wat bedoelen wij als wij god zeggen? › stuurgroep › documenten › syllabus › 2012...ignace...
Post on 24-Jun-2020
6 Views
Preview:
TRANSCRIPT
Christen Forum
Ignace Verhack
Wat bedoelen wijals wij God zeggen?
15 oktober 2012
Christen Forum
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 1
Inhoud
I. De godsbevestiging zoals ik die in mijn boek ontwikkeld heb............................................................1
Een God die ons bevestigt ...............................................................................................................1
Gegevenheid als oerfenomeen........................................................................................................5
Originaire bevestiging als oeropenbaring ........................................................................................9
II. Een God die zelf onze toekomst wil zijn ......................................................................................... 10
1. het christelijk geloven heeft zijn oorsprong in de ontmoeting met Iemand ................................ 12
2. de zin van het rijk Gods voor deze wereld kan maar ontdekt worden door het geloven zelf....... 14
3. "in uw woorden wonen" ........................................................................................................... 16
I. De godsbevestiging zoals ik die in mijn boek ontwikkeld heb
Een God die ons bevestigt
Ik zou met de deur in huis willen vallen, door reeds van in het begin te zeggen tot welke
godsopvatting ik in mijn boek1 gekomen ben. De filosofische redeneringen die me daartoe
gebracht hebben, laat ik hier achterwege, om onmiddellijk het resultaat zelf voor te stellen.
God is voor mij de bron van alle leven. Hij is de gevende oorsprong die ons tot het bestaan
verheft en die ons bevestigt in de vrijheid en in de mogelijkheid die hij ons gegeven heeft. Als
oorsprong is hij diegene die ons in ons bestaan binnenzendt en die uitziet naar het antwoord
dat wij hem zullen geven. Zo is hij een oorsprong die op ons wacht om onze God en onze
Toekomst te zijn.
1 Ignace VERHACK, Wat bedoelen wij wanneer wij God zeggen? Kalmthout: Uitgeverij Pelckmans / Zoetermeer:
Uitgeverij Klement, 2011.
Christen Forum Limburg
Wat bedoelen wij als wij God zeggen?
Ignace Verhack
maandag 15 oktober 2012
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 2
Dit is ongeveer de godsgedachte die ik in mijn boek ontwikkeld heb. Daarin zou ik enkele
trekken naar voren willen halen.
God geeft ons het bestaan, hij geeft ons het leven. Wij zijn van hem, wij zijn zijn eigendom.
Hij neemt zorg voor ons op, want aan hem behoren wij toe. Toch is het feit dat wij zijn
eigendom zijn, niet iets dat ons versmacht en het leven onmogelijk maakt. God geeft ons vrij
aan onszelf en trekt zich terug in zijn eigen geven, wat betekent dat hij ons laat voorgaan op
zichzelf. Wij worden door dit geven aan onszelf en aan onze vrijheid toegeëigend. Wij krijgen
onszelf in leen. Dit geven bevestigt ons in onze eigen mogelijkheid en draagt een eigen
verantwoordelijkheid aan ons op.
Dat God zich terugtrekt in zijn eigen geven, brengt met zich mee dat het eerste wat wij als
mens zullen ontdekken, niet God is, maar de wereld en onszelf – zodanig dat een leven zonder
God een reële mogelijkheid is. Een mens moet eerst zichzelf en zijn vrijheid ontdekt hebben
en reeds genoten hebben van de vele mogelijkheden die hem gegeven zijn, om enig besef te
kunnen hebben van het wonder dat hij zelf is, en vooral om zich ervan bewust te kunnen zijn
dat dit wonder dat hij voor zichzelf is, er ook had kunnen niet zijn. Helaas kunnen mensen zo
overrompeld zijn en van zichzelf vervreemd worden door hun eigen werk, of zo narcistisch
vol zijn van hun eigen ‘ik’ en van het imago dat ze zichzelf aanmatigen, dat zij nooit echt
toekomen aan dat heilzame moment van verwondering waarin wij ontdekken dat we niet aan
de oorsprong liggen van het wonder dat we zelf zijn, maar aan onszelf gegeven zijn. Want
verwondering vraagt om een moment van ontvankelijkheid, het vermogen om even stil te
worden, en zelfs een bepaalde vorm van nederigheid.
Een mens heeft zijn leven en de mogelijkheden ervan niet aan zichzelf te danken. Wij hadden
er kunnen niet zijn, en toch zijn we. Eigenlijk is dit iets afgrondelijks zoals ook God zelf
afgrondelijk is. Dit ‘en toch ben ik’ roept verwondering op. Tegelijk ligt er een moment van
BEVESTIGING in besloten. Want dit ‘en toch’ is dat van een vrijheid, van iemand die zichzelf
tot ontplooiing mag brengen en zo zichzelf mag zijn. Ik mag er zijn. Het bestaan is mij gegund
en gegeven. Ik ben niet de oorsprong van mezelf, ik behoor toe aan een ‘ander’. Maar die
‘ander’ is niet iemand die mij voor zich opeist, maar die mij bevestigt en die het mij geeft
mezelf te zijn. Het is deze ervaring van ‘ik mag er zijn’ die ik in mijn boek ORIGINELE
BEVESTIGING noem. Het is in die bevestiging en in dat besef van ‘mogen’ dat de gevende
oorsprong van alle leven zich aan ons te kennen geeft. Men moet zelfs zeggen dat hij zich
daarin OPENBAART.
Dat God zich daarin openbaart, is hier een punt van kapitaal belang. Het betekent namelijk dat
wij als mens niet zelf op eigen kracht tot God komen, bv. op grond van simplistische of meer
ingewikkelde redeneringen aangaande het feit dat er een hoogste wezen moet zijn, of dat er
een God moet bestaan die het bestaan van de wereld verklaren kan. Bovendien plaatsen we
‘God’ dan onmiddellijk heel ver van ons weg. We zien in hem onmiddellijk een afstandelijk
en onpersoonlijk iets: een hoogste wezen met een aantal eigenschappen waarvan wij denken
dat we die noodzakelijk aan dat hoogste wezen moeten toekennen, bv. dat dit hoogste wezen
alles weet en dat het almachtig is. Hier blijft God een hypothese van ons denken die door de
enen met argumenten bevestigd en door anderen ontkend zal worden. Maar vooral weten we
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 3
hier nooit of we ons door die God wel echt aangesproken moeten voelen. Hij kan dan
misschien wel niet geloochend worden, zoals wij ook de wet van de zwaartekracht niet
kunnen loochenen. Maar dit zegt ons niets over de vraag of wij van dat hoogste wezen ook
iets mogen verwachten. Wij weten niet of dat hoogste wezen zich om ons bekommert. In
bepaalde filosofieën trekt dat hoogste wezen ons wel aan, maar men voegt eraan toe dat het
zich niet om ons bekommert. In feite is dit alles bij mekaar een droevige god, want wat dat
“iets” ook moge zijn, het is altijd iets dat ons hier op de wereld verweesd achterlaat. ‘Er zal
wel iets zijn’, zeggen mensen soms, maar dat is meestal meer een manier om afstand te
scheppen dan om zich daadwerkelijk door dat ‘iets’ te laten raken of aanspreken. En
trouwens, kan zo ‘iets’ ons werkelijk aanspreken?
We komen als mens niet zelf als eerste tot God. Het is de gevende oorsprong zelf die zich als
eerste aan ons openbaart in het wonder dat wij er mogen zijn en dat ik ‘originele bevestiging’
noem – ook al is dat meestal niet het eerste dat wij in deze wereld op het spoor zullen komen.
De eigenlijke godsbevestiging komt er maar op het ogenblik dat wij ons bewust worden van
dat ‘en toch’, waarin een moment van bevestiging besloten ligt. De eigenlijke godsbevestiging
zal dan in feite de bevestiging van die bevestiging zijn; de erkenning en de beaming van het
feit dat wij op die manier aan onszelf gegeven zijn en ons in onze eigen vrijheid bevestigd
mogen weten. De godsbevestiging is nu niet meer de bevestiging van een hoogste wezen dat
de wereld geschapen heeft. Zij hoort nu thuis in het besef dat ik er ‘mag’ zijn en dat het
bestaan mij ‘gegund’ is. Zij hoort thuis in een ‘mogen’. God bestaat niet op de manier waarop
mensen, dingen, de wereld, planeten en zonnestelsels bestaan. Hij is niet aanwijsbaar zoals dat
alles aantoonbaar en eventueel ook mathematisch bewijsbaar is. Als hij wel zo aanwijsbaar
zou zijn, dan is dit ‘God’ niet. Van God weten wij maar dat hij bestaat in de mate hij zichzelf
op eigen initiatief openbaart. God bestaat ‘in’ de manier waarop hij zichzelf aan ons
openbaart. De godsbevestiging is zo zelf een erkenning van die eerste Bevestiging. Zij is
reeds een eerste moment van ‘ja’ aan de oorsprong die mij het bestaan gegeven heeft – wat in
feite betekent dat een mens in principe reeds hier een eerste keer kan afhaken door ‘nee’ te
zeggen.
Aan een abstract en afstandelijk principe dat de wereld en de natuurwetten veroorzaakt heeft,
kunnen je niet dankbaar ‘ja’ zeggen. Je kunt er niet voor knielen en zingen; je kunt er ook niet
toe bidden. Je kunt als mens enkel zingen en bidden tot een oorsprong die zijn
mensvriendelijkheid toont in het feit dat ieder kan zeggen ‘ik mag er zijn’. In ‘mogen’ gaat
‘graag zien’ verborgen. Wij ‘mogen’ er zijn voor een God die door zijn eigen geven teken
doet van het feit dat hij ons ‘mag’. In het boek voeg ik daar nog aan toe dat deze God op ons
wacht om onze Toekomst te kunnen zijn. Dat wij door onze oorsprong bevestigd worden,
houdt een engagement en een belofte in en drukt een betrokkenheid uit. De bevestiging zendt
ons op weg in de richting van een toekomst waar onze gevende oorsprong zelf borg voor
staat. In die bevestiging ligt op die manier ook de boodschap besloten van samen met onze
oorsprong naar iets onderweg te zijn. God kan niet losgemaakt worden van het besef van met
hem onderweg te zijn.
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 4
Zoals we haar hier opvatten, is de godsbevestiging geen intellectuele stellingname, maar een
persoonlijk antwoord dat we al dan niet kunnen geven, als eerste antwoord op wat ik
‘originele bevestiging’ noem (en dat voor mij ‘originele openbaring’ is). Deze ‘bevestiging
van onze Bevestiging’ is niet logisch dwingend. Zij kan ook van niemand afgedwongen
worden. Men kan altijd antwoorden: ik voel mij daardoor niet aangesproken (“je ne me sens
pas concerné”), dat interesseert me niet, of: ik wil daar niets mee te maken hebben. Ook dat
hoort bij een oorsprong die zich terugtrekt in zijn eigen geven en die het ons geeft ‘onszelf’ te
zijn. Als God de mens werkelijk als een vrij wezen aan zichzelf gegeven en toevertrouwd
heeft, dan houdt dat in principe de mogelijkheid in om zich van God af te keren en de
relevantie van die originaire Bevestiging te negeren – wat op hetzelfde neerkomt als zeggen
dat die oorsprong niet veel belang heeft of dat hij gewoon niet bestaat. Dit doet me denken
aan een voorbeeld dat Levinas soms gaf: er wordt door een arme aan mijn deur geklopt, maar
ik wil niet opendoen, en daarom zeg ik “het was de wind” of “er was ergens een lawaai
buiten”, ik dacht dat ik iets hoorde, maar het was niets … . Zo kunnen we ook hier zeggen:
wij komen wel ‘van ergens’, maar veel doet het er niet toe. Ik wil niet gestoord worden om
gewoon mezelf te kunnen zijn.
Er is daarnaast ook nog een ander antwoord mogelijk: ik zou wel willen geloven, maar in de
wereld of in mijn leven zie ik weinig tekenen die mij toelaten om mij in mijn bestaan
persoonlijk ‘bevestigd’ te voelen. We raken hier aan het thema van lijden en tegenslag in deze
wereld. Voor veel mensen is het probleem van het lijden nog altijd de belangrijkste hinderpaal
om in het bestaan van God te kunnen geloven. Toch zijn er ook hier weer twee houdingen
mogelijk. Je kunt God voor het lijden verantwoordelijk stellen en zo uiteindelijk tot de
conclusie komen dat hij niet bestaat. Maar je kunt uit de godsbevestiging als geloof in God
ook de kracht halen om tegenover dat alles een innerlijk vertrouwende houding aan te nemen
die maakt dat je er inwendig niet aan ten onder gaat. Het is in deze tweede betekenis dat ik in
mijn boek de godsbevestiging ter sprake breng. Zoals ik haar hier opvat, heeft de
godsbevestiging in haar oorspronkelijke betekenis weinig van doen met het al dan niet
bevredigende karakter van ons bestaan in de wereld, en van wat ons in het leven overkomen
kan. Het gaat integendeel om de kracht van een bevestiging die ons vertrouwen geeft en die
als ‘originele bevestiging’ voor ieder van ons een belofte inhoudt, ook al kunnen wij aan die
belofte vertwijfeld geraken. Ik zou hier de Franse filosoof Jacques Derrida willen aanhalen
waar hij zegt dat er in een mens zoiets bestaat als een woordeloos ‘ja’ dat als een pre-
engagement aan alle andere engagementen voorafgaat. Hij noemt dat “een soort belofte of
origineel verbond waarin wij reeds enigszins toegestemd moeten hebben, ‘ja’ hebben moeten
zeggen, … welke ook de negativiteit of de onzekerheid is die eruit volgen kan”. Meer nog, het is
omdat dit ‘ja’ er ooit geweest is dat wij ons door de ervaringen die erop zullen volgen
ontgoocheld en eventueel zelfs bedrogen kunnen voelen.
Deze stille belofte, dit onuitgesproken ‘ja’ is een antwoord op een eerste ‘openbaring’ die zelf uit
niets afgeleid kan worden. Dit ‘ja’ kan voor zichzelf wel een steunpunt vinden in een
OERFENOMEEN dat in alle werkelijkheid teruggevonden kan worden en dat op alles
toepasselijk is, een fenomeen dat ik ‘gegevenheid’ wil noemen.
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 5
Gegevenheid als oerfenomeen
Onder ‘gegevenheid’ versta ik het feit dat we in alles aan onszelf gegeven zijn en dat ook de
dingen, net als ons bestaan zelf, aan ons gegeven zijn. Het zou de evidentie zelve kunnen zijn,
ware er niet het feit dat wij deze ‘gegevenheid’ nog altijd op twee manieren kunnen begrijpen.
1. ‘Gegevenheid’ is inderdaad een begrip dat op alles toepasselijk is. Maar het kan
gemakkelijk herleid worden tot pure feitelijkheid: tot “wat er nu eenmaal is”. Gegevenheid
kan betrekking hebben op de gegevens waarvan wij nu eenmaal moeten uitgaan om voor
onszelf iets te kunnen bereiken, zoals ook een leerling op school de voorgelegde vraagstukken
maar kan oplossen als hij/zij erin slaagt de gegevens te onderscheiden waarmee het vraagstuk
opgelost zal moeten worden. Omdat de gegevens in ons bestaan dikwijls niet méér dan een
uitgangspunt zijn, zien we ze dikwijls als loutere feitelijkheden, of zelfs als fataliteiten die op
zich geen eigen waarde hebben (bv. dat we nu eenmaal op de wereld zijn, dat we een lichaam
hebben dat tot een bepaald geslacht behoort, dat we nu eenmaal hier en niet elders geboren
zijn, deze taal spreken en geen andere: het zijn allemaal ‘gegevenheden’ die we als
willekeurig kunnen bestempelen, als een lot in een kansspel dat door de worp met een teerling
bepaald lijkt, en dat soms nog lelijk kan tegenvallen ook). Het eigene van deze feitelijkheden
is dat zij ons tegelijk conditioneren en begrenzen. Dan zien we onszelf als halfvrijen die daar
goedschiks kwaadschiks iets moeten proberen van te maken (in de stijl van: mijn lichaam
staat mij niet aan, maar met een prothese hier en een correctie daar kan ik mezelf aanpassen
aan de manier waarop ik er voor mezelf zou willen uitzien). Ook het ‘feit zelf’ van ons
bestaan kan in deze zin als een blinde feitelijkheid ervaren worden. Ook dit kunnen we een
‘gegevenheid’ noemen.
Dit alles betekent niet dat wij in het aldus gegevene op geen enkele wijze een of andere vorm
van nut, genietbaarheid of waarde zouden kunnen zien. Wel beschouwen wij dat nut of die
waarde hier meestal onmiddellijk als iets dat we voor onszelf kunnen oprapen en ook zoveel
als mogelijk willen grijpen, desnoods kopen en bemachtigen. De waarde ligt dan niet zozeer
in de dingen zoals zij ons gegeven zijn, maar in wat wij er zelf mee kunnen doen of
aanvangen om er voor onszelf iets van te maken. Alle waarde staat hier in verhouding tot
onszelf. Wie méér kan oprapen of meegraaien dan anderen, of die zelf van het lot het meest
gekregen heeft, zal meer van zijn leven kunnen maken dan anderen die niet zo fortuinlijk zijn.
Hij zal zich ook meer zelfvoldaan voelen en van nature goed staan met zichzelf. Zelfs voor
een god is het moeilijk om daarin het barstje te vinden waarlangs hij zich zou kunnen
binnenwringen. Want hier doen wij alsof het leven begint bij onszelf.
Voor mensen met minder geluk houden veel van deze gegevenheden niet enkel een
begrenzing in; zij worden ook dikwijls als een vorm van fataliteit ervaren waaraan zij zich
gewonnen moeten geven omdat er nu eenmaal niet veel aan te verhelpen valt. Dit alles samen
maakt dat een verwijzing naar de ‘gegevenheid’ van de dingen en van ons bestaan hier
meestal naar niet veel meer verwijst dan naar een soort blinde feitelijkheid vol willekeur en
ongelijkheid, waarin wij als mens op eigen krachten orde en zin moeten proberen te scheppen
– en dit binnen de grenzen van ons kunnen en van onze menselijke kwetsbaarheid.
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 6
Ons seculiere leven in de wereld van vandaag is in vele opzichten de belichaming van dit
soort van omgaan met de ‘gegevenheden’ van ons bestaan. Uit deze omgang met
‘gegevenheid’ is de gedachte van een god-schepper en -wetgever om zo te zeggen verdwenen.
Dit verdwijnen kan niet in alle opzichten een verlies genoemd worden. Want het gevaar was
juist dat een God die te sterk verweven was met het onbeheersbare, het willekeurige en het
beangstigende in ons bestaan, uiteindelijk als een god van het noodlot en zo als een
‘noodlottige’ god gezien kon worden: een god die de fataliteit en de blinde feitelijkheid nodig
leek te hebben om zijn macht over ons te kunnen laten gelden en ongenaakbaar boven ons uit
te reiken. Ook de morele wet van die god leek een instrument van machtsuitoefening te zijn
en als wet even onontkoombaar als de andere natuurwetten dat zijn. Deze God met de
opgestoken vinger is thans uit het seculiere leven verdwenen. Dit wordt nog door weinigen
betreurd, tenzij misschien door het soort politiekapitein waarvan we een voorbeeld vinden in
een van de romans van Dostojewski. Bij het horen van iemand die zei dat God niet bestaat,
gooide hij zijn kepie in de lucht en riep hij uit dat, als God niet bestond, niemand nog voor
zijn kepie ontzag zou hebben.
Secularisatie valt inderdaad samen met het uitvallen van een bepaald soort god. Maar
daarachter gaat een omgang met ‘gegevenheid’ schuil zoals wij die daareven beschreven
hebben. Die twee samen maken van secularisatie de verbreiding van de gedachte dat de mens
van niets en dus ook van geen ‘god’ afhankelijk is en dat hij zelf in alle opzichten zijn eigen
bestaan in handen moet nemen, om ervan te maken wat hij zelf wil. In feite is dit de definitie
van wat de Bijbel ‘zonde’ noemt – ofschoon dit binnen de secularisatie in de eerste plaats het
resultaat is van het feit dat een bepaald beeld van God en een bepaalde opvatting van
afhankelijkheid van God hun vanzelfsprekendheid verloren hebben.
De meesten onder ons hebben deze evolutie gekend of doorgemaakt. Toch leeft of denkt
daarom nog niet iedereen op dezelfde wijze ‘seculier’. Secularisatie valt daarnaast ook
samen met een maatschappij waarin levensbeschouwingen en religie heel verregaand
geïndividualiseerd zijn, terwijl zij op het publieke forum en in het onderwijs elkaar
onderling neutraliseren. Ieder moet in zijn of haar overtuiging aanvaard en
gerespecteerd worden, terwijl niemand het recht heeft om zijn levensbeschouwing en
bijhorende keuzes aan de andere op te dringen. Deze neutralisering van het
levensbeschouwelijke maakt dat de geseculariseerde omgang met ‘gegevenheid’ zoals
wij die beschreven hebben, de “objectieve” maatstaf en de gangbare norm kon worden
waarop het denken en leven van vandaag gebaseerd is. De enige manier om daartegen
iets in te brengen, is te laten zien DAT ER NOG IETS ANDERS MOGELIJK IS (een andere
manier om de wereld te zien), en dit door te laten ontdekken dat wij in onze blik op
onze wereld en op onszelf, iets wezenlijks genegeerd en verdrongen hebben, met name
een andere en diepere zin van en voor ‘gegevenheid’.
2. De idee van ‘gegevenheid’ kan namelijk ook uitdrukking zijn van het besef dat het
leven ons nog in een diepere zin gegeven is dan wij tot hiertoe beschreven hebben. Om tot dit
besef van ‘gegevenheid’ te komen is er wel een ander soort ervaring nodig die in het eerste
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 7
niet ter sprake kwam en er grotendeels verdrongen blijft. Wat wij hier tot onszelf moeten laten
dóórdringen, is dat de werkelijkheid UIT ZICHZELF naar ons toekomt met momenten van
waarde, zin en belofte, en dit op een manier die mogelijkheid voor ons laat opengaan en die
ons een toekomst geeft.
Het meest sprekende voorbeeld van een zin die ons vanuit de werkelijkheid zelf wordt
aangereikt, is wat wij schoonheid noemen (ofschoon dat niet het enige is: er is ook de ervaring
dat de dingen tot iets dienen, dat wij ze kunnen begrijpen en erop kunnen bouwen, dat ze
inzichtelijk zijn en ook kostbaar en waardevol kunnen zijn). Toch blijft schoonheid iets
bijzonders, niet enkel door het kosteloze karakter ervan (schoonheid als pure gratuiteit), maar
omdat schoonheid altijd iets verrukkelijks en iets feestelijks heeft. Deze schoonheid komt niet
voort uit onszelf. Zij getuigt van een ‘buiten’ dat met een eigen zin op ons toekomt en dat ons
in een moment van verrukking heel even boven de routine en de verveling van het alledaagse
uit kan heffen. Zo nemen ook concerten en tentoonstellingen steeds meer de vorm aan van een
feest en van een heus religieus ritueel.
Schoonheid komt niet voort uit onszelf, maar wij ervaren het schone wel spontaan als iets dat
ten diepste bij ons hoort; als iets dat ons in verrukking kan brengen en vreugde geeft. Op dat
ogenblik ervaren wij schoonheid als iets dat in overeenkomst is met een dieper verlangen
naar verheffing dat in ons leeft, maar dat wij pas kunnen ontdekken wanneer het schone
ineens en onverwacht in al zijn pracht voor ons staat. Op die manier ervaren wij schoonheid
als iets dat ons op een nieuwe wijze mens doet worden. Het is zelfs moeilijk om precies te
zeggen of schoonheid een herinnering oproept aan een verloren paradijs, dan wel de voorbode
is van iets dat nog komen moet. Schoonheid is vooral een laatste redplank in een nihilistische
samenleving die alle ‘gegevenheid’ dreigt te banaliseren tot een betekenisloze feitelijkheid.
Onze tijd heeft zich van het geloof als van een tuchthuis losgemaakt, maar het schone is ons
vluchthuis geworden, want dat willen we niet ontberen.
Maar er is nog meer. Sterker nog dan de ervaring van schoonheid is de ontdekking dat de
werkelijkheid ons op een heel unieke wijze tegemoet komt in de andere, meer bepaald in
medemensen die wij beminnelijk vinden en met wie vriendschap en liefde mogelijk zijn. Ook
dit zijn ontmoetingen die ons vreugde geven, en die bovendien ons leven kunnen doen
veranderen. Ook dit is iets dat pas echt tot ons doordringt wanneer de geliefde andere ineens
voor ons staat. Hier komen er mensen op ons toe met wie wij samen een toekomst kunnen
bouwen en met wie een humaan en gelukkig makend samenzijn mogelijk is. Schoonheid is
misschien wel verrukkelijk, maar zij kan ons geen antwoord geven; in die zin is schoonheid
hartverheffend en koel tegelijk. Mensen daarentegen kunnen elkaar een antwoord geven. Zij
kunnen elkaar omhelzen en elkaars verlangen naar de vreugde en de levensverdieping eigen
aan de liefde samen dragen. Ook dit is iets dat wij spontaan erkennen als iets dat ten diepste
bij ons hoort, zonder dat wij dit uit onszelf aan onszelf kunnen geven. Je moet daarvoor
minstens met twee zijn en die andere moet je ‘gegeven’ zijn. Daarom kunnen we zo diep
ongelukkig zijn wanneer de andere ons verlangen niet beantwoordt, wanneer onze
ontmoetingen mislukken en onze hoop teleurstelling wordt.
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 8
Dit alles leidt tot de ervaring dat wij op het vlak van zin en waarde niet alles zelf van nul
moeten uitvinden of maken, maar dat wij ons uitgerekend op dit vlak in de eerste plaats
moeten (leren) openen en ontvankelijk maken voor iets dat uit zichzelf naar ons toekomt. Zin
is hier iets dat ons te beurt valt, iets waaraan wij deelkrijgen, iets dat mogelijkheid voor ons
laat opengaan en dat ons toekomst geeft. In feite is dat zo voor iedereen, of wij die tweede
betekenis van ‘gegevenheid’ nu erkennen of niet. Het is wel een gegevenheid die wij maar
kunnen ontdekken op het ogenblik dat wij er ons ontvankelijk voor maken. Zoals bij
verwondering is ontvankelijkheid ook hier weer het sleutelwoord. Hier valt zij nu samen met
dankbaarheid.
Het zal u ongetwijfeld opgevallen zijn dat ik hier een heel bijzonder vocabularium gebruik: ik
sprak van ontvankelijkheid voor een gebeuren waarin iets of iemand op ons toekomt, van de
ontdekking van een verrukking en verheffing die spontaan herkenbaar is als iets dat bij ons
hoort, en van een gratuiteit die vreugde geeft. De term ‘gratuit’ zegt het reeds: het zijn
momenten van begenadiging die ons laten ontdekken dat de werkelijkheid die ons gegeven is,
niet zomaar een samenraapsel van blinde feitelijkheden is die uit zichzelf geen enkele waarde
of betekenis zouden hebben. Integendeel, in wat er op ons toekomt zijn er onweerlegbaar
momenten waarin er zoiets als een verheffende zin op ons toekomt die als ‘goddelijk’ ervaren
kan worden en die hoe dan ook een diep verlangen in ons wakker maakt. Schoonheid en liefde
laten niemand onberoerd. Ze hebben allebei iets feestelijks, en iedereen verstaat spontaan dat
het ‘genaden’ zijn.
Door het feit dat er vandaag twee manieren zijn om ‘gegevenheid’ te verstaan, zijn er
ook twee vormen van vrijheid mogelijk. Wij kunnen ons ongeremd vrij voelen in de
weelde van het alles hebben, tot in het mateloze, en toch een kwellend gevoel van tekort
in ons voelen knagen. En wij kunnen vrij zijn voor iets dat ons enkel als een gunst en
een genade gegeven kan zijn en ons in die zin om een antwoord vraagt. Misschien is
God thans voor velen in dat gevoel van tekort aanwezig en in dat “gevoel van een nacht
die lijdt aan zichzelf” (Gerhard Nebel).
Met dat alles hebben wij voldoende elementen bijeengebracht om onze bespreking van deze
tweede vorm van ‘gegevenheid’ af te ronden. Schoonheid brengt ons oog in oog met iets dat
aan de ene kant helemaal in het materiële ligt ingebed. En toch konden de Grieken daarin een
roep herkenden die ons van onszelf wegroept, omdat een onzichtbare en voor hen zelfs
goddelijke werkelijkheid daarin naar ons wenkt. Hoe veel te meer mogen wij hetzelfde niet
zeggen van goede en liefdevolle relaties onder mensen. Aan de ene kant zijn ook deze geheel
concreet en lichamelijk. Toch kunnen ook zij hun ware zin maar tonen wanneer het tot ons
doordringt dat er in dat alles ook iets onvoorwaardelijks en zelfs iets goddelijks schuilgaat, als
iets van een hogere orde dat bij ons binnen wil breken en naar ons wenkt. Maar het meest
opmerkelijke bij dat alles is dat de belofte die in dat alles aanwezig komt, steeds voor ons uit
blijft gaan. Wat ons hier wenkt, is altijd iets dat ons te boven gaat en waaraan wij enkel
vertrouwen kunnen geven, en dit als voorwaarde van echte menselijkheid.
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 9
Op het ogenblik dat wij erin slagen ons te verwonderen over, en ons vrij te maken voor dat
wat vanuit de werkelijkheid op ons toe-komt, treedt er in dat tegemoet-komen een moment
van ‘gave’ aan het licht. In dat licht kan ook onze mogelijkheid om onszelf te zijn als een
‘gegevenheid’ of ‘gave’ ervaren worden. Dit betekent niet dat datgene wat in de eerste
benadering van ‘gegevenheid’ als een betekenisloze en zelfs tragische fataliteit ervaren kon
worden, hier nu ineens een godsgeschenk zal zijn. Deze momenten blijven wat zij zijn. Toch
heffen zij de tweede ervaring, die van het gave-karakter van de meest wezenlijke dingen in
ons bestaan, niet op. Integendeel, zij komen haar nog versterken. Want dwars door al het
onvermijdelijke heen komen de momenten van gave ons precies een mogelijkheid tot
verheffing en tot heling aanreiken in wat wij dan schoonheid, kennis, vriendschap en liefde
noemen. Zij doen een horizon van zin voor ons opengaan waarvan wij voelen en ervaren dat
wij er als mens van binnen uit op afgestemd zijn. Wij zijn er zo op afgestemd, dat wij de zin
die ons hier wordt aangereikt ook altijd als een belofte ervaren. Meer nog, we ervaren het als
een belofte die ons boven onszelf uit doet stijgen en die ons uitnodigt om steeds meer en
steeds opnieuw van hieruit onszelf te leren zijn.
Originaire bevestiging als oeropenbaring
Wat ik hier beschreven heb, is een sterk vereenvoudigde versie van wat ik in het tweede deel
van mijn boek veel uitvoeriger heb proberen uit te werken. Daar heb ik het onder andere over
een drievoudige oneindigheidszin in wat ons als mens gegeven is. Deze oneindigheidszin ligt
aan de oorsprong van onze typisch menselijke bestaansdynamiek, die als beweging en als
verlangen nooit af is en ook nooit tot een definitieve conclusie komt.
Toch was de voorgaande beschrijving van onze menselijke ervaring van gegevenheid – en dit
als OERFENOMEEN dat in alles teruggevonden kan worden – voldoende krachtig om van hieruit
naar de OEROPENBARING terug te keren waarmee wij onze uiteenzetting begonnen zijn. Want
het is met die rijke ervaring van ‘gegevenheid’ voor ogen, en niet louter in het licht van een
fataliteit waartegenover wij machteloos blijven, dat wij tot de gedachte van een gevende
oorsprong kunnen komen. Deze geeft zich aan ons te kennen in de manier zelf waarop wij aan
onszelf gegeven zijn: wij zijn tot het bestaan verheven als mensen die in onze eigen vrijheid
en mogelijkheid bevestigd zijn. Deze bevestiging geeft gewicht aan ons bestaan. Zij brengt
onszelf in verband met een gevende oorsprong die aan ons voorafgaat en die, door ons aldus
te bevestigen, ook een toekomst aan ons geeft. Zij klinkt tot ons door als een bevel dat ons op
weg zendt en vertrouwen geeft, ook al kunnen wij niet altijd verstaan waar dit bevel met ons
naartoe wil gaan. ‘Mens, trek op naar jezelf’, dat is wat dit bevel tot ons zegt. Deze
bevestiging geeft ons vrij aan onszelf en bevestigt ons in onze eigen mogelijkheden,
waaronder niet in het minst de mogelijkheid om het wonder van de schepping beter te leren
kennen en in alle vrijheid te onderzoeken. De vrijheid die hier mag opstaan, houdt evenwel
ook de mogelijkheid in om de band met onze oorsprong te verbreken. “Onze Vader die in de
hemel zijt, blijf waar ge zijt”, zal Sartre zeggen.
Deze gedachte van een gevende oorsprong die ons bevestigt, is in zover universeel dat zij van
ons allen gelijken maakt, zonder dat de ene hoger zou staan dan de andere. Dit komt bv. tot
uitdrukking in het begin van het Bijbels scheppingsverhaal waar de naam van God die hemel
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 10
en aarde geschapen heeft, Elohim, ook ‘God van de gerechtigheid’ betekent. De schepping
zou niet leefbaar zijn als wij, als beeld van God, niet ook zelf gerechtig zouden zijn.
Mens, trek op naar jezelf: dit is ook de manier waarop God in de bijbel tot ons spreekt. Ga op
weg, gaat en vermenigvuldig u (Gen. 1). Abraham, trek weg, Abraham, verlaat de idolen van
je vader en ga op zoek naar jezelf. Huis van Jacob, vooruit, trekken wij op in het licht van de
Heer! (Jes. 2, 5). Houd moed en wees niet bang (Jes. 35, 4; Deut. 1,21). Sta op en loop, uw
zonden zij u vergeven (cf. Mt. 9,5). Zalig zij die .. vooral in de vertaling van A. Chouraqui die
aan dit ‘zalig’ de betekenis geeft van ‘vooruit en ga’ en dus van ‘ga op weg’. Verheug u (Lc.
1, 28). Vrees niet (Lc. 1, 30; 2, 10: Mc 16, 6); wees niet bang. Vrede zij met u (Jo. 20,19). De
genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de eenheid met de heilige Geest zij
met u allen (2 Kor. 13,13). Dit alles geeft op een eigen wijze stem aan de oeropenbaring van
het begin wanneer God de mens deed oprijzen uit het niets. Ik weet mij bevestigd in wat ik
ben en kan zijn, ik mag er zijn.
II. Een God die zelf onze toekomst wil zijn
In het derde deel van mijn boek heb ik de gedachte ontwikkeld dat een God die ons bevestigt
en op weg zendt om naar onze eigen mogelijkheden op zoek te gaan, ook een God is die ons
vooruitzendt naar de toekomst die hij voor ons bestemd heeft.
In het christendom neemt deze zending een onverwachte wending aan. Want voor een
christen is God zelf mens geworden om samen met ons de toekomst tegemoet te gaan die hij
van bij de schepping voor ons bereid heeft. Daardoor heeft de waarde en de waardigheid van
de mens, na de eerste ‘originaire’ bevestiging, een TWEEDE bevestiging ontvangen door de
komst van God zelf in de geschiedenis. Deze tweede bevestiging wil aan ieder bekend maken
dat God in Jezus getoond heeft dat en hoe hij ieder van ons persoonlijk bemint. Zij houdt de
uitnodiging in om die liefde te aanvaarden en te verwelkomen, door te leven, te bidden, te
denken en te handelen als iemand die door God bemind is. Christenen geloven dat God, door
zelf mens te worden, al wat menselijk is in zich heeft opgenomen om zo zelf, maar nooit
zonder ons, onze eigen toekomst te kunnen zijn. Dit geeft aan het leven op deze wereld een
nieuwe zin en een unieke waardigheid. Het echte christendom heeft niets van doen met de
gedachte dat het leven op deze wereld iets minderwaardigs zou zijn terwijl het echte leven
‘elders’ te zoeken zou zijn. Zoals in de bekende parabel van de talenten bestaat de opgave van
de christen erin hier en nu een leven te leiden dat vruchtbaar is voor God en voor de toekomst
die hij in Christus aan ons geven wil.
Deze korte evocatie van de zin van het christendom was nodig om de overstap te kunnen
maken naar het tweede aspect van de opgave die mij door de organisatoren van deze avond
werd meegegeven. Men heeft mij gevraagd of mijn ontmoeting met de ‘Fraternité de
Tibériade’ van Lavaux-Ste-Anne mezelf als gelovige en mijn denken veranderd heeft, en
daarover iets te willen zeggen.
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 11
Ik heb Tibériade ervaren, en nog steeds, als een plaats waar het topje van onze ziel tot leven
gewekt wordt door een tastbare Aanwezigheid die rust brengt, en die ons inwendige vrede en
vreugde geeft. Het is een Aanwezigheid die ons in verbinding brengt met ons diepere zelf, en
die zo bekering en geloofsverdieping mogelijk maakt. Voor mij persoonlijk is het de
verrassende en totaal onverwachte ontdekking geweest hoe de Heer trouw blijft aan de weg
die hij met ons is opgegaan. Ik voel me niet geroepen om daar intieme onthullingen over te
doen, tenzij dat ik op een bepaald moment voor mezelf heb mogen zeggen: “haec est dies
quam fecit Dominus”, “dit is de dag die de Heer heeft gemaakt”.
Wel is het zo dat ik vooral in de eerste jaren heel scherp het haast onoverbrugbare verschil
ervoer tussen die manier van leven, die voor mij echt en authentiek christelijk was en waarin
ik telkens weer die haast tastbare Aanwezigheid mocht ervaren, en de realiteit van de leef- en
beroepswereld, en zelfs van de Kerk waarin we leven. Achteraf bekeken meen ik in die
contrastervaring iets van de woorden van Kard. Martini te kunnen herkennen wanneer die kort
voor zijn dood zei dat de Kerk vermoeid is en dat het gewicht van de welstand op ons drukt.
Dit laatste betekent niet dat God en welstand niet met elkaar verenigbaar zouden zijn. Je moet
veeleer denken aan de parabel van het feestmaal in Lc. 14 : iemand geeft een feestmaal, maar
de genodigden komen niet. De ene moet zijn nieuwe akker gaan bekijken, een andere moet
vijf nieuwe ossen gaan proberen, en nog een ander is pas getrouwd. Uiteindelijk heeft er
niemand van de genodigden nog tijd, de agenda’s staan vol. Misschien kun je daar nog aan
toevoegen dat de manier waarop wij met onze eigen welvaart bezig zijn, de bron van ons
innerlijk verlangen naar God heeft laten toeslibben, zodanig dat wij voeling dreigen te
verliezen met de manier waarop de ontmoeting met God aan ons leven een zin kan geven.
Waar ter wereld ook is godsdienstigheid maar echt mogelijk wanneer een mens zijn leven
onder een hoger licht wil laten brengen; een licht dat van elders komt, dat de schaduw van de
alledaagsheid wegrolt en ons uitnodigt om ons leven vanuit een ander oogpunt te zien.
Godsdienstigheid is slechts mogelijk wanneer wij willen aanvaarden dat ons leven maar
blijvende zin kan hebben in de mate dat wij ons toevertrouwen aan een andere of hogere
dimensie die ons overstijgt; en in het christendom aan Iemand die wij God noemen.
Religieuze ontmoetingsplaatsen als Tibériade, maar ook Taizé en andere gemeenschappen,
zijn gezegende plaatsen om dat voor zichzelf te ontdekken. Het gaat telkens om een hoger
licht dat in ons bestaan een glans doet verschijnen die van elders komt en waardoor wij
geheeld en bewaard worden. Godsdienstigheid steunt op het binnenbreken van een andere
dimensie die ons “verklaart” (op doet klaren, licht geeft) en die ons uitnodigt om te
veranderen.
In het christendom neemt deze oproep om te veranderen de betekenis aan van een uitnodiging
om een leven te leiden dat vruchtbaar is voor God (Paulus aan de Romeinen); of nog
preciezer, om het leven te leiden van een gedoopte die zich laat verlichten door de dood en de
verrijzenis van de Heer, en die zo vrucht kan dragen voor wat God voor ons bestemd heeft.
Bij Mattheüs betekent dit dat het actieve en vruchtbare vertrouwen in God concreet en
werkzaam moet worden in de zorg voor "de minste onder de mijnen". In het evangelie van
Lucas wordt de ontmoeting met God een feestmaal genoemd; bij Mattheüs een bruiloftsmaal:
het feest van het gebeuren waarin God zich met de mens verenigt en de aarde haar vruchten
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 12
geeft. Welstand hoeft daarmee niet in tegenspraak te zijn, maar welstand kan ons de vleugels
ontnemen om boven onszelf uit te stijgen en naar dit feestelijk gebeuren uit te zien. Dit is het
wellicht wat Kard. Martini bedoelt met ‘il peso del benessere’, het gewicht van de welstand.
Terug naar ons onderwerp: als het waar zou zijn dat de Kerk vermoeid is geraakt en dat de
welstand religieus gezien een blok aan ons been dreigt te worden, dan heb ik Tibériade in
beide opzichten ervaren als een teken van frisheid en vernieuwing dat opnieuw moed kan
geven en dat laat zien dat het ook anders kan. Men komt er in contact met een leven dat aan
God is toegewijd, in dienst van het evangelie; dit is: in dienst van de boodschap dat God ons
door de dood en de verrijzenis van Jezus met zich verzoend heeft en dat wij door hem bemind
zijn. Het is een leven in dienst van het evangelie, en dit in een broederlijke en zusterlijke
gemeenschap die terug doet denken aan het ideaal van de Handelingen van de apostelen, ook
al kan ook in zo’n gemeenschappen dit ideaal nooit definitief verworven heten.
Voor velen die er op bezoek zijn gegaan is Tibériade een plaats van herbronning geweest, en
een uitnodiging om opnieuw tijd te besteden aan het gebed. Tibériade heeft mij laten zien dat
jonge mensen nog op andere manier gelukkig kunnen zijn dan wij meestal vermoeden. Deze
gemeenschap kan ons inspireren en weer moed geven, maar we moeten ook zelf creatief
durven zijn. Het is niet iets om zomaar na te bootsen. Je kunt van de wereld geen klooster
maken, precies zoals ook een klooster niet alles van de wereld in zich op kan nemen. Het
belangrijkste is voor mij de vraag hoe zo’n stichtingen, en de zegen die erop rust, ook onze
manier van christen-zijn kunnen inspireren en vernieuwen.
Heeft deze ontmoeting ook mijn denken veranderd? Ik moet zeggen dat zij voor mij veeleer
een bevestiging was van wat in kiem aanwezig was, maar dat zo weinig aan bod mag komen
en meestal verzwegen wordt. Zij heeft dit opnieuw in mij losgeweekt en mij geholpen om er
ook op het vlak van het denken opnieuw ernst mee te maken. Ik zag ineens in levende lijve
iets gebeuren dat de kern van ons christelijk geloof aan het licht doet treden, maar dat de
voorgaande decennia zo dikwijls verplicht was om naar binnen te immigreren. Want er blijft
hoe dan ook een afstand bestaan tussen die manier van leven en de geseculariseerde wereld
waarin wij leven. Zo blijft er eveneens een afstand bestaan tussen de manier van geloven in
Tibériade en meer geseculariseerde, of moet ik zeggen meer binnenwereldse interpretaties van
de betekenis van geloven vandaag (waaraan ik onmiddellijk wil toevoegen dat, precies zoals
er vier evangelies zijn, ook vandaag niemand de gehele betekenis van het christelijk geloof
voor zich kan opeisen)
Bij mij heeft de gemeenschap van Tibériade (zoals andere trouwens ook) een drietal aspecten
van het geloof in herinnering geroepen die wij soms wat kwijt zijn geraakt, omdat wij van het
geloof misschien te veel een levensbeschouwing hebben gemaakt, of een moreel
waardensysteem voor ons handelen. Eerder dan over mezelf te praten, zou ik willen laten zien
hoe rijkelijk de Geest van God vandaag in dergelijke gemeenschappen tot ons spreekt.
1. het christelijk geloven heeft zijn oorsprong in de ontmoeting met Iemand
Dit weten we natuurlijk wel en wij zullen dat ook zelf zo zeggen, maar soms net wat te
theoretisch (God is “niet iets maar iemand”). Wanneer wij in de wereld van vandaag evenwel
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 13
plots voor een groep jonge mensen komen te staan die onbevangen getuigen van een
persoonlijk roepings- en soms ook van een eigen bekeringsverhaal, en die zeggen dat de
ontmoeting met de Heer Jezus hun leven veranderd heeft, dan wordt het ontmoetingskarakter
van het christelijk geloof ineens heel concreet, en zelfs uitdagend. Het zijn een voor een
verhalen die getuigen van ontmoetingen met de persoon van de levende Heer, waarbij de
theologie pas achteraf komt. Daardoor breekt de verrezen Jezus als het ware door de
theologische omlijsting waarin hij soms een beetje opgesloten ligt, om naar voren te treden als
een Levende persoon die ook nu nog bij machte is het leven van jonge mensen ingrijpend te
veranderen. Het zijn inderdaad allemaal jonge mensen die gegrepen zijn door een eigen en
soms unieke roepingservaring en -geschiedenis, en die daarbij de indringende uitnodiging
ervaren hebben om hun leven in een exclusieve zin aan Jezus Christus toe te vertrouwen. Zij
hebben de kostbare parel gevonden waar het evangelie over spreekt. Hun roepingservaring
draagt hen bovendien de zending op om het geloof te verkondigen en om op hun beurt ook
ons te bevestigen in wat wij verlangen en geloven, zoals ook zij daarin bevestigd werden.
Dit roept in herinnering wat kerk-zijn eigenlijk is: mensen samengebracht door de Heer, om te
groeien in geloof, maar ook om te groeien in aantal, zoals dit meerdere keren in de
Handelingen van de Apostelen beschreven staat. Wij hebben meestal de tegenovergestelde
ervaring, wij verminderen in aantal. En wij besluiten dan mistroostig: bij ons kan dat niet
meer. Kunnen zij méér dan wij?
Misschien hebben ze inderdaad iets aanstekelijks omdat ze jong en gemakkelijk herkenbaar
zijn. Maar dit mag ons niet doen vergeten dat zij voor hun manier van evangeliseren
terugkeren naar wat op meerdere plaatsen in het Nieuw Testament beschreven staat. Zo lezen
wij bij Jo. 6,44: “Niemand kan naar Mij toe komen tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft,
hem naar Mij toe trekt”. En in de Handelingen (9, 31): “In heel Judea en Galilea en Samaria
leefde de gemeente in vrede en kwam tot bloei. De gelovigen leefden in ontzag voor de Heer,
en dankzij de bijstand van de heilige Geest nam hun aantal steeds meer toe.” Dit moet er ons
aan herinneren dat verkondiging en evangelisatie niet zomaar mensenwerk zijn. Zij zijn niet
mogelijk als zij niet vergezeld gaan van gebed tot de Vader die trekt en tot de H. Geest die
bijstand geeft. In zulke nieuwe gemeenschappen gaan gebed, contemplatie en evangeliseren
onlosmakelijk samen. In hun manier van evangeliseren laten zij zich leiden door het besef
“dat de zaaier is uitgegaan” en dat zij hem daarin moeten volgen. Inderdaad, in het evangelie
staat er niet: “zie, de tijd van de oogst is aangebroken”, maar “de zaaier is uitgegaan” (Mt.
13,3; Mc. 4,3; Lc. 8,5). “De oogst is de voleinding van de tijd en de maaiers zijn de engelen”
(Mt. 13,39).
Af en toe komt men in die gemeenschappen iemand tegen die een echte bekeringservaring
heeft doorgemaakt. Soms zijn het bekeringsverhalen van het type 'Maria Magdalena' (Jezus
had zeven demonen bij haar uitgedreven, Mc. 16,9; Lc. 8,2): jonge mensen die het wonder
van Gods vergiffenis ervaren hebben en die daardoor getuigen van de verrijzenis geworden
zijn, en van de goddelijke barmhartigheid. Barmhartigheid mag hier niet als een soort
medelijden begrepen worden, maar als de zorg en de kracht van God om mensen opnieuw
rechtop te doen staan. Men mag dat soort verhalen ook niet te veel op die personen zelf
toespitsen. Waar het op aan komt, is in hun verhaal de kracht van de levende Christus te zien.
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 14
Ook hier moeten we naar de Handelingen luisteren: “Zonder te letten op die tijden van
onwetendheid roept God nu overal de mensen op om een nieuw leven te beginnen (17,30). En
in 14,15: “Wij zijn ook maar gewoon mensen, net als u, en onze boodschap is dat u zich van
die schijngoden moet bekeren tot een levende God, die de hemel en de aarde en de zee en al
wat ze bevatten gemaakt heeft.” Oude en hedendaagse getuigenissen van bekeringservaring
hebben tot doel op de roeping van iedere christen te wijzen. Zij laten op een heel bijzondere
wijze zien hoe mensen schijngoden achterna kunnen lopen, en hoe Jezus Christus ons daarvan
bevrijden kan. Dit soort getuigenis is trouwens nog in een ander opzicht belangrijk. Het laat
zien dat een mens met zijn persoonlijke levensgeschiedenis in zijn geloof binnen moet kunnen
komen opdat dit geloof voor hem betekenis zou kunnen hebben en leefbaar zou zijn.
Zo vertegenwoordigen mensen die een bekeringservaring hebben doorgemaakt, een van de
charisma’s die de Geest vandaag aan de Kerk geven wil. De vergiffenis en de wederoprichting
die zij ervaren hebben, is een teken van wat voor ieder van ons bestemd en aan ieder van ons
gegeven is. Zij hebben op een bijzondere wijze mogen ervaren WAT wij allen geloven, WAT
wij allen verlangen. Zij laten dit zien door te getuigen van datgene waardoor zij op een
bijzondere wijze gegrepen werden toen de Heer in hun leven aanwezig kwam en daardoor
heeft laten zien dat hij van altijd reeds over hun leven waakte. In die zin roepen zij bij ons iets
in herinnering: dat het geloof een ontmoeting met Iemand is die van altijd reeds over ons
waakt.
2. de zin van het rijk Gods voor deze wereld kan maar ontdekt worden door het geloven zelf.
Wij zijn meestal geneigd om van het geloof een levensbeschouwing of een actieprogramma te
maken. Gemeenschappen als die van Tibériade laten ons veeleer zien dat wij het rijk Gods
maar kunnen vinden door het evangelie dagelijks in praktijk te brengen, door iedere dag
opnieuw de grondbeginselen van het evangelische leven in het werk te stellen. Bij Mt. 6,33
lezen wij: “zoek eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid”. Dit zoeken naar het Koninkrijk is
niet het zoeken naar de juiste intellectuele voorstelling van wat het Rijk Gods precies
betekent, maar ook niet het opstellen van een of ander actieprogramma waarmee het Rijk op
deze wereld gevestigd zou kunnen worden (wereldverbetering of wereldverovering). Het
zoeken naar het Koninkrijk is het evangelisch leven zelf, zonder dat we hier op voorhand
kunnen bepalen wat er bereikt moet kunnen worden, of hoe de wereld anders zou moeten
worden opdat er echt van ‘het Koninkrijk’ of van ‘het 'Rijk Gods' sprake zou kunnen zijn.
Want als onze vooropstellingen dan niet lukken, denken we misschien dat we mislukt zijn, dat
we fouten hebben gemaakt, of dat de fout bij “de anderen” ligt, of dat God zijn bijstand
teruggetrokken heeft. Het vinden van het rijk Gods kan niet losgemaakt worden van het
begaan zelf van de evangelische levensweg, want het is juist ONDERWEG dat het Rijk zich aan
ons openbaart. Zolang wij ons niet concreet op de weg van het evangelisch leven begeven,
blijven we ver van wat het evangelie in onze eigen situatie voor ons leven in de wereld te
bieden heeft. Dat is ook zo wanneer men bij voorkeur de nadruk wil leggen op de dienst aan
de wereld.
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 15
Daarmee nauw samenhangend hebben er mij in Tibériade twee dingen bijzonder sterk
getroffen. Hun betrouwen op de goddelijke Voorzienigheid als betrouwen op God die zelf met
ons onderweg is. En de sterke benadrukking van de esthetische dimensie van wat zich
onderweg aan ons openbaart, de schoonheid die in een christelijk leven tot openbaring komt.
Dit komt overvloedig tot uitdrukking in de taal die men er spreekt (“c'est beau de, quelle joie
de ..”). Dit heeft weinig van doen met een vorm van zweverigheid, maar met het feit dat een
leven volgens het evangelie, en ik die zin ook het Rijk Gods zelf, een eigen schoonheid aan
het licht laat treden in het leven van hen die deze weg ook werkelijk begaan. Meer zelfs, men
moet deze schoonheid ontdekt hebben en er zelf door getroffen zijn om deze weg met
enthousiasme te kunnen begaan.
Zo’n manier van leven vraagt om een dagelijkse uitzuivering van ons verlangen en van onze
motieven, want meestal proberen wij tussendoor nog zoveel mogelijk van de ‘oude’ wereld
mee te pikken, wat dan meestal als een gewicht op ons diepste verlangen blijft drukken, of het
gewoon in de weg blijft staan. Het is pas door het evangelische leven zelf dat ons diepste
verlangen in ons open kan bloeien. Eerlijke toewijding en volharding gaan hier hand in hand.
Op een bepaald ogenblik moet de trouw aan de ingeslagen weg het overnemen van het eerste
enthousiasme op grond waarvan men tot het geloof gekomen is.
Trouw en volharding blijven ook voor monniken en religieuzen een moeilijke opgave. Net als
wij moeten ook zij hun engagement met vallen en opstaan telkens opnieuw heropnemen, als
een weg waarop wij elke dag opnieuw moeten herbeginnen. Want meestal beginnen we aan
iets, om na een zekere tijd vast te stellen dat wij opnieuw in onze oude gewoonten
teruggevallen zijn. Deze ervaring is geen exclusief kenmerk van mensen die “in de wereld
gebleven zijn” en wiens aandacht voortdurend door allerlei dingen verdeeld en versnipperd
kan worden. Uiteindelijk komt het er voor ieder van ons op aan om onszelf door de
evangelische manier van leven te laten veranderen. Wij worden allen opgeroepen om ons zo
voor de weg van het evangelie te openen, dat het de weg zelf is die stilaan en soms ongemerkt
van ons andere mensen maakt. De verandering die de weg in ons teweegbrengt, is hier als een
langzaam thuiskomen bij onszelf. Daarvoor moet een mens ook goed omringd zijn, want het
is zeer moeilijk om deze weg moederziel alleen te gaan. De ene trekt de andere mee, ook in de
volharding.
Voor ons leven in de wereld is het Rijk Gods dus veeleer een weg dan een verafgelegen doel
dat aan het einde van een lange tocht bereikt zou worden. Misschien is het goed even in te
gaan op de vraag waarin die weg van het evangelisch leven precies bestaat. Kort samengevat
komt dit hierop neer: bekering tot God, gebed om de komst van het Rijk en vertrouwen in
God, beoefening van de broederliefde of de liefde tot de naaste, opkomen voor de
gerechtigheid, bereidheid tot verzoening, trouw aan de genomen engagementen en
onderhouden van de morele geboden die in het Eerste en het Tweede Verbond aan ons
gegeven zijn, een vorm van soberheid2 om de aandacht wakker te houden voor het essentiële,
en ten slotte de bereidheid om het Rijk Gods boven al het andere te stellen, om er het eigen
2 De waarden en middelen van deze wereld, zoals bv. het geld, niet verafgoden of verabsoluteren.
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 16
leven eraan toe te wijden, en het eventueel ook ervoor te offeren. Van deze weg zeggen wij
dat hij niet het middel is om iets anders, het ‘Rijk Gods’, te bereiken, maar dat het integendeel
langs deze weg is dat het Rijk zich aan ons openbaart en mededeelt. Zo is de weg van het
evangelie ook geen middel ‘om’ de heiligheid te bereiken (alsof de heiligheid een verdienste
of een beloning voor gepresteerde werken zou zijn), maar de weg waarlangs Gods heiligheid
zich aan ons mededeelt en in ons binnenstroomt.
Uiteraard kan de evangelische liefde op vele wijzen beoefend worden: in de eigen
levenskring, binnen een bepaalde gemeenschap, met jongeren, met kansarmen, met
gehandicapten, met ex-gevangenen, met zieken, enz. Het belangrijkste ligt echter niet op het
vlak van wat daarmee bereikt kan worden (de sociale, pedagogische of therapeutische
efficiëntie ervan), maar hoe God zich in dat alles door ons VINDEN laat. Op vandaag zeggen
wij graag dat de dienst aan de wereld centraal moet staan.3 Voor een leek in de wereld is dit
meestal een goede optie. Maar ook dan mag men niet uit het oog verliezen dat deze dienst aan
de wereld eigenlijk uit drie elementen bestaat: de andere bij te staan, de blijde boodschap te
verkondigen (en zelf in die wereld een zo trouw mogelijke getuige van Jezus Christus te zijn),
en de wereld in gebed aan God aan te bieden.4
3. "in uw woorden wonen"5
In de filosofie zegt men dat de betekenis die wij in de dingen en in ons leven zien, afhankelijk
is van onze manier om erover te spreken. Je kunt betekenis verzwijgen door er niet meer over
te spreken. Zo is het eigen aan een seculiere cultuur dat de religieuze manier van spreken
zoveel mogelijk uit het publieke leven verdreven wordt. Allerheiligen is Halloween
geworden, het Allerheiligenverlof wordt nu herfstverlof genoemd. Gelukkig is er nog de
kerstman en de kerstboom om de kerstgedachte nog even te bewaren. Men zou dat ook van de
paashaas en van de paaseieren kunnen zeggen. En wat te denken van een onschuldig kind dat
rond de tijd van sinterklaas in een echte bisschop spontaan de sint herkent en met zijn
verlangenlijstje naar hem toegaat?
Wat iedereen die ooit in Tibériade geweest is, zeker opgevallen is, is de manier waarop de
eigen taal van het evangelie en van de apostelen er in alle eer hersteld is. Dit is voor hen een
taal om in te wonen; een taal die hen de woorden aanreikt om al de belangrijke dingen van het
leven ter sprake te brengen, van geboorte tot dood. De liturgische feesten worden er heel
beeldrijk gevierd, en de verwijzing naar een pléiade van heiligen houdt er ons het
rijkgeschakeerde kleurenpallet van de christelijke heiligheid voor. Zelfs de natuur en de ezel
zijn er opgenomen in de taal die God tot ons spreekt. Voor sommigen zal dit misschien niet
veel meer zijn dan een stuk religieuze folklore of volksgeloof dat daar nog ongestoord kan
verder leven. De meesten onder ons leven inderdaad in een totaal geseculariseerde wereld; in
3 Cf. de bekende slogan van Jacques Gaillot: ‘als de kerk niet dient, dient zij tot niets’.
4 Theologisch gezien bestaat deze dienst in een deelname aan zowel de profetische (verkondiging), de
priesterlijke (gebed) en de koninklijke functie (dienstbaarheid) van de Christus. 5 Sommigen zullen deze titel wellicht nog herkennen, want hij werd ooit gebruikt voor een bezinningscongres van het katholiek onderwijs.
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 17
een wereld die uit zichzelf in weinig of niets nog naar God verwijst, en die steeds meer de
uitdrukking is van wat de hedendaagse mens er zelf van maakt, voor het beste en voor het
slechtste. Daardoor is God zó uit ons spreken verdwenen, dat het christelijk geloof voor de
meeste mensen gewoon geen betekenis meer heeft.
Toch meen ik dat het in Tibériade om iets anders gaat dan om vrome folklore of een restant
van simpel volksgeloof. Het gaat om het besef dat door de aanwezigheid van de verrezen
Heer en door de Geest die in ons woont ons leven werkelijk anders geworden is en de wereld
een nieuw centrum gekregen heeft. Je kunt dit als mens maar werkelijk tot je laten
doordringen door zelf ook een andere taal te spreken waarin dat nieuwe centraal komt te
staan. Het is een manier om te laten zien wat werkelijk hoogdringend is. Het is tegelijk ook
een manier om zich eraan te laten herinneren dat het verbond tussen God en mens niet zomaar
een verbond is tussen God en wat een mens naar eigen smaak en invallen van zijn leven
probeert te maken. Als God tot Mozes spreekt in de brandende braambos zegt hij: “Kom niet
dichterbij en trek je sandalen uit, want de grond waarop je staat, is heilig” (Ex. 3,5). God
sticht zelf de ruimte waarin hij zich met ons kan verenigen en waarin wij in zijn Nabijheid
mogen wonen. Wanneer God zichzelf openbaart, openbaart hij ook wie wij zelf voor hem zijn
en hoe wij ons leven moeten uitbouwen om voor Hem aanneembaar te zijn, want Hij is de
Heilige.6
Daarom is het voor een gelovige zo belangrijk de betekenis van het eigen leven en
samenleven te laten stichten en bepalen door de woorden die wij van de Bijbel en het Nieuwe
Testament mogen ontvangen. Wij moeten in de school van die woorden gaan, en ons innerlijk
ervoor openen, opdat zij zich in ons zouden kunnen nederzetten. Wij moeten ons van die
woorden laten doordringen om van ons leven en samenleven een gewijde godsruimte7 te
maken waar God zijn intrek kan nemen en zijn behagen kan stellen. Dat wij ons daarbij laten
omringen door heiligen, is geen zaak van kwezelarij, maar een manier om zich omringd en
gesteund te weten door levende spiegels van de scheppende en herscheppende vruchtbaarheid
van dat Woord; door mensen die vóór ons die weg hebben gegaan en wiens leven veranderd
werd door op die manier in Gods woorden te wonen.
Daarom is voor gemeenschappen als Tibériade, maar ook voor ons voor zover onze dagelijkse
bezigheid dat toelaat, de ‘lectio divina’ of het mediterend lezen van de Schrift een heel
belangrijk moment. Dit bestaat erin elke dag de schrift te overwegen en te bestuderen (in de
school gaan van de manier waarop God zich aan ons openbaart en ons in menselijke woorden
zoekt aan te spreken),
- opdat dit woord ons eigen woord zou worden en wij het ook zelf gaan spreken om elkaar
te bevestigen, te versterken en te troosten.
- tot op het moment dat dit woord spontaan bij ons opkomt en de ziel of de levensadem
van ons leven begint te worden
6 Cf. Hans Urs von Balthasar, Herrlichkeit, B. III, 2, Teil 1 Alter Bund, p. 17. 7 In mijn boek gebruik ik deze term om op de mogelijkheid te wijzen om van de wereld een ‘godsruimte’ te
maken wanneer alles van zijn oorsprong doordrongen is en ernaar verwijst.
Ignace Verhack: Wat bedoelen wij als wij God zeggen? - Christen Forum 15 oktober 2012 18
Zoals in de yeshiva of het studiehuis bij de Joden, is ook voor ons het lezen van de Schrift een
vorm van levenslang studeren; een manier om God en de Christus te gaan zoeken waar zij
zichzelf aan ons te kennen geven.
Wij zijn bovendien niet de eerste om het Woord Gods te leren begrijpen. In die zin moeten
wij ons bij deze vorm van zoeken naar God ook laten leiden door de levende traditie van de
Kerk, en door de grote getuigen van vandaag. Daarom neemt in Tibériade liefde voor de Kerk
en aandacht voor de grote voorbeelden een heel voorname en centrale plaats in in hun manier
van leven en denken. Niet wij beheren of beheersen de zin van het Rijk Gods, maar juist
omgekeerd. Als wij het zelf in pacht willen nemen, kan het ons ook afgenomen worden.
Zo kunnen we uiteindelijk komen tot een manier van leven en samenleven die volledig
bepaald is door het geloof dat het Rijk Gods als een leven met de verrezen Heer werkelijk
aangebroken is en dat dit de basis kan zijn van een leven dat helemaal in dienst van de blijde
boodschap staat.
Dit waren drie voorname aspecten van het christelijk leven die ik in de gemeenschap van
Tibériade meende te kunnen herkennen en herontdekken wanneer ik ineens in levende lijve
iets zag gebeuren dat de kern van ons christelijk geloof weer naar boven brengt in een tijd
waarin we die kern, en de hoogdringendheid ervan, wel eens dreigen te vergeten. Een andere
bezoeker van Tibériade zou misschien andere accenten gelegd hebben dan ik. Met de manier
waarop ik mijn eigen accenten gelegd heb, meen ik ondertussen een antwoord gegeven te
hebben op de vraag hoe het gebeuren in Tibériade mijn denken beïnvloed heeft.
Bij wijze van slot zou ik zeggen: God bevestigt ons en hij zendt ons vooruit naar wat hij zelf
voor ons bereid heeft; in Tibériade kun je zien wat vertrouwen op God concreet betekenen
kan.
top related