normblad: de indicatoren van de ict-tool onderzoek door ......in groep 1 en 2 werken veel scholen...
Post on 12-Aug-2020
3 Views
Preview:
TRANSCRIPT
Normblad Pagina 1 van 37
NORMBLAD: De indicatoren van de ict-tool Onderzoek door VVE-coach Versie 10 oktober 2016 Een VVE-coach is een (interne) begeleider, die zich specifiek richt op ondersteuning van Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE). De VVE-coach beoordeelt de kwaliteit van werken van leidsters en coacht leidsters in het verhogen van hun kwaliteit. (Onder ‘leidster’ wordt zowel pedagogisch medewerker van een kinderdagverblijf, de peuterleidster, als de leerkracht of onderwijsassistent in groep 1 en 2 verstaan.) De VVE-coach kan werken met de VVEcoach-tool: dat is de internetapplicatie www.coachVVE.nl. Op deze site staat op de startpagina een korte handleiding over hoe je met de VVEcoach-tool kan werken. Via de knop ‘Oefenen’ kan iedereen gratis oefenen met de VVEcoach-tool.
Deze werkinstructie beschrijft de inhoud van de ICT-tool VVE-coach. De inhoud is gebaseerd op het VVE-kwaliteitskader van de Inspectie van het Onderwijs en bestaat uit zes domeinen. Ieder domein is inhoudelijk toegelicht en op basis van een aangegeven norm kunnen de VVE-coaches de kwaliteit van het werk van de leidsters beoordelen. Daarbij is in domein 8 en 9 aangegeven hoe de leidster en de VVE-coach om kan gaan met de geconstateerde ontwikkelpunten. 1. Administratieve gegevens De zes domeinen zijn gericht op: 2. Observatie-instrumenten en toetsen 3. Werken met de hele groep 4. Werken met de kleine groep 5. Werken met risicokinderen 6. Werken aan de ouderbetrokkenheid 7. De kwaliteitszorg
8. Ontwikkelactiviteiten voor de leidster 9. Feedback van de leidster(s) aan de VVE-coach Deze werkinstructie bevat per elk van de zes domeinen de aspecten, de indicatoren en de normering per indicator en een toelichting:
Bij elke indicator staat de criteria om tot de beoordeling ‘voldoende’ (= ‘3’) te komen.
Als het werk van een leidster duidelijk en zichtbaar van hogere kwaliteit is dan ‘voldoende’, kan de beoordeling ‘voorbeeld voor anderen’ (= ‘4’) gegeven worden. In de toelichting geeft de VVE-coach aan waarom de ‘4’ is gegeven. Het werk van de leidster kan ook daadwerkelijk als een voorbeeld voor collega’s gebruikt worden bij deze indicator.
Als de kwaliteit van het werk van de leidster (nog) niet voldoende is, is sprake van een ontwikkelpunt (= ‘2’). In de toelichting bij de indicator geeft de VVE-coach aan wát het
Normblad Pagina 2 van 37
ontwikkelpunt is, zodat de leidster (en de VVE-coach) weet waaraan zij kan werken: zie blok 8 van de tool.
Het oordeel ‘1’wordt zelden tot nooit gegeven. In die gevallen, waar de kwaliteit van het werk van de leidster zodanig in het geding is en op afzienbare termijn noodzakelijk verbetering behoeft, zullen er afspraken gemaakt moeten worden. Dit signaal geeft de VVE-coach af aan de leidinggevende die hierin verantwoording draagt.
Aandachtspunten vooraf:
Dit normblad is een werkinstructie voor het gebruik van de ICT-tool VVE-coach en omvat alle zes domeinen.
Bij iedere indicator is aangegeven welke aspecten doorslaggevend zijn voor de norm ‘Voldoende’ kwaliteit. De toelichting is bedoeld om de essentie van de indicator helder te maken.
VVE-coaches leren om de juiste indicatoren te selecteren voor elk onderzoek dat ze uitvoeren op locatie. Voorbeelden van selecties zijn:
o Alle basisindicatoren van domein 3 Werken met de hele groep; o Alle indicatoren waar in het (VVE-)onderzoek door de onderwijsinspectie een score
‘2’ is gegeven.
Een aantal indicatoren is zo basaal dat deze als basisvaardigheid in het professioneel handelen van leidsters zijn aangemerkt. Deze indicatoren zijn met [b] achter de indicator aangeduid. Het verdient aanbeveling dat een VVE-coach begint met het beoordelen van deze indicatoren. Andere indicatoren gaan over meer complexe vaardigheden en zijn aangeduid met een [c] achter de indicator.
Leidsters in de kinderopvang moeten de basisvaardigheden beheersen en ook een aantal complexere vaardigheden. De complexe vaardigheden kunnen gezien worden als finetunen, afgestemd op de kinderen in de groep. De beheersing van de complexe vaardigheden is nodig voor het gericht en op een kwalitatief goed niveau werken met de kleine groep (geselecteerd groepje kinderen) en met individuele (risico)kinderen. Voor hbo’ers in de kinderopvang en leerkrachten basisonderwijs gelden zowel de b- als de c-indicatoren als basisvaardigheid.
Het is logisch om voor de leidster als eerste de basale indicatoren in beeld te brengen: dat kan door een zgn. ‘startonderzoek’ aan te maken in de tool. Het domein 3 ‘Werken met de hele groep’ is hiervoor geschikt. Als de leidster de basisvaardigheden beheerst, kunnen vervolgonderzoeken zich richten op de complexere vaardigheden in dit domein en op de andere domeinen van het instrument.
De VVE-coach kan zich in haar onderzoek richten op individuele leidsters, maar ook kan sprake zijn van een teamgerichte benadering.
De inhoud van het instrument is gericht op VVE-kinderen. De doelgroep kan echter breder zijn dan alleen de VVE-geïndiceerde kinderen. Ook kinderen met een sociaal medische indicatie (SMI), vluchtelingen e.d. kunnen onder deze doelgroep vallen.
De tool bevat een aantal werkinstrumenten zoals het scoreformulier, het normblad, de VVE-rapporten en het Plan van aanpak. Dit zijn Word-documenten die in de tool VVEcoach (de internetapplicatie) worden aangemaakt. Ze bevatten alleen de vooraf of door de coach geselecteerde indicatoren.
Aan een aantal indicatoren is een document gekoppeld, herkenbaar aan het symbool . Hierin zijn suggesties uitgewerkt die de coach kan gebruiken wanneer de betreffende indicator als ontwikkelpunt is beoordeeld en daarvoor een plan van aanpak wenselijk is.
In de tool kunnen bij een indicator de volgende aanklikbare icoontjes voorkomen:
T: Als een indicator een 1, 2 of een 4 krijgt, wordt de groene T rood. Door op de T te klikken,
Normblad Pagina 3 van 37
verschijnt een tekstvenster waarin toegelicht (=T) dient te worden, waarom deze beoordeling is gegeven. N: De norm voor ‘voldoende’ bij deze indicator. F: Een filmfragment waarin getoond wordt wat deze indicator inhoudt. C: Nadere informatie over deze indicator voor de coach.
- We spreken over ouders, maar dit kunnen ook andere verzorgers zijn die het kind opvoeden of waar het kind veel verblijft.
De indicatoren van de kwaliteit van de uitvoering van VVE en het oordeel ‘voldoende’
1 ADMINISTRATIEVE INFORMATIE
De administratieve gegevens al vóór het onderzoek invullen !
1.1 NAW-gegevens
1.1.1 Naam leidster (pedagogisch medewerker, leerkracht, enz.)
Toelichting
De VVE-coach hanteert de term ‘leidster’. Deze aanduiding geldt voor zowel de pedagogisch
medewerkers van een kinderdagverblijf, de peuterleidster als de leerkracht of onderwijsassistent
van groep 1-2.
1.1.2 Naam (voor)school
1.1.4 Gemeente
1.2 Onderzoek
1.2.1 Datum onderzoek
1.2.2 Naam VVE-coach
1.2.3 Email-adres van de (aankomende) VVE-coach
1.2.4 Doel/focus van dit coachings- en onderzoekstraject
1.2.5 Samenstelling van de groep
Toelichting
De coaching van een leidster is er op gericht om op bepaalde onderdelen de kwaliteit van het werk
van een (VVE-)leidster te verhogen. Dit gebeurt in de vorm van een onderzoek op basis waarvan
een plan van aanpak (of ontwikkelplan) wordt gemaakt: zie blok 8 van de tool. Aan een plan van
aanpak gaat altijd een onderzoek vooraf, waarin de geselecteerde indicatoren beoordeeld worden,
zodat de vaardigheden en de ontwikkelpunten van de leidster goed in beeld gebracht zijn.
Daardoor wint het plan van aanpak aan scherpte, doelgerichtheid en onderbouwing.
Selecteer de indicatoren, die je wilt beoordelen. Bepaalde indicatoren zal je in elk onderzoek mee
nemen: administratieve gegevens (blok 1), en het plan van aanpak (blok 8).
De VVE-coach kan starten met een basisonderzoek, hiervoor zijn de betreffende indicatoren reeds
Normblad Pagina 4 van 37
geselecteerd. De VVE-coach geeft onder 1.2.4 aan welke indicatoren zijn geselecteerd en waarom.
De aanleiding tot het doen van onderzoek kan verschillen:
- Een basisonderzoek, gericht op de VVE-basisvaardigheden (standaard aangevinkte indicatoren).
- Vanuit een coachvraag van de leidster.
- De verbeterpunten uit het VVE-onderzoek van de onderwijsinspectie.
- Vervolgonderzoek als uitbreiding op het basisonderzoek, waarin de complexere vaardigheden [c]
meegenomen worden.
- Verbreding naar andere domeinen: Werken met een kleine groep (domein 4), Werken met risico
kinderen (domein 5), Ouderbetrokkenheid (domein 6), Kwaliteitszorg (domein 7).
Wanneer de coach helder heeft wat de aanleiding voor het onderzoek is en welke indicatoren zij op
basis daarvan heeft geselecteerd, dan kan zij kort het proces schetsen voor de leidster wat zij kan
verwachten. Denk hierbij aan: uitvoering van observaties in de groep, opstellen van de rapportage,
sterke punten en ontwikkelpunten benoemen, het rapport bespreken, keuze van het ontwikkelpunt
en opstellen en uitvoeren van het plan van aanpak, tussentijdse evaluatie en de ondersteuning
VVE-coach.
2 OBSERVEREN, REGISTREREN EN TOETSEN
2.1 De leidster kan een observatie-instrument hanteren [b]
Toelichting
Ga van te voren na of de locatie gebruik maakt van een peuter/kleuter observatie-instrument.
Ook is het van belang om te weten of de leidster de toets- en observatie-instrumenten zelf afneemt
of dat deze taak is belegd bij een andere medewerker (zorgcoördinator, locatieleider etc).
Leidsters gebruiken een observatie-instrument om:
- Het niveau van een kind op een bepaald ontwikkelingsgebied te bepalen
- Te weten welke ontwikkelingsgebieden (of –lijnen) wenselijk zijn om verder bij het kind te
ontwikkelen of door de leidster vaker aan te bieden
- Alleen bij de VVE-kinderen de ontwikkeling te volgen. Het is meer dan wenselijk om dat bij alle
kinderen te doen, om zo vroegtijdig te signaleren welke kinderen daadwerkelijk achterblijven.
Het hanteren van een observatie-instrument stelt hoge eisen:
- Kennis van het observatie-instrument, de werkwijze en normen.
- Kennis van ontwikkelingsgebieden.
- Goed objectief kunnen kijken naar kinderen.
- Het ontwikkelingsniveau van een kind goed in beeld kunnen brengen.
Er zijn diverse observatie-instrumenten:
- De meest voorkomende instrumenten zijn KIJK en het OVM (OntwikkelingsVolgModel).
- Kies de gewenste indicatoren. De indicatoren 2.1.1 en 2.1.2 gaan over de instrumenten KIJK. en
het OVM. Indicator 2.1.3 wordt gebruikt voor een ander observatie-instrument (o.a. Kind
Observatie en Registratie: KOR, Peuterestafette, Pravoo).
2.1.1 De leidster kan Kijk! hanteren conform de handleiding (scholing)[b]
Norm voldoende
De leidster laat zien dat ze:
- Kennis heeft van de handleiding en werkwijze van KIJK!
- KIJK! hanteert zoals bedoeld is door de ontwikkelaar
- Alle (VVE-)kinderen met KIJK! in beeld brengt.
Normblad Pagina 5 van 37
2.1.2 De leidster kan het OVM hanteren conform de handleiding (scholing)[c]
Norm voldoende
De leidster laat zien dat ze:
- Kennis heeft van de handleiding en werkwijze van het OVM
- Het OVM hanteert zoals bedoeld is door de ontwikkelaar
- Alle (VVE-)kinderen met het OVM in beeld brengt.
2.1.3 De leidster kan [naam observatie-instrument] hanteren conform de handleiding (scholing)[b]
Norm voldoende
De leidster laat zien dat ze:
- Kennis heeft van de handleiding en werkwijze van het observatieinstrument
- Het observatieinstrument hanteert zoals bedoeld is door de ontwikkelaar
- Alle (VVE-)kinderen met het instrument in beeld brengt.
2.2 De leidster kan een toets afnemen [b]
Als er (nog) niet met toetsen gewerkt wordt dan vul je de indicator 2.2.1, 2.2.2 en 2.3.1 niet in.
Toelichting
Zeker voor peuters geldt, dat ze niet gewend zijn om als ‘werkje’ een toets te maken. Om op een
vertrouwde en verantwoorde manier gegevens te verzamelen is het belangrijk dat de leidster de
handleiding goed heeft gelezen, de toetsvoorwaarden kent, een kindvriendelijke toets situatie
creëert én het kind op haar gemak stelt zonder het toetsen te beïnvloeden met subjectieve
opmerkingen zoals ‘goed zo!’
Als een leidster niet volgens de instructies te werk gaat en de kinderen onvoldoende taakgericht
laat werken, dan worden de toets-scores al snel onbetrouwbaar.
De leidster laat zien dat:
- Ze zich realiseert dat het voor de toets-resultaten van belang is dat de toets op de juiste manier
wordt afgenomen
- Ze weet waar in de toets-handleiding de toets-instructie staat.
In groep 1 en 2 werken veel scholen met de Cito-toetsen Taal voor kleuters en Rekenen voor
kleuters. Daarom zijn deze toetsen opgenomen in de indicatoren 2.2.1 en 2.2.2.
Peuterlocaties die met Piramide werken gebruiken Taal en Rekenen voor peuters: ook hiervoor zijn
2.2.1 en 2.2.2 bedoeld.
Indicator 2.2.3 kan gebruikt worden voor een andere toets die eventueel toegepast wordt.
2.2.1 De leidster kan de Cito-toets Taal voor kleuters (resp. peuters) afnemen conform de Cito-
handleiding [b]
Norm voldoende
De leerkracht/leidster laat zien dat ze:
- De toetsvoorwaarden van de Cito-toets Taal voor kleuters (peuters) kan benoemen
- De toets afneemt bij alle (VVE-)kinderen conform de handleidinge
- De kinderen op een objectieve en kindvriendelijke wijze kan toetsen.
2.2.2 De leidster kan de toets Rekenen voor kleuters (resp. peuters) afnemen conform de Cito-
handleiding [b]
Normblad Pagina 6 van 37
Norm voldoende
De leerkracht/ leidster laat zien dat ze:
- De toetsvoorwaarden van de Cito-toets Rekenen voor kleuters (peuters) kan benoemen
- De toets afneemt bij alle (VVE-)kinderen conform de handleiding;
- De kinderen op een objectieve en kindvriendelijke wijze toetst.
2.2.3 De leidster kan de toets [naam toets] afnemen conform de handleiding [c]
Norm voldoende
De leerkracht/ leidster laat zien dat ze:
- De toetsvoorwaarden van [naam toets] voor kleuters (peuters) kan benoemen
- De toets afneemt bij alle (VVE-)kinderen conform de handleiding
- De kinderen op een objectieve en kindvriendelijke wijze kan toetsen.
2.3 De leidster kan een groepsoverzicht maken
2.3.1 De leidster volgt de brede ontwikkeling van alle kinderen met een kind/leerling-volgsysteem
[b]
Norm voldoende
- De leidster heeft zicht op de beginsituatie van de kinderen (op basis van de intake en de eerste
observatie na drie maanden).
- In de voorschool wordt de voortgang in de ontwikkeling van alle kinderen minimaal 2 maal
vastgelegd, in de vroegschool minimaal 3 maal in de periode dat kinderen in groep 1 en 2 zitten.
Toelichting
- De leidster gebruikt voor het regelmatig en systematisch volgen van de ontwikkeling op de vier
(VVE-)ontwikkelingsgebieden een gestructureerd en handzaam observatie-instrument.
- De observatie- en eventuele toetsgegevens zijn vastgelegd in een peuter/ kleutervolgsysteem
en geven zicht op de ontwikkeling van het kind.
- De leidster legt van elk kind de beginsituatie (d.w.z. binnen 3 maanden) vast voor een
vroegtijdige signalering van ontwikkelingsgebieden die extra aandacht vragen.
- Het aantal observatiemomenten komt overeen met de richtlijnen van het observatie-instrument.
- De leerkracht van groep 1 en 2 benut, indien aanwezig, ook de gegevens van de voorschool.
2.3.2 De leidster kan de toets- en/of observatieresultaten analyseren en op basis daarvan het
ontwikkelingsniveau van een kind bepalen. [c]
Norm voldoende
De leidster:
- Brengt van elk kind het ontwikkelingsniveau juist in beeld
- Geeft aan voor welke kinderen kleine groepsactiviteiten (‘tutoring’) en/of individuele aandacht
extra belangrijk is en voor welke ontwikkelingsgebieden
- Ordent alle gegevens in een groepsoverzicht.
Toelichting
De leidster kan:
- Toetsscores (het aantal goed) omzetten in vaardigheidsscores en invullen op het
groepsoverzicht
- Het ontwikkelingsniveau bepalen van de kinderen in haar groep
Normblad Pagina 7 van 37
- Analyseren wat de observatie en/of toets-resultaten betekenen voor het aanbod aan de
kinderen in de grote groep, de kleine groep en gericht op het individuele kind
- Vaststellen in welke groepssamenstelling het kind de benodigde extra aandacht zal krijgen.
2.3.3 De leidster kan uit de observatie(- en toets)gegevens de relevante informatie halen voor het
groepsplan [c]
Norm voldoende
De leidster:
- Neemt aandachtspunten uit het groepsoverzicht voor het werken met de hele groep, de kleine
groep en individuele kinderen op in het groepsplan/themaplanning
- Kan d.m.v. het groepsoverzicht laten zien op welke observatie-/toetsinformatie de
aandachtspunten zijn gebaseerd.
Toelichting
- De leidster past haar programma-aanbod (op inhoud en werkwijze) aan op de
ontwikkelingsbehoeften van de kinderen in haar groep.
- Ze maakt daarbij onderscheid in het werken met de hele groep, de kleine groep en het
individuele kind. Het gaat hierbij zowel om aandachtspunten voor het werken met het
groepsprogramma voor de hele groep en de kleine groep als om aandachtspunten voor bepaalde
kinderen.
- Deze gegevens worden verwerkt in het groepsplan. Het gaat bij deze indicator vooral over hoe
de leidster de gegevens uit het groepsoverzicht analyseert en verwerkt in het groepsplan.
- De leidster kan de toetsscores (het aantal goed) omzetten in vaardigheidsscores en invullen op
het scoreformulier.
3 WERKEN MET DE HELE GROEP
3.1 Kwaliteit van het groepsplan en het aanbod: voor de hele groep
3.1.1 De leidster kan (op basis van de observatie- en/of toetsgegevens) een groepsplan maken [c].
Norm voldoende
- Het groepsplan is gericht op alle kinderen van de groep.
- Het is overzichtelijk en volgens een vast stramien opgebouwd.
- Het functioneert als houvast en is richtinggevend voor het (dagelijkse) handelen van de
leidster(s).
Toelichting
Een groepsplan is een beknopt en overzichtelijk plan voor een peuter- of kleutergroep, dat de
leidster houvast biedt bij het werken met de groep. De kapstok van het groepsplan is het
dagschema, met de opeenvolging van activiteiten en routines in een dag(deel). In het groepsplan
staat hoe het aanbod aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de kinderen en hen uitdaagt een
volgende stap te maken. Het beschrijft tevens welke aanpak en interventies de leidster hanteert
om de doelen te bereiken. Het groepsplan is van toepassing op alle kinderen in een groep. Het is
gemaakt vóór een bepaalde periode en is niet bedoeld als verantwoording achteraf.
De inhoud en vormgeving van het groepsplan hangt af van het VVE-programma dat gebruikt
wordt.
3.1.2 Er is een groepsplan, waarin accenten in het VVE-programma worden gemaakt [c]
Normblad Pagina 8 van 37
Norm voldoende
- In het groepsplan geeft duidelijk aangegeven welke (VVE-)activiteiten en -doelen in een periode
meer en minder centraal staan.
Toelichting
- In het groepsplan is duidelijk aangegeven welke (VVE-)ontwikkelingsgebieden en doelen uit het
(VVE-)programma extra nadruk krijgen en welke minder.
- In het groepsplan staat aangegeven waarom deze keuzes gemaakt zijn.
3.1.3 In de dagplanning is het integrale aanbod zichtbaar [b]
Norm voldoende
- Het aanbod op de vier domeinen komt over het gehele jaar gezien evenredig aan bod.
- De vier domeinen zijn herkenbaar in de dagplanning van het thema/activiteitenaanbod.
Toelichting
In de dagplanning is zichtbaar dat taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling aan
de orde komen en dat de (VVE-)doelen voor deze domeinen nagestreefd worden.
3.1.4 Het aanbod klimt op in moeilijkheidsgraad en er wordt gedifferentieerd [c]
Norm voldoende
- Het groepsplan laat zien dat activiteiten opklimmen in moeilijkheidsgraad.
- Differentiatie vindt plaats naar leeftijd.
- Differentiatie vindt plaats naar ontwikkelingsniveau (en risico-/niet-risicokinderen).
Toelichting
- Leerlijnen en geplande activiteiten (van het VVE-programma) zijn in een planning uitgeschreven
en klimmen op in moeilijkheid/complexiteit.
- Het aanbod biedt ruimte om in te spelen op actualiteit en interesses van kinderen.
- In het aanbod wordt gedifferentieerd op twee manieren:
o leeftijd; onderscheid tussen jongere en oudere kinderen in de groep
o ontwikkelingsniveau; onderscheid tussen begin- midden- en gevorderd niveau met extra
aandacht voor (VVE-)kinderen.
- Leidsters/leerkrachten kunnen hun differentiatie- keuzes verantwoorden, waaruit blijkt dat er
sprake is van bewust handelen en het aanbod past bij het niveau (en de interesses ) van de
kinderen in de groep.
3.2 Kwaliteit van de uitvoering: organisatie
3.2.1 Er wordt gewerkt volgens de doelgerichte planning (van het groepsplan) [b]
Norm voldoende
- De leidster benut informatie uit het groepsoverzicht over de ontwikkeling van kinderen.
- In het dagschema is het onderscheid in het werken met gehele groep, kleine groep(en) en
individuele kinderen zichtbaar.
- De leidster past haar begeleidingsstrategieën op planmatige wijze toe, evalueert deze en stelt
die zo nodig bij.
Toelichting
De leidster:
- Gebruikt de informatie uit de observaties en/of toetsen bij het begeleiden van de ontwikkeling
Normblad Pagina 9 van 37
van de kinderen
- Richt haar begeleidingsstrategieën op het werken met de hele groep, de kleine groep(en) en op
individuele VVE-kind/risicokind. Dit kan worden aangetoond doordat die begeleiding is
uitgeschreven en ook in het dagschema zichtbaar is
3.2.2 De leidster voert goed groepsmanagement uit [b]
Norm voldoende
De leidster:
- Hanteert een voor kinderen inzichtelijk en voorspelbaar dagschema
- Zorgt dat de effectieve speel/leertijd zo groot mogelijk is
- Hanteert een goed evenwicht tussen ingrijpen en ‘laten gaan’.
Toelichting
De leidster:
- Hanteert een voor kinderen inzichtelijk en voorspelbaar dagschema
- Heeft overzicht over de groep, betrekt alle kinderen bij de speelwerkactiviteiten en kan
anticiperen op wat komen gaat
- Zorgt dat de effectieve speel/leertijd zo groot mogelijk is, o.a. door het wachten van kinderen
op elkaar of op een volgend onderdeel zo beperkt mogelijk te houden
- Betrekt de kinderen in onverwachte situaties (bijvoorbeeld verandering in het dagschema,
bezoek in de groep) en hanteert dit als leermoment voor de kinderen
- Zorgt voor rust en een ontspannen sfeer
- Laat een goed evenwicht zien tussen ingrijpen en 'laten gaan'
- Hanteert heldere groepsregels.
3.2.3 De leidster heeft een goede instructiekwaliteit [b]
Norm voldoende
De leidster:
- Geeft heldere en beknopte instructie met visuele ondersteuning
- Stemt haar instructie af op de verschillen in ontwikkeling tussen de kinderen
- Gaat na of alle kinderen de instructie begrepen hebben.
Toelichting
De instructie:
- Is helder (voor de kinderen) en beknopt
- Wordt visueel ondersteund door attributen/voorwerpen passend bij het thema
- Is afgestemd op de interesses/leerwijze van kinderen, wat vraagt dat de leidster kan variëren
en differentiëren in haar instructie naar individuele kinderen.
De leidster gaat (vooral non-verbaal) na of alle kinderen de instructie begrepen hebben.
Deze indicator komt overeen met de NCKO-interactievaardigheden ‘Praten en uitleggen’.
3.2.4 De leidster stemt de activiteiten in de groep af op verschillen in de ontwikkeling van het
individuele kind [c]
Norm voldoende
De leidster:
- Stemt haar activiteiten zichtbaar af op het ontwikkelingsniveau, de behoeften en interesses van
kinderen
- Sluit met de activiteiten aan op de resultaten van de vastgelegde observatie- en toetsgegevens
Normblad Pagina 10 van 37
- Biedt kinderen op verschillende niveaus en in verschillende groepssamenstelling ondersteuning
waar nodig.
Toelichting
De leidster:
- Kent van elk kind de ontwikkelingsbehoefte en stemt haar activiteiten hierop af
- Gebruikt zoveel mogelijk de informatie (uit het groepsoverzicht) over het ontwikkelingsniveau
van elk kind om het kind een stapje verder te brengen in zijn/haar ontwikkeling
- Biedt activiteiten op verschillende niveaus aan waardoor alle kinderen uitgedaagd worden zich te
ontwikkelen. Er is een duidelijke koppeling zichtbaar tussen kindobservatie en de doelgerichte
planning van activiteiten. (Dit is misschien niet direct tijdens de observatie/activiteit te zien, maar
wel aan de hand van kindobservaties en het gesprek achteraf met de leidster)
- Varieert bewust in individuele activiteiten, activiteiten in de kleine groep(en) en activiteiten in
de hele groep, afgestemd op de ontwikkelingsbehoefte van de kinderen
- Stemt de hoeveelheid tijd die zij besteedt aan extra ondersteuning of tutoring af op de behoefte
van het kind.
3.2.5 Het educatief handelen van de leidster is goed afgestemd op haar collega [b]
Norm voldoende
- Afspraken over de taakverdeling tussen de leidsters van een groep liggen vast.
- Doelen en planning komen overeen met de uitvoering en zijn afgestemd op de kinderen in de
groep.
- Leidsters bekijken het dagschema, de routines en de afspraken regelmatig op effectiviteit en op
het effect op individuele kinderen en herzien deze zo nodig.
- Leidsters reflecteren op hun eigen handelen en elkaars handelen.
Toelichting
Als er geen dubbele bezetting is, kan deze indicator niet gewaardeerd worden.
- Beide leidsters zijn actief educatief bezig, zijn gericht op ontwikkelingsstimulering en benutten
elkaars kwaliteiten.
- Er zijn vaste afspraken (op papier) over de taakverdeling tussen de beide leidsters binnen een
groep.
- Het handelen van de leidsters is gedurende de hele dag op elkaar afgestemd.
- Zij reflecteren regelmatig op elkaars handelen en op de effectiviteit van het dagschema, de
routines en de afspraken. Ze stemmen hierbij regelmatig af:
o wat zij waarnemen bij kinderen
o hoe zij hierop inspelen
o welke doelen en activiteiten aansluiten bij de ontwikkelingsbehoefte en interesse van de
kinderen
o welke vervolgacties wenselijk zijn op basis van de observaties en de vorderingen van elk
kind.
3.2.6 De inrichting van de ruimte is aantrekkelijk, uitdagend en spel- en taaluitlokkend [b]
Norm voldoende
- Alle basishoeken zijn zichtbaar aanwezig en speluitlokkend ingericht.
- Ontdek- en levensechte materialen zijn altijd beschikbaar in alle hoeken.
- De speel/leeromgeving biedt kinderen mogelijkheden om op een natuurlijke manier met
geschreven taal en ‘wiskundige’ materialen in aanraking te komen en daar ervaring mee op te
doen.
Toelichting
Normblad Pagina 11 van 37
De inrichting van de speelleeromgeving levert een impliciete bijdrage aan de ontwikkeling van
kinderen. Een rijk en uitdagend ingerichte speelleeromgeving met mogelijkheden voor betekenisvol
spel en voor eigen keuze geeft kinderen de kans om de zone van de naaste ontwikkeling te ervaren
en zich cognitief én als persoon te ontwikkelen.
- De leidster heeft een rijke speelleeromgeving gecreëerd met veel verschillende levensechte en
open materialen waarmee kinderen ontdekkingen kunnen doen en hun spel een eigen inhoud
kunnen geven.
- De basishoeken zijn aanwezig in de groepsruimte: huishoek, bouwhoek, constructiehoek,
leeshoek, knutselhoek/atelier, water-/zandtafel, ontdekhoek, thematafel/hoek en voor kleuters de
taal- en denkhoek. Deze sluiten aan bij de belevingswereld van de kinderen. In de ontdekhoek is
aandacht voor o.a. meten, wegen, vergelijken c.q. de rekenwiskundige ontwikkeling. Naast de
basishoeken zijn er wisselende hoeken.
- Het thema is herkenbaar doorgevoerd in alle basishoeken.
- Het aantal tafels en stoelen is beperkt en de fysieke ruimte wordt benut voor vrij spelen op de
grond.
- Er is een hoek waar kinderen zich in kunnen terugtrekken om tot rust te komen.
- De ruimte is ingericht met materialen die ontluikende - en beginnende geletterdheid en
gecijferdheid uitlokken (aanwezig zijn: een letterhoek/muur, themawoorden en/of labels op
ooghoogte, boeken en teken-/schrijfmateriaal passend bij het thema/ interesses van kinderen, een
ontdekhoek met verzamelingen die geteld, geordend en gemeten kunnen worden zoals
bijvoorbeeld munten, knopen, natuurmaterialen en gekleurde blokjes in verschillende maten).
3.3 Kwaliteit van de uitvoering: pedagogisch klimaat
3.3.1 Het pedagogisch handelen van de leidster is respectvol [b]
Norm voldoende
- De leidster toont respect voor de autonomie en eigenheid van kinderen.
- De leidster stemt haar pedagogisch handelen af op de kinderen in de groep.
- De leidster leert kinderen respect te tonen voor elkaar en de speelleeromgeving.
Toelichting
- De leidster toont respect voor de autonomie en eigenheid van het kind.
- De leidster reflecteert op haar pedagogisch handelen en het effect daarvan op kinderen en stelt
haar pedagogische benadering van kinderen zo nodig bij.
- De leidster besteedt aandacht aan het groepsproces en het kinderen mede verantwoordelijk
maken voor elkaar en de speelleeromgeving.
3.3.2 De leidster hanteert duidelijke pedagogische gedragsgrenzen [b]
Norm voldoende
De leidster:
- Is consequent en voorspelbaar in haar gedrag
- Toont respect voor de autonomie en behoeften van het kind
- Geeft op een sensitieve/responsieve manier uitleg over het ‘hoe’ en ‘waarom’ van de
groepsregels en het gewenste gedrag
- Benut ‘ongewenst gedrag’ van kinderen als leersituatie voor hun ontwikkeling.
Toelichting
De leidster:
- Zorgt voor een positieve en veilige sfeer in de groep
- Stelt op respectvolle wijze duidelijk gedragsgrenzen, waarbij ze rekening houdt met het
ontwikkelingsniveau en de behoeften van het kind
Normblad Pagina 12 van 37
- Hanteert de gedragsgrenzen consequent en bespreekt deze met de kinderen herhaaldelijk in
een betekenisvolle context
- Gaat na of de kinderen de regels begrijpen en of ze functioneel zijn binnen het dagschema
- Formuleert de gedragsgrenzen positief en geeft vooral het ‘hoe’ en ‘waarom’ van het gewenste
gedrag aan
- Bespreekt met de kinderen (of laat ze zelf nadenken) wat het effect van hun gedrag op de
anderen is. Ze kiest daarbij voor een benaderingswijze waarbij kinderen zich veilig en erkend
voelen en waarbij kinderen hun eigen gedrag kunnen reguleren
- Negeert zoveel mogelijk ‘ongewenst gedrag’ (totdat de veiligheid in het geding is) en benoemt
gewenst gedrag dat kinderen laten zien
- Maakt ’ongewenst gedrag’ van kinderen niet persoonlijk; corrigeert het gedrag (niet het kind) op
een sensitieve/responsieve manier
- Benut ‘ongewenst gedrag’ als leersituatie voor hun ontwikkeling.
Deze indicator komt overeen met de NCKO-interactievaardigheid ‘Structureren en grenzen stellen’.
3.4 Kwaliteit van de uitvoering: educatief handelen
3.4.1 De leidster stimuleert actieve betrokkenheid van de kinderen [b]
Norm voldoende
- De leidster sluit met activiteiten aan bij de voorkennis en interesses van de kinderen.
- De leidster hanteert afwisselende werkvormen.
- De leidster nodigt en daagt kinderen uit om zelf keuzes te maken.
- De leidster zorgt dat er geen ‘wachtende’ kinderen zijn.
Toelichting
Kinderen die betrokken zijn, intrinsiek gemotiveerd zijn voor de dingen die ze doen, horen of zien,
doen intensieve leerervaringen op in (spel)situaties mits ze de kans krijgen om zelf te ontdekken,
keuzes te maken en inbreng te leveren.
De leidster:
- Sluit aan bij de voorkennis en interesses van de kinderen
- Creëert betekenisvolle situaties voor kinderen
- Hanteert afwisselende werkvormen
- Nodigt en daagt de kinderen uit om zelf keuzes te maken, zelf te laten ontdekken
- Laat een goed evenwicht zien tussen leidstergestuurde en kindgestuurde activiteiten
- Zorgt dat er geen ‘wachtende’ kinderen zijn.
3.4.2 De leidster verrijkt het spelen en werken [b]
Norm voldoende
- De leidster sluit in het spel aan bij de spelintenties van het kind én bij de zone van naaste
ontwikkeling van het kind/de kinderen.
- De leidster stelt open vragen, laat kinderen nadenken over mogelijke oplossingen.
- De leidster neemt het spel van de kinderen niet over, maar probeert het te verrijken.
Toelichting
Het ingaan op initiatieven van het kind, het voorhanden hebben én het spontaan kunnen
toevoegen van aanvullende materialen aan het spel van kinderen én het meespelen dragen bij aan
het verrijken van het spel.
- De leidster heeft inzicht in het spel en de spelintenties van kinderen om het spel te kúnnen
verrijken.
- De leidster begeleidt en stimuleert actieve betrokkenheid bij spelactiviteiten door creatieve/
open vragen te stellen, kinderen uit te laten praten, kinderen zelf na te laten denken over
Normblad Pagina 13 van 37
oplossingen en de interactie tussen kinderen onderling te bevorderen.
- De leidster observeert de spelsituatie alvorens een spelinterventie toe te passen. Ze zoekt naar
een opening om het spel te verrijken. Ze doet dit door:
o te beschrijven wat ze ziet, te verwoorden wat het kind doet
o open vragen te stellen
o iets toe te voegen, te veranderen of te verwijderen zonder het spel van het kind/de kinderen
over te nemen
o steun en aanmoediging te bieden
o in haar vraagstelling aan te sluiten op het niveau van het kind, samen met het kind of met
enige ondersteuning de activiteit uit te voeren, wat het kind alleen nog niet lukt.
3.4.3 De leidster bevordert de interactie met en tussen kinderen [b]
Norm voldoende
- De leidster stimuleert dat alle kinderen met elkaar praten, nadenken over oplossingen en naar
elkaar luisteren.
- De leidster laat kinderen voornamelijk aan het woord.
- De leidster stelt open vragen om de interactie te verrijken/verdiepen.
Toelichting
Jonge kinderen leren in interactie met hun omgeving. Interactie vindt plaats gedurende de hele dag
en zoveel mogelijk op initiatief van het kind.
De leidster:
- Sluit aan op het initiatief van het kind en laat kinderen zoveel mogelijk aan het woord
- Stemt de interactie af op het begripsniveau en de interesse van de kinderen
- Schept gedurende de hele dag mogelijkheden voor interactie en geeft de ruimte om positieve
interacties tussen kinderen te laten ontstaan
- Grijpt de natuurlijke momenten die zich voordoen aan om kinderen naar elkaar te verwijzen en
op elkaar te betrekken
- Betrekt, stimuleert en begeleidt kinderen bij de interactie door het stellen van open vragen,
kinderen te prikkelen om na te denken/ mee te denken en vragen aan elkaar te stellen. Ze zorgt
daarbij dat de kinderen het meeste aan het woord zijn
- Verrijkt of verdiept de interactie door nieuwe woorden in te brengen, een probleem te creëren,
materiaal weg te laten of toe te voegen, kinderen ontdekkingen te laten opdoen.
Deze indicator komt overeen met de NCKO-interactievaardigheden ‘Begeleiden van interacties
tussen kinderen’.
3.4.4 De leidster bevordert de ontwikkeling van aanpakgedrag (strategieën) bij de kinderen [b]
Norm voldoende
- De leidster laat kinderen reflecteren op wat ze aan het doen zijn, gedaan hebben en gaan doen.
- De leidster laat de kinderen zelf naar oplossingen zoeken (in plaats van problemen voor ze op te
lossen).
- De leidster stimuleert kinderen naar meerdere aanpakken te kijken/zoeken om te ontdekken
welke aanpak succesvol is in de betreffende situatie.
- De leidster kijkt samen met de kinderen terug op wat ze aan aanpakgedrag hebben geleerd.
Toelichting
Vaardigheden, zoals onderzoeken, jezelf een doel stellen, nadenken over hoe je dit doel kan
bereiken en wat je daarvoor nodig hebt, zijn belangrijk voor het ontwikkelen van aanpakgedrag
(het ontdekken en hanteren van strategieën). Ze stellen kinderen in staat zich goed te oriënteren
op een taak, een plan te maken en uit te voeren en te reflecteren op hoe ze iets aangepakt
Normblad Pagina 14 van 37
hebben.
De leidster:
- Kan in kleine stapjes uitleg geven, herhalen en samen met het kind terug kijken op wat ze
geleerd heeft
- Laat de kinderen vooral zelf handelen en ervaren
- Laat kinderen vooral zelf naar oplossingen zoeken (in plaats van problemen voor ze op te
lossen)
- Geeft positieve begeleiding, door te benoemen wat het kind uitprobeert en ruimte te geven aan
de kinderen om te ontdekken welke strategie succesvol is in de situatie
- Weet dat veelal meerdere (oplossings)strategieën mogelijk zijn, moedigt dit aan en gaat
daarmee naar de kinderen toe respectvol mee om.
3.4.5 Het gedrag van de leidster met de kinderen is responsief [b]
Norm voldoende
- De leidster laat zien dat ze sensitief responsief reageert op kinderen.
- De leidster laat zien dat ze beschikbaar is.
- De leidster gaat in op initiatieven van de kinderen.
- De leidster erkent en speelt in op de betekenisvolheid van spel voor kinderen.
Toelichting
De combinatie van sensitief en responsief zijn, is extra waardevol in de omgang met jonge
kinderen, omdat jonge kinderen nog veel lichaamstaal gebruiken om hun intentie kenbaar te
maken of te laten zien hoe zij zich voelen.
De leidster:
- Is sensitief: gevoelig voor signalen van kinderen, herkent deze en weet deze goed te
interpreteren
- Is responsief: reageert op de signalen en geeft een non-verbale of verbale reactie waaruit blijkt
dat ze de intenties van het kind goed begrepen heeft
- Laat zien dat zij beschikbaar is voor de kinderen
- Zorgt waar nodig voor oogcontact en een korte afstand tot het kind
- Gaat in op het initiatief van het kind en toont een oprechte interesse in de belevingswereld, de
intenties en het spel van het kind
- Heeft een open, uitnodigende en luisterende houding en laat voornamelijk het kind aan het
woord
- Heeft aandacht voor het proces en de betekenisvolheid van het spel voor het kind.
Deze indicator komt overeen met de NCKO-interactievaardigheid ‘Sensitieve responsiviteit’.
3.4.6 De leidster stimuleert de sociale vaardigheden en competenties van de kinderen [b]
Norm voldoende
De leidster:
- Bevordert dat kinderen respect hebben voor elkaar
- Bevordert actief het samen spelen en delen
- Ondersteunt de kinderen bij het zelf oplossen van conflicten.
Toelichting
De leidster:
- Bevordert onderling respect, door bij het spelen kinderen te leren naar elkaar te luisteren,
elkaar te helpen en te leren hoe kinderen hun emoties verschillend kunnen uiten
- Zorgt voor een fysiek en sociaal veilig klimaat in de groep
- Bevordert actief dat kinderen samen spelen en samen materialen delen
Normblad Pagina 15 van 37
- Begeleidt de kinderen bij het oplossen van conflicten
- Verwoordt bij een conflict de gevoelens van kinderen, verzamelt informatie van de kinderen, vat
het probleem samen, laat de kinderen zelf naar een oplossing zoeken, kiest met de kinderen een
oplossing uit, sluit het conflict/de situatie af door samen te vatten wat er afgesproken is en volgt
de kinderen op afstand om te zien of de gekozen oplossing werkt. De leidster geeft zo nodig nog
support.
Deze indicator komt grotendeels overeen met de NCKO-interactievaardigheid
'Ontwikkelingsstimulering' en met de probleemoplossende benadering van Kaleidoscoop.
3.4.7 De leidster stimuleert de zelfstandigheid van de kinderen [b]
Norm voldoende
- De leidster stimuleert de zelfstandigheid van kinderen gedurende de hele dag.
- De leidster respecteert de autonomie van de kinderen en geeft ruimte aan initiatieven/keuzes
van kinderen.
- Regels en dagritme zijn gevisualiseerd en worden gedeeld met de kinderen.
Toelichting
Zelfstandigheid en autonomie liggen pedagogisch gezien in elkaars verlengde: het bevorderen van
de zelfstandigheid versterkt de autonomie.
In de peutergroep is zelfstandigheid vooral gericht op het stimuleren en aanmoedigen van het kind
om zelf handelingen te verrichten en het competentiegevoel te versterken. In de groepen 1 en 2
ligt het accent meer op vaardigheden.
De leidster:
- Stimuleert gedurende de hele dag de autonomie van het kind, zoals:
o zelf aankleden, naar de toilet gaan, zelfstandig werkjes/materialen pakken en uitvoeren,
opruimen etc.
o zelf keuzes maken in hun spel en ruimte geven om op hun eigen manier te spelen
o zelf zijn of haar (van te voren) bedachte plannetje te laten uitvoeren (in welke hoek, met
welke materialen, met wie en vooral hoe).
- Kijkt samen met het kind terug op hoe het plan/de taak is aangepakt
- Stimuleert de zelfstandigheid van de kinderen door (gedrags)regels, rituelen en het dagritme te
visualiseren en kinderen gedurende de dag er op te attenderen.
Deze indicator komt overeen met de NCKO-interactievaardigheid ‘Respect voor de autonomie van
het kind’.
4 WERKEN MET DE KLEINE GROEP
Domein 4 past de coach toe als domein 3 verkend is met de leidster én als de coach een goed en
positief beeld heeft van de vaardigheden van de leidster bij het werken met de hele groep.
In domein 4 komen dezelfde vaardigheden terug als in domein 3, maar dan toegepast in het
gedifferentieerd werken met een specifiek samengestelde kleine groep. Bij Piramide heet dit
‘tutoring’. Het is in dit domein niet bedoeld als organisatievorm, zoals bij het domein ’werken met
de hele groep’. Het kleine groepsplan kan een afzonderlijk document zijn of een onderdeel van het
groepsplan voor de hele groep. Het sluit altijd organisatorisch en inhoudelijk aan bij het groepsplan
voor de hele groep.
Het doelgericht werken met de kleine groep vraagt extra vaardigheden van de leidster die
benoemd zijn bij 4.3. In domein 4 moet zichtbaar zijn, dat de leidster doelbewust werkt met de
kleine groep en de activiteiten afstemt op de ontwikkelbehoeften, interesses en leerstijlen van
individuele kinderen. De leidster selecteert, op basis van het groepsoverzicht van de ontwikkeling
Normblad Pagina 16 van 37
van de kinderen, bepaalde kinderen om hen in een kleine groep een extra begeleide
activiteit/ervaring op te laten doen. Het aanbod past bij de ontwikkelingsbehoefte en interesse van
deze kinderen en sluit aan bij het programma voor de hele groep.
Er kunnen meerdere kleine groepen zijn, die onderling verschillen wat betreft samenstelling, niveau
en aangeboden activiteit. Het werken met de kleine groep is een vast onderdeel van het
dagschema en is op een natuurlijke wijze ingepast in het dagschema. Dit betekent dat kinderen
niet abrupt uit hun spel/bezigheid gehaald worden om deel te nemen aan de voor hen specifiek
samengestelde kleine groep.
Het uitvoeren van kleine groepsactiviteiten tijdens het ‘vrij spelen in de hoeken’ heeft niet de
voorkeur. Kinderen missen dan een deel van ‘het vrij spelen in hoeken’, waarbij kinderen in een
rijke speel/leeromgeving juist vaak grensverleggend spel laten zien.
Het is ook mogelijk om aan de doelen van het kleine groepsplan te werken in een spontaan
ontstane spelsituatie van het kind, waarbij goed én op een natuurlijke manier aangesloten kan
worden. Belangrijk is hetgeen kinderen aan ontwikkeling laten zien, vast te leggen en mee te
nemen in de evaluatie van het kleine groepsplan op effectiviteit (zie 4.2.2 en 4.3.3).
4.1 Kwaliteit van het kleine groepsplan (kleine groep risicokinderen)
4.1.1 De leidster kan op basis van de observatie(- en toetsgegevens) een groepsplan voor de
kleine groep maken [c]
Norm voldoende
Het kleine groepsplan:
- Is gebaseerd op de observatie- en toetsgegevens van de betreffende kinderen
- Sluit aan bij de ontwikkelbehoefte, het ontwikkelingsniveau en de interesses van de kinderen
- Bevat inhouden (doelen en activiteiten) uit het (VVE)programma die extra accent krijgen
- Beschrijft de werkwijze om de gestelde (individuele) doelen met de kleine groep te realiseren.
Toelichting
Als de leidster in staat is om het groepsplan zelf te maken, dan kunnen alle indicatoren worden
meegenomen in het onderzoek. In situaties waar de leidster het groepsplan niet zelf maakt, maar
aangereikt krijgt door bijvoorbeeld de coach wordt indicator 4.1.1 niet meegenomen.
De leidster bepaalt aan de hand van de resultaten van de observaties/en of toetsen welke
(groepen) kinderen extra ondersteuning nodig hebben en wat die ondersteuning inhoudt.
Het kleine groepsplan:
- Is gebaseerd op de observatie- en toetsgegevens van de betreffende kinderen
- Geeft duidelijk aan voor welke (groep)kinderen het plan bedoeld is
- Sluit aan op het groepsplan voor de hele groep
- Past bij de ontwikkelbehoefte, het ontwikkelingsniveau van de kinderen en sluit bij hun
interesses aan
- Bevat inhouden (doelen en activiteiten) uit het (VVE)programma die extra accent krijgen
- Beschrijft de werkwijze om de gestelde (individuele) doelen te realiseren, waarbij goed gebruik
gemaakt wordt van de extra mogelijkheden die het werken in een kleine groep biedt.
4.1.2 Het werken met de kleine groep past binnen het groepsplan van de hele groep [c]
Norm voldoende
In het kleine groepsplan is duidelijk wat de relatie is met het groepsplan voor de hele groep.
Normblad Pagina 17 van 37
4.2 Kwaliteit van de uitvoering
4.2.1 De leidster weet welke kinderen extra ondersteuning/uitdaging nodig hebben en is in staat
dit binnen haar groep te organiseren [c]
Norm voldoende
De leidster laat zien dat:
- De kleine groep is opgenomen in de dagplanning én op een voor kinderen ‘natuurlijk’ moment
plaats vindt
- Ze de extra ondersteuning (beschreven in het kleine groepsplan) goed weet te organiseren,
waarbij zij spontane spelsituaties/activiteiten van kinderen weet te benutten
- Ze de samenstelling van de kleine groep kan onderbouwen.
Toelichting
- Het werken met de kleine groep is een vast onderdeel van het dagschema/dagplanning en is
afgestemd op het groepsplan voor de hele groep.
- Het werken met de kleine groep is een voor kinderen ‘natuurlijk’ onderdeel van het dagschema.
- De kleine groep is bewust samengesteld op basis van ontwikkelbehoeften, leerstijlen en
interesses van kinderen.
- De leidster:
o benut spontaan ontstane spelsituaties of activiteiten van kinderen tijdens het vrij spelen in
de hoeken om de doelen van het kleine groepsplan te realiseren
o is flexibel in het organiseren van de kleine groep
o stemt af met haar collega-leidster wie de kleine groep doet en wie overzicht houdt.
4.2.2 De leidster werkt volgens de doelgerichte planning van de kleine groep)[c]
Norm voldoende
De leidster:
- Begeleidt de kinderen op planmatige en gevarieerde (bij de kinderen passende wijze)
- Evalueert haar aanbod en werkwijze in de kleine groep op effectiviteit voor de ontwikkeling van
de kinderen en past beiden zo nodig aan.
Toelichting
- De begeleiding van de kinderen in de kleine groep gebeurt op planmatige en gevarieerde (bij de
kinderen passende) wijze en is goed voorbereid (zo mogelijk met concrete materialen om het
ontdekkend leren te stimuleren).
- De inhoud van het groepsplan en de begeleiding worden regelmatig geëvalueerd op effectiviteit
voor de ontwikkeling van de individuele kinderen en zo nodig aangepast. Aanpassingen kunnen
zich richten op; inhoud, organisatie, speelleeromgeving, gebruik van werkvormen en materialen en
samenstelling van de kleine groep.
4.2.3 De leidster past haar pedagogische en educatieve vaardigheden op gevarieerde wijze toe,
doelgericht en afgestemd op de kinderen [c]
Norm voldoende
- In de begeleiding van kleine groepsactiviteiten zijn (minimaal 9 van de 11) onderstaande
aspecten zichtbaar.
Toelichting
Metacognitieve vaardigheden, zoals aanpakgedrag, het hanteren van strategieën, zijn
vaardigheden waarmee kinderen hun leren kunnen reguleren. Voorbeelden van dergelijke
Normblad Pagina 18 van 37
vaardigheden zijn: zich goed oriënteren op een taak, onderzoeken/ontdekken hoe iets werkt, een
plan maken of evalueren en reflecteren op het uitvoeren een taak, problemen oplossen. De leidster
werkt met de kinderen bewust aan deze vaardigheden.
De leidster laat zien dat zij:
- Een sensitieve en responsieve houding heeft
- De activiteit/speel/leersituatie in een betekenisvolle context zet
- Haar handelen ondersteunt met concreet, aanschouwelijk en voor de kinderen uitdagend
materiaal
- De actieve betrokkenheid van de kinderen bewerkstelligt en stimuleert
- Kinderen zelf al handelend/pratend met elkaar laat ontdekken/ervaren
- Het handelen van kinderen richt op het zelf zoeken van oplossingen (aanpakgedrag/
strategieën) en oplossingen van kinderen respecteert
- (Spontane) kansen benut om de activiteit te verrijken en aan te sluiten bij de zone van naaste
ontwikkeling
- De interactie/samenspel tussen kinderen onderling stimuleert door o.a. open vragen te stellen,
kinderen te prikkelen tot nadenken, kinderen verwijst naar/betrekt op elkaar en kinderen vooral
zelf aan het woord laat
- Sociale vaardigheden en competenties stimuleert bij de kinderen
- Haar instructie afstemt op hoe kinderen leren en kan variëren in haar instructie
- Terugkijkt met de kinderen op de activiteit/situatie en met de kinderen het proces en het
resultaat samenvat.
4.2.4 De leidster volgt de brede ontwikkeling van de kinderen, die deel uitmaken van de kleine
groep [c]
Norm voldoende
- De leidster toont aan dat ze in de kleine groep actief de brede ontwikkeling van de kinderen
observeert, registreert en volgt zowel gericht op het proces als het resultaat.
Toelichting
- De leidster volgt/observeert in de kleine groep de brede ontwikkeling van de kinderen.
- Zij heeft daarbij zowel aandacht voor het proces (hoe het kind iets aanpakt, wat hij bedenkt) als
voor het resultaat (heeft het kind bereikt wat hij (of de leidster) beoogde met de activiteit).
4.2.5 De leidster stemt de activiteiten in de kleine groep af op verschillen in de behoeften en
interesses in de ontwikkeling van de individuele kinderen [c]
Norm voldoende
De leidster:
- Stemt haar aanpak binnen de kleine groep af op de verschillen in de individuele ontwikkeling,
behoeftes, leerstijlen en interesses van de kinderen
- Kan variëren in haar aanpak/instructie/taalgebruik passend bij individuele kinderen.
Toelichting
- De leidster laat zien dat ze haar aanpak en interactie goed kan afstemmen op de verschillen in
de individuele ontwikkeling, behoeftes, leerstijlen en interesses van kinderen.
- Ze weet welke aanpak/benadering het beste werkt voor welk kind en kan dit toepassen door te
variëren in instructie/taalgebruik en aanmoediging van het kind.
5 WERKEN MET RISICOKINDEREN: KINDEREN DIE EXTRA ZORG NODIG HEBBEN
Normblad Pagina 19 van 37
Risicokinderen zijn kinderen die extra individuele zorg nodig hebben en gesignaleerd zijn op basis
van intakegegevens, observatie of toetsresultaten. Het is van belang om de behoefte aan extra
zorg en aandacht planmatig vast te leggen en systematisch uit te voeren. De extra zorg om de
ontwikkeling van het kind te ondersteunen en te stimuleren is vastgelegd in een handelingsplan.
De inhoud kan zowel gericht zijn op pedagogische, sociaal emotionele doelen als op educatieve
doelen. [In plaats van de term ‘handelingsplan’ kan ook gesproken worden van zorgplan,
stimuleringsplan of een andere term].
In dit domein zijn verschillende aspecten te onderscheiden:
- Tijdig signaleren van risicokinderen en vaststellen van hun ontwikkelingsbehoeften.
- Een daarop aansluitend handelingsplan opstellen, dit systematisch uitvoeren en evalueren
- Het tijdig inschakelen van extra zorginstanties.
5.1 Hoe om te gaan met risicokinderen?
5.1.0 Van indicering tot intake
Toelichting:
Deze indicator speelt op organisatieniveau.
Norm:
- De indicering verloopt volgens een vastgestelde procedure. goed.
- De toeleiding is beschreven en realiseert een hoog bereik.
- De intake gebeurt aan de hand van een standaard intakeformulier met vragen over de
indicering, de VVE-dagdelen, de gezinssituatie, de gezondheid en het ontwikkelingsprofiel van het
kind, de eventuele hulpverlening in het gezin.
5.1.1 Observeren tijdens de wen-periode
Toelichting:
De mentor vult op het wen-formulier (zie de C-kmop) de basisgegevens (uit het kinddossier) over
het kind in, met daarbij ook de aandachtspunten die van belang zijn voor de wen-periode, zoals
medische gegevens (bijvoorbeeld een allergie) of een ‘opvallende’ achterstand in de ontwikkeling.
Norm:
- Er is een wen-formulier dat door de mentor gehanteerd wordt.
- De mentor kan in de wen-periode de juiste observatiepunten goed beoordelen.
- De mentor ‘vertaalt’ de geobserveerde punten in bespreekpunten met de ouders.
- De mentor voert tenminste één kennismakingshuisbezoek uit.
5.1.2 Inbedding in het groepsplan
Toelichting:
Na afloop van de wen-periode besluit de mentor, samen met de VVE-coach, welke punten in het
groepsoverzicht komen te staan en of er specifieke activiteiten zijn die in het groepsplan moeten
komen. Het resultaat bespreekt de mentor met de collega-leidster(s).
Normblad Pagina 20 van 37
Norm:
- De mentor benoemt de juiste punten voor het groepsoverzicht.
- De mentor benoemt de specifieke activiteiten in het groepsplan, voor zover die er zijn.
- De mentor beheert en actualiseert het kinddossier en het kindvolgsysteem.
- De mentor voert tenminste één huisbezoek uit gedurende de voorschoolse periode van een kind.
5.2 Kwaliteit handelingsplan
5.2.1 De leidster maakt op basis van de observatie- en toetsgegevens een handelingsplan[c]
Norm voldoende
- De leidster heeft een handelingsplan opgesteld met daarin de relevante observatie- en indien
beschikbaar, toetsgegevens.
- Een koppeling is aanwezig tussen signaleringsgegevens en uit te voeren activiteiten.
- Doelen en activiteiten sluiten op elkaar aan en het is duidelijk wat de leidster wil bereiken en op
welke wijze (gewenste eindresultaat).
- Het handelingsplan geeft aan welke inhouden uit het (VVE-)programma extra aandacht krijgen
en op welke wijze.
- Het handelingsplan sluit aan op het groepsplan.
Toelichting
Het handelingsplan:
- Biedt een korte beschrijving van het kindprofiel (waarin de gewenste ontwikkeling op de vier
domeinen sociaal- emotioneel, taal, rekenen en motoriek én ook de sterke aspecten in de
ontwikkeling van het kind naar voren komen)
- Bevat de relevante observatie(- en toets)gegevens
- Beschrijft de gewenste pedagogische en didactische benadering
- Laat een koppeling zien tussen de observatie(- en toets)gegevens en de uit te voeren
activiteiten
- Beschrijft welk doel de leidster met de activiteiten wil bereiken en wat het gewenste eindniveau
of eindresultaat is
- Bevat inhouden (doelen en activiteiten) uit het (VVE-)programma die extra accent krijgen.
De inhoud en uitvoering van het handelingsplan moet dus voor het kind betekenisvol zijn en op een
natuurlijke wijze aansluiten op de inhoud van het groepsplan.
5.2.2 Het plan past bij de ontwikkelbehoefte van de kinderen [c]
Norm voldoende
- In het handelingsplan staan de relevante observatie- (en toetsgegevens).
- In het handelingsplan is een zichtbare koppeling gelegd tussen de observatie- en toetsgegevens
en de uit te voeren activiteiten.
- Bij de activiteiten is duidelijk welk doel bereikt wil worden. Bij de omschrijving van het te
bereiken ‘doel’ is aangegeven wat het te verwachten eindniveau of –resultaat is.
Toelichting
- In het handelingsplan is een koppeling gemaakt tussen de observatie- en toetsgegevens en de
uit te voeren activiteiten.
- Bij de activiteiten is duidelijk welk doel de leidster wil bereiken en wat het gewenste eindniveau
of –resultaat is.
- De leidster maakt gebruik van een omvattend en toch overzichtelijk planningsformulier.
5.3 Kwaliteit van de uitvoering
Normblad Pagina 21 van 37
5.3.1 De leidster werkt volgens de doelgerichte planning van het handelingsplan [b]
Norm voldoende
- De inhoud en de uitvoering van het handelingsplan heeft een duidelijke relatie met de inhoud
van het thema en de betekenisvolle activiteiten die in de grote groep plaatsvinden.
- De leidster (of tutor, mentor) werkt op enkele (vaste) momenten in de week met het individuele
kind waarbij het streefniveau aansluit bij de ontwikkelingsbehoefte én mogelijkheden van het kind.
- Het handelingsplan voor het individuele kind wordt regelmatig geëvalueerd en samen met
ouders bijgesteld op grond van de voortgang in de ontwikkeling.
Toelichting
- De inhoud van het handelingsplan voor individuele kinderen sluit aan bij het aanbod dat in de
grote groep plaatsvindt en is voor het kind een aansluitende, betekenisvolle activiteit. Immers
wanneer het kind actief betrokken is, wordt uitgedaagd en de activiteit aansluit bij zijn
belevingswereld, zal het kind de activiteit ten volle beleven en daarvan leren. Van belang is ook om
te ontdekken wat de leerwijze is van het kind en daarop aan te sluiten. Het heeft de voorkeur om
een spontaan ontstane spelsituatie of activiteit van het kind aan te grijpen om het leerdoel te
realiseren boven het kind uit de groep te halen.
- In de planning van de leidster zijn (vaste) momenten in de week gepland voor het werken met
individuele kinderen of met 2 of 3 kinderen samen. Dit om het kind meer te kunnen betrekken op
ander kinderen en/of het laten leren van elkaar.
- Het handelingsplan wordt regelmatig op basis van de tussentijdse vorderingen aangepast aan
het ontwikkelingsniveau en de interesse van het kind.
- De leidster bespreekt met de ouders van risicokinderen het handelingsplan (en de evt.
bijstelling) en stimuleert hen tot het uitvoeren van aansluitende activiteiten thuis.
5.3.2 Tijdens het werken met individuele kinderen is de leidster zich bewust van haar pedagogisch
en educatief handelen en past haar vaardigheden op een gevarieerde wijze toe. [c]
Norm voldoende
In de interventie van de leidster zijn de volgende aspecten zichtbaar (minimaal 6 van de 8):
- Een sensitieve, responsieve houding heeft
- De activiteit in een betekenisvolle context zet
- Het handelen ondersteunt met concreet materiaal
- De actieve betrokkenheid van het kind bevordert
- Het kind zelf al handelend laat ervaren
- Het handelen van het kind richt op het zelf zoeken van oplossingen (aanpakgedrag/strategieën)
- Uitleg geeft in kleine stapjes, herhaalt en samen terugkijkt
- Een beroep doet op zelfstandigheid van het kind.
5.4 Externe zorg
5.4.1 De leidster heeft een beeld van welke kinderen externe zorg nodig hebben [b]
Norm voldoende
- De leidster weet welke problemen er spelen en welke externe zorg nodig is.
- De leidster weet hoe zij de externe zorg kan (laten) organiseren.
Toelichting
- De kinderen die externe zorg nodig hebben of hebben gehad zijn bekend (bijvoorbeeld
logopedie of jeugdzorghulpverlening).
- De leidster is op de hoogte van de problemen van het kind en de reden van de externe zorg.
Normblad Pagina 22 van 37
- Het betreft zowel de zorg die de kinderen hebben gekregen in de periode voorafgaand aan de
voor- en vroegschool als de zorg tijdens de voor- en vroegschoolse periode.
- Kinderen die zorg nodig hebben, die de voorschool/het kinderdagverblijf niet kan leveren, zijn
bij de leidster bekend.
5.4.2 De leidster (of een collega) communiceert over de gewenste externe zorg met de ouders [c]
Norm voldoende
- De communicatie met de ouders over de wenselijke externe zorg is tijdig.
- Verloopt op respectvolle wijze.
- Leidt tot een gezamenlijke aanpak.
- Verwijst, indien nodig, naar het zorgteam.
Toelichting
De leidster (of een collega) communiceert met de ouder(s) dat hun kind mogelijk externe zorg
nodig heeft.
De leidster:
- Doet dat tijdig
- Stelt de ouders op hun gemak
- Maakt de ouders op een heldere en begrijpelijke wijze duidelijk wat er gaande is en vraagt naar
de zienswijze van de ouders en hun ervaringen met het kind
- Bespreekt welke aanpak wenselijk is en checkt hoe ouders hier tegenover staan
- Respecteert de opvattingen en wensen van de ouders en probeert tot een gezamenlijke aanpak
te komen.
5.4.3 De leidster is ontvankelijk voor de signalen van ouders wanneer zij een probleem met/van
hun kind willen bespreken
Norm
De leidster is:
- Ontvankelijk voor de signalen van ouders wanneer zij een probleem met/van hun kind willen
bespreken
- Analyseert samen met de ouders wat het probleem is
- Zoekt samen met de ouders naar een oplossing
- Verwijst, indien nodig, naar het zorgteam.
Toelichting
Ouders maken zich soms zorgen over hun kind en willen dat graag bespreken. Dat gebeurt niet
altijd expliciet en gericht, maar het blijkt dan in de loop van een gesprek(je) dat misschien ergens
anders over gaat.
De leidster:
- Gaat respectvol om met de ouders en het door hen bespreekbaar gemaakte probleem
- Creëert een sfeer van vertrouwen en geborgenheid om ouders zich op hun gemakt te laten
voelen
- Probeert het probleem helder te krijgen
- Gaat samen met de ouders na wat er nodig is om het probleem te reduceren c.q. op te lossen
- Weet wanneer een probleem verder gaat dan haar eigen professionele mogelijkheden reiken. Ze
communiceert dit met de ouders en verwijst zo nodig (in overleg met het zorgteam) ouders door.
5.4.4 De leidster (of een collega) communiceert over de gewenste externe zorg met de externe
zorginstantie [c]
Normblad Pagina 23 van 37
Norm voldoende
- De mogelijkheden voor externe zorg zijn uitgezocht.
- De leidster (of een lid van het zorgteam) bespreekt met de ouders de concrete mogelijkheden
van externe zorg en reikt de benodigde informatie aan.
- Indien gewenst door de ouders ondersteunt de leidster (of een lid van het zorgteam)de ouders
bij de aanmelding.
Toelichting
- Het zorgteam van de voor- en/of vroegschool bekijkt al dan niet samen met de leidster of en
welke externe zorg wenselijk is voor een kind en legt dit vast in het kinddossier.
- De leidster bespreekt de uitkomsten met de ouders, checkt wat ouders er van vinden en
informeert hen over de mogelijkheden van de externe zorg en stimuleert hen hiervan gebruik te
maken.
- De leidster (of een lid van het zorgteam) speelt een actieve ondersteunende rol bij het maken
van contacten met zorginstellingen en het aanmelden van het kind (in overleg en na goedkeuring
van de ouders!).
- De leidster informeert (eventueel samen met de externe zorgverlener) de ouders regelmatig
over de vorderingen van hun kind in de peuter/kleutergroep. (De zorgverlener heeft hierin een
eigen verantwoordelijkheid naar de ouders voor het deel dat hij/zij doet).
6 WERKEN AAN DE OUDERBETROKKENHEID: samenwerking met ouders
Ouderbetrokkenheid is een breed begrip, dat in de praktijk op veel verschillende manieren ingevuld
wordt. Dit loopt uiteen van eenzijdig zenden van informatie naar ouders, naar het elkaar
informeren zonder dat er nog sprake is van samenwerking, tot het door kinderopvang/school en
ouders samen delen en zoeken naar nieuwe informatie/aanpak met een voor beide partijen helder
doel: de ontwikkeling van het kind/de leerling. Ook wel ouderbetrokkenheid 3.0 genoemd.
Ouderbetrokkenheid 3.0 vraagt onderlinge afstemming en samenwerking tussen de leidster, de
ouders en andere betrokkenen. Zowel de leidster als de ouders brengen actief informatie in:
spreken onderlinge wensen en verwachtingen uit, delen zorgen over het kind thuis, in de
kinderopvang of op school met elkaar en zoeken in gezamenlijkheid naar een gepaste
aanpak/oplossing. De basis is gelijkwaardigheid, het gebruik maken van elkaars expertise, maar
ook het durven laten zien van ‘handelingsverlegenheid’ en het bespreken ervan. Dit alles om een
voor het kind zo’n optimaal mogelijke situatie binnen de kinderopvang/school en thuis te creëren
waarin het kind zich kan ontwikkelen. Bij een voorbeeld voor anderen (score 4) laat een organisatie
ouderbeleid zien en een leidster gedrag zien op dit niveau.
De uitwerking van Ouderbetrokkenheid komt overeen met het VVE-kwaliteitskader van de
Inspectie van het Onderwijs. Het ouderbeleid van de organisatie én het handelen van de leidster
kan op onderlinge afstemming en samenwerking geanalyseerd en beoordeeld worden. Het
ouderbeleid wordt doorgaans op organisatieniveau bepaald; de leidster heeft daar geen invloed op.
Daarom hebben enkele indicatoren een nul in de nummering, zoals 6.1.0.
6.1 Gericht ouderbeleid
6.1.0 De organisatie heeft ouderbeleid ontwikkeld, vastgelegd en uitgedragen binnen haar
organisatie.
Indicator 6.1.0 gaat over de condities die op organisatieniveau van belang zijn omdat die de
uitvoering van een kwalitatief goed ouderbeleid ondersteunen. De leidster heeft hier geen invloed
op: vandaar 6.1.0. De coach kan deze condities wel in beeld brengen door met de leidster daarover
in gesprek te gaan en documenten te bekijken om het ouderbeleid op organisatieniveau te kunnen
beoordelen.
Normblad Pagina 24 van 37
Norm voldoende
- De organisatie heeft geanalyseerd wat de cruciale elementen van het ouderbeleid zijn, zowel qua
kenmerken van de ouderpopulatie, inhoud, activiteiten, presentatie, werkvormen en communicatie.
- In het ouderbeleid staat de afstemming/samenwerking tussen kinderopvang/school en ouders
centraal.
- Het ouderbeleid is in samenwerking met de leidsters/locatiemanagers tot stand gekomen en
heeft draagvlak op de werkvloer.
- Een implementatieplan geeft locatiemanagers en leidsters handvatten voor de toepassing in de
praktijk.
Toelichting
Het is de vraag of allerlei activiteiten binnen het ouderbeleid zinvol en effectief zijn. In veel
gevallen wordt maar een deel van de ouders bereikt en niet de eigenlijke doelgroep. Vaak is vooral
sprake van aanbodgestuurd en weinig vraaggestuur ouderbeleid. Uit het ouderbeleid van de
organisatie blijkt dat een analyse gemaakt is van wat de ‘vraag’ van de ouders is.
- Het ouderbeleid sluit aan bij de kenmerken van de ouderpopulatie en is gebaseerd op
afstemming/samenwerking tussen kinderopvang/school en ouders.
- Het ouderbeleid is in samenwerking met de leidsters tot stand gekomen en heeft daarmee
draagvlak op de werkvloer.
- Een implementatieplan geeft locatiemanagers en leidsters handvatten voor de toepassing in de
praktijk.
6.1.1 De leidster is bekend met het ouderbeleid van de organisatie en haar rol er in [b]
Norm voldoende
- De leidster kan aantonen dat ze weet wat het ouderbeleid van de organisatie is en wat haar rol
daarin is op locatie.
- De leidster kan aantonen dat haar informatieverstrekking en ouderactiviteiten passen binnen
het ouderbeleid van de organisatie.
- De leidster kan onderbouwen waarom zij extra of minder of andere activiteiten uitvoert met
haar groep ouders.
Toelichting
- Bij deze indicator gaat het er vooral om dat de leidster:
o vertrouwd is met het ouderbeleid van de organisatie
o weet wat van haar verwacht wordt
o oudercontacten en activiteiten toepast op locatie conform het geformuleerde beleid.
- Ouderbetrokkenheid is maatwerk, passend bij de groep ouders, die op dat moment van de
voorziening gebruik maakt of dit binnenkort wenst te doen.
- Eigen initiatieven van leidsters, die tegemoet komen aan de wensen/behoeften van ouders
kunnen in dat kader beoordeeld worden bij het derde gedachtestreepje bij de norm voldoende.
6.2 Informatieverstrekking aan en door ouders.
Dit zijn de volgende aspecten uit het inspectiekader:
- Ouders worden vooraf adequaat geïnformeerd.
- Intake.
- Ouders worden door de leidster geïnformeerd over de ontwikkeling van hun kind.
6.2.1 De manier van werken bij de intake past binnen de werkwijze van de locatie/organisatie [b]
Normblad Pagina 25 van 37
Norm voldoende
- De organisatie beschikt over een intakeformulie en een intakeprocedure.
- De leidster is bekend met de intakeprocedure en de informatie die besproken wordt.
- De leidster ontvangt essentiële informatie vanuit de intake die van belang is voor het werken
met het kind en de ouders op de groep.
Toelichting
De meeste organisaties werken met een standaard intakeformulier dat de (VVE)coördinator (of een
vergelijkbare functionaris) gebruikt bij het intakegesprek.
De leidster:
- Vervult hier veelal geen actieve rol in. Het is wel belangrijk dat zij weet hoe de intakeprocedure
in elkaar steekt en welke informatie in een intakegesprek aan bod komt
- Vervult wel een rol bij het kennismakingsbezoek van ouder(s) en kind aan de groep, waarvoor
de leidster ‘tijd vrij maakt’ om ouder en kind kort te woord te staan
- Is geïnformeerd (door diegene die de intake gedaan heeft) over de punten die van belang zijn
voor het werken met het kind en de ouders.
6.2.2 De leidster bespreekt met de ouders de manier van werken, wat de ‘rechten’ van de ouders
zijn én wat de ‘plichten’ zijn [c]
Norm voldoende
De leidster kan:
- De uitgangspunten, de werkwijze en de benaderingswijze van kinderen en ouders op een
inzichtelijke en begrijpelijke manier toelichten
- De ‘rechten’ van de ouders én wederzijdse ‘plichten’ (de spelregels) verwoorden
- Inspelen op vragen van ouders over het beleid van de organisatie en de werkwijze op locatie.
Toelichting
- De informatieverstrekking kan een onderdeel zijn van het intakegesprek of op andere
momenten plaats vinden, bijvoorbeeld in een bijeenkomst voor ouders van nieuwe (toekomstige)
kinderen of op een open dag.
- De informatie op de website hoort ook bij de informatieverstrekking.
- Relevant is of de leidster zélf vindt/ervaart dat ouders vooraf adequaat worden geïnformeerd
over de uitgangspunten, werkwijze en de expliciete ‘(omgang)regels’ van de (voorschool). Dit gaat
verder dan alleen de wederzijdse verwachtingen uitspreken.
6.2.3 De leidster checkt of de ouders de juiste en voldoende informatie hebben gekregen én of de
ouders de juiste en voldoende informatie hebben gegeven [b]
Norm voldoende
De leidster:
- Checkt of de ouders de juiste en voldoende informatie hebben gekregen én of de ouders de
juiste en voldoende informatie hebben gegeven.
- Zorgt dat eventuele ontbrekende informatie alsnog gegeven of ontvangen wordt.
Toelichting
In de eerste week, dat het kind gebruik maakt van de kinderopvang, checkt de leidster bij de
ouders of zij:
- Vooraf voldoende geïnformeerd zijn over organisatorische en praktische zaken, de werkwijze op
de groep etc. De leidster vult ontbrekende informatie aan en/of maakt deze informatie voor ouders
meer begrijpelijk.
- Alle gewenste informatie over hun kind en/of de thuissituatie hebben kunnen doorgeven.
- Vragen hebben op basis van de 1ste dag/week van hun kind op de kinderopvang.
Normblad Pagina 26 van 37
6.2.4 De leidster informeert de ouders over de ontwikkeling van hun kind [b]
Norm voldoende
De leidster:
- Beschikt over voldoende observatie- en toetsgegevens voor het voortgangsgesprek met de
ouders en vraagt ouders naar de ontwikkeling van hun kind thuis.
- Bespreekt de voortgang in de ontwikkeling met de ouders periodiek (minimaal 4xdoorgaans na
de wenperiode, bij 3 resp. 4 en 5 jaar en bij overgang naar groep 3).
- Bespreekt zorgpunten tussendoor met ouders en volgt en bespreekt de voortgang.
Toelichting
- Tenminste 3 tot 4 keer in de peuter- en de kleuterperiode vindt een oudergesprek op
uitnodiging van de voor- resp. vroegschool plaats, waarin de leidster met de ouders de voortgang
in de ontwikkeling van hun kind bespreekt. Ouders kunnen hiertoe ook zelf een verzoek indienen.
- Tijdens de oudergesprekken bekijken en bespreken de leidster en de ouders de
observatiegegevens, toetsgegevens en ‘werk’ van de kinderen en geven ouders aan hoe het kind
zich thuis ontwikkelt.
- Bij zorgpunten zoekt de leidster direct contact met ouders om hen te informeren over hun kind
en vinden er regelmatig voortgangsgesprekken plaats.
6.2.5 De informatieverstrekking aan de ouders is duidelijk, informatief en respectvol[b]
Norm voldoende
- De informatieverstrekking aan de ouders is duidelijk, informatief en respectvol.
- De attitude van de leidster is gericht op informatie geven én ontvangen en samenwerken ten
behoeve van de ontwikkeling van het kind.
Toelichting
Om deze indicator als coach goed te kunnen beoordelen is het van belang om een oudergesprek bij
te wonen.
De leidster:
- Informeert de ouders op een begrijpelijk, informatieve en respectvolle manier met ruimte voor
eigen inbreng en vragen van de ouders
- Spreekt duidelijk en gebruikt woorden die aansluiten bij het taalbegrip/de cultuur van de ouder
- Straalt in haar houding en in de manier waarop ze vertelt uit, dat ze achter haar informatie (en
de uitgangspunten van de organisatie) staat
- Is gericht op samenwerking met de ouders t.b.v. de ontwikkeling van het kind
- Checkt of de ouders de informatie begrepen hebben en anderzijds of zij de informatie van de
ouders goed begrepen heeft.
6.3 Activiteiten op locatie (uitvoering en ouderbetrokkenheid)
Om de indicatoren van 6.3 goed te kunnen beoordelen is het van belang om op een aantal
verschillende momenten te observeren: o.a. brengen en halen van de kinderen en de inloop met
ouders.
In het ouderbeleid worden veelal vier niveaus onderscheiden:
1. Opbouwen van een band/relatie met ouders
2. Informatie/communicatie over de ontwikkeling van het kind in de vroeg/voorschool en thuis
3. Activiteiten met en voor ouders op locatie/in de groep
4. Hulp en ondersteuning bij wat ouders thuis aan ontwikkelingsstimulering kunnen doen.
De indicatoren in dit instrument zijn gebaseerd op ouderbetrokkenheid op alle vier niveaus waarbij
het afstemmen en samenwerken met ouders centraal staat.
Normblad Pagina 27 van 37
Deze indicatoren komen overeen met de volgende aspecten uit het inspectiekader:
- Stimuleren om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen
- Participeren in VVE-activiteiten in de voorschool/vroegschool
- Thuistaal en –cultuur
6.3.1 De leidster zorgt dat ouders zich welkom voelen in de groep [b]
Niet op alle voor- en vroegscholen is er zo'n vrij inloopmoment.
Norm voldoende
- De leidster kan alle ouders op een natuurlijke en respectvolle manier benaderen. Er is geen
sprake van ‘handelingsverlegenheid’ bij de leidster.
- De leidster zorgt dat de ouders zich welkom voelen in de groep en bij de ouderactiviteiten.
- De leidster benadert de ouders als gelijkwaardig en is respectvol in haar omgang.
Toelichting
- Bij de ‘inloop’ (brengen en halen) voelen alle ouders zich welkom: alle ouders worden begroet
(aangekeken), voelen zich vrij om de leidster aan te spreken/wat te vertellen of te vragen. Bij de
leidster is dus geen sprake van wat ‘handelingsverlegenheid’ wordt genoemd: niet (meer) weten
hoe je met een ouder op een natuurlijke en respectvolle manier om kan gaan en dingen kan
bespreken. Ook bij de ouderactiviteiten in de groep/op locatie zorgt de leidster dat ouders uit alle
culturen zich welkom kunnen voelen.
- Ouders krijgen de ruimte om met hun kind een spelletje te kiezen, even mee te spelen of een
boekje voor te lezen of te kijken wat hun kind doet.
- De houding van de leidster is naar alle ouders respectvol. Ouders worden als gelijkwaardig en
competent gezien en benaderd.
- De leidster heeft oog voor de kwaliteiten, behoeften en interesses van ouders.
6.3.2 De leidster bouwt een band op met de ouders [b]
Norm voldoende
- De leidster bouwt een band op met alle ouders, gebaseerd op wederzijds respect en vertrouwen.
- In de contacten met ouders, die zich tijdens de observatie(s) voordoen, zijn minimaal vier van
de vijf aandachtspunten zichtbaar in de attitude en het handelen van de leidster.
Toelichting
De basis van de ouderbetrokkenheid is de vertrouwens- en respectrelatie tussen de leidster en de
ouders gericht op samenwerking ten behoeve van de ontwikkeling van het kind.
De leidster:
- Heeft een sensitieve responsieve houding en signaleert wanneer ouders behoefte hebben aan
een gesprek of iets kwijt willen over het weekend of gebeurtenissen thuis
- Bouwt actief een band op met alle ouders en zorgt dat zij alle ouders (zo mogelijk) regelmatig
spreekt
- Heeft extra aandacht voor ouders die niet snel uit zich zelf een gesprekje aangaan of de
Nederlandse taal nog niet beheersen of vanuit hun cultuur een drempel ervaren
- Toont op een positieve manier interesse en geeft aandacht aan de thuiscultuur van gezinnen:
respecteert andere gewoonten en/of ideeën van kinderen en ouders;
- Staat open voor wat er leeft onder kinderen en ouders en speelt daar op in (bijvoorbeeld
Suikerfeest)
- Spreekt respectvol over de thuissituatie/thuiscultuur van de kinderen.
6.3.3 De manier waarop de leidster omgaat met de thuistaal en –cultuur is effectief [c]
Norm voldoende
Normblad Pagina 28 van 37
- De manier waarop de leidster omgaat met de thuistaal en –cultuur is zichtbaar effectief, zowel
in haar handelen als in de speelleeromgeving.
Toelichting
- De leidster laat zien dat haar manier van omgaan met de thuistaal en - cultuur bijdraagt aan de
ontwikkeling van de kinderen. Bijvoorbeeld door attributen actief te gebruiken met de kinderen,
gebarentaal vergezeld van woorden te gebruiken, kernwoorden in de eigen taal (of in het
Engels)aan te bieden. Of kinderen elkaar iets uit te laten leggen, te verwoorden voor een ander
kind.
- De speelleeromgeving een (kleine) afspiegeling laat zien van de culturen van de kinderen, door
attributen, intercultureel spelmateriaal, foto’s, afbeeldingen en geschreven taal toe te voegen aan
de basisuitrusting.
6.3.4 De leidster (en de [voor]school) organiseert relevante ouderactiviteiten [b]
Norm voldoende
De leidster:
- Biedt regelmatig relevante en voor de doelgroep interessante ouderactiviteiten aan;
- Biedt ouders de mogelijkheid om mee te draaien in de groep, gebaseerd op samenwerken;
- Voorziet de ouders van gewenste instructie/informatie én vraagt ouders om informatie.
Minimaal 60% van de ouders neemt deel aan activiteiten (op de groep), waaronder zoveel mogelijk
(VVE-)doelgroepouders.
Toelichting
Deze indicator kan ook op teamniveau beoordeeld worden, waarbij wel gekeken wordt naar ieders
persoonlijke bijdrage aan het totaal aan ouderactiviteiten.
- De voor- en vroegschool organiseren relevante ouderactiviteiten, passend bij de wederzijdse
wensen en behoeften van ouders en voor-vroegschool, onder andere:
informatie/uitwisselingsbijeenkomsten over VVE en opvoedingsthema’s, bijeenkomsten rond het
thema in de groep, inloopspreekuur, koffieochtenden/middagen, doe-ochtenden/avonden.
- De leidster(s):
o peilen bij de ouders waar behoefte aan is en stimuleren de ouders om aan voor hun
relevante activiteiten deel te nemen;
o brengen ouders met elkaar in contact, om een onderlinge uitwisseling van informatie te
stimuleren, zodat ouders elkaar ook praktische steun kunnen bieden;
o bieden ouders de mogelijkheid om een dagdeel mee te draaien in de groep, waarbij de
leidster (zo nodig) de ouder coacht (modelling) en interesse toont in hoe ouders het ervaren en
zien;
o wisselen informatie uit over hoe ouders met hun kinderen ontdek/leergerichte activiteiten
thuis kunnen doen, die passen bij de ontwikkeling en interesse van het kind én die ouders
aanspreken.
6.3.5 De leidster kent de samenstelling van haar groep ouders, weet welke ouders aan welke
activiteiten (in de groep en thuis) meedoen en welke activiteiten aanslaan bij de ouders [b]
Norm voldoende
De leidster:
- Kent haar groep ouders, hun interesses en behoeftes in relatie tot de ontwikkeling van hun kind
- Weet welke ouders aan welke activiteiten (in de groep en thuis) meedoen
- Weet welke activiteiten effectief zijn voor de ontwikkeling van het kind in de groep en thuis
- Weet welke activiteiten voor ouders zelf effectief zijn.
Toelichting
De groep ouders op een locatie kan onderling en van jaar tot jaar verschillen. Om goed aan te
kunnen sluiten bij de behoeftes, interesses en achtergronden van de ouders, is het belangrijk dat
Normblad Pagina 29 van 37
de leidster(s) de samenstelling en kenmerken van de groep ouders goed weet en deze voor ogen
heeft bij het plannen van activiteiten.
Ouders kunnen ook zelf sterke persoonlijke ‘behoeften’ hebben, waar eerst of tegelijkertijd iets
mee gedaan moet worden om ruimte en rust te creëren om actief met de ontwikkeling van hun
kind(eren) bezig te zijn. Voorbeelden zijn het inburgeren, onvoldoende beheersing van de
Nederlandse taal, financiële problemen, relatieproblemen. De oudercoördinator/locatiemanager
heeft een eigen verantwoordelijkheid in het de leidsters voorzien van relevante informatie over de
ouderpopulatie van de groep.
De leidster:
- Is op de hoogte van de kenmerken van de ouderpopulatie in haar groep: leeftijdsgroep,
culturele achtergrond, verblijfsduur in Nederland, beheersing van de Nederlandse taal, hun
wensen, interesses en behoeften in relatie tot de ontwikkeling van hun kind
- Toont vanuit een professionele houding begrip en betrokkenheid, als ouders over hun
persoonlijke situatie/behoeften spreken. (Soms kan verwezen worden naar voorzieningen in de
wijk, waar ouders met hun specifieke behoeften terecht kunnen)
- Betrekt relevante informatie bij het aanbod van ouderactiviteiten op locatie en thuis
- Bekijkt het aanbod ook vanuit het perspectief van de ouders. Activiteiten die zowel het belang
van kinderen als het belang van de behoeften van de ouder dienen, hebben een grotere slaagkans
(bijvoorbeeld taallessen voor ouders gekoppeld aan het thema dat met de groep kinderen
uitgewerkt wordt)
- Geeft de kenmerken van haar groep ouders door aan de organisatie, opdat op organisatieniveau
daarop in gespeeld kan worden
- Weet welke ouders aan welke ouderactiviteiten op locatie of thuis deelnemen
- Weet welke activiteiten effectief zijn voor de ontwikkeling van het kind in de groep en thuis.
6.3.6 De leidster werkt gericht aan/met bepaalde activiteiten om de effectiviteit van de
ouderbetrokkenheid te vergroten [c]
Norm voldoende
- De leidster werkt gericht aan/met bepaalde activiteiten/werkvormen om de effectiviteit van de
ouderbetrokkenheid in haar groep te vergroten.
- De leidster reflecteert (met het team) op haar/hun eigen handelen en stelt zo nodig de
werkwijze bij om deze meer passend te maken voor de groep of individuele ouders.
Toelichting
De leidster:
- Kan benoemen wat ze gericht doet om de ouderbetrokkenheid te vergroten en de
ouderactiviteiten/communicatie effectief te laten zijn voor haar groep ouders
- Houdt dagelijks (op een visuele manier) een ouderinformatiebord bij over de activiteiten van die
dag/week met bijbehorende liedjes, materialen, tips voor thuis en foto’s van de activiteiten.
Actuele gebeurtenissen, bijvoorbeeld de geboorte van een broertje of zusje, de verjaardag van een
kind, zijn zichtbaar op het bord. Door dagelijks de informatie te verversen, blijft het interessant
voor ouders om (samen met hun kind) hierop te kijken en stimuleert het de onderlinge uitwisseling
tussen ouders;
- Verzamelt relevante informatie van ouders over wensen en verwachtingen
- Reflecteert (samen met het team) op wat wel en niet werkt en voor wie en past daar het
aanbod of de werkwijze op af (in samenspraak met de organisatie)
- Reflecteert op haar eigen handelen/communicatie met ouders op basis van de principes van
ouderbetrokkenheid 3.0.
6.4 Ontwikkeling-stimulerende activiteiten thuis
6.4.1 De leidster stimuleert ouders om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen met
hun kind [b]
Normblad Pagina 30 van 37
Norm voldoende
De leidster:
- Stimuleert alle ouders om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen
- Bespreekt met ouders welke activiteiten zij kunnen doen en hoe en geeft daarvoor zo mogelijk
adequaat materiaal en informatie mee
- Registreert welke ouders activiteiten thuis uitvoeren en noteert belangrijke stappen in de
ontwikkeling van het kind thuis.
Minimaal 60% van de ouders voert regelmatig activiteiten thuis uit met hun kinderen.
Toelichting
De leidster:
- Weet in welke mate ouders hun kind stimuleren in hun ontwikkeling, door
materialen/activiteiten aan te bieden of samen te doen
- Stimuleert de ouders om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen
- Voorziet ouders van samen bedachte ideeën (zo mogelijk) spelmaterialen (met spelinstructies)
om thuis met hun kind(eren) te gebruiken. Dit materiaal is afgestemd op de wensen en
mogelijkheden van de ouder én het kind. (qua taal, uitvoerbaarheid, interesses en kwaliteiten enz.)
- Informeert de ouders hoe zij met hun kind(eren) gebruik kunnen maken van dagelijkse (vaak in
het huishouden voorkomende) materialen en situaties om kinderen al doende/ontdekkend nieuwe
leerervaringen op te laten doen. (zelfstandigheid van kinderen stimuleren, kinderen mee laten
helpen, kinderen zelf laten ontdekken, benoemen wat het kind doet, open vragen te stellen etc.)
- Bespreekt met ouders en de kinderen hoe de activiteiten thuis zijn verlopen, welke
(leer)ervaringen het kind heeft opgedaan en wat de vervolgactiviteiten kunnen zijn. - minimaal 60
% van de ouders voeren ontwikkelingsstimulerende activiteiten uit met hun kind. thuis), waaronder
zoveel mogelijk (VVE-)doelgroepouders.
7 KWALITEITSZORG
Kwaliteitszorg is het proces waarin het bewaken van eigen kwaliteit, het regelmatig evalueren van
gerealiseerde kwaliteit, het bijstellen en borgen, systematisch aan de orde komen. Kwaliteitszorg
en daarmee het bewaken van kwaliteit vindt in (VVE-)organisaties plaats op:
o het niveau van de organisatie en het niveau van de locatie (teamniveau)
o het niveau van de groep (beide leidsters) en van de individuele leidster.
De organisatie staat een integrale benadering voor waarin doelen en visie vertaald zijn naar het
werken in de praktijk. Het management evalueert regelmatig de effectiviteit van de dagelijkse
inspanningen in relatie tot de uitgangspunten en doelen.
Een organisatie kan er voor kiezen om jaarlijks enkele deelaspecten van haar kwaliteit te
analyseren en dit in een cyclisch proces uit te zetten over een bepaalde periode (bijvoorbeeld 4
jaar). Het evalueren van kwaliteit doe je met elkaar, alle geledingen zijn daar bij betrokken:
leidsters op de groep, ouders en management.
De leidsters op de groep kunnen samen en individueel kritische reflecteren op hun pedagogisch en
educatief handelen, de organisatie op de groep, de onderlinge samenwerking en het effect daarvan
op kinderen. Dit vraagt van het team van een locatie om regelmatig met elkaar na te gaan of het
afgesproken beleid uitvoering krijgt en sprake is van onderlinge afstemming.
Wanneer leidsters, team en management de uitkomsten van de evaluatie/reflectie gebruiken voor
het versterken en ondersteunen van kwaliteit op de werkvloer, dan draagt dit bij aan de
ontwikkeling van kinderen.
7.0 Kwaliteitszorg op organisatie- en locatieniveau
De indicatoren 7.0.1 tot en met 7.0.5 zijn condities die op organisatie- en locatieniveau
Normblad Pagina 31 van 37
voorwaardelijk zijn om de kwaliteit van de uitvoering op de werkvloer te bevorderen. De leidster
heeft hier geen invloed op. De coach kan deze condities wel in beeld brengen door met de leidster
daarover in gesprek te gaan en documenten te bekijken om de kwaliteitszorg op organisatieniveau
te kunnen beoordelen.
7.0.1 De condities op organisatieniveau zijn van voldoende niveau
Norm voldoende
- De organisatie heeft de leidsters op de hoogte gesteld van de ondersteunende
faciliteiten/condities.
- De leidsters kunnen jaarlijks gebruik maken van coaching en scholingsactiviteiten.
- De leidsters hebben voldoende taakuren buiten de groepstaken.
Toelichting
- Het uitdragen van een visie op wat de organisatie verstaat onder goede kwaliteit van
kinderopvang en/of voor- en vroegschoolse educatie biedt leidsters houvast voor het eigen
functioneren.
- De visie op kinderopvang en/of voor- en vroegschoolse educatie en de vertaalslag daarvan in de
praktijk is vastgelegd in een (Pedagogisch) beleidsplan, dit is beschikbaar voor alle leidsters.
- Leidsters zijn in dienst van een grote dan wel kleine organisatie. Voor de organisatie is het van
belang dat het werk van de leidsters van voldoende kwaliteit is en stimuleert en ondersteunt dit
met faciliteiten. Voorbeelden hiervan zijn: taakuren buiten de uitvoerende activiteiten op de groep,
scholingsfaciliteiten, een heldere interne communicatie en een zichtbaar personeelsbeleid.
- De organisatie heeft een kwaliteitsprofiel opgesteld waarin gewenste vaardigheden en
competenties zijn aangeven voor het werken met jonge kinderen.
7.0.2 De organisatie evalueert systematisch de kwaliteit en effectiviteit van de uitvoering van voor-
en vroegschoolse educatie in relatie tot de visie op goede kinderopvang / voor- en vroegschoolse
educatie en de eigen uitgangspunten.
Norm voldoende
- Het effect van de (VVE)-aanpak, -inhoud en –resultaten zijn onderdeel van evaluatie.
- De organisatie bespreekt de uitkomsten van de evaluatie met alle geledingen.
- Vervolgstappen zijn bepaald en vastgelegd.
Toelichting
De organisatie evalueert al haar kwaliteitsaspecten minimaal eens in de vier jaar. Hierin komen de
volgende aspecten aan de orde:
o de realisatie van het geformuleerde (VVE)-beleid;
o de geboden condities/faciliteiten en de effecten daarvan;
o de vaardigheden van de leidsters;
o het ouderbeleid en participatie van ouders
o de ontwikkeling van de kinderen
o de effecten van extra begeleiding en zorg
o de contacten met externe zorg.
De organisatie:
- Evalueert jaarlijks een of meerdere deelaspecten
- Beschikt over een instrumentarium, een tijdsplanning en procedures om de evaluatie(s) uit te
voeren
- Trekt conclusies uit de evaluaties en legt deze op transparante wijze vast
- Communiceert hierover met alle belanghebbenden (middenmanagement, leidsters en ouders).
7.0.3 De organisatie werkt gericht aan verhoging van de kwaliteit van voor- en vroegschoolse
educatie
Normblad Pagina 32 van 37
Norm voldoende
- De organisatie werkt planmatig aan verbeteractiviteiten.
- De verbeteractiviteiten zijn gericht op aspecten van voor-en vroegschoolse educatie
- Borging is een vast onderdeel van de kwaliteitszorgcyclus.
Toelichting
- De concrete verbeteractiviteiten voor kinderopvang/voor- en vroegschoolse educatie zijn
geformuleerd.
- Deze hangen zichtbaar samen met de uitkomsten van de evaluatie op alle niveaus.
- De verbeteractiviteiten betreffen een of meerdere kwaliteitsaspecten van voor- en
vroegschoolse educatie.
- De organisatie werkt aantoonbaar aan de verbeteractiviteiten.
- De organisatie communiceert met alle geledingen over de effecten van de verbeteractiviteiten.
- De organisatie borgt de gerealiseerde kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie.
7.0.4 De leidinggevende van de locatie bezoekt regelmatig de groepen om de kwaliteit van het
pedagogisch en educatief handelen van de leidsters te evalueren en te borgen
Norm voldoende
- Er vinden minimaal twee keer per jaar groepsbezoeken plaats.
- De reflectie en borging is gericht op inhoudelijke en vaardigheidsaspecten.
Toelichting
De leidinggevende van de locatie:
- Bezoekt minimaal twee keer per jaar de leidsters op de groepen
- Gaat na of de leidsters handelen conform de afspraken over de verbeteractiviteiten
- Legt de bevindingen vast en bespreekt deze met de leidsters en maakt zo nodig afspraken over
gewenste ondersteuning/acties
- Richt borgingsactiviteit op alle aspecten van voor- en vroegschoolse educatie (aanbod,
organisatie, pedagogisch en educatief handelen, ouderbeleid, zorgactiviteiten).
7.0.5 De leidinggevende van de locatie evalueert regelmatig met het totale team van de locatie de
pedagogische en educatieve werkwijze en de onderlinge afstemming.
Norm voldoende
De leidinggevende:
- Heeft minimaal 1x in de 8 weken een inhoudelijk overleg met het team waarin het inhoudelijke
programma en de werkwijze met de kinderen en ouders op de groep besproken en onderling
afgestemd wordt
- Evalueert minimaal vier keer per jaar met het team, op basis van de groepsplannen en stelt de
groepsplannen met het team bij op grond van de uitkomsten.
Toelichting
De leidinggevende ziet er op toe dat:
- Het team regelmatig bij elkaar komt voor planning van en overleg over activiteiten in de groepen
- Het team het pedagogisch en educatief handelen in de groepen onderling afstemt
- Het team groepsplannen uitwerkt, gebaseerd op de observaties, toetsgegevens en interesses van
de kinderen voor tenminste de 4 ontwikkelgebieden: taal, rekenen- wiskunde, motoriek en sociaal-
emotionele ontwikkeling
- Het team de groepsplannen evalueert (verloop in de praktijk en behaalde doelen voor de
kinderen) en de groepsplannen zo nodig bijstelt én de gegevens gebruikt voor de vervolgplannen.
Normblad Pagina 33 van 37
7.1 Kwaliteitszorg op groeps- en leidsterniveau
7.1.1 De leidsters bewaken met elkaar de kwaliteit van hun werk. [c]
Norm voldoende
- De leidsters hebben wekelijks overleg over de inhoud van de dag- en weekplanning en ieders
taken daarin.
- Beide leidsters zijn verantwoordelijk voor de groep en voeren educatieve taken uit.
- Zij tonen een responsieve houding naar elkaar.
- De leidsters hebben minimaal een keer per kwartaal een evaluatief gesprek waarin zij
reflecteren op elkaars functioneren.
Toelichting
- De beide leidsters zijn samen verantwoordelijk voor de groep en de taakverdeling is evenwichtig
verdeeld. Beide werken afwisselend met de grote groep, kleine groep en individuele kinderen. Dit is
vastgelegd in de dag-weekplanning.
- Zij weten onderling een goed werkklimaat te creëren, voelen elkaar aan en houden rekening met
elkaars eigenheid.
- Zij zoeken naar afstemming in hun pedagogisch en educatief handelen en zijn zich bewust dat
samenwerken een basisvoorwaarde is.
- Zij reflecteren regelmatig op elkaars handelen en maken dit bespreekbaar.
7.1.2 De leidster kan haar eigen functioneren benoemen en waarderen [c]
Norm voldoende
- De leidster kan haar sterke- en ontwikkelpunten in het eigen functioneren benoemen.
- De leidster kan aangeven op welke punten zij zich wil versterken.
- De leidster is in staat te beoordelen of ontwikkelpunten op leidsterniveau dan wel op
teamniveau moeten plaatsvinden.
Toelichting
Wanneer leidsters (door de leidinggevende of de coach) gestimuleerd worden om het eigen
functioneren te benoemen en regelmatig te reflecteren op het eigen handelen, worden zij zich
bewust van hun persoonlijke leerdoelen. De mate waarin zij haar beroep en zichzelf als persoon
waardeert, draagt in positieve zin bij aan wat zij denkt te kunnen bereiken met kinderen en
ouders.
De leidster kan:
- Benoemen hoe zij haar functie ziet en welke waardering zij haar functie en zich zelf geeft
- Aangeven op welke punten zij haar kennis van het jonge kind of pedagogische- en educatieve
werkwijze wil verbeteren/verder ontwikkelen en wat daarvoor nodig is
- Een of meerdere persoonlijke leerdoelen benoemen
- Beoordelen welke ontwikkelpunten voor haar zelf gelden dan wel op teamniveau aan de orde
moeten komen.
7.1.3 De leidster kan op basis van de observaties en/of toetsen aangeven op welke punten zij het
groepsplan voor de grote groep heeft aangepast [c]
Norm voldoende
- De evaluatie van het groepsplan is gebaseerd op de uitkomsten van de observaties en/of
toetsresultaten.
- De inhoud van het groepsplan is ten opzichte van het vorige groepsplan, op een aantal inhouden
bijgesteld.
- De leidster kan de bijstelling (verbetering van het groepsplan of vermindering intensiteit)
onderbouwen.
Normblad Pagina 34 van 37
Toelichting
Na een vastgestelde periode wordt het effect van de begeleiding en extra zorg geëvalueerd, aan de
hand van het gebruikelijke observatie- en/of toetsinstrument van de voor- en vroegschool. De
resultaten uit de observaties en toetsen zijn hierbij richtinggevend. Een groepsplan is een
dynamisch plan dat met regelmaat aangepast wordt op basis van de uitkomsten van observaties en
toetsresultaten.
- Het groepsplan wordt minimaal vier keer per jaar geëvalueerd op basis van observaties en
toetsgegevens.
- De evaluatie leidt tot een conclusie voor vervolgstappen en aanpassing van het groepsplan:
o zoals extra zorg is niet meer nodig
o bepaalde gerichte handelingen/ begeleiding voor de grote groep aanhouden,
o de begeleiding bijstellen
o externe hulp/begeleiding /coaching voor de leidster is nodig).
- De leidster kan op basis van de resultaten uit de observaties en toetsen aangeven op welke
onderdelen het groepsplan minder intensief hoeft te zijn.
7.1.4 De leidster kan op basis van de observaties en/of toetsresultaten aangeven op welke punten
zij het groepsplan voor de kleine groep heeft aangepast. [c]
Norm voldoende
- De evaluatie van het groepsplan voor de kleine groep is gebaseerd op de uitkomsten van de
observaties en/of toetsresultaten.
- De inhoud van het groepsplan voor de kleine groep is ten opzichte van het vorige groepsplan,
op een aantal inhouden bijgesteld.
- De leidster kan de bijstelling (verbetering van het kleine groepsplan of vermindering intensiteit)
onderbouwen.
Toelichting
- Na een vastgestelde periode wordt het effect van de begeleiding en extra zorg geëvalueerd, aan
de hand van het gebruikelijke observatie- en/of toetsinstrument van de voor- resp. vroegschool.
- De evaluatie leidt tot een conclusie voor vervolgstappen:
o extra zorg in de kleine groep is niet meer nodig (voor een of meerdere kinderen)
o bepaalde gerichte handelingen/ begeleiding voor de kleine groep voortzetten
o de begeleiding bijstellen
o interne consultatie is nodig voor een of meerdere kinderen.
- De conclusie leidt tot bijstelling van onderdelen van het groepsplan voor de kleine groep.
- De leidster kan op basis van de resultaten uit de observaties en toetsen aangeven op welke
onderdelen het groepsplan voor de kleine groep minder intensief hoeven te zijn.
7.1.5 De leidster kan op basis van de observaties en/of toetsen aangeven op welke punten zij de
handelingsplannen voor de risicokinderen heeft aangepast [c]
Norm voldoende
- De intern begeleider is bij de evaluatie betrokken.
- De evaluatie vindt minimaal eens per 6 weken plaats.
- De leidster kan de bijstelling (verbetering van het handelingsplan of vermindering intensiteit)
van het handelingsplan onderbouwen.
Toelichting
- Na een vooraf vastgestelde periode evalueert de leidster samen met de intern begeleider het
effect van de extra begeleiding die aan het individuele kind is geboden.
- De leidster kan aangeven welke interventies zij heeft aangeboden én welke interventies effect
hebben gehad.
- De leidster kan dit onderbouwen met observaties en/of toetsresultaten.
- De evaluatie leidt tot vervolgstappen:
Normblad Pagina 35 van 37
o extra individuele zorg is niet meer nodig
o bepaalde gerichte handelingen/ begeleiding voortzetten,
o de begeleiding bijstellen
o externe consultatie is wenselijk.
- De leidster kan op basis van de resultaten uit de observaties en toetsen aangeven op welke
onderdelen het handelingsplan minder intensief hoeven te zijn.
8 HET ONTWIKKELSPLAN VAN DE LEIDSTER
8.1 Sterke en ontwikkelpunten
In dit blok staat onder de N-knop steeds ‘Nadere informatie voor de coach’.
Bespreek de resultaten van het onderzoek met de leidster(s). Het is de bedoeling dat de leidster
zoveel mogelijk zelf bepaalt waar ze aan wil gaan werken.
Noteer het antwoord van de leidster(s) bij de betreffende vraag in de tool.
8.1.1 Wat zijn mijn sterke punten in dit onderzoek?
Vraag de leidster om zelf te benoemen wat haar sterke punten zijn die uit het onderzoek komen.
Vraag door en geef bevestiging van herkenning.
Check op volledigheid en vraag hoe ze haar kwaliteiten kan benutten in haar verdere ontwikkeling.
8.1.2 Welke ontwikkelpunten wil ik als eerste aanpakken?
Vraag de leidster of zij de genoemde ontwikkelpunten herkent en laat haar op basis daarvan zelf
kiezen waar ze aan wil gaan werken en wat ze wil bereiken.
Keuze van het ontwikkelpunt:
- Waarom dit ontwikkelpunt?
- Wat vind je lastig daarbij?
- Hoe zou je dat op kunnen lossen, heb je ideeën hoe je dat aan zou kunnen pakken?
- Wat wil je bereiken?
- Welke voorwaarden zijn wel/niet aanwezig om dit ontwikkelpunt te kunnen realiseren?
- Laat relatie zien met andere indicatoren die daarbij van belang zijn.
8.2 Werken aan mijn ontwikkelpunten
8.2.1 Wat wil ik anders gaan doen dan voorheen?
Probeer zo concreet mogelijk te zijn in wanneer de leidster ‘wat’ gaat doen?
Vraag door en stel open vragen:
- Wat ga je doen om je de vaardigheid eigen te maken?
- Hoe kun je dit in jouw groep realiseren/organiseren?
- Welke acties/stappen ga je ondernemen?
- Wat heb je daarvoor nodig?
- Wanneer ga je dit toepassen? In welke periode ga je hieraan werken?
- Met wie ga je dit toepassen?
- Wat heb je daarbij nodig (van je coach, collega’s of organisatie)?
8.2.2 Datum start
Normblad Pagina 36 van 37
8.2.3 Welke acties/stappen ga ik ondernemen?
Benoem wát de coach gaat doen en wanneer (op welke dag e.d.) dat gebeurt.
De coach ziet er o.a. op toe dat de aanpak procesmatig verloopt, de stappen niet te groot zijn en
de leidster weet hoe ze aan haar ontwikkelpunten kan werken. De coach kan haar daarin
begeleiden en stimuleren door situaties te observeren of te filmen, gesprekken te voeren, maar
ook door gewenst gedrag/ werkwijze voor te doen in de groep kinderen.
8.2.4 Wat heb ik voor steun nodig (van mijn coach, collega's of organisatie)?
Maak ook van de mogelijkheid gebruik om collega’s te betrekken, zodat zij leren gebruik te maken
van elkaars kwaliteiten en te reflecteren op elkaars werk.
8.3 Afronding
8.3.1 Geplande datum afronding ontwikkelingsplan.
(Meestal na 3 à 4 weken vanaf de start)
(Meestal na 3 à 4 weken)
Deze vraag wordt al bij het maken van het ontwikkelingsplan gesteld en ‘beantwoord’, om binnen
een bepaald tijdsbestek naar een resultaat toe te werken en daar de stappen op af te stemmen.
Hier komt dus een datum te staan.
8.3.2 Is het gelukt: wat doe ik anders dan voorheen?
Deze vraag komt aan de orde als het plan is afgewerkt, maar kan ook tussentijds, in het coaching
proces, als vraag gesteld worden om de leidster gefocust te houden op het gewenste resultaat.
Leidsters leren reflecteren op het effect van hun handelen op de kinderen (ouders of collega’s) is
een belangrijk middel om de kwaliteit van handelen te vergroten.
Collega’s kunnen daarbij behulpzaam zijn door te reflecteren op elkaar handelen en zo elkaar een
spiegel voor te houden.
8.3.3 Hoe houd ik dit resultaat vast (borging)?
Is het gewenste resultaat bereikt, dan is het belangrijk om de leidster inzicht te geven in hoe ze dit
bereikt heeft en afspraken te maken hoe ze de kwaliteit van werken vast kan houden (borgen).
Ga samen na in hoeverre het aansluitende (volgende) ontwikkelpunt uit de rapportage of uit een
vervolgobservatie in een vergelijkbaar proces gezet kan worden.
Zorg er altijd voor dat de leidster zich de eigenaar van het ontwikkelpunt kan voelen, zodat zij
intrinsiek gemotiveerd is om aan haar ontwikkeling te werken.
Normblad Pagina 37 van 37
9 FEEDBACK VAN DE LEIDSTER(S) AAN DE VVE-COACH
Bij het beoordelen van de kwaliteit van de VVE-coach is de feedback van de leidsters van groot
belang. De VVE-coach heeft een actieve rol om na afronding van het onderzoek te vragen naar de
ervaringen van de leidster met het hele proces: vanaf de start van het onderzoek tot en met de
evaluatie.
De VVE-coach neemt de feedback van de leidster op in de rapportage.
9.1 Wat zijn de sterke punten van de VVE-coach?
Toelichting
- Noem tenminste 1 of 2 sterke punten.
- Geef concrete voorbeelden van die sterke punten.
9.2 Wat noemen de leidsters als ontwikkelpunten voor de VVE-coach?
Toelichting
Noem maximaal 2 a 3 ontwikkelpunten.
9.3 Plan van aanpak voor de VVE-coach
Toelichting
- Maak een plan van aanpak voor jezelf, hoe je hieraan denkt te werken. Koppel er een
tijdsfasering en een reflectiemoment met de leidsters aan. Kijk daarna naar evt. nieuwe
ontwikkelpunten, om zelf ook voortdurend in ontwikkeling te blijven.
- Je kan ook verwijzen naar het meer ‘algemene’ plan dat je voor jezelf hebt gemaakt om
gecertificeerd te worden als VVE-coach. Zorg daarbij dat het geen statisch plan blijft maar dat het
net als jij voortdurend in ontwikkeling blijft.
top related