voorbeeld - nen.nl · andere aantallen worden ge bruikt voor veldsterkten boven 10 000 a/m. ten...
Post on 10-Jan-2019
214 Views
Preview:
TRANSCRIPT
D.C.: 621.317.4: 669.14.018.583
Methoden ter bepaling van de magnetische eigenschappen van elektroplaat met behulp
van een 25 cm-epsteinraam
EURONORM
118-87
INHOUD
1 DOEL
2 TOEPASSINGSGEBIED
3 SYMBOLEN - AANDUIDINGEN
4 BEPALING VAN DE SPECIFIEKE TOTALE VERLIEZEN
4.1 Principe van de meting 4.2 Beproevingsapparatuur 4.3 Meetapparatuur 4.4 Proefstroken 4.5 Meetmethode 4.6 Bepaling van de specifieke totale verliezen 4.7 Nauwkeurigheid
5 BEPALING VAN DE MAGNETISCHE INDUCTIE IN EEN WISSELSTROOMVELD
5.1 Principe van de meting 5.2 Beproevingsapparatuur 5.3 Meetapparatuur 5.4 Proefstroken 5.5 Meetmethode 5.6 Bepaling van de topwaarde van de inductie 5.7 Nauwkeurigheid
6 BEPALING VAN DE MAGNETISCHE INDUCTIE IN EEN GELIJKSTROOMVELD
6.1 Principe van de meting 6.2 Beproevingsapparatuur 6.3 Meetapparatuur 6.4 Proefstroken 6.5 Meetmethode 6.6 Bepaling van de inductiewaarden 6.7 Nauwkeurigheid
BIJLAGE: Symbolen - Aanduidingen
Slechts de laatste uitgave van de geciteerde EURONORMEN is geldig
Alle reproduktierechten voorbehouden aan de nationale normalisatie-instituten der Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
Dit
do
cum
ent
mag
sle
chts
op
een
sta
nd
-alo
ne
PC
wo
rden
gei
nst
alle
erd
. Geb
ruik
op
een
net
wer
k is
alle
en.
toes
taan
als
een
aan
vulle
nd
e lic
enti
eove
reen
kom
st v
oo
r n
etw
erkg
ebru
ik m
et N
EN
is a
fges
lote
n.
Th
is d
ocu
men
t m
ay o
nly
be
use
d o
n a
sta
nd
-alo
ne
PC
. Use
in a
net
wo
rk is
on
ly p
erm
itte
d w
hen
a su
pp
lem
enta
ry li
cen
se a
gre
emen
t fo
r u
s in
a n
etw
ork
wit
h N
EN
has
bee
n c
on
clu
ded
.
Bladzijde 2
1 DOEL
Deze EURONORM beschrijft de methoden ter bepaling van de volgende magnetische eigenschappen:
- specifieke totale verliezen met de wattmetermethode,
- magnetische inductie in een wisselstroomveld en in een gelijkstroomveld.
2 TOEPASSINGSGEBIED
Deze EURONORM is van toepassing op elektroplaat bestemd voor magnetische circuits.
De metingen moeten worden uitgevoerd bij de omgevingstemperatuur van 23 ± 5° С aan proefstroken die van tevoren zijn gedemagnetiseerd.
3 SYMBOLEN - AANDUIDINGEN
De lijst van symbolen en hun betekenis is in de bijlage vermeld.
4 BEPALING VAN DE SPECIFIEKE TOTALE VERLIEZEN
4.1 Principe van de meting
Het epsteinraam van 25 cm dat de te meten proefstroken bevat, vormt een transformator waarvan de totale nullastverlie-zen worden gemeten met de wattmetermethode volgens het principeschema van figuur 1.
4.2 Beproevingsapparatuur
4.2.1 25 çm-epsteinraam
Het 25 cm-epsteinraam moet uit vier solenoïdes bestaan waarin de proefstroken zodanig worden ingebracht dat een gesloten magnetisch circuit wordt gevormd (fig. 2).
De spoelkokers van rechthoekige doorsnede moeten worden vervaardigd van een stevig isolatiemateriaal en hebben een inwendige breedte van 32 mm. Een hoogte in de orde van grootte van 10 mm is voldoende en wordt aanbevolen.
De solenoïdes moeten zodanig op een isolerende, niet-mag-netische ondersteuning worden bevestigd dat een vierkant raam ontstaat (fig. 2). De lengte van de zijden van het binnen-vierkant dat gevormd wordt door het monster moet bedragen:
(220 1 Q) mm
ledere solenoïde moet twee wikkelingen hebben:
- de primaire buitenwikkeling (magnetiseringswikkeling),
- de secundaire binnenwikkeling (spanningswikkeling).
Het verdient aanbeveling tussen die beide wikkelingen een elektrostatische afscherming aan te brengen.
De wikkelingen moeten gelijkmatig verdeeld zijn over een lengte van minstens 190 mm en iedere solenoïde moet 1/4 van het totaal aantal windingen hebben.
De individuele primaire wikkelingen van de vier solenoïdes moeten evenals de secundaire wikkelingen in serie worden geschakeld. De aantallen primaire en secundaire windingen kunnen worden aangepast aan de bijzondere omstandigheden van voeding, meetapparaat en meetfrequentie.
Een totaal aantal windingen van 700 of 1000 wordt het meest toegepast en wordt aanbevolen. Andere aantallen worden gebruikt voor veldsterkten boven 10 000 A/m.
Ten einde de impedantie van de wikkelingen zoveel mogelijk te verkleinen is het noodzakelijk onderstaande aanbevelingen te volgen:
| г - < 1 , 2 5 . КГ« Q | | - < 5 . 1 0 - < > Q (1)
^ - < 2,5 • ÏO"9 H j ^ - < 2,5 . 10-» H (2)
R:1 = de weerstand van de primaire wikkeling, in O,
R2 = de weerstand van de secundaire wikkeling, in Q,
Lj = de zelfinductie van de primaire wikkeling in H, zonder dat de proefstroken zijn geplaatst,
L2 = de zelfinductie van de secundaire wikkeling in H, zonder dat de proefstroken zijn geplaatst,
Nj = het totaal aantal windingen van de primaire wikkeling,
N2 = het totaal aantal windingen van de secundaire wikkeling.
Aan deze aanbevelingen wordt bijvoorbeeld voldaan indien wat betreft:
- aantal windingen: Nj = N2 = 700;
- primaire wikkeling: iedere solenoïde 175 windingen bevat van twee parallel verbonden koperen draden met een nominale doorsnede van circa 1,76 mm2 in drie lagen, naast elkaar gewikkeld;
- secundaire wikkeling: iedere solenoïde 175 windingen bevat van één koperdraad met een nominale doorsnede van circa 0,8 mm2 in één laag gewikkeld.
De effectieve lengte van het magnetische circuit moet normalerwijs lm = 0,94 m (*) bedragen.
Dientengevolge bedraagt de actieve massa ma, d.w.z. de massa van de proefstroken die magnetisch actief zijn:
waarin:
ma = de actieve massa van de proefstroken, in kg,
m = de totale massa van de proefstroken, in kg,
lm = de overeengekomen effectieve lengte van het magnetische circuit, in m (0,94),
1 = de lengte van een plaat, in m.
(!) Deze waarde wordt verkregen op grond van de volgende berekening:
, m - 4 . 0 , 2 2 0 + 4 ^ 0 3 0 (i„ m ) 2
(met inachtneming van het feit dat de hoeken een dubbele doorsnede hebben, wordt het gedeelte van de magnetische weg met betrekking tot de hoeken normalerwijs door 2 gedeeld).
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
Bladzijde 3
4.2.2 Compensatie van de luchtflux
De totale dwarsdoorsnede At van de secundaire wikkeling is groter dan de dwarsdoorsnede A van de proefstrook. Daaruit volgt dat de luchtflux in de secundaire wikkeling bijdraagt tot de hierin geïnduceerde spanning en dat de berekende inductie Ê' uitgaande van de gemeten secundaire spanning verschilt van de inductie В in de proefstrook volgens
At -A В' = В + Mo Й • (4)
strook in het epsteinraam is, de spanning tussen de niet-ge-meenschappelijke klemmen van de secundaire wikkelingen van de compensatiespoel en van het epsteinraam ten hoogste 0,1 % van de spanning bedraagt, die aan de klemmen van de secundaire wikkeling van het epsteinraam alleen kan worden gemeten.
Met deze compensatie moet de topwaarde van de magnetische polarisatie in de proefstrook rechtstreeks worden berekend met de geme'ten secundaire spanning volgens de vergelijking:
Û2 J -
4 f N2 А
В' = de topwaarde van de inductie berekend uit de gemeten secundaire spanning, in T,
В = de topwaarde van de inductie in de proefstrook, in T,
u0 = 4 п 10-7 H/m (inductie constante),
Й = de topwaarde van de magnetische veldsterkte, in A/m,
At = de totale dwarsdoorsnede van de secundaire wikkeling van de epsteinraam, in m2,
А = de magnetische dwarsdoorsnede van de proefstrook, f = de meetfrequentie, in Hz.
(8)
J = de topwaarde van de magnetische polarisatie in de proefstrook, in T,
U2 = de gemiddelde waarde van de elektromotorische kracht in de secundaire wikkelingen, in V,
Om de inductie В te krijgen, moet de ui tdrukking
Mo ft (At -A) А
uit de vergelijking (4) worden gecorrigeerd, hetzij door berekening hetzij met behulp van de wederzijdse inductie Mc ter waarde van:
Mc = Mo Nt N2 (At - A) l m
(5)
Mc = waarde van de wederzijdse inductie voor de luchtflux-compensatie, in H.
Om aanpassing aan de effectieve doorsnede van iedere proefstrook mogelijk te maken, dienen de nodige variabele waarden te kunnen worden ingesteld. Veel eenvoudiger is het om de totale luchtflux мо H At (inclusief het deel dwars op de proefstrook) te compenseren met behulp van een wederzijdse inductie die éénmalig wordt ingesteld op de waarde
Mc = Mo Nj N2 At
l m (6)
4.2.3 Voeding
De voeding moet een geringe interne impedantie en een uits tekende spanning- en frequentiestabiliteit hebben. Tijdens de metingen mogen spanning en frequentie niet meer damitp/
t>0,2% van äe gespecificeerde waarde afwijken. Bovendien moet de golfvorm van de secundaire geïnduceerde spanning voldoende sinusvormig zijn.
Bij voorkeur wordt de vormfactor van de secundaire spanning gehandhaafd op 1,111 ± 1 % (dit kan op diverse manieren worden verkregen: bij voorbeeld met behulp van een elektrisch bedienbare voeding of met een teruggekoppelde versterker). Indien deze voorwaarde niet kan worden vervuld, moeten de verliezen worden gecorrigeerd. Deze correctie is slechts toelaatbaar binnen een afwijking (AF) van de vormfactor ten opzichte van de theoretische waarde van ± 5 % . De correctieformule van de verliezen wordt afgeleid uit de volgende vergelijking:
Daarmee verkrijgt men de magnet ische polarisatie
J - В - Mo Й <7)
De magnetische polarisatie J en de inductie В verschillen slechts zo weinig van elkaar, dat dit verschil in het kader van deze norm kan worden verwaarloosd.
De primaire wikkeling van de compensatiespoel moet in serie worden geschakeld met de primaire wikkeling van het epsteinraam terwijl de secundaire wikkeling van de compensatiespoel met tegengesteld effect moet worden verbonden met de secundaire wikkeling van het epsteinraam.
De wikkelingen van de compensatiespöel moeten worden aangebracht op een cilindrische kern van isolerend niet-magnetisch materiaal. Deze kern draagt de primaire wikkeling en daarop de secundaire . De secundaire wikkeling moet een aantal windingen hebben dat groter is dan het uiteindelijk vereiste ten einde de compensat ie te kunnen instellen.
De instelling moet zodanig zijn dat ten gevolge van een wis-selspanning in de primaire wikkeling, terwijl er geen proef-
^ p L L l l l J (9)
P t = de totale specifieke verliezen, in W/kg,
P h = de schijnbare verliezen door hysteresis, in W/kg,
P = de schijnbare wervelstroomverliezen, bij bedrijf met sinusvormige spanning, in W/kg,
F = de gemeten vormfactor.
De gecorrigeerde totale specifieke verliezen (Ps) kunnen nauwkeurig worden verkregen volgens de vergelijking:
Ps = Ph + br_Ll2
(10)
Ps Ps L U H J
maar een voldoende exacte waarde kan ook worden verkregen volgens de vergelijking:
P s = P, - ЛР (И)
of
AP = Л AF 1,111
(12)
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
Bladzijde 4
waarin:
AP = wijzigingen van de verliezen ten gevolge van variatie (AF) van de vormfactor, in W/kg,
AF = F - 1,111
Ph ^- = het aandeel in verliezen door hysteresis,
P •^ = het wervelstroomverliesaandeel.
s
De conventionele waarden van het aandeel in verliezen door hysteresis en wervelstromen worden gewoonlijk bepaald voor de diverse klassen en produktdikten door de methode van scheiden van de verliezen voor twee vormfactoren.
De vormfacor van de secundaire spanning is de verhouding van de effectieve tot de gemiddelde waarde. De eerste wordtj gemeten met een voltmeter voor de effectieve waarde zoals een ferromagnetisch instrument, de tweede met een voltmeter voor de gemiddelde waarde zoals b.v. een instrument met gelijkrichter.
Opmerking: Wanneer een elektrisch bedienbare voeding wordt gebruikt, kan het noodzakelijk zijn, de golfvorm van de secundaire inductiespanning te bekijken met behulp van een oscilloscoop, waarbij men zich ervan vergewist dat de golfvorm van de grondfrequentie goed wordt opgewekt.
4.3 Meetapparatuur
4.3.1 Spanningmeting
De gemiddelde waarde van de secundaire spanning van het epsteinraam moet worden gemeten met behulp van een voltmeter voor de gemiddelde waarde van een nauwkeurigheids-klasse van 0,5 of beter.
De belasting van de secundaire keten moet zo klein mogelijk zijn. Daarom moet de inwendige weerstand van de voltmeter ten minste gelijk zijn aan 1000 Q/V. Een versterker met een ingangsweerstand van ten minste 1000 Q/V kan worden toegepast als de totale nauwkeurigheid van de inrichting (de gelijkrichter en de meetapparatuur inbegrepen) ten minste gelijk is aan ± 0,5 % van de grootste afwijking.
4.3.2 Controle van de stroom
De primaire stroom kan worden gecontroleerd met behulp van een ampèremeter met een geringe impedentie van klasse 1. In dat geval moet de ampèremeter uit de keten worden genomen tijdens het instellen van de secundaire spanning en het meten van de verliezen.
4.3.3 Frequentiemeting
Een frequentiemeter van een nauwkeurigheidsklasse 0,2 of beter is vereist.
4.3.4 Meting van het vermogen
Het vermogen wordt gemeten met behulp van een zeer gevoelige wattmeter van een nauwkeurigheidsklasse van 0,5 of beter en geschikt voor circuits met kleine arbeidsfactor (cos
4<p < 0,2). Het aflezen in het eerste vierde gedeelte van de schaal dient zoveel mogelijk te worden vermeden.
De weerstand van de spanningsketen van de wattmeter, moet gelijk zijn aan of groter dan 100 Q/V voor alle spanningsge-bieden.
Bovendien moet de ohmse weerstand van de spanningsketen ten minste 5 000 maal de reactantie bedragen, tenzij de wattmeter een reactantiecompensatie heeft. Men vermijdt aldus fasehoekcorrecties.
4.4 Proefstroken
Het magnetische circuit bestaat uit een kern van de te beproeven elektróplaat samengevoegd tot een vierkant met dubbel-overlappende voegen (zie fig. 3) en met vier zijden van gelijke lengte en doorsnede.
De elektróplaat die wordt samengesteld tot de proefstrook moet worden gekozen en behandeld volgens de voorschriften van de produktnorm en heeft de volgende afmetingen:
— Lengte: 280 à 310 mm, tolerantie ± 0,5 mm,
- Breedte: 30 ± 0,2 mm.
Tenzij anders aangegeven in de produktnorm, zijn de volgende toleranties voor de hoek tussen de walsrichting en snij-richting:
± 1 ° voor elektróplaat met georiënteerde korrels,
± 5° voor elektróplaat met niet-georiënteerde korrels.
Het aantal platen waaruit de proefstrook wordt samengesteld moet een veelvoud van vier zijn en wordt in de produktnorm voorgeschreven. Maar in geen geval mag de actieve massa van de proefstrook lager zijn dan 240 g voor elektróplaat met een lengte gelijk aan 280 mm. Een niet-magnetische en niet-ge-leidende massa van enkele honderden grammen kan op de hoeken worden toegepast.
4.5 Meetmethode
4.5.1 Voorbereiding van de meting
De proefstroken moeten worden gewogen en hun massa wordt bepaald tot op + 0,1 % nauwkeurig. Na weging worden de stroken zodanig in de wikkelingen van het epsteinraam geplaatst dat er dubbel-overlappende voegen aan de hoeken ontstaan. Is de helft van het aantal stroken in de walsrichting en de andere helft loodrecht hierop gesneden, dan moeten de stroken die evenwijdig met de walsrichting zijn gesneden, allen in twee tegenoverliggende zijden van het epsteinraam worden geplaatst. De stroken loodrecht op de walsrichting moeten in de andere twee zijden worden geplaatst. In de delen met dubbele overlapping moet erop worden gelet dat de luchtspleet tussen de stroken zo klein mogelijk is. De stroken worden zodanig tegen de inwendige zijvlakken van de houders geplaatst dat de lengte van het magnetisch circuit zo klein mogelijk is. Het aantal stroken in elke zijde van het epsteinraam moet gelijk zijn. De stroken moeten vervolgens worden ontmagnetiseerd in een magnetisch wisselveld met afnemende amplitude.
4.5.2 Instelling van de voeding
De voeding moet zodanig worden ingesteld dat de gemiddelde waarde van de secundaire spanning is:
. u»-4fviiphï;-AJ (13)
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
Bladzijde 5
Rj = de gecombineerde equivalente weerstand van de instrumenten in de secundaire keten, in O,
Rt = de som van de weerstanden van de secundaire wikkelingen in het epsteinraam en de wederzijdse inductie M c i n Q - t/v , /
De doorsnede A wordt verkregen uit de vergelijking:
A =TÏ ÏT (14)
41 d d . = de yolumieke massa van het beproefde materiaal, in
kg/m3.
4.5.3 Meting
De primaire stroom wordt op de ampèremeter afgelezen om te controleren of de stroomketen van de wattmeter niet overbelast wordt. De ampèremeter wordt vervolgens kortgesloten en de secundaire spanning bijgeregeld. Men bepaalt de vormfactor door meting met de voltmeter van de effectieve waarde (l) en de gemiddelde waarde. Vervolgens wordt de golfvorm van de secundaire spanning gecontroleerd en na het uitschakelen van de voltmeters leest men de wattmeter af.
4.6 Bepaling van de specifieke totale verliezen
Het met de wattmeter gemeten vermogen (Pm) omvat het vermogen verbruikt door de instrumenten in de secundaire kring. Dit heeft de waarde (1,111 U2)2/R.; aangezien de secundaire spanning sinusvormig is.
De totale verliezen (Pc) van proefstroken worden als volgt berekend:
(1,111 U2)2 (15)
Pc = de totale verliezen van de proefstrook, in W,
Pm = het met de wattmeter gemeten vermogen.
De specifieke totale gemeten verliezen (Pt), in W/kg, worden verkregen door Pc te delen door de actieve massa (ma) van de proefstrook:
P , - - ^ -Pc _ P c 4 l
m l n
(16)
De specifieke totale verliezen (Ps) zijn gelijk aan de specifieke totale gemeten verliezen (Pt) wanneer ze niet worden gecorrigeerd door een afwijkende vormfactor.
In geval het noodzakelijk is rekening te houden met de afwijking in de vormfactor, moeten de specifieke totale gemeten verliezen (Pt) worden gecorrigeerd volgens vergelijking 11 om de specifieke totale verliezen (Ps) te verkrijgen.
De besproken waarden worden afgerond op 0,01 W/kg.
4.7 Nauwkeurigheid
De reproduceerbaarheid is ± 3 % voor een waarschijnlijkheid van 95%.
5 BEPALING VAN DE MAGNETISCHE INDUCTIE IN EEN WISSELSTROOMVELD
Er moet worden gemeten bij 50 Hz en de opgegeven veldsterkten.
(!) De nauwkeurigheidsklasse van de voltmeter van de effectieve waarde moet gelijk aan 0,5 of beter zijn.
5.1 Principe van de meting
De topwaarde van de inductie (B) is een functie van de top-waarde van de magnetische veldsterkte (Й).
De inductie (B) wordt bepaald uit de secundaire spanning van het epsteinraam en de veldsterkte (H) uit de secundaire spanning over de wederzijdse^!, waarvan de primaire wikkeling wordt bekrachtigd door de magnetiseringsstroom volgens het principeschema van fig. 4.
5.2 Beproevingsapparatuur
5.2.1 25 cm-epsteinraam (zie 4.2.1)
Het epsteinraam moet worden aangevuld met de compensatie van de luchtflux als beschreven in 4.2.2.
5.2.2 Wederzijdse inductie M
De primaire impedantie van de wederzijdse inductie (aangegeven in fig. 4) moet zo klein mogelijk zijn.
De wederzijdse inductie M moet groot genoeg zijn en worden opgegeven met een nauwkeurigheid van ten minste ± 0,5 °/o. De hoek van het maximale verlies van de wederzijdse inductie (erbij inbegrepen die van de meetapparatuur) moet zodanig zijn dat tg ф < 10"3. Tijdens het ijken en tijdens het meten moet ervoor gezorgd worden dat de lekflux van het epsteinraam of enig ander apparaat geen enkele storing tijdens de meting veroorzaakt.
5.2.3 Voeding
Deze moet gelijk zijn aan die in 4.2.3.
5.3 Meetapparatuur
5.3.1 Meten van de gemiddelde spanning
De gemiddelde secundaire spanning van het epsteinraam en de wederzijdse inductie M moet worden gemeten met een ge-middelde-waarde-voltmeter, waarvan de inwendige weerstand > 1000 Q/V bedraagt, van de nauwkeurigheidsklasse 0,5 of beter.
5.3.2 Meten van de stroomsterkte
De effectieve waarde van de primaire stroom moet worden gemeten met een effectieve-waarde-ampèremeter met lage impedantie, b.v. een ferromagnetische meter van de klasse 0,5 of beter.
5.4 Proefstroken
De proefstroken die gebruikt worden moeten identiek zijn aan die gedefinieerd voor het meten van de verliezen (zie 4.4).
5.5 Meetmethode
5.5.1 Voorbereiding
De proefstroken moeten worden gewogen en de stroken moeten op dezelfde manier als bij het bepalen van de totale specifieke verliezen (zie 4.5.1) in de wikkelingen van het epsteinraam worden geplaatst.
5.5.2 Meting
De topwaarde van de opgegeven magnetische veldsterkte ft moet worden ingesteld via de primaire stroom op basis van de gemiddelde secundaire spanning gemeten over de wederzijdse inductie volgens de volgende vergelijking:
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
Bladzijde 6
U = 4 f M l n Rv H (17) waarin:
Ni Rv + Rn
waarin:
Um = de gemiddelde secundaire spanning over M, in V,
M = de wederzijdse inductie, in H,
Rm = de weerstand van de secundaire wikkeling van M, in Q,
Rv = de inwendige weerstand van de gemiddelde-waarde-voltmeter, in O.
De secundaire spanning van het epsteinraam wordt afgelezen op een gemiddelde-waarde-voltmeter.
5.6 Bepaling van de topwaarde van de inductie
Indien overeenkomstig 4.2.2 de wederzijdse inductie de inductie van een leeg epsteinraam volledig compenseert, wordt de inductie bepaald volgens de volgende vergelijking:
|Ê = J + M0ft
lof
л 1 Rv + Rf тт i л B = Ï 7 N ^ — R 7 " , U 2 + M, ,H
Bij een relatief zwak veld kan uo Й ten opzichte van J worden verwaarloosd.
Onderstaande tabel geeft de magnetische inductie uo Й behorende bij enkele waarden van H
H in A/m
Mo Й in T
2 500
0,003
5 000
0,006
10 000
0,013
30 000
0,038
5.7 Nauwkeurigheid
De reproduceerbaarheid is ± 2 % voor een waarschijnlijkheid van 95%.
6 BEPALING VAN DE MAGNETISCHE INDUCTIE IN EEN СЕиЖБТКООММШ)
6.1 Principe van de meting De magnetische inductie wordt bepaald met een 25 cm-ep-steinraam. De proefstroken worden blootgesteld aan een magnetisch gelijkstroomveld via de primaire wikkeling. De flux van de magnetische inductie wordt gemeten met een fluxmeter (*), aangesloten op de klemmen van de secundaire wikkeling (zie fig. 5).
6.2 Beproevingsapparatuur
6.2.1 25 cm-epsteinraam (zie 4.2.1)
6.2.2 Compensatie van de luchtflux met de wederzijdse inductie
Deze moet gelijk zijn aan die beschreven in 4.2.2.
De magnetische polarisatie is uit de gemeten flux te bepalen met de vergelij king :
J = N2 A (19)
J = de magnetische polarisatie, in T,
Ф = de magnetische flux, in W.
Om van de polarisatie te komen tot de inductie moet een correctie worden toegepast volgens onderstaande vergelijking:
В = J + po H (20)
6.2.3 Wederzijdse ijkinductie Mt
Voor het ijken van de fluxmeter gebruikt men een wederzijdse inductie waarvan de waarde Mt de proef in alle punten van het meetveld mogelijk moet maken.
Een waarde gelegen tussen 50 en 100 mH is in het algemeen voldoende. De waarde moet nauwkeurig bekend zijn met een fout van minder dan ± 0,2%. De primaire wikkeling moet zonder merkbaar warmer te worden, de ijkstroom kunnen voeren.
(l) Bij afspraak kan een ballistische galvanometer of een elektrisch meetinstrument de fluxmeter vervangen.
(13) 6.2.4 Voeding
De keuze van de bron hangt af van de maximale veldsterkte die men bereiken wil. De bron moet voor zwakke veldsterkten een spanning van ten minste 20 V hebben. De spanningsrimpel moet lager zijn dan 1 %. Men moet er voor zorgen dat de primaire stroom gedurende de gehele meting constant blijft; de afwijkingen en schommelingen van de primaire stroom mogen in geen geval magnetische fluxvariaties groter dan 0,2 % veroorzaken.
6.2.5 Omschakelaars
De omschakeling moet zo zijn dat reproduceerbare waarden worden verkregen. De stabiliteit moet beter zijn dan de nauwkeurigheidsgraad van de fluxmeter. De omschakelaars moeten:
- niet klepperen;
- voldoen aan de voorwaarden: [Rl -f R'] > 1000 Rs (21)
waarin:
R' = de regelweerstand in de voedingsketen, in Q,
Rc = de weerstand van de omschakelaar, in Q.
6.3 Meetapparatuur
6.3.1 Nauwkeurigheid van de meetapparatuur
De nauwkeurigheidsklasse van de meetapparatuur moet zo zijn dat de nauwkeurigheid van het geheel (de wederzijdse ijkinductie — fluxmeter — ampèremeter) ten minste ± 0,5 % bedraagt.
6.3.2 Fluxmeter
De drift van de fluxmeter mag ten hoogste gelijk zijn аац 2 x "flO"3 van de schaal per minuut. Voor metingen met een veld
sterkte groter dan 10 000 A/m moet de fluxmeter aan de volgende voorwaarde voldoen:
Rf > 1 000 R2 (22)
Voorbeeld
Preview
Dit document is een voorbeeld van NEN / This document is a preview by NEN
NEN Standards Products & Servicest.a.v. afdeling KlantenserviceAntwoordnummer 102142600 WB Delft
Wilt u deze norm in PDF-formaat? Deze bestelt u eenvoudig via www.nen.nl/normshop
Gratis e-mailnieuwsbrievenWilt u op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen op het gebied van normen,
normalisatie en regelgeving? Neem dan een gratis abonnement op een van onze
e-mailnieuwsbrieven. www.nen.nl/nieuwsbrieven
Gegevens Bedrijf / Instelling
T.a.v. O M O V
Klantnummer NEN
Uw ordernummer BTW nummer
Postbus / Adres
Postcode Plaats
Telefoon Fax
Factuuradres (indien dit afwijkt van bovenstaand adres)
Postbus / Adres
Postcode Plaats
Datum Handtekening
NEN Standards Products & Services
Postbus 50592600 GB Delft
Vlinderweg 62623 AX Delft
T (015) 2 690 390F (015) 2 690 271
www.nen.nl/normshop
RetournerenFax: 015 2 690 271
E-mail: klantenservice@nen.nl
Post: NEN Standards Products
& Services,
t.a.v. afdeling Klantenservice
Antwoordnummer 10214,
2600 WB Delft
(geen postzegel nodig).
Voorwaarden• De prijzen zijn geldig
tot 31 december 2018,
tenzij anders aangegeven.
• Alle prijzen zijn excl. btw,
verzend- en handelingskosten
en onder voorbehoud bij
o.m. ISO- en IEC-normen.
• Bestelt u via de normshop een
pdf, dan betaalt u geen
handeling en verzendkosten.
• Meer informatie: telefoon
015 2 690 391, dagelijks
van 8.30 tot 17.00 uur.
• Wijzigingen en typefouten
in teksten en prijsinformatie
voorbehouden.
• U kunt onze algemene
voorwaarden terugvinden op:
www.nen.nl/leveringsvoorwaarden.
preview - 2018
Bestelformulier
LEREN, WERKEN EN GROEIEN MET NEN
Stuur naar:
Ja, ik bestel
€ 53.00__ ex. NEN-EU 118:1988 nl Methoden ter bepaling van de magnetische
eigenschappen van elektroplaat met behulp van een 25 cm-epsteinraam
top related