
kleinkinderen te hebben (82%). Broers en zussen worden ook bijna nooit gekozen als
mogelijke verkrijger door de participanten. De participanten met een testament die één of
meerdere broers of zussen hebben sluit deze in 82% van de gevallen bewust uit als mogelijke
verkrijger. Overige verkrijgers zijn niet opgenomen in figuur 7 maar deze worden ook zelden
gekozen als verkrijger door de participanten. Zo behoren vrienden slechts in 5% van de
gevallen tot de verkrijgers, overige familie slechts in 7% en goede doelen worden door 15%
van de participanten met een testament aangewezen als verkrijger van vermogen. Uit de
resultaten van onze eigen enquête blijkt dat er voornamelijk aan de partner en aan de eigen
kinderen bewust wordt nagelaten. Aan de overige mogelijke verkrijgers wordt zelden bewust
vermogen nagelaten. De beperking uit hoofdstuk 3 ten aanzien van de DHS data is dus niet
heel storend omdat ook uit onze eigen enquête blijkt dat er vrijwel alleen aan de kinderen
wordt nagelaten en slechts in zeer beperkte mate aan andere mogelijke verkrijgers. De
partner vormt de enige uitzondering, deze wordt namelijk door vrijwel alle personen met
een testament aangewezen als erfgenaam, maar is niet opgenomen in de DHS.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Krachtens testament aan…
Bewust niet aan… Niet vantoepassing
Partner
Kind
Broers/Zussen
Kleinkind
Mogelijke verkrijgers van een nalatenschap krachtens testament
Figuur 7 Aan welke groep wordt nagelaten door de participanten met een testament en welke groep behoort niet tot de verkrijgers (2012).
40
4.3.2 Motieven om krachtens testament vermogen na te laten
In de enquête worden, er per groep van mogelijke verkrijgers, vragen gesteld om vast te
stellen welk motief de erflater heeft om aan deze groepen vermogen na te laten. Deze
vragen variëren per groep omdat ook de motieven per groep zullen verschillen. De vragen
worden beantwoord door op een schaal van 0 tot en met 5 aan te geven in welke mate ze
het eens zijn met de stelling. Om het overzichtelijker te maken heb ik de schaal opgedeeld in
twee delen, 0, 1 en 2 heb ik samen genomen als groep die het met de stelling niet eens zijn.
De antwoorden 3, 4 en 5 geven aan dat de participant het wel eens zijn met de stelling.
Niet alle data van relevante enquêtevragen is bruikbaar voor mijn onderzoek. Dit komt
doordat sommige vragen door een zeer kleine groep mensen(minder dan 20) beantwoord
zijn. Ondanks deze tekortkoming vormen de meeste enquêtevragen een zeer belangrijke
aanvulling zijn op de data van de DHS. Uit de DHS heb ik namelijk slechts drie van de vier
motieven kunnen afleiden. En waar de DHS zich uitsluitend richt op de motieven die mensen
hebben om na te laten aan de eigen kinderen, zijn de vervolgvragen uit de eigen enquête
juist gericht op de motieven om na te laten aan alle mogelijke verkrijgers.
In paragraaf 4.3.1 is al naar voren gekomen dat de meeste mensen met een testament zullen
nalaten aan de partner en aan de kinderen. Daarom behandel ik de partner en de kinderen
apart en zal ik de overige verkrijgers samennemen.
Partner
Aan de 90 personen die een erfenis nalaten aan de partner zijn de volgende drie stellingen
voorgelegd. Mijn partner erft van mij omdat:
1. Voor de partner een grote vrijstelling geldt voor erfbelasting.
2. Ik mijn partner goed verzorgd wil achterlaten.
3. Het vermogen door ons samen is opgebouwd.
De resultaten op de drie stellingen zijn te zien in figuur 8.
Een kleine meerderheid is het met de eerste stelling eens, 62% geeft antwoord 3, 4 of 5. De
meerderheid geeft aan dat ze nalaten om gebruik te maken van de partnervrijstelling,
waardoor ze minder successierechten hoeven te betalen. Het is voor de meesten niet het
enige motief zo blijkt uit de antwoorden gegeven op stelling 2 en 3. De resultaten van deze
twee vragen komen zeer sterk overeen. Met beide stelling zijn nagenoeg alle participanten
het eens, en meer dan de helft geeft zelfs een 5 als antwoord. Dit geeft aan dat de grote
meerderheid het zeer eens is met beide stellingen. De meerderheid van de mensen die
bedoeld aan de partner willen nalaten is het eens met alle drie de stellingen. Ze hebben dus
meerdere motieven om een erfenis na te laten aan de partner.
41
Figuur 8 Mijn partner erf van mij omdat (2012).
Alleen de tweede stelling duidt op een motief dat ook in de economische literatuur aan bod
is gekomen. Het verzorgd willen achterlaten van de partner sluit namelijk aan bij het
altruïstische motief. De eerste stelling geeft als motief het verlagen van de heffing van
successierecht over de nalatenschap. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat mensen hun beslissing
baseren op basis van dit motief. Het is waarschijnlijker dat belastingbesparing samen gaat
met een of meerdere andere motieven.
Kinderen
Aan de groep die nalaten aan de kinderen zijn vier stellingen voorgelegd. Mijn kinderen
erven van mij omdat:
1. Voor mijn kinderen een vrijstelling geldt.
2. Mijn kinderen het geld hard nodig hebben.
3. Mijn kinderen mijn kinderen zijn.
4. Mijn kinderen mij altijd genegenheid gegeven hebben.
Figuur 9 laat de resultaten zien op de vier stellingen waarom er nagelaten zou kunnen
worden aan de eigen kinderen. Hierbij is duidelijk zichtbaar dat er omtrent stelling drie
weinig twijfel bestaat. 91% van de ondervraagden geeft aan het eens te zijn, vrijwel iedereen
wil nalaten aan de eigen kinderen omdat het hun eigen kinderen zijn.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Vrijstelling Verzorgdachterlaten
Samen opgebouwd
Eens
Oneens
Motief om na te laten aan de partner
42
Figuur 9 Mijn kinderen erven van mij omdat (2012)
Over de eerste twee stellingen zijn de meningen zeer verdeeld, de groepen die het eens en
oneens zijn bij beide stellingen bijna even groot. De eerste stelling duidt op
belastingbesparing als motief, en wordt minder vaak als bij de partner gekozen als motief
om na te laten. De tweede stelling sluit het meest aan bij het altruïsme. Verassend genoeg
zijn veel minder mensen het met dit motief eens wanneer het gaat om de kinderen in
vergelijking tot nalatenschappen aan de partner. De derde en vierde stelling sluiten niet
direct aan bij een van de motieven genoemd in de literatuur, maar er zou achter deze
stelling indirect het joy of giving of het altruïsme schuil kunnen gaan.
Overige verkrijgers
De overige mogelijke verkrijgers die in de enquête worden behandeld zijn de kleinkinderen,
broers/zussen, overige familieleden, vrienden en goede doelen. In het begin van deze
paragraaf is al naar voren gekomen dat er zeer weinig ondervraagden willen nalaten aan
deze verkrijgers. De vragen met betrekking tot de motieven achter deze nalatenschappen
zijn door een zeer geringe groep mensen ingevuld (minder dan 20 personen), en daardoor
bieden de antwoorden op deze vragen naar mijn mening te weinig zekerheid om er
conclusies aan te kunnen verbinden. Daarbij maak ik een uitzondering voor de goede doelen.
Ondanks dat slechts 14 mensen na willen laten aan een goed doel, geeft de uitkomst van
één stelling toch enige zekerheid. Op de stelling Een goed doel erft van mij omdat: Omdat ik
iets wil nalaten dat nuttig is voor de maatschappij wordt door 13 van de 14 ondervraagden
antwoord 4 of 5 gegeven. Bijna de hele groep wil nalaten aan een goed doel omdat dit ten
goede komt aan de maatschappij.
In de enquête zijn bij verschillende mogelijke verkrijgers exact dezelfde stellingen of
stellingen met een gelijk achterliggend motief aan bod gekomen. Zo sluit de stelling Mijn
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Vrijstelling Geld nodig Kinderen mijnkinderen zijn
Genegenheid
Eens
Oneens
Motief om na te laten aan de eigen kinderen
43
partner erft van mij omdat: Ik mijn partner goed verzorgd wil achterlaten aan bij het
altruïsme net zoals de stelling: Mijn kinderen erven van mij omdat: Mijn kinderen het geld
hard nodig hebben dat doet. In de enquête komen zo twee stellingen met hetzelfde
achterliggende motief bij vier verschillende groepen verkrijgers aan bod en één stelling bij
twee verkrijgers.
Figuur 10 Welk percentage van de participanten is het eens met de motieven om na te laten aan de verkrijgers (2012)
In figuur 10 heb ik deze motieven die bij meerdere verkrijgers aan bod kwamen
samengenomen en gekeken hoeveel participanten het eens zijn met de stellingen. Hieruit is
af te lezen dat, meer dan bij de andere verkrijgers, het motief om na te laten aan de partner
het altruïsme is. Daarnaast is ook een groter deel van de participanten het eens om na te
laten aan de partner vanwege de vrijstelling die daarbij van toepassing is, dan bij de overige
verkrijgers. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat de partnervrijstelling
aanzienlijk hoger is dan de vrijstelling voor de andere verkrijgers.73 Het belastingvoordeel,
dat te behalen is door gebruik te maken van de vrijstelling door na te laten aan de kinderen
of de andere familieleden, is daardoor veel kleiner dan het geval is wanneer er wordt
nagelaten aan de partner. In figuur 10 is ook te zien dat een ruime meerderheid het eens is
om vermogen na te laten aan zowel de kinderen (71%) als de kleinkinderen (80%) omdat ze
genegenheid hebben gegeven.
4.3.3 Motieven om vermogen na te laten
Los van de vraag of er een testament aanwezig is, zijn er in de enquête nog een zestal
stellingen opgenomen met betrekking tot motieven achter nalatenschappen. Ook bij deze
stellingen geven de participanten aan in welke mate ze het eens zijn met de stellingen.
73
Artikel 32 lid 1 Successiewet 1956.
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Genegenheid Vrijstelling Altruisme
Partner
Kind
Kleinkind
Broers/Zussen
Motief om na te laten aan de verschillende verkrijgers
44
De eerste stelling is: Als er bepaalde personen zijn die goed voor mij zorgen op mijn oude
dag of mij meer aandacht geven, dan wil ik hen graag een (groter) deel van mijn erfenis
nalaten. Deze stelling sluit aan bij het beloningsmotief, omdat de verkrijger (meer) zal
verkrijgen als beloning voor de extra tijd en zorg deze besteed aan de erflater.
De tweede stelling: Ik wil aan mijn naaste verwanten een (deel van mijn) erfenis nalaten
ongeacht het feit of deze personen nu wel of niet voor mij zorgen of aandacht aan mij
schenken (op mijn oude dag) geeft bijna het tegenovergestelde van de eerste stelling. De
eerste en de tweede stelling sluiten elkaar niet volledig uit omdat de eerste stelling ook
betrekking kan hebben op de omvang van de erfenis. Zo is het mogelijk om meer na te laten
aan personen als beloning en daarnaast los van de geboden zorg, bepaalde personen altijd
een deel van de erfenis toe te kennen.
De derde stelling richt zich op de invloed van de financiële positie van de verkrijger: Naaste
verwanten die er financieel slechter voorstaan wil ik een groter deel van mijn erfenis
nalaten dan aan naaste verwanten die financieel hun zaken goed op orde hebben. Deze
stelling sluit aan bij nutsmaximalisatie. Zoals in hoofdstuk 2 al naar voren is gekomen halen
mensen met een groter vermogen minder nut uit één extra euro inkomen dan mensen met
een lager vermogen. Daardoor zou er een grotere nutstoename gerealiseerd worden
wanneer verwanten die er financieel slechter voorstaan meer zouden verkrijgen dan
verwanten die er financieel beter voorstaan.
De vierde stelling is de eerste waarbij rechtstreeks gevraagd wordt naar het nut dat de
erflater ervaart van het nalaten van vermogen. De wetenschap dat ik mijn erfgenamen
verzorgd kan achter laten, geeft mij een gelukzalig gevoel. Door het nut van de erflater te
koppelen aan het verzorgd achterlaten van de erfgenamen wordt aangesloten bij het
altruïstisch motief. Eerdere stellingen die aansloten bij dit motief hadden alleen als functie te
verklaren met welke reden bepaalde groepen nalatenschappen verkregen. Bij deze stelling
gaat het juist om het nut dat de erflater haalt uit het verzorgd nalaten van zijn erfgenamen.
De vijfde stelling: Ik heb geen vooropgesteld plan om een erfenis na te laten. Deze stelling
is opgenomen in de enquête als aanvulling op de DHS vragen. In de DHS is er alleen gevraagd
naar een vooropgezet plan ten opzichte van de kinderen. Daardoor werd alleen de omvang
van de groep die onbedoeld zou nalaten aan de kinderen bekend. Met deze stelling in de
enquête kunnen we achterhalen hoeveel onbedoelde nalatenschappen er in totaal
voorkomen. Tevens kan er met deze vraag gecontroleerd worden of de mensen die eerder
aangaven een testament te hebben, ook aangeven een vooropgesteld plan hebben om na te
laten.
De laatste stelling van deze paragraaf: Ik ben niet van plan om een erfenis na te laten is net
als de vijfde stelling een uitbreiding op een vraag uit de DHS. Daar werd gevraagd of er
bewust voor wordt gekozen om de kinderen uit te sluiten van een erfenis. In onze eigen
enquête is de vraag uitgebreid zodat duidelijk wordt wie bewust geen erfenis willen nalaten
aan welke personen dan ook.
45
Figuur 11 Eens of oneens met het motief om vermogen na te laten(2012)
De antwoorden wijzen uit dat een grote meerderheid aansluit bij het beloningsmotief (73%)
en dat een iets kleinere meerderheid (59%) het eens is met de tweede stelling, dat ongeacht
de geboden zorg bepaalde personen altijd tot de verkrijgers behoren. De resultaten geven
hiermee aan dat de twee stellingen elkaar inderdaad niet uitsluiten. De meerderheid van de
participanten zal waarschijnlijk dus ongeacht de geboden zorg aan de naaste verwanten
vermogen na laten. Maar naast het vermogen dat wordt nagelaten ongeacht de geboden
zorg, wordt er ook waarde gehecht aan de geboden zorg waardoor sommige personen een
(groter) deel van de nalatenschap zullen verkrijgen.
In figuur 11 is ook zichtbaar dat de meerderheid (63%) van de erflaters niet van plan is om
de verwanten die er slechter voorstaan meer na te laten dan de verwanten die er financieel
goed voorstaan. Door de meerderheid wordt de nutstijging die de verkrijger ervaart niet als
doorslaggevend beschouwd om meer na te laten aan de mensen die uit een erfenis meer
nut zouden halen. De meerderheid vindt het dus niet belangrijk om hun nalatenschap zo te
verdelen onder hun verwanten waardoor een maximale nutstijging bij de verkrijgers bereikt
zou worden. Er lijkt dus onder de participanten een voorkeur te zijn om het vermogen gelijk
te verdelen.
Een zeer duidelijke uitkomst komt naar voren bij de vierde stelling die aansluit bij het
altruïstische motief, 81% is het namelijk eens met de stelling. Dit geeft aan dat er door de
erflater nut wordt gehaald uit het nalaten van vermogen wanneer de erfgenamen daardoor
verzorgd achter worden gelaten. Dit laat wel de vraag open of een nalatenschap die te klein
is om de erfgenamen verzorgd achter te laten ook tot een nut verhoging bij de erflater leidt.
Bijna evenveel mensen zijn het oneens (47%) als eens (53%) met de vijfde stelling waarmee
ze aangeven geen vooropgesteld plan hebben. Als we de meest “oneens” groepen
(antwoord 0 en 1) vergelijken met de meest “eens” groepen (antwoord 4 en 5) blijkt dat
deze antwoorden zelfs even vaak voorkomen. Hieruit blijkt dat het verschil tussen eens en
oneens gemaakt wordt door de mensen die niet sterk voor of tegen zijn. Opmerkelijk is dat
de verdeling wel of geen testament bijna exact andersom is (54% wel en 46% geen
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Beloning Ongeacht Financiëlesituatie
Verzorgd Geen plan Niet vanplan
Eens
Oneens
Motieven om vermogen na te laten
46
testament). Dit resultaat gaat niet samen met de veronderstelling waar ik in paragraaf 4.3.1
van ben uitgegaan dat mensen met een testament bewust, dus met een vooropgesteld plan,
vermogen zullen nalaten. Dit komt ook naar voren na de bestudering van de antwoorden op
deze stelling gegeven door alleen de mensen met een testament. 44% van de mensen met
een testament geeft aan het eens te zijn met de stelling en daarmee geven ze aan geen
vooropgesteld plan te hebben. Dat er tegenstrijdige antwoorden zijn gegeven door
meerdere participanten blijkt ook uit vergelijkingen van antwoorden op verschillende andere
stellingen uit de enquête. Meerdere participanten geven bijvoorbeeld aan geen plan te
hebben een erfenis na te laten, en tevens geven ze eerder in de enquête aan dat de
kinderen of de partner zullen erven. Het zou kunnen dat mensen zonder plan weten dat ze
zullen nalaten aan de partner en de kinderen omdat de wettelijke verdeling van toepassing
zal zijn. Maar ook dan is er eigenlijk sprake van een vooropgesteld plan want ze laten bewust
na aan de kinderen en de partner. Vergissingen van participanten zouden ook de oorzaak
kunnen zijn van deze tegenstrijdige antwoorden bijvoorbeeld door de dubbele ontkenning in
de vraagstelling.
Met de antwoorden op stelling vijf kan ik bekijken welk deel van de mensen zonder
testament toch bedoeld vermogen wil nalaten. Eerder in paragraaf 4.3.1 heb ik al
aangegeven dat ook zonder testament bedoeld kan worden nagelaten. Zonder testament
zullen namelijk de goederen vererven volgens een wettelijke vastgelegde volgorde. 47% van
de participanten zonder testament geeft wel aan het oneens te zijn met stelling dat ze geen
vooropgesteld plan hebben. Deze groep zal dus bedoeld vermogen nalaten zonder dat ze
een testament hebben opgesteld.
De antwoorden op stelling zes komen sterk overeen met de resultaten uit de DHS. De
stelling toont aan dat er maar weinig participanten zijn die geen erfenis willen nalaten. 86%
van de ondervraagden geeft aan dat ze het met de stelling oneens zijn, zelfs 40% geeft aan
het zeer oneens te zijn met de stelling. Uit de DHS kwam al naar voren dat er zeer weinig
mensen met kinderen (<3%) bewust niet willen nalaten aan de eigen kinderen.
Daarnaast heb ik de antwoorden van de mensen zonder kinderen apart bekeken om
erachter komen of zij anders denken over dezelfde stellingen. Er zijn weinig verschillen te
zien tussen de antwoordpercentages van alle participanten en de antwoorden van mensen
zonder kinderen. De personen zonder kinderen geven aan het vaker eens te zijn met het
beloningsmotief (84% tegenover 73%) en minder vaak eens te zijn met de vierde stelling die
overeenkomt met een altruïstisch motief (73% tegenover 81%). Daarnaast komt er geen
verschil naar voren komt tussen de groepen aangaande het hebben van een vooropgezet
plan om na te laten. Bij de stelling over het bewust niet nalaten van een erfenis blijkt dat de
percentages van de twee groepen zelfs precies hetzelfde zijn. Uit de resultaten van deze
enquête blijkt dus niet dat mensen zonder kinderen minder vaak een erfenis wensen na te
laten en ook dat ze even vaak een vooropgezet plan hebben als mensen met kinderen.
47
4.4 Schenkingen, de verkrijgers, omvang en de motieven
4.4.1 De verkrijgers van schenkingen
In de enquête zijn meerdere vragen opgenomen die, net zoals bij de vragen over erfenissen,
inzicht moeten verschaffen over wie de begunstigden zijn en met welk motief er geschonken
wordt. Daarnaast is er bij de schenkingen ook aandacht uitgegaan naar de omvang van de
schenkingen per verkrijger. De paragraaf wordt afgesloten met stellingen over motieven die
mensen hebben om nu, dan wel in de toekomst zouden hebben om te schenken.
Ik begin echter met de eerste vraag over schenkingen: Schenkt u aan uw naasten
(bijvoorbeeld aan uw kinderen, andere familieleden of vrienden)? Van de participanten
geeft 66% aan niet te schenken aan naasten. De mensen die wel schenken wordt gevraagd
om aan te geven of ze incidenteel of regelmatig schenken. De 34% die wel schenkt wordt zo
verdeeld in twee groepen waarvan de groep incidentele schenkers bijna twee keer zo groot
is als de groep die regelmatig schenkt. Doordat de vervolgvragen, met betrekking tot de
mogelijke verkrijgers en de omvang van de verkrijging, aan beide groepen afzonderlijk
worden gesteld worden sommige vragen door een zeer kleine groep mensen beantwoord.
Omdat de vragen aan de incidentele en de regelmatige schenkers gelijk zijn, heb ik ervoor
gekozen om de vragen van de twee groepen waar mogelijk samen te nemen. Dit heb ik in
figuur 12 ook gedaan, in deze figuur is te zien hoeveel procent in totaal schenkt aan de zeven
groepen van verschillende mogelijke verkrijgers. Alle percentages bij elkaar opgeteld leiden
tot een som die groter is dan 100%. Dit komt doordat, participanten weliswaar niet kunnen
aangeven zowel incidenteel als regelmatig te schenken, wel kunnen aangeven aan meerdere
groepen verkrijgers te schenken.
Figuur 12 Schenkingen aan de mogelijke verkrijgers (2012)
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
40,0%
50,0%
60,0%
70,0%
Schenkingen
Schenkingen
48
Aan de kinderen wordt veruit het vaakst geschonken. Uit de DHS bleek al dat 14% van de
participanten aan de kinderen schenkt, van de participanten in ons onderzoek schenkt nog
een groter deel aan de kinderen, namelijk 27%.
In figuur 13 heb ik vervolgens alleen de participanten meegenomen die aangeven te
schenken. Hieruit kan ik aflezen aan welke personen incidenteel en aan wie regelmatig
geschonken wordt door de 34% van de participanten die aangeven te schenken.
Figuur 13 Aan welke naasten wordt vermogen geschonken (2012)
Uit figuur 13 kan ik afleiden dat er aan alle verkrijgers vaker incidenteel dan regelmatig
vermogen wordt geschonken. Alleen bij de ouders is dit niet met zekerheid te zeggen, in de
enquête is namelijk niet gevraagd naar incidentele schenkingen aan de ouders. Het verschil
tussen incidentele en regelmatige is bij schenkingen aan de kinderen het grootst. Van de
mensen die schenken geeft 55% aan incidenteel te schenken en 25% geeft aan regelmatig te
schenken aan de kinderen. Aan de andere verkrijgers wordt veel minder vaak geschonken,
zowel incidenteel als regelmatig, dan aan de kinderen. Waar eerder in paragraaf 4.3.1 is
gebleken dat er voornamelijk vermogen wordt nagelaten aan de partner, blijkt nu dat er
voornamelijk wordt geschonken aan de kinderen en zeer zelden aan de partner. Daarnaast
wordt er door 57% van de mensen, die wel schenken maar die niet aan de kinderen
schenken, aangegeven dat ze niet schenken aan de kinderen omdat ze geen kinderen
hebben. Bijna alle mensen die schenken en die kinderen hebben geven dus aan wel te
schenken aan de kinderen (90%). Bij de kleinkinderen wordt door veel mensen aangegeven
dat er niet kan worden geschonken omdat ze geen kleinkinderen hebben. Maar in
tegenstelling tot de kinderen wordt er aan de kleinkinderen, ook door de mensen die ze wel
hebben, zelden vermogen geschonken. Opmerkelijk is dat er wel vaak wordt geschonken aan
personen die vallen in de restcategorie. Deze categorie bestaat uit personen die niet vallen
onder de eerder genoemde categorieën. Deze groep zou onder meer kunnen bestaan uit
verre familie zoals neven en nichten, maar ook goede doelen kunnen tot deze categorie
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
40,0%
50,0%
60,0%
Ja, incidenteel
Ja, regelmatig
Incidentele en regelmatige schenkingen aan naasten
49
behoren. Bij de vragen over erfenissen werd apart gevraagd hoeveel mensen na zouden
laten aan goede doelen. Deze vraag ontbreekt bij schenkingen dus zouden de goede doelen
onder de restcategorie vallen. Uit de enquête komt naar voren dat 29% van de groep die
incidenteel schenkt, schenkt aan een persoon uit deze restcategorie. Bij de regelmatige
schenkers ligt het percentage nog hoger, namelijk 48% van de mensen die regelmatig
schenken schenkt aan personen of instellingen die onder de restcategorie vallen.
4.4.2 De omvang van schenkingen
In navolging op de vragen over de verkrijgers van schenkingen is ook gevraagd per groep van
mogelijke verkrijgers naar de omvang van de schenkingen. Bij schenkingen aan partners
blijkt de omvang nooit groter te zijn dan € 2.000 op één uitzondering na. Eén persoon geeft
aan tussen de twee en de vijfduizend euro te schenken aan de partner. Alle anderen
schenken ofwel maximaal € 2.000 of het van schenkbelasting vrijgestelde bedrag dat voor
schenkingen aan de partner € 2.057 bedraagt.74 Aan de kinderen wordt ook door vrijwel
iedereen het vrijgestelde bedrag of maximaal € 2.000 geschonken (86%). Slechts 14% van de
ondervraagden geeft aan meer te schenken dan € 2.000. Doordat het vrijgestelde bedrag
voor schenkingen aan kinderen€ 5.141 bedraagt, zal ook een gedeelte van de mensen die
aangeeft het vrijgestelde bedrag te schenken meer dan € 2.000 kunnen schenken aan de
kinderen.75 Bij de groep die incidenteel schenkt aan de kinderen zou er daarnaast nog een
eenmalige verhoging van de vrijstelling kunnen worden gebruikt. Als de kinderen voldoen
aan de eisen voor deze eenmalig verhoogde vrijstelling zouden 20% van de incidentele en
33% van de regelmatige schenkingen (dan wel eenmalig) een omvang kunnen hebben van €
24.676 of € 51.407 in plaats van € 5.141.76 De omvang van de schenkingen gedaan aan de
kleinkinderen, broers/zussen, ouders, vrienden en aan de restcategorie is in de meeste
gevallen niet meer dan € 2.000. Daarbij valt wel op dat zeer zelden het vrijgestelde bedrag
aan deze groepen wordt geschonken. Dit is bij de restcategorie te verklaren als er wordt
geschonken aan een goed doel dat kwalificeert als ANBI.77 In dat geval is een schenking van
het vrijgestelde bedrag niet mogelijk omdat alle schenkingen aan ANBI’s zijn vrijgesteld.78
4.4.3 De motieven om te schenken
De vragen over de motieven achter schenkingen zijn niet verbonden aan de hiervoor
behandelde categorieën verkrijgers. Wel worden de vragen over de motieven apart gesteld
aan de mensen die nu al schenken en aan de mensen die nu nog niet schenken maar die dit
74
Artikel 33 lid 1 onderdeel 7 Successiewet 1956. 75
Artikel 33 lid 1 onderdeel 5 Successiewet 1956. 76
Hierbij gaat het om een eenmalige verhogingen van de vrijstelling tot € 24676 of € 51407onder de voorwaarde genoemd in artikel 33 lid 1 onderdeel 5 Successiewet 1956. 77
Artikel 5b Algemene wet inzake rijksbelastingen 78
Artikel 33 lid 1 onderdeel 4 Successiewet 1956
50
in de toekomst van plan zijn. De vragen zijn Waarom schenkt u?/Waarom bent u van plan
te gaan schenken? Telkens gevolgd door een stelling waarop op een schaal van 0 tot 5 kan
worden aangegeven in welke mate de ondervraagden het met deze stelling eens of oneens
zijn.
De eerste stelling: Schenken geeft mij een goed gevoel, sluit aan bij het joy of giving motief.
Wanneer de schenker aangeeft het eens te zijn met de stelling, en aansluit bij het joy of
giving motief, zou zijn nut moeten stijgen ongeacht de uitwerking die de schenking heeft op
de verkrijger. Omdat de stellingen in de enquête elkaar niet uitsluiten zou de schenker het
met deze stelling eens kunnen zijn maar ook met een andere stelling. Daardoor zou een
donor met een altruïstisch motief het ook eens kunnen zijn met deze stelling. De schenker
ontleent dan nut aan de nutstijging van de verkrijger, en het schenken geeft hem (indirect)
ook een goed gevoel. Welk van de twee motieven dan de doorslag geeft om te schenken kan
niet uit de data worden gehaald. Met de stellingen kan dus alleen bekeken worden welke
motieven van invloed zijn op de beslissing om wel of niet te gaan schenken.
De tweede stelling: Vanuit de behoefte om de personen aan wie ik schenk te verzorgen,
sluit aan bij het altruïstische motief.
De derde stelling: Vanuit een dringende morele verplichting. Mijn naasten hebben de
financiële middelen nodig om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, gaat ook over
het verzorgd achterlaten van naasten. Maar hier is niet het altruïsme het achterliggende
motief maar de morele verplichting.
Bij de vierde stelling: Omdat ik het geld (dan) niet meer zelf nodig heb, is er voor de eerste
keer een mogelijk verschil zichtbaar tussen de antwoorden van de groep schenkers en de
toekomstige schenkers. De mensen die in de toekomst pas zullen gaan schenken kan het
namelijk erg lastig zijn om nu deze vraag al te beantwoorden waar de huidige schenkers met
zekerheid een antwoord kunnen geven op deze stelling. Daarnaast kunnen de toekomstige
schenkers er in de toekomst voor kiezen pas over te gaan op het doen van schenkingen
wanneer ze het geld zelf niet meer nodig hebben.
De vijfde stelling: Besparing van erfbelasting, sluit niet aan bij één van de vier motieven die
genoemd worden in de economische literatuur. Het besparen van erfbelasting zie ik meer als
een nevenmotief want ik ga er niet van uit dat mensen alleen op basis van dit motief
vermogen zullen overdragen aan anderen. Het motief geeft wel aan dat er sprake is van een
verstoring, in dit geval veroorzaakt door de erfbelasting. Zo zullen mensen die al besloten
hebben hun vermogen te willen overdragen aan hun naasten krachtens erfrecht (met welke
reden dan ook) kunnen besluiten dit vanwege de verstoring niet te doen. Ze zouden dan
bijvoorbeeld ervoor kunnen kiezen om jaarlijks vermogen te schenken om zo erfbelasting te
besparen. Mensen die aangeven het met deze stelling eens te zijn schenken dus (mede) om
minder belasting af te moeten dragen. Maar naast dit motief zal altijd een ander motief
aanwezig zijn dat verklaard waarom er vermogen wordt overgedragen aan de verkrijger.
De antwoorden op de vijf stellingen, van zowel de huidige schenkers als de toekomstige
schenkers, heb ik verwerkt in figuur 14
51
Figuur 14 De stellingen over motieven om te schenken waarmee de huidige en de toekomstige schenkers en de mate waarin ze het eens zijn (2012)
Uit figuur 14 is op te maken dat een meerderheid van zowel de huidige als de toekomstige
schenkers het eens is met meerdere stellingen. Omdat bijna alle participanten het eens zijn
met meerdere stellingen is er, net als bij nalatenschappen, sprake van meerdere motieven
die leiden tot het schenken van vermogen. Verder blijkt dat het joy of giving en het altruïsme
zeer vaak belangrijk gevonden worden. En dat er bij twee stellingen een duidelijk verschil is
terug te vinden tussen de antwoorden van de huidige schenkers en de toekomstige. Dit zijn
de stellingen Omdat ik het geld (dan) niet meer zelf nodig heb, en Besparing van
erfbelasting. Bij de stelling Omdat ik het geld (dan) niet meer zelf nodig heb kunnen de
verschillen optreden doordat mensen later in hun carrière meer verdienen en doordat de
uitgaven op latere leeftijd afnemen.79 Daardoor zouden de toekomstige schenkers ervan uit
kunnen gaan dat ze, wanneer ze op latere leeftijd gaan schenken, het geld zelf niet meer
nodig hebben. Toekomstige schenkers zouden, zoals ik al eerder heb aangegeven, ook
kunnen wachten op het moment dat ze het geld zelf niet meer nodig hebben voordat ze
overgaan tot het doen van schenkingen. De huidige schenkers zouden nu waarschijnlijk zelf
het geld ook kunnen gebruiken maar kiezen ervoor om hun vermogen liever te besteden aan
anderen. De antwoorden op deze stelling zijn wel een indicatie dat de gederfde Btw- en Vpb-
inkomsten, die het CPB berekent heeft voor nalatenschappen, mee zullen vallen bij
schenkingen omdat veel mensen aangeven pas te willen gaan schenken als ze het geld zelf
niet meer nodig (denken te) hebben.80
Ook bij de laatste stelling Besparing van erfbelasting is een verschil tussen de huidige en de
toekomstige schenkers zichtbaar. Van de mensen die nu al schenken geeft 73% aan dat ze
niet schenken om erfbelasting te besparen, 68% van de toekomstige schenkers geeft echter
aan wel te gaan schenken om erfbelasting te besparen. Het verschil tussen de antwoorden
79
De Beer, 2007, p. 299. 80
De berekening en de beredenering van het CPB zijn aan bod gekomen in paragraaf 2.3.2
0,00%
10,00%
20,00%
30,00%
40,00%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
90,00%
Joy ofgiving
Altruïsme Dringendemorele
verplichting
Geld nietnodig
Besparingerfbelasting
Schenkers
Toekomstige schenkers
Motieven van huidige en toekomstige schenkers
52
van de huidige en de toekomstige schenkers is te verklaren. De toekomstige schenkers zien
een mogelijkheid om hun vermogen te verkleinen, waardoor er minder zal overgaan
krachtens erfrecht, door te schenken. Een groot deel van de huidige schenkers zal nu
waarschijnlijk nog geen vermogen schenken om zo de nalatenschap te verkleinen, omdat ze
waarschijnlijk nog te jong zijn om bezig te zijn met hun nalatenschap.81 Wanneer mensen
een hogere leeftijd bereiken is het aannemelijk dat ze wel het nut inzien van het schenken
van vermogen om erfbelasting te besparen. Ik verwacht daarom ook dat, ook uit de groep
van huidige schenkers, een hoger percentage het op een latere leeftijd wel eens zal zijn met
de stelling.
Daarnaast zijn er drie participanten die aangeven het alleen eens te zijn met de laatste
stelling. Alle drie de personen geven hiermee aan in de toekomst te willen gaan schenken
met maar één bedoeling, het besparen van erfbelasting. Er kan natuurlijk ook een ander
motief aanwezig zijn welke niet is opgenomen in de enquête. En daarnaast is het wel zo dat
alle drie de participanten wel een motief hebben om vermogen na te laten. Zoals ik eerder al
aangaf is belastingbesparing niet de reden om vermogen over te dragen aan de verkrijgers,
maar het is dus in sommige gevallen wel de enige reden om vermogen te schenken.
De laatste stelling uit de enquête die is voorgelegd aan de huidige en toekomstige schenkers
is: Betekent schenken voor u dat u iets moet laten wat u anders zou hebben gedaan. De
mensen die nu al schenken zijn het bijna allemaal niet eens met deze stelling (82%). De
meerderheid van de toekomstige schenkers is het ook niet eens (59%), maar het antwoord
weet ik niet wordt ook veel gegeven (22%). Dit is logisch omdat het moeilijk is in te schatten
of je in de toekomst iets moet laten, door het maken van toekomstige schenkingen. Uit de
data blijkt dat het schenken van vermogen bij een grote meerderheid niet ten koste zal gaan
of gaat van eigen consumptie. Dit sluit aan bij eerdere bevindingen dat schenkingen niet
vaak ten koste zullen gaan van Btw- en Vpb-inkomsten.
4.5 Verstoring van schenk- en erfbelasting
De laatste enquêtevragen uit het eigen onderzoek die gebruikt worden in dit onderzoek
gaan over het tarief van de schenk- en erfbelasting. Er zijn namelijk nog vier stellingen
opgenomen in de enquête die rechtstreeks vragen of het handelen van de participanten
verandert, mocht het tarief veranderen. En ook is er één stelling opgenomen over de hoogte
van de vrijstelling. Deze stellingen zijn voorgelegd aan alle participanten, toch zijn het aantal
gegeven antwoorden niet gelijk. Net als bij sommige andere enquêtevragen is gebleken dat
niet alle participanten die de vraag hadden moeten beantwoorden ook daadwerkelijk
antwoord hebben gegeven. Desondanks is op deze vijf stellingen door ongeveer 180
81
De gemiddelde leeftijd van de participanten is 44 jaar. De gemiddelde leeftijd is slechts een schatting omdat er niet is gevraagd naar de exacte leeftijd van de participanten.
53
personen antwoord gegeven. De vier stellingen omtrent het tarief zijn de volgenden:
1. Naarmate het tarief van de schenkbelasting stijgt zal ik minder schenken
2. Naarmate het tarief van de schenkbelasting daalt zal ik meer schenken
3. Naarmate het tarief van de erfbelasting stijgt, zal ik minder nalaten
4. Naarmate het tarief van de erfbelasting daalt zal ik meer nalaten
De antwoordmogelijkheden zijn:
1. Eens. Mensen die dit antwoord geven zijn gevoelig voor tariefveranderingen. Ze passen
hun handelen aan wanneer het tarief daalt of stijgt.
2. Oneens. De mensen die aangeven het oneens te zijn met één of meerdere stellingen
zouden ongevoelig kunnen zijn voor tariefveranderingen. Het is ook mogelijk dat deze
mensen aangeven hun gedrag niet te veranderen omdat ze helemaal niet van plan zijn om te
schenken of vermogen na te laten ongeacht het tarief dat van toepassing is.
3. Geen mening. De mensen zonder mening heb ik niet meegenomen in de resultaten.
De data heb ik verwerkt en de resultaten zijn te zien in figuur 15.
Figuur 15 Passen mensen hun gedrag aan wanneer het tarief van de schenk- en erfbelasting verandert
In figuur 15 is zichtbaar dat meer mensen van plan zijn te anticiperen op tariefveranderingen
in de schenkbelasting dan in de erfbelasting. Hieruit blijkt dat het doen van schenkingen een
meer elastische activiteit is dan het nalaten van vermogen. In de literatuur kwam al aan bod
dat het doelmatig is om inelastische activiteiten te belasten. Het belasten van erfrechtelijke
verkrijgingen is dus doelmatiger dan het belasten van schenkingen. Daarnaast blijkt ook dat
er meer mensen reageren op een stijgend tarief en dat mensen hun gedrag minder vaak
aanpassen wanneer er sprake is van een tariefverlaging. Dit geldt voor schenkingen en
nalatenschappen. In paragraaf 2.2.5.2 heb ik al beschreven welke gevolgen een
tariefverhoging van de schenk- en erfbelasting in theorie zouden kunnen hebben. Uit de
theorie bleek dat er minder vaak of minder vermogen zou worden verschoven krachtens
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Tarief daalt:Meer schenken
Tarief stijgt:Minder schenken
Tarief daalt:Meer nalaten
Tarief stijgt:Minder nalaten
Eens
Oneens
Invloed van het tarief van de schenk- en erfbelasting
54
schenk- en erfrecht na een tariefverhoging. De gedragsveranderingen zouden theoretisch
moeten optreden bij mensen die schenken of nalaten met een van de volgende motieven:
joy of giving (als ze waarde hechten aan hun netto opoffering), altruïstische en het
strategische motief. Mensen die onbedoeld nalaten zullen hun gedrag niet veranderen. Aan
de hand van de enquête is te controleren of dit in de praktijk ook het geval is. Dit kan door te
kijken naar de motieven die eerder in de enquête gegeven zijn door mensen die nu
aangeven gevoelig te zijn voor tariefstijgingen.
Bij schenkingen is zowel het joy of giving als het altruïsme aan bod gekomen. Ik heb gekeken
of het gedrag verandert van mensen die aangeven te (willen gaan) schenken met één of
beide motieven. In figuur 16 is te zien dat een meerderheid van de mensen, die eerder
aangaf te schenken of te willen gaan schenken met een joy of giving/ altruïstisch motief,
minder zal gaan schenken als het tarief van de schenkbelasting wordt verhoogd.
Figuur 16 Invloed van een tariefstijging van de schenkbelasting op mensen die schenken of willen gaan schenken met als motief het altruïsme of het joy of giving (2012)
De rode balk geeft aan hoeveel procent van de mensen zijn gedrag niet zal aanpassen na een
tariefverhoging. Uit de figuur is de conclusie te trekken dat de meerderheid, van de mensen
die schenkt met als motief het altruïsme of het joy of giving, wel zijn gedrag zal aanpassen
wanneer het tarief wordt verhoogd.
Eenzelfde vergelijking als bij schenkingen heb ik gemaakt voor nalatenschappen. Bij de
nalatenschappen werd eerder al gevraagd naar het beloningsmotief en het altruïsme.
Daarnaast heb ik ook gekeken naar de antwoorden van de mensen die aangaven geen plan
te hebben en de mensen die aangaven niet van plan te zijn om een erfenis na te laten. Dit
om te controleren of mensen die volgens de theorie niet zouden moeten reageren op
tariefverhogingen ook daadwerkelijk hun gedrag niet veranderen.
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
40,0%
50,0%
60,0%
70,0%
Joy of giving Altruïsme Joy of giving(toekomst)
Altruïsme(toekomst)
Minder schenken
Geen invloed
Invloed hoger belastingtarief op mensen die willen schenken
55
Figuur 17 Invloed van een tariefstijging van de erfbelasting op mensen die willen nalaten (2012)
Net als in figuur 15 komt uit een vergelijking tussen figuur 16 en 17 naar voren dat veel
minder mensen zich laten beïnvloeden door het belastingtarief als het gaat om hun
nalatenschap. In overeenstemming met de theorie reageren er meer mensen, die bewust
vermogen nalaten, op de tariefverhoging ten opzichte van mensen die aangeven geen plan
te hebben of niet van plan zijn om vermogen na te laten. Maar een aanzienlijk deel van
zowel de mensen zonder plan (28%) als de mensen die niet van plan zijn vermogen na te
laten (23%) geeft aan na een tariefverhoging minder na te willen laten.
De in de theorie geschetste veranderingen blijken niet overeen te komen met de
gedragsveranderingen die in de praktijk te verwachten zijn als het tarief van de schenk- en
erfbelasting wordt verhoogd. Want zelfs mensen die niet van plan zijn om na te laten geven
aan beïnvloed te worden door tariefveranderingen. En ook een deel van de mensen zonder
plan om vermogen na te laten geeft aan gevoelig te zijn voor tariefstijgingen.
De laatste stelling in dit hoofdstuk is: Naarmate de vrijstelling van schenkbelasting hoger is,
zal ik meer schenken. De uitkomst van deze stelling zou redelijk overeen moeten komen
met de uitkomst op de stelling Naarmate het tarief van de schenkbelasting daalt zal ik meer
schenken. Want door een hogere vrijstelling daalt de effectieve belastingdruk wat in
redelijke mate overeenkomt met een verlaagd belastingtarief. 63% van de participanten
geeft aan meer te schenken als de vrijstelling wordt verhoogd, en slechts 21% geeft aan niet
meer te gaan schenken. Eerder is al gebleken dat 48% meer zal gaan schenken als het tarief
van de schenkbelasting daalt.82 De participanten zien dus wel een verschil tussen de twee
stellingen. Omdat bijna alle schenkers eerder al hebben aangegeven < € 2.000 of het
vrijgestelde bedrag te schenken, is het denkbaar dat deze groep niet reageert op een
82
Zie figuur 15.
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
40,0%
50,0%
60,0%
Altruïsme Strategisch Geen plan Niet van plan
Minder nalaten
Geen invloed
Invloed hoger belastingtarief op mensen die vermogen willen nalaten
56
tariefverlaging omdat ze altijd vrijgesteld schenken. Dit zou verklaren waarom er minder
participanten meer gaan schenken bij een lager tarief, dan bij een hogere vrijstelling.
4.6 Conclusie
De door ons opgezette enquête gebruik ik vooral als uitbreiding op de data uit de DHS. De
data uit de DHS is zeer betrouwbaar, door de enorme omvang van het onderzoek, maar gaat
slechts in beperkte mate in op de motieven die mensen hebben om vermogen te schenken
dan wel na te laten. Deze tekortkoming heb ik zo goed mogelijk proberen aan te vullen met
onze eigen enquête. Uit meerdere overeenkomende enquêtevragen heb ik kunnen opmaken
dat de resultaten van beide onderzoeken redelijk overeen komen. Ik ga er daarom in dit
onderzoek van uit dat de uitkomsten van ons eigen enquête, net als de resultaten van de
DHS, representatief zijn voor de Nederlandse bevolking.
Naast het belang van de vragen die in beide onderzoeken voor komen zijn vooral de
specifieke vragen over de motieven van belang voor mijn onderzoek. Uit de data komt voor
het eerst, en ook meteen zeer duidelijk, naar voren dat mensen meerdere motieven hebben
om vermogen na te laten of te schenken. Bij nalatenschappen komen alle motieven
genoemd in de literatuur ook voor in de enquête. Een ruime meerderheid geeft zelfs aan
het zowel met het altruïsme, joy of giving en het beloningsmotief eens te zijn. Daarnaast zijn
er nog andere motieven die een rol spelen die niet genoemd worden in de literatuur. Een
belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de mogelijkheid om belasting te besparen. Zowel bij
erfenissen als bij schenkingen wordt de keuze beïnvloed door de schenk- en erfbelasting. Bij
erfenissen aan de partner of de kinderen wordt er waarde gehecht aan de mogelijkheid om
met de toepassing van vrijstellingen belasting te kunnen besparen. Bij erfenissen heeft
belastingbesparing alleen invloed op de bepaling van de mogelijke verkrijgers. Dit komt ook
naar voren bij de vraag waarom er aan goede doelen vermogen wordt nagelaten. Hierbij
geeft ook een meerderheid (61%) aan dat een goed doel een deel van de nalatenschap krijgt
omdat er dan geen belasting verschuldigd is.
Bij schenkingen heeft het belastingbesparingsmotief onder andere invloed op de omvang
van de schenkingen. Bijna iedereen geeft aan het vrijgestelde bedrag of maximaal € 2.000 te
schenken, wat redelijk overeen komt met het vrijgestelde bedrag voor de meeste verkrijgers.
Daarnaast blijkt een grote meerderheid van de toekomstige schenkers te willen gaan
schenken om zo erfbelasting te besparen. Opmerkelijk genoeg is dit bij de meerderheid van
de huidige schenkers geen motief om te schenken. De mogelijke reden waarom
belastingbesparing niet in de economische literatuur wordt genoemd als motief is omdat
belastingen worden gezien als oorzaak van verstoringen. Hoe groter de verstoring des te
vaker is te verwachten dat mensen rekening gaan houden met belastingbesparing, dus het is
een motief dat ontstaat wanneer er een verstoring is. Het motief kan toch beslissend zijn in
de keuze om over te gaan op het doen van schenkingen. Maar uit de data blijkt dat
belastingbesparing nooit het enige motief is waardoor mensen besluiten om hun vermogen
57
te verschuiven naar hun naasten. Uit de resultaten blijkt dat zelfs wanneer
belastingbesparing het enige motief is om te schenken, er wel een ander motief aanwezig is
om vermogen na te laten aan de naasten.
De grootste beperking van de DHS is dat er slechts werd gevraagd naar nalatenschappen en
schenkingen aan de kinderen. Uit de eigen enquête is echter gebleken dat de begunstigde
zowel bij nalatenschappen als bij schenkingen toch in de meeste gevallen de kinderen zijn.
Hierdoor komen de resultaten uit de DHS omtrent het aantal bedoelde en onbedoelde
nalatenschappen redelijk overeen met de resultaten uit de eigen enquête.
Aan de hand van meerdere enquêtevragen zijn links te leggen tussen praktijk en de
literatuur. Uit de enquête is bijvoorbeeld af te leiden of mensen met of zonder kinderen
verschillende voorkeuren hebben. Hiermee kan ik nagaan of de veronderstelling uit de
vergrijzingstudie van het CPB, dat mensen zonder kinderen minder vaak een voorkeur
hebben om vermogen na te laten, overeen komt met de resultaten uit de enquête. Uit de
resultaten blijkt dat mensen zonder kinderen niet minder vaak een voorkeur hebben en dat
de verwachting van het CPB niet overeenkomt met de resultaten uit de enquête.
Ook de gedragsveranderingen die ontstaan door verstoringen komen zowel in de enquête
als in de literatuur voor. Hier is wederom een verschil tussen de praktijk en de theorie
zichtbaar. Een verhoging van het tarief van de erfbelasting zou in theorie namelijk geen
reactie moeten veroorzaken bij mensen die geen plan hebben om na te laten en ook niet bij
mensen die niet willen nalaten. Er blijkt dat een deel van deze mensen toch aangeeft dat ze
hun gedrag willen aanpassen als het tarief wordt verhoogd. Dit komt niet overeen met de
reactie die verwacht werd in de literatuur, uitgaande van de literatuur is er hier sprake van
irrationeel gedrag. Dat mensen soms irrationeel handelen sluit aan bij de conclusie die werd
getrokken in het Mirrlees review, aan de hand van onderzoek van Rowlington & Mc Kay. De
uitkomst van het onderzoek was namelijk dat zelfs een groep die nooit in de heffing van
erfbelasting zou worden betrokken, omdat ze te weinig vermogen bezitten om na te laten,
toch sterk tegen de heffing van schenk- en erfbelasting zijn.83 Rationeel gezien zou deze
groep eerder positief tegenover de heffing staan op basis van onder andere het
draagkrachtbeginsel.
Er komen meerdere irrationele en tegenstrijdige antwoorden voor in de enquête. Zo geeft
44% van de mensen met een testament tevens aan geen vooropgesteld plan te hebben.
Meerdere participanten geven aan geen plan te hebben om een erfenis na te laten, en
tevens geven ze eerder in de enquête aan dat de kinderen of de partner zullen erven. Een
deel van deze mensen zou zich ervan bewust kunnen zijn dat ze, zonder vooropgezet plan,
zullen nalaten aan de partner en de kinderen omdat de wettelijke verdeling van toepassing
zal zijn.
De belangrijkste conclusie is dat de theorie en de praktijk niet altijd overeenkomen, maar in
de meeste gevallen verklaren theorieën uit de literatuur wel waarom en hoe mensen zich in
de praktijk zullen gedragen.
83
Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010, p. 749.
58
Hoofdstuk 5. Conclusie en aanbeveling
5.1 Rechtvaardigen argumenten die in de economische literatuur naar voren komen een
belastingheffing over schenkingen en nalatenschappen?
In de economische literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen welfaristische en niet-
welfaristische motieven. De welfaristische motieven om belasting te heffen zijn erop gericht
om maximale welvaart binnen de samenleving te realiseren. De maximale welvaart wordt
gemeten aan de hand van het nut van alle individuen. De inkomsten na belasting of de
uitgaven van een individu zijn samen met vrije tijd de maatstaven waaraan nut wordt
gemeten. Belastingheffingen verlagen in eerste instantie het nut van een individu, maar zijn
onmisbaar in de financiering van publieke goederen. Daarom is het binnen het welfarisme
vooral van belang om die grondslagen te belasten waardoor het nut zo min mogelijk
afneemt. Het nut kan afnemen doordat mensen, door de verstoring van een
belastingheffing, kiezen voor hun second best option. Daarom moet de heffing zo min
mogelijk verstoren en daarmee dus doelmatig zijn. Daarnaast is het, als er van afnemende
meeropbrengsten wordt uitgegaan, van belang dat een belastingstelsel voldoende inkomen
herverdeeld.
Er zijn meerdere argumenten die aangeven dat juist het heffen van schenk- en erfbelasting
bijdraagt aan het maximaliseren van de welvaart in de samenleving omdat daarmee
inkomen kan worden herverdeeld en de heffing tevens doelmatig is. Om dit te illustreren
heb ik ervoor gekozen om de Successiewet met de belasting op arbeid te vergelijken. Het
voordeel van schenk- en erfbelasting ten opzichte van belasting op arbeid is dat een
verstoring niet meteen zal leiden tot lagere arbeidsparticipatie. De second best option kan
namelijk ook inhouden dat er bijvoorbeeld meer geconsumeerd wordt en minder zal worden
geschonken. Daarnaast verkleint de schenk- en erfbelasting de afname van arbeidsinzet bij
de verkrijger. Een negatief effect van schenkingen en nalatenschappen is namelijk dat de
verkrijger vermogen ontvangt waardoor zijn arbeidsinzet afneemt. Schenkingen en
erfenissen zwaarder belasten leidt tot lagere verkrijgingen en dus zal de arbeidsinzet van de
verkrijger minder afnemen. Daar staat wel tegenover dat schenkingen en erfenissen
investeringen mogelijk maken, hierop hebben hogere tarieven een negatieve invloed.
Bij de vergelijking van de Successiewet met belastingen op arbeid is het van belang om
rekening te houden met de motieven van de schenker/erflater omdat de verschillende
motieven de doelmatigheid van de Successiewet beïnvloeden. Dit wordt veroorzaakt
doordat mensen met verschillende motieven anders zullen reageren op verstoringen. Zo is
te verwachten dat mensen die onbedoeld zullen nalaten helemaal niet reageren op een
tariefverhoging van de erfbelasting. Bij het joy of giving is er ook geen gedragsverandering te
verwachten als de schenker/erflater waarde toekent aan zijn bruto opoffering. Als er waarde
wordt gehecht aan de netto opoffering zou er wel gekozen kunnen worden voor de second
best option. In de meeste gevallen is er ook bij het beloningsmotief geen gedragsreactie te
verwachten als het belastingtarief verhoogd wordt. Alleen als de schenker/erflater door
dierbaren verzorgd wil worden en deze niet langer voor de netto beloning de zorg willen
59
verlenen, zal er nut verloren gaan. Een eventuele verschuiving van zorg door dierbaren naar
professionals is wel te verwachten maar dit levert geen negatief effect op als de erflater
geen voorkeur heeft. Er is dan wel sprake van een gedragsverandering want het vermogen
zal worden aangewend om de zorg te financieren en niet worden geschonken of nagelaten.
Mensen die uit altruïsme vermogen willen overdragen aan naasten ondervinden altijd
nutverlies door hogere belastingtarieven.
Een verhoging van de schenk- en erfbelasting zal niet bij alle motieven leiden tot een
verstoring. Bij de motieven waarbij wel een verstoring kan optreden heeft dit niet in alle
gevallen een negatieve invloed op het nut van de schenker/erflater. En als mensen door de
verstoring wel hun gedrag veranderen hoeft dit niet ten koste te gaan van de
arbeidsparticipatie, wat bij belasting op arbeid wel te verwachten is.
Hogere schenk- en erfbelasting zal niet leiden tot nutverlies wanneer er minder dan het
vrijgestelde bedrag wordt overgedragen. Vooral veel mensen uit de lagere inkomensgroepen
zullen niet meer vermogen nalaten of schenken dan de vrijgestelde bedragen, waardoor
deze groep waarschijnlijk weinig hinder ondervindt van hogere tarieven. Als er wel sprake is
van een verstoring zal deze groep waarschijnlijk eerder kiezen voor extra consumptie als
tweede keus dan mensen met een hoog inkomen. Mensen met een laag inkomen zullen
namelijk weinig nut verliezen als ze kiezen voor extra consumptie in plaats van
schenken/nalaten. Hogere schenk- en erfbelasting zal vooral bij de hogere inkomens
negatieve gevolgen hebben omdat deze groep veel minder nut haalt uit extra consumptie.
Het is te verwachten dat deze groep daardoor eerder zal kiezen voor vrije tijd als second best
option. Dit leidt weliswaar tot welvaartsverlies maar hogere en progressieve tarieven dragen
wel bij aan de herverdeling van inkomen wat gunstig is voor het nutsniveau in de
samenleving. Daarnaast sluit een progressief tarief aan bij het brengen van een gelijk
nutsoffer.
De vrijstellingen die opgenomen zijn in de Successiewet kunnen herverdeling van inkomen
tegenwerken. Deze vrijstellingen maken het namelijk mogelijk om jaarlijks vermogen
belastingvrij over te dragen. Omdat vooral de hogere inkomens hiermee hun nalatenschap
kunnen verkleinen draagt dit niet bij aan de herverdeling van inkomen van rijk naar arm.
Ook niet-welfaristische motieven rechtvaardigen de heffing van schenk- en erfbelasting.
Herverdeling en vooral een gelijkere verdeling van vermogen zijn belangrijke niet-
welfaristische argumenten voor belastingheffing over schenkingen en erfenissen. Dit omdat
vermogen onder andere macht, status en zekerheden opleveren. Vanuit het
universalistische principe moeten erfenissen zwaar belast worden omdat ze onverdiend zijn
en niet bijdragen aan een rechtvaardige samenleving. Ook vanuit het gelijkheid-van-kansen-
beginsel moeten erfenissen maar ook schenkingen zwaar belast worden omdat iedereen
moet beginnen met gelijke kansen. Hogere schenk- en erfbelasting of zelfs een confiscatoire
heffing dragen bij aan de verkleining van de ongelijkheid tussen generaties en de sociale
ongelijkheid. Een ander voordeel van hoge successierechten is dat ze nivellerend werken.
Omdat de vermogensongelijkheid groter is dan de inkomensongelijkheid zal volgens De Beer
zelfs een proportionele heffing van successierechten een sterk nivellerend effect hebben.
60
Daarnaast stelt hij dat hoge successierechten het voordeel hebben boven hoge
inkomstenbelasting, omdat er bij de heffing van successierechten niemand inkomen hoeft in
te leveren.84
Aansluiten bij het universalistische principe en het gelijkheid-van-kansen-beginsel heeft ook
nadelen. Zo zijn er gedragsveranderingen te verwachten als de tarieven zeer hoog zijn,
waardoor waarschijnlijk schenkingen en nalatenschappen veel minder zullen voorkomen.
Daarnaast staat het particularistische principe, dat stelt dat het juist een plicht is om je
naasten en daarbij de kinderen in het bijzonder verzorgd achter te laten, recht tegenover het
universalistische en het gelijkheid-van-kansen-beginsel.85 Vanuit een particularistische
optiek zou een hoge heffing op erfenissen dus een bestraffing zijn van een moreel juiste
handeling. Maar welke waarde heeft het particularistische principe als blijkt dat de kinderen
gemiddeld 55 jaar oud zijn als ze erven van de langstlevende?86 Op deze leeftijd bereiken ze
namelijk de top van hun inkomen en dalen de kosten voor levensondehoud.
De Successiewet kan ook bijdragen aan de financiering van het aankomende
vergrijzingsprobleem. De opbrengsten van de wet reageren namelijk positief op de
toenemende vergrijzing. Belangrijkste reden hiervoor is dat er meer ouderen zijn en deze
vaker geen kinderen hebben. Uit de vergrijzingstudie van het CPB blijkt dat dit positieve
effect wordt beperkt door meer vermogen in pensioenfondsen, hogere levensverwachting
en een lagere bereidheid om vermogen na te laten als er geen kinderen zijn.87 De hogere
levensverwachting brengt echter ook met zich mee dat mensen waarschijnlijk langer kunnen
blijven werken wat ook aansluit bij een verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd.
Dit verkleint het negatieve effect dat een hogere levensverwachting volgens het CPB op de
stijgende inkomsten uit de Successiewet heeft.
In de vergrijzingstudies is men het er over eens dat door het toenemende aantal
nalatenschappen de inkomsten uit de Successiewet (in zijn huidige vorm) zullen stijgen
tijdens de vergrijzing. Door successierechten zwaarder te belasten kan de Successiewet een
grotere rol spelen in de financiering van de vergrijzing. De afname van Btw- en Vpb-
opbrengsten, zoals geschetst door het CPB, zal daarmee ook gecompenseerd worden.
Na deze conclusie kan ik de eerste probleemstelling: Rechtvaardigen de argumenten die in
de economische literatuur naar voren komen een belastingheffing over schenkingen en
nalatenschappen? beantwoorden. Ja, in de economische literatuur komt naar voren dat
nagenoeg alle zowel welfaristische als niet-welfaristische motieven gebaat zijn bij een
belastingheffing over schenkingen en nalatenschappen. De Successiewet kan bijdragen aan
een gelijkere verdeling van inkomen en vermogen, en het verstorend effect van herverdeling
van inkomen via de schenk- en erfbelasting zal, in vergelijking met herverdeling via de
belastingen op arbeid, kleiner zijn. Hierbij blijkt het motief van de schenker een cruciale rol
84
De Beer, 2007, p.299. 85
De Beer, 2007, p. 298. 86
De Beer, 2007, p. 299. 87
Centraal Planbureau, 2006, p. 5.
61
te spelen in de doelmatigheid van de Successiewet. Het is daarom van groot belang om
erachter te komen of, en in welke mate deze motieven in de praktijk voorkomen.
5.2 Sluiten de bevindingen uit de praktijk aan bij de argumenten uit de economische
literatuur?
De BNB Household Survey en de enquête hebben zeer veel informatie verschaft over de
gedragingen en het handelen van mensen. Een belangrijke conclusie die ik trek uit beide
onderzoeken is dat alle motieven die voorkomen in de literatuur ook in de praktijk zijn terug
te vinden. Daarbij is wel duidelijk geworden dat mensen vaak meerdere motieven hebben
om hun vermogen over te dragen aan hun naasten. Uit de literatuur is niet op te maken dat
meerdere motieven samen zouden kunnen gaan, maar uit de resultaten van de enquête
blijkt dat dit wel vaak het geval is.
De grootste beperking van de DHS is dat er vanuit wordt gegaan dat er alleen wordt
nagelaten en geschonken aan de eigen kinderen. Ondanks deze beperking verwacht ik dat de
resultaten, over hoe vaak er wordt nagelaten met de verschillende motieven, toch een
goede afspiegeling geven van de Nederlandse samenleving. Dit wordt ondersteund door
resultaten uit de eigen enquête, waaruit blijkt dat er voornamelijk wordt nagelaten en
geschonken aan de eigen kinderen. Aan de partner wordt nagenoeg altijd nagelaten, maar
omdat het in de literatuur vooral draait om nalatenschappen aan de volgende generatie zijn
de motieven om na te laten aan de partner van minder belang voor dit onderzoek. Uit de
DHS data is af te leiden dat mensen met een groter vermogen meer schenken en ook vaker
bedoeld nalaten. In de literatuur is al aangegeven dat het te verwachten is dat mensen met
een groot vermogen of met meer inkomen vaker schenken. Deze groep heeft meer
mogelijkheden om met behulp van schenkingen de nalatenschap te verkleinen, dan mensen
met een kleiner vermogen. Uit het praktijkonderzoek komt naar voren dat veel mensen
vermogen schenken om op die manier belasting te besparen. Dit blijkt ook uit de
hoeveelheden die worden geschonken. Bijna alle participanten van onze eigen enquête die
aangeven te schenken geven aan maximaal € 2.000 of het vrijgestelde bedrag te schenken.
Hieruit valt af te leiden dat ze in ieder geval geen schenkbelasting willen betalen. Schenken
van het vrijgestelde bedrag is een indicatie dat mensen een voorkeur hebben om bij leven al
een deel van de nalatenschap belastingvrij over willen dragen. Veel mensen willen hun
vermogen dus al zo veel mogelijk onbelast overdragen aan hun naasten en daarvoor kunnen
ze de jaarlijkse vrijstellingen in de schenkbelasting gebruiken.
Uit zowel de DHS als uit de eigen enquête blijkt dat er veel mensen niet van plan zijn, en ook
veel mensen geen vooropgezet plan hebben om vermogen na te laten. In de theorie wordt
ervan uitgegaan dat deze mensen dan onbedoeld zullen gaan nalaten. Echter uit de gegeven
antwoorden van de participanten is op te maken dat dit niet altijd het geval is. Zo geven
sommige participanten aan een testament te hebben en tevens geen vooropgezet plan te
hebben om na te laten. Het omgekeerde komt ook voor waarbij mensen aangeven geen
62
vooropgezet plan hebben maar ook aangeven dat ze willen nalaten aan de kinderen of de
partner.
Ook over verstoringen, veroorzaakt door de schenk- en erfbelasting zijn zowel gegevens uit
het praktijkonderzoek als argumenten uit de literatuur met elkaar te vergelijken. In de
literatuur kwam al aan bod dat er bij meerdere motieven om vermogen na te laten geen
verstoringen zouden optreden. Zo zouden mensen die niet van plan zijn en de mensen
zonder plan niet moeten reageren op verstoringen. Dit beeld blijkt in de praktijk niet te
kloppen want zelfs een deel van de mensen die niet willen nalaten geeft aan wel beïnvloed
te worden door hogere erfbelasting. Mensen die schenken of nalaten uit altruïsme, met het
joy of giving of het beloningsmotief blijken wel vaker te reageren op verstoringen dan
mensen die niet van plan zijn en mensen zonder plan.
Het praktijkonderzoek toont ook aan dat er minder mensen reageren op veranderingen van
het belastingtarief als het gaat over nalatenschappen dan wanneer het gaat over
schenkingen. Ongeveer één-derde van de participanten geeft aan wel te reageren wanneer
het tarief van de erfbelasting verandert. Het gedrag van de meerderheid verandert niet en
daarmee lijkt het erop dat nalaten van vermogen inderdaad een ‘inelastische’ activiteit is.
Op tariefwijzigingen van de schenkbelasting reageert een veel groter deel van de
ondervraagden, bij schenkingen zal daarom ook vaker sprake zijn van een verstoring.
Aangaande de vergrijzingstudies van het CPB leveren de resultaten een opmerkelijk inzicht
op. Het CPB geeft aan dat mensen zonder kinderen minder vaak een voorkeur hebben om
vermogen na te laten. Uit de eigen enquête is op te maken dat mensen zonder kinderen
geen lagere bereidheid hebben om vermogen na te laten. Ook op dit punt heeft het CPB
daarom een te negatieve kijk op de mogelijke stijging van de opbrengsten van de
Successiewet tijdens de vergrijzing.
Uit de vergelijking tussen het literatuuronderzoek en de praktijkonderzoeken blijkt dat de
theorie en de praktijk niet altijd overeenkomen. Blind varen op de theorie is daarom naar
mijn mening ook uitgesloten. Echter irrationele en tegenstrijdige antwoorden maken ook de
resultaten uit het praktijkonderzoek minder betrouwbaar. Zelfs met de beschikking over
zowel een literatuuronderzoek en de praktijkonderzoeken blijft het lastig om te voorspellen
hoe mensen gaan reageren op wijzigingen van de Successiewet.
5.3 Welke heffingsstructuur zou gekozen moeten worden uitgaande van de economische
motieven en de resultaten uit de praktijk?
In paragraaf 5.1 ben ik al tot de conclusie gekomen dat er in ieder geval schenk- en
erfbelasting geheven moet worden. De vraag die rest is, welke heffingsstructuur moet er
gekozen worden? Het antwoord op de tweede probleemstelling moet komen uit een
afweging tussen de welfaristiche en de niet-welfaristische motieven en de bevindingen uit
63
beide enquêtes. Daarbij kan ik al concluderen dat de meeste economische motieven gebaat
zijn bij hogere opbrengsten van de schenk- en erfbelasting. Niet-welfaristische motieven
dringen bijna allemaal aan op een confiscatoire heffing van schenk- en erfrechten. Enkel het
particularistische principe stelt hier tegenover dat deze juist niet moeten worden belast.
Daarnaast kan er door schenkingen en erfrechtelijke verkrijgingen zwaarder te belasten
worden geanticipeerd op de kosten van de vergrijzing. Zwaardere heffing van schenk- en
erfrechten zijn ook vanuit welfaristisch oogpunt aan te bevelen omdat herverdeling van
inkomen vereist is om de maximale welvaart te bereiken. De totstandbrenging van de
herverdeling is doelmatiger via de schenk- en erfbelasting dan via de belasting op arbeid.
Daardoor kan de heffing van successierechten een aanvulling op de herverdeling via
belasting op arbeid vormen. Maar eventuele hogere opbrengsten als gevolg van een hoger
tarief van schenk- en erfbelasting kunnen ook gebruikt worden om budgettaire ruimte te
creëren. De extra opbrengsten zouden dan gebruikt kunnen worden om de tarieven van
meer verstorende heffingen te verlagen, waardoor deze minder verstorend werken.88
Vanuit welfaristisch oogpunt zou een aparte behandeling voor elk motief dat de
schenker/erflater heeft om vermogen over te dragen optimaal zijn. De verstoringen zouden
daardoor namelijk geminimaliseerd worden en de belasting zou drukken op mensen die er
niet gevoelig voor zijn. Een aparte behandeling acht ik in de praktijk niet mogelijk, één tarief
voor alle motieven zoals we dat nu kennen vormt daardoor het meest logische alternatief.
Verschillende tarieven voor de schenkbelasting en de erfbelasting zijn wel mogelijk. Omdat
er geen onbedoelde schenkingen kunnen voorkomen en omdat er gebleken is dat er eerder
gedragsveranderingen te verwachten zijn bij schenkingen dan bij nalatenschappen, zou een
lager tarief voor de schenkbelasting verdedigbaar zijn vanuit het welfarisme. Echter omdat
zeer veel mensen aangeven te schenken om hun nalatenschap te verkleinen, zal een lager
tarief belastingontwijkend gedrag in de kaart spelen. Daarnaast zijn het de rijken die meer
mogelijkheden hebben om vermogen te schenken, zij zullen daardoor ook het meest
profiteren van lagere tarieven van de schenkbelasting. Verschillende tarieven voor de
schenk- en erfbelasting zie ik daarom niet als een verbetering ten opzichte van één tarief
voor de Successiewet. Ik ga er daarom vanuit dat er één belastingtarief voor zowel de
schenk- als erfbelasting moet blijven.
Zwaarder belasten van schenkingen en erfenissen kan gerealiseerd worden door de tarieven
van de schenk- en erfbelasting te verhogen. Een confiscatoire heffing sluit aan bij veel niet-
welfaristische motieven. Een confiscatoire of een zeer zware heffing zal echter veel
verstoringen met zich meebrengen. Dit sluit niet aan bij het welfarisme omdat de verstoring
invloed kan hebben op de arbeidsparticipatie, consumptie- en spaargedrag. Daarnaast
verwacht ik vooral van de meer vermogende mensen dat ze belastingontwijkend gedrag
zullen vertonen en bijvoorbeeld verhuizen naar het buitenland. Hierin schuilt een groot risico
dat mensen die kapitaalkrachtig zijn Nederland verlaten. Dit zou ook een enorme afname
88
Jacobs, 2010, p. 37.
64
van inkomsten uit de schenk- en erfbelasting betekenen omdat de 30-procentgroep rijkste
huishoudens, volgens Jacobs, 90 procent van alle erfenissen nalaat.89 Aansluiten bij het
welfarisme zou leiden tot een tarief wat voortkomt uit een gemiddelde van de optimale
tarieven van de verschillende motieven om na te laten. Daarbij hecht ik vooral veel waarde
aan het aantal onbedoelde nalatenschappen, omdat alleen bij dit motief vast staat dat een
100% tarief optimaal is. De verdeling die volgt uit resultaten afkomstig van beide
enquêteonderzoeken is hieronder afgebeeld. Er is alleen gekeken naar de motieven die
mensen hebben om na te laten aan de volgende generatie, wat ook het uitgangspunt is in de
economische literatuur.
Figuur 18 De frequentie van de vier motieven, die in de literatuur worden onderscheiden om vermogen na te laten, zoals die volgen uit de DHS en de eigen enquête.
In figuur 18 heb ik alleen de motieven bekeken die mensen hebben om na te laten aan de
kinderen of aan de kleinkinderen. Daarbij heb ik de mensen zonder plan, en de mensen die
niet van plan zijn om vermogen na te laten samengenomen als de groep die onbedoeld
nalaat. Uitgaande van figuur 18 dient er door het hoge aantal onbedoelde nalatenschappen
al sprake te zijn van een effectieve belastingdruk van meer dan 50% op nalatenschappen. Dit
omdat meer dan 50% onbedoeld nalaat en deze tegen100% belast kunnen worden waardoor
de bedoelde nalatenschappen daardoor tegen 0% belast zouden worden. Echter de
erfenissen die als beloning worden verkregen zouden moeten aansluiten bij de belasting op
arbeid, en dus veel zwaarder belast worden dan 0%. Vanuit dit oogpunt zou ook
meegenomen moeten worden dat een negatieve belasting bij het altruïsme en het joy of
giving optimaal zou zijn waardoor de effectieve druk op nalatenschappen verlaagd zou
moeten worden. Daarnaast bleek ook uit de enquête dat er ook bij onbedoelde
nalatenschappen gedragsreacties te verwachten zijn, dit zou een reden kunnen zijn om zelfs
89
Jacobs, 2010, p. 36.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Beloning Altruisme/ Joy ofgiving
Onbedoeld
DHS
Enquete
Frequentie van motieven om na te laten
65
de onbedoelde nalatenschappen minder zwaar te belasten. Een conservatieve inschatting
zou volgens mij toch leiden tot een effectieve belastingdruk van 40 tot 50%. Dit zou bereikt
kunnen worden door de tarieven te verhogen of door de vrijstellingen te verlagen of af te
schaffen. Zwaardere belastingdruk realiseren door de vrijstellingen te verlagen heeft een
nadeel voor de herverdeling van inkomen. Dit is tenminste het geval als ervan uit wordt
gegaan dat degene met een hoger verdientalent ook hogere erfenissen ontvangen. Volgens
Jacobs is deze relatie tussen verdientalent en erfenissen aanwezig waardoor de rijken vaker
meer vermogen erven.90 Ook het Mattheusprincipe geeft aan dat de rijken steeds rijker
worden, en De Beer voegt hieraan toe dat vaak de grootste nalatenschappen terechtkomen
bij personen die het toch al het beste hebben.91
Zwaardere effectieve belastingdruk bereiken via progressieve tarieven heeft meerdere
voordelen. Progressie zorgt ervoor dat er meer recht wordt gedaan aan het gelijke nutsoffer
en het draagt bij aan de herverdeling van inkomen. Op basis van economische motieven
moet daarom de zogenaamde tweede progressie, die nu al in de heffing aanwezig is, in stand
worden gehouden. Ik sluit ook aan bij de eerste progressie omdat is gebleken dat er vaker
bedoeld wordt nagelaten aan de partner en aan de kinderen. Het is daarom verdedigbaar
dat deze personen minder zwaar belast worden. Ook voor de derde progressie zijn meerdere
economische motieven aanwezig. Door schenkingen en erfenissen op te tellen bij het
inkomen van de verkrijger en te zien als extra inkomsten worden mensen met een hoog
inkomen zwaarder belast. Dit sluit net als de tweede progressie aan bij een gelijk nutsoffer
en de herverdeling van inkomen. De derde progressie heeft als voordeel ten opzichte van de
tweede progressie dat verkrijgers met een hoog inkomen zwaarder belast worden. Hierdoor
wordt ook het doen van schenkingen op het moment dat de verkrijger zelf weinig inkomen
heeft gestimuleerd. Daardoor kan de verkrijger meer nut halen uit zijn verkrijging.
Door schenkingen en erfenissen bij het inkomen op te tellen vervalt de eerste progressie.
Met behulp van hogere vrijstellingen voor de partner en de kinderen is het wel mogelijk om
deze verkrijgers minder zwaar te belasten dan andere verkrijgers. De vrijstellingen voor
erfrechtelijke verkrijgingen moeten daarom ook blijven bestaan. Vrijstellingen voor
schenkingen zouden van een jaarlijkse moeten worden omgezet in een levenslange
vrijstelling voor schenkingen. Hierdoor wordt het voordeel, wat vooral door de meer
vermogende te behalen was met de jaarlijkse vrijstellingen, beperkt. Een progressief tarief
heeft wel een nadeel. De groep die veel vermogen gaat nalaten wordt namelijk zwaarder
belast terwijl uit de DHS blijkt dat juist deze groep vaker bedoeld nalaat dan minder
vermogende mensen.
Ik zou toch willen aanbevelen om schenkingen en erfenissen te zien als (eenmalige) extra
inkomsten voor de verkrijger. Daardoor vallen zowel de schenkingen als erfenissen onder de
inkomstenbelasting en worden ze daardoor progressief en zwaarder (ten opzichte van de
huidige schenk- en erfbelasting) belast. Door de vrijstellingen in de Successiewet niet te
90
Jacobs, 2010, p. 38. 91
De Beer, 2007, p. 299.
66
veranderen worden de partner en de kinderen minder zwaar belast dan andere verkrijgers.
Een levenslange vrijstelling voor schenkingen in plaats van een jaarlijkse vrijstelling beperken
de mogelijkheden om aanmerkelijke bedragen onbelast over te dragen.
Juist in het huidige economische klimaat zijn er meerdere voordelen om schenkingen en
erfenissen zwaarder te belasten. Dit kan namelijk leiden tot gedragsveranderingen waardoor
vooral ouderen waarschijnlijk meer zullen gaan consumeren. Ook een eventuele lagere
arbeidsparticipatie van deze groep heeft een voordeel want het creëert ruimte op de
arbeidsmarkt voor anderen. Door een levenslange vrijstelling voor schenkingen in te voeren
blijft het belastingvoordeel wel bestaan om eerder vermogen over te dragen. En door de
wijziging nu in te voeren kunnen veel ouderen de komende jaren meer schenken dan ze met
de jaarlijkse schenkingen konden bereiken. Dit zal dan ook leiden tot hogere consumptie of
investeringen door de verkrijgers. Als er weinig of geen gedragsveranderingen optreden
zullen de schenk- en erfbelasting meer belastinginkomsten genereren wat kan bijdragen aan
de financiering van de vergrijzing.
67
Literatuurlijst
Alstott, 2007
A.L. Alstott, Equal opportunity and inheritance taxation, Harvard law review (Vol.121:469), p.469-542.
De Beer, 2007
P.T. de Beer, ‘De belaste dood: belastingheffing op erfenissen’, in: C.L.J. Caminada, A.M. Haberham, J.H. Hoogteijling en H. Vording (red.), Belasting met Beleid, Den Haag: Sdu Uitgevers 2007.
Bogaards, 2009
E. Bogaards, Erftaks: De meest gehate belasting!, Plus online, 16 februari 2009, www.plusonline.nl (zoek op erftaks).
Boadway, Chamberlain & Emmerson, 2010
R. Boadway, E. Chamberlain, C. Emmerson. The Mirrlees Review. Taxation of wealth and
wealth transfers, New York: Oxford University Press 2010.
Centraal Planbureau, 2006
Centraal Planbureau, Toelichting n.a.v. vragen over houdbaarheid overheidsfinanciën, CPB
Memorandum nr. 167, 2006.
Centraal Planbureau, 2011
Centraal Planbureau, Sociaal akkoord aow en Witteveenkader , CPB Notitie 10 juni 2011.
Centraal Planbureau, 2010
Centraal Planbureau, Vergrijzing verdeeld, CPB NO. 86, juni 2010.
68
Centerdata
www.centerdata.nl (zoek op Projecten, DHS)
http://www.centerdata.nl/nl/TopMenu/Projecten/DNB_household_study/
Cowen, 2013
T. Cowen, Wealth Taxes: A Future Battleground, The New York Times, 20 juli 2013.
http://www.nytimes.com/2013/07/21/business/wealth-taxes-a-future-
battleground.html?_r=3&adxnnl=1&ref=business&adxnnlx=1374757255-
73b79Ss+AjudIf0DZqUMsw.
Van Denderen, 2006
M. van Denderen, Successierechten dekken groot deel kosten vergrijzing, ESB 22 september
2006.
Eichholtz, Koedijk & de Roon, 2011
P. Eichholtz, K. Koedijk & F. de Roon, Je eigen huis als pensioen is zo gek nog niet, Me Judice,
18 februari 2011.
Van Gilst, Nijboer & Caminada, 2008
J.J.van Gilst, H. Nijboer & C.L.J. Caminada, De successiebelasting vanuit economisch
perspectief, Weekblad Fiscaal Recht, 18 december 2008, pp. 1423-1430.
Jacobs, 2008
B. Jacobs, Samenvatting De prijs van gelijkheid, Amsterdam: Bert Bakker, 2008.
Jacobs, 2010
B. Jacobs, Een economische analyse van een optimaal belastingstelsel voor Nederland, Essay
Studiecommissie Belastingstelsel, 2010.
69
De Kam e.a. 2010
C.A.de Kam e.a., Belastingrecht in hoofdlijnen, Deventer: Kluwer, 2010.
Kamerstukken II 31 930, nr. 3
De staatssecretaris van Financiën, J. C. de Jager, Kamerstukken II 31 930, nr. 3, ’s-
Gravenhage: Sdu Uitgevers , 2009.
Kamerstukken II 31 930, nr. 9
De staatssecretaris van Financiën, J. C. de Jager, Kamerstukken II 31 930, nr. 9, ’s-
Gravenhage: Sdu Uitgevers, 2009.
Kaplow, 2000
L. Kaplow, A Framework for assesing estate and gift taxation, Discussion Paper No. 287,
2000.
Piketty & Zucman, 2013
T. Piketty & G. Zucman, Capital is Back: Wealth-Income Ratios in Rich Countries 1700-2010,
Paris School of Economics, 4 juli 2013.
Timmermans, 2013
J.C.F. Timmermans, Master scriptie. Welfaristische motieven om te heffen van nalatenschap
en schenkingen, Universiteit van Tilburg, 2013.
Verlinde, 2004
K.Verlinde, Master sciptie. Een economische toepassing van rawliaaanse principes,
Universiteit Gent 2004.
Volkskrant, 2013
P. Giesen, Minderen Verrijkt, Volkskrant, 16 maart 2013
70
71
0
10
20
30
40
50
60
70
80
1 2 3 4 5
UITSPR2009
UITSPR2010
UITSPR2012
Uitspraak over nalatenschappen aan de kinderen
Bijlage
DNB Household Survey
Figuur 1
% UITSPR2009 UITSPR2010 UITSPR2012 Antwoord 1 1,66 2,3 2,63 Antwoord 2 16,55 17,98 18,07 Antwoord 3 68,1 66,54 63,68 Antwoord 4 2,72 2,43 2,43 Antwoord 5 10,96 10,76 13,2 Totaal 99,99 100,01 100,01
Figuur 2
HER1 2012 0%
HER1 2012 1-25%
HER1 2012 26-50%
HER1 2012 51-75%
HER1 2012 76-99%
HER1 2012 100%
1 1,55 2,67 3,24 3,29 2,3 3,02
2 6,2 7,49 10,27 10,53 26,15 29
3 45,74 69,52 75,68 75 66,09 61,02
4 8,14 3,74 1,08 1,32 1,15 0,46
5 38,37 16,58 9,73 9,87 4,31 6,5
Totaal 100 100 100 100,01 100 100
72
Her 3 2012
0% kans op >€500.000
1-25% kans op >€500.000
26-50% kans op >€500.000
51-75% kans op >€500.000
76-99% kans op >€500.000
100% kans op >€500.000
1 2,13 3,28 5,19 0 9,52 0
2 15,03 19,19 27,27 36,84 52,38 70,59
3 63,82 68,69 55,84 57,89 28,57 23,53
4 3,1 1,01 0 0 4,76 5,88
5 15,9 7,83 11,69 5,26 4,76 0
Totaal 99,98 100 99,99 99,99 99,99 100
0
10
20
30
40
50
60
70
80
1 2 3 4 5
HER1 2012 0%
HER1 2012 1-25%
HER1 2012 26-50%
HER1 2012 51-75%
HER1 2012 76-99%
HER1 2012 100%
Kans op erfenis > € 10.000
0
10
20
30
40
50
60
70
80
1 2 3 4 5
0% kans op >€500.000
1-25% kans op >€500.000
26-50% kans op >€500.000
51-75% kans op >€500.000
76-99% kans op >€500.000
100% kans op >€500.000
Kans op erfenis > € 500.000
73
0,00%
10,00%
20,00%
30,00%
40,00%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
90,00%
Nee Ja Ja, in de toekomst
0% kans op >€500.000
1-25% kans op >€500.000
26-50% kans op >€500.000
51-75% kans op >€500.000
76-99% kans op >€500.000
100% kans op >€500.000
Schenkingen aan de kinderen
Figuur 3
Uitspraak <40 40-59 >59 jaar
1 0,67% 2,91% 2,78%
2 18% 15,66% 19,61%
3 66,00% 73,77% 56,84%
4 2,67% 2,91% 2,09%
5 12,67% 4,74% 18,68%
totaal 100,01% 99,99% 100,00%
Figuur 4
Her 3 Plan 2012
Plan 0% kans op >€500.000
1-25% kans op >€500.000
26-50% kans op >€500.000
51-75% kans op >€500.000
76-99% kans op >€500.000
100% kans op >€500.000
Nee 81,00% 66,00% 55,00% 58,00% 19,00% 24,00%
Ja 10,00% 12,00% 18,00% 16,00% 43,00% 41,00% Ja, in de toekomst 8,00% 22,00% 27,00% 26,00% 38,00% 35,00%
0,00%
10,00%
20,00%
30,00%
40,00%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
1 2 3 4 5
<40
40-59
>59 jaar
Leeftijd
74
0
10
20
30
40
50
60
Oneens Geen Mening Eens
Inkomen <€ 22.000
Inkomen > € 22.000
Spaargeld om huis,of waardevolle bezittingen na te
Figuur 5
SpaarM01
Inkomen <€ 22.000
Inkomen > € 22.000
Oneens 54,97 51,68
Geen Mening 18,63 15,56
Eens 26,4 32,76
100 100
SpaarM09 Inkomen <€ 22.000 Inkomen > € 22.000
Oneens 50,28 50,38 Geen Mening 17,23 15,27 Eens 32,49 34,35
100 100
0
10
20
30
40
50
60
Oneens Geen Mening Eens
Inkomen <€ 22.000
Inkomen > € 22.000
Spaargeld voor nalatenschap
75
Figuur 6
Her3
SpaarM01 0-25% 26-75% 76-100%
Oneens 54 36 12,5 Geen Mening 16 19 15
Eens 29 45 72,5
99 100 100
Her 3
SpaarM09 0-25% 26-75% 76-100%
Oneens 52 36 12 Geen Mening 16 19 25
Eens 32 45 63
100 100 100
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Oneens Geen Mening Eens
0-25%
26-75%
76-100%
Spaargeld om huis, of waardevolle bezittingen na te laten
0
10
20
30
40
50
60
70
Oneens Geen Mening Eens
0-25%
26-75%
76-100%
Spaargeld voor nalatenschap
76
Bijlage enquête onderzoekspilot
Figuur 7 Partner Kind Broers/Zussen Kleinkind Krachtens testament aan… 90% 76% 16% 5%
Bewust niet aan… 5% 8% 74% 13%
Niet van toepassing 5% 16% 10% 82%
totaal 100% 100% 100% 100%
Figuur 8
Partner Eens Oneens
Vrijstelling 62% 38%
Verzorgd achterlaten 96% 4%
Samen opgebouwd 90% 10%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Krachtens testament aan…
Bewust niet aan… Niet vantoepassing
Partner
Kind
Broers/Zussen
Kleinkind
Mogelijke verkrijgers van een nalatenschap krachtens testament
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Vrijstelling Verzorgdachterlaten
Samen opgebouwd
Eens
Oneens
Motief om na te laten aan de partner
77
Figuur 9
Kinderen Eens Oneens
Vrijstelling 48% 52%
Geld nodig 50% 50%
Kinderen mijn kinderen zijn 91% 9%
Genegenheid 71% 29%
Figuur 10
Partner Kind Kleinkind Broers/Zussen
Genegenheid
71 80 Vrijstelling 62 48 50 50
Altruisme 96 50 50 47
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Vrijstelling Geld nodig Kinderen mijnkinderen zijn
Genegenheid
Eens
Oneens
Motief om na te laten aan de eigen kinderen
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Genegenheid Vrijstelling Altruisme
Partner
Kind
Kleinkind
Broers/Zussen
Motief om na te laten aan de verschillende verkrijgers
78
0,0%10,0%20,0%30,0%40,0%50,0%60,0%70,0%
Schenkingen
Schenkingen
Figuur 11
Eens Oneens
Beloning 73% 27%
Ongeacht 60% 41%
Financiële situatie 39% 61%
Verzorgd 82% 19%
Geen plan 53% 48%
Niet van plan 15% 86%
Figuur12
Schenkingen
Niet 66,2%
Partner 4,8%
Kinderen 27,1%
Kleinkinderen 1,9%
Ouders 1,4%
Broers/Zussen 1,9%
Vrienden 4,3%
Overige 11,9%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Beloning Ongeacht Financiëlesituatie
Verzorgd Geen plan Niet vanplan
Eens
Oneens
Motieven om vermogen na te laten
79
Figuur 13
Schenkingen Ja, incidenteel
Ja, regelmatig Nee Totaal
Partner 9,7% 4,2% 86,0% 99,9%
Kinderen 54,9% 25,4% 19,7% 100,0%
Kleinkinderen 4,3% 1,4% 94,2% 99,9%
Ouders 0,0% 12,5% 87,5% 100,0%
Broers/Zussen 4,3% 1,4% 94,2% 99,9%
Vrienden 8,7% 4,3% 86,9% 99,9%
Overige 18,8% 17,4% 63,7% 99,9%
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
40,0%
50,0%
60,0%
Ja, incidenteel
Ja, regelmatig
Incidentele en regelmatige schenkingen aan naasten
80
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Tarief daalt:Meer schenken
Tarief stijgt:Minder schenken
Tarief daalt:Meer nalaten
Tarief stijgt:Minder nalaten
Eens
Oneens
Invloed van het tarief van de schenk- en erfbelasting
Figuur 14
Motieven om te schenken Schenkers Toekomstige schenkers
Joy of giving 71,00% 67,00%
Altruïsme 80,00% 79,00%
Dringende morele verplichting 46,00% 36,00%
Geld niet nodig 37,00% 72,00%
Besparing erfbelasting 27,00% 68,00%
Figuur 15
Verstoring Eens Oneens
Tarief daalt: Meer schenken 48% 31%
Tarief stijgt: Minder schenken 55% 27%
Tarief daalt: Meer nalaten 29% 54%
Tarief stijgt: Minder nalaten 37% 48%
0,00%
10,00%
20,00%
30,00%
40,00%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
90,00%
Joy ofgiving
Altruïsme Dringendemorele
verplichting
Geld nietnodig
Besparingerfbelasting
Schenkers
Toekomstige schenkers
Motieven van huidige en toekomstige schenkers
81
Figuur 16
Minder schenken Geen invloed
Joy of giving 50,0% 31,8%
Altruïsme 51,0% 25,5%
Joy of giving (toekomst) 62,3% 19,7%
Altruïsme (toekomst) 54,8% 30,1%
Figuur 17
Minder nalaten
Geen invloed
Altruïsme 37,1% 46,9%
Strategisch 38,9% 46,6%
Geen plan 28,3% 55,4%
Niet van plan 22,9% 44,0%
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
40,0%
50,0%
60,0%
70,0%
Joy of giving Altruïsme Joy of giving(toekomst)
Altruïsme(toekomst)
Minder schenken
Geen invloed
Invloed hoger belastingtarief op mensen die willen schenken
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
40,0%
50,0%
60,0%
Altruïsme Strategisch Geen plan Niet van plan
Minder nalaten
Geen invloed
Invloed hoger belastingtarief op mensen die vermogen willen nalaten
82
Figuur 18
Nalatenschappen aan volgende generatie Beloning
Altruisme/ Joy of giving Onbedoeld
DHS 3% 18% 66%
Enquete 26% 51% 54%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Beloning Altruisme/ Joy ofgiving
Onbedoeld
DHS
Enquete
Frequentie van motieven om na te laten
83
Enquête Masterscriptie
Erf- en schenkbelastingen
Deze enquête is opgesteld door Prof. Mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, J. Timmermans, R. Kortooms, J.
Ruis, J. Boere, en S. Verhees. De vragenlijst is uitgezet in mei 2012 en heeft betrekking op een
gezamenlijke onderzoek met als onderwerp: Economische motieven om te heffen over
nalatenschappen en schenkingen in het licht van het draagkrachtbeginsel.
De enquête behelst 42 vragen en vangt aan met het stellen van een aantal algemene vragen.
Daarna worden er vragen gesteld met betrekking tot het schenken van vermogen en verderop met
betrekking tot het nalaten van vermogen. Ten slotte worden er een aantal vragen inzake
rechtvaardigingsgronden en economische uitgangspunten voorgelegd aan de respondenten.
In totaal hebben er 210 respondenten deelgenomen aan de enquête. Daarbij dient te worden
opgemerkt dat niet iedere vraag daadwerkelijk door al deze 210 respondenten is beantwoord. Dit
heeft twee redenen. Ten eerste kan het zo zijn dat niet alle vragen van toepassing zijn op een
respondent. Een respondent die bijvoorbeeld niet schenkt en niet van plan is te gaan schenken
hoeft een groot deel van de vragen inzake het schenken van vermogen niet te beantwoorden. Ten
tweede is er in de enquête de mogelijkheid voor de respondenten om vragen over te slaan,
ondanks dat we uitdrukkelijk aan de respondenten hebben gevraagd om elke vraag te
beantwoorden.
Verder treden er nog een twee andere problemen op. Allereerst wordt de respondent een aantal
keer gevraagd om zijn mening op een schaal van 0 tot en met 5 aan te geven (0 = zeer mee oneens,
5 = zeer mee eens). In de resultaten wordt er echter gebruik gemaakt van een schaal van 1 tot en
met 6 (1 = zeer mee oneens, 6 = zeer mee eens). Verder dient de respondent een aantal keer aan
te geven of hij oneens of eens is met een bepaalde stelling. In de resultaten is dit uitgewerkt door
gebruik te maken van een 1 (oneens) en 2 (eens).
Na deze uitleg omtrent de door ons opgestelde enquête, volgen nu de vragen en de daaruit
voortvloeiende resultaten.
1. Wat is uw leeftijd?
20-30 jaar 32 (14.88 %)
84
31-40 jaar 53 (24.65 %)
41-50 jaar 48 (22.33 %)
51-60 jaar 66 (30.7 %)
61-70 jaar 14 (6.51 %)
71-80 jaar 1 (0.47 %)
> 81 jaar 1 (0.47 %)
n = 215 # 215
2. Wat is uw geslacht?
Man 110 (51.89 %)
Vrouw 102 (48.11 %)
n = 212 # 212
3. Wat is uw jaarinkomen?
0-30.000 54 (25.12 %)
30.000-50.000 57 (26.51 %)
50.000-100.000 65 (30.23 %)
100.000-150.000 21 (9.77 %)
>150.000 18 (8.37 %)
n = 215 # 215
4. Wat is uw vermogen?
0-50.000 111 (52.11 %)
50.000-100.000 31 (14.55 %)
100.000-200.000 16 (7.51 %)
>200.000 55 (25.82 %)
n = 213 # 213
5. Wat is uw gezinssamenstelling?
Alleenstaand zonder kinderen 27 (12.56 %)
Alleenstaand met kinderen 9 (4.19 %)
Gehuwd zonder kinderen 16 (7.44 %)
Gehuwd met thuiswonende kinderen
77 (35.81 %)
85
Gehuwd met uitwonende kinderen
49 (22.79 %)
Samenwonend zonder kinderen 21 (9.77 %)
Samenwonend met
thuiswonende kinderen
15 (6.98 %)
Samenwonend met uitwonende kinderen
1 (0.47 %)
n = 215 # 215
Alleenstaanden worden naar vraag 8 doorgestuurd. Gehuwden en samenwoners gaan door met vraag 6.
6. Wat is uw ‘huishoudinkomen’, dat wil zeggen het inkomen van u en uw partner
samen?
0-30.000 10 (5.71 %)
30.000-50.000 30 (17.14 %)
50.000-100.000 69 (39.43 %)
100.000-150.000 32 (18.29 %)
>150.000 34 (19.43 %)
n = 175 # 175
7. Wat is uw gezamenlijke vermogen?
0-50.000 70 (40 %)
50.000-100.000 27 (15.43 %)
100.000-200.000 19 (10.86 %)
> 200.000 59 (33.71 %)
n = 175 # 175
8. Schenkt u aan uw naasten (bijvoorbeeld aan uw kinderen, andere familieleden of
vrienden)?
Nee 139 (66.19
%)
Ja, ik schenk incidenteel aan mijn naasten
46 (21.9 %)
Ja, ik schenk
regelmatig aan mijn naasten
25 (11.9 %)
n = 210 # 210
Respondenten die niet schenken aan naasten worden doorgestuurd naar vraag 41. Respondenten die incidenteel schenken worden doorgestuurd naar vraag 9 en wie regelmatig schenkt naar vraag 21.
9. Schenkt u incidenteel aan uw partner?
Ja 7 (14.89 %)
Nee 34 (72.34
%)
Weet niet 2 (4.26 %)
86
Niet van toepassing; geen partner
4 (8.51 %)
n = 47 # 47
Respondenten die incidenteel schenken aan hun partner worden doorgestuurd naar vraag 10. De rest gaat door naar vraag 11.
10. Hoeveel schenkt u incidenteel aan uw partner?
Het vrijgestelde bedrag 2 (33.33 %)
Tot € 2000 3 (50 %)
€ 2000 - € 5000 1 (16.67 %)
€ 5000 - € 20.000 0 (0 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 6 # 6
11. Schenkt u incidenteel aan uw kinderen?
Ja 39 (82.98 %)
Nee 4 (8.51 %)
Weet niet 0 (0 %)
Niet van toepassing; geen kinderen
4 (8.51 %)
n = 47 # 47
Respondenten die incidenteel schenken aan hun kinderen worden doorgestuurd naar vraag 12. De rest gaat door naar vraag 13.
12. Hoeveel schenkt u incidenteel aan uw kinderen?
Het vrijgestelde bedrag 8 (20.51 %)
Tot € 2000 25 (64.1 %)
€ 2000 - € 5000 4 (10.26 %)
€ 5000 - € 20.000 2 (5.13 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 39 # 39
13. Schenkt u incidenteel aan uw kleinkinderen?
Ja 3 (6.67 %)
Nee 10 (22.22 %)
Weet niet 0 (0 %)
Niet van toepassing; geen kleinkinderen
32 (71.11 %)
n = 45 # 45
Respondenten die incidenteel schenken aan hun kleinkinderen worden doorgestuurd naar vraag 14. De rest gaat door naar vraag 15.
14. Hoeveel schenkt u incidenteel aan uw kleinkinderen?
87
Het vrijgestelde bedrag 1 (33.33 %)
Tot € 2000 1 (33.33 %)
€ 2000 - € 5000 0 (0 %)
€ 5000 - € 20.000 1 (33.33 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 3 # 3
15. Schenkt u incidenteel aan uw broers/zussen?
Ja 3 (6.67 %)
Nee 39 (86.67 %)
Weet niet 0 (0 %)
Niet van toepassing; geen broers/zussen
3 (6.67 %)
n = 45 # 45
Respondenten die incidenteel schenken aan hun broers/zussen worden doorgestuurd naar vraag 16. De rest gaat door naar vraag 17.
16. Hoeveel schenkt u incidenteel aan uw broers/zussen?
Het vrijgestelde bedrag 1 (33.33 %)
Tot € 2000 2 (66.67 %)
€ 2000 - € 5000 0 (0 %)
€ 5000 - € 20.000 0 (0 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 3 # 3
17. Schenkt u incidenteel aan uw vrienden?
Ja 6 (13.33 %)
Nee 39 (86.67 %)
Weet niet 0 (0 %)
n = 45 # 45
Respondenten die incidenteel schenken aan hun vrienden worden doorgestuurd naar vraag 18. De rest gaat door naar vraag 19.
18. Hoeveel schenkt u incidenteel aan uw vrienden?
Het vrijgestelde bedrag
0 (0 %)
Tot € 2000 6 (100 %)
€ 2000 - € 5000 0 (0 %)
€ 5000 - € 20.000 0 (0 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
88
n = 6 # 6
19. Schenkt u incidenteel aan anderen dan in de voorgaande categorieën genoemde personen?
Ja 13 (28.89 %)
Nee 32 (71.11 %)
Weet niet 0 (0 %)
n = 45 # 45
Respondenten die incidenteel schenken aan anderen worden doorgestuurd naar vraag 20. De rest gaat door naar vraag 21.
20. Hoeveel schenkt u incidenteel aan deze personen?
Het vrijgestelde bedrag 1 (8.33 %)
Tot € 2000 11 (91.67 %)
€ 2000 - € 5000 0 (0 %)
€ 5000 - € 20.000 0 (0 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 12 # 12
21. Schenkt u regelmatig aan uw partner?
Ja 3 (12 %)
Nee 20 (80 %)
Weet niet 1 (4 %)
Niet van toepassing; geen partner
1 (4 %)
n = 25 # 25
Respondenten die regelmatig schenken aan hun partner worden doorgestuurd naar vraag 22. De rest gaat door naar vraag 23.
22. Hoeveel schenkt u regelmatig aan uw partner?
Het vrijgestelde bedrag 0 (0 %)
Tot € 2000 2 (100 %)
€ 2000 - € 5000 0 (0 %)
€ 5000 - € 20.000 0 (0 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 2 # 2
23. Schenkt u regelmatig aan uw kinderen?
89
Ja 18 (75 %)
Nee 2 (8.33 %)
Weet niet 0 (0 %)
Niet van toepassing; geen
kinderen
4 (16.67 %)
n = 24 # 24
Respondenten die regelmatig schenken aan hun kinderen worden doorgestuurd naar vraag 24. De rest gaat door naar vraag 25.
24. Hoeveel schenkt u regelmatig aan uw kinderen?
Het vrijgestelde bedrag 6 (33.33 %)
Tot € 2000 10 (55.56 %)
€ 2000 - € 5000 2 (11.11 %)
€ 5000 - € 20.000 0 (0 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 18 # 18
25. Schenkt u regelmatig aan uw kleinkinderen?
Ja 1 (4.17 %)
Nee 7 (29.17 %)
Weet niet 0 (0 %)
Niet van toepassing; geen
kleinkinderen
16 (66.67 %)
n = 24 # 24
Respondenten die regelmatig schenken aan hun kleinkinderen worden doorgestuurd naar vraag 26. De rest gaat door met vraag 27.
26. Hoeveel schenkt u regelmatig aan uw kleinkinderen?
Het vrijgestelde bedrag 0 (0 %)
Tot € 2000 1 (100 %)
€ 2000 - € 5000 0 (0 %)
€ 5000 - € 20.000 0 (0 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 1 # 1
27. Schenkt u regelmatig aan uw ouders?
Ja 3 (12.5 %)
Nee 18 (75 %)
Weet niet 0 (0 %)
90
Niet van toepassing; geen ouders
3 (12.5 %)
n = 24 # 24
Respondenten die regelmatig schenken aan hun ouders worden doorgestuurd naar vraag 28. De rest gaat door naar vraag 29.
28. Hoeveel schenkt u regelmatig aan uw ouders?
Het vrijgestelde bedrag 0 (0 %)
Tot € 2000 3 (100 %)
€ 2000 - € 5000 0 (0 %)
€ 5000 - € 20.000 0 (0 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 3 # 3
29. Schenkt u regelmatig aan uw broers/zussen?
Ja 1 (4.17 %)
Nee 22 (91.67 %)
Weet niet 0 (0 %)
Niet van toepassing; geen broers/ zussen
1 (4.17 %)
n = 24 # 24
Respondenten die regelmatig schenken aan hun broers/zussen worden doorgestuurd naar vraag 30. De rest gaat door naar vraag 31.
30. Hoeveel schenkt u regelmatig aan uw broers/zussen?
Het vrijgestelde bedrag 0 (0 %)
Tot € 2000 1 (100 %)
€ 2000 - € 5000 0 (0 %)
€ 5000 - € 20.000 0 (0 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 1 # 1
31. Schenkt u regelmatig aan uw vrienden?
Ja 3 (12.5 %)
Nee 21 (87.5 %)
Weet niet 0 (0 %)
n = 24 # 24
Respondenten die regelmatig schenken aan hun vrienden worden doorgestuurd naar vraag 32. De rest gaat door met vraag 33.
91
32. Hoeveel schenkt u regelmatig aan uw vrienden?
Het vrijgestelde bedrag 0 (0 %)
Tot € 2000 3 (100 %)
€ 2000 - € 5000 0 (0 %)
€ 5000 - € 20.000 0 (0 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 3 # 3
33. Schenkt u regelmatig aan anderen dan in de voorgaande categorieën genoemde personen?
Ja 12 (50 %)
Nee 12 (50 %)
Weet niet 0 (0 %)
n = 24 # 24
Respondenten die regelmatig schenken aan anderen worden doorgestuurd naar vraag 34. De rest gaat door met vraag 35.
34. Hoeveel schenkt u regelmatig aan deze personen?
Het vrijgestelde bedrag 0 (0 %)
Tot € 2000 9 (81.82 %)
€ 2000 - € 5000 2 (18.18 %)
€ 5000 - € 20.000 0 (0 %)
€ 20.000 - € 100.0000 0 (0 %)
> € 100.000 0 (0 %)
n = 11 # 11
35. Waarom schenkt u? 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Schenken geeft mij een goed gevoel (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 6 (9.68 %)
2 4 (6.45 %)
3 8 (12.9 %)
4 16 (25.81 %)
5 23 (37.1 %)
6 5 (8.06 %)
n = 62 # 62
92
36. Waarom schenkt u?
0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Vanuit de behoefte om de personen aan wie ik schenk te verzorgen (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 7 (10.94 %)
2 4 (6.25 %)
3 2 (3.13 %)
4 14 (21.88 %)
5 20 (31.25 %)
6 17 (26.56 %)
n = 64 # 64
37. Waarom schenkt u?
0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Vanuit een dringende morele verplichting. Mijn naasten hebben de financiële middelen nodig om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 14 (22.22 %)
2 10 (15.87 %)
3 10 (15.87 %)
4 10 (15.87 %)
5 13 (20.63 %)
6 6 (9.52 %)
n = 63 # 63
38. Waarom schenkt u?
0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Ik heb het geld zelf niet meer nodig (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 17 (26.98 %)
2 7 (11.11 %)
3 16 (25.4 %)
4 13 (20.63 %)
5 9 (14.29 %)
6 1 (1.59 %)
n = 63 # 63
39. Waarom schenkt u? 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Besparing van erfbelasting (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 21 (35 %)
2 14 (23.33 %)
3 9 (15 %)
4 7 (11.67 %)
5 4 (6.67 %)
6 5 (8.33 %)
n = 60 # 60
93
40. Betekent schenken voor u dat u iets moet laten wat u anders zou hebben gedaan.
Met andere woorden, betekent de schenking dat u zich in financiële zin iets moet ontzeggen?
Ja 10 (14.71 %)
Nee 56 (82.35 %)
Weet niet 2 (2.94 %)
n = 68 # 68
Respondenten die deze vraag ingevuld hebben (de schenkers) worden doorgestuurd naar vraag 48.
41. Bent u van plan om in de toekomst te gaan schenken aan naasten?
Nee 50 (39.06 %)
Ja, ik ben van plan om te gaan
schenken aan mijn naasten
78 (60.94 %)
n = 128 # 128
42. Waarom bent u van plan te gaan schenken? 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Schenken geeft mij een goed gevoel (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 9 (9.89 %)
2 11 (12.09 %)
3 10 (10.99 %)
4 25 (27.47 %)
5 26 (28.57 %)
6 10 (10.99 %)
n = 91 # 91
43. Waarom bent u van plan te gaan schenken? 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Vanuit de behoefte om de personen aan wie ik schenk te verzorgen (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 2 (2.17 %)
2 8 (8.7 %)
3 9 (9.78 %)
4 30 (32.61 %)
5 29 (31.52 %)
6 14 (15.22 %)
n = 92 # 92
44. Waarom bent u van plan te gaan schenken? 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Vanuit een dringende morele verplichting. Mijn naasten hebben de financiële middelen nodig om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien (0 (zeer mee oneens) - (zeer
mee eens) 5)
1 11 (11.96 %)
2 25 (27.17 %)
94
3 23 (25 %)
4 20 (21.74 %)
5 11 (11.96 %)
6 2 (2.17 %)
n = 92 # 92
45. Waarom bent u van plan te gaan schenken? 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Besparing van erfbelasting (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 6 (6.25 %)
2 12 (12.5 %)
3 13 (13.54 %)
4 16 (16.67 %)
5 33 (34.38 %)
6 16 (16.67 %)
n = 96 # 96
46. Waarom bent u van plan te gaan schenken? 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Omdat ik het geld dan niet meer zelf nodig heb (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 4 (4.3 %)
2 9 (9.68 %)
3 13 (13.98 %)
4 22 (23.66 %)
5 27 (29.03 %)
6 18 (19.35 %)
n = 93 # 93
47. Betekent schenken voor u dat u iets moet laten wat u anders zou hebben gedaaan? Met andere woorden, betekent de schenking dat u zich in financiële zin iets moet ontzeggen?
Ja 25 (19.38 %)
Nee 76 (58.91 %)
Weet niet 28 (21.71 %)
n = 129 # 129
48. Naarmate het tarief van de schenkbelasting stijgt zal ik minder schenken
Eens 104 (55.03 %)
Oneens 51 (26.98 %)
Geen mening 34 (17.99 %)
n = 189 # 189
49. Naarmate het tarief van de schenkbelasting daalt zal ik meer schenken
Eens 89 (48.11 %)
95
Oneens 57 (30.81 %)
Geen mening 39 (21.08 %)
n = 185 # 185
50. Naarmate de vrijstelling van schenkbelasting hoger is, zal ik meer schenken
Eens 119 (63.3 %)
Oneens 39 (20.74 %)
Geen mening 30 (15.96 %)
n = 188 # 188
51. Als u een schenking ontvangt, beschouwt u dit als een toename van uw koopkracht?
Ja 129 (68.25 %)
Nee 55 (29.1 %)
Weet niet 5 (2.65 %)
n = 189 # 189
52. Geef aan of u het eens of oneens bent met onderstaande stelling: Een eerste ontvangen schenking is voor mij waardevoller dan een tweede of derde
ontvangen schenking (bij een gelijkblijvend inkomen) en daarom mogen de tweede en derde ontvangen schenking zwaarder belast worden dan de eerste
Eens 23 (12.17 %)
Oneens 153 (80.95 %)
Weet niet 13 (6.88 %)
n = 189 # 189
53. Heeft u een testament?
Ja 103 (54.21 %)
Nee 87 (45.79 %)
Weet niet 0 (0 %)
n = 190 # 190
Respondenten met een testament worden doorgestuurd naar vraag 54. De rest gaat door naar vraag 84.
54. Erft uw partner van u?
Ja 93 (90.29 %)
Nee 5 (4.85 %)
Weet niet 0 (0 %)
Niet van toepassing; geen partner
5 (4.85 %)
n = 103 # 103
Respondenten die aan hun partner nalaten worden doorgestuurd naar vraag 55 e.v. De rest gaat door naar vraag 58.
96
55. Mijn partner erft van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens
Voor de partner een grote vrijstelling geldt voor erfbelasting (0 (zeer mee oneens) -
(zeer mee eens) 5)
1 16 (18.39 %)
2 5 (5.75 %)
3 12 (13.79 %)
4 13 (14.94 %)
5 21 (24.14 %)
6 20 (22.99 %)
n = 87 # 87
56. Mijn partner erft van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens
Ik mijn partner goed verzorgd willen achterlaten (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee
eens) 5)
1 1 (1.11 %)
2 0 (0 %)
3 3 (3.33 %)
4 4 (4.44 %)
5 24 (26.67 %)
6 58 (64.44 %)
n = 90 # 90
57. Mijn partner erft van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens
Het vermogen door ons samen is opgebouwd (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 4 (4.35 %)
2 0 (0 %)
3 5 (5.43 %)
4 11 (11.96 %)
5 23 (25 %)
6 49 (53.26 %)
n = 92 # 92
58. Erven uw kinderen van u?
Ja 78 (76.47 %)
Nee 8 (7.84 %)
Weet niet 0 (0 %)
97
Niet van toepassing; geen kinderen
16 (15.69 %)
n = 102 # 102
Respondenten die nalaten aan hun kinderen worden doorgestuurd naar vraag 59 e.v. De rest gaat door naar vraag 63.
59. Mijn kinderen erven van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Voor mijn kinderen een vrijstelling geldt (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 15 (21.13 %)
2 10 (14.08 %)
3 12 (16.9 %)
4 16 (22.54 %)
5 13 (18.31 %)
6 5 (7.04 %)
n = 71 # 71
60. Mijn kinderen erven van mij omdat:
0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Mijn kinderen het geld hard nodig hebben (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 8 (11.11 %)
2 9 (12.5 %)
3 19 (26.39 %)
4 17 (23.61 %)
5 13 (18.06 %)
6 6 (8.33 %)
n = 72 # 72
61. Mijn kinderen erven van mij omdat:
0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Mijn kinderen mijn kinderen zijn (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 1 (1.3 %)
2 1 (1.3 %)
3 5 (6.49 %)
4 2 (2.6 %)
5 24 (31.17 %)
6 44 (57.14 %)
n = 77 # 77
62. Mijn kinderen erven van mij omdat:
0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Mijn kinderen mij altijd genegenheid gegeven hebben (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 6 (8.33 %)
2 3 (4.17 %)
3 12 (16.67 %)
4 11 (15.28 %)
98
5 15 (20.83 %)
6 25 (34.72 %)
n = 72 # 72
63. Erven uw kleinkinderen van u?
Ja 5 (4.95 %)
Nee 13 (12.87 %)
Weet niet 2 (1.98 %)
Niet van toepassing; geen
kleinkinderen
81 (80.2 %)
n = 101 # 101
Respondenten die nalaten aan hun kleinkinderen worden doorgestuurd naar vraag 64 e.v. De rest gaat door naar vraag 68.
64. Mijn kleinkinderen erven van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Voor mijn kleinkinderen een vrijstelling geldt (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 2 (50 %)
2 0 (0 %)
3 0 (0 %)
4 0 (0 %)
5 0 (0 %)
6 2 (50 %)
n = 4 # 4
65. Mijn kleinkinderen erven van mij omdat:
0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Mijn kleinkinderen het geld hard nodig hebben (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens)
5)
1 1 (25 %)
2 0 (0 %)
3 1 (25 %)
4 1 (25 %)
5 0 (0 %)
6 1 (25 %)
n = 4 # 4
66. Mijn kleinkinderen erven van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens
Mijn kleinkinderen mijn kleinkinderen zijn (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 0 (0 %)
2 0 (0 %)
3 0 (0 %)
4 1 (20 %)
5 0 (0 %)
6 4 (80 %)
n = 5
99
# 5
67. Mijn kleinkinderen erven van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Mijn kleinkinderen mij altijd genegenheid gegeven hebben (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 0 (0 %)
2 1 (20 %)
3 0 (0 %)
4 1 (20 %)
5 0 (0 %)
6 3 (60 %)
n = 5 # 5
68. Erven of broers/zussen van u?
Ja 16 (15.84 %)
Nee 75 (74.26 %)
Weet niet 0 (0 %)
Niet van toepassing; geen broers/ zussen
10 (9.9 %)
n = 101 # 101
Respondenten die nalaten aan hun broers/zussen worden doorgestuurd naar vraag 69 e.v. De rest gaat door naar vraag 72.
69. Mijn broers/zussen erven van mij omdat? 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Ik geen verwanten heb die dichterbij staan (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 6 (42.86 %)
2 0 (0 %)
3 2 (14.29 %)
4 0 (0 %)
5 4 (28.57 %)
6 2 (14.29 %)
n = 14 # 14
70. Mijn broers/zussen erven van mij omdat? 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Mijn broer/zus het geld hard nodig hebben (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 4 (26.67 %)
2 0 (0 %)
3 4 (26.67 %)
4 3 (20 %)
5 3 (20 %)
6 1 (6.67 %)
n = 15 # 15
71. Mijn broers/zussen erven van mij omdat?
100
0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Mijn broer/zus mij altijd genegenheid gegeven hebben (0 (zeer mee oneens) - (zeer
mee eens) 5)
1 2 (14.29 %)
2 1 (7.14 %)
3 4 (28.57 %)
4 2 (14.29 %)
5 2 (14.29 %)
6 3 (21.43 %)
n = 14 # 14
72. Erven overige familieleden van u?
Ja 7 (7 %)
Nee 90 (90 %)
Weet niet 2 (2 %)
Niet van toepassing; geen overige familieleden
1 (1 %)
n = 100 # 100
Respondenten die nalaten aan overige familieleden worden doorgestuurd naar vraag 73 e.v. De rest gaat door naar vraag 76.
73. Mijn overige familieleden erven van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens
Ik geen verwanten heb die dichterbij staan (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 3 (42.86 %)
2 0 (0 %)
3 1 (14.29 %)
4 0 (0 %)
5 1 (14.29 %)
6 2 (28.57 %)
n = 7 # 7
74. Mijn overige familieleden erven van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens
Zij het geld hard nodig hebben (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 2 (28.57 %)
2 0 (0 %)
3 3 (42.86 %)
4 2 (28.57 %)
5 0 (0 %)
6 0 (0 %)
n = 7 # 7
75. Mijn overige familieleden erven van mij omdat: 0 is zeer mee oneens,5 is zeer mee eens Zij mij altijd genegenheid gegeven hebben (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 1 (14.29 %)
2 0 (0 %)
101
3 2 (28.57 %)
4 2 (28.57 %)
5 2 (28.57 %)
6 0 (0 %)
n = 7 # 7
76. Erven uw vrienden van u?
Ja 5 (5 %)
Nee 95 (95 %)
Weet niet 0 (0 %)
n = 100 # 100
Respondenten die nalaten aan hun vrienden worden doorgestuurd naar vraag 77 e.v. De rest gaat door naar vraag 80.
77. Mijn vriend(en) erft van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Ik geen verwanten heb die dichterbij staan (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 4 (80 %)
2 0 (0 %)
3 1 (20 %)
4 0 (0 %)
5 0 (0 %)
6 0 (0 %)
n = 5 # 5
78. Mijn vriend(en) erft van mij omdat:
0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Mijn vriend(en) het geld hard nodig hebben (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 1 (20 %)
2 0 (0 %)
3 1 (20 %)
4 0 (0 %)
5 2 (40 %)
6 1 (20 %)
n = 5 # 5
79. Mijn vriend(en) erft van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens
Mijn vriend(en) mij altijd genegenheid gegeven hebben (0 (zeer mee oneens) - (zeer
mee eens) 5)
1 1 (20 %)
2 0 (0 %)
3 1 (20 %)
4 1 (20 %)
5 2 (40 %)
6 0 (0 %)
102
n = 5 # 5
80. Laat u iets na aan een goed doel?
Ja 15 (15 %)
Nee 80 (80 %)
Weet niet 5 (5 %)
n = 100 # 100
Respondenten die nalaten aan een goed doel worden doorgestuurd naar vraag 81 e.v. De rest gaat door naar vraag 84.
81. Een goed doel erft van mij omdat:
0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Ik geen verwanten heb die dichterbij staan (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 4 (30.77 %)
2 4 (30.77 %)
3 1 (7.69 %)
4 2 (15.38 %)
5 1 (7.69 %)
6 1 (7.69 %)
n = 13 # 13
82. Een goed doel erft van mij omdat:
0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Over de erfenis dan geen belasting is verschuldigd (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 1 (7.69 %)
2 3 (23.08 %)
3 1 (7.69 %)
4 2 (15.38 %)
5 3 (23.08 %)
6 3 (23.08 %)
n = 13 # 13
83. Een goed doel erft van mij omdat: 0 is zeer mee oneens, 5 is zeer mee eens Omdat ik iets wil nalaten dat nuttig is voor de maatschappij (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 1 (6.67 %)
2 0 (0 %)
3 0 (0 %)
4 0 (0 %)
5 9 (60 %)
6 5 (33.33 %)
n = 15 # 15
84. Geef aan welke van de volgende uitspraken over nalatenschappen het meest met
103
uw menig overeenkomt? Als er bepaalde personen zijn die goed voor mij zorgen op mijn oude dag of mij meer
aandacht geven, dan wil ik hen graag een (groter) deel van mijn erfenis nalaten. (0
(zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 14 (7.87 %)
2 17 (9.55 %)
3 16 (8.99 %)
4 50 (28.09 %)
5 59 (33.15 %)
6 22 (12.36 %)
n = 178 # 178
85. Geef aan welke van de volgende uitspraken over nalatenschappen het meest met uw mening overeenkomt? Ik wil aan mijn naaste verwanten een (deel van mijn) erfenis nalaten ongeacht het feit of deze personen nu wel of niet voor mij zorgen of aandacht aan mij schenken (op mijn oude dag). (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 16 (8.99 %)
2 19 (10.67 %)
3 37 (20.79 %)
4 37 (20.79 %)
5 53 (29.78 %)
6 16 (8.99 %)
n = 178 # 178
86. Geef aan welke van de volgende uitspraken over nalatenschappen het meest met uw mening overeenkomt? Naaste verwanten die er financieel slechter voorstaan wil ik een groter deel van mijn erfenis nalaten dan aan naaste verwanten die financieel hun zaken goed op orde hebben. (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 27 (15.43 %)
2 48 (27.43 %)
3 33 (18.86 %)
4 31 (17.71 %)
5 33 (18.86 %)
6 3 (1.71 %)
n = 175 # 175
87. Geef aan welke van de volgende uitspraken over nalatenschappen het meest met uw mening overeenkomt? De wetenschap dat ik mijn erfgenamen verzorgd kan achter laten, geeft mij een gelukzalig gevoel. (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
104
1 6 (3.39 %)
2 9 (5.08 %)
3 19 (10.73 %)
4 49 (27.68 %)
5 63 (35.59 %)
6 31 (17.51 %)
n = 177 # 177
88. Geef aan welke van de volgende uitspraken over nalatenschappen het meest met uw mening overeenkomt? Ik heb geen vooropgesteld plan om een erfenis na te laten. (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 26 (14.94 %)
2 34 (19.54 %)
3 22 (12.64 %)
4 31 (17.82 %)
5 36 (20.69 %)
6 25 (14.37 %)
n = 174 # 174
89. Geef aan welke van de volgende uitspraken over nalatenschappen het meest met uw mening overeenkomt? Ik ben niet van plan om een erfenis na te laten. (0 (zeer mee oneens) - (zeer mee eens) 5)
1 71 (40.34 %)
2 49 (27.84 %)
3 31 (17.61 %)
4 14 (7.95 %)
5 8 (4.55 %)
6 3 (1.7 %)
n = 176 # 176
90. Naarmate het tarief van de erfbelasting stijgt zal ik minder nalaten
Eens 66 (36.67 %)
Oneens 86 (47.78 %)
Geen mening 28 (15.56 %)
n = 180 # 180
91. Naarmate het tarief van de erfbelasting daalt, zal ik meer nalaten
105
Eens 51 (28.49 %)
Oneens 96 (53.63 %)
Geen mening 32 (17.88 %)
n = 179 # 179
92. Als u een erfenis ontvangt, beschouwt u dit dan als een toename van uw koopkracht?
Ja 59 (33.52 %)
Ja, maar alleen als ik de erfenis
ontvang van iemand die niet mijn partner is
62 (35.23 %)
Nee 44 (25 %)
Weet niet 11 (6.25 %)
n = 176 # 176
93. Erf- en schenkbelasting wordt in Nederland geheven van iemand die een schenking of erfenis krijgt, omdat zijn koopkracht toeneemt . Vindt u dit een recht vaardig uitgangspunt ?
Ja 52 (30.06 %)
Nee 109 (63.01 %)
Geen mening 12 (6.94 %)
n = 173 # 173
94. Vindt u het rechtvaardig dat belastingheffing over schenkingen en nalatenschappen
progressief is. Met andere woorden: Personen die een grotere schenking of erfenis ontvangen moet en in verhouding meer belasting betalen dan personen die een kleinere schenking of erfenis ontvangen
Ja 73 (42.2 %)
Nee 90 (52.02 %)
Geen mening 10 (5.78 %)
n = 173 # 173
95. Geef aan of u het eens of oneens bent met onderstaande stellingen Een persoon met een hoog inkomen moet meer belasting betalen over een schenking of erfenis die hij ontvangt dan een persoon met een laag inkomen (Oneens - Eens)
1 132 (76.3 %)
2 41 (23.7 %)
n = 173 # 173
106
96. Geef aan of u het eens of oneens bent met onderstaande stellingen Een persoon met een groot vermogen moet meer belasting betalen over een schenking
of erfenis die hij ontvangt dan een persoon met een klein vermogen (Oneens - Eens)
1 126 (73.26 %)
2 46 (26.74 %)
n = 172 # 172
97. Geef aan of u het eens of oneens bent met onderstaande stellingen
Naarmate er minder verwantschap bestaat met erflater, mag er meer belasting worden geheven over de verkregen schenking of erfenis. (Oneens - Eens)
1 102 (59.3 %)
2 70 (40.7 %)
n = 172 # 172
98. Ik zou mij minder inspannen op de arbeidsmarkt na het verkrijgen van een schenking/nalatenschap, vanwege de toename van mijn vermogen.
Eens, vanaf een verkrijging van € 100.000
7 (4.05 %)
Eens, vanaf een verkrijging van
€ 1.000.000
65 (37.57 %)
Eens, vanaf een verkrijging van € 10.000.000
35 (20.23 %)
Oneens 61 (35.26 %)
Geen mening 5 (2.89 %)
n = 173 # 173
99. Als ik een substantiële schenking of erfenis ontvang, zou de drempel voor mij lager zijn om een onderneming te starten of om mijn vermogen te investeren in risicovolle activiteiten
Eens 78 (45.09 %)
Oneens 75 (43.35 %)
Geen mening 20 (11.56 %)
n = 173 # 173
100. Het equality of opportunity beginsel is gebaseerd op het onderscheid tussen geluk en gemaakte keuzes en gaat ervan uit dat iedereen zijn of haar leven zou moet en
beginnen met een evenredig deel aan middelen (geld). Nalatenschappen worden in sommige gevallen beschouwd als een ongerechtvaardigd voordeel voor de één boven de ander. Dit is het geval indien erfenissen worden nagelaten aan kinderen, omdat het een kwestie van puur toeval is of een kind wordt geboren in een
rijke of een arme familie. Dit impliceert dat nalatenschappen aan kinderen tegen een zeer hoog tarief belast zouden moeten worden. Van de andere kant zouden
nalatenschappen aan de echtgenoot en vrienden belast worden tegen een zeer laag tarief of zelfs worden vrijgesteld. Deze relaties zijn namelijk niet gebaseerd op toeval of geluk, maar op een gemaakte keuze. Vindt u dit recht vaardig?
Ja 12 (6.94 %)
Nee 138 (79.77
%)
Geen mening 23 (13.29 %)
107
n = 173 # 173
101. De overheid heeft belastinginkomsten nodig om haar uitgaven te bekostigen. Waarover zou volgens u de meeste belasting geheven mogen worden om de staatskas te spekken?
Een nalatenschap t.w.v. € 5000 5 (2.89 %)
Consumptie t.w.v. € 5000 32 (18.5 %)
Loon t.w.v. € 5000 21 (12.14 %)
Prijs uit de loterij t.w.v. € 5000 71 (41.04 %)
Over alle categorieën moet evenveel belasting worden geheven
44 (25.43 %)
n = 173 # 173
102. Een Nederlander krijgt gemiddeld 1 keer in de 30 jaar een erfenis. In 95% van de gevallen is de langstlevende geen erfbelasting verschuldigd dankzij de partnervrijstelling. Het merendeel van de kinderen betaalt wel erfbelasting. Afschaffing van de erfbelasting kan worden opgevangen door een verhoging van het hoogste tarief van de BTW van 19% naar 21%. Als u kunt kiezen, aan welke variant geeft u dan de
voorkeur?
Verhoging van het BTW-tarief met 2%
66 (38.15 %)
Heffing van erfbelasting 68 (39.31 %)
Geen voorkeur 39 (22.54 %)
n = 173 # 173
108
103. Vindt u dat bij de belastingheffing over de verkrijging van een schenking of
nalatenschap rekening zou moet en houden met de leeftijd van de verkrijger?
Nee, verkrijgers van alle
leeftijden moeten tegen een gelijk tarief worden belast
133 (76.88
%)
Ja, minderjarige verkrijgers moeten lager worden belast
24 (13.87 %)
Ja, jongere
meerderjarige verkrijgers zouden hoger belast moeten worden dan oudere verkrijgers. Een verkrijger van bijvoorbeeld 30 jaar zou hoger moeten worden
belast dan een verkrijger van 60 jaar.
2 (1.16 %)
Ja, jongere meerderjarige verkrijgers zouden lager belast moeten worden
dan oudere verkrijgers. Een verkrijger van bijvoorbeeld 30 jaar zou lager moeten worden belast dan een verkrijger van 60 jaar
14 (8.09 %)
n = 173 # 173
top related