gelukkige dagen in donkere tijden
Post on 08-Mar-2016
223 Views
Preview:
DESCRIPTION
TRANSCRIPT
Na een lichte beroerte moest André Vermeiren op aanraden van de dokter zoveel mogelijk schrijven, om zijn geest en motoriek op gang te houden. Hij was toen al net de 90 voorbij maar het lukte nog redelijk goed om wat op papier te zetten. Toen begonnen de oogproblemen en daar hij maar één goed werkend oog had (het andere was al blind van bij de geboorte) was de oogarts niet geneigd om veel aan dat ene oog te prutsen. Op den duur kon André haast niets meer lezen en ook niets meer schrijven. De schoonzoon en zoon stelden voor om de vlakscherm tv die André net gekocht had als monitor te gebruiken en een computer aan te schaffen. Met een webcam en wat knutselwerk werd een apparaat in mekaar gebokst dat zowat op een scanner lijkt en waarop dan een tekst kan gelegd worden die dan via de pc op het vlakscherm getoond wordt. Dat lukte vrij goed. Maar dan kon hij nog niet schrijven. Daarom vroeg hij aan zoon Luc of die hem geen schrijfmachine kon bezorgen waarop Luc zei dat er in feite al een schrijfmachine in huis was, de pc. Maar het probleem was nu dat vader André de symbolen op de toetsen niet kon zien staan en nog nooit een computer van dichtbij had gezien. Er werd een grote kopie van het computerklavier afgedrukt en die letters zag Pa wel. Er werd zoveel mogelijk geautomatiseerd en nu kon vader voor elke letter die hij wou schrijven op de gedrukte kopie de letter gaan zoeken en dan vanaf de bovenrand te tellen de hoeveelste rij en vanaf de zijkant te tellen de hoeveelste in die rij ze stond om dan de overeenkomstige toets van het computerklavier in te drukken. Zo begon André aan de schijnbaar onmogelijke taak een groot deel van zijn levensverhaal met behulp van de computer neer te schrijven. Letter per letter blad na blad met af en toe wat hulp ontstond een verhaal waarvan ik vind dat het de moeite waard is om aan iedereen te laten lezen. Hier volgt het verhaal, precies zoals hij het zelf heeft neergeschreven.
AndréAndréAndréAndré VermeirenVermeirenVermeirenVermeiren
Gelukkige dagen in
zwarte tijden
1
Wilrijk 05-08-2009
1918 - 1930
In het kort: mijn 12-jarige levensverhaal in "la douce FRANCE".
De "Acte de naissance", hierbij, bewijst dat ik in FERQUES (Frankrijk) ben
geboren op 22-12-1918. VERMEIREN ANDRE – AUGUSTE – JOSEPH
werd ik genoemd.
Het met de hand geschreven "CERTIFICAT de BAPTÊME" registerblad
nr. 32 vermeldt dat :
Vermeiren André-Auguste-Joseph
op 29-12-1918 gedoopt is.
De namen der ouders, peter en meter worden daarop ook vermeld.
Kort daarop moest Vader naar België terugkomen om gedemobiliseerd te
worden. De datum daarvan is mij onbekend.
Het bewijs dat wij in België waren is een foto van mij als baby, genomen in
1919 in de Geuzenstraat in Antwerpen.
In 1920 keerden wij terug naar Elingen in Frankrijk waar onze PA zijn werk
had. Daar was geen kleuteronderwijs dus moesten wij op straat spelen. Als
tijdverdrijf.
Op mijn zesde in 1924 moest ik naar de lagere school. Het gebouw
bestond uit twee grote lokalen en een woonruimte voor de directeur, met
een grote speelplaats en nog een grote tuin. In elk klaslokaal zaten drie
leerjaren. Jongens en Meisjes in een klas met één leraar.
In 1927 werden de kinderen tussen 7 en 12 jaar gezalfd met de HEILIGE
OLIËN .
2
De jaren vliegen voorbij. Het jaar 1930 komt er aan. Het wordt een zeer
ingrijpend jaar.
Rond de jaarwisseling van 1929-30 kwam er bezoek uit BELGIË : onze PA
zijn oudste en jongste broers. Zij kwamen met een bijzonder verzoek.
Er was in WILRIJK, het geboortedorp van onze PA, een tekort aan
politieagenten. Wilrijkenaars, oudstrijders en tweetaligen kregen voorrang,
zo wisten de OOMS te zeggen.
Door de dreigende sluiting van de koolmijn waar vader toen bovengronds
werkte besloot hij zijn kans te wagen en schreef in voor het
toelatingsexamen waarin hij slaagde. Door zijn benoeming moest hij naar
België verhuizen. Wij zouden later volgen.
Hier moest nog gefeest worden. Mijn "Plechtige Geloofsbelijdenis" doen.
Onze Pa en ik zijn naar Calais gegaan om een kostuum te kopen. Een
marineblauw pak met koperen knopen. Op bijzijnde foto niet zo duidelijk te
zien. Op de linkse arm is één mooie armband in strikvorm, met de hand
gemaakt. Een echt kunstwerk uit kant en tule.
Ik moest op 17 juni 1930 nog een examen afleggen om het "Certificat
d'études primaires" te bekomen. Dit certificaat werd uitgereikt op 28 juli
1930 . Het examen ging zeer goed maar in rekenkunde ging het mis. Een
zwaar vraagstuk met alle rekenkundige bewerkingen die er waren. Ik
verwisselde tijdens het berekenen het aantal weken met het aantal
maanden in een jaar. Bij het nazien zag ik de fout maar de tijd ontbrak om
die te verbeteren. Men kwam de papieren ophalen en daar zat ik! Welke
gevolgen? Goed of niet? Bijgevoegd certificaat bewijst : geslaagd , maar
zonder onderscheiding. Van de gemeente Ferques kreeg ik een geschenk :
een Larousse woordenboek genaamd "TOUT EN UN", een naslagwerk met
heel veel onderwerpen. Het boek is te zwaar om het hierbij te voegen. Het
3
is nu in handen van onze Luc. Hier eindigt het relaas van mijn
staatsexamen.
Eindelijk kregen wij bericht van onze PA dat hij alles had geregeld om ons
naar België te laten komen. De verhuis gebeurde op 21 Juli 1930 , de
nationale feestdag, en in Antwerpen was de wereldtentoonstelling bezig.
Onze aankomst in Antwerpen was dan ook OVERWELDIGEND.
4
5
6
7
8
1930-1937
Op 21 Juli kwamen wij aan in Antwerpen, niet te beschrijven. Met zijn allen
op de tram, ook onbekend voor ons, naar Hoboken waar de ganse
onbekende familie ons opwachtte. Zo veel volk en veel rumoer.
Daags nadien zijn wij naar onze nieuwe woonst gegaan aan de Boomse
Steenweg vlak tegenover de kerk van St. Jan Vianney.
Het was nog vakantie. In de buurt waren enkele kinderen die Frans
spraken; zo konden wij met hen spelen.
Op 01-09-1930 begon het nieuwe schooljaar.
Onze Jules moest nog één jaar doen en ik twee. Het was wel wennen
tussen al dat nieuws maar wij werden goed opgevangen door de meester
en de medeleerlingen zodat wij rap mee konden doen.
Het huis waar wij woonden was vochtig en kil. Onze Pa vond een ander
huis dat veel beter was en wij verhuisden naar de Korenbloemstraat,
tussen de hoveniers. Dat was in mei 1931.
De kinderen die er waren hielpen mee in de hof zodat er niemand was om
mee te spelen, daarom ging ik maar mee helpen; harken en wieden, dat
was al goed voor de baas. Het schooljaar 30-31 was voorbij; 31-32 begon.
Dat zou mijn laatste schooljaar zijn. Mijn vrije uren waren om te
hovenieren.
In die periode was er een druk parochiaal leven. Er was een patronage
voor jongens en een voor meisjes. Dit was een zaaltje achter de kerk, open
op de vrije schooldagen (donderdag-namiddag, zaterdagnamiddag en
zondag) waar de jeugd onder toezicht kon spelen.
9
Voor de kinderen ouder dan 14 jaar was er een afdeling kajotters en
kajotsters. Er was ook een toneelgroep, Ars genaamd. Er was dus
gelegenheid genoeg om mee te kunnen leven en spelen om zo bij de
mensen te komen.
Het schooljaar 31-32 was afgewerkt. Verder studeren deed ik niet en ik
moest dus werk zoeken. Ik koos voor het hoveniersvak. Ik kon bij Pier
Soetewey beginnen; 48 urenweek (6 dagen) aan 1 Fr (0,025€ ) per uur.
Toen kwam er een nieuwe wet. De baas moest mij inschrijven en per
maand toen 13 Fr aan zegels kleven op formulieren bestemd voor de staat
via de A.S.L.K. Dat was wat veel in die crisisjaren.
Ander werk gezocht en gevonden, dicht bij huis. Het was bij
bloemenkweker Mondelaers. Veel aangenamer zo tussen de bloemen
werken. Bijna twee jaar heb ik daar gewerkt maar door een verkeerde
reflex kreeg ik de bons en vertrok met veel spijt. Je mag de baas nooit
tegenspreken. De bloemist kwam vragen om terug te komen maar ik wilde
niet meer.
Voor de derde maal werk gezocht en gevonden.
Deze keer iets anders. Op de Jules Moretuslei in "Den bakeliet". Het was in
drie shiften en 44-urenweek. Niet zo proper maar beter betaald.
Het was juni 1936 en ik ben er gebleven met mijn volle goesting tot ik rond
de jaarwisseling 37-38 bericht kreeg om mijn militaire dienst te volbrengen
vanaf 15 februari 1938.
DAT IS HET EINDE VAN DEZE PERIODE.
10
1938-1939
Even terug voor de aanloop van de dienstplicht.
In de zomer van 1937 kreeg elke jongen geboren in 1918 en woonachtig in
Wilrijk een oproepingsbevel om zich te melden op de Kielsevest nr. 23
Antwerpen om een geneeskundig onderzoek te laten doen om JA of NEEN
soldaat te worden.
Kort nadien kregen ze bericht waar en wanneer ze binnen moesten gaan.
De meesten op 03-01-38.
Ik kreeg mijn brief wat later en moest binnen op 15-02-1938 bij het 3de
Lanciersregiment 4de Esk. De kazerne was op de St.Jobsesteenweg in
Brasschaat-Polygoon. Dit was de aanloop.
Ik was op 15-02-1938 tegen 12 uur ter plaatse. Geen bekende te zien. In
de eetzaal kregen wij ons middagmaal. Na het eten moesten wij tegen 14
uur 30 in de "infirmerie" zijn om de nodige injecties te krijgen. Het waren er
twee. Daar stonden wij met naakt bovenlijf onze beurt af te wachten. Er
werd ons nadrukkelijk op gewezen dat we niet stil mochten blijven zitten
maar veel bewegingen moesten doen vooral met de rechterschouder. Dit
om geen gevaarlijke koorts te krijgen. Na deze behandeling werden we
naar onze kamers begeleid maar eerst langs het magazijn gaan om onze
"plunjezak" op te halen. De begeleider zegde ons wat nu gedaan kon
worden. We moesten de spullen passen en onder elkaar wisselen tot we
het passende stuk hadden gevonden.
Onze tweede dag was een rustdag en konden wij gebruiken om verder te
doen om onze kledij aan te passen. Vond men niet het gepaste dan moest
men naar het magazijn gaan. Daar konden we de juiste maten krijgen.
11
De inhoud van die zak was kompleet voor de ruiterij. Ik denk maar aan de
bovenkledij.
Er waren twee toile pakken; twee rijbroeken; twee vesten; een lange
winterjas in de taille aangesneden; een muts met witte floche; een paar
bottines; twee beenstukken "guetten" genoemd; en een stalen helm.
Materiaal om de lederen stukken en het koper te kuisen was er niet bij. Dat
moesten wij zelf kopen.
Daar hadden ze wat op gevonden. Wij kregen een dagelijkse SOLDIJ van
0,30 fr. uitbetaald om dat te kopen. Die uitbetaling gebeurde elke week op
dezelfde namiddag en toevallig was de kantine ook die middag open.
Na het dagelijkse appel en ontbijt kregen wij theorie over hetgeen het leger
aanging.
Zowel over de rangen en onze houding tegenover de officieren en
onderofficieren; over de wapens; over de voertuigen die in gebruik waren.
Zelfs Nederlandse taallessen.
Over de wapens: een waar verhaaltje - geen details, maar een Belgische
uitvinding. Wij hebben er een paar lessen over gehad tot er bericht kwam
van hogerhand dat het wapen was afgekeurd, dus geen lessen meer.
(Denk aan 10 mei 1940).
In de namiddagen in onze soldatenkledij gaan oefenen en leren om ons
stalen ros (motor) te kunnen gebruiken. Dit waren de normale
dagbezigheden. Er waren rondritten door de Kempen. Ook nog vele
karweien zoals: onderhoud van de gebouwen binnen en buiten; het
toilettengebouw WC en DOUCHEN; in de keuken helpen; in het gebouw
"ETAT-MAJOR" waar dagelijks de trapzaal en de gangen moesten
geschuurd worden. Taken die verdeeld waren onder de zes eskadrons.
Hetgeen hiervoor geschreven is was de normale gang voor de dienstplicht.
Er waren wel een paar uitzonderingen: twee keer 6 weken kamp in
12
Beverloo. In september 1938 wegens onrustige internationale toestand is
er een kleine mobilisatie uitgevaardigd die een kleine week heeft geduurd.
Er is nog wat te vertellen over hetgeen ik beleefd heb dankzij mijn
Engelbewaarder.
Eerst nog dit: dagelijkse appel en ontbijt is gekend maar om 12u was er
een warm middagmaal: soep, aardappelen, groenten en vlees dat
opgediend werd in de eetzaal. Voedzaam en voldoende. Elke dag om
17u45 was het groot appel want om 18u ging de grote poort open tot 22u,
dan kon men in en uit zonder melding. Na het appel werd het avondmaal
opgediend voor diegenen die in bleven. Brood, margarine, beleg, ook
voldoende Maar op elke woensdag en vrijdag was het anders. Het
avondeten op woensdag: een warme stoofpot van wat de kok te veel had
op een speciale wijze klaargestoomd met brood en mostaard erbij. Lekker
met gevolg dat bijna allen bleven eten en dan wegwezen. Vrijdag ander
eten. De firma INZA uit schoten zorgde voor het avondeten. Afwisselende
pap: havermoutpap, gortepap, griesmeelpap, rijstpap, enz. Er was ook een
klein witbrood voor 4 mannen met goede roomboter. Dan waren geen
afwezigen te tellen. Om 22u was het appel aan het bed terwijl het klaroen
de nacht in blies, LICHT UIT! Slaap wel.
Op 18-05, de derde dag in dienst, begon onze opleiding. Te voet naar het
oefenplein 10 minuten gaan. Onderweg moesten wij halt houden voor een
krater. De wachtmeester vroeg even onze aandacht: Een tijdje geleden is
er hier een zwaar ongeluk gebeurd.
Leerlingen van de Officierenschool hadden een bom ingegraven en
moesten die bom laten ontploffen van op 15 meters afstand door een lont
aan te steken. Na een vastgestelde tijd moest het gebeuren maar het liep
mis. Afwachten tot de voorgeschreven tijd om was. Er werd nog langer
gewacht tot ze allen dachten nu kan er niets meer gebeuren. Toen gingen
13
ze met zijn allen om te zoeken naar de fout en toen ontplofte de bom met
verschrikkelijke gevolgen. Doden en zwaar gekwetsten. Voor wij verder
stapten deed ik nog rap een kruisteken en de wachtmeester had het
gezien. Hij heeft het mij zelf verteld.
Lang verhaal wel de moeite om het neer te schrijven. Dat vond ik wel.
Na dit oponthoud stapten we wat verder om onze eerste oefeningen te
doen.
Knopen maken was de opdracht: rechtse- linkse- platte- schippersknoop
enz. Touwen lagen ter plaatse. Zo konden we beginnen met uitleg van de
wachtmeester tot de tijd om was.
Ik kreeg te horen van de wachtmeester dat hij mij benoemde als
dienstdoende brigadier. "Foet-foet" in soldatentaal. Hij gaf ook wat uitleg
b.v. dat hij bevelen kreeg van hogerhand en die dan aan zijn brigadiers
doorgaf die dan door de soldaten werden uitgevoerd.
EINDE EERSTE DAG . Er volgen er nog.
Na 3 maanden stage werden de "foet-foeters" vast benoemd als Brigadier
met opslag van soldij, nu 0,60 fr per dag. De rode strepen om op de
mouwen te naaien moesten we zelf kopen en er op naaien.
We hadden wel wachtdienst maar geen wachtpost. Om de twee uren
moesten we de wachtposten aflossen. Verder als brigadier met de nodige
soldaten zorgen voor het onderhouden van de gebouwen, van de koer en
toiletten, ook in de keuken o.a. patatten jassen enz.
Bij een karwei op de Etat-Major was ik met twee soldaten de trappen en de
lange gangen aan het schuren toen plotseling onze Kolonel voorbij kwam.
Zoals het moest riep ik "ter orde" en stonden we in houding. De kolonel
vroeg: “Wie is hier de overste?” Ik stelde mij voor als brigadier. Hij
antwoordde: “Is dat een tenue om een overste te groeten?” Ik vroeg of ik
hem iets mocht zeggen over die karwei. Dat kon. Hier in het kort: “Met twee
14
soldaten zulk karwei doen binnen de tijd is niet te doen. Minstens twee
soldaten moeten er bij komen. Zou het niet mogen dat alleen de brigadier
de naderende officieren groet?” De kolonel lachte en riep een officier en
gaf hem bevel te doen wat ik gezegd had en dat gebeurde heel snel. Wat
een opluchting voor mij. Zo gingen de dagen voorbij.
Voor de klas '37 was de tijd gekomen om hun laatste weken in het kamp
van Beverloo door te brengen. Zes lange weken en de klas '38 moest mee.
Er werd appel gemaakt om iedereen zijn plaats te geven. Als dat gedaan
was, bleef ik met nog enkele soldaten over om de nodige karweien en
onderhoudswerken te doen. Goede engelbewaarder want dat kamp was
niet van de poes. Op 15-07-38 zwaaiden de "anciens" af en namen wij hun
plaats in voor twaalf maanden waar in die tijd buiten het gewone weinig te
vertellen is.
Een opdracht waar niemand in geloofde heb ik nog gedaan. Ik moest bij
onze commandant op het bureel komen. Ik kreeg te horen dat ik mij met
mijn motorberijder en een soldaat in volle oorlogsuitrusting moest
aanmelden in de kazerne van de Genie aan de Berchemsepoort op een
latere datum die ik wel op tijd zou krijgen. De Genie had een vlot
ontworpen om zeer snel een waterloop over te varen. Dus het 4de
eskadron van het 3de Lanciers was er voor uitgekozen.
Zo stond het te lezen op de papieren die ik kreeg voor het vertrek. De
datum weet ik niet meer. Wel had ik de gedrukte toelating om mijn familie
te bezoeken en terug te gaan naar de kazerne na de proef met het vlot. Op
het gestelde uur aangemeld in de Geniekazerne. We werden begeleid naar
de vest waar een aantal hogere officieren aanwezig waren. Ik meldde mij
aan bij de juiste officier die bezag me en vroeg: "Waar is de overste?" “Dat
ben ik”, was mijn antwoord. “U! Brigadier!”, was zijn repliek en ‘Ik laat u wel
komen als het nodig is”. Na een tijd konden we aangereden komen om op
15
het vlot te rijden en de oversteek te wagen en het lukte ook. We konden
daar terug op het land rijden en mochten zonder BOE-of-BAH terug naar
de kazerne rijden met een omweggetje zoals het gemeld is hiervoor. Terug
in de kazerne verslag gedaan bij onze commandant en ik heb er verder
niets over gehoord of gepraat.
Korte tijd later wegens onrustige internationale toestand werden we
gemobiliseerd, het heeft maar een week geduurd. We waren in St. Ghislain
gekazerneerd in een oude fabriek aan het kanaal Charleroi-Tertre. Daar
heb ik wel foto's van op de brug. Dit was nog in Sept. '38.
We moesten nog 5 maanden wachten op de klas van '39. In Juni '39 begon
de zwaarste periode van onze diensttijd. Maar de tijd vliegt en zeker na het
binnenkomen van de klas '39.
Tot op een dag: APPEL. Alles klaarzetten want we vertrekken voor zes
weken naar Beverloo. Ik moest nu wel mee. Engelbewaarder of niet.
Ter plaatse gekomen moest ik op rapport komen en daar kreeg ik te horen
dat de eetzaal en de kantine tot mijn bevoegdheid behoorden, dus wel mijn
ENGELBEWAARDER. Tot 10 juli ben ik cafébaas geweest.
Op 15-07-39 AFGEZWAAID.
16
1939-1940
Terug thuis, dus gaan werken. Geen nood want de hoveniers riepen om
volk. Wat ik graag had gedaan, maar ik moest mij melden bij mijn vorige
baas dat wettelijk moest gebeuren: ofwel mij terug aannemen of ontslagen
met een ontslagpremie of ik zelf ontslag geven. Ik kon direct aan het werk.
Ik zei tegen de baas dat er kans was dat ik op de elektriciteitsmaatschappij
der Schelde zou kunnen gaan werken. Het liep niet volgens het boekje. De
toestand was kritiek en plots werden de “Reservisten” opgeroepen. Dat
waren de soldaten van de klas 1938 die onlangs waren afgezwaaid. Einde
augustus terug naar de kazerne die we onlangs verlaten hadden. Onze
zakken stonden nog in het magazijn en onze kamers waren nog vrij en zo
waren we rap ingeburgerd.
Voor onze eerste opdracht moesten we naar Quiévrain, patrouilleren langs
de Franse grens.
Begin december was het zover. Alles inpakken, wil zeggen, in volle
oorlogsuitrusting klaar zijn om te vertrekken. We moesten ons gaan
opstellen aan de Kempische vaart in Opitter op een grote boerderij aan de
vaart. Er was veel plaats in de schuur en op de hooizolder. Van wacht of
oefeningen was geen sprake. Na enkele dagen kreeg ik bevel om met mijn
team en met nog een brigadier bij te verhuizen naar een andere boerderij
ook aan de vaart gelegen tegen de oever waar een bunker stond die wij
moesten bewapenen. De bunker ongeveer 4 meter groot met drie
schietgaten om van daar uit over de vaart te kunnen schieten en de
“passerelle” te verdedigen. Dat was een loopbrug over de vaart.
17
Wij waren heel goed behuisd. Er was een klein meisje van 10 maanden
oud die veel bij ons was en op onze schoot kwam zitten. Schone liedjes
duren niet lang. Inpakken en op naar de grens in Stokkem aan het
drielandenpunt. De bunker die we nu moesten bezetten was wel
bewapend. Op de hoogste stelling stond een kanon waar we geen
beweging in kregen daar alles vastgeroest was en er was geen munitie
voor het kanon.
Daaronder stond een zwaar machinegeweer dat we wel aan het klappen
kregen met een lege band. Munitie was er wel. In noodgeval konden we de
overkant van de Maas bestoken. Links voor ons was Nederland, voor ons
Duitsland en de brug over de Maas. We lagen dus in de eerste linie.
Na een paar dagen kwam er onverwacht hoog bezoek. Onze kolonel op
inspectietocht. Bij zijn binnenkomen riep ik “Ter orde” en stonden allen in
houding als begroeting. De kolonel vroeg: “Wie is hier de overste?” Ik
stapte naar voor en stelde mij voor als brigadier. Zijn repliek was: “Is dat
een tenue om een overste te groeten?” Ik had op mijn linkerarm een
steenzweer sinds enkele dagen en kon dus geen mouw verdragen. Dat
was de tweede maal dat hij mij dezelfde opmerking maakte over mijn
tenue. Ik zag aan zijn doen dat hij er nog iets van wist. De dame van het
huis legde hem uit dat zij dat verzorgde omdat de arts maar niet kwam.
Er stond een telefooncentrale voor wie en voor wat? De arts wordt
opgeroepen en de kolonel was er niet mals voor. Na die rommel ging onze
kolonel met mij op inspectie en hij was tevreden met de uitleg die ik kon
geven en het werk dat gedaan was.
Hij nam heel vriendelijk afscheid van ons allen.
Twee dagen later kreeg ik van onze kolonel twee extra dagen verlof met
gratis vervoer.
18
Kort daarop kwam de infanterie ons aflossen en konden wij verhuizen naar
de tweede linie om tot rust te komen. Dat was in Dilsen, een klein dorpje
waar we heel verspreid konden logeren. Hier in de verlaten mergelgroeven
konden we voor het eerst onze nieuwe wapens uittesten. Zo gingen de
dagen voorbij. Tot plots groot appel, allen in het gelid voor de
naamafroeping, iedereen kreeg zijn plaats. Ik bleef als enkeling achter. De
officier zei dat ik de andere morgen op het appel bij de commandant moest
zijn om 10u. Die morgen op tijd op het bureel, de commandant vroeg of ik
goede kennissen had in hogere kringen want hetgeen nu komt is wel
abnormaal te noemen. Ik ken niemand die iets zou kunnen doen. “Van nu
af ben jij benoemd als instructeur bij de klas 1940 die op 15 februari binnen
komt. Op 1 februari 1940 moet U in de kazerne van de Guides aanmelden
in Elsene”. Daar stond ik aan de grond genageld. “Daar kan ik niets aan
doen”, zei de commandant, “inpakken en goede reis”. Voor vervoer was het
o.k., en op 01-02-40 werd ik in de kazerne afgezet. Afwachten, proberen er
het beste van te maken.
De eerste man die ik zag was brigadier Frans, kortweg een beroepsmilitair
met wie ik 17 maanden had gewerkt en die nu ook overgeplaatst was. Een
plezant weerzien. We gingen op zoek naar het bureel en kwamen nog een
bekende tegen, Georges, de planton van het 4de esk. Hij was ook over
geplaatst en zei ons dat er nog bekenden waren o.a. Armand, de planton
van onze kolonel die hier ook was overgeplaatst. Toen ik dat hoorde begon
er een belletje te rinkelen. Er was nog een goede bekende, onze
commandant is hier en verwacht ons. Wij waren dus bij wel gekende, niet
te vergeten, de kok van toen was hier ook. Op het bureel gekomen zei de
commandant tegen mij: “U waart in het kamp de man die in de kantine de
dienst deed, wel, dat zult gij hier ook doen, samen met de eetzaal”. Goede
Engel bedankt; geen oefeningen, geen wacht, enkel cafébaas spelen.
19
Bij de mannen die binnen kwamen waren er twee uit Wilrijk, mij wel
bekend, Evrard en Georges.
Het dagelijkse was om 6u opstaan, kleden, naar het appel gaan, lessen
volgen, oefeningen doen, middag eten, na de rustpauze afwisselend zoals
in de voormiddag, om 18 u appel, avondeten dan vrij tot 22u, dan was het
“licht uit” wel te rusten. En zo elke dag.
Maar nu, op 9 mei gans de avond in de kantine wat gevierd omdat wij, de
drie uit Wilrijk, op vrijdag 10 mei in verlof gingen, want de ouders van
Evrard hadden het café van hun ouders overgenomen en de opening was
voor 11 mei voorzien. De opening is wel doorgegaan in mineur zonder
soldaten.
Op 10 mei kwam er iemand op de deur bonken en riep: “Dré sta op, want
de Duitsers zijn België binnengedrongen, het is oorlog”. Aangekleed en
ingepakt om de rangen te vervoegen. Na wachten en wachten eindelijk op
stap naar de statie van Elsene, de aangeslagen trein op en weg zonder dat
iemand de bestemming kon zeggen. Ten slotte stopte de trein in Hamme.
Daar bleven we 3 dagen om verder te trekken naar Zuid-Frankrijk werd ons
gezegd. Intussen had Evrard zijn ouders per telefoon kunnen bereiken om
te zeggen waar we nu waren. Zijn vader en zijn zuster en mijn vader zijn
naar Hamme gefietst om ons wat goede raad te geven. Mijn vader had 2
lange onderbroeken en 2 onderhemden met lange mouwen bij. “Neem ze
mee, ze zouden wel van pas kunnen komen en het is zo gebeurd”. Later
meer uitleg. In Hamme de trein op richting Frankrijk, de weg beschrijven is
onmogelijk, eindelijk op onze plaats, een 20-tal kilometers ten noorden van
Montpelier in St. Cristol, een dorpje tussen de wijngaarden. We vonden
plaats op de hoeve van een van de grootste wijnboeren van het dorp. We
hadden een keuken geïnstalleerd, met opgeëiste materialen, in open lucht
en onder het hangar. Konden we, uit de zon, levensmiddelen bewaren en
20
mochten we de wijnkelder gebruiken. De wijnboer had mij gevraagd om
wat uitleg te geven: eerst en vooral alles netjes houden en het gebruikte
terug op zijn plaats zetten. Ten tweede: witte druiven niet eten (buikloop).
Blauwe wel maar met mate, en twee uren wachten om te drinken, een
slokje water wel maar geen alcoholische dranken. Ten derde: van het fruit
dat in papieren zakken nog aan de boom hangt: afblijven; dat waren
abrikozen, perziken enz. Primeur artikelen. Het vlees en andere eetwaren
werden wel door het leger geleverd. Groenten b.v. gaan kopen bij de
boeren. De uitrusting van de keuken bestond uit een grote en een kleine
ketel, en pannen, waaronder we met hout vuur moesten stoken. De dagen
gingen zo voorbij, tot er bericht kwam dat wij loopgrachten moesten gaan
graven rond Parijs dat niet in Duitse handen mocht vallen. Onze
bestemming was Juvisy, daar aangekomen, zorgen voor eten, op stap om
het nodige op te eisen. Toen de soep klaar was om uitgedeeld te worden
moesten we terug inpakken daar de Duitsers Parijs al binnen waren. De
eerste trein die er kwam werd opgeëist . Die zat vol vluchtelingen. De
vluchtelingen moesten uitstappen om voor ons plaats te maken. Daar
kreeg ik van een koppel dat moest uitstappen een klein hondje, Fifi
genaamd. Dat hondje is de ganse oorlog bij mij gebleven, het is in 1945 in
Wilrijk overleden. De trein voerde ons naar een dorpje in de buurt van
Toulouse waar we een week zijn gebleven en dan moesten wij terug naar
St. Cristol. Na een tijdje vernamen we dat er een overeenkomst gesloten
was tussen het Belgische en het Duitse leger dat wij ons op 31 augustus
1940 om 10u30 moesten melden in Paray-le-Monial op de demarcatielijn.
Van daar uit zou men ons naar Brussel vervoeren. In Paray-le-Monial
aangekomen werden we naar een weide gebracht naast de spoorlijn waar
een trein met beestenwagens stond. We werden per groep verdeeld
naargelang de capaciteit van de wagons, 6 paarden of 36 man, 8 paarden
21
of 48 man. Daar kregen we te horen dat onze bestemming niet Brussel was
omdat we nu krijgsgevangenen waren en de aardappel- en de bietenoogst
in Duitsland moesten helpen binnenhalen. We werden in groepen verdeeld
naargelang de wagon die voor stond, eerst al hetgeen we bij hadden
afgeven, ondergoed, bovenkleding konden wel houden, een bestek kon
ook. De rest werd op een hoop gesmeten. Wapens, luxe artikelen, juwelen.
Ik had nog wat kunnen redden, ik had een tweede broek aangetrokken,
nog wat verstopt onder mijn vest, mijn vulpen had ik nog maar mijn
dagboek was ik kwijt want voor het geschreven woord waren ze
onverbiddelijk. Er waren ook honden, zelfs zangvogels, die mochten ook
niet mee. Ik moest met tegenzin Fifi achter laten, dat beestje amper 30cm.
hoog, bovenpels van snuitje tot het staartpuntje blinkend pekzwart, de rest
was beige tot lichtbruin. Zij stond beneden te janken en te blaffen en we
konden ze niet oppakken tot er toch een brave ziel het hondje opnam en
met zijn vinger op de lippen het hondje in de wagon neerzette. Zij was
terug bij haar volk.
In “Het 14-18 boek” geschreven door Daniël Vanacker en uitgegeven bij
Waanders uit Zwolle in 2006 vindt u op blz.139 een foto met uitleg over een
rijdende veldkeuken in 1916. De koks moesten zich behelpen met hetgeen
ze konden opeisen waar ze aankwamen zoals grote ketels, brandstof en
gerief. Dit gebeurde in open lucht en in de sneeuw.
Een rijdende veldkeuken bestond uit grote ketels met onderaan een
stookplaats, daartussen een hoge schouw die “anti-avion” werd gedoopt.
Even authentiek was onze keuken in St. Cristol in Zuid- Frankrijk,
weliswaar in de volle zon, half mei 1940, 25 jaar later.
22
In hetzelfde boek staat op blz. 140 een verhaal over een Belgische
veldkeuken uit 1917. De soldaten durfden in het openbaar niet klagen over
het eten, diegenen die wel protesteerden kregen van de kok een dikke
soep opgediend die niet zo smakelijk was en “rabot-de-col” werd genoemd.
Welnu, tijdens ons dienstjaar in 1938 kregen we elke woensdag als
avondeten ook zulke dikke soep, of een stoofpot, beide goed eetbaar. Dat
noemden we ook “rabat-col”, 21 jaar later.
Van de rijdende veldkeuken wisten wij niks. Voor de eerste keer, op de ”col
de la République” aan St. Etienne zagen we de bewuste keuken staan met
onze goed gekende kok aan het fornuis. Dat was den 30ste Augustus
1940, onze laatste dag in onbezet Frankrijk.
Op 31-08-40 vertrok de trein met zijn 2400 gevangenen, niet naar Brussel
zoals beloofd, maar naar een onbekende plaats in Duitsland, die we na
twee dagen trein rijden bereikt hebben. Onderweg hadden we plaspauze
waar we droog brood kregen en water, zo konden we onze bussen vullen.
Fifi was er ook nog. Na een tijd rijden, hoe lang wist niemand te zeggen, tot
plots iemand riep: “Ik zie de naam Stettin staan”. Toevallig wist ik waar die
stad gelegen was want een tijd later zag er iemand Neustettin staan.
Doordat niemand er iets zegde vertelde ik wat ik dacht; we zitten nu in het
noorden van Duitsland waar het heel koud kan zijn; we rijden nu richting
Danzig, nog veel kilometers van hier maar niet zover van “de corridor”:
Pools grondgebied hun toegewezen na 14-18 en nu teruggepakt door
Duitsland. Eindelijk stopte de trein, eindbestemming. We waren in
Hammerstein aangekomen. Kamp Stalag 2 b was nu onze plaats.
Uitstappen met pak en zak, dezelfde groep en bewakers. We werden in
een grote zaal gebracht waar we ingeschreven werden. 90265 was mijn
inschrijvingsnummer. Vervolgens naar de kapper om glad geschoren te
23
worden. Op een stoel gezeten kregen we een grote doek over ons en de
gelegenheidskappers deden hun werk, baard en haarbos, alles ging eraf.
In de volgende zaal kregen we een zak met een nummer op dat we goed
moesten onthouden om onze zak, na de ontsmetting , terug te vinden.
Want al hetgeen wij aan hadden was in die zak gestopt. Nu naar een
douchezaal, allen in ons Adamskostuum, zonder vijgenblad, warm, koud
water en zeepsop meer dan genoeg. Nu de CLOU, in een zaal daarnaast
stonden die ons voorgegaan waren te wachten met honderden, naakt zoals
wij met een glimlach op het gezicht want wie is wie? Een deel van onze
ploeg stond al te wachten maar lieten hun niet kennen. Onze FIFI wist ons
wel te vinden en nu maar wachten op onze zakken die nu op komst waren.
Aangekleed en op weg naar de barakken. Dat was onze eerste dag in het
kamp genaamd Stalag 2b. Na een aanpassing van een paar dagen werden
ploegen samengesteld. Onze ploeg, een twintigtal mannen onder het bevel
van een Duitse militair, werd naar het dorp Bisschoftum gebracht waar de
burgervader ons opwachtte om ons tot bij de juiste boer te loodsen. Met 13
mannen verbleven we op een boerderij, 5 ervan bleven op die boerderij om
er te werken en daar was ik bij, gelukkig maar. De anderen kwamen hier
enkel om te slapen. Om 6 uur opstaan, toilet doen, aankleden en op weg
naar de boerderij waar ze eerst de stallen moesten uitmesten en dan
ontbijt. Geen klachten over het eten. Wij bleven boven tot we geroepen
werden voor het ontbijt ook tevreden. De boerin moest eerst onze
voornaam kennen om te kunnen zeggen wat we gingen doen. André en
René vond zij te moeilijk om te roepen, André werd Max, René werd Frans.
De 3 anderen vond ze goed. Eerste doel: aardappelen oogsten, voor later
zien we wel. Eerst nog iets vertellen over wat wij zagen toen we op de
boerderij binnenkwamen. Ik kende wat ik zag, de anderen hadden dat nog
nooit gezien. Tegen een muur op een grote ladder was een pas geslacht
24
varken, achterpoten omhoog en kop naar beneden en open gesneden om
zo gezegd het vlees te laten uitbloeden. Wij, met ons 5, bleven nog 4
weken ter plaatse. De anderen zijn maar 6 weken in dat dorpje gebleven.
En het mag gezegd worden 6 formidabele weken. Voor ons waren dat er
10. Onze bewaker was ook zeer welwillend, hij was beter hier dan aan het
front. Wij werden betaald, 1 mark 40 per dag, wekelijkse uitbetaling, de
helft contant, de andere helft werd in het kamp gehouden en dat zouden
we krijgen bij onze vrijlating. Ik wacht er nog op. Daar ik maar 4 mark 20
had kon ik er niet veel mee doen. Onze bewaker had het gevonden, hij
bracht voor dat geld een fles cognac mee die we wel baas konden. Wij
vertrokken terug naar het kamp maar de bewaker bleef ter plaatse voor de
volgende lichting. Bij het afscheid zegde hij dat hij zonder spijt elke week 0
mark 30 had bijbetaald voor de fles. Dat vond ik tof maar kon niets terug
doen. Hem wel bedankt en op terug reis naar het kamp met Fifi nog steeds
bij ons. Terug in het kamp en afwachten.
Na een paar dagen vroeg men een hovenier om dagelijks naar de stad te
gaan werken, dat was iets voor mij. Ik kreeg dat werk en moest de andere
morgen om 7u aanwezig zijn aan de poort om onder begeleiding naar de
stad te gaan. 10 min gaans tot de hoofdplaats, daar stonden de burgers op
hun toegewezen arbeider te wachten. Ik ging met een heer mee naar zijn
huis. Ik werd er heel vriendelijk begroet door mevrouw. Eerst
kennismaking, ik zegde wie ik was en mr. zegde ook wie hij was en wat hij
deed nl. hij was een meesterschouwveger, een staatsbeambte die met zijn
arbeiders in de hem toegewezen wijk 2 maal per jaar al de schouwen
moest vegen en al wat er vrij kwam sorteren en inleveren. Het roet diende
als basis om ersatz rubber te maken. In die tijd ging niets verloren, zelfs het
afgeschoren haar werd gebruikt. Eens in de woonkamer zegde mv: “U bent
een Vlaming, ook waarschijnlijk katholiek”. Ik zei: “Ja” en liet mijn
25
paternoster zien. “Wij ook maar in stilte dus mondje toe”. Nu eten want
ontbijt had ik niet. “André”, zegde ze, “dit moet ge goed onthouden: in deze
kamer is uw tafel gedekt om 3 maal per dag hier te eten maar u zit bij ons
aan de tafel”. Hetgeen nu volgt is ongelooflijk en toch waar. Het dagelijkse
gang: ontbijt, witbrood of pistolets met beleg naar keuze, koffie, melk,
suiker. Na het eten stond ik op maar neen, eerst een sigaretje roken, dan
werken. In den hof wist ik wat te doen. Mr. kwam zien, later kwam mv. met
een kopje koffie en met allebei nog een trekje doen. Om 12u tijd
middageten: 3 of 4 gangenmenu, nog een tasje koffie, een trekje doen,
gaan werken. Mr. later mv., weer een trekje doen. Beide binnen, sigaret uit,
de zak in om uit te delen. Om 16u. einde werkdag, gereedschap gekuist en
weggeborgen en avondeten. Bij het buiten gaan kreeg ik nog een pakje
met boterhammen en nog wat sigaretten. Wij moesten samenkomen op de
markt om onder begeleiding naar het kamp terug te keren. Daar stonden
mijn vrienden te wachten omdat ik elke avond mijn boterhammen en
sigaretten uitdeelde. Einde bevoorrading. Begin december, op het bed
gezeten, vertelde Rene wat er is gebeurd nl. er was appel gedaan en al
degenen die nu aanwezig zijn zouden 2 dagen later tijdelijk verhuizen daar
er 3 dagen later rond 11 of 12 december de trein klaar stond om naar huis
te gaan. Daar ik afwezig was had Rene na zijn afroeping een andere plaats
ingenomen en toen ze mij afriepen, riep hij present. Ik kon wel mee als Mr.
mij liet gaan. De andere morgen na het ontbijt heb ik hun de stand verteld
en allebei vonden het fijn om Kerstmis thuis te vieren. Die avond ging Mr.
mee naar het kamp om te zeggen dat het werk gedaan was en of hij in het
voorjaar op mij kon rekenen en dat kon.
Nu inpakken, de trein op en naar huis. Na, denk ik, een dertigtal uren
reizen stond ik, moederziel alleen, te wachten op tram 17 tot ik iemand
vroeg naar de 17. “Die stopt hier niet meer”. Ik, met pak en zak, precies
26
een clochard en Fifi nog steeds bij mij, naar de 17. Ik stapte op maar
betalen kon ik niet. De wattman wilde niet weg, of afstappen of betalen. Ik
deed niets als van mijn oren maken tot er een man die dat lawaai hoorde
mij zag staan en zei: “André, ik zal betalen” en hij was niet mals voor de
onbeschofte wattman. Ik bedankte Charel en moest niets teruggeven.
Eindelijk in Wilrijk, moe en dorstig na zulke lange rit. Op weg naar huis
kwam ik een goede kennis tegen en vroeg hem om mijn ouders te
verwittigen. “Ik kom er van en ik ga terug”. Hij loopt terug en ik slenterde
maar op en Fifi ook. Om de hoek zag ik ze aangelopen komen.
ONBESCHRIJFELIJK. Mijn drie zusters tegelijk om mijn hals, PA en MA
stonden voor de deur, Jules was aan het werk. Nog iets opmerkelijk: Fifi
stond er maar bij, plots was ze weg en rende zo snel ze kon tot bij ons Ma
die ze nooit gezien had en dat klikte tussen beide. Het instinct van een dier
is niet te doorgronden als ge leest wat Fifi heeft meebeleefd, om dan zo
bewust naar ons Ma toe te lopen, een onbekende. Nu thuis: recht naar
achter, het kot in, uitgekleed, intussen was er warm water, dus het bad in.
Wat een zalig gevoel en Fifi moest ook in het bad. Goed afgeschrobd,
proper kledij aan; over de deur bij de kapper en dan kwamen de buren
kennis maken. De laatste 2 weken van 1940 waren rap voorbij, wat
bekomen van de reis, en op 22-12-1940 vierde ik mijn 22ste verjaardag.
Daarna naar het politiebureel om alles volgens de wet te regelen. Hetgeen
ik had gekregen als kledij in het kamp moest ook ingeleverd worden. Ook
bij mijn laatste werkgever diende ik mij aan te melden. Zo was 1940
afgesloten.
27
1941-1944
Nu kan alles zijn normale gang gaan. Terug aan het werk op den bakeliet,
meestal van zes tot zes, de vrijdagshift tot 10 u. Zo kon ik wat sparen en
verder met de vrienden een pintje drinken of naar de voetbal gaan en soms
naar de cinema. Zodra het weer het toeliet gaan helpen bij de hoveniers
om wat bij te verdienen. Op een zondagnamiddag stonden wij, ik met
Marcel en de Flup aan de cinema te wachten op ZE, die nooit op tijd was,
de twee gingen naar binnen om op hun plaats te zitten. Ik bleef nog wat
wachten en plots was ZE daar, mij van ziens wel bekend. “Waar zijn de
anderen?” “Binnen”, zei ik, “gij zult het met mij moeten doen”. “Dat kan als
gij mijn plaats betaalt”, zei ze. “Geen bezwaar”, antwoordde ik, en we
gingen naar binnen op ons plaats en het klikte meteen en dat zouden wij
samen 66 jaren volhouden. Nu het zover was moest ik kennis maken met
haar ouders en dat ging heel vlot, ook met mijn ouders ging het goed. Alles
ging zijn gewone gang tot de Duitsers de mensen opeisten om ergens in
Duitsland te gaan werken in fabrieken die door de geallieerde luchtmacht
werden bestookt en platgelegd. Dat was de verplichte tewerkstelling die
tegen alle wetten in door de Duitsers werd toegepast. In november 1941
werd ik samen met nog 4 mannen uit de bakelietfabriek opgeëist. We
moesten naar “Lübeck aan der Trave” gaan werken in de fabriek waar
onderdelen voor de Dornier vliegtuigen werden gemaakt. Ik had mij ter
plaatse als bloemist aangemeld en ze waren blij eindelijk iemand te hebben
om het groen te verzorgen wat niet gebeurde. We waren met 21 mannen, 6
Vlamingen en 15 Nederlanders gehuisvest in een goed verzorgd gebouw,
morgen-, middag-, avondeten opgediend in de eetzaal, prima. Enkele
Nederlanders vonden het niet naar hun zin en gingen protesteren met als
28
gevolg; verhuizen naar een barak; zelf kuisen; 3 maal per dag ons eten
ophalen, verdelen; afwas doen en voor de verwarming zorgen. We waren
mee den dupe maar na enkele dagen werden de Vlamingen bij de
fabrieksbrandweer ingezet en verhuisd naar mooie kamers boven de
eetzaal waar wij 3 maal per dag konden gaan eten of een lunchpakket
meenemen voor de shiftwerkers.
Intussen had ik wel wat geleerd om met machines om te gaan. Na 2 weken
dachten ze dat ik volleerd was en vloog ik naar hangaar 4 aan een
freesmachine waar ik niet kon over zien. Hetgeen ik afwerkte waren de
beweegbare delen achter aan de vleugels die dienden voor het opstijgen,
landen of besturen. Dag in, dag uit. Op zekere dag zei onze Duitse
brigadier: “André, ik weet niet wat er gaande is maar de majoor is niet te
spreken over u, wees dus voorzichtig met uw doen en laten.” De majoor
was SS-man en Gestapo. Ik had al wel wat deugnieterij gedaan, wat niet
zo erg kon zijn. Toch begon ik te denken op een of andere manier om in
verlof te kunnen gaan. Ik scheef naar Margot en naar huis dat ik graag
wilde trouwen en of ze de nodige papieren wilden opsturen. Dat kwam wel
in orde en ik kon mijn verlof aanvragen. Intussen was de Erla-fabriek in
Mortsel gebombardeerd en mannen uit die streek kregen toen verlof. Een
man uit het Neerland was er bij, ik vroeg of hij voor mij een kapotte broek
thuis kon gaan afgeven en terugbrengen, dat is zo gebeurd.
Uiteindelijk ging ik zelf in verlof, en toen kwam hij vragen of ik voor hem
ook een pakje met goed ingepakte geschenken (uit gres gemaakt) wou
meenemen. Het was wel wat zwaar, wellicht zo’n 10 kg, maar ik deed het
toch. Nu op weg, de trein op naar huis. Aan de grens in Herbestal
overstappen in Belgische wagons (in Duitsland reden de treinen op een
smaller spoor) maar eerst langs de douane gaan. Waar we langs moesten
stonden soldaten met een collectebus voor het Duitse Rode kruis in de
29
handen, die wat gaf kon verder, die niks gaven moesten opzij gaan staan.
Ik had enkel 3 briefjes van 10 mark op zak, van de nood een deugd
makend stak ik goed zichtbaar een briefje van 10 in de bus tot grote
vreugde van de soldaat. Hij salueerde mij en ik vroeg hem of hij mij kon
helpen om snel verder te gaan, dat deed hij ook en hij loodste mij recht de
trein op en zo kwam ik op zondag 15-08-1943 rond de middag in het
Centraal station in Antwerpen aan waar ik niemand zag die mij opwachtte.
Volgens de N.M.B.S. kwam die trein in de Ooststatie aan en Margot en
mijn zus Jeanne stonden daar te wachten, zodat het weerzien later
gebeurde, maar daarom niet minder hartelijk.
Met die geschenken die ik ging afgeven op het Neerland had ik een
verrassing van formaat, niet te geloven om in die tijd zoiets te durven
vragen. De vrouw zei: “Ik zal die zak wel uitpakken en het u terug
bezorgen.” Ik antwoordde “Nee, want ik moet die zak meteen terug
meenemen.” Ik deed de zak open en tot mijn ontzetting bleek de zak
gevuld te zijn met loodgietergereedschap. Ik was totaal verbouwereerd en
riep uit: “Wat een godsv*** smeerl** is dat!” Ik had hem wel kunnen
vermoorden, hetgeen misschien wel mijn lot zou zijn geworden zonder de
hulp van die soldaat, de 10 mark, en ook mijn engelbewaarder, daar in
Herbestal.
Op 28-08-1943, een zonnige zaterdag, zijn wij in het bootje gestapt.
Tijdens de koffie vroeg Flor, onze buurvrouw aan mijn vader: “Frans, weet
ge nog wat gij eens zei, wel die daar gaat (doelende op Margot), daar wil ik
wel eens een doodzonde mee doen, maar uw zoon is u voor!”. “Maar het is
toch in de familie gebleven!”, was zijn antwoord. Na de burgerlijke plicht en
de kerkelijke dienst was het feestmaal bij Margot thuis waar ik nu voorlopig
zou wonen. Het kwam er nu op aan, daar ik niet terug naar Duitsland ging,
30
om hier werk te vinden en niet opgepakt te worden. Tijdelijk heb ik dan
gewerkt bij hoveniers op vijf verschillende adressen waar ik ook kon
overnachten om zo weinig mogelijk verplaatsingen te moeten doen.
Tweemaal is het gebeurd dat ik tijdig verwittigd werd om te gaan schuilen,
telkens met goede afloop. We zochten een oplossing en ik zou gaan
werken juist over de grens in Frankrijk omdat het daar veiliger was.
Inpakken wat ik had, en onze pa Stan had mijn wilgen blokken met stukken
autoband belegd. De avond voor het vertrek hoorden we op de stille radio
dat het geallieerde leger in Italië was geland en dat Mussolini met zijn leger
op de loop was. Dat was goed nieuws, vonden wij en dachten dat het einde
nabij was, nog wat geduld en geluk dan is het vrede. Ik vertrok niet en bleef
hier werken in het zwart, zo werd dat genoemd. Intussen had ik een zware
longontsteking opgelopen en de huisarts heeft mij er toen doorgekregen
met bloedzuigers en brandglazen en nog wat spuitjes; dat heeft een zestal
weken geduurd. Margot was toen zwanger. We bleven gewoon doen tot
dan begin juni de landing plaatsvond in Normandië, het begin van het
einde. Antwerpen werd bevrijd op 8-09-1944, maar kort daarop begon de
beschieting met de V1 en V2; dat was ook niet om te lachen, veel doden,
gekwetsten en enorm veel schade aan woningen en historische gebouwen.
Margot beviel van een dochter, Anny, op 9-10-1944. Twee jaren later op
13-10-1946 werd onze Constant geboren, op 28-10-61 werd onze Luc
geboren zo dat de familie nu kompleet was.
31
1944 - Pensioen
In Antwerpen was de Elektriciteitsmaatschappij der Schelde kort na de
bevrijding van Antwerpen al begonnen personeel aan te werven. Na een
geslaagd examen kreeg ik bericht dat ik mij op 17-10-1944 op de
Radiodistributie in de Beukenlaan in Antwerpen moest aanmelden waar ik
als onderhoudsman was benoemd. Na een tijdje viel er een van de eerste
V1 in Wilrijk op het klooster en de school der Ursulinen op 100 meter van
onze woonst, met doden, gekwetsten en veel schade aan de omliggende
huizen. Begin oktober 1944 kreeg ik te lezen dat ik op 26 oktober op de
dienst Distributie in de Moonsstraat in Antwerpen als grondwerker, graver,
was benoemd. De eerste dag aan het werk op de Luchtbal maakten wij
kennis met de eerste V2, wat een knal. Kort daarop moest ik mee als
helper om een aansluiting te maken in een huis in de Twee Netenstraat.
Met zijn drieën: Emiel de monteur, en Louis en ik als helpers stonden we
klaar, daar het werk af was, om met de stootwagen te vertrekken, toen de
vrouw des huizes kwam zeggen dat er geen licht was. Miel en Louis gingen
terug naar binnen om het na te zien, ik bleef bij de wagen toen we een V1
hoorden vliegen. Ik wachtte af want normaal viel de motor stil en dan plofte
hij neer, maar het begon rapper en rapper te klinken en dat betrouwde ik
niet. Ik ging onder de wagen plat op de grond liggen en, zoals het moest,
steunend op mijn ellebogen en op mijn tenen om lucht door te laten. Niets
te vroeg, de bom ontplofte achter de rij huizen waar Miel en Louis nog in de
kelder waren. Ik stond recht en had niks opgelopen maar de ravage die ik
zag was enorm. Het huis waar Miel en Louis nog zaten was kompleet
verwoest, enkel de trap stond nog recht. Toen kwamen de twee mannen
ongedeerd uit de kelder gekropen. Boven op de trap op het tweede
32
tussenverdiep stond de overgrootmoeder om hulp te roepen, Louis en ik
hebben haar toch naar beneden gekregen. Er was in dat gezin pas een
dochtertje geboren, Anita genoemd, even oud als ons Anny, die met haar
moeder en grootmoeder een paar huizen verder op bezoek was. Helaas
was dat huis ook verwoest. Wij gingen helpen voor zover we konden, eerst
de kleine Anita aangepakt uit oma’s armen. Terwijl we de oma zelf uit de
brokstukken trachtten te halen kreeg ik wat neervallende stenen op de rug.
Ik had niets gebroken maar het was wel pijnlijk. De hulpdiensten waren al
ter plaatse en wij moesten vertrekken. Omdat ik slecht kon gaan werd ik op
de stootwagen gezet op weg naar de Moonstraat, van daar werd ik naar de
kliniek ”Disca” gebracht om onderzocht te worden. Alles was normaal, ik
mocht naar huis. Die dag is de slechtste die ik in die periode heb beleefd.
Maar op 8 mei 1945 was de onvoorwaardelijke overgave van de Duitsers
een feit. Weg V1 en V2 zodat het opruimen kon beginnen. Op 26 juni 1946
werd ik benoemd als kabelmonteerder 2de klas. Voor de 1ste klas was ik ook
geslaagd maar er was geen plaats vrij.
Op 21-09-1953 kreeg ik een overgang van arbeider naar bediende, op
proef voor 6 maanden, als inspecteur, wat toen de elitegroep was van
E.B.E.S.
Op 30-03-1954 werd ik vast benoemd als technisch inspecteur. Met een
andere naam voor die functie en het laatste jaar als D.D. sectoroverste ben
ik het gebleven tot ik op 30 april 1980 op pensioen ben gegaan. Dat is mijn
loopbaan op “den elektriek”.
In 1969 ontving ik het diploma van 25 jaar dienst met het ereteken van de
arbeid 1ste klas.
In 1974 ontving ik het diploma 35 jaar dienst zo maar.
33
Hetgeen nu volgt zijn feiten die intussen gebeurd zijn en mogen vermeld
worden.
Op aanraden van een ingenieur ging ik avondschool volgen om een
diploma “elektronica” te halen, dan kon hij mij helpen om te promoveren.
Van 1 september tot einde april, 5 dagen per week, van 18u tot 21u. Het
begon in Wilrijk, de eerste 3 jaren, met succes. Ik behaalde de grootste
onderscheiding met 90%. Dat was onvoldoende voor EBES omdat het
maar een lager middelbaar diploma was. Ik moest een hogere B2 halen.
Naar de stadsschool op de Paardenmarkt voor nog eens drie jaar was de
oplossing. Dagen en uren zoals in Wilrijk maar nu met een dagelijkse trip
met de fiets door weer en wind en voor twee maal eten meenemen. De
theorielessen waren zware kost, twee uren van 50 minuten per avond
opschrijven wat de prof voorlas, want er waren geen handboeken. Ik had
twee gevulde vulpennen bij, en nog moest ik op het einde van de avond
met potlood verder schrijven. Thuis rond 22u, het warme eten stond klaar,
na het eten moest ik noodgedwongen het potloodschrift met inkt
overschrijven, want het potloodschrift werd snel onleesbaar. Op het einde
van het tweede jaar vernam ik dat ik voor het laatste jaar in Wilrijk nu ook
een B2 kon halen. Dus geen fiets meer, normaal thuis om te eten en ik kon
voldoende inkt meenemen. Het jaar gewoon doorgegaan en op 12 mei
1950 ontving ik mijn B2 diploma, afdeling elektriciteit, met 86,8% met de
grootste onderscheiding. Ten goede gekomen voor mijn loopbaan op
E.B.E.S.
34
Nu nog enkele feiten het vermelden waard. Ik wou mijn bloedgroep
kennen. Het Rode Kruis kwam twee maal per jaar op het hoofdbureel een
bloedinzameling doen, ik liet mij inschrijven, zo kon ik mijn bloedgroep
krijgen zonder kosten. Op 19 april 1966 was ik voor de eerste maal donor.
Eerst nog een prikje vroeg de arts, de uitleg volgt. Ik had een zeldzame
bloedgroep en dat moest een arts bevestigen. AB-NEGATIEF is mijn
bloedgroep. Ik was slechts de vijfde persoon met die bloedgroep in de
provincie Antwerpen. Ik was akkoord toen men vroeg om te blijven geven
maar ik moest als het kon dat twee keren per jaar doen, tussenin niet,
tenzij ik door het R.K. zou opgeroepen worden en dat is tweemaal gebeurd.
35 maal heb ik gegeven, tot mijn 65 jaar, de maximum ouderdom. Ik bezit
wel eretekens enz.
Rond 1970 kon men aanvragen doen voor erkenning van bepaalde feiten
of daden gepleegd tijdens de oorlog en de bezetting. Ik had volgens de
wetgeving recht op 3 categorieën: weggevoerde, werkweigeraar en de
militaire kaart. Na lang wachten en veel paperassen was het gelukt.
Op 28 oktober 1954 kreeg ik mijn erkenning als weggevoerde (= verplichte
tewerkstelling in Duitsland).
Op 17 oktober 1974 kreeg ik mijn erkenning als Werkweigeraar
(= onderduiken).
Op 19 december 1977 kreeg ik mijn militaire kaart, in de brief staat dat ik
mijn rang die ik had op 8 mei 1945 kon behouden, nl. wachtmeester, dus
dat ben ik nu.
35
Epiloog
In september 1985 waren wij in vakantie in Nassogne in het domein Les
Forges (van de Christelijke Centrale der Metaalbewerkers). ’s Avonds
gingen we in het hotel een pintje drinken. Op zekere dag zaten we bij een
ploeg gepensioneerden uit Limburg. Een dame, de reisleidster van die
groep, nodigde mij uit om te dansen. Onder het dansen vertelde ze dat zij
uit Opitter afkomstig was. Dat dorp kwam mij bekend voor, omdat ik daar
als soldaat in 1939 gelegen had. Ik vertelde haar dat. Na de dans vroeg ze
om nog eens uit te leggen waar ik precies gekazerneerd was. Ik vertelde
over de twee boerderijen en de passerelle. Toen zei ze dat zij het meisje
moest geweest zijn dat er toen rondliep en op mijn schoot kwam zitten (zie
episode 1939-40). Ze kwam mee naar onze tafel en vroeg aan Margot of
ze nog eens op mijn schoot mocht zitten. Dat deed ze, en ze vertelde het
verhaal aan iedereen in de zaal, dat ze na 45 jaar terug op dezelfde schoot
kon zitten.
Wilrijk, 14 februari 2010
top related