een goed begin proefkatern werkboek...samen weet je meer dan alleen. ... vraag de toets aan de...
Post on 03-Jan-2021
4 Views
Preview:
TRANSCRIPT
Fros van der Maden
Proefkatern
EEN GOED BEGIN Werkboek
Cursus Nederlands voor anderstalige jongeren CEFR A1 – A2
Fros van der Maden Naam leerling: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Klas: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Edutekst
EEN GOED BEGIN Werkboek 2
Bij deze uitgave horen:
- EEN GOED BEGIN Tekstenboek - EEN GOED BEGIN Docentenboek
De mp3’s zijn te downloaden op www.edutekst.eu Omslagfoto Vera Merks en Cyrille Eenshuistra Omslagontwerp Pol van Rijn Technische steun Frans van Rijn en adviezen Pol van Rijn Audiotechniek Jesper Weerheijm, JeWe Recordings & Live sound Audiostemmen Arend Lommert en Pjotr Jacobs
JTS Groningen: Kira Beijers, Luisa Carere, Margreet Held, Jesper Weerheijm, Daniël Hoogenberg, Timo Lammers, Naina Nathoe, Fleur Marin Roorda, Willemien Tirion en Linde Verhofstad
Audioproductie Elly Werdler, Ktimpress ROC Noorderpoort
Kunst & Multimedia Tekstcorrectie Emma van der Weele ISBN 978-90-823253-7-9
2017 Edutekst Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden opgeslagen of vermenigvuldigd op welke wijze dan ook, zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgevers.
EEN GOED BEGIN Werkboek 3
Hoe werk je met dit boek? In dit werkboek staan zes blokken van drie lessen. De opdrachten in de lessen gaan over de leesteksten, de plaatjes en de luisterteksten in het tekstenboek. Achterin het tekstenboek staat een mini-grammatica, die je kunt gebruiken bij het maken van de opdrachten. De opdrachten kun je alleen maken, maar het is beter om samen te werken. Samen weet je meer dan alleen. Er zijn ook klassikale oefeningen om met de docent te doen. Je kijkt de lessen in het werkboek zelf na. Vraag het antwoordenblad aan de docent, als je klaar bent met een les. Na elk blok maak je een toets. Vraag de toets aan de docent, als je klaar bent met een blok. Veel succes!
EEN GOED BEGIN Werkboek 4
EEN GOED BEGIN Werkboek 5
Inhoud Blok 1 Buitendam Les 1 Ada’s idee 6 Les 2 Franka koopt brood 15 Les 3 Zaterdag voetbaldag 23 Blok 2 Au, mijn keel! Les 4 Franka belt Ada 31 Les 5 Joey is ziek 39 Les 6 Het winnende doelpunt 48 Blok 3 Verslapen Les 7 IJsjes voor meisjes 57 Les 8 Een kaart voor Joey 67 Les 9 Latif verslaapt zich 78 Blok 4 Naar Walibi Les 10 De gitaar van Soraya 89 Les 11 Kleren voor de zomer 100 Les 12 Yasmin wil naar Walibi 111 Blok 5 Een nieuwe jongen Les 13 Nieuw op school 121 Les 14 Koningsdag 132 Les 15 Weer naar school 144 Blok 6 Mijn droom Les 16 Typisch Nederlands? 155 Les 17 Talent voor techniek 166 Les 18 Mijn droom 178
EEN GOED BEGIN Werkboek 6
Blok 1 Buitendam BLOK 1 / LES 1 ADA’S IDEE
LEES >>> * OPDRACHT 1 Vul de woorden in.
Kies uit: idee - jaar - leer - uit - woon
1 Ik ben 15 jaar.
2 Ik kom …………………..……………...……... Polen.
3 Ik ……………………………..…….…. in Buitendam.
4 Ik ……………………………………..…… Nederlands.
5 Ik heb een goed ……………………………....……….
* OPDRACHT 2 Kies ‘waar’ of ‘niet waar’.
1 Ada komt uit Nederland. waar / niet waar
2 Ada woont in Polen. waar / niet waar
3 Ada gaat naar de supermarkt. waar / niet waar
4 Ada zoekt een vriendin. waar / niet waar
5 Ada schrijft een briefje. waar / niet waar
* OPDRACHT 3 Kies het goede antwoord.
1 Wat leert Ada? 1 = e a een briefje
2 Wat wil Ada graag? 2 = … b een pen
3 Wat zoekt Ada? 3 = … c sneller Nederlands leren
4 Wat neemt Ada mee? 4 = … d een Nederlandse vriendin
5 Wat schrijft Ada? 5 = … e Nederlands
EEN GOED BEGIN Werkboek 7
* OPDRACHT 4 Vul de woorden in. Kies uit: beter - leuker - liever - meer - sneller 1 Ada leert snel Nederlands, maar ze wil nog sneller leren.
2 Ze praat veel, maar ze wil nog ………………… Nederlands praten.
3 Ze praat graag Pools, maar ze praat ……………….…… Nederlands.
4 Amsterdam is leuk, maar Buitendam is nog …………………………….
5 Ada heeft een goed idee, maar ik heb een ………………..…… idee.
** OPDRACHT 5 Kies de goede vraag.
antwoord vraag
1 Ik ben Ada. 1 = c a Waar woon je?
2 Ik ben 15 jaar. 2 = … b Uit welk land kom je?
3 Ik kom uit Polen. 3 = … c Hoe heet je?
4 Ik woon in Buitendam. 4 = … d Welke taal leer je?
5 Ik zoek een vriendin. 5 = … e Hoe oud ben je?
6 Ik leer Nederlands. 6 = … f Wat zoek je?
** OPDRACHT 6 Schrijf over jezelf.
1 Ada is 15 jaar. Ik ben ………………….......…….…… jaar.
2 Zij komt uit Polen. Ik kom uit ………….….……...…………….
3 Zij woont in Buitendam. Ik ……………………….….…….………..………….
4 Ze leert Nederlands. Ik ………….……… ook Nederlands.
5 Haar naam is Ada. Mijn naam is …………………..……….….
6 Ze woont bij de supermarkt. Ik ……………….………..…..…………………..
7 Ze wil meer Nederlands praten. Ik …………………………….…………….
EEN GOED BEGIN Werkboek 8
** OPDRACHT 7 Vul vormen van de werkwoorden (‘doe-woorden’) en de vertaling in. Gebruik je woordenboek alleen
als het nodig is.
ik-vorm we-vorm vertaling 1 ik ben
we zijn
zijn = ……………………………………….………………………….
2 ik ………….………
we komen
komen = …………………….……………..……………………….
3 ik woon
we ………………..….………
wonen = …………………………………….……….…….……….
4 ik ……….…………
we leren
leren = ……………………….………………………..……..……….
5 ik wil
we ……………………………
willen = …………………………………………….……..……….
6 ik ………….………
we doen
doen = ……………………….………………………..…….……….
7 ik heb
we …………….…….………
hebben = ……………………………………..……..…..……….
8 ik ………….………
we zoeken
zoeken = …………………….……………………….…………….
9 ik ga
we …………………...………
gaan = ………………………..……………………………………….
10 ik ………..………
we nemen
nemen = ………………………………………………...………….
11 ik schrijf
we …………………..….……
schrijven = ……………………………………....……………….
12 ik …………..……
we zetten
zetten = ……………………………………………..……………….
*** OPDRACHT 8 Schrijf het antwoord op.
1 Waar woont Ada?
………………………..………………………………………………...…………………………………………………………
2 Waarom zoekt Ada een Nederlandse vriendin?
……………………….………………………………………………...……………………………….…………………………
3 Waar gaat Ada naartoe?
…………….…………………………………………………………...…………………………….……………………………
EEN GOED BEGIN Werkboek 9
KIJK >>> ADVERTENTIES
*/**/***OPDRACHT 9 Vul de woorden in. * 1 Kies uit: GRATIS - katje - rood - weken
(1)GRATIS AF TE HALEN Jong (2)…………………, vijf (3)………………………… oud, kleur: (4)……………….
Bel: 06 – 22790543 * 2 Kies uit: Bel - euro - gratis - jaar - KOOP
TE (1) ……………………………..……………………… AANGEBODEN Snelle fiets,maar één (2)…………………………… gebruikt! Nu voor 200 (3)………………………………………… Helm (4)……………………………….! (5)……………………: 06 - 99564305
EEN GOED BEGIN Werkboek 10
** 3 Kies uit: GEZOCHT-kinderen - oppas - roken - woensdag
(1)………………………………………………: OPPAS Voor onze (2)…………………………………………… van 2 en 3 jaar zoeken wij een (3)………………………………………. Elke week op (4)…………………………… van 16.00 tot 18.00, niet (5)…………………………………! Interesse? Bel: 06 - 23774108 *** 4 Kies uit: AANGEBODEN- geef - kinderen - per - studeer
PIANOLES (1)……………………………………………………………………… (2) Ik ……………………………… piano en ik (3) …………………… muziekles aan (4)……………………………………… Kosten: 20 euro (5)………………… half uur Bel Stefan: 06 - 4608612
EEN GOED BEGIN Werkboek 11
LUISTER >>> IK BEN ADA. HOE HEET JIJ?
* OPDRACHT 10 a Schrijf jouw antwoorden op. b Luister 2 x naar audiotekst 1. Geef Ada antwoord, eerst met en dan zonder boek.
1 Ada Ik ben Ada. Hoe heet jij?
Jij Ik ben ……………………………………….……………………..………………………………
2 Ada Ik ben 15. Hoe oud ben jij?
Jij Ik ben …………………………….…………………………………………………………………
3 Ada Ik kom uit Polen. Waar kom jij vandaan?
Jij Ik kom uit ………………………………………….……………………………...………..
4 Ada Ik woon in Buitendam. Waar woon jij?
Jij Ik woon in ………………………………………..…………………………………...………
5 Ada Ons huis is in de Vondelstraat. Waar is jouw huis?
Jij Mijn huis is …………………………………………………………………………...………
6 Ada Ik woon op nummer 12. En jij?
Jij Ik woon op nummer …………………………..………………………………….
EEN GOED BEGIN Werkboek 12
7 Ada Ik heb twee broers en een zus. En jij?
Jij Ik heb geen broers of zussen / Ik heb ………..………..……….
8 Ada Wij hebben een kat. Hebben jullie een huisdier?
Jij Wij hebben (ook) (g)een ………………………….……………………………
9 Ada Ik zit op de Maxima-school. En jij?
Jij Ik zit op de ………………………………………………………………………...…………
10 Ada Mijn sport is zwemmen. Wat is jouw sport?
Jij Mijn sport is ………………………………………………………………………...……….
* OPDRACHT 11 Schrijf de woorden op die jij in deze les geleerd hebt + vertaling + (een deel van) een zin met dit woord. woord vertaling voorbeeldzin(sdeel)
EEN GOED BEGIN Werkboek 13
* OPDRACHT 12 Leer de woorden van les 1. Lees de woorden hieronder. Luister naar audiotekst 2.
Omcirkel elk woord dat je hoort.
Eén woord blijft over.
afwachten graag de supermarkt het bord het idee de vriendin het briefje schrijven wonen dichtbij sneller zoeken Dit woord hoorde ik niet: ……………………………………………………………………....……
* OPDRACHT 13 Maak zinnen met woorden uit opdracht 12. Bekijk eerst het voorbeeld (zin 1). 1 Ik woon dichtbij het zwembad. 2 ……………………………………………………………………………………………....………………………………… 3 ……………………………………………………………...………………………………………….……………………… 4 …………………………………..………………………………...…………………………………….…………………… 5 ……………………………………………………………………...…………………………………….…………………… 6 …………………………………..………………………………...…………………………………….…………………… 7 ……………………………………………………………………...…………………………………….……………………
EEN GOED BEGIN Werkboek 14
* OPDRACHT 14 Oefen je uitspraak.
De letters a, e, o, u, i en y (‘klinkers’) klinken soms kort, soms lang. Als ze lang klinken, schrijf je soms twee klinkers, soms één: a en aa in
na en naar klinken hetzelfde. Beantwoord de vragen.
1 Bekijk de 26 letters van het alfabet. Omcirkel de klinkers. a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z 2 In welke twee woorden klinkt de ‘a’ lang? Onderstreep deze woorden. stad - jas - jaar - tassen - vragen 3 In welke twee woorden klinkt de ‘e’ lang? Onderstreep deze woorden. idee - ben - heb - leren - zetten Luister naar audiotekst 3, lees mee en herhaal de woorden. kort lang 1 dat jaar 2 wacht Ada 3 supermarkt ga 4 ben leren 5 heb idee 6 pen mee OPDRACHT 15 Vraag het antwoordblad aan de docent. Kijk de les na.
EEN GOED BEGIN Werkboek 15
BLOK 1 / LES 2 FRANKA KOOPT BROOD
LEES >>> * OPDRACHT 1 Vul de woorden in. Kies uit: keuken - kookt- koopt - school - tas 1 Franka was vandaag op …………………………………….…
2 De vader van Franka is in de …………………...……....
3 Hij ……………………....…….…. tomatensoep.
4 Franka neemt de ……………………..…… mee naar de supermarkt.
5 Ze …………………….…....………. melk, kaas, brood en appels.
* OPDRACHT 2 Kies ‘waar’ of ‘niet waar’.
1 Franka komt thuis. waar / niet waar
2 Franka’s vader is op school. waar / niet waar
3 Franka’s vader kookt groentesoep. waar / niet waar
4 Franka gaat naar de supermarkt. waar / niet waar
5 Franka neemt een tas mee. waar / niet waar
* OPDRACHT 3 Kies het goede antwoord.
1 Wat kookt Franka’s vader? 1 = … a het brood
2 Wat vraagt Franka’s vader? 2 = … b een tas en geld
3 Wat is op? 3 = … c soep
4 Wat neemt Franka mee? 4 = … d de boodschappen
5 Wat schrijft Franka op? 5 = … e ‘Hoe was het op school?’
EEN GOED BEGIN Werkboek 16
* OPDRACHT 4 Vul de woorden in. Kies uit: geld - keuken - lekker - op - pak
1 Franka koopt een …………………………………….……….. melk.
2 Ze neemt ……………..……. mee naar de supermarkt.
3 Tomatensoep vind ik heel ……………………….………………….
4 Franka’s vader is in de ………………………..………………..………..
5 Het brood is ………………….……. Koop jij een brood?
** OPDRACHT 5 Kies de goede vraag.
antwoord vraag
1 tomatensoep 1 = … a Waar is Franka’s vader?
2 het brood 2 = … b Wat kookt Franka’s vader?
3 de tas en geld 3 = … c Hoe was het op school?
4 de boodschappen 4 = … d Wat is op?
5 goed 5 = … e Wat neemt Franka mee?
6 in de keuken 6 = … f Wat schrijft Franka op?
** OPDRACHT 6 Schrijf het antwoord op.
1 Wie is in de keuken? ……………………………………………………..…………………...
2 Wat doet hij? …………………………………………………..……………………...
3 Waar was Franka? …………………………………………………..……………………...
4 Wat vindt Franka lekker?…………………………………………..……..……………………...
5 Wat is op? ………………………………………………..………………………...
6 Waar gaat Franka heen? ……………………………………………………..…………………...
7 Wat neemt ze mee? ………………………………………………..………………………...
EEN GOED BEGIN Werkboek 17
** OPDRACHT 7 Vul de vormen van het werkwoord en de vertaling in. Gebruik je woordenboek als het nodig is.
ik-vorm hij-vorm vertaling
1 ik kom
hij komt
komen = ……………………………………………….……………
2 ik …………….……
hij kookt
koken = …………………….………………….…………………….
3 ik zeg
hij …………………….………
zeggen = ……………………………..…..……….……………….
4 ik …………….……
hij schrijft
schrijven = …………………………….………….………………
5 ik ben
hij …………………….………
zijn = …………………………………………………………………….
*** OPDRACHT 8 Schrijf het antwoord op.
1 Wat gaat Franka doen?
……………………………….………………………………………...…………………………………………….……………
2 Waarom gaat Franka dit doen?
…………….…………………………………………………………...………………………………….………………………
3 Wat schrijft Franka op?
……………..………………………………………………………...…………….……………………….……………………
EEN GOED BEGIN Werkboek 18
KIJK >>> BOODSCHAPPEN
* OPDRACHT 9 Welke boodschappen zie je op de plaatjes? Schrijf op. 1 = ……………………….………………………
2 = ………………………………………………
3 = ……………………………………………...
4 = ………………………………………………
** OPDRACHT 10 Vandaag doe jij de boodschappen. Wat koop je in de supermarkt?
Schrijf jouw boodschappen op.
Boodschappen
1 = …………………………………….…………
2 = ………………………………………………
3 = ……………………………………………...
4 = ………………………………………………
5 = ………………………………………………
6 = ………………………………………………
7 = ……………………………………………...
EEN GOED BEGIN Werkboek 19
LUISTER >>> EET SMAKELIJK!
* OPDRACHT 11 Franka en haar vader gaan eten. Luister eerst één keer naar
audiotekst 4. Lees dan de vragen. Luister nog een of twee keer naar de tekst. Kies de goede antwoorden. 1 Franka is A beneden B boven C buiten 2 Franka en haar vader eten A saus
B snoep C soep 3 De vader geeft Franka A een lepel B een mes C een vork
4 Franka vindt de soep A niet lekker B een beetje lekker C heel lekker
EEN GOED BEGIN Werkboek 20
5 Franka wil A één boterham B geen boterham C twee boterhammen 6 Franka eet op haar brood A kaas B niets C pindakaas 7 Franka’s vader zegt A ‘Eet je bord leeg!’
B ‘Eet lekker!’ C ‘Eet smakelijk!’
* OPDRACHT 12 Schrijf de woorden op die jij in deze les geleerd hebt + vertaling + (deel van) een zin met dit woord. woord vertaling voorbeeldzin(sdeel)
EEN GOED BEGIN Werkboek 21
* OPDRACHT 13 Leer de woorden van les 2.
Lees de woorden hieronder. Luister naar audiotekst 5.
Je hoort twee, maar leest drie woorden. Streep het woord door
dat je niet hoort.
1 brood kaas melk 2 huis thuis school 3 komen koken kopen 4 lekker leuk lief 5 appel banaan tomaat 6 Dag! Hoi! Tot zo! 7 okee ook op 8 brood goed soep 9 jas pak tas 10 koop schrijf zeg
* OPDRACHT 14 Maak zinnen met woorden uit opdracht 13. 1 Mijn broertje eet een boterham met kaas. 2 ……………………………………………………….……………………………………...………………………………… 3 …………………………………………………………….………………………………...………………………………… 4 ……………………………………………………….……………………………………...………………………………… 5 …………………………………………………………….………………………………...…………………………………
EEN GOED BEGIN Werkboek 22
* OPDRACHT 15 Oefen de uitspraak van ‘o’ en ‘u’. 1 Schrijf nog een woord op waarin de ‘o’ kort klinkt: koffie, op, ………………………………..……… 2 Schrijf nog een woord op waarin de ‘o’ lang klinkt: wonen, school, ...……………………………… 3 Schrijf nog een woord op waarin de ‘u’ kort klinkt: kus, druk, ………………………………..……… 4 Schrijf nog een woord op waarin de ‘u’ lang klinkt: supermarkt, duur, ………………………………..……… Luister naar audiotekst 6, lees mee en herhaal de woorden. kort lang 1 komt school 2 op brood 3 tot zo 4 dus dure 5 stuk stuur 6 nummer nu OPDRACHT 16 Vraag het antwoordblad aan de docent. Kijk de les na.
EEN GOED BEGIN Werkboek 23
BLOK 1 / LES 3 ZATERDAG VOETBALDAG
LEES >>> * OPDRACHT 1 Vul de woorden in. Kies uit: dezelfde - kennen - op - pakt - Vandaag
1 Makin en Arwin …………………………….…….. elkaar al een jaar.
2 Ze spelen bij …………………………………...…….... voetbalclub.
3 ……………………………..…….…. gaan ze voetballen.
4 Makin kijkt ………………….………..…… het rooster.
5 Arwin ……………...........................………. zijn tas in.
* OPDRACHT 2 Kies ‘waar’ of ‘niet waar’.
1 Het is vandaag zondag. waar / niet waar
2 Makin komt uit Iran. waar / niet waar
3 Makin en Arwin zijn vrienden. waar / niet waar
4 Arwin kijkt op het rooster. waar / niet waar
5 Ze spelen vandaag tegen FC Smalbrug. waar / niet waar
* OPDRACHT 3 Kies het goede antwoord.
1 Wat is de datum vandaag? 1 = … a Syrië
2 Wat gaan de jongens doen? 2 = … b zijn tas
3 Waar komt Makin vandaan? 3 = … c 12 april
4 Waar komt Arwin vandaan? 4 = … d voetballen
5 Wat pakt Arwin in? 5 = … e Iran
EEN GOED BEGIN Werkboek 24
* OPDRACHT 4 Vul in. Kies uit: donderdag - maandag - vrijdag - zondag 1 Vandaag is het zaterdag.
2 Morgen is het ……………………………………………………..…………….…..
3 Overmorgen is het …………………………………….…..…………….…….
4 Gisteren was het ……………………………………….………….……….…….
5 Eergisteren was het ………………………………….……………………….
** OPDRACHT 5 Kies de goede vraag.
antwoord vraag
1 zaterdag 1 = … a Wie haalt Makin op?
2 12 april 2 = … b Hoe heet Arwins club?
3 FCBuitendam 3 = … c Hoe heet de andere club?
4 Arwin 4 = … d Welke dag is het?
5 FC Smalbrug 5 = … e Wat is de datum?
** OPDRACHT 6 Schrijf het antwoord op.
1 Wie komt er uit Iran? ……………………………………………………………...
2 Waar komt Makin vandaan? ……………………………………………………………...
3 Wat gaan de jongens doen? ……………………………………………………………...
4 Wie haalt Makin op? ……………………………………………………………...
5 Is Arwin klaar om te gaan? ……………………………………………………………...
6 Wat doet Arwin? ……………………………………………………………...
7 Tegen welke club spelen ze? ……………………………………………………………...
EEN GOED BEGIN Werkboek 25
** OPDRACHT 7 Vul het schema verder in. persoon zijn hebben
ik __ je of jij
ben
………………………
je of …….... u
………….…………….
hebt
hij ze of …….... het
………..……….….…
……………….………..
we of …….... jullie ze of ………....
zijn
………..…..………..…
***OPDRACHT 8 Maak zinnen met werkwoorden uit opdracht 7. 1 ……………………………………………………………………....……………………………….…………………………
2 ……………………………………………………………...........…………………………….……………………………
3 ……………………………………………………………...……………………………….…………………………………
4 ……………………………………………………………...…………………………….……………………………………
5 ……………………………………………………………...………………………..…….…………………………………
*** OPDRACHT 9 Schrijf het antwoord op.
1 Waarom kijkt Makin op het rooster?
………………………….………………………………………………………………....………………………………………
2 Spelen Arwin en Makin vandaag uit of thuis?
……………………………………..…………………………………...…………………………………………………………
3 Spelen Arwin en Makin bij de senioren (=ouderen) of bij de junioren (=jongeren)? ………………………………………………………………………...………………………………….………………………
EEN GOED BEGIN Werkboek 26
KIJK >>> VOETBALSPULLEN
* OPDRACHT 10 Hoe noem je de spullen
op de plaatjes? Schrijf op. 1 = ………………………………………………
2 = ………………………………………………
3 = ……………………………………………...
4 = ………………………………………………
5 = ………………………………………………
6 = ………………………………………………
** OPDRACHT 11 Wat neem jij mee naar school? Schrijf op. Dit neem ik elke dag mee naar school:
1 ………………………………………………
2 ………………………………………………
3 ……………………………………………...
Dit neem ik mee voor de gymles:
4 ……………………………………………..
5 ………………………………………………
6 ……………………………………………..
EEN GOED BEGIN Werkboek 27
LUISTER >>> HIER WOON IK
* OPDRACHT 12 Arwin vertelt waar hij woont. Luister naar audiotekst 7.
Lees de vragen. Luister nog een of twee keer naar de
tekst. Kies de goede antwoorden. 1 Arwin woont in A Amsterdam B Buitendam C Rotterdam 2 Buitendam is een A dorp
B land C stad 3 In Buitendam wonen A 7 duizend mensen B 70 duizend mensen C 170 duizend mensen 4 In het centrum zijn A geen huizen B nieuwe huizen C oude huizen 5 Arwin heeft A één broertje B twee broertjes C drie broertjes 6 Het winkelcentrum is A dichtbij Arwins huis B in het centrum van de stad
C ver weg van Arwins huis 7 Het zwembad is A een binnenbad B een buitenbad
EEN GOED BEGIN Werkboek 28
8 Naar het zwembad fietst hij A in 10 minuten B in 20 minuten C in 30 minuten 9 Arwin gaat A lopend naar school B met de bus naar school C met de fiets naar school 10 Arwin staat elke dag A eerder op dan de anderen B later op dan de anderen C even laat op als de anderen
* OPDRACHT 13 Waar woon jij? Schrijf twee zinnen. ……………………………………………………………...………………………………………………..……………………
……………………………………………………………...…………………………………..…………………………………
* OPDRACHT 14 Schrijf de woorden op die jij in deze les geleerd hebt + vertaling + (deel van) een zin met dit woord. woord vertaling voorbeeldzin(sdeel)
EEN GOED BEGIN Werkboek 29
* OPDRACHT 15 Leer de woorden van les 3.
Lees de woorden uit les 3 hieronder. Luister naar audiotekst 8. Je hoort twee woorden, maar je leest één woord.
Schrijf het tweede woord op.
1 zaterdag …………………………………………………..
2 aan …………………………………………………..
3 spelen …………………………………………………..
4 bij …………………………………………………..
5 vriendin …………………………………………………..
6 school …………………………………………………..
7 uit …………………………………………………..
8 vragen …………………………………………………..
9 kennen …………………………………………………..
10 gaan …………………………………………………..
* OPDRACHT 16 Maak zinnen met woorden uit opdracht 15.
1 …………………………………………….……………………………………….………...………………………………… 2 …………………………………………………………………………………….………...………………………………… 3 …………………………………………………………………………………….………...………………………………… 4 …………………………………..………………………………...…………………………………….…………………… 5 ……………………………………………………………………...…………………………………….…………………… 6 …………………………………..………………………………...…………………………………….…………………… 7 ……………………………………………………………………...…………………………………….……………………
EEN GOED BEGIN Werkboek 30
* OPDRACHT 17 Oefen de uitspraak van ‘i’-’ie’ en ‘ij’-‘ei’. ‘i’ klinkt kort, ‘ie’ klinkt lang 1 Welke woorden ken je al met ‘i’?
ik, zitten, ……………………………………………………………………………………………………..……… 2 Welke woorden ken je al met ‘ie’?
vriendin, hier, …..………………………………………………………………………………………..……… ‘ij’ en ‘ei’ klinken hetzelfde 3 Welke woorden ken je al met ‘ij’?
mijn, dichtbij, ……………………………….…………………………………………………………..……… 4 Ken je al woorden met ‘ei’?
meisje, ……………………………………………………………………………………………………..……… Luister naar audiotekst 9, lees mee en herhaal de woorden. i ie 1 Makin vriend 2 ik fiets 3 zitten zien ij ei 4 bij beide 5 kijk trein 6 mijn meisje OPDRACHT 18 Vraag het antwoordblad aan de docent. Kijk de les na. OPDRACHT 19 Leer les 1 tot en met 3 en maak de toets van blok 1.
top related