het gebruik van provisionele (immediaat) …...implantaten met een smallere diameter en standaard...
Post on 17-Jan-2020
4 Views
Preview:
TRANSCRIPT
FACULTEIT GENEESKUNDE EN
GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
Academiejaar 2010 - 2011
Het gebruik van provisionele (immediaat)
implantaten in de prothetische tandheelkunde
Diedrik VAN CAUTER
Promotor: Prof. Dr. G. Theuniers
Co-promotor: Prof. Dr. H. De Bruyn
Masterproef voorgedragen in de Tweede Master in het kader van de opleiding tot
TANDARTS
FACULTEIT GENEESKUNDE EN
GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN
Academiejaar 2010 - 2011
Het gebruik van provisionele (immediaat)
implantaten in de prothetische tandheelkunde
Diedrik VAN CAUTER
Promotor: Prof. Dr. G. Theuniers
Co-promotor: Prof. Dr. H. De Bruyn
Masterproef voorgedragen in de Tweede Master in het kader van de opleiding tot
TANDARTS
De auteur en de promotor geven de toelating deze Masterproef voor consultatie beschikbaar
te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder
de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting
uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze Masterproef.
28 april 2011
Diedrik Van Cauter Prof. Dr. G. Theuniers
DANKWOORD
DANKWOORD
Alvorens deze masterproef door te lezen, vraag ik u met aandrang even te willen stil staan bij
het feit dat dit werkstuk enkel is kunnen tot stand komen dankzij de inbreng van verschillende
personen.
Mijn grote dank gaat in de eerste plaats uit naar mijn promotor, Prof. Dr. G. Theuniers, en
copromotor, Prof. Dr. H. De Bruyn, voor het gericht en deskundig sturen van dit werk vanuit
een eigen invalshoek.
De praktische inzichten die Prof. Dr. G. Theuniers mij heeft meegegeven en de diepgaande
gesprekken die ik met hem mocht hebben, zullen mij blijvend inspireren én als practicus én
als mens.
Mijn gaandeweg groeiende theoretische inzichten werden door Prof. Dr. H. De Bruyn kritisch
getoetst. Zijn opbouwende en intensieve begeleiding heeft mijn drang om „het te willen
weten‟ aangescherpt.
Ook Dr. L. Barbier ben ik zeer erkentelijk om zijn heldere toelichting en om het beschikbaar
stellen van pertinente casussen, de vrucht van een jarenlange ervaring. Dit droeg bij tot een
beter inzicht in de mogelijkheden van provisionele (immediaat) implantaten.
Verder dank ik Dr. C. De Clercq, Dr. L. Van Doorne, Ta. P. Nuytens en Ta. S. Velghe, die
elk op hun manier substantieel hebben bijgedragen tot deze masterproef.
Ten slotte dank ik mijn ouders, die mij alle kansen hebben geboden en steeds als één man
achter mij zijn blijven staan, ook in moeilijkere periodes, alsook mijn vriendin om haar niet
aflatende geduld en liefdevolle steun.
INHOUDSTAFEL
INHOUDSTAFEL
DANKWOORD
INDHOUDSTAFEL
VERKLARENDE WOORDENLIJST
ABSTRACT ............................................................................................................................ 1
1 Inleiding............................................................................................................. 3 1.1 Implantaattoepassingen en achtergronden ......................................................... 3 1.1.1 De algemene gezondheidszorg ........................................................................... 3 1.1.2 De orale gezondheidszorg .................................................................................. 5 1.1.2.1 De orthodontische tandheelkunde ...................................................................... 6
1.1.2.2 De kindertandheelkunde ..................................................................................... 8 1.2 PII‟s in de prothetische tandheelkunde ............................................................ 11 1.2.1 Definitie en achtergrond ................................................................................... 11
1.2.2 Van een tijdelijk naar een „definitief‟ herstel: van PII‟s naar SDI‟s ................ 12 1.2.2.1 PII’s .................................................................................................................. 12 1.2.2.2 SDI’s ................................................................................................................. 17
1.2.3 Samenstelling PII‟s .......................................................................................... 20
1.2.4 Nadelen PII‟s .................................................................................................... 21
2 Doelstelling ...................................................................................................... 23
3 Literatuurstudie en casuïstiek ....................................................................... 24 3.1 Methodologie bij literatuurstudie ..................................................................... 24 3.2 Resultaten ......................................................................................................... 26
3.2.1 Tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten ................................. 26 3.2.1.1 Literatuur ......................................................................................................... 26 3.2.1.2 Casus ................................................................................................................ 33 3.2.1.3 Conclusie .......................................................................................................... 34
3.2.2 Tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio‟s ................... 35
3.2.2.1 Literatuur ......................................................................................................... 35
3.2.2.2 Casus ................................................................................................................ 38 3.2.2.3 Conclusie .......................................................................................................... 39 3.2.3 Ter temporisatie bij de onvolgroeide patiënt .................................................... 40 3.2.3.1 Literatuur ......................................................................................................... 40 3.2.3.2 Casus ................................................................................................................ 41
3.2.3.3 Conclusie .......................................................................................................... 42 3.2.4 Als ultiem implantaat ....................................................................................... 42 3.2.4.1 Literatuur ......................................................................................................... 42 3.2.4.2 Casus ................................................................................................................ 43 3.2.4.3 Conclusie .......................................................................................................... 44
3.2.5 Overige toepassingen ....................................................................................... 45
3.2.5.1 Ter stabilisatie van een gids-/richtplaat ........................................................... 45
3.2.5.2 Ter reductie van TemporoMandibulaire Dysfunctie-stoornissen .................... 47
INHOUDSTAFEL
3.3 Discussie ........................................................................................................... 48 3.3.1 Resultaten ......................................................................................................... 48 3.3.1.1 Tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten ................................. 48 3.3.1.2 Tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio’s .................. 52
3.3.1.3 Ter temporisatie bij de onvolgroeide patiënt ................................................... 55 3.3.1.4 Als ultiem implantaat ....................................................................................... 56 3.3.2 Osseoïntegratie en bot-implantaat contact ....................................................... 57 3.3.3 Casuïstiek: de opvolging en evaluatie van PII‟s .............................................. 59 3.4 Eindconclusie ................................................................................................... 64
REFERENTIELIJST ............................................................................................................ 66
VERKLARENDE WOORDENLIJST
VERKLARENDE WOORDENLIJST
BIC Bot-Implantaat Contact; de BIC-waarde geeft de OI-graad van een
implantaat en het percentage contact tussen het vitaal botoppervlak
enerzijds en het implantaatoppervlak anderzijds, weer.
BK Bovenkaak
BTI Bicon Temporary Implant (Bicon®, Boston, USA)
CZ-Ti Commercieel Zuiver Titanium
ED Ectodermale Dysplasie; ED is een zeldzame erfelijke aandoening,
gekenmerkt door een afwijkende groei en ontwikkeling van structuren,
ontstaan uit het ectoderm. Hierdoor ontbreken vaak zweetklieren,
gebitselementen en haar, is de huid vaak dun, zijn de nagels afwijkend
ontwikkeld en kan de neus misvormd zijn.
IPI Immediate Provisional Implant (Nobel Biocare®, Göteborg, Zweden)
MDI Mini Dental Implant (IMTEC Corp.®, Ardmore, USA)
MDL Mini Drive-Lock (Intra-Lock® Int., Florida, USA)
Mini-implantaat De term „mini-implantaat‟ is een arbitrair begrip. Deze implantaten
worden gekenmerkt door de specifieke afmetingen (< 2,5 mm diameter)
en design, de eenvoudigere chirurgische plaatsingsprocedure, het betere
comfort, de lagere kostprijs en de mogelijkheid tot OB (Reynders,
Ronchi en Bipat, 2009)1. Echter, Fritz et al. (2003)
2 beschreven al eerder
dat de term „mini-implantaten‟ niet alleen betrekking heeft op
implantaten met een smallere diameter en standaard lengte, maar dat ook
kortere implantaten met standaard diameter tot de „mini-implantaten‟
behoren. Ze kunnen worden gebruikt als smal-diameter implantaten
(SDI‟s), als zgn. „short dental implants‟ (korte implantaten) of als
eenvoudige mini-screws in de orthodontie. Mini-implantaten kunnen dus
zowel tijdelijk als blijvend in de kaak worden aangebracht.
VERKLARENDE WOORDENLIJST
Mini-screw Een mini-screw is een eenvoudige, eendelige schroef met specifieke
afmetingen/design, die principieel onmiddellijk belast (OB) wordt en
slechts tijdelijk in de kaak wordt aangebracht. De term „mini-screw‟
verwijst vaak naar mini-implantaten die gebruikt worden in het
vakgebied van de orthodontie.
MTI Modular Transitional Implant (Dentatus®, New York, USA)
OB Onmiddellijke Belasting; bij de OB van tandheelkundige implantaten
worden de implantaten, conform het 1-fasig behandelprotocol, binnen de
48 uur na plaatsing belast met een prothetische suprastructuur.
OI Osseoïntegratie; OI is het verkrijgen van een direct contact tussen het
vitaal botoppervlak enerzijds en het implantaatoppervlak anderzijds.
Dr. Per-Ingvar Brånemark stelde dit vastgroeien van het bot aan het
implantaat als een absolute voorwaarde voor implantaatsucces.
OK Onderkaak
PII Provisioneel Immediaat Implantaat; een PII is een eenvoudige mini-
screw: een eendelig implantaat met specifieke afmetingen/design, die
principieel onmiddellijk belast (OB) wordt en slechts tijdelijk in de kaak
wordt aangebracht. PII‟s zorgen voor een onmiddellijk, functioneel en
esthetisch herstel.
SDI Smal-Diameter Implantaat; een SDI wordt geplaatst in die zones, waar
interproximaal onvoldoende ruimte beschikbaar is. Ze vallen gezien hun
integratie-eigenschappen en „definitieve‟ behandeldoel vaak buiten het
kader van deze masterproef en worden als alternatief voor een
conventioneel implantaat gebruikt. Een aantal producenten beweren
echter, al dan niet terecht, dat deze SDI‟s ook als PII‟s kunnen worden
gebruikt.
SLL Silhouette Laser Lok (Biolok International, Florida, USA)
Ti Titanium
VERKLARENDE WOORDENLIJST
TMD TemporoMandibulaire Dysfunctie; onder TMD verstaat men het
disfunctioneren van het kaakcomplex door een combinatie van klachten
van het kauwstelsel, waarbij overwegend neuromusculaire en arthrogene
structuren betrokken zijn. TMD gaat vaak gepaard met volgende
symptomen: gewrichtsgeluiden, beperkte beweeglijkheid van het
kaakgewricht, bewegingsdeviatie van de OK en pijn in de regio van het
kaakgewricht en/of de kauwspieren (Klessens en Snijder, 2005)3.
UB Uitgestelde Belasting; bij late, conventionele of UB worden de
implantaten 3 tot 6 maanden na plaatsing belast.
ABSTRACT 1
ABSTRACT
INLEIDING
Provisionele (immediaat) implantaten (PII‟s) werden initieel ontwikkeld als eendelige
implantaten met specifiek design, die principieel onmiddellijk belast (OB) werden. Aldus
zorgden ze voor een onmiddellijk, tijdelijk, functioneel en esthetisch herstel. Ze worden niet
alleen gebruikt in de prothetische tandheelkunde, maar ook als mini-screws en Temporary
Anchorage Devices (TAD‟s) in de orthodontische tandheelkunde voor tandverplaatsing en als
mini-implantaten in de kindertandheelkunde bij skeletaal en/of dentaal onvolgroeide
patiënten. Een aantal producenten en wetenschappers veronderstelden dat PII‟s mogelijk meer
zijn dan tijdelijke implantaten, wat leidde tot de ontwikkeling van mini-implantaten met brede
toepassingsmogelijkheden, zoals smal-diameter implantaten (SDI‟s) of mini-implantaten als
alternatief voor conventionele implantaten bij patiënten met financiële beperkingen en/of
medisch gecompromitteerde patiënten.
DOELSTELLING
In deze masterproef worden de toepassingsmogelijkheden van de PII‟s in de prothetische
tandheelkunde onderzocht en worden deze aan alternatieve behandelmogelijkheden getoetst.
METHODOLOGIE
Enerzijds wordt via de digitale database PubMed een vergelijkende literatuurstudie
uitgevoerd in de bestaande Engelstalige literatuur: de relevante resultaten worden
weerhouden na analyse van alle abstracts. Deze resultaten worden aangevuld met extra
publicaties uit de referentielijsten van de bekomen, relevante artikels. Anderzijds wordt
casuïstiek toegevoegd ter illustratie van het gebruik van PII‟s.
RESULTATEN
Er zijn 4 hoofdindicaties voor het gebruik van PII‟s (zie hierna: (1) t/m (4)): hier worden PII‟s
bij voorkeur gebruikt in combinatie met een vaste brug en onderling verbonden om een goede
prognose te waarborgen. PII‟s kunnen succesvol worden gebruikt (1) tijdens de inhelingsfase
van conventionele implantaten en (2) tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde
ABSTRACT 2
regio’s. Hoge succespercentages worden bekomen voor de beschreven evaluatietermijnen,
vaak 3 tot 6 maanden. Verder zijn PII‟s ook geïndiceerd (3) ter temporisatie bij de
onvolgroeide patiënt en (4) om als ultiem implantaat een brug in nood te redden: er zijn
echter onvoldoende kwalitatieve wetenschappelijke studies voorhanden die een voorspelbaar
behandelresultaat waarborgen. Volledigheidshalve wordt ook beschreven: het gebruik van
PII‟s (5) ter stabilisatie van een gids- of richtplaat en (6) ter reductie van
TemporoMandibulaire Dysfunctie-stoornissen.
CONCLUSIE
Hoewel PII‟s nuttig kunnen zijn tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten, toch
toont recent wetenschappelijk onderzoek aan dat de OB van conventionele implantaten een
betrouwbaar en eenvoudig alternatief is voor PII‟s in deze toepassing. Of mini-implantaten
als evenwaardig alternatief voor conventionele implantaten kunnen worden gebruikt om een
botgreffe te vermijden, is echter maar zeer de vraag. De OB van met botgreffes
geaugmenteerde regio‟s dient alvast te worden vermeden, waardoor het gebruik van PII‟s
toch nog steeds nuttig blijkt. Of de toepassing van PII‟s bij de onvolgroeide patiënt een
voorspelbare behandeloptie is, kan niet worden afgeleid uit de bestaande wetenschappelijke
studies. Alternatieve behandelopties zijn onder meer een etsbrug, een plaatprothese, een
autotransplantatie en/of een orthodontische behandeling. Verder is het onzeker of PII‟s of
SDI‟s voorspelbaar kunnen worden gebruikt als ultiem implantaat om een brug in nood te
redden. Toch zijn PII‟s meer dan tijdelijke implantaten. Er is echter onvoldoende klinisch en
histologisch wetenschappelijk bewijs voorhanden dat toelaat PII‟s, binnen de
4 bovenbesproken hoofdindicaties, als evenwaardige alternatieven voor conventionele
implantaten te beschouwen. Het gebruik van PII‟s ter stabilisatie van gids- of richtplaten of
ter reductie van TMD-stoornissen blijkt nauwelijks beschreven: een voorspelbaar
behandelresultaat kan op basis van de bestaande, wetenschappelijke literatuur niet worden
gewaarborgd.
Inleiding 3
1 Inleiding
1.1 Implantaattoepassingen en achtergronden
Orale gezondheidszorg is zeker geen recent
gegeven, want reeds vele duizenden jaren
vóór de start van de huidige tijdrekening
was er al een erg primitieve vorm van
tandheelkunde en recent ontdekte Prof.
Andrea Cucina, medisch antropoloog aan de
universiteit van Missouri-Columbia,
beslepen molaarkronen bij de voorlopers
van de Indusbeschaving die uit die tijd
stammen (Coppa et al., 2006)5.
Een belangrijk tijdstip binnen het vakdomein van de prothetische tandheelkunde situeert zich
700 tot 500 jaar voor de start van onze tijdrekening. Toen ontwikkelden de Etrusken al
bruggen op basis van runderbeenderen en gouden kronen (Sullivan, 2001)6.
Een andere belangrijke ontwikkeling binnen de geschiedenis van de (prothetische)
tandheelkunde is ongetwijfeld de „start van de moderne tandheelkunde‟ in de 18de eeuw. In
1723 publiceerde de Franse chirurg Pierre Fauchard (1678-1761) „Le chirurgien dentiste‟, een
boek dat de verschillende facetten van de mondgezondheid belicht. Hij wordt beschouwd als
de vader van de moderne tandheelkunde. In dit boek, het eerste waarin een gebitsprothese
afgebeeld staat, beschrijft hij een systeem van orale gezondheidszorg (Lynch, O‟Sullivan en
McGillycuddy, 2006)7.
1.1.1 De algemene gezondheidszorg
Wanneer de aandacht wordt toegespitst op de recentere vernieuwingen in de orale
gezondheidszorg, komt men bij het behandelconcept van de implantologie. Implantaten
worden echter niet alleen in de orale, maar ook in de algemene gezondheidszorg toegepast.
Ter illustratie van het gebruik van implantaten in de algemene gezondheidszorg – meer
bepaald binnen het hoofd-halsgebied – wordt verwezen naar het gebruik ervan bij
gehoordeficiëntie en schedeldefecten.
Fig.1: Boormethode bij mensen, zoals 9000 jaar
geleden toegepast in Pakistan en omstreken4.
Inleiding 4
Wat enerzijds de problematiek van de doofheid betreft, werd al heel wat wetenschappelijk
onderzoek verricht, wat leidde tot de ontwikkeling van de zgn. „bionische implantaten‟. Dit
zijn implantaten die de oorspronkelijke – intussen verloren gegane – functie maximaal
proberen te vervangen en waar mogelijk te verbeteren. De verdere ontwikkeling van de
30 jaar geleden ontwikkelde cochleaire implantaten kan in dit kader worden geplaatst. Door
het vervangen van de functie van verloren gegane haarcellen (in dit geval door cochleair
trauma), wordt de gehoorfunctie hersteld (Serin et al., 2010)8. In extreme gevallen, zoals bij
Neurofibromatosis Type 2-patiënten, waarbij zich een bilateraal akoestisch neuroma
ontwikkelt en waar een cochleair implantaat geen oplossing biedt, kan het gebruik van een
„Auditory Brainstem Implant‟ (ABI) overwogen worden. Bij deze patiënten is de nervus
cochlearis afgebroken. Directe stimulatie van de cochleaire nucleus met behulp van het ABI
zorgt voor het verdwijnen van de doofheid (Schwarz et al., 2008)9.
Anderzijds wordt ook bij uitgebreide schedeldefecten implantologie toegepast. Volgens
Sanan en Haines (1997)10
wordt cranioplastie al 4000 jaar toegepast. De grote doorbraak op
het vlak van implantaatmaterialen voor cranioplastie kwam echter pas in de 20ste
eeuw. Sinds
de 21ste
eeuw zijn er erg veel verschillende implantaten beschikbaar die zich onderscheiden
op het vlak van materiaal en geometrisch concept. Zo evalueerden Eufinger et al. (2005)11
retrospectief het gebruik van 169 „computer-assisted design/computer-assisted modeled
titanium-implants‟ (CAD/CAM Ti-implantaten), gebruikt voor een cranioplastie bij
166 patiënten met het oog op het sluiten van de flappen na een craniotomie. Cabraja, Klein en
Lehmann (2009)12
vergeleken deze CAD/CAM Ti-implantaten met hydroxylapatiet-
implantaten (HA) of polymethylmethacrylaat-implantaten (PMMA). Elk type implantaat
bleek aan een specifieke indicatie te beantwoorden. Men concludeerde dat dure,
HA-gebaseerde, keramische implantaten geen specifieke voordelen hebben ten opzichte van
de Ti- of PMMA-implantaten. Spetzger, Vougioukas en Schipper (2010)13
beschreven de
verschillende methodes voor het uitvoeren van een cranioplastie en koppelden de gebruikte
materialen aan een aantal succescriteria: de esthetiek en het gemak van de
plaatsingsprocedure (voorkeur voor Ti en PMMA) en de postoperatieve radiografische
diagnose (voorkeur voor keramische materialen en PMMA). Hieruit blijkt dat verder
onderzoek noodzakelijk is om een ideaal materiaal voor een perfecte reconstructie van een
schedelbotdefect te verkrijgen.
Inleiding 5
1.1.2 De orale gezondheidszorg
Wanneer de implantaattoepassingen in het orale gebied worden beschouwd, situeert de
vroegste referentie naar dentale implantaten in de moderne literatuur zich in het begin van de
19de
eeuw (Sullivan, 2001)14
. De eerste bruikbare resultaten werden echter pas bekomen in
1937, toen Dr. Stock (Harvard University, Cambridge, USA) biocompatibele implantaten
ontwikkelde op basis van een cobalt-chroom-molybdeenlegering. Sindsdien werden vele
implantaatconcepten ontwikkeld.
Op basis van Brånemarks bevindingen, die aanvankelijk sceptisch werden onthaald in de
medische wereld, werden implantaten pas sinds 1982, na de „Toronto Conference on
Osseointegration in Clinical Dentistry‟, in het kader van blijvende behandelprotocollen
beoordeeld. De implantaatbehandeling werd sindsdien als wetenschappelijk onderbouwd
beschouwd en de toepassing ervan vond geleidelijk aan ingang in de Westerse wereld
(Sullivan, 2001)18
. Onder de vele implantaatconcepten die intussen hun ingang vonden, werd
binnen de orale gezondheidszorg op het einde van de vorige eeuw eveneens de stap gezet naar
de ontwikkeling van de zgn. provisionele immediaat implantaten (PII‟s). Een „PII‟ is een
eenvoudige „mini-screw‟: een eendelig implantaat met specifieke afmetingen/design, die
principieel onmiddellijk belast (OB) wordt en slechts tijdelijk in de kaak wordt aangebracht.
PII‟s zorgen voor een onmiddellijk, functioneel en esthetisch herstel. Zij worden gebruikt in
diverse vakdomeinen, zoals de „prothetische tandheelkunde‟ - en bij uitbreiding de
„parodontologie‟ en de „maxillofaciale heelkunde‟.
Er zijn een aantal varianten van het PII: „mini-screws‟ en „mini-implantaten‟. De termen
„mini-screw‟ en „mini-implantaat‟ worden door de auteurs vaak door elkaar gebruikt. Een
Fig.2: Dr. P.-I. Brånemark15
In 1952 werd een grote stap voorwaarts gezet in de
„Laboratoria voor vitale microscopie‟ aan de Universiteit van
Lund (Zweden). Daar voerde Dr. Per-Ingvar Brånemark in
vivo onderzoek uit naar de botheling bij konijnen. Hij vond tot
zijn eigen verrassing dat het geplaatste Ti-implantaat niet meer
kon worden verwijderd uit het konijnenbot (Schulte en
Heimke, 1976)16
. Het concept van de osseoïntegratie (OI) werd
aldus aangetoond en in 1965 voor het eerst toegepast bij een
menselijke patiënt (Albrektsson en Wennerberg, 2005)17
.
Inleiding 6
„mini-screw‟ is een eenvoudige, eendelige schroef met specifieke afmetingen/design, die
principieel OB wordt en slechts tijdelijk in de kaak wordt aangebracht. De term „mini-screw‟
verwijst vaak naar „mini-implantaten‟ die gebruikt worden in het vakgebied van de
orthodontie. De term „mini-implantaat‟ is een arbitrair begrip. Deze implantaten worden
gekenmerkt door de specifieke afmetingen (< 2,5 mm diameter) en design, de eenvoudigere
chirurgische plaatsingsprocedure, het betere comfort, de lagere kostprijs en de mogelijkheid
tot OB (Reynders, Ronchi en Bipat, 2009)19
. Echter, Fritz et al. (2003)20
beschreven al eerder
dat de term „mini-implantaat‟ niet alleen betrekking heeft op implantaten met een smallere
diameter en standaard lengte, maar dat ook kortere implantaten met standaard diameter tot de
„mini-implantaten‟ behoren. Ze kunnen worden gebruikt als smal-diameter implantaten
(SDI‟s), als zgn. „short dental implants‟ (korte implantaten) of als eenvoudige mini-screws in
de orthodontie. Mini-implantaten kunnen dus zowel tijdelijk als voor een langere periode in
de kaak worden aangebracht.
1.1.2.1 De orthodontische tandheelkunde
Bij orthodontische therapie wordt gebruik gemaakt van „Temporary Anchorage Devices‟
(TAD‟s). McGuire, Scheyer en Gallerano (2006)21
definieerden deze TAD‟s als ‘onmiddellijk
belaste mini-screws en osseogeïntegreerde palatale implantaten, tijdelijk geplaatst om
tandverplaatsing te controleren gedurende het verloop van een orthodontische behandeling’.
Deze mini-screws kunnen onder meer gebruikt worden ter intrusie van 1 of meerdere
elementen (Chang, Lee en Chun, 2004)22
, ter mesialisatie van molaren (Kyung, Choi en Park,
2003)23
, ter alignatie van buccaal of linguaal gekipte molaren (Weitz, Mukamal en Jurim,
1998)24
, ter retractie van het bovenfront (Paik, Woo en Boyd, 2003)25
, ter extrusie van
geankyloseerde of geïmpacteerde elementen (Kocsis et al., 201026
en Kim et al., 201027
) of
ter sluiting van een open beet (Kravitz en Kusnoto, 2007)28
. Verder worden deze mini-screws
ook in het kader van preprothetische orthodontie gebruikt: zo kunnen geëxtrudeerde
antagonisten geïntrudeerd worden zodat voldoende intermaxillaire ruimte beschikbaar is voor
een prothetisch herstel en kunnen gekipte molaren opgericht worden zodat voldoende
ondersnijding wordt gecreëerd om een frameprothese te kunnen plaatsen. Mogelijke
voordelen verbonden aan het gebruik van mini-screws zijn: het vermijden van een headgear,
lipbumper of andere hulpmiddelen, de minimale chirurgie zonder flapprocedure, het comfort
voor de patiënt, het nauwelijks of niet optreden van OI, de gemakkelijke verwijdering van
deze implantaten uit de kaak en de goede verankering die wordt bekomen. Mogelijke nadelen
verbonden aan dit systeem zijn: de beperkte krachten die kunnen worden uitgeoefend, de
Inleiding 7
mogelijke beschadiging van wortels en anatomische structuren en het mogelijk interfereren
met de kaak bij specifieke kaakbewegingen29
.
Justens en De Bruyn (2008)30
evalueerden 50 Dual-Top® mini-screws (R.M. Orthodontics,
Denver, USA) in het kader van een intraorale verankering bij 21 patiënten, behandeld aan de
universiteit Gent. Bijna 70 % van deze mini-screws bleef stabiel tijdens de beoogde periode,
terwijl bij ± 1/3de
van de patiënten een herbehandeling nodig was tijdens de orthodontische
therapie. Hierbij dient men zich te realiseren dat de gemiddelde overleving van een mini-
screw in deze studie 31 dagen bedroeg. De overleving van elke mini-screw werd gescoord
aan de hand van een aantal criteria: een score van 1 („perfect resultaat‟ voor de beoogde
periode) tot en met 4 („faling‟ voor aanvang van de orthodontische therapie) werd toegekend.
Men zag een significante succesbeïnvloeding wanneer 1 week werd gewacht met belasting en
de anterieur geplaatste mini-screws bleken meer succesvol. Opvallend was dat parodontale
parameters de overleving niet significant beïnvloedden.
Reynders, Ronchi en Bipat (2009)31
beschreven in een systematische review het succes van
mini-screws in de orthodontie. De auteurs selecteerden 19 publicaties op basis van een aantal
inclusiecriteria. In alle studies werd een succes van > 80 % bekomen, wanneer mobiliteit en
verplaatsing als succes werden beschouwd. De aangepaste afmetingen en het afwijkende
design induceren een mechanische, eerder dan een OI van de mini-screws. Mini-screws
kunnen volgens deze studie gebruikt worden binnen het vakdomein van de „orthodontie‟, al is
verder onderzoek aangewezen om definitieve conclusies te kunnen trekken naar het
praktische gebruik ervan.
Crismani et al. (2010)32
publiceerden recent eveneens een review naar het gebruik van mini-
screws in het kader van een orthodontische behandeling. Op basis van 14 klinische studies,
goed voor 1519 mini-screws bij 452 patiënten, werd een succesratio van 83,8 % ± 7,4 %
bekomen. Echter, mini-screws met een diameter van 1-1,1 mm toonden een significant lager
succes ten opzichte van mini-screws met een diameter van 1,5-2,3 mm. Er kon worden
geconcludeerd dat het gebruik van deze mini-screws voor een orthodontische behandeling
enkel geïndiceerd was wanneer ze > 8 mm lang en > 1,2 mm dik waren. Onmiddellijke of
vervroegde belasting tot 200 cN toonde geen significante invloed op de stabiliteit van de
mini-screw. Ter vergelijking: Mountain, Wood en Toumba (2010)33
stelden vast dat de
bijtkracht in het melkgebit bij kinderen tussen 3 en 6 jaar 196,6 N ± 69,77 N bedraagt. De
bijtkracht wordt niet beïnvloed door de leeftijd, zolang voldoende natuurlijke tanden
Inleiding 8
aanwezig zijn. Dit werd aangetoond door Motegi et al. (2009)34
in een onderzoek bij
46 bejaarden van gemiddeld 67 jaar met gemiddeld 25 resterende, natuurlijke elementen. De
gemiddelde bijtkracht bedroeg in deze populatie 942,9 N ± 440,1 N.
1.1.2.2 De kindertandheelkunde
Ook binnen het vakgebied van de „kindertandheelkunde‟ wordt gebruik gemaakt van PII‟s en
mini-implantaten. Het kaakbot bij kinderen is nog niet volgroeid, waardoor het gebruik van
conventionele (osseoïntegrerende) implantaten gecontra-indiceerd is. Conventionele
implantaten groeien namelijk niet mee, maar zitten als geankyloseerde elementen vast in het
kaakbot, waardoor de suprastructuur op het conventioneel implantaat in infraocclusie of
linguo-/palatopositie komt te staan, wat zich uit in een esthetisch en/of functioneel probleem.
Vandaar dat bij de plaatsing van deze implantaten rekening moet worden gehouden met de
resterende skeletale en dentale groei (Behr et al., 2008)35
. Brahim (2005)36
stelde dan ook
voor de plaatsing van conventionele implantaten uit te stellen tot de leeftijd van 15 en 18 jaar,
voor respectievelijk meisjes en jongens.
Op Heij et al. (2000)37
verklaarden dat de minimumleeftijd individueel bepaald is omwille
van het variabele verloop van de transversale, sagittale en verticale groei in onder- (OK) en
bovenkaak (BK). Het belang van dit groeipatroon werd toegelicht. Een standaard qua
minimale leeftijd om te implanteren werd afgewezen. Men stelde als criterium dat de
cranio-faciale en skeletale groei moest beëindigd zijn: bij meisjes rond 9-15 jaar en bij
jongens rond 11-17 jaar. Betrouwbare hulpmiddelen om een individueel groeipatroon te
analyseren zijn: het 6-maandelijks cefalometrisch tracen, het vaststellen van een lengtegroei
< 0.5 cm/jaar of het bepalen van de skeletale leeftijd van de patiënt.
Dat er onvoldoende bewijs is om systematisch vóór de leeftijd van 15 en 17 jaar, voor
respectievelijk meisjes en jongens, te implanteren, werd bevestigd door Behr et al. (2008)38
.
Vaak gaat men tegenwoordig zelfs refereren aan de minimumleeftijd van 18 en 21 jaar, voor
respectievelijk meisjes en jongens, om conventioneel te mogen implanteren. Iseri en Solow
(1996)39
beschreven al eerder dat ook bij meerderjarige meisjes (> 18 jaar) nog belangrijke
dimensionale wijzigingen kunnen optreden, onder meer door de voortschrijdende tanderuptie.
Deze beperking van de leeftijd toont aan dat alternatieve behandelopties in specifieke
gevallen nuttig kunnen zijn. Binnen het vakdomein van de „kindertandheelkunde‟ wordt
hierbij aan het gebruik van PII‟s, een etsbrug of een plaatprothese (bvb. een spoon denture)
Inleiding 9
gedacht (Behr et al., 200840
; Imirzalioglu, Uckan en Haydar, 200241
). Op de geschikte leeftijd
kan dan desgewenst nog steeds overgegaan worden tot het conventioneel implanteren
(Morgan en Howe, 2003)42
.
Soms wordt een uitzondering gemaakt voor patiënten die pas na de geboorte tanden hebben
verloren, bvb. door een tumor of een trauma, of die lijden aan een ernstige congenitale
aandoening waarbij zich een multipele agenesie of hypodontie manifesteert. Wat deze laatste
groep betreft, wordt in de literatuur vaak verwezen naar kinderen met ectodermale dysplasie
(ED), non-syndromische hypodontie of orale clefts (Percinoto et al., 200143
; Brahim, 200544
).
Kramer, Baethge en Tschernitschek (2007)45
stelden dat reeds in de jeugdjaren conventioneel
mag worden geïmplanteerd bij deze patiëntengroep. Afwezigheid van wortels (natuurlijke of
artificiële) werkt namelijk een verdere botresorptie in de hand (Johnson et al., 2002)46
. Bij
voorkeur worden de conventionele implantaten geplaatst in de OK, eerder dan in de BK
(zeker bij het verbinden over de middellijn heen). Hierbij mag het psychosociale aspect niet
uit het oog worden verloren: Hogberg, Lagerheim en Sennerstam (1986)47
merkten op dat
kinderen met enige vorm van invaliditeit al op de leeftijd van 9 jaar beseffen afwijkend te zijn
ten opzichte van hun leeftijdsgenoten. Bij het bepalen van het ideale moment om tot
conventioneel implanteren over te gaan, dient men dus met de ernst van de hypodontie, de
resterende skeletale en dentale groei en het psychosociale aspect rekening te houden.
Conventioneel (definitief) implanteren bij ED-patiënten op de leeftijd van 3 jaar (Guckes,
McCarthy en Brahim, 1997)48
, 5 jaar (Smith et al., 1993)49
of bij het begin van de
adolescentie (Kearns et al., 1999)50
werd al beschreven. Toch is onvoldoende
langetermijnonderzoek en/of casuïstiek voorhanden om systematisch vóór de leeftijd van
15 en 18 jaar bij respectievelijk meisjes en jongens, conventioneel te mogen implanteren.
Stanford et al. (2008)51
toonden echter wel aan dat, ondanks het feit dat er vaker complicaties
(infectie, mechanische problemen, implantaatverlies) optreden bij ED-patiënten, een
overgrote meerderheid van deze patiënten heel tevreden is over haar keuze voor een
implantaatbehandeling. Sweeney et al. (2005)52
verklaarden de hogere implantaatfaling bij
ED-patiënten onder meer door de onderontwikkelde alveolaire kam bij deze patiëntengroep.
Dat conventioneel implanteren bij jonge ED-patiënten (zeker in combinatie met anodontie in
de OK) tussen 5 en 12 jaar niet evident is en een hoge implantaatfaling met zich meebrengt,
wordt ook in recenter onderzoek bevestigd (Bergendal, Ekman en Nilsson, 2008)53
.
Inleiding 10
Ook het gebruik van mini-implantaten (Giannetti et al., 2010)54
en PII‟s (Artopoulou, Martin
en Suchko, 2009)55
bij ED-patiënten werd in de literatuur reeds beschreven. De toepassing
van deze alternatieve PII‟s wordt toegelicht in 3.2.3.
Verder worden mini-implantaten in de kindertandheelkunde ook gebruikt voor de tijdelijke
fixatie van getransplanteerde tanden (Nagata en Nagata, 2002)56
.
Inleiding 11
1.2 PII’s in de prothetische tandheelkunde
1.2.1 Definitie en achtergrond
PII‟s zijn, zoals hoger vermeld, eenvoudige mini-screws: eendelige implantaten met
specifieke afmetingen/design, die principieel OB worden en slechts tijdelijk in de kaak
worden aangebracht. PII‟s zorgen aldus voor een onmiddellijk functioneel en esthetisch
herstel.
Deze masterproef spitst zich toe op de toepassing van PII‟s binnen het vakdomein van de
„prothetische‟ tandheelkunde.
De eerste literatuurverwijzing naar tijdelijke implantaten situeert zich in de jaren ‟70.
Jack Wimmer introduceerde de Lew Screw (Park Dental, New York, USA) en noemde ze
miniatuur-implantaten (Lew, 1970)57
. Deze implantaten vormden de basis voor de latere
ontwikkeling van de huidige PII-systemen. In de Nederlandstalige literatuur wordt ook de
term „transferimplantaten‟ gebruikt (Groenendijk, 2003)58
, in de Engelstalige literatuur wordt
dan weer vaak gesproken over „provisional implants‟, „transitional implants‟ of „temporary
implants‟. 2 soorten miniatuur-implantaten werden intussen ontwikkeld: de eerste wordt
slechts tijdelijk in de kaak geplaatst om een tijdelijke restauratie te dragen, de tweede wordt
als „definitieve‟ behandeloptie toegepast.
Afhankelijk van de primaire stabiliteit, gestoeld op het al dan niet osseoïntegreren (en de
botkwaliteit en botkwantiteit), kunnen deze PII‟s hetzij als tijdelijk, hetzij als „definitief‟
herstel worden beschouwd. Dit laatste staat echter haaks op de oorspronkelijke doelstelling
bij de introductie van dit type implantaat. De concrete functie van PII‟s wordt in de
literatuurstudie verder uitgediept.
PII‟s kunnen zowel in partieel als in volledig edentate situaties worden gebruikt en zowel in
de OK als in de BK, zowel anterieur als posterieur, gelokaliseerd worden. Uit de vele case
reports die beschikbaar zijn, blijkt een uitgebreid toepassingsgebied. De meeste
wetenschappers beschrijven een PII-afgesteunde vaste, tijdelijke voorziening (Ostman et al.,
2004)59
, maar ook het gebruik van PII-afgesteunde uitneembare, tijdelijke voorzieningen
wordt beschreven (Krenmair, Weinländer en Schmidinger, 2003)60
.
Afhankelijk van de concrete toepassing en de restdentitie kunnen variërende aantallen PII‟s
worden geplaatst. Vaak wordt aangeraden om er voldoende te plaatsen: dit heeft te maken
Inleiding 12
met hun potentiële falingsgraad. Zo raadde Babbush (2001)61
aan om in een edentate OK en
BK minimaal respectievelijk 4 en 5 „Immediate Provisional Implants‟ (Nobel Biocare,
Göteborg, Zweden) te plaatsen, zoals tevens aangeraden door de producent. Groenendijk
(2003)62
stelde dat het gebruik van 1 PII per inter-implantaire ruimte en 1 PII mesiaal en
distaal van respectievelijk het meest anterieure en het meest posterieure implantaat goede
resultaten geeft.
1.2.2 Van een tijdelijk naar een ‘definitief’ herstel: van PII’s
naar SDI’s
1.2.2.1 PII’s
Hierna worden de verschillende PII-systemen onder de loep genomen: de Sendax Mini Dental
Implants enerzijds en de Immediate Provisional Implants en de TempImplants anderzijds.
De Sendax Mini Dental Implants (MDI, IMTEC Corp., Ardmore, USA) zijn eerder
mini-implantaten: door hun design en oppervlakte-eigenschappen vertonen zij vrij vaak OI.
Doordat MDI‟s potentieel kunnen osseoïntegreren (Balkin, Steflik en Naval, 2001)63
, kunnen
ze mogelijk als „definitieve‟ behandeloptie worden gebruikt, al dan niet in combinatie met
andere implantaten of tanden uit het restgebit (Sendax, 1996)64
.
Anderzijds zijn er de Immediate Provisional Implants (IPI, Nobel Biocare, Göteborg,
Zweden) en de TempImplants (TI, Straumann, Basel, Zwitserland). Zij vertonen eerder een
mechanische integratie op basis van hun schroefdesign en windingen. Door hun beperkte
ruwheid induceren ze minder vaak OI, wat hun tijdelijke karakter ten goede komt.
Ivanoff et al. (1997)65
stelden dat de implantaatdiameter mede de integratie van het
implantaat bepaalt. Zo zouden implantaten met een bredere diameter een hogere
implantaatstabiliteit geven ten opzichte van implantaten met een smallere diameter, zoals
PII‟s. PII‟s zouden bijgevolg een lagere stabiliteit vertonen dan sommige mini-implantaten,
wat het tijdelijke karakter van PII‟s opnieuw onderstreept en waardoor ze beter binnen deze
masterproef passen dan de mini-implantaten. Binnen het initiële PII-concept werd geen OI
beoogd opdat deze implantaten na de beoogde gebruikstijd gemakkelijk uit de kaak zouden
kunnen worden verwijderd. Het design van het implantaat speelt hierin een belangrijke rol:
het betreft een tappend schroefdesign (Landolt et al., 2004)66
. Kanie, Nagata en Ban (2004)67
vergeleken de mechanische eigenschappen van MDI‟s (IMTEC Corp., Ardmore, USA) en
Inleiding 13
Modular Transitional Implants (MTI, Dentatus, New York, USA). Zij kwamen tot de
conclusie dat beide PII‟s, ondanks hun vergelijkbare vorm en dimensies, erg verschillende
oppervlakte- en mechanische eigenschappen vertonen. Zo blijken de MTI‟s een zacht
oppervlak te hebben, wat deze implantaten gemakkelijker bruikbaar en gietbaar maakt. Ze
blijken echter zwakker dan de MDI‟s, die dan weer een ruwer oppervlak hebben.
Het is duidelijk dat de keuze van het type PII primair zal bepaald worden door de beoogde
gebruikstijd ervan: mechanische dan wel OI speelt hierbij een belangrijke rol.
Bijgevolg kan het succes en/of de overleving van deze PII‟s enkel worden getoetst aan het feit
of zij, afhankelijk van de toepassing, al dan niet hun functie hebben kunnen vervullen voor de
vooropgestelde tijd. Daarom zijn algemene, eenduidige succescriteria voor PII‟s moeilijk te
hanteren.
In wat volgt gaat de aandacht uit naar een aantal PII-systemen, beschreven in de literatuur
(Tabel 1 en Fig. 3 t/m 8). De onderverdeling in Tabel 1 is enigszins arbitrair en geeft enkel
een aantal veelgebruikte systemen weer. Het betekent dus niet dat er geen andere systemen op
de markt zijn. Hierbij dient opgemerkt dat een aantal producenten claimden dat hun product
tot de PII‟s behoorden, terwijl latere studies aantoonden dat deze producten vaak niet aan
noodzakelijke kwaliteitsvereisten voldoen. Zo gaan sommigen osseoïntegreren – waar dat
binnen het initiële concept van de PII‟s helemaal niet de bedoeling was – of ze komen te
vroeg los te staan, corroderen of breken.
Type PII Diameter
(mm)
Koplengte
(mm)
Staartlengte
(mm) Materiaal
TempImplants
(Straumann®, Basel, Zwitserland) 2,0 6 10/12
Titanium legering:
Ti-6Al-7Nb *
IPI
(Nobel Biocare®, Göteborg,
Zweden)
2,8 8 14 Titanium legering:
Ti-6Al-4V **
MTI™
(Dentatus®, New York, USA) 1,8 7 7/10/14 CZ-Ti ***
MDI™
(IMTEC Corp.®, Ardmore, USA) 1,8 4 13/15/18
Titanium legering:
Ti-6Al-4V **
Tabel 1: Overzichtstabel die de geometrie en samenstelling van een aantal PII-systemen weergeeft.
* CZ-Ti, 7 % N(io)b(ium) en 6 % Al(uminium)
** 90 % Ti(tanium), 6 % Al(uminium), 4 % V(anadium), ≤0,25 % Fe(rrum) en ≤0,2 % O(xygenium)
*** CZ-Ti = Commercieel Zuiver Titanium (99,9 % Ti)
Inleiding 14
Onderstaande figuren (Fig. 3 t/m 8) geven het design weer van de in Tabel 1 vermelde PII‟s:
1 Het TempImplant (TI, Straumann®, Basel, Zwitserland)
Fig. 3-4 : Design van de TempImplants68
2 Het Immediate Provisional Implant (IPI, Nobel Biocare®, Göteborg, Zweden)
Fig. 5: Design van het IPI 69
3 Het Modular Transitional Implant™ (MTI, Dentatus®, New York, USA)
Fig.6: Design van de MTI’s70
Inleiding 15
4 Het Mini Dental Implant™ (MDI, IMTEC Corp.®, Ardmore, USA)
Fig.7-8: Design van de MDI’s71
Het ontbreken van een eenduidige kwaliteitscontrole van de beschikbare implantaatsystemen
verklaart deze arbitraire indeling en verklaart waarom in wetenschappelijke publicaties vaak
verschillende onderverdelingen worden gehanteerd. Zo beschreven Groenendijk (2003)72
en
Bulard (2002)73
slechts 3 zgn. transferimplantaatsytemen: de IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg,
Zweden), de MTI‟s (Dentatus, New York, USA) en de MDI‟s (IMTEC Corp., Ardmore,
USA). Rossein (2005)74
gaf dan weer een veel uitgebreider overzicht van zgn.
„narrow-bodied one-piece implants‟, die hij definieerde als ‘eendelige, zelftappende
implantaten met smallere diameter, voor OB’. In wat volgt wordt onderscheid gemaakt tussen
PII‟s, enkel en alleen voor tijdelijk gebruik, en mini-implantaten en SDI‟s, al dan niet als
„definitieve‟ behandeloptie.
De onderzochte MDI‟s (IMTEC Corp., Ardmore, USA) hebben dan wel een minder groot
contactoppervlak dan conventionele implantaten (Siddiqui, Sosvicka en Goetz, 2006)75
, ze
vertonen wel OI (Balkin, Steflik en Naval, 2001)76
en het percentage „bot-implantaat contact‟
(BIC) blijkt vergelijkbaar met dit van conventionele implantaten (Simon en Caputo, 2002)77
.
Froum et al. (2005)78
bevestigden deze bevindingen: ook zij stelden dat het BIC bij PII‟s
vergelijkbaar is met dat bij conventionele implantaten. Men vond een BIC van 52,9 %
± 13,81 % na onderzoek van 33 PII‟s bij 21 patiënten na gemiddeld 10,8 maanden belasting.
4 PII-systemen werden in deze studie beschreven: het IPI (Nobel Biocare, Göteborg,
Zweden), MTI (Dentatus, New York, USA), MDI (IMTEC Corp., Ardmore, USA) en BTI
(Bicon, Boston, USA). Deze resultaten suggereren dat een aantal PII‟s langer dan bedoeld
gebruikt kunnen worden, gezien hun potentie om te osseoïntegreren.
Zo beschreven Ravasini en Ravasini (2004)79
het gebruik van 2 mini-implantaten (MDI,
IMTEC Corp., Ardmore, USA) als conventionele pijlerelementen voor een
Inleiding 16
overkappingsprothese bij de edentate patiënt. Dit is opvallend omdat deze PII‟s als tijdelijke
implantaten werden ontwikkeld, maar toch als „definitieve‟ behandeloptie zouden kunnen
worden gebruikt, althans zo suggereerden de auteurs. Om deze mogelijkheid correct te
evalueren, worden in Tabel 2 een aantal belangrijke studies weergegeven aangaande het
gebruik van deze MDI‟s en wordt het succes ervan geanalyseerd.
Shatkin et al. (2003)80, Ahn et al. (2004)81 en Mazor et al. (2004)82 bevestigden het vermoeden
dat de MDI‟s langer dan bedoeld gebruikt kunnen worden. Een uitgebreide studie van Bulard
en Vance (2005)83 toonde na analyse van 1029 MDI‟s aan dat deze mini-implantaten
succesvol blijken op middellange termijn: slechts 8,83 % van de MDI‟s faalden na 4 tot
96 maanden opvolging. Griffitts et al. (2005)84 plaatsten 4 MDI‟s tussen de foramina mentales
bij elke deelnemer aan de studie. Na 13 maanden bekwam men een succes van 97,4 %. Toch
is hier enige terughoudendheid aangewezen, daar in deze studie geen controlegroep werd
opgenomen en er geen langetermijnopvolging was.
Ten slotte vergeleken Shatkin et al. (2007)85 de resultaten van deze studies met hun eigen
resultaten. Zij analyseerden 2514 MDI‟s en kwamen tot een succes gaande van 83,2 % (bij
volledige protheses in de BK) tot 99 % (bij vaste bruggen in de OK). Het succes bij MDI-
afgesteunde vaste bruggen lag significant hoger dan dat bij MDI-afgesteunde uitneembare
protheses (98,3 % vs. 89,9 %).
Wanneer men de studies van Shatkin et al. (2003), Ahn et al. (2004), Mazor et al. (2004),
Bulard en Vance (2005) en Shatkin et al. (2007) analyseert, kan worden geconcludeerd dat de
overleving van MDI‟s varieert van 91,2 % tot 96,3 %. De studie van Griffitts et al. (2005)
toonde zelfs een hoger succespercentage, al werden de MDI‟s hier slechts 0 tot 13 maanden
opgevolgd.
Inleiding 17
Referentie Aantal
I*
Aantal
P** Situatie Resultaat
Shatkin et al. (2003)86
933 NG***
- Edentate OK/BK
- Ter stabilisatie
vaste/uitneembare prothese
91,9 % succes
na 0-3 jaar
Ahn et al. (2004)87
27 11
- Edentate OK
- Ter stabilisatie
vaste/uitneembare prothese
96,3 % succes
na gemiddeld 21 weken
Mazor et al. (2004)88
32 32 - Enkelvoudige tandvervanging
- Ter stabilisatie kroon (vast)
94,0 % succes
na gemiddeld 5 jaar
Bulard en Vance
(2005)89
1029 NG*** NG***
91,2 % succes
na 4-96 maanden
Griffitts et al. (2005)90
116 30
- Edentate OK/BK
- Ter stabilisatie uitneembare
prothese
97,4 % succes
na 0-13 maanden
Shatkin et al. (2007)91
2514 531
- Partieel of volledig edentate
OK/BK
- Ter stabilisatie vast brugwerk
94,2 % succes
na gemiddeld 2,9 jaar
Tabel 2: Overzichtstabel die de studies samenvat waarin informatie over toepassing en resultaat van
MDI’s (IMTEC Corp., Ardmore, USA) is weergegeven.
* I = implantaten; ** P = patiënten; *** NG = niet gerapporteerd
Dat MDI‟s gebruikt kunnen worden voor een overkappingsprothese in de OK, met succes op
langere termijn, werd bevestigd door LaBarre, Ahlstrom en Noble (2008)92
. Zij vonden bij
626 mini-implantaten (IMTEC Corp., Ardmore, USA of Atlas, Dentatus, New York, USA),
geplaatst over een periode van 6 jaar, een cumulatief succes van 92,6 %. Ter vergelijking:
Astrand et al. (2004)93
kwamen in een 5-jarig prospectief onderzoek naar 184 conventionele
Astra Tech implantaten (Astra Tech AB, Mölndal, Zweden) tot een cumulatief succes van
98,4 %. Enerzijds blijken de MDI‟s meer dan zomaar PII‟s, anderzijds zijn er onvoldoende
langetermijndata voorhanden die MDI‟s bevestigen als evenwaardig alternatief voor
conventionele implantaten, wel integendeel. Bijgevolg is verder langetermijnonderzoek nodig
alvorens dit behandelconcept zijn ingang kan vinden als standaardtherapie.
1.2.2.2 SDI’s
De zoektocht naar eenvoudige, goedkopere, doch kwalitatief volwaardige implantaten, zette
een aantal producenten aan tot de verdere ontwikkeling van mini-implantaten met brede
toepassingsmogelijkheden: een overzichtslijst van deze SDI‟s wordt in Tabel 3 weergegeven.
Inleiding 18
Door sommige producenten worden deze implantaten onder meer als PII‟s beschouwd. Bij
een aantal van de beschreven systemen treedt echter vaak OI op, wat men feitelijk liever wil
vermijden om een gemakkelijke verwijdering uit de kaak mogelijk te maken.
Producent Product Introductie-
jaar
Schroef-
diameter (mm)
Lengte
coronale
top (mm)
Staartlengte
(mm)
Dentatus MTI Monorail 1993 1,8 7 7/10/14
Nobel Biocare IPI 1999 2,8 8 14
IMTEC Corporation MDI 1999 1,8 4 13/15/18
Bicon BTI 2000 2,5 7 8/12
“O” Company ISD 2000 3,0 5,65/7 10/12/14
Stern ERA 2002 2,2 5 10/13/15/18
Hi-Tec Implants TRI 2003 2,4 3 10/13
Intra-Lock
International MDL 2003 2,0/2,5 5 10/13/15/18
Nobel Biocare NobelDirect 2004 3,0 8 13/15
Biolok International SLL 2004 2,5 5 8
Biohorizons Maximum OS 2004 3,0 5/7 12/15/18
Osteo Care Midi 2004 2,3/2,8/3,3/3,8/4,3 9 10/13/16/19
Dentatus Atlas 2004 1,8/2,2/2,4 5 7/10/14
Dentatus Anew 2004 1,8/2,2/2,4 7 7/10/14
Straumann TempImplant 2006 2,0 6 10/12
Unor AG i-Plant 2010 2,0 tot 3,0/3,6 3,9/7,6/7,9 8,1
Tabel 3: Overzichtstabel die de eendelige, smal-diameter implantaten (SDI’s) weergeeft.
De meeste SDI‟s, zoals de in 2004 ontwikkelde Atlas- of Anew-implantaten (Dentatus,
New York, USA), werden ontwikkeld met het oog op een „definitief‟, prothetisch herstel.
Door hun afwijkende afmetingen kunnen deze implantaten erg nuttig zijn voor gebruik in die
zones, waar slechts een beperkte hoeveelheid bot of ruimte beschikbaar is. Bovendien zijn ze
veel goedkoper dan conventionele implantaten en is de chirurgische procedure veel
eenvoudiger. Het spreekt voor zich dat wanneer deze implantaten voorspelbaar als definitieve
behandeloptie kunnen worden gebruikt, men veel vaker, goedkoper en zonder complexe
chirurgische en/of botophogingsprocedures met implantaten zou kunnen werken. Om deze
mini-implantaten veilig te kunnen toepassen, dient men een vergelijkende studie uit te voeren
Inleiding 19
tussen de kosten-baten verhouding en de mogelijke complicaties (overleving en succes).
Uiteraard speelt ook de tevredenheid van de patiënt een belangrijke rol: deze wordt mede
bepaald door de kosten-baten verhouding, maar ook door de nabezwaren, het aantal zittijden,
de stoeltijd, de mogelijke complicaties en de totale behandeltijd.
Steeds meer wetenschappelijke publicaties over het gebruik van deze SDI‟s als „definitieve‟
behandeloptie verschijnen. Volgens deze zienswijze worden deze implantaten echter niet
meer als PII‟s beschouwd, maar als mini-implantaten onder meer bij de indicatie
„onvoldoende ruimte voor conventionele implantaten‟: onvoldoende verticaal bot of
interproximale ruimte (Comfort et al., 200594
; Rossein, 200595
; Flanagan, 200696
;
Christensen, 200697
; Flanagan, 200898
, Christensen, 200899
). Rossein (2005) beschreef het
gebruik van Atlas-implantaten (Dentatus, New York, USA) bij deze indicatie, terwijl
Flanagan (2006) dan weer het gebruik van MDI‟s (IMTEC Corp., Ardmore, USA) toelichtte.
Beide systemen bieden een kosteneffectief alternatief voor het conventionele
implantaatprotocol, maar vallen gezien hun integratie-eigenschappen en „definitief‟
behandeldoel buiten het kader van deze masterproef. Christensen (2008) bevestigde dat de
indeling transiënt-definitief erg arbitrair is. Als indicaties voor het gebruik van deze SDI‟s
gelden:
- er is onvoldoende bot aanwezig;
- botophoging is geen optie;
- uitgebreide chirurgische procedures dienen te worden vermeden bij de medisch
gecompromitteerde patiënt;
- conventionele implantaten zijn geen optie om financiële redenen.
Het blijft echter maar zeer de vraag of mini-implantaten en SDI‟s in de praktijk als
betrouwbare, definitieve behandeloptie, en dus als een evenwaardig alternatief voor
conventionele implantaten, mogen worden gebruikt. Zo kwamen Albrektsson et al. (2007)100
in een retrospectieve studie over de overleving van 550 NobelDirect implantaten
(Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) tot een gemiddelde faling van 10,7 % na 1 jaar, terwijl
maar liefst 20 % van de mini-implantaten faalden.
Inleiding 20
1.2.3 Samenstelling PII’s
Tabel 1 geeft ook de materiaalsamenstelling van de PII‟s weer. De exacte samenstelling van
deze eendelige implantaten is belangrijk omdat het mede de eigenschappen ervan bepaalt.
Alle in Tabel 1 opgenomen PII‟s zijn Ti-implantaten, al dan niet legeringen. Ti wordt vaak
gebruikt in de implantologie omwille van zijn uitstekende corrosieweerstand en
biocompatibiliteit in biologische vloeistoffen en zijn hoge weerstand-gewichtsratio
(Jones, 2001)101
. Toch zijn er onderling belangrijke verschillen naar samenstelling toe, vaak
gerelateerd aan het tijdstip waarop de producent het product commercialiseerde. Zo
ontwikkelde Dentatus al in 1993 het MTI-Monorail Systeem (Dentatus, New York, USA),
gemaakt van commercieel zuiver Ti (CZ-Ti). De recentere PII-systemen bestaan dan weer uit
Ti-legeringen, zoals de Ti-6Al-4V-legering (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden en MDI,
IMTEC Corp., Ardmore, USA) en de Ti-6Al-7Nb-legering (TempImplants, Straumann,
Basel, Zwitserland). Deze blijken namelijk betere resultaten te geven voor bepaalde
eigenschappen. Zo bleek uit experimenteel onderzoek dat CZ-Ti minder goed scoort op het
vlak van (trek)sterkte, polijstbaarheid en slijtageweerstand (breukweerstand) dan Ti-6Al-4V.
CZ-Ti is als implantaatmateriaal bijgevolg minder geschikt voor toepassingen onder hoge
belasting, zoals uitgebreid brugwerk (Lopez, Jimenez en Gutierrez, 2003)102
.
Gezien de twijfels betreffende de biocompatibiliteit van de Ti-6Al-4V-legeringen – ten
gevolge van vanadium-ionenvrijstelling door corrosie – werden andere Ti-legeringen zoals
Ti-6Al-7Nb ontwikkeld (Okazaki et al., 1998)103
. Raman et al. (2005)104
onderzochten het
elektrochemische gedrag van CZ-Ti ten opzichte van Ti-6Al-7Nb in artificieel speeksel
(pH 7,4; 37°C). Uit dit experimenteel onderzoek, waarbij aan de hand van
potentiodynamische anodische polarisatietesten en open-circuit potentiaaltesten het
corrosiegedrag van beide legeringen werd onderzocht, kon worden besloten dat de
Ti-6Al-7Nb-legering beduidend minder corrosie vertoonde dan CZ-Ti. Elektrochemische
impedantietests bij Ti-6Al-7Nb toonden met behulp van een spectroscoop aan dat er na
10 dagen immersie in een elektrolytische oplossing een stabiele, compacte en passieve
oppervlakkige laag werd gevormd. Dit bewijst dat deze legering geschikt is als
implantaatmateriaal.
Inleiding 21
1.2.4 Nadelen PII’s
Uiteraard zijn er ook een aantal beperkingen verbonden aan het gebruik van PII‟s.
Ten eerste is er extra stoeltijd nodig om de PII‟s en de tijdelijke voorziening te plaatsen. Deze
extra stoeltijd brengt samen met het vereiste labowerk een extra kost met zich mee voor de
patiënt.
Ten tweede falen deze implantaten door hun mechanische integratie-eigenschappen en
specifieke design vaker dan conventionele implantaten. Dit hoeft uiteraard geen probleem te
zijn, daar PII‟s principieel kaderen in een provisioneel behandelconcept. Het vereist wel het
gebruik van voldoende PII‟s, zodoende de mogelijke faling van een of meerdere PII‟s te
kunnen opvangen en de tijdelijke restauratie alsnog voldoende lang te kunnen behouden
(Babbush, 2001105
; zie ook punt 1.2.1). Ook een excessieve overbelasting van PII‟s, zeker in
regio‟s waar onvoldoende bot aanwezig is, kan breuk of prematuur verlies van het PII
induceren (Sendax, 1996106
; Petrungaro, 1997107
). Diezelfde breuk of faling kan op haar beurt
lokaal botverlies veroorzaken (Landolt et al., 2004)108
. Een correcte plaatsing van voldoende
PII‟s is dus niet altijd mogelijk. Het spreekt voor zich dat de positionering van PII‟s wordt
aangepast aan de locatie van de conventionele implantaten en niet omgekeerd. Een
proefopstelling (diagnostische wax-up, evt. richtplaat) is bijgevolg aangewezen, zodat men de
correcte lokalisatie van PII‟s kan bepalen (Petrungaro, 1997)109
.
Ten derde is er voldoende afstand nodig tussen de wortels onderling: natuurlijke (restgebit) of
synthetische wortels (conventionele implantaten). Wanneer PII‟s geplaatst worden in
combinatie met conventionele implantaten dient een minimale afstand van 1,5-2,5 mm tussen
beide in acht genomen, omdat anders de bloedvoorziening en de OI in het gedrang kunnen
komen (Poitras en Benko, 2001)110
. Nobel Biocare stelt zelfs minimaal 3 mm voorop bij de
IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden). Petrungaro (1997)111
stelde dat wanneer PII‟s te
dicht bij het conventioneel implantaat worden geplaatst, een goede integratie met de
bestaande harde weefsels in het gedrang kan komen. Ook wanneer er onvoldoende corticaal
bot is en het beschikbare bot < 14 mm diep is, kan het gebruik van PII‟s gecontra-indiceerd
zijn. In deze gevallen is namelijk niet altijd voldoende stabiliteit mogelijk, tenzij er
additionele PII‟s kunnen geplaatst worden en/of voldoende restdentitie aanwezig is
(Babbush, 2001)112
. Eenzelfde afstand moet ook ten opzichte van natuurlijke wortels
gerespecteerd worden om externe wortelresorptie te voorkomen (El Askary en Shawkat,
Inleiding 22
2003)113
. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan, zouden PII‟s de conventionele
implantaten niet beïnvloeden. Een succesvolle OI van de conventionele implantaten kan dan
plaatsvinden (Schuppan, 2000)114
.
Ten vierde blijkt uit gedocumenteerde casussen, vermeld in de bestaande, wetenschappelijke
literatuur dat tijdelijke restauraties vaak gecementeerd worden op PII‟s. De nadelen
verbonden aan het cementeren van deze tijdelijke restauraties zijn: het moeilijk kunnen
aanpassen van de constructie, de mogelijke aanwezigheid van subgingivale cementresten en
het risico op breuk of verlies van het PII bij het verwijderen van tijdelijke, cementgebonden
restauraties (Landolt et al., 2004)115
. Een aantal producenten speelden hierop in en
ontwikkelden afwijkende PII‟s: SDI‟s met een schroefverankering (bvb. Anew, Dentatus,
New York, USA).
Ten slotte zijn parafunctionele gewoonten (bruxisme, knarsen) een contra-indicatie voor het
gebruik van PII‟s. Dit wordt benadrukt door sommige producenten, zoals bij de IPI‟s
(Nobel Biocare, Göteborg, Zweden)116
. Het specifieke design van PII‟s speelt hierin een
belangrijke rol: de implantaatdiameter bepaalt mede de implantaatweerstand tegen belasting
(Allum, Tomlinson en Joshi, 2008)117
. Het is bijgevolg niet ondenkbaar dat men, wanneer de
tijdelijke, uitneembare prothese ‟s nachts wordt uitgelaten, als gevolg van onbewust toebijten,
verlies van PII‟s door breuk riskeert.
Doelstelling 23
2 Doelstelling
In deze masterproef wordt onderzocht of en hoe PII‟s worden gebruikt in de prothetische
tandheelkunde.
Hiertoe wordt een vergelijkende analyse uitgevoerd op de bestaande, wetenschappelijke
literatuur: deze analyse wordt uitgevoerd per toepassingsgebied omdat de succescriteria
kunnen variëren afhankelijk van het beoogde doel. Verder wordt het gebruik van PII‟s bij
elke hoofdindicatie gedocumenteerd met een beknopte casus118
. Op deze manier wordt een
beter inzicht verkregen in het gebruik van PII‟s in de dagelijkse praktijk en in de chirurgische
procedure. Ten slotte wordt voor elk toepassingsgebied passend geconcludeerd.
In de discussie wordt enerzijds per hoofdtoepassing relevante achtergrondinformatie gegeven:
zo worden mogelijke behandelingen besproken en kritisch geëvalueerd. Anderzijds worden
de wetenschappelijke studies omtrent de OI en het BIC rondom PII‟s geanalyseerd en wordt
geëvalueerd wat de mogelijkheden van PII‟s zijn naar levensduur toe. Ter illustratie wordt
casuïstiek toegevoegd: PII‟s worden hier zowel klinisch als radiografisch geëvalueerd.
Tot slot wordt een eindconclusie opgemaakt. Hierin worden vragen beantwoord zoals: vinden
PII‟s op vandaag in de prothetische tandheelkunde nog toepassing of niet? Bestaan er
alternatieve, eventueel betere, behandelopties?
Literatuurstudie en casuïstiek 24
3 Literatuurstudie en casuïstiek
3.1 Methodologie bij literatuurstudie
De wetenschappelijke literatuur werd bekomen via de digitale database PubMed. Initieel
werd gezocht op de algemene benaming voor PII‟s, namelijk „provisional immediate
implants‟. Deze opzoeking leverde 261 resultaten op, waarvan 7 reviews. Als enige extra
MeSH-term wordt „dental implants‟ voorgesteld. De aangepaste zoekactie leverde
234 resultaten op, waarvan 6 reviews. Uit deze resultaten werden de relevante artikels
geselecteerd: de relevante artikels werden bekomen na analyse van alle abstracts, waarbij
enkel resultaten aangaande PII‟s werden weerhouden. Op basis van deze bevindingen werden
verdere zoekacties uitgevoerd, waaruit de relevante publicaties werden weerhouden, zoals
weergegeven in Tabel 4:
ZOEKTERMEN MeSH-terms LIMITS HITS
(review) RELEVANTE
Provisional immediate implants
AND dental implants - Dental implants / 261 (7) 17 (0)
Provisional immediate implants
AND dental implants - Dental implants
Last 10
years 234 (6) 15 (0)
Transitional implants
AND dental implants - Dental implants / 67 (5) 31 (4)
Temporary implants
AND dental implants
NOT orthodontics
- Dental implants
- Orthodontics
Last 10
years 408 (32) 15(1)
Temporary implants
AND dental implants
NOT orthodontics
NOT immediate dental
implantation
- Dental implants
- Orthodontics
- Dental
implantation
Last 10
years 220 (15) 14 (1)
Temporary implants
AND dental implants
AND titanium
NOT orthodontics
- Dental implants
- Titanium
- Orthodontics
/ 64 (4) 4 (0)
MDI AND dental implants - Dental implants / 5 (1) 5 (1)
IPI AND dental implants - Dental implants / 3 (0) 2 (0)
MTI AND dental implants - Dental implants / 6 (0) 4 (0)
Tabel 4: Overzichtstabel die de zoekacties weergeeft, uitgevoerd via de digitale database PubMed.
Literatuurstudie en casuïstiek 25
Deze lijst werd aangevuld met extra publicaties uit de referentielijsten van de bekomen,
relevante artikels. Deze zoekacties werden uitgevoerd in de Engelstalige literatuur, al dan niet
met verwijzingen naar anderstalige literatuur. Enkel tijdschriften opgenomen in de database
PubMed werden weerhouden, uitgezonderd de extra publicaties die via de referentielijsten
van de bekomen, relevante artikels werden bekomen.
Literatuurstudie en casuïstiek 26
3.2 Resultaten
In wat volgt wordt op basis van de literatuurstudie de mogelijke toepassingsgebieden voor het
gebruik van PII‟s één na één behandeld. Naast de 4 hoofdtoepassingen worden
volledigheidshalve 2 bijkomende toepassingen besproken.
In hoofdzaak kan het gebruik van PII‟s geïndiceerd zijn als tijdelijke ondersteuning:
- tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten;
- tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio‟s;
- ter temporisatie bij de onvolgroeide patiënt;
- als ultiem implantaat.
Naast deze hoofdtoepassingen zouden PII‟s volgens een aantal auteurs ook kunnen worden
gebruikt:
- ter stabilisatie van een gids- of richtplaat;
- ter reductie van TemporoMandibulaire Dysfunctie-stoornissen.
3.2.1 Tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten
3.2.1.1 Literatuur
PII‟s worden vooreerst gebruikt als drager van een onmiddellijke, tijdelijke restauratie tijdens
de OI van conventionele implantaten (zie Fig. 1b). Hiervoor kan een bestaande prothese
gebruikt worden (Sendax, 1996)119
. Om de retentie en stabiliteit van de bestaande prothese te
verhogen, wat voornamelijk in de OK soms noodzakelijk blijkt, kan men een O-ring
retentiesysteem gebruiken. Het O-ring attachement dient hierbij over het PII-abutment
aangepast te worden. Door de tapse top van het PII (5°) zal de O-ring een retentieve kracht
ontwikkelen. De positionering van de O-ring ten opzichte van het kopdeel van het PII speelt
hier een belangrijke rol: hoe meer de ring naar apicaal, hoe meer retentie men verkrijgt
(Okhubo et al., 2004)120
.
De resultaten worden onderverdeeld: er wordt een onderscheid gemaakt tussen uitneembaar
of vast prothetisch herstel en tussen partieel of volledig edentate kaken. In onderstaande
tabellen (Tabellen 5 t/m 7) worden PII‟s als succes beschouwd, wanneer ze voor de
Literatuurstudie en casuïstiek 27
vooropgestelde tijd hun functie konden behouden. Het loskomen van PII‟s, mobiliteit leidend
tot storing van de normale functie, pijn, infectie, OI en breuk worden als faling beschouwd.
Ter afsteuning van een tijdelijke, vaste brug bij de partieel edentate
patiënt
Tabel 5 beschrijft het gebruik van PII‟s als drager van een tijdelijke, vaste brug tijdens de OI
van conventionele implantaten in de partieel edentate kaak.
In de wetenschappelijke, Engelstalige literatuur werden vaak case reports beschreven
(Nagata, Nagaoka en Mukunoki, 1999; Proussaefs, 2003; Lee, Frias en Lee, 2005) en slechts
beperkte studiegroepen geanalyseerd (Petrungaro, 1997). Op basis van case reports kunnen
geen betrouwbare conclusies worden afgeleid: hiervoor zijn meer uitgebreide onderzoeken
noodzakelijk.
Zo beschreef Petrungaro (1997) het gebruik van 7 MTI‟s (Dentatus, New York, USA) bij
3 patiënten: alle opgevolgde MTI‟s bleven voor de beoogde 6 maanden in de mond. Nagata,
Nagaoka en Mukunoki (1999) analyseerden 4 MTI‟s in een partieel edentate OK en
bekwamen een succespercentage van 100. Proussaefs (2003) evalueerde in een case report het
BIC van MTI‟s na 18 maanden belasting in een partieel edentate OK. Gezien de hoge
BIC-waarde (81,3 %) kan men vermoeden dat MTI‟s, langer dan initieel bedoeld, kunnen
functioneren in de kaak. Lee, Frias en Lee (2005) onderzochten 1 IPI (Nobel Biocare,
Göteborg, Zweden) in een partieel edentate BK. Deze case report wil aantonen dat natuurlijke
pijlers en IPI‟s samen kunnen gebruikt worden voor de afsteuning van een tijdelijke, vaste
brug tijdens de OI van conventionele implantaten.
Slechts weinig studies beschrijven een uitgebreidere onderzoeksgroep. In één van deze
studies, analyseerden Froum et al. (1998) het succes van 78 MTI‟s (Dentatus, New York,
USA) bij 15 partieel of volledig edentate patiënten. De MTI‟s werden, zoals in de meeste
onderzoeken, na 4 tot 6 maanden verwijderd: 6 MTI‟s bleken verloren en 7 MTI‟s bleken
mobiel te zijn. De mobiele MTI‟s werden als succes beschouwd omdat ze hun functie konden
uitoefenen voor de beoogde periode. Aldus werd een succes van 92,3 % bekomen. Simon en
Caputo (2002) onderzochten 31 MTI‟s in 4 partieel of volledig edentate kaken. Na 7 tot
15 maanden belasting werden deze PII‟s uit de kaak verwijderd: 5 van hen bleken
osseogeïntegreerd. Wanneer deze osseogeïntegreerde PII‟s als faling worden beschouwd,
wordt een succes van 83,9 % bekomen. Uit dit onderzoek bleek dat naarmate de MTI‟s langer
Literatuurstudie en casuïstiek 28
overleefden, er meer torque nodig was om hen te verwijderen. Het breukrisico, gerelateerd
aan de te gebruiken torque, lag hoger in de OK omdat er daar een sterkere OI bleek op te
treden. Ostman et al. (2004) analyseerden dan weer 191 IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg,
Zweden) in 45 partieel of volledig edentate bovenkaken. Na minimaal 6 maanden belasting
bleken 7 IPI‟s verloren door pijn of infectie en 17 IPI‟s mobiel. De mobiele IPI‟s werden als
succes beschouwd omdat ze hun functie voor de beoogde periode konden uitoefenen: aldus
werd een succes van 96,4 % bekomen. Tot slot werd in het onderzoek van Krenmair et
al. (2008) de overleving van 98 IPI‟s bij 31 patiënten geanalyseerd. Twee onderzoeksgroepen
werden gedefinieerd: in „Groep 1‟ (18 patiënten) werden IPI‟s gebruikt tijdens de
integratiefase van conventionele implantaten, terwijl in „Groep 2‟ (13 patiënten) IPI‟s werden
gebruikt als drager voor een vaste brug tijdens de maturatie van de botgreffe. In een volgende
fase werden nieuwe IPI‟s geplaatst tijdens de OI van conventionele implantaten. In beide
onderzoeksgroepen bleek het gebruik van IPI‟s voorspelbaar. Enkel in „Groep 2‟, tijdens de
initiële botopbouwfase, gingen 3 van de 60 IPI‟s verloren. Pas na verwijdering van de initieel
geplaatste IPI‟s werden bij deze patiëntengroep conventionele implantaten en nieuwe IPI‟s
geplaatst.
Literatuurstudie en casuïstiek 29
Aantal
- PII’s (I)
- Patiënten (P)
Type
PII’s Klinische situatie
Evaluatie-
termijn
(maanden)
Falingen/
reden Succes
Petrungaro
(1997)121
- 7 I
- 3 P MTI
Partieel edentate
OK/BK 6 Geen 100 %
Froum et al.
(1998)122
- 78 I
- 15 P MTI
Partieel/volledig
edentate OK/BK 4-6 6/los 92,3 %
Nagata, Nagaoka
en Mukunoki
(1999)123
- 4 I
- 1 P MTI Partieel edentate OK 6 Geen 100 %
Simon en Caputo
(2002)124
- 31 I
- 4 P MTI
Partieel/volledig
edentate OK/BK 7-15 5/OI*** 83,9 %
Proussaefs
(2003)125
- 5 I
- 1 P MTI Partieel edentate OK 18 Geen 100 %
Ostman et al.
(2004)126
- 192 I
- 45 P IPI
Partieel/volledig
edentate BK ≥6
7/pijn of
infectie 96,4 %
Lee, Frias en Lee
(2005)127
- 1 I
- 1 P IPI Partieel edentate BK 6 Geen 100 %
Krenmair et al.
(2008)128
- 98 I
- 31 P
° Gr1*: 1-fasig
° Gr2*: 2-fasig
IPI Partieel edendate
BK/OK
- BK:
gem. 6,9**
- OK:
gem. 3,0**
Geen 100 %
(Gr1*)
Tabel 5: Overzichtstabel die de studies weergeeft over het gebruik van PII’s, ter afsteuning van een vaste
brug bij de partieel edentate patiënt.
* Gr = Groep; ** gem. = gemiddeld; *** OI = osseoïntegratie
Ter afsteuning van een tijdelijke, vaste brug bij de volledig edentate
patiënt
Tabel 6 beschrijft het gebruik van PII‟s ter afsteuning van een tijdelijke, vaste brug tijdens de
OI van conventionele implantaten in de volledig edentate kaak.
Naast case reports (Bichacho et al., 1999; Rossein en Boris, 2001; Ravasini en Marinello,
2002) werden ook meer uitgebreide onderzoeken verricht. De studies van Froum et al. (1998),
Simon en Caputo (2002) en Ostman et al. (2004) werden voorheen al besproken (Tabel 5): zij
analyseerden zowel partieel als volledig edentate kaken.
Literatuurstudie en casuïstiek 30
El Attar et al. (1999) vergeleken het gebruik van 2 conventionele implantaten in de
controlegroep met het gebruik van 2 additionele MTI‟s (Dentatus, New York, USA) in de
studiegroep, telkens bij 6 patiënten met een edentate OK. Na 4 maanden bleken 2 MTI‟s
mobiel. Deze MTI‟s werden echter als succes beschouwd omdat ze voor de vooropgestelde
tijd hun functie konden uitoefenen en de patiënt niet stoorden bij de functionele
kaakbewegingen. In dit onderzoek bleken de patiënten uit de studiegroep significant meer
tevreden en bleek er significant minder botresorptie op te treden dan in de controlegroep.
In de onderzoeken van Babbush (2001) en Ahn et al. (2004) werden voor PII‟s successen van
rond de 96 % beschreven na analyse van respectievelijk 53 IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg,
Zweden) en 27 PII‟s (MDI, IMTEC Corp., Ardmore, USA en MDL, Intra-Lock, Florida,
USA) na ongeveer 5 maanden belasting. In de studie van Ahn et al. (2004) werden bij de
deelnemers echter zowel vaste als uitneembare protheses geplaatst en werden de PII‟s zonder
onderscheid geëvalueerd.
Literatuurstudie en casuïstiek 31
Aantal
- PII’s (I)
- Patiënten (P)
Type
PII’s Klinische situatie
Evaluatie-
termijn
(maanden)
Falingen/
reden Succes
Froum et al.
(1998)129
- 78 I
- 15 P MTI
Partieel/volledig
edentate OK/BK 4-6 6/los 92,3 %
Bichacho et al.
(1999)130
- 8 I
- 1 P MTI Edentate OK 3 1/los 87,5 %
El Attar et al.
(1999)131
- CG*: 6 P – geen
- SG*: 6 P – elk 2 I MTI Edentate OK 4 Geen 100 %
Babbush
(2001)132
- 53 I
- 12 P IPI Edentate OK/BK Gem. 4,6**
- 1/OI***
- 1/mobiel en
discomfortabel
96,2 %
Rossein en
Boris (2001)133
- 5 I
- 1 P MTI Edentate BK 1 Geen 100 %
Simon en
Caputo
(2002)134
- 31 I
- 4 P MTI
Partieel/volledig
edentate OK/BK 7-15 5/OI*** 83,9 %
Ravasini en
Marinello
(2002)135
- 3 I
- 1 P IPI Edentate OK 8 Geen 100 %
Ostman et al.
(2004)136
- 192 I
- 45 P IPI
Partieel/volledig
edentate BK ≥ 6 7/pijn of infectie 96,4 %
Ahn et al.
(2004)137
- 27 I
- 11 P
MDI
MDL
Vaste/uitneembare
prothese in edentate
OK
Gem. 5,3** 1/breuk bij
plaatsing 96,3 %
Tabel 6: Overzichtstabel die de studies weergeeft over het gebruik van PII’s, ter afsteuning van een vaste brug
bij de volledig edentate patiënt.
* CG/SG= controle-/studiegroep; ** gem. = gemiddeld; *** OI = osseoïntegratie
Ter afsteuning van een tijdelijke, uitneembare prothese
Tabel 7 vat de studies samen over het gebruik van PII‟s als drager van een tijdelijke,
uitneembare prothese tijdens de OI van conventionele implantaten in de partieel of volledig
edentate kaak.
Bohsali et al. (1999) beschreven het gebruik van 6 MTI‟s (Dentatus, New York, USA) in een
partieel edentate BK: enkel de natuurlijke hoektanden waren nog aanwezig. Na 6 maanden
functionele belasting bedroeg het BIC rondom MTI‟s 45 %. 1 MTI bleek te falen omwille van
overgevoeligheid, vermoedelijk door overbelasting.
Literatuurstudie en casuïstiek 32
Krenmair, Weinländer en Schmidinger (2003) analyseerden 77 IPI‟s (Nobel Biocare,
Göteborg, Zweden) in 28 edentate kaken. Zij noteerden een succes van 63,8 % in de BK, wat
opvallend lager is dan in andere studies, en van 89,5 % in de OK. De IPI‟s faalden significant
vaker in de BK dan in de OK, in het bijzonder tijdens de eerste 4 maanden na insertie. Als
mogelijke verklaring hiervoor wezen de auteurs op de slechtere botkwaliteit in de BK. Verder
worden PII‟s in de BK principieel langer behouden dan in de OK, om tot een adequate OI van
de conventionele implantaten te komen. De methode waarbij 4 IPI‟s werden gebruikt ter
stabilisatie van de uitneembare prothese toonde significant meer faling dan wanneer de
prothese slechts door 2 IPI‟s werd afgesteund. Ostman et al. (2004)138
verklaarden het lage
succespercentage in deze studie door het niet onderling verbinden van de IPI‟s: zij stelden
voor om de PII‟s te verbinden, bvb. met een baarconstructie. In een onderzoek op 72 IPI‟s in
de edentate BK bij 18 patiënten werd het succes geobserveerd in 2 onafhankelijke groepen.
Bij de ene groep werden de 4 IPI‟s onderling niet verbonden: er werd een succes
geregistreerd van 62,5 %. Bij de andere groep werden de 4 IPI‟s onderling telkens verbonden
met een baarconstructie en vond men een significant hoger succes van 90,7 %. Verder wezen
de auteurs op de gemakkelijkere hanteerbaarheid en de verminderde noodzaak tot aanpassing
van de tijdelijke prothese bij het onderling verbinden van IPI‟s. Een zekere graad van
disparallellisme bij het niet verbinden van de IPI‟s, gepaard gaande met een zekere
microbeweging tijdens het functioneren, zou de lagere succesgraad kunnen verklaren
(Krenmair et al., 2005).
De studie van Leshem et al. (2003) onderzocht dan weer 40 TRI‟s (Hi-Tec Implants, Herzlia,
Israël) bij 20 patiënten. Geen enkele faling werd gerapporteerd na 3 maanden belasting.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat Roy en David Leshem, twee van de auteurs, financiële
belangen hebben bij de onderzochte implantaten.
Literatuurstudie en casuïstiek 33
3.2.1.2 Casus
Een patiënt bood zich aan bij Dr. L. Barbier en Dr. C. De Clercq143
met een sterk
geresorbeerde, edentate BK (Fig. 1a). De patiënt wenste vast herstel in de BK. Door
Dr. De Clercq werd onder lokale anesthesie een bilaterale sinuslift uitgevoerd, waarvoor een
combinatie van biologisch en autoloog bot werd gebruikt. Simultaan werden 8 conventionele
implantaten en 6 PII‟s (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) geplaatst (Fig. 1b).
Dr. Barbier zorgde voor het prothetische herstel bij deze patiënt: bij de conventionele
implantaten werd het principe van een 2-fasig belastingsprotocol toegepast, terwijl de PII‟s
onmiddellijk werden belast (besproken in punt 3.3.1.1). Op deze manier kunnen
conventionele implantaten zonder functionele belasting ingroeien: de tijdelijke, vaste brug
wordt afgesteund door PII‟s (Fig. 1c-d). De mondhygiëne bij een tijdelijke brug blijkt niet
zo‟n probleem. Deze tijdelijke brug is namelijk vrij rond en de patiënt hoeft niet onder de
brug te reinigen, gezien de weinige plaqueretentie.
Aantal
- PII’s (I)
- Patiënten (P)
Type
PII’s
Klinische
situatie
Gemiddelde
evaluatie-
termijn
(maanden)
Falingen/reden Succes
Bohsali et al.
(1999)139
- 6 I
- 1 P MTI
Partieel
edentate
BK
6 1/pijn 83,3 %
Krenmair,
Weinländer en
Schmidinger
(2003)140
- 77 I
- 28 P IPI
Edentate
BK/OK
- BK: 6,9
- OK: 3
- BK: 21/58
- OK: 2/19
- BK: 63,8 %
- OK: 89,5 %
Leshem et al.
(2003)141
- 40 I
- 20 P TRI
Edentate
OK/BK 3 Geen 100 %
Krenmair et al.
(2005)142
- 72 I
- 10 P:
niet verbonden
- 8 P:
verbonden
IPI Edentate
BK 6,8
- niet verbonden:
15/40
- verbonden:
3/32
Gemiddeld 75 %
- niet verbonden:
62,5 %
- verbonden:
90,7 %
Tabel 7: Overzichtstabel die de studies weergeeft over het gebruik van PII’s, ter afsteuning van een uitneembare
prothese.
Literatuurstudie en casuïstiek 34
Fig. 1a: Preoperatief radiografisch beeld (OPG) Fig. 1b: Radiografisch beeld (OPG) na insertie van
IPI’s en conventionele implantaten
Fig. 1c: Intraoraal beeld van de tijdelijke,
vaste brug Fig. 1d: Extraoraal beeld van de tijdelijke,
vaste brug
3.2.1.3 Conclusie
PII‟s werden oorspronkelijk gebruikt voor een vast, tijdelijk, prothetisch herstel tijdens de
OI-fase van conventionele implantaten. Een vaste brug wordt door de patiënt vaak als meer
comfortabel ervaren dan een uitneembare prothese. Daarenboven blijken PII‟s, gebruikt als
pijlerelementen voor een vaste brug, ook minder te falen, zeker wanneer de gebruikte PII‟s
onderling worden verbonden. In eerste instantie werden PII‟s voornamelijk bij de edentate
patiënt gebruikt, maar onderzoek toont aan dat ze uitstekend kunnen functioneren in
combinatie met natuurlijke elementen. Zowel de artificiële als de natuurlijke wortels kunnen
dan dienst doen als dragers van de tijdelijke prothese.
Wanneer met bovenstaande factoren rekening wordt gehouden, blijken PII‟s voor de
beschreven evaluatietermijnen – vaak 3 tot 6 maanden – een voorspelbare behandeloptie:
succespercentages van rond de 95 werden beschreven. Hierbij dient weliswaar benadrukt dat
de meeste studies werden uitgevoerd tussen 1997 en 2005, wat doet vermoeden dat het
gebruik van PII‟s binnen deze toepassing stilaan uitdooft en dat alternatieve behandelopties
werden ontwikkeld.
Literatuurstudie en casuïstiek 35
3.2.2 Tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio’s
3.2.2.1 Literatuur
PII‟s worden vervolgens gebruikt als drager van een onmiddellijke, tijdelijke restauratie
tijdens de maturatie van met botgreffes opgebouwde regio‟s (Fig. 2a). Hiervoor kan een
bestaande prothese aangepast worden, zodat deze over de PII‟s aansluit.
Tabel 8 geeft een samenvatting van de literatuur aangaande het gebruik van PII‟s als drager
van deze tijdelijke prothese. De PII‟s in Tabel 8 worden als succes beschouwd, wanneer ze
voor de vooropgestelde tijd hun functie konden behouden. Het loskomen van PII‟s, mobiliteit
leidend tot storing van de normale functie, pijn, infectie, OI en breuk worden als faling
beschouwd.
Petrungaro (1997) beschreef onder meer een case report ter illustratie. Bij een 66-jarige
vrouw werd de 3.4 geëxtraheerd en zij wenste een implantaat ter vervanging van dit element.
Doordat de buccale plaat verloren was gegaan ter hoogte van de implantaatzone, werd lokaal
botmateriaal ter herstel toegevoegd. Om een stressvrije maturatie van deze opgehoogde zone
mogelijk te maken, werd distolinguaal van het conventioneel implantaat een MTI (Dentatus,
New York, USA) geplaatst als drager van een vaste, tijdelijke kroon. 9 maanden later werd de
afdekschroef („cover screw‟) van het conventioneel implantaat en het PII verwijderd.
3 maanden later werd de nieuwe, tijdelijke kunststofkroon vervangen door een definitieve,
porseleinen restauratie. Petrungaro (2000) analyseerde 2 case reports, waarbij telkens 6 MTI‟s
werden geplaatst ter afsteuning van een tijdelijke prothese tijdens de maturatie van een
botgreffe. In dezelfde zittijd werd een sinuslift uitgevoerd en werden 6 MTI‟s geplaatst. Na
6 maanden werden de MTI‟s verwijderd en healing abutments over de conventionele
implantaten geplaatst. De tijdelijke prothese werd zo aangepast, dat deze mooi over de
abutments kon aansluiten. Deze procedure werd ook uitgebreid beschreven door Poitras en
Benko (2001)144
.
Babbush (2001) analyseerde 53 IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) in de edentate OK
of BK en kwam tot een succes van 96,2 % na gemiddeld 4,6 maanden belasting. Let wel,
zowel patiënten met als patiënten zonder botopbouw werden zonder onderscheid geëvalueerd.
In een studie over de overleving van IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) ter afsteuning
van een tijdelijke, uitneembare prothese, bekwamen Krenmair, Weinländer en Schmidinger
Literatuurstudie en casuïstiek 36
(2003) een succes van 61,4 % na het uitvoeren van een bilaterale sinuslift in de edentate BK
bij 12 patiënten. Dit lage succespercentage kan mogelijk worden verklaard door het niet
onderling verbinden van de IPI‟s. In een studie van Krenmair et al. (2005) werd het succes
van al dan niet verbonden IPI‟s geëvalueerd na 6,8 maanden belasting. Bij 8 patiënten werd
een bilaterale sinuslift uitgevoerd. Omdat er in de resultaten van deze studie geen onderscheid
werd gemaakt tussen de patiënten die wel een sinusliftoperatie ondergingen en de patiënten
die er geen ondergingen, is het heel moeilijk om een correct beeld te krijgen van het
succespercentage in deze toepassing van PII‟s. Wel bevestigt deze studie de stelling dat het
gebruik van een baarconstructie ter verbinding van PII‟s een betere prognose geeft dan
wanneer PII‟s onafhankelijk van elkaar worden geplaatst. Krenmair et al. (2008) kwamen in
hun onderzoek tot een succes van 95 %, terwijl geen enkele faling werd waargenomen in de
controlegroep waar conventionele implantaten en IPI‟s simultaan werden geplaatst zonder
botopbouw.
In een studie van Groenendijk (2003) werden 2 casussen beschreven. Bij de ene patiënt werd
in de partieel edentate BK een sinusliftoperatie uitgevoerd en de processus alveolaris
verbreed met Cerasorb (Curasan AG, Kleinostheim, Duitsland) en autoloog bot. Simultaan
werden 5 PII‟s geplaatst: zij functioneerden als drager van de tijdelijke, vaste brug. Bij de
andere patiënt werd in de edentate BK een bilaterale sinusliftoperatie en verbreding van de
processus alveolaris uitgevoerd. Simultaan werden 4 PII‟s geplaatst, zodat het operatiegebied
en de conventionele implantaten konden worden ontzien. Bij beide patiënten bleken de PII‟s
succesvol.
Ahn et al. (2004) evalueerden 27 PII‟s (MDI, IMTEC Corp., Ardmore, USA en MDL,
Intra-Lock Int., Florida, USA) in de edentate OK van 12 patiënten. Bij alle patiënten werd een
botopbouw uitgevoerd (Allograft, doorstraald trabeculair bot, Rocky Mountain Tissue Bank,
Aurora, USA) en na 21 weken belasting werden de PII‟s verwijderd. Slechts 1 PII bleek te
hebben gefaald tijdens deze maturatie- en integratieperiode, meer bepaald door breuk.
Iezzi et al. (2007) voerden een histologisch onderzoek naar de OI-graad rondom PII‟s na een
bilaterale sinusliftoperatie in de partieel edentate BK: voor een optimaal resultaat werd
hiertoe Calciumsulfaat gebruikt als botsubstituut (CaS, Surgiplaster Sinus, Classimplant,
Rome, Italië). Men vond een BIC-waarde van 55 %: 40 % bleek origineel bot te zijn en 15 %
nieuwgevormd bot. De 2 gebruikte PII‟s (SLL, Biolok International, Florida, USA)
functioneerden 7 maanden succesvol in de kaak, waarna ze werden verwijderd. Pas dan
Literatuurstudie en casuïstiek 37
werden 3 conventionele implantaten geplaatst: zij funtioneerden als dragers voor een vast,
definitief brugwerk.
- Aantal/type
PII
- Aantal
patiënten (P)
Klinische
situatie
Gemiddelde
evaluatie-
termijn
(maanden)
Greffe-
materiaal Succes
Petrungaro (1997)145
- 1/MTI
- 1 P
Partieel
edentate OK 9 NG*** 100 %
Petrungaro (2000)146
- 12/MTI
- 2 P
Vaste brug in
edentate BK 6
- 3 g GGB*
- 6 g RHA*
- 2 ml AB*
100 %
Babbush (2001)147
- 53/IPI
- 12 P
Edentate
OK/BK 4,6 NG*** 96,2 %
Krenmair, Weinländer
en Schmidinger (2003)148
- 44/IPI
- 12 P Edentate BK 6,9 NG*** 61,4 %
Groenendijk (2003)149
- 5/MTI
- 1 P
Partieel
edentate BK NG***
Cerasorb +
autoloog bot 100 %
- 4/IPI
- 1 P Edentate BK 6 NG*** 100 %
Ahn et al. (2004)150
- 25/MDI +
2/MDL
- 11 P
Edentate OK 5,25 Allograft 96,3 %
Krenmair et al. (2005)151
- 32/IPI
- 8 P Edentate BK 6,8 NG***
- Niet
verbonden:
62,5 %
- Verbonden:
90,7 %
Iezzi et al. (2007)152
- 2/SLL
- 1 P
Partieel
edentate BK 7 CaS ** 100 %
Krenmair et al. (2008)153
- 60/IPI
- 13 P
Partieel
edentate
OK/BK
- BK: 6,9
- OK: 3 NG*** 95 %
Tabel 8: Overzichtstabel die de studies weergeeft over het gebruik van PII’s in het kader van een
botophogingsprocedure en/of sinuslift.
* GGB: gedemineraliseerd gevriesdroogd bot; RHA: resorbeerbaar hydroxylapatiet; AB: autogeen bot
** CaS: Calciumsulfaat
*** NG = niet gerapporteerd
Literatuurstudie en casuïstiek 38
3.2.2.2 Casus
Een patiënt was niet tevreden over de retentie en het comfort van zijn/haar bestaande,
volledige prothese in de BK en kwam met dit probleem bij Dr. L. Barbier en
Dr. J. Abeloos154
. Deze patiënt wenste een vast herstel: hiervoor bleek een botophoging
noodzakelijk, zodat men conventionele implantaten zou kunnen plaatsen. In een eerste fase
werd door Dr. Abeloos een botophoging uitgevoerd en werden 3 PII‟s (IPI, Nobel Biocare,
Göteborg, Zweden) geplaatst ter bescherming van deze greffe (Fig. 2a). Op deze manier kon
de volledige prothese door de IPI‟s worden afgesteund en werd mogelijk druk vanwege de
volledige prothese op de opgehoogde regio vermeden. 6 maanden later, wanneer matuur en
vitaal bot was gevormd, werden de IPI‟s verwijderd en 6 conventionele implantaten geplaatst
door Dr. Abeloos. Later werd door Dr. Barbier een vaste brug gefabriceerd, die afsteunde op
deze implantaten. De plaqueretentie onder een vaste, tijdelijke brug is erg beperkt en
bovendien is het verstandig zeker meerdere weken na een botgreffe de gingiva niet aan te
raken om de wonde niet te laten openvallen.
Fig. 2a: 3 IPI’s in BK tijdens maturatie botgreffe:
postoperatief, radiografisch beeld (OPG)
Bij een tweede patiënt diende men in de edentate BK een aantal chirurgische procedures uit te
voeren om vast brugwerk op conventionele implantaten mogelijk te maken (Fig. 2b). Zowel
een bilaterale sinuslift als een verbreding van de processus alveolaris werden door Dr. C. De
Clercq uitgevoerd. Om tot een goede afsteuning van de volledige prothese te komen, plaatste
Dr. De Clercq simultaan 6 PII‟s (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden; Fig. 2c-d). Met een
vaste brug, afgesteund op deze IPI‟s, kon een stressvrije maturatie van de greffe plaatsvinden
(Fig. 2e). Dr. Barbier fabriceerde deze vaste brug, waardoor de patiënt 6 maanden normaal
kon functioneren (Fig. 2f-g). Vervolgens werden de IPI‟s verwijderd en 6 conventionele
implantaten geplaatst, waarop de tijdelijke brug kon afsteunen volgens het OB-protocol.
Literatuurstudie en casuïstiek 39
Fig. 2b: Preoperatief, radiografisch beeld BK
(Dentascan, CT) in verschillende coupes Fig. 2c: Postoperatief, radiografisch beeld BK
(Dentascan, CT) met IPI’s
Fig. 2d: Intraoraal beeld na botopbouw
en plaatsing IPI’s Fig. 2e: Postoperatief, radiografisch beeld BK
(OPG) met IPI’s en osseosyntheseschroeven
Fig. 2f-g: Extra- en intraoraal beeld van de tijdelijke, vaste brug
3.2.2.3 Conclusie
PII‟s worden, al dan niet in combinatie met de restdentitie, gebruikt als drager van een
tijdelijke brug om de stressvrije maturatie van de botopgehoogde regio‟s mogelijk te maken.
Op deze manier kan de patiënt toch genieten van een onmiddellijk, functioneel en esthetisch
herstel. In deze situatie werden PII‟s vaak gebruikt en werden hoge successen van 95-100 %
genoteerd, behalve in de studies van Krenmair, Weinländer en Schmidinger (2003) en
Literatuurstudie en casuïstiek 40
Krenmair et al. (2005). In deze laatste studies werden slechts (lagere) successen van rond de
60 % beschreven. Als mogelijke verklaring werd het niet onderling verbinden van de PII‟s
vermeld. Het onderling verbinden lijkt op basis van de beschikbare literatuur een belangrijke
voorwaarde om PII‟s succesvol te kunnen gebruiken voor de beschreven evaluatietermijnen.
3.2.3 Ter temporisatie bij de onvolgroeide patiënt
3.2.3.1 Literatuur
Ter illustratie van het gebruik van PII‟s als tijdelijke, prothetische oplossing bij een
onvolgroeide patiënt, in afwachting van een later, „definitief‟ herstel, worden in de
Engelstalige literatuur enkel case reports beschreven (Tabel 9). De PII‟s die behouden blijven
tot wanneer de patiënt volgroeid is, worden als succes beschouwd. Vaak echter werden de
PII‟s, geanalyseerd in deze case reports, onvoldoende lang opgevolgd om een correct beeld te
geven van hun mogelijkheden binnen deze toepassing.
Een eerste case report beschreef het gebruik van 2 PII‟s (MTI, Dentatus, New York, USA) ter
vervanging van de twee agenetische, laterale bovenincisieven bij een 14-jarig meisje. Na
18 maanden bleken de MTI‟s nog steeds stabiel. Men hoopte de MTI‟s nog 3 jaar te kunnen
behouden, waarna men conventionele implantaten zou plaatsen (Keller, 2001).
Güler et al. (2005) beschreven het gebruik van PII‟s in de partieel edentate OK van een
15-jarig meisje. Onder meer de 4 onderincisieven ontbraken door agenesie. 4 MDI‟s (IMTEC
Corp., Ardmore, USA) werden geplaatst ter vervanging. Een goed esthetisch en functioneel
resultaat werd gerapporteerd, maar de overleving van de MDI‟s werd niet geanalyseerd.
Een derde case report beschreef het gebruik van 2 IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden)
ter vervanging van de twee agenetische, laterale bovenincisieven bij een 16-jarig meisje met
het Williams-Beuren Syndroom. De IPI‟s functioneerden al 4 jaar in de mond. Wanneer de
patiënte volgroeid zal zijn, zouden conventionele implantaten worden geplaatst (Mass,
Oelgiesser en Tal, 2007).
Ten slotte beschreven Artopoulou, Martin en Suchko (2009) het gebruik van 5 IPI‟s
(Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) ter vervanging van 1 laterale bovenincisief en
4 onderpremolaren bij een 10-jarige ED-patiënt. Na 6 maanden bleken alle IPI‟s stabiel. De
IPI‟s blijven idealiter in de kaak tot wanneer de dentale en skeletale groei is voltooid.
Literatuurstudie en casuïstiek 41
Aantal/type
PII
Evaluatie-
termijn
(maanden)
Relevante agenesieën Succes
Keller (2001)155
2/MTI 18 1.2 en 2.2 100 %
Güler et al.
(2005)156
4/MDI NG* 3.2, 3.1, 4.1 en 4.2 NG*
Mass, Oelgiesser
en Tal (2007)157
2/IPI 48 1.2 en 2.2 100 %
Artopoulou,
Martin en Suchko
(2009)158
5/IPI 6 2.2, 3.4, 3.5, 4.4 en 4.5 100 %
Tabel 9: Overzichtstabel die de studies weergeeft over het gebruik van PII’s bij de
onvolgroeide patiënt.
* NG = niet gerapporteerd
3.2.3.2 Casus
Een 13-jarige jongen werd gebeten door een hond: hierbij gingen een deel van en een aantal
tanden in de OK verloren (Fig. 3a t/m c). Zoals beschreven kunnen bij jonge patiënten nog
geen conventionele implantaten worden geplaatst omdat de skeletale en dentale groei nog niet
is voltooid. Verschillende oplossingen kunnen dan worden overwogen. Om de edentate zone
in het derde kwadrant (van 3.1 t/m 3.5) op te vullen, werden bij deze patiënt PII‟s (IPI,
Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) geplaatst, in afwachting van een later, „definitief‟ herstel
met conventionele implantaten. Ter hoogte van de edentate zone plaatste Dr. C. De Clercq
4 IPI‟s (Fig. 3d) en werd door Dr. L. Barbier een vaste brug gemaakt die mooi over de PII‟s
aanpaste (Fig. 3e). Op deze manier kwam men bij deze patiënt tot een tijdelijke, esthetisch en
functioneel stabiele oplossing.
Fig. 3a t/m c: Preoperatieve, intraorale beelden en preoperatief, radiografisch beeld (OPG)
Literatuurstudie en casuïstiek 42
3.2.3.3 Conclusie
Bij jongens en meisjes die dentaal en/of skeletaal nog niet volgroeid zijn, bieden PII‟s een
mogelijke tussenoplossing in afwachting van een later, „definitief‟ herstel. Enkele case reports
tonen dan wel aan dat PII‟s voor een beperkte periode goed kunnen functioneren, doch er zijn
geen langetermijnstudies voorhanden met voldoende grote steekproeven. Op basis van de
bestaande studies mag men het gebruik van PII‟s als drager van een tijdelijke prothese bij de
onvolgroeide patiënt voorlopig dan ook niet aanzien als een betrouwbare eerste keuze
behandeling.
3.2.4 Als ultiem implantaat
3.2.4.1 Literatuur
PII‟s kunnen ook gebruikt worden als tijdelijk, ultiem implantaat om een brug in nood te
redden, wanneer het bestaande kroon- en brugwerk zodanig ondermijnd is dat een
onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is.
Groenendijk (2003)159
beschreef volgende toepassingsmogelijkheden PII‟s als
tussenoplossing in afwachting van een later, „definitief‟ herstel:
- als tijdelijke pijler(s) voor een tijdelijke brug onmiddellijk na tandverlies;
- als tijdelijke pijler(s) wanneer een of meerdere natuurlijke pijlers verloren zijn gegaan;
- als tijdelijke pijler(s) voor een tijdelijke brug;
- als tijdelijke pijler(s) ter stabilisatie van een bovenprothesse zonder verhemelteplaat.
PII‟s kunnen dus ook worden gebruikt om bruggen in moeilijkheden te redden. Spitler
(2002)160
beschreef hiervoor het gebruik van MTI‟s (Dentatus, New York, USA) of MDI‟s
(IMTEC Corp., Ardmore, USA). Als mogelijke indicaties vermeldde hij:
Fig. 3d: Postoperatief, intraoraal beeld na
plaatsing IPI’s Fig. 3e: Postoperatief, intraoraal beeld na
plaatsing IPI’s met vaste brug
Literatuurstudie en casuïstiek 43
- een pijlerelement met wortelcariës, uitgebreid parodontaal verval of mobiliteit;
- een pijlerelement met een sterk aangetaste kroon;
- een pijlerelement met een persisterende periapicale infectie na een endodontische
behandeling;
- een pijlerelement met een falende opbouw onder de kroon;
- een pijlerelement met een (meerdere) gespleten wortel(s).
In deze gevallen kunnen PII‟s een tijdelijke uitkomst bieden, al dan niet in afwachting van
een later prothetisch herstel. Uit een aantal casussen door Spitler beschreven, blijkt dat op
deze manier een aantal jaren kan worden overbrugd, wat in specifieke gevallen erg nuttig kan
zijn. In de Engelstalige literatuur zijn geen onderzoeken aangaande de overleving en/of het
succes van dergelijke brugconstructies beschikbaar. Enkel de indicatie wordt in
bovenvermelde studies beschreven, al dan niet aangevuld met een of meerdere casussen.
3.2.4.2 Casus
Een patiënt bood zich aan op het AZ Sint-Jan, te Brugge. Na klinische en radiografische
controle bleken de bruggen in het 2de
en het 3de
kwadrant niet langer houdbaar: een aantal
pijlerelementen vertoonden een verhoogde mobiliteit, andere pijlerelementen vertoonden
wortelcariës ten gevolge van een falende randaansluiting (Fig. 4a t/m c). De patiënt wenste
later, wanneer hij daar financieel toe in staat zou zijn, vast brugwerk op implantaten. Intussen
drong een noodbehandeling zich op, zodat de bestaande pathologie toch zo goed mogelijk
kon worden behandeld. Dr. L. Barbier opteerde ervoor om het gebit waar mogelijk maximaal
te behouden, door alle pijlerelementen cariësvrij te maken en grondig te evalueren (Fig. 4d).
Ter hoogte van de 1.1 werd door Dr. J. Abeloos een PII (IPI, Nobel Biocare, Göteborg,
Zweden) geplaatst als noodzakelijke, extra pijler voor de (tijdelijke) brug (Fig. 4e). Met deze
tijdelijke, vaste brug kon de patiënt een aantal jaren overbruggen alvorens een meer
voorspelbare, „definitieve‟, doch duurdere behandeling te ondergaan (Fig. 4f-g).
Literatuurstudie en casuïstiek 44
Fig. 4a: Preoperatief, intraoraal beeld Fig. 4b-c: Preoperatieve, radiografische beelden
Fig. 4d: Intraoraal beeld na exploratie
van de pijlerelementen Fig. 4e: Postoperatief, radiografisch beeld
(OPG) met IPI
Fig. 4f: Intraoraal beeld
van de nieuwe, vaste brug Fig. 4g: Extraoraal, frontaal beeld
van de nieuwe, vaste brug
3.2.4.3 Conclusie
Het gebruik van PII‟s als tussenoplossing om een brug in nood te redden, wanneer
onvoldoende geschikte pijlerelementen aanwezig zijn, wordt enkel als mogelijke indicatie
vermeld in de Engelstalige wetenschappelijke literatuur. Er zijn geen studies beschikbaar
betreffende de overleving van PII‟s in deze toepassing. Uitgebreide prospectieve en
retrospectieve studies zijn noodzakelijk om een correct beeld te geven van de overleving en
het succes ervan. Bijgevolg kan men, op basis van de bestaande wetenschappelijke literatuur,
Literatuurstudie en casuïstiek 45
PII‟s voorlopig niet beschouwen als een betrouwbare eerste keuze behandeling bij deze
patiënten.
3.2.5 Overige toepassingen
3.2.5.1 Ter stabilisatie van een gids-/richtplaat
Literatuur
Tijdens de plaatsing van conventionele implantaten, kunnen PII‟s gebruikt worden als
fixatieschroeven voor de intraorale stabilisatie van een gids- of richtplaat.
Simon (2002)161
beschreef het gebruik van MTI‟s (Dentatus, New York, USA) als
fixatieschroeven voor gidsplaten voor de accurate positionering van conventionele
implantaten. Volgens de auteur is voornamelijk in de edentate OK voor metaalkeramische
restauraties een accurate implantaatpositionering belangrijk met het oog op een voorspelbaar,
esthetisch eindresultaat. In tegenstelling tot in de BK, waar de tubera maxillae en het palatum
voor een goede stabilisatie van de gidsplaat zorgen, blijkt een stabiele afsteuning in de OK
vaak minder evident. Sicilia et al. (2000)162
bevestigden dat een weefselgedragen chirurgische
gidsplaat weliswaar volstaat voor overkappingsprotheses of hybride, vaste protheses, maar
volgens deze auteurs zijn deze weefselgedragen gidsplaten niet altijd precies genoeg bij
metaalkeramische, implantaatgedragen vaste protheses. In deze gevallen kunnen PII‟s, als
stabilisatoren van een chirurgische gidsplaat, een waardig alternatief zijn.
Ook Aalam et al. (2005)163
en Wu en Khee (2006)164
beschreven het gebruik van PII‟s ter
stabilisatie van een chirurgische gidsplaat tijdens de plaatsing van conventionele implantaten
in de edentate OK. Aalam et al. (2005) gebruikten hiervoor IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg,
Zweden) en beschreven de plaatsingsprocedure van deze implantaten: slechts 2 IPI‟s werden
parallel en anterieur van beide retromolaarpaden gepositioneerd. Met behulp van „de pick-up
techniek‟ kan een coping aan de gidsplaat worden bevestigd: rondom laat men voldoende
autopolymeriserende kunsthars vloeien. De patiënt dient toe te bijten tijdens de uitharding,
zodat een stabiele gidsplaat wordt bekomen. Het gebruik van slechts 2 PII‟s biedt een aantal
voordelen:
- de lagere kostprijs en de eenvoudigere plaatsingsprocedure (cfr. parallellisme);
- het gereduceerde aantal noodzakelijke tandartsbezoeken;
- de goede hanteerbaarheid van de gidsplaat;
Literatuurstudie en casuïstiek 46
- de PII‟s bevinden zich zodoende op voldoende afstand van de conventionele implantaten.
Wu en Khee (2006) gebruikten dan weer 3 PII‟s ter stabilisatie van de gidsplaat in de edentate
OK. In deze beschrijvende studie werden ook alternatieve technieken voorgesteld.
Ten slotte beschreven Yeh, Monaco en Buhite (2006)165
de klinische procedure over het
gebruik van PII‟s ter stabilisatie van een richtplaat. In de edentate OK werden
4 conventionele implantaten (Brånemark Mk IV Ti-Unite, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden)
anterieur en 2 PII‟s (IPI, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) posterieur van de foraminae
mentale geplaatst. In dit onderzoek werd de richtplaat manueel over de weke weefsels
gestabiliseerd. Vervolgens postitioneerde men de 2 IPI‟s doorheen de richtplaat, weke en
harde weefsels zoals aangegeven door de boorschacht. Na verwijdering van de richtplaat, kon
deze accuraat gerepositioneerd worden, wat een exacte positionering van de conventionele
implantaten, zoals bepaald via een proefopstelling (diagnostische wax-up), mogelijk maakte.
Een belangrijk voordeel bij deze methode is dat de volledige procedure in 1 zittijd kan
worden afgewerkt.
Conclusie
Het gebruik van PII‟s ter stabilisatie van een gids- of richtplaat wordt in de literatuur slechts
in beperkte mate beschreven en/of geanalyseerd. Volgens een aantal auteurs kan
voornamelijk in de edentate OK, waar een weefselgedragen gids- of richtplaat niet altijd
voldoende stabiel blijkt, een PII bilateraal tussen het foramen mentale en het retromolaarpad
volstaan om een stabiele, gefixeerde gidsplaat te bekomen. De onderzoekers bleken erg
tevreden over de gebruikte methode, maar een objectieve, vergelijkende studie van een
weefselgedragen plaat enerzijds en een PII-afgesteunde plaat anderzijds, ontbreekt. De studie
van Sicilia et al. (2000) toonde wel aan dat bij gebruik van een gefixeerde richtplaat
significant minder implantaten buiten de geplande site werden geplaatst dan bij gebruik van
een weefselgedragen richtplaat. Uiteraard is het hierbij van primordiaal belang dat de PII‟s
correct gelokaliseerd worden, zodat de conventionele implantaten op de exacte plaats kunnen
worden gepositioneerd.
Literatuurstudie en casuïstiek 47
3.2.5.2 Ter reductie van TemporoMandibulaire Dysfunctie-stoornissen
Literatuur
Een andere mogelijke toepassing van PII‟s is het gebruik ervan in het kader van de
TMD-problematiek. Patiënten met een slechtpassende, onvoldoende retentieve (volledige)
prothese klagen soms over kaakgewrichtsproblemen. Door de bestaande prothese telkens
weer aan te passen, kunnen de TMD-klachten toenemen (Ordonez en Eastmond, 2005) 166
.
Als mogelijke oplossing stelden Ordonez en Eastmond (2005)167
voor de bestaande,
volledige, uitneembare prothese aan te passen tot een overkappingsprothese op 4 mini-
implantaten (MDI, IMTEC Corp., Ardmore, USA). De auteurs analyseerden echter niet in
welke mate de uitgevoerde therapie succesvol was voor deze patiënten.
Conclusie
Het gebruik van PII‟s kent vele mogelijke toepassingen: het gebruik van PII‟s ter reductie van
TMD-klachten bij een slechtpassende uitneembare (plaat)prothese is er mogelijk één van.
Echter, geen enkele wetenschappelijke studie analyseert deze behandeloptie en er is geen
objectief wetenschappelijk bewijs voorhanden dat stelt dat de TMD-klachten effectief
verminderen, laat staan verdwijnen. Elders in de literatuur wordt deze indicatie niet vermeld:
bijgevolg wordt ze enkel volledigheidshalve toegevoegd.
Literatuurstudie en casuïstiek 48
3.3 Discussie
In wat volgt worden volgende vragen beantwoord:
- Resultaten: hoe verhouden PII‟s zich tot mogelijke, alternatieve behandelopties?
- OI en BIC: hoe verhouden PII‟s zich histologisch tot conventionele implantaten?
- Casuïstiek: de opvolging en evaluatie van PII’s: hoe betrouwbaar blijken PII‟s in de
praktijk in een anterieure, beperkt belaste regio?
3.3.1 Resultaten
De in de literatuurstudie bekomen resultaten worden hierna verder geanalyseerd. In deze
analyse worden enkel de 4 hoofdtoepassingen betrokken. Hiertoe wordt per
toepassingsgebied de theoretische achtergrond geschetst, een of meerdere alternatieve
behandelopties besproken en een wetenschappelijk onderbouwde inschatting gemaakt van de
eerste keuze behandeloptie.
3.3.1.1 Tijdens de inhelingsfase van conventionele implantaten
Achtergrond
PII‟s werden kort na hun introductie beschouwd als medium voor een onmiddellijk, tijdelijk,
esthetisch en functioneel herstel in het kader van een complexere implantaatbehandeling.
Vroeger dacht men, zoals vooropgesteld in het conventionele 2-fasig Brånemark-protocol (zie
verder in dit punt), dat patiënten en practici de OI-periode van conventionele implantaten
dienden te respecteren alvorens deze implantaten te mogen belasten (Adell et al., 1981168
;
Brånemark, Zarb en Albrektsson, 1985 169
en Adell et al., 1990170
). Brånemark (1983)171
stelde als protocol een integratieperiode voorop van 3 maanden in de OK en van 6 maanden
in de BK. Men ging er van uit dat een goede primaire stabiliteit en een ongestoorde genezing
noodzakelijk waren om tot een voorspelbare OI te komen. Afhankelijk van de botkwaliteit
kon deze integratieperiode variëren van 3 tot 6 maanden in Type I en II bot en van 6 tot
9 maanden in Type III en IV bot (Adell, Lekholm en Brånemark, 1985)172
. In Type I bot vindt
men voornamelijk homogeen, compact bot terug en in Type II bot een dikke laag corticaal bot
rondom dens trabeculair bot. Type III bot bestaat dan weer uit een dunne laag corticaal bot
rondom dens trabeculair bot en Type IV bot uit een dunne laag corticaal bot rondom weinig
dens trabeculair bot („Index van Lekholm en Zarb‟)173
. Het spreekt voor zich dat deze lange
Literatuurstudie en casuïstiek 49
postoperatieve OI-periode door veel patiënten zowel op esthetisch als op functioneel vlak als
ongunstig werd ervaren. Door de ontwikkeling van PII‟s werd dit probleem ondervangen: zij
zorgen intussen voor een belastingsvrije OI van conventionele implantaten (Petrungaro,
1997)174
.
Froum et al. (1999)175
beschreven de mogelijke klinische procedures en stelden op basis
hiervan een eenvoudige classificatie op:
- Type 1: na genezing van de alveolen worden simultaan PII‟s, conventionele implantaten
en een vaste, tijdelijke brug geplaatst;
- Type 2: onmiddellijk na de extracties worden simultaan PII‟s en een vaste, tijdelijke brug
geplaatst. Na genezing van de alveolen worden conventionele implantaten
geplaatst;
- Type 3: onmiddellijk na de extracties worden simultaan PII‟s, conventionele implantaten
en een vaste, tijdelijke brug geplaatst.
Tijdens de laatste decennia vond er een aanpassing plaats van het belastingsprotocol voor
conventionele implantaten. Zo evolueerde men van het originele 2-fasig Brånemark-protocol,
waarbij het implantaat tijdens de OI-periode in de kaak wordt geplaatst en onder het tandvlees
wordt afgedekt met een afdekschroef, naar een 1-fasig protocol, waarbij een deel van het
implantaat boven het tandvlees en in de mondholte uitsteekt. In tegenstelling tot bij het
2-fasig protocol, moet het implantaat bij het 1-fasig protocol na het plaatsen niet meer worden
vrijgelegd. Vervolgens werd overgegaan van het 1-fasig protocol naar het concept van vroege
belasting (VB) of OB van conventionele implantaten. Conventionele implantaten worden bij
VB en OB vroeger belast dan zoals door het originele 2-fasig Brånemark-protocol
voorgeschreven: bij OB is dit zelfs binnen de 48 uur na de plaatsing van deze implantaten.
Door de ontwikkeling van implantaatsystemen met een ruwer oppervlak ontstaat deze
alternatieve behandeloptie om tot een onmiddellijk, functioneel en esthetisch herstel te komen
in het complexe kader van een uitgebreide implantaatgedragen reconstructie (Javed en
Romanos, 2010)176
. Al in de jaren „80 werden de eerste concrete wetenschappelijke
onderzoeken betreffende OB uitgevoerd (Ledermann, 1984177
; Babbush, Kent en Misiek,
1986178
). Overlevingen van 91-98 % werden beschreven: deze prille resultaten deden
vermoeden dat een snellere belasting van implantaten mogelijk is. Balshi en Wolfinger
Literatuurstudie en casuïstiek 50
(2000)179
stelden op basis van eerdere onderzoeken een nieuw protocol op betreffende OB.
Contra-indicaties waren voor hen:
- onvoldoende controle over de functionele krachten (bruxisme);
- een posterieure, enkelvoudige implantaatreconstructie, vaak gepaard gaande met een te
grote functionele belasting;
- de aanwezigheid van potentiële natuurlijke pijlers.
Guirado et al. (2002)180
bevestigden het succes van OB in een onderzoek op 18 implantaten
bij 13 patiënten: zij beschreven een succes van 100 % na OB. De tijdelijke kronen, geplaatst
op de implantaten, werden in deze studie uit occlusie genomen.
Degidi et al. (2003)181
toonden aan dat OB de OI van Ti-implantaten niet in de weg staat.
Matuur bot werd teruggevonden rond de 11 onderzochte implantaten die dienst deden als
meest distale verankering voor een vaste, tijdelijke brug.
Er kan echter hoogstwaarschijnlijk niet in alle gevallen zomaar tot OB worden overgegaan.
Een aantal aanbevelingen om tot een maximaal succes te komen werden geformuleerd door
Derbabian en Simonian (2005)182
:
- goede botkwaliteit en voldoende botkwantiteit;
- voorkeur voor implantaten ≥10 mm;
- voldoende implantaten en een evenwichtige verdeling in de boog;
- goede initiële stabiliteit;
- passief aanpassen van de tijdelijke restauraties;
- voldoende interocclusale ruimte;
- evenwichtige occlusale contacten;
- beperkte cantilevers;
- vermijden van het afnemen van tijdelijke restauraties tijdens de OI-periode;
- opletten bij parafunctionele gewoonten.
Deze aanbevelingen tonen aan dat er mogelijk een aantal beperkingen zijn. Dit werd
bevestigd door Javed en Romanos (2010)183
, die in een recente review stelden dat de
bekomen initiële stabiliteit bij OB afhankelijk is van verschillende factoren, zoals de
botkwaliteit/-kwantiteit, de vorm, het design en de oppervlaktekenmerken van het implantaat.
Literatuurstudie en casuïstiek 51
De auteurs maakten een kanttekening bij het OB-protocol in geval van insufficiënte
botkwaliteit/-kwantiteit, multipele implantaten of na botophoging. Baig en Rajan (2010)184
wezen ook op het belang van patiëntgerelateerde factoren bij OB: roken, dunne gingiva,
slechte mondhygiëne en de potentiële aanwezigheid van infecties ter hoogte van de
implantaatsites zouden het implantaatsucces beïnvloeden. Anderen aanzien dan weer de
primaire stabiliteit als belangrijkste determinant voor succes: hoe stabieler het implantaat bij
initiële belasting, hoe minder microbeweging en hoe hoger het succespercentage zou zijn
(Cooper, Felton en Kugeloerg, 2001185
; Brochu, Anderson en Zarb, 2005186
; Fazel, Aalai en
Rismanchian, 2009187
).
Zodoende blijkt het gebruik van PII‟s tijdens de OI van conventionele implantaten in
specifieke gevallen nog steeds nuttig.
Romanos et al. (2010)188
analyseerden de bestaande literatuur aangaande OB en uitgestelde
belasting (UB). Deze analyse toonde echter hoge succespercentages zowel voor OB- als voor
UB-implantaten, een goede OI en een hoog BIC. Deze studie biedt belangrijk histologisch en
klinisch bewijs voor het gebruik van het OB-protocol bij de verschillende bottypes. Op basis
van deze review zou het gebruik van PII‟s in het kader van een tijdelijk, immediaat, esthetisch
en functioneel herstel tijdens de OI van conventionele implantaten sterk kunnen afnemen. De
tijdelijke brug, afgesteund op PII‟s (2-fasig protocol) of op conventionele implantaten
(OB-protocol), verschaft belangrijke informatie omtrent de occlusie en de esthetiek bij een
patiënt. Deze informatie kan gebruikt worden voor de planning van de definitieve,
prothetische suprastructuur (Landolt et al., 2004)189
.
Deze bevindingen werden in de meest recente studies bevestigd. Zo stelden Kacer, Dyer en
Kraut (2010)190
onomwonden dat OB-implantaten een voorspelbaar klinisch succes hebben,
zowel in de anterieure als in de posterieure OK. Zij distilleerden hun bevindingen uit een
2 jaren durend retrospectief onderzoek van 256 OB-implantaten bij 120 patiënten en kwamen
tot een succes van 99,4 % in de anterieure en 97 % in de posterieure OK. Deze waarden
komen overeen met de successen beschreven bij het 2-fasig implanteren.
Hoe dan ook is implanteren in de OK door het densere bot meer voorspelbaar dan in de BK.
Dit geldt zowel voor OB-implantaten (De Bruyn, Van de Velde en Collaert, 2008191
; Kacer,
Dyer en Kraut, 2010)192
als voor implantaten belast conform het conventionele Brånemark-
protocol (Jemt et al., 1996)193
. Chung, McCullagh en Irinakis (2010)194
stelden in een recente
review dat in tegenstelling tot in de OK, OB in de BK nog steeds met de nodige
Literatuurstudie en casuïstiek 52
omzichtigheid dient benaderd, al wordt steeds meer wetenschappelijk bewijs vergaard dat
deze stelling ondermijnt, zowel in de posterieure (Van de Velde, Sennerby en De Bruyn,
2010)195
als in de anterieure BK (Mijiritsky et al., 2008196
; Van de Velde, Sennerby en
De Bruyn, 2010197
). Het is duidelijk dat het OB-concept intussen wijdverspreid is, zoals
bevestigd in recente studies (Collaert en De Bruyn, 2008198
; Bahat en Sullivan, 2010199
; ).
Kritische evaluatie en conclusie
Het gebruik van PII‟s tijdens de OI van conventionele implantaten is hoe dan ook sterk
verminderd, gezien de goede prognose bij het onmiddellijk belasten van conventionele
implantaten. Recent wetenschappelijk onderzoek toont ontegensprekelijk aan dat het
OB-protocol principieel zonder problemen kan worden toegepast zowel in de OK als in de
BK, anterieur en/of posterieur. Bijgevolg is de indicatie voor het gebruik van PII‟s in
combinatie met conventionele implantaten, zodat intussen een stressvrije integratie van
conventionele implantaten kan plaatsvinden, sterk ingeperkt. Ook door de eenvoudigere
chirurgische procedure verdient de OB van conventionele implantaten waar mogelijk de
voorkeur boven het additioneel gebruik van PII‟s in het kader van een onmiddellijk,
esthetisch en functioneel herstel.
3.3.1.2 Tijdens de maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio’s
Achtergrond
Dezelfde redenering, zoals hierboven geformuleerd voor de OI van conventionele
implantaten, geldt ook voor de stressvrije maturatie van botopgehoogde regio‟s. In een sterk
geresorbeerde kaak dient men een botgreffe uit te voeren: nieuwgevormd bot maakt de
plaatsing van conventionele implantaten mogelijk (Jovanovic, Spiekermann en Rizhter,
1992200
; Nevins en Mellonig, 1994201
).
Deze regio‟s dienen beschermd te worden tegen belasting – VB of OB – met het oog op een
stressvrije maturatie van de botgreffe. Ook in dit geval kunnen PII‟s uitkomst bieden: ze
maken de stressvrije maturatie van met botgreffes geaugmenteerde regio‟s mogelijk
(Petrungaro, 1997202
; Petrungaro, 2000203
). De PII‟s steunen namelijk de tijdelijke prothese af
tijdens deze maturatiefase.
Vele onderzoeken tonen aan dat er na een botopbouw vele maanden nodig zijn alvorens
matuur, vitaal bot wordt gevormd. Zo wachtten Brugnami et al. (1999)204
3 tot 9 maanden na
Literatuurstudie en casuïstiek 53
de botophoging alvorens conventionele implantaten te plaatsen, terwijl Jemt en Lekholm
(2003)205
6,6 maanden wachtten. Intussen werd in het onderzoek van Jemt en Lekholm (2003)
bij elk van de 10 patiënten een mini-screw geplaatst ter hoogte van de ontbrekende centrale
bovenincisief. Maiorana et al. (2005)206
wachtten 5,4 maanden alvorens conventioneel te
implanteren en toonden aan dat een combinatie van autogeen bot en anorganisch runderbot
(BioOss, Osteohealth, New York, USA) achteraf significant minder resorbeerde dan wanneer
enkel autogeen bot werd gebruikt. Jemt en Lekholm (2005)207
wachtten 8 maanden in hun
prospectief onderzoek naar de botresorptie bij enkelvoudige implantaten in de anterieure BK
van 10 patiënten. In recentere onderzoeken werd de maturatiefase gereduceerd tot 3 maanden,
gebaseerd op de vaststelling dat reeds na 2 tot 4 maanden revascularisatie van de greffe
optrad (Lee, 2006)208
.
Bij voorkeur willen patiënten deze complexe botophogingsprocedure vermijden. In deze
gevallen kan het gebruik van mini-implantaten uitkomst bieden. Deze mini-implantaten
zouden als alternatieve, langetermijnoptie kunnen worden gebruikt, al is verder onderzoek
aangewezen om hieromtrent een eenduidige stelling te poneren. Zo zijn er onvoldoende
langetermijnresultaten voorhanden om deze mini-implantaten als evenwaardig alternatief
voor conventionele implantaten te beschouwen (Tabel 2). Zoals reeds vermeld volgden
Mazor et al. (2004)209
32 enkelvoudige mini-implantaten gedurende 5 jaar op. Door de te
uitgebreide, verticale botresorptie of de te nauwe interproximale ruimte konden geen
conventionele implantaten worden geplaatst, tenzij een botophoging werd uitgevoerd. De
alternatieve mini-implantaten werden in deze studie beschouwd als een definitieve
behandeloptie, zoals conventionele implantaten, en niet meer als een tijdelijke behandeloptie,
zoals PII‟s. Ook Shatkin et al. (2007)210
analyseerden het succes van mini-implantaten: in
deze studie werden 2514 mini-implantaten (MDI, IMTEC Corp., Ardmore, USA) geplaatst
bij 531 patiënten. Na gemiddeld 2,9 jaar bleken 94,2 % succesvol. Eerdere studies van Ahn et
al. (2004)211
en Bulard en Vance (2005)212
toonden vergelijkbare succespercentages. Ook
Ravasini en Ravasini (2004)213
beschreven in een case report het gebruik van MDI‟s als
definitieve abutments voor een overkappingsprothese. Vaak is het plaatsen van conventionele
implantaten bij ouderen om medische en/of financiële redenen niet aan de orde. Mini-
implantaten bieden hier mogelijk een uitweg: zij kunnen zowel als tijdelijk, semidefinitief of
als definitief abutment gebruikt worden, via een eenvoudig transmucosaal protocol. In de
beschreven casus werden MDI‟s gebruikt als definitieve abutments voor een
overkappingsprothese in de edentate OK en BK. Ook Sussman en Goodridge (2006)214
,
Literatuurstudie en casuïstiek 54
Okhubo et al. (2006)215
, Cho et al. (2007)216
en LaBarre, Ahlstrom en Noble (2008)217
analyseerden het gebruik van mini-implantaten in de edentate OK als goedkoper alternatief
voor een overkappingsprothese op 2 conventionele implantaten (McGill-consensus).
Successen > 90 % werden beschreven op middellange termijn, maar door het gebrek aan
prospectieve en/of retrospectieve, vergelijkende langetermijnstudies kan nog geen eenduidig
behandelprotocol worden opgesteld.
Wanneer de stabiliteit van een MDI (IMTEC Corp., Ardmore, USA) en een conventioneel
implantaat (Brånemark, Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) worden vergeleken, blijkt dat een
MDI onder invloed van laterale krachten na 2 minuten belasting een grotere en sneller
toenemende mobiliteit vertoont, voornamelijk ter hoogte van de cervicale implantaatzone
(Ertugrul en Pipko, 2006)218
. De auteurs verklaarden de lagere stabiliteit bij MDI‟s door hun
smallere diameter. Deze resultaten tonen aan dat MDI‟s minder stabiel zijn en bijgevolg biedt
deze studie belangrijk klinisch en radiografisch bewijs dat mini-implantaten niet zomaar als
evenwaardig alternatief voor conventionele implantaten mogen worden beschouwd. Deze
vaststelling werd bevestigd door Jefferies et al. (2008)219
. Zij bewezen dat de retentieve
kracht van MDI‟s en van conventionele implantaten (Replace Select, Nobel Biocare,
Göteborg, Zweden) significant verschilt: MDI‟s komen gemakkelijker los dan conventionele
implantaten.
Kritische evaluatie en conclusie
Wanneer een botophoging geïndiceerd is om de plaatsing van conventionele implantaten
mogelijk te maken, dient een maturatiefase van de botgreffe te worden gerespecteerd. Het is
hierbij aan te raden om de bestaande volledige of partiële prothese niet rechtstreeks te laten
afsteunen op de botopgehoogde regio, zodat een stressvrije maturatie van de botgreffe kan
plaatsvinden. Er treedt namelijk pas na 2 tot 4 maanden revascularisatie op van de botgreffe.
Om de patiënt intussen toch een esthetische en/of functionele oplossing aan te bieden, zijn
verschillende behandelopties mogelijk. Zoals vermeld kunnen PII‟s geplaatst worden ter
afsteuning van een tijdelijke prothese. Wanneer de patiënt echter niet bereid is deze
ophogingsprocedure te laten uitvoeren, wanneer een botophoging geen optie is om financiële
of medische redenen (minder begoeden of ouderen), of wanneer er onvoldoende bot aanwezig
is om conventionele implantaten te kunnen plaatsen, dient de patiënt er zich van bewust te
zijn dat, wanneer onvoldoende restdentitie aanwezig is en vast kroon- en brugwerk
onmogelijk is, een uitneembare prothese vaak het enige alternatief is. Wanneer de patiënt toch
Literatuurstudie en casuïstiek 55
vast herstel wenst, kan het gebruik van mini-implantaten een goed behandelalternatief zijn
met een goede prognose op middellange termijn, maar met een onduidelijke uitkomst op
lange termijn (Christenen, 2006)220
. Het gebruik van deze mini-implantaten als alternatief
voor conventionele implantaten neemt voornamelijk in de USA sterk toe. Uit Misch‟
(2005)221
review blijkt duidelijk dat korte, dikke implantaten hier een uitweg kunnen bieden.
Deze implantaten geven klinisch betere resultaten dan PII‟s: beter een kort en dik, dan een
lang en smal implantaat.
3.3.1.3 Ter temporisatie bij de onvolgroeide patiënt
Achtergrond
Er mag niet zomaar conventioneel worden geïmplanteerd bij een onvolgroeide patiënt: de
craniofaciale en skeletale groei dient beëindigd te zijn (Behr et al., 2008)222
. Conventionele
implantaten worden echter wel soms gebruikt bij niet-volgroeide ED-patiënten of patiënten
met een andere, congenitale aandoening alwaar een hypodontie zich manifesteert (Percinoto
et al., 2001)223
. Voornamelijk case reports tonen dit aan.
Toch is er over het gebruik van conventionele implantaten bij minderjarige ED-patiënten
geen eensgezindheid. Stanford et al. (2008)224
bevestigden dan wel de hogere falingsgraad bij
deze patiëntengroep (24 %), toch bleek maar liefst 91 % van de 109 ondervraagden (zeer)
tevreden met het eindresultaat. Zelfs 95 % vond de behandeling de geïnvesteerde tijd en
kostprijs meer dan waard. Sweeney et al. (2005)225
analyseerden 61 conventionele
implantaten bij 15 ED-patiënten van gemiddeld 18 jaar. In deze studie bleken 88,5 % van de
implantaten succesvol te integreren na gemiddeld 40 maanden. Een andere studie analyseerde
het conventioneel implanteren bij Zweedse ED-patiënten jonger dan 16 jaar. 26 Patiënten
werden opgevolgd: 21 non-syndromische patiënten kregen 33 implantaten (agenesie of
trauma) en 5 ED-patiënten kregen 14 implantaten. Bij de non-syndromische patiëntengroep
overleefden 93,9 % van de implantaten, terwijl bij de ED-patiëntengroep slechts 35,7 %
overleefden op het moment van belasting. De smalle kaak en de specifieke perioperatieve
condities werden als mogelijke verklaring voor deze hoge faling aangehaald (Bergendal,
Ekman en Nilsson, 2008)226
. Enige voorzichtigheid bij het conventioneel implanteren lijkt
daarom ook bij deze patiëntengroep geboden en alternatieve behandelopties dienen absoluut
te worden overwogen. Als alternatief werd het gebruik van PII‟s, een etsbrug of een
plaatprothese (bvb. een spoon denture: ‘een mucosaal afgesteunde vervanging van 1 tot ten
Literatuurstudie en casuïstiek 56
hoogste 3 frontelementen in de BK’; Battistuzzi et al., 1992227
) beschreven (Behr et al.,
2008228
; Imirzalioglu, Uckan en Haydar, 2002229
). Op de geschikte leeftijd kan men, indien
gewenst, nog steeds conventioneel implanteren (Morgan en Howe, 2003)230
. Andere
alternatieven zijn een autotransplantatie en/of een orthodontische behandeling.
Kritische evaluatie en conclusie
Conventioneel implanteren bij de onvolgroeide patiënt blijkt niet evident. Het gebruik van
alternatieve behandelopties geniet daarom de voorkeur: PII‟s, een etsbrug, een
autotransplantatie of een plaatprothese (bvb. een spoon denture). Vaak verkiest de patiënt
echter een vaste oplossing zoals bij het gebruik van PII‟s, een etsbrug of een
autotransplantatie al dan niet in combinatie met een orthodontische behandeling.
3.3.1.4 Als ultiem implantaat
Achtergrond
Dat PII‟s als ultieme implantaten voorspelbaar kunnen worden gebruikt om een brug in nood
te redden, wordt in de bestaande, wetenschappelijke literatuur niet aangetoond. Als alternatief
beschreven Kleinman, Mazor en Rossein (2006)231
het gebruik van SDI‟s (Anew, Dentatus,
New York, USA) in 2 case reports. Ook deze implantaten kunnen namelijk worden gebruikt
als laatste redmiddel om een brug in moeilijkheden toch nog tijdelijk te kunnen behouden, als
alternatief voor baar-, orthodontische draad-, composiet- of amalgaamtechnieken. Deze
auteurs beschreven een techniek waarbij door het occlusale vlak van het pontic-element heen
werd geboord, zodat de artificiële wortel kon worden geïnsereerd en men voldoende steun
bekwam om de bestaande brug (tijdelijk) te behouden.
Kritische evaluatie en conclusie
Onvoldoende langetermijnonderzoek is voorhanden om PII‟s in deze toepassing als
betrouwbare behandeloptie te mogen beschouwen. Of de alternatieve SDI‟s beter zijn, dient
nog te worden bewezen. Beide (zowel de PII‟s als de SDI‟s) lijken op basis van de huidige
kennis slechts halfslachtige oplossingen met onzekere prognose en dienen bijgevolg als
laatste redmiddel te worden aanzien en niet als voorkeursbehandeling. Andere mogelijke
alternatieven zijn onder meer het gebruik van baar-, orthodontische draad-, composiet- en
amalgaamtechnieken.
Literatuurstudie en casuïstiek 57
3.3.2 Osseoïntegratie en bot-implantaat contact
In Tabel 10 worden de histologische en histomorphometrische studies over de OI en het BIC
rondom PII‟s geanalyseerd: deze studies geven een belangrijke, objectieve indicatie over de
duurzaamheid van PII‟s. Er dient opgemerkt dat voornamelijk MTI‟s (Dentatus, New York,
USA) werden geanalyseerd: zij vertonen na insertie in de kaak een zekere graad van OI. Deze
OI-graad wordt bepaald door het BIC. Op haar beurt wordt de BIC-waarde bepaald door
implantaatafhankelijke factoren, door de gebruikte chirurgische techniek en door het
belastingsprotocol (Albrektsson en Jacobsson, 1987)232
.
Er werden zowel bij mensen (Bohsali et al., 1999; Proussaefs et al. 2003; Froum et al., 2005;
Iezzi et al., 2007) als bij dieren (Zubery et al., 1999; Ottoni et al., 2004) histologische studies
over het BIC rondom PII‟s uitgevoerd. Uit Tabel 10 blijkt dat in de meeste studies na
ongeveer 6 maanden belasting een BIC van 35-65 % wordt gevonden. De hoogste waarden
worden apicaal teruggevonden, terwijl PII‟s coronaal vaak worden omgeven door
bindweefsel: dit lijkt geen negatieve invloed te hebben op het succes van PII‟s (Froum et al.,
1998)233
.
Zo kwamen Bohsali et al. (1999) tot een gemiddeld BIC van 45 % na analyse van 6 MTI‟s na
6 maanden belasting. Andere studies bevestigden deze resultaten (Tarnow en Froum, 1996234
;
Froum et al., 2005235
; Iezzi et al., 2007236
: besproken in punt 3.2.2.1).
Zubery et al. (1999) onderzochten 3 honden en vonden rondom de geanalyseerde PII‟s na
3,75 tot 4 maanden belasting een BIC van 46,1 % en 54,0 % wanneer de PII‟s niet werden
belast. Er bleek geen significant verband tussen het al dan niet belasten enerzijds en de
OI-graad anderzijds. 56 % van de onderzochte MTI‟s bleek te osseoïntegreren, wat de
verwijdering van deze implantaten ernstig bemoeilijkt: osseogeïntegreerde PII‟s kunnen
achteraf moeilijk uit de kaak worden verwijderd en impliceren bij verwijdering een
breukrisico (Nagata, Nagaoka en Mukunoki, 1999)237
. De studie van Ottoni en Chopard
(2004) gaf afwijkende resultaten: zij gaf een hogere BIC-waarde van meer dan 70 % rondom
de onderzochte PII‟s. Als mogelijke verklaring voor deze hogere BIC-waarde verwezen de
auteurs naar het niet onmiddellijk belasten van de PII‟s. Er is echter geen wetenschappelijk
bewijs dat deze stelling onderschrijft. Zubery et al. (1999) bekwamen weliswaar een hoger
BIC wanneer de PII‟s niet werden belast dan wanneer deze wel werden belast, maar er bleek
geen significant verband tussen beide. Doordat de in de studie van Ottoni en Chopard (2004)
Literatuurstudie en casuïstiek 58
geanalyseerde PII‟s niet onmiddellijk werden belast, kan worden gesteld dat de resultaten van
deze studie buiten deze masterproef vallen: PII‟s worden principieel altijd onmiddellijk
belast.
Simon en Caputo (2002)238
suggereerden een hogere OI in de OK dan in de BK. De resultaten
van Froum et al. (2005) spraken dit tegen, maar mogelijk speelden de variabele locatie en het
variabele bottype hierin een rol (zoals besproken in punt 1.2.2.1).
Om de bekomen waarden correct te kunnen analyseren, moeten ze worden vergeleken met het
BIC rondom OB en UB conventionele implantaten. Steflik et al. (1996)239
onderzochten 120
implantaten van 6 verschillende implantaatsystemen bij 30 honden. Zij vonden een
BIC-waarde van 50,1 % tot 59,6 % en geen significant verschil tussen belaste en onbelaste
conventionele Ti-implantaten. Lederman, Schenk en Buser (1998)240
analyseerden post
mortem 4 OB conventionele implantaten en kwamen tot een BIC-waarde van 70-80 %, wat
overeenkomt met de waarden rond PII‟s, bekomen door Proussaefs (2003). Proussaefs (2003)
bevestigde hiermee in zijn onderzoek het vermoeden dat de onderzochte MTI‟s waarschijnlijk
langer dan bedoeld kunnen overleven. Hij baseerde deze stelling op de vaststelling dat na
18 maanden belasting een BIC-waarde van 81,3 % werd bekomen.
PII‟s blijken dan wel meer dan enkel tijdelijke implantaten, er is onvoldoende histologisch en
histomorphometrisch bewijs om PII‟s als een betrouwbaar, evenwaardig alternatief voor
conventionele implantaten, met een goede prognose op lange termijn, te beschouwen op basis
van de bestaande, wetenschappelijke studies: deze studies geven namelijk geen eenduidig
beeld.
Literatuurstudie en casuïstiek 59
- Aantal/Type PII
- Deelnemers
Evaluatie-
termijn
(maanden)
Belastings-
protocol BIC-waarde**
Bohsali et al. (1999)241
- 6/MTI
- 1 mens 6 Belast 45 %
Zubery et al. (1999)242
- 18/MTI
- 3 honden 3,75-4
Belast 46,1 %
Onbelast 54 %
Proussaefs (2003)243
- 5/MTI
- 1 mens 18 Belast 81,3 %
Ottoni en Chopard
(2004)244
- 30/MTI
- 10 ratten Gem. 2* Onbelast 71,6 %
Froum et al. (2005)245
- 33/MTI
- 21 mensen Gem. 10,8* Belast 52,9 %
Iezzi et al. (2007)246
- 2/SLL
- 1 mens 7 Belast 55 %
Tabel 10: Overzichtstabel die de histologische en histomorphometrische studies weergeeft omtrent het
BIC rond PII’s.
* Gem. = gemiddeld; ** BIC-waarde = bot-implantaat contact waarde
3.3.3 Casuïstiek: de opvolging en evaluatie van PII’s
Uit wat vooraf gaat (o.m. punt 3.2.3) blijkt enerzijds dat PII‟s meer zijn dan uitsluitend
tijdelijke implantaten, maar anderzijds dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs
beschikbaar is dat toelaat om ze als evenwaardig alternatief voor conventionele implantaten te
beschouwen. Om een beter beeld te krijgen van de levensduur van PII‟s en bijgevolg van hun
gebruiksmogelijkheden als „definitieve‟ behandeloptie, worden twee casussen besproken: de
patiënten werden opgevolgd en de ingestelde therapie geëvalueerd. Dit onderzoek werd
goedgekeurd door het Ethisch Comité van het UZ Gent (EC/2011/109).
Om PII‟s te evalueren als „definitieve‟ behandeloptie, worden ze aan bepaalde parameters
getoetst. Deze parameters werden geformuleerd door Albrektsson et al. (1986)247
en gelden
als standaardnorm voor implantaatbehandelingen en implantaatsucces:
- criterium 1: het afzonderlijke implantaat is immobiel;
- criterium 2: radiografisch is er geen peri-implantaire radiolucentie zichtbaar rond het
implantaat;
Literatuurstudie en casuïstiek 60
- criterium 3: het verticale botverlies bedraagt maximaal 1,0 mm na 1 jaar en maximaal 0,2
mm per daaropvolgend jaar;
- criterium 4: het implantaat is asymptomatisch op het vlak van infectie, pijn, neuropathie,
paresthesie of beschadiging van de canalis mandibularis;
- criterium 5: minimaal 85 % succes na 5 jaar opvolging en 80 % na 10 jaar opvolging.
Gezien de hoge succespercentages in recentere studies en het ontbreken van objectieve
esthetische parameters, geldt deze standaardnorm als minimumvereiste voor succes.
Prof. Dr. G. Theuniers248
plaatste anderhalf jaar geleden bij 2 patiënten telkens 2 PII‟s (IPI,
Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) als dragers van een, eveneens door hem geplaatste, vaste
brug in de partieel edentate OK (de 3.2 t/m 4.2 ontbraken). Ik assisteerde Prof. Dr. Theuniers
bij alle zittijden, volgde, in overleg met Prof. Dr. Theuniers, de IPI‟s op en evalueerde ze
drie- tot viermaandelijks op basis van bovenstaande succescriteria. Gedurende deze
controlesessies werden de implantaten zowel klinisch als radiografisch onderzocht. Bij de
klinische controle werden de IPI‟s geëvalueerd op gebied van pijn, infectie (ontsteking of
bloeding), neuropathie, paresthesie en mobiliteit. Bij de radiografische controle werd aan de
hand van een gestandaardiseerde intraorale opnametechniek de verticale botresorptie en
radiolucentie rondom de IPI‟s geëvalueerd. Hiertoe werd een fotohouder, geschikt voor
periapicale radiografische opnames, correct in de mond gepositioneerd en omspoten met
Futar D (Kettenbach, Huntington Beach, USA). Vervolgens werd de patiënt gevraagd om toe
te bijten: nadat het afdrukmateriaal was uitgehard, werd de houder uit de mond verwijderd
(Fig. 5a-b). Ter bepaling van de werkelijke verticale botresorptie werd tijdens de laatste
controlezittijd (15 maanden na plaatsing IPI‟s) een metalen bolletje aan de vaste brug
bevestigd. Door de werkelijke diameter van dit bolletje (5,8 mm) te vergelijken met zijn
radiografische diameter (6,8 mm bij patiënt x1 en 6,7 mm bij patiënt x2), kan men na meting
van de radiografische verticale botresorptie de werkelijke verticale botresorptie afleiden. De
radiografische verticale botresorptie werd bepaald door tot op 0,1 mm nauwkeurig de
verticale afmeting van de coronale verbrede, radiolucente zone (initieel de microgap ter
hoogte van de implantaathals) te bepalen. Uiteraard is het visueel vaak moeilijk vast te stellen
waar de verticale botresoprtie op de radiografie werkelijk stopt: het einde van de radiolucentie
rond het IPI, vaak een erg nauwe uitlopende radiolucente lijn, wordt hier als eindpunt van
botresorptie beschouwd. Bij de periapicale opnames werd gekozen voor volgende uniforme
instellingen: 0,14 sec en 70 kV.
Literatuurstudie en casuïstiek 61
Fig. 5a-b: Gestandaardiseerde fotohouders gebruikt bij respectievelijk patiënten x1 en x2.
Patiënt x1 is een 65-jarige man die lijdt aan de ziekte van Parkinson. Aangezien de patiënt
geen uitneembare prothese verdraagt, werd op zijn uitdrukkelijke vraag een vaste
behandeloptie overwogen. Tijdens de controlezittijden bleek uit het klinisch onderzoek dat de
patiënt motorisch niet in staat was om zijn restgebit en de vaste brug correct te onderhouden:
telkens werd heel wat tandplaque en tandsteen teruggevonden ondanks de regelmatige
mondhygiëne-instructies. Toch bleken de IPI‟s op basis van bovenvermelde klinische criteria
succesvol: de patiënt had geen klachten en er werden ondanks de quasi onbestaande
mondhygiëne tot op heden geen relevante symptomen gediagnosticeerd. Het radiografisch
onderzoek echter wees uit dat rondom de hals van de IPI‟s naar apicaal toe een grote verticale
botresorptie was opgetreden: een verbrede radiolucente zone was zichtbaar op de
radiografieën. Figuren 6a t/m d geven chronologisch de gestandaardiseerde, periapicale
radiografische opnames weer bij deze patiënt. Na 4 maanden werd rondom de 2 IPI‟s
radiografisch respectievelijk 2,3 en 4,4 mm verticale botresorptie teruggevonden (Fig. 6a), na
8 maanden respectievelijk 3,5 en 5,8 mm (Fig. 6b) en na 12 maanden respectievelijk 3,7 en
6,4 mm (Fig. 6c). Tijdens de laatste controlezittijd, 15 maanden na plaatsing, kon de
fotohouder onmogelijk correct in de mond worden gepositioneerd als gevolg van het niet
kunnen stil houden van de OK en tong: dit verklaart de afwijkende positionering van de
fotohouder (Fig. 6d). Op dat ogenblik werd er een radiografische verticale botresorptie van
respectievelijk 4,3 en 6,7 mm gemeten, wat overeenkomt met een werkelijke botresorptie van
respectievelijk 3,7 en 5,7 mm (Fig. 6d). Deze IPI‟s kunnen op basis van bovenvermelde
criteria onmogelijk succesvol worden genoemd en dreigen binnen afzienbare tijd verloren te
Literatuurstudie en casuïstiek 62
gaan. De vraag kan worden gesteld of deze patiënt, gezien zijn medische achtergrond, wel een
goede kandidaat was voor deze „definitieve‟ behandeling met IPI‟s: door het niet kunnen
stilhouden van de tong en de OK werd een continue druk uitgeoefend op de vaste brug en de
IPI‟s, wat de grote verticale botresorptie op relatief korte termijn kan verklaren. De erg
slechte mondhygiëne kan dit proces hebben versterkt.
Fig. 6a-b: Periapicale radiografische opnames van de IPI’s na respectievelijk 4 en 8 maanden.
Fig. 6c-d: Periapicale radiografische opnames van de IPI’s na respectievelijk 12 en 15 maanden.
Patiënt x2 is een 66-jarige vrouw zonder relevante medische problemen. De anderhalf jaar
geleden geplaatste IPI‟s werden tijdens de 4 controlezittijden zowel klinisch als radiografisch
geëvalueerd. Na klinisch onderzoek bleken de IPI‟s tot op heden asymptomatisch: de patiënt
heeft geen klachten, aan de klinische succescriteria is tot op heden voldaan en de
mondhygiëne-instructies zijn uitstekend opgevolgd. Ook na radiografisch onderzoek blijken
de IPI‟s succesvol: er is op de radiografieën geen verticale botresorptie en/of radiolucentie
waarneembaar langs of rond de implantaten (Fig. 7a t/m d). Bijgevolg beantwoorden deze
IPI‟s tot op vandaag aan de door Albrektsson et al. (1986) opgestelde succescriteria: uiteraard
is een langere, klinische en radiografische opvolging noodzakelijk om deze resultaten te
kunnen bevestigen en kan het 5de
succescriterium gezien de beperkte opvolgingstijd nog niet
worden afgetoetst.
Literatuurstudie en casuïstiek 63
Fig. 7a-b: Periapicale radiografische opnames van de IPI’s na respectievelijk 4 en 8 maanden.
Fig. 7c-d: Periapicale radiografische opnames van de IPI’s na respectievelijk 12 en 15 maanden.
Deze casuïstiek bevestigt de nood aan verder onderzoek naar de mogelijke levensduur van
PII‟s, in dit geval IPI‟s (Nobel Biocare, Göteborg, Zweden). Op basis van deze casussen kan
weliswaar geen behandelprotocol worden opgesteld, er kan wel worden geconcludeerd dat
PII‟s als „definitieve‟ behandeloptie niet zomaar bij alle patiënten succesvol kunnen worden
toegepast.
Literatuurstudie en casuïstiek 64
3.4 Eindconclusie
PII‟s worden nog steeds toegepast, maar het gebruik ervan in de hedendaagse,
tandheelkundige praktijk is sterk afgenomen. Zo blijken de beschikbare, alternatieve
behandelopties vaak eenvoudiger en betrouwbaarder dan PII‟s.
Het gebruik van PII‟s als drager van een provisionele voorziening tijdens de inhelingsfase van
conventionele implantaten blijkt nauwelijks of niet meer geïndiceerd: recent wetenschappelijk
onderzoek toont aan dat de OB van conventionele implantaten een betrouwbaar en
eenvoudiger alternatief is.
Het gebruik van PII‟s als drager van een provisionele voorziening tijdens de maturatie van
met botgreffes geaugmenteerde regio‟s blijkt nog steeds geïndiceerd. De OB van deze
botopgehoogde regio‟s moet worden vermeden om botresorptie te beperken.
Het gebruik van PII‟s bij de onvolgroeide patiënt in afwachting van een later, „definitief‟
herstel blijkt nog steeds geïndiceerd, ook al zijn de betreffende wetenschappelijke studies
schaars en al bestaan er vele alternatieve behandelopties.
Het gebruik van PII‟s als tussenoplossing om een brug in nood te redden blijkt dan wel
geïndiceerd, maar ook hier bestaat er onvoldoende bewijs om tot een voorspelbaar
behandelresultaat te komen: geen enkele wetenschappelijke studie beschrijft het succes van
PII‟s binnen deze toepassing. Bijgevolg kan het gebruik van PII‟s als voorkeurstherapie niet
worden gewettigd.
Het gebruik van PII‟s als fixatieschroeven ter stabilisatie van een gids- of richtplaat blijkt
geïndiceerd in de edentate OK, maar opnieuw zijn er onvoldoende wetenschappelijke studies
die een voorspelbaar behandelresultaat garanderen en blijken er eenvoudigere alternatieven
beschikbaar die een goede stabiliteit verzekeren.
Het gebruik van PII‟s ter reductie van TMD-stoornissen bij de edentate patiënt met een
uitneembare prothese wordt slechts volledigheidshalve bijgevoegd: slechts 1 studie vermeldt
deze indicatie. Bijgevolg kan men niet van een voorspelbaar behandelresultaat uitgaan.
Klinisch en histologisch wetenschappelijk onderzoek toont aan dat een aantal PII-systemen
langer dan initieel bedoeld, kunnen functioneren in de kaak. Echter, er werden lagere
succespercentages gerapporteerd dan bij conventionele implantaten en bovendien is er
Literatuurstudie en casuïstiek 65
onvoldoende klinisch en/of histologisch langetermijnonderzoek voorhanden dat een
voorspelbaar resultaat waarborgt. De aanvaardbare succespercentages en goedkopere
productieprijs hebben een aantal producenten er intussen toe aangezet om eenvoudigere mini-
implantaten en SDI‟s te ontwikkelen als alternatieven voor conventionele implantaten: er is
echter verder onderzoek noodzakelijk alvorens hen als evenwaardige alternatieven te kunnen
bevestigen.
REFERENTIELIJST 66
REFERENTIELIJST
1 Reynders R., Ronchi L., Bipat S. Mini-implants in orthodontics: a systematic review of the literature. Am
J Orthod Dentofacial Orthop, 2009; 135:1-19
2 Fritz U., Diedrich P., Kinzinger G., Al-Said M. The anchorage quality of mini-implants towards
translatory and extrusive forces. J Orofac Orthop, 2003; 64:293-304
3 Klessens M., Snijder F. Een patiënte met TemporoMandibulaire Dysfunctie. Behandeling vanuit een
multidisciplinair perspectief. Logopedie en Foniatrie, 2005; 11:336-341
4 http://www.msnbc.msn.com/id/12168308/
5 Coppa A., Bondioli L., Cucina A., Frayer D.W., Jarrige C., Jarrige J.-F., Quivron G., Rossi M., Vidale
M., Macchiarelli R. Palaeontology: early Neolithic tradition of dentistry. Nature, 2006; 440:755-756
6 Sullivan R.M. Implant dentistry and the concept of osseointegration: a historical perspective. J Calif Dent
Assoc, 2001; 29:737-745
7 Lynch C.D., O‟Sullivan V.R., McGillycuddy C.T. Pierre Fauchard: the Father of Modern Dentistry.
Br Dent J, 2006; 201:779-781
8 Serin G.M., Derinsu U., Sari M., Gergin Ö., Ciprut A., Akdas F., Batman C. Cochlear implantation in
patients with bilateral cochlear trauma. Am J Otolaryngol, 2010; 31:350-355
9 Schwarz M.S., Otto S.R., Shannon R.V., Hitselberger W.E., Brackmann D.E. Auditory brainstem
implants. Neurotherapeutics, 2008; 5:128-136
10 Sanan A., Haines S.J. Repairing holes in the head: a history of cranioplasty. Neurosurgery, 1997; 40:588-
603
11 Eufinger H., Rasche C., Wehmöller M., Schmieder K., Scholz M., Weihe S., Scherer P. CAD/CAM
titanium implants for cranioplasty – an evaluation of success and quality of life of 169 consecutive
implants with regard to size and location. J Comp Ass Radiol Surg, 2005; 1:197-203
12 Cabraja M., Klein M., Lehmann T.-N. Long-term results following titanium cranioplasty of large skull
defects. Neurosurg Focus, 2009; 26:1-7
13 Spetzger U., Vougioukas V., Schipper J. Materials and techniques for osseous skull reconstruction.
Minim Invasive Ther Allied Technol, 2010; 19:110-121
14 Sullivan R.M. Implant dentistry and the concept of osseointegration: a historical perspective. J Calif Dent
Assoc, 2001; 29:737-745
15 http://www.tahmaseb.be/implantaten
16 Schulte W., Heimke G. The Tübingen immediate implant. Quintessence, 1976; 27:17-23
REFERENTIELIJST 67
17 Albrektsson T., Wennerberg A. The impact of oral implants – past and future, 1966-2042. J Can Dent
Assoc, 2005; 71:327
18 Sullivan R.M. Implant dentistry and the concept of osseointegration: a historical perspective. J Calif Dent
Assoc, 2001; 29:737-745
19 Reynders R., Ronchi L., Bipat S. Mini-implants in orthodontics: a systematic review of the literature. Am
J Orthod Dentofacial Orthop, 2009; 135:1-19
20 Fritz U., Diedrich P., Kinzinger G., Al-Said M. The anchorage quality of mini-implants towards
translatory and extrusive forces. J Orofac Orthop, 2003; 64:293-304
21 McGuire M.K., Scheyer A.D., Gallerano R.L. Temporary anchorage devices (TAD) for tooth movement:
a review and case reports. J Periodontol, 2006, 77:1613-1624
22 Chang Y.-J., Lee H.-S., Chun Y.-S. Microscrew anchorage for molar intrusion. J Clin Orthod, 2004;
38:325-333
23 Kyung S.H., Choi J.H., Park Y.C. Miniscrew anchorage used to protract lower second molars into first
molar extraction sites. J Clin Orthod, 2003; 37:575-579
24 Weitz M.L., Mukamal E.O., Jurim A. An orthodontic device to capitalize on the rigid fixation of
osseointegrated implants. Int J Periodontics Restorative Dent, 1998; 18:240-247
25 Paik C.H., Woo Y.J., Boyd R.L. Treatment of an adult patient with vertical excess using miniscrew
fixation. J Clin Orthod, 2003; 37:423-428
26 Kocsis A., Seres L., Kocsis-Savanya A., Kovacs A. Skeletal anchorage: use of miniscrews for impacted
maxillary canine management. Fogorv Sz, 2010; 103:3-9
27 Kim J.W., Park J.Y., Baek S.H., Kim T.W., Chang Y.I. Forced eruption of an impacted third molar using
a bracket-head miniscrew. J Clin Orthod, 2010; 44:313-318
28 Kravitz N.D., Kusnoto B. Posterior impaction with orthodontic miniscrews for openbite closure and
improvement of facial profile. World J Orthod, 2007; 8:157-166
29 Graham J. Seminar 10: Temporary Anchorage Devices (TAD‟s). In: Paroseminar: Integrated
Orthodontics, Lichtervelde
30 Justens E., De Bruyn H. Clinical outcome of mini-screws used as orthodontic anchorage. Clin Implant
Dent Relat Res, 2008; 10:174-180
31 Reynders R., Ronchi L., Bipat S. Mini-implants in orthodontics: a systematic review of the literature. Am
J Orthod Dentofacial Orthop, 2009; 135:1-19
32 Crismani A.G., Bertl M.H., Celar A.G., Bantleon H.-P., Burstone C.J. Miniscrews in orthodontic
treatment: review and analysis of published clinical trials. Am J Orhod Dentofacial Orthop, 2010;
137:108-113
REFERENTIELIJST 68
33 Mountain G., Wood D., Toumba J. Bite force measurement in children with primary dentition.
Int J Paediatr Dent, 2011; 21:112-118
34 Motegi E., Nomura M., Tachiki C., Miyazaki H., Takeuchi F., Takaku S., Abe Y., Miyatani M., Ogai T.,
Fuma A., Fukagawa H., Kano M., Sueishi K. Occlusal force in people in their sixties attending college
for elderly. Bull Tokyo Dent Coll, 2009; 50:135-140
35 Behr M., Driemel O., Mertins V., Gerlach T., Kolbeck C., Rohr N., Reichert T.E., Handel G. Concept for
the treatment of adolescent patients with permanent missing teeth. Oral Maxillofac Surg, 2008; 12:49-60
36 Brahim S.J. Dental implants in children. Oral Maxillofac Surg Clin N Am, 2005; 17:375-381
37 Op Heij D.G., Opdebeeck H., Van Steenberghe D., Quirynen M. Age as compromising factor for implant
insertion. Periodontol 2000, 2003; 33:172-184
38 Behr M., Driemel O., Mertins V., Gerlach T., Kolbeck C., Rohr N., Reichert T.E., Handel G. Concept for
the treatment of adolescent patients with permanent missing teeth. Oral Maxillofac Surg, 2008; 12:49-60
39 Iseri H., Solow B. Continued eruption of maxillary incisors and first molars in girls from 9 to 25 years,
studies by the implant method. Eur J Orthodont, 1996; 18:246-256
40 Behr M., Driemel O., Mertins V., Gerlach T., Kolbeck C., Rohr N., Reichert T.E., Handel G. Concept for
the treatment of adolescent patients with permanent missing teeth. Oral Maxillofac Surg, 2008; 12:49-60
41 Imirzalioglu P., Uckan S., Haydar S.G. Surgical and prosthodontic treatment alternatives for children and
adolescents with ectodermal dysplasia: a clinical report. J Prosthet Dent, 2002; 88:569-572
42 Morgan C., Howe L. The restorative management of hypodontia with implants: I. Overview of alternative
treatment options. Dent Update, 2003; 30:562-568
43 Percinoto C., Vieira A.E., Barbieri C.M., Melhado F.L., Moreira K.S. Use of dental implants in children:
a literature review. Quintessence Int, 2001; 32:381-383
44 Brahim S.J. Dental implants in children. Oral Maxillofacial Surg Clin N Am, 2005; 17:375-381
45 Kramer F.J., Baethge C., Tschernitschek H. Implants in children with ectodermal dysplasia: a case report
and literature review. Clin Oral Impl Res, 2007; 18:140-146
46 Johnson E.L., Roberts M.W., Guckes A.D., Bailey L.J., Phillips C.L., Wrig J.T. Analysis of craniofacial
development in children with hypohidrotic ectodermal dysplasia. Am J of Medical Genetics, 2002;
112:327-334
47 Hogberg G., Lagerheim B., Sennerstam R. The 9-year crisis reflected at a rehabilitation center, at a health
care center and at a child and adolescent psychiatric center. Lakartidningen, 1986; 83:2038-2042
48 Guckes A.D., McCarthy G.R., Brahim J. Use of endosseous implants in a 3-year-old child with
ectodermal dysplasia: case report and 5-year follow up. Pediatr Dent, 1997; 19:282-285
REFERENTIELIJST 69
49 Smith R.A., Vargervik K., Kearns G., Bosch C., Koumjian J. Placement of an endosseous implant in a
growing child with ectodermal dysplasia. Oral Surg Oral Med Oral Pathol, 1993; 75:669-673
50 Kearns G., Sharma A., Perrott D., Schmidt B., Kaban L., Vargervik K. Placement of endosseous implants
in children and adolescents with hereditary ectodermal dysplasia. Oral Surg Oral Med Oral Pathol, 1999;
88:5-10
51 Stanford C.M., Guckes A., Fete M., Srun S., Richter M.K. Perceptions of outcomes of implant therapy in
patients with ectodermal dysplasia syndromes. Int J Prosthodont, 2008; 21:195-200
52 Sweeney I.P., Ferguson J.W., Heggie A.A., Lucas J.O. Treatment outcomes for adolescent ectodermal
dysplasia patients treated with dental implants. Int J Paediatr Dent, 2005; 15:241-248
53 Bergendal B., Ekman A., Nilsson P. Implant failure in young children with ectodermal dysplasia: a
retrospective evaluation of use and outcome of dental implant treatment in children in Sweden. Int J Oral
Maxillofac Implants, 2008; 23:520-524
54 Giannetti L., Diago M.D.A., Vecci F., Consolo U. Mini-implants in growing patients: a case report.
Pediatr Dent, 2010; 32:239-244
55 Artopoulou I.I., Martin J.W., Suchko G.D. Prosthodontic rehabilitation of a 10-year old ectodermal
dysplasia patient using provisional implants. Pediatr Dent, 2009; 31:52-57
56 Nagata M., Nagata S. Mini-implant is effective as a transitional fixation anchorage for transplantation of
teeth. Japan J Cons Dent, 2002; 45:69-73
57 Lew I. The endosseous implant: evaluations and modifications. Dent Clin North Am, 1970; 14:201-213
58 Groenendijk E. Dental Ingenuity 2. Implant treatment using transitional implants. Ned Tijdschr
Tandheelkd, 2003; 110:311-315
59 Ostman P.O., Hellman M., Nilson H., Ericsson I. Provisional implants: a clinical prospective study in 45
patients, from implant placement to delivery of the final bridge. Clin Implant Dent Relat Res, 2004;
6:142-149
60 Krenmair G., Weinländer M., Schmidinger S. Provisional implants for anchoring removable interim
prostheses in edentulous jaws: a clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 2003; 18:582-588
61 Babbush C.A. Provisional implants: surgical and prosthetic aspects. Impl Dent, 2001; 10:113-120
62 Groenendijk E. Dental Ingenuity 2. Implant treatment using transitional implants. Ned Tijdschr
Tandheelkd, 2003; 110:311-315
63 Balkin B.E., Steflik D.E., Naval F. Mini-dental implant insertion with the auto-advance technique for
ongoing applications. J Oral Implantol, 2001; 27:32-37
64 Sendax V.I. Mini-implants as adjuncts for transitional prostheses. Dent Implantol Update, 1996; 7:12-15
REFERENTIELIJST 70
65 Ivanoff C.J., Sennerby L., Johansson C., Rangert B., Lekholm U. Influence of implant diameters on the
integration of screw implants. An experimental study in rabbits. Int J Oral Maxillofac Surg, 1997;
26:141-148
66 Landolt M., Park S.H., Galasso D., Cho S.-C., Elian N., Froum S., Tarnow D.P. Survival Rates of
Transitional Implants Supporting Screw Retained Restorations. Department of Implant Dentistry, New
York University College of Dentistry, 2004; 8th
International Symposium on Periodontics & Restorative
Dentistry, ‘New concepts and optimal dental practice’
67 Kanie T., Nagata M., Ban S. Comparison of the mechanical properties of 2 prosthetic mini-implants.
Implant Dent, 2004; 13:251-256
68 http://www.straumann.nl/undefined.htm/pc_15x_268_tempimplant.pdf
69 http://colleges.ksu.edu.sa/Dentistry/NBUPP/Documents/Nobel%20Biocare%20Manuals/Immediate
%20Provis ional%20Implant.pdf
70 http://www.dentatususa.com/fileadmin/user_upload/PDF/MTI_StepByStep_sm.pdf
71 http://solutions.3m.com
72 Groenendijk E. Dental ingenuity 2. Implant treatment using transitional implants. Ned Tijdschr
Tandheelkd, 2003; 110:311-315
73 Bulard R.A. Mini dental implants: enhancing patient satisfaction and practice income. Dent Today, 2001;
20:82-85
74 Rossein K.D. Retaining and stabilizing dentures with narrow-bodied implants. Dent Today, 2005;
24:100-106
75 Siddiqui A.A., Sosvicka M., Goetz M. Use of mini implants for replacement and immediate loading of
two single-tooth restorations: a clinical case report. J Oral Implantol, 2006; 32:82-86
76 Balkin B.E., Steflik D.E., Naval F. Mini-dental implant insertion with the auto-advance technique for
ongoing applications. J Oral Implantol, 2001; 27:32-37
77 Simon H., Caputo A.A. Removal torque of immediately loaded transitional endosseous implants in
human subjects. Int J Oral Maxillofac Implants, 2002; 17:839-845
78 Froum S.J., Simon H., Cho S.C., Elian N., Rohrer M.D., Tarnow D.P. Histologic evaluation of bone-
implant contact of immediately loaded transitional implants after 6 to 27 months. Int J Oral Maxillofac
Implants, 2005; 20:54-60
79 Ravasini T., Ravasini F. Utilizzo di “mini-dental-implant” come pilastro per overdenture in pazienti della
terza èta. Ital Oral Surg, 2004; 5:1-6
80 Shatkin T.E., Shatkin S., Oppenheimer A.J., Oppenheimer B.D. A simplified approach to implant
dentistry with mini dental implants. Alpha Omegan, 2003; 96:7-15
REFERENTIELIJST 71
81 Ahn M.R., An K.M., Choi J.H., Sohn D.S. Immediate loading with mini dental implants in the fully
edentulous mandible. Implant Dent, 2004; 13:367-372
82 Mazor Z., Steigmann M., Leshem R., Peleg M. Mini-implants to reconstruct missing teeth in severe ridge
deficiency and small interdental space: a 5-year case series. Implant Dent, 2004; 13:336-341
83 Bulard R.A., Vance J.B. Multi-clinic evaluation using mini-dental implants for long-term denture
stabilization: a preliminary biometric evaluation. Compend Contin Educ Dent, 2005; 26:892-897
84 Griffitts T.M., Collins C.P., Collins P.C., Wash S. Mini dental implants: an adjunct for retention,
stability, and comfort for the edentulous patient. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod,
2005; 100:81-84
85 Shatkin T.E., Shatkin S., Oppenheimer B.D., Oppenheimer A.J. Mini dental implants for long-term fixed
and removable prosthetics: a retrospective analysis of 2514 implants placed over a five-year period.
Compent Contin Educ Dent, 2007; 28:92-101
86 Shatkin T.E., Shatkin S., Oppenheimer A.J., Oppenheimer B.D. A simplified approach to implant
dentistry with mini dental implants. Alpha Omegan, 2003; 96:7-15
87 Ahn M.R., An K.M., Choi J.H., Sohn D.S. Immediate loading with mini dental implants in the fully
edentulous mandible. Implant Dent, 2004; 13:367-372
88 Mazor Z., Steigmann M., Leshem R., Peleg M. Mini-implants to reconstruct missing teeth in severe ridge
deficiency and small interdental space: a 5-year case series. Implant Dent, 2004; 13:336-341
89 Bulard R.A., Vance J.B. Multi-clinic evaluation using mini-dental implants for long-term denture
stabilization: a preliminary biometric evaluation. Compend Contin Educ Dent, 2005; 26:892-897
90 Griffitts T.M., Collins C.P., Collins P.C., Wash S. Mini dental implants: an adjunct for retention,
stability, and comfort for the edentulous patient. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod,
2005; 100:81-84
91 Shatkin T.E., Shatkin S., Oppenheimer B.D., Oppenheimer A.J. Mini dental implants for long-term fixed
and removable prosthetics: a retrospective analysis of 2514 implants placed over a five-year period.
Compent Contin Educ Dent, 2007; 28:92-101
92 LaBarre E.E., Ahlstrom R.H., Noble R.H. Narrow diameter implants for mandibular denture retention.
J Calif Dent Assoc, 2008; 36:283-286
93 Astrand P., Engquist B., Dahlgren S., Grondahl K., Engquist E., Feldman H. Astra Tech and Branemark
system implants: a 5-year prospective study of marginal bone reactions. Clin Oral Implants Res, 2004;
15:413-420
94 Comfort M.B., Chu F.C.S., Chai J., Wat P.Y.P., Chow T.W. A 5-year prospective study on small
diameter screw-shaped oral implants. J Oral Rehabil, 2005; 32:341-345
REFERENTIELIJST 72
95 Rossein K.D. Retaining and stabilizing dentures with narrow-bodied implants. Dent Today, 2005;
24:100-106
96 Flanagan D. Implant-supported fixed prosthetic treatment using very small-diameter implants: a case
report. J Oral Implantol, 2006; 32:34-37
97 Christensen G.J. The mini-implant has arrived. J Am Dent Assoc, 2006; 137:387-390
98 Flanagan D. Fixed partial dentures and crowns supported by very small diameter dental implants in
compromised sites. Implant Dent, 2008; 17:182-191
99 Christensen G.J. Critical appraisal. Mini implants: good or bad for long-term service. J Esthet Restor
Dent, 2008; 20:343-348
100 Albrektsson T., Gottlow J., Meirelles L., Ostman P.-L., Rocci A., Sennerby L. Survival of NobelDirect
implants – an analysis of 550 consecutively placed implants at 18 different clinical centers. Clin Implant
Dent Relat Res, 2007; 9:65-70
101 Jones F.H. Teeth and bones: applications of surface science to dental materials and related biomaterials.
Surf Sci Rep, 2001; 42:75-205
102 Lopez M.F., Jimenez J.A., Gutierrez A. The corrosion study of surface modified vanadium free titanium
alloys. Electrochim Acta, 2003; 48:1395-1401
103 Okazaki Y., Rao S., Ito Y., Tateishi T. Corrosion resistance, mechanical properties, corrosion fatigue
strength and cytocompatibility of new Ti alloys without Al and V. Biomaterials, 1998; 19:1197
104 Raman V., Tamilselvi S., Nanjundan S., Rajendran N. Electrochemical Behaviour of Titanium and
Titanium Alloy in Artificial Saliva. Trends Biomater Artif Organs, 2005; 18:137-140
105 Babbush C.A. Provisional implants: surgical and prosthetic aspects. Impl Dent, 2001; 10:113-120
106 Sendax V.I. Mini-implants as adjuncts for transitional prostheses. Dent Implantol Update, 1996; 7:12-15
107 Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants.
Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
108 Landolt M., Park S.H., Galasso D., Cho S.-C., Elian N., Froum S., Tarnow D.P. Survival Rates of
Transitional Implants Supporting Screw Retained Restorations. Department of Implant Dentistry, New
York University College of Dentistry, 2004; 8th
International Symposium on Periodontics & Restorative
Dentistry, ‘New concepts and optimal dental practice’
109 Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants.
Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
110 Poitras Y., Benko Y. Implantology: transitional implants: a solution for patient satisfaction. Oral Health
J, 2001; 8:25-46
REFERENTIELIJST 73
111 Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants.
Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
112 Babbush C.A. Provisional implants: surgical and prosthetic aspects. Impl Dent, 2001; 10:113-120
113 El Askary A.E.S., Shawkat A. Provisionalisation in aesthetic implant dentistry. Int Mag Oral Implantol,
2003; 4:8-13
114 Schuppan K. Immediate provisional implant therapy. Global Forum, Nobel Biocare International
Newsletter, 2000; 13:7
115 Landolt M., Park S.H., Galasso D., Cho S.-C., Elian N., Froum S., Tarnow D.P. Survival Rates of
Transitional Implants Supporting Screw Retained Restorations. Department of Implant Dentistry, New
York University College of Dentistry, 2004; 8th
International Symposium on Periodontics & Restorative
Dentistry, ‘New concepts and optimal dental practice’
116 Uit: „Immediate Provisional Implant Clinical Procedure & Product Catalog‟, Nobel Biocare, Göteborg,
Zweden, 2005
117 Allum S.R., Tomlinson R.A., Joshi R. The impact of loads on standard diameter, small diameter and mini
implants: a comparative laboratory study. Clin Oral Implants Res, 2008; 19:553-559
118 De casussen werden bekomen via Dr. Lieven Barbier. Dr. Barbier is in 1989 afgestudeerd als licentiaat in
de Tandheelkunde aan de KUL. Hij is sinds 1993 Specialist in de Prothetische Tandheelkunde. In 1995
behaalde hij zijn doctoraat in de Medische Wetenschappen en hij werkte van 1994 tot 2000 deeltijds als
wetenschappelijk medewerker aan de afdeling Prothetische Tandheelkunde. Momenteel is hij
medeverantwoordelijk voor de opleiding in de Prothetische Tandheelkunde in het Stagecentrum
Tandheelkunde van het AZ Sint-Jan te Brugge. Hij heeft een privé-praktijk in Brugge en is bestuurslid bij
het LUTV en bij het PUC in West-Vlaanderen. Tevens is hij voorzitter van de VAPR (Vereniging
Assistenten Prothetische en Restauratieve tandheelkunde KUL).
119 Sendax V.I. Mini-implants as adjuncts for transitional prostheses. Dent Implantol Update, 1996; 7:12-15
120 Okhubo C., Sato J., Hosoi T., Kurtz K.S. O-ring attachments for transitional implant-retained
overdentures. J Prosthet Dent, 2004; 91:195-197
121 Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants.
Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
122 Froum S., Emtiaz S., Bloom M.J., Scolnick J., Tarnow D.P. The use of transitional implants for
immediate fixed temporary prostheses in case(s) of implant restorations. Pract Periodontics Aesthet Dent,
1998; 10:737-748
123 Nagata M., Nagaoka S., Mukunoki O. The efficacy of modular transitional implants placed
simultaneously with implant fixtures. Compend Contin Educ Dent, 1999; 20:39-46
124 Simon H., Caputo A.A. Removal torque of immediately loaded transitional endosseous implants in
human subjects. Int J Oral Maxillofac Implants, 2002; 17:839-845
REFERENTIELIJST 74
125 Proussaefs P. Histologic evaluation of an immediately loaded titanium provisional implant retrieved after
functioning for 18 months: a clinical report. J Prosthet Dent, 2003; 89:331-334
126 Ostman P.O., Hellman M., Nilson H., Ericsson I. Provisional implants: a clinical prospective study in 45
patients, from implant placement to delivery of the final bridge. Clin Implant Dent Relat Res, 2004;
6:142-149
127 Lee J.-H., Frias V., Lee K.-W. Use of an immediate provisional implant to support a full-arch restoration:
a clinical report. J Prosthodont, 2005; 14:127-130
128 Krenmair G., Krainhöfner M., Weinländer M., Piehslinger E. Provisional implants for immediate
restoration of partially edentulous jaws: a clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 2008; 23:717-
725
129 Froum S., Emtiaz S., Bloom M.J., Scolnick J., Tarnow D.P. The use of transitional implants for
immediate fixed temporary prostheses in case(s) of implant restorations. Pract Periodontics Aesthet Dent,
1998; 10:737-748
130 Bichacho N., Landsberg C., Rohrer M., Davidovich Y. Immediate fixed transitional restoration in implant
therapy. Pract Periodont Aesthet Dent, 1999; 11:45-51
131 El Attar M.S., El Shazly D., Osman S., El Domiati S., Salloum M.G. Study of the effect of using mini-
transitional implants as temporary abutments in implant overdenture cases. Implant Dent, 1999; 8:152-
158
132 Babbush C.A. Provisional implants: surgical and prosthetic aspects. Impl Dent, 2001; 10:113-120
133 Rossein K.D., Boris F. Stabilizing a full denture with transitional implant-supported splint. Contemp Esth
Rest Dent, 2001; 5:68-76
134 Simon H., Caputo A.A. Removal torque of immediately loaded transitional endosseous implants in
human subjects. Int J Oral Maxillofac Implants, 2002; 17:839-845
135 Ravasini T., Marinello C.P. Immediate provisional implants as abutments for an overdenture in the
mandibular edentulous jaw: case presentation. Pract Proced Aesthet Dent, 2002; 14:673-678
136 Ostman P.O., Hellman M., Nilson H., Ericsson I. Provisional implants: a clinical prospective study in 45
patients, from implant placement to delivery of the final bridge. Clin Implant Dent Relat Res, 2004;
6:142-149
137 Ahn M.R., An K.M., Choi J.H., Sohn D.S. Immediate loading with mini dental implants in the fully
edentulous mandible. Implant Dent, 2004; 13:367-372
138 Ostman P.O., Hellman M., Nilson H., Ericsson I. Provisional implants: a clinical prospective study in 45
patients, from implant placement to delivery of the final bridge. Clin Implant Dent Relat Res, 2004;
6:142-149
REFERENTIELIJST 75
139 Bohsali K., Simon H., Kan J.Y., Redd M. Modular transitional implants to support the interim maxillary
overdenture. Compend Contin Educ Dent, 1999; 20:975-984
140 Krenmair G., Weinländer M., Schmidinger S. Provisional implants for anchoring removable interim
prostheses in edentulous jaws: a clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 2003; 18:582-588
141 Leshem D., Mazor Z., Leshem R., Rosen D. A simple technique for fabrication of immediate interim
removable prosthesis supported by transitional implants. Implant Dent, 2003; 121:227-231
142 Krenmair G., Fürhauser R., Weinländer M., Piehslinger E. Maxillary interim overdentures retained by
splinted or unsplinted provisional implants. Int J Prosthodont, 2005; 18:195-200
143 Dr. Calix De Clercq is in 1976 afgestudeerd als dokter in de geneeskunde en in 1976 als licentiaat in de
tandheelkunde aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Hij volgde een specialisatieopleiding in Aken (D)
en in Leuven en behaalde in 1979 zijn erkenning als stomatoloog. Sinds 1980 is hij staflid aan de afdeling
„Mond-, Kaak- en Aangezichtschirurgie‟ van het AZ Sint-Jan te Brugge. In 1990 behaalde hij zijn
getuigschrift van bijzondere bevoegdheid in de Orale en Maxillofaciale heelkunde. Van 1992 tot 2003
was hij academisch consulent aan het UZ te Gent in de Dienst „Stomatologie en Maxillo-faciale
Chirurgie. In 1996 werd hij „Fellow of the European Board of Oro-Maxillo-Facial Surgery‟ (Zürich).
Sinds 1999 is hij stagemeester MKA en sinds 2001 diensthoofd van de afdeling „Mond-, Kaak-en
Aangezichtschirurgie‟ van het AZ Sint-Jan te Brugge. Daarnaast is hij voorzitter van de Nederlandstalige
erkenningscommissie MKA en sinds 1 januari 2010 bijzonder gastdocent aan de KUL.
144 Poitras Y., Benko Y. Transitional implants: a solution for patient satisfaction. Oral Health J, 2001 ;
91:25-44
145 Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants.
Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
146 Petrungaro P.S. Reconstruction of severely resorbed atrophic maxillae and management with transitional
implants. Implant Dent, 2000; 9:271-277
147 Babbush C.A. Provisional implants: surgical and prosthetic aspects. Impl Dent, 2001; 10:113-120
148 Krenmair G., Weinländer M., Schmidinger S. Provisional implants for anchoring removable interim
prostheses in edentulous jaws: a clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 2003; 18:582-588
149 Groenendijk E. Dental ingenuity 2. Implant treatment using transitional implants. Ned Tijdschr
Tandheelkd, 2003; 110:311-315
150 Ahn M.R., An K.M., Choi J.H., Sohn D.S. Immediate loading with mini dental implants in the fully
edentulous mandible. Implant Dent, 2004; 13:367-372
151 Krenmair G., Fürhauser R., Weinländer M., Piehslinger E. Maxillary interim overdentures retained by
splinted or unsplinted provisional implants. Int J Prosthodont, 2005; 18:195-200
REFERENTIELIJST 76
152 Iezzi G., Fiera E., Scarano A., Pecora G., Piattelli A. Histologic evaluation of a provisional implant
retrieved from man 7 months after placement in a sinus augmented with calcium sulphate: a case report.
J Oral Implantol, 2007; 33:89-95
153 Krenmair G., Krainhöfner M., Weinländer M., Piehslinger E. Provisional implants for immediate
restoration of partially edentulous jaws: a clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 2008; 23:717-
725
154 Dr. Johan Abeloos is afgestudeerd als dokter in de geneeskunde in 1983 en voltooide zijn opleiding
tandheelkunde in 1986 aan de KUL. Vervolgens volgde hij een opleiding tot Mond-, Kaak en
Aangezichtschirurg aan de KUL, Universität Freiburg (D), AZ Sint-Jan Brugge, Children‟s Hospital
Boston (VS) en Lausanne (CH). Momenteel is hij staflid op de dienst MKA in het AZ Sint-Jan te Brugge
– Oostende AV. Hij is lid van de Medische Raad van het AZ Sint-Jan. Hij is „Fellow van de European
Board of Oral and Maxillofacial Surgery‟ en tevens coördinator van het multidisciplinair oncologisch
centrum hoofd en hals. Daarnaast is hij reviewer van het International Journal of Maxillofacial Surgery
voor items van reconstructieve chirurgische aard.
155 Keller G.W. Temporarily replacing congenitally missing maxillary lateral incisors in teenagers using
transitional implants. Implant News&Views, 2001; 3:1-4
156 Güler N., Cildir S., Iseri U., Sandalli N., Dilek O. Hypohidrotic ectodermal dysplasia with bilateral
impacted teeth at the coronoid process: a case rehabilitated with mini dental implants. Oral Surg Oral
Med Oral Pathol Oral Radiol Endod, 2005; 99:34-38
157 Mass E., Oelgiesser D., Tal H. Transitional implants in a patient with Williams-Beuren syndrome: a
4-year follow-up. Spec Care Dentist, 2007; 27:112-116
158 Artopoulou I.I., Martin J.W., Suchko G.D. Prosthodontic rehabilitation of a 10-year old ectodermal
dysplasia patient using provisional implants. Pediatr Dent, 2009; 31:52-57
159 Groenendijk E. Dental ingenuity 2. Implant treatment using transitional implants. Ned Tijdschr
Tandheelkd, 2003; 110:311-315
160 Spitler N.S. Rescuing bridges in trouble. Implant News&Views, 2002; 4:3-5,10
161 Simon H. Use of transitional implants to support a surgical guide: enhancing the accuracy of implant
placement. J Prosthet Dent, 2002; 87:229-32
162 Sicilia A., Enrile F.J., Buitrago P., Zubizarreta J. Evaluation of the precision obtained with a fixed
surgical template in the placement of implants for rehabilitation of the completely edentulous maxilla: a
clinical report. Int J Oral Maxillofac Implants, 2000; 15:272-277
163 Aalam A.A., Reshad M., Chee W.W., Nowzari H. Surgical template stabilization with transitional
implants in the treatment of the edentulous mandible: a technical note. Int J Oral Maxillofac Implants,
2005; 20:462-465
164 Wu A.Y., Chee W. Use of 3 transitional implants as stabilization aid for predictable immediate loading of
implants in the edentulous mandible. Quintessence Int, 2006; 37:627-631
REFERENTIELIJST 77
165 Yeh S., Monaco E.A., Buhite R.J. Using transitional implants as fixation screws to stabilize a surgifcal
template for accurate implant placement: a clinical report. J Prosthet Dent, 2006; 93:509-513
166 Ordonez A., Eastmond V. Mini-dental implants – they‟re here to stay. Postgraduate Dentist Carribean,
2006; 3:7-12
167 Ordonez A., Eastmond V. Mini-dental implants – they‟re here to stay. Postgraduate Dentist Carribean,
2006; 3:7-12
168 Adell R., Lekholm U., Rockler B., Brånemark P.-I. A 15-year study of osseointegrated implants in the
treatment of the edentulous jaw. Int J Oral Surg, 1981; 10:387-416
169 Brånemark P.-I., Zarb G.A., Albrektsson T. Tissue-integrated prostheses: osseointegration in clinical
dentistry. Quintessence, 1985; 11:211-232
170 Adell R., Eriksson B., Lekholm U., Brånemark P.-I., Jemt T. Long-term follow-up study of
osseointegrated implants in the treatment of totally edentulous jaws. Int J Oral Maxillofac Implants,
1990; 5:347-359
171 Brånemark P.I. Osseointegration and its experimental background. J Prosthet Dent, 1983; 50:399-410
172 Adell R., Lekholm U., Brånemark P.-I. Surgical procedures. In: Brånemark P.-I., Zarb G.A., Albrektsson
T. Tissue-integrated prostheses: osseointegration in clinical dentistry. Quintessence, 1985; 11:211-232
173 Naert I., van Steenberghe D., „Prognostische factoren voor een duurzaam resultaat van implantaat-
gedragen overkappingsprothesen‟ In: Kalk W., van Waas M.A.J., van Os J.H., Postema N., De volledige
gebitsprothese in woord en beeld, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 2001, blz. 323
174 Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants.
Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
175 Froum S., Emtiaz S., Bloom M.J., Scolnick J., Tarnow D.P. The use of transitional implants for
immediate fixed temporary prostheses in cases of implant restorations. Pract Periodontics Aesthet Dent,
1998; 10:737-748.
176 Javed F., Romanos G.E. The role of primary stability for successful immediate loading of dental
implants. A literature review. J Dent, 2010; 38:612-620
177 Ledermann P.D. Das TPS-schraubeimplantat nach siebenjähriger anwendung. Quintessence, 1984;
30:1-11
178 Babbush C.A., Kent J., Misiek D. Titanium plasma-sprayed (TPS) screw implants for the reconstruction
of the edentulous mandible. J Oral Maxillofac Surg, 1986; 44:274-282
179 Balshi T.J., Wolfinger G.J. A new protocol for immediate functional loading of dental implants. Dent
Today, 2000; 20:60-65
REFERENTIELIJST 78
180 Guirado J.L.C., Yuguero R.S., Perez V.F., Pelluz A.M. Immediate anterior implant placement and early
loading by provisional acrylic crowns: a prospective study after a one-year follow-up period. J Ir Dent
Assoc, 2002; 48:43-49
181 Degidi M., Scarano A., Petrone G., Piatelli A. Histologic analysis of clinically retrieved immediately
loaded titanium implants: a report of 11 cases. Clin Implant Dent Relat Res, 2003; 5:89-93
182 Derbabian K., Simonian K. Immediate loading of dental implants: overview and rationale. J Calif Dent
Assoc, 2005; 33:337-341
183 Javed F., Romanos G.E. The role of primary stability for successful immediate loading of dental
implants. A literature review. J Dent, 2010; 38:612-620
184 Baig M.R., Rajan G. Immediate placement and loading of implants in anterior maxilla using an altered
screw-retained implant fixed prosthesis. Indian J Dent Res, 2010; 21:311-313
185 Cooper L., Felton D., Kugelberg C. A multicenter 12 month evaluation of single-tooth implants
restorations 3 weeks after 1 stage surgery. Int J Oral Maxillofac Implants, 2001; 16:182-192
186 Brochu J., Anderson J., Zarb G. The influence of early loading on bony crest height and stability: a pilot
study. Int J Prosthodont, 2005; 18:506-512
187 Fazel A., Aalai S., Rismanchian M. Effect of macro-design of immediately loaded implants on
micromotion and stress distribution in surrounding bone using finite element analysis. Implant Dent,
2009; 18:345-352
188 Romanos G., Froum S., Hery C., Cho S.C., Tarnow D. Survival rate of immediately vs delayed loaded
implants: analysis of the current literature. J Oral Implantol, 2010; 36:315-324
189 Landolt M., Park S.H., Galasso D., Cho S.-C., Elian N., Froum S., Tarnow D.P. Survival Rates of
Transitional Implants Supporting Screw Retained Restorations. Department of Implant Dentistry, New
York University College of Dentistry, 2004; 8th
International Symposium on Periodontics & Restorative
Dentistry, ‘New concepts and optimal dental practice’
190 Kacer C.M., Dyer J.D., Kraut R.A. Immediate loading of dental implants in the anterior and posterior
mandible: a retrospective study of 120 cases. J Oral Maxillofac Surg, 2010; 68:2861-2867
191 De Bruyn H., Van de Velde T., Collaert B. Immediate functional loading of TiOblast dental implants in
full-arch edentulous mandibles: a 3-year prospective study. Clin Oral Implants Res, 2008; 19:717-723
192 Kacer C.M., Dyer J.D., Kraut R.A. Immediate loading of dental implants in the anterior and posterior
mandible: a retrospective study of 120 cases. J Oral Maxillofac Surg, 2010; 68:2861-2867
193 Jemt T., Chai J., Harnett J., Heath M.R., Hutton J.E., Johns R.B. A 5-year prospective multicenter follow-
up report on overdentures supported by osseointegrated implants. Int J Oral Maxillofac Implants, 1996;
11:291-298
REFERENTIELIJST 79
194 Chung S., McCullagh A., Irinakis T. Immediate loading in the maxillary arch. Evidence based guidelines
to improve success rates. A review. J Oral Implantol 2010, Epub ahead of print
195 Van de Velde T., Sennerby L., De Bruyn H. The clinical and radiographic outcome of implants placed in
the posterior maxilla with a guided flapless approach and immediately restored with a provisional
rehabilitation: a randomized clinical trial. Clin Oral Implants Res, 2010; 21:1223-1233
196 Mijiritsky E., Mardinger O., Mazor Z., Chaushu G. Immediate provisionalization of single-tooth implants
in fresh-extraction sites at the maxillary esthetic zone: up to 6-years of follow-up. Implant Dent, 2009;
18:326-333
197 Van de Velde T., Sennerby L., De Bruyn H. The clinical and radiographic outcome of implants placed in
the posterior maxilla with a guided flapless approach and immediately restored with a provisional
rehabilitation: a randomized clinical trial. Clin Oral Implants Res, 2010; 21:1223-1233
198 Collaert B., De Bruyn H. Immediate functional loading of TiOblast dental implants in full-arch
edentulous maxillae: a 3-year prospective study. Clin Oral Implants Res, 2008; 19:1254-1260
199 Bahat O., Sullivan R.M. Parameters for successful implant integration revisited Part II: Algorithm for
immediate loading Diagnostic factors. Clin Implant Dent Relat Res, 2010; 12:13-22
200 Jovanovic S.A., Spiekermann H., Rizhter E.J. Bone regeneration on implants with dehisced defect sites: a
clinical study. Int J Oral Maxillofac Implants, 1992; 7:233-245
201 Nevins M., Mellonig J.T. The advantages of localized ridge augmentation prior to implant placement: a
staged event. Int J Periodontics Restorative Dent, 1994;14:96-111
202 Petrungaro P.S. Fixed temporization and bone-augmented ridge stabilization with transitional implants.
Pract Periodontics Aesthet Dent, 1997; 9:1071-1080
203 Petrungaro P.S. Reconstruction of severely resorbed atrophic maxillae and management with transitional
implants. Implant Dent, 2000; 9:271-277
204 Brugnami F., Then P., Moroi H., Kabani S., Leone C. GBR in human extraction sockets and ridge defects
prior to implant placement: clinical results and histologic evidence of osteoblastic activities in DFDBA.
Int J Period Rest Dent, 1999; 19:259-267
205 Jemt T., Lekholm U. Measurement of buccal tissue volumes at single-implant restorations after local
bone grafting in maxillas: a 3-year clinical prospective study case series. Clin Impl Dent, 2003; 5:63-81
206 Maiorana C., Beretta M., Salina S., Santoro F. Reduction of autogenous bone graft resorption by means
of BioOss coverage: a prospective study. Int J Period Rest Dent, 2005; 25:19-25
207 Jemt T., Lekholm U. Single implants and buccal bone grafts in the anterior maxilla. Clin Impl Dent,
2005; 7:127-135
208 Lee C.Y. Immediate load protocol for anterior maxilla with cortical bone from mandibular ramus. Impl
Dent, 2006; 15:153-159
REFERENTIELIJST 80
209 Mazor Z., Steigmann M., Leshem R., Peleg M. Mini-implants to reconstruct missing teeth in severe ridge
deficiency and small interdental space: a 5-year case series. Implant Dent, 2004; 13:336-341
210 Shatkin T.E., Shatkin S., Oppenheimer B.D., Oppenheimer A.J. Mini dental implants for long-term fixed
and removable prosthetics: a retrospective analysis of 2514 implants placed over a five-year period.
Compend Contin Educ Dent, 2007; 28:92-101
211 Ahn M.R., An K.M., Choi J.H., Sohn D.S. Immediate loading with mini dental implants in the fully
edentulous mandible. Implant Dent, 2004; 13:367-372
212 Bulard R.A., Vance J.B. Multi-clinic evaluation using mini-dental implants for long-term denture
stabilization: a preliminary biometric evaluation. Compend Contin Educ Dent, 2005; 26:892-897
213 Ravasini T., Ravasini F. Utilizzo di “mini-dental-implant” come pilastro per overdenture in pazienti della
terza èta. Ital Oral Surg, 2004; 5:1-6
214 Sussman H.I., Goodridge O.F. Use of SIG device to accurately place permanent miniature dental
implants to retain mandibular overdenture: a case report. N Y State Dent J, 2006; 72:34-38
215 Okhubo C., Kobayashi M., Suzuki Y., Sato J., Hosoi T., Kurtz K.S. Evaluation of transitional implant
stabilized overdentures: a case series report. J Oral Rehab, 2006; 33:416-422
216 Cho S.C., Froum S., Tai C.H., Cho Y.S., Elian N., Tarnow D.P. Immediate loading of narrow-diameter
implants with overdentures in severely atrophic mandibles. Pract Proced Aesthet Dent, 2007; 19:167-174
217 LaBarre E.E., Ahlstrom R.H., Noble R.H. Narrow diameter implants for mandibular denture retention.
J Calif Dent Assoc, 2008; 36:283-286
218 Ertugrul H.Z., Pipko D.J. Measuring mobility of 2 dental implant fixtures of different configurations: an
in vitro study. Implant Dent, 2005; 15:290-297
219 Jefferies S.R., Boston D.W., Damrow M.P., Galbraith C.T. Comparison of detachment forces of two
implant overdenture attachment types: effect of detachment speed. Am J Dent, 2008; 21:244-250
220 Christensen G.J. The mini-implant has arrived. J Am Dent Assoc, 2006; 137:387-390
221 Misch C.E. Short dental implants: a literature review and rationale for use. Dent Today, 2005; 24:64-68
222 Behr M., Driemel O., Mertins V., Gerlach T., Kolbeck C., Rohr N., Reichert T.E., Handel G. Concept for
the treatment of adolescent patients with permanent missing teeth. Oral Maxillofac Surg, 2008; 12:49-60
223 Percinoto C., Vieira A.E., Barbieri C.M., Melhado F.L., Moreira K.S. Use of dental implants in children:
a literature review. Quintessence Int, 2001; 32:381-383
224 Stanford C.M., Guckes A., Fete M., Srun S., Richter M.K. Perceptions of outcomes of implant therapy in
patients with ectodermal dysplasia syndromes. Int J Prosthodont, 2008; 21:195-200
REFERENTIELIJST 81
225 Sweeney P., Ferguson J.W., Heggie A.A., Lucas J.O. Treatment outcomes for adolescent ectodermal
dysplasia patients treated with dental implants. Int J Paediatric Dent, 2005; 15:241-248
226 Bergendal B., Ekman K., Nilsson P. Implant failure in young children with ectodermal dysplasia: a
retrospective evaluation of use and outcome of dental implant treatment in children in Sweden. Int J Oral
Maxillofac Implants, 2008; 23:520-524
227 Battistuzzi P.G.F.C.M., Käyser A.F., Keltjens H.M.A.M., Plasmans P.J.J.M., De partiële prothese:
uitgangspunten bij de diagnostiek en de behandeling van het gemutileerde gebit, Houten, Bohn Stafleu
van Loghum, 1992, blz. 71-72
228 Behr M., Driemel O., Mertins V., Gerlach T., Kolbeck C., Rohr N., Reichert T.E., Handel G. Concept for
the treatment of adolescent patients with permanent missing teeth. Oral Maxillofac Surg, 2008; 12:49-60
229 Imirzalioglu P., Uckan S., Haydar S.G. Surgical and prosthodontic treatment alternatives for children and
adolescents with ectodermal dysplasia: a clinical report. J Prosthet Dent, 2002; 88:569-572
230 Morgan C., Howe L. The restorative management of hypodontia with implants: I. Overview of alternative
treatment options. Dent Update, 2003; 30:562-568
231 Kleinman M., Mazor Z., Rossein K. Emergency intraoral repairs with narrow-bodied implants. Inside
Dent, 2006; 1:70-74
232 Albrektsson T., Jacobsson M. Bone-metal interface in osseointegration. J Prosthet Dent, 1987;
57:597-607
233 Froum S., Emtiaz S., Bloom M., Scolnick J., Tarnow D. The use of transitional implants for immediate
fixed temporary prostheses in cases of implant restorations. Pract Periodontics Aesthet Dent, 1998;
10:737-746
234 Tarnow D., Froum S. A case report and histology of MTI modular transitional implant. NYU School of
Dentistry, 1996 Abstract
235 Froum S., Simon H., Cho C.S., Elian N., Rohrer M.D., Tarnow D.P. Histologic evaluation of bone-
implant contact of immediately loaded transitional implants after 6 to 27 months. Int J Oral Maxillofac
Implants, 2005; 20:54-60
236 Iezzi G., Fiera E., Scarano A., Pecora G., Piattelli A. Histologic evaluation of a provisional implant
retrieved from man 7 months after placement in a sinus augmented with calcium sulphate: a case report.
J Oral Implantol, 2007; 33:89-95
237 Nagata M., Nagaoka S., Mukunoki O. The efficacy of modular transitional implants placed
simultaneously with implant fixtures. Compend Contin Educ Dent, 1999; 20:39-46
238 Simon H., Caputo A.A. Removal torque of immediately loaded transitional endosseous implants in
human subjects. Int J Oral Maxillofac Implants, 2002; 17:839-845
REFERENTIELIJST 82
239 Steflik D.E., Lake F.T., Sisk A.L. A comparative investigation in dogs: 2-year morphometric results of
the dental implant-bone interface. Int J Oral Maxillofac Implants, 1996; 11:15-25
240 Ledermann P.D., Schenk R.K., Buser D. Long-lasting osseointegration of immediately loaded, bar-
connected TPS screws after 12 years of function: a histologic case report of a 95-year-old patient.
Int J Periodontics Restorative Dent, 1998; 18:552-563
241 Boshali K., Simon H., Kan J.Y., Redd M. Modular transitional implants to support the interim maxillary
overdenture. Compend Contin Educ Dent, 1999; 20:975-984
242 Zubery Y., Bichacho N., Moses O., Tal H. Immediate loading of modular transitional implants; a
histologic and histomorphometric study in dogs. Int J Periodontics Restorative Dent, 1999; 19:343-353
243 Proussaefs P. Histologic evaluation of an immediately loaded titanium provisional implant retrieved after
functioning for 18 months: a clinical report. J Prosthet Dent, 2003; 89:331-334
244 Ottoni C.E.C., Chopard R.P. Histomorphometric evaluation of new bone formation in diabetic rats
submitted to insertion of temporary implants. Braz Dent J, 2004; 15:87-92
245 Froum S., Simon H., Cho C.S., Elian N., Rohrer M.D., Tarnow D.P. Histologic evaluation of bone-
implant contact of immediately loaded transitional implants after 6 to 27 months. Int J Oral Maxillofac
Implants, 2005; 20:54-60
246 Iezzi G., Fiera E., Scarano A., Pecora G., Piattelli A. Histologic evaluation of a provisional implant
retrieved from man 7 months after placement in a sinus augmented with calcium sulphate: a case report.
J Oral Implantol, 2007; 33:89-95
247 Albrektsson T., Zarb G., Worthington P., Eriksson A.R. The long-term efficacy of currently used dental
implants: a review and proposed criteria of success. Int J Oral Maxillofac Implants, 1986; 1:11-25
248 Prof. Dr. G. Theuniers studeerde aan de KUL en behaalde zijn doctoraat in de tandheelkunde in 1984.
Sinds 1985 was zijn hoofdopdracht het theoretisch en klinisch onderwijs in de prothetodontie. Na vele
jaren de kliniek prothese te hebben geleid aan de KUL werd hij voltijds benoemd aan de UGent en werd
hij afdelingshoofd van de afdeling „Prothetische tandheelkunde‟. Hij was reeds gastprofessor bij de
vakgroep tandheelkunde sedert 2002 en is tevens gastprofessor in Monastir (Tunesië).
top related