wetenschappelijke verhandelinglib.ugent.be/fulltxt/rug01/001/790/277/rug01-001790277... ·...
Post on 22-May-2020
1 Views
Preview:
TRANSCRIPT
1
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
SILJA DECOCK
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN
afstudeerrichting JOURNALISTIEK
PROMOTOR: PROF. DR. DIRK VOORHOOF
COMMISSARIS: SARAH VAN LEUVEN
COMMISSARIS: CHRIS WIERSMA
ACADEMIEJAAR 2010 - 2011
HET PARKET ALS (ENIGE) BRON VAN
GERECHTSVERSLAGGEVING?
De journalistieke praktijken van nieuwsgaring en het bronnengebruik in het
kader van de gerechtsverslaggeving: een exploratief input-output onderzoek
van het gerechtelijk nieuws op basis van parketinformatie (Gent en Leuven)
in de Vlaamse dagbladpers.
aantal woorden: 24.975
2
Inzagerecht in de masterproef (*)
Ondergetekende, …………………………………………………….
geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, niet-
behorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift
in te zien.
Datum en handtekening
…………………………..
………………………….
Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de
scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits
correcte bronvermelding.
-----------------------------------------------------------------------------------
(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het
aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend.
Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de
kaft.
(**) schrappen wat niet past
3
Dankwoord
Aan het eind van een jaartje zwoegen wil ik iedereen, die – op welke manier dan ook – heeft
bijgedragen tot de verwezenlijking van deze masterproef, bedanken.
Allereerst wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Voorhoof, bedanken voor de hulp die hij me bood bij het
afbakenen van mijn onderwerp. Zonder hem zou deze masterproef allicht minder gestructureerd en to
the point zijn. Daarnaast wil ik hem bedanken voor de vrijheid die me gegund werd bij het invullen
van mijn onderzoek.
Verder dank ik Sarah Van Leuven voor de vele tips, suggesties en feedback. Telkens wanneer ik een
prangende vraag had, worstelde met de statistische verwerking van het onderzoeksmateriaal of de
twijfel me simpelweg om het hart sloeg, kon ik bij haar terecht.
Daarnaast bedank ik ook Isabelle Stevens voor de bijzonder leerrijke werkcolleges over SPSS en voor
de heldere mails wanneer “het SPSS licht” eventjes uitging. Zonder haar uitleg had ik mijn onderzoek
nooit tot een goed einde kunnen brengen.
Ook mijn ouders verdienen een woordje van dank. Mam, Pap, geloof het of niet, jullie hebben dit
onderzoek mogelijk gemaakt. Ik ben jullie dankbaar voor de financiële steun die jullie me bieden
waardoor ik überhaupt kan studeren. Meer dan dat wil ik jullie, en ook mijn broer Larsen, bedanken
voor de praktische hulp en het grenzeloze geduld. Een masterproef schrijf je niet op één, twee, drie.
Althans, ik niet. Tijdens de niet onaanzienlijke periode die ik besteed heb aan mijn magnum opus –
zoals ik het in gedachten noem – brachten jullie steeds begrip op voor mijn “knorrige” buien, mijn
verwoede pogingen om jullie de beginselen van statistiek uit te leggen en de torenhoge stapels papier
die door de woonkamer slingerden. Ik weet dat het niet altijd even gemakkelijk was. Daarom: sorry,
en vooral bedankt.
Tot slot wil ik graag mijn vrienden bedanken omdat jullie altijd voor me klaar stonden, zonder morren
voor klankbord speelden en zorgden voor fijne, gestolen momenten, die ik tijdens de eindsprint
broodnodig had.
Silja Decock,
18 juli 2011
4
Inhoudstafel
Inhoudstafel ............................................................................................................................................. 4
Abstract ................................................................................................................................................... 6
Lijst van gebruikte afkortingen ............................................................................................................... 7
Inleiding .................................................................................................................................................. 8
Deel I: Bespreking van het algemene proces van nieuwsgaring ........................................................... 11
1. Hierarchy of influences model ...................................................................................................... 11
1.1. Niveau 2: journalistieke praktijken van nieuwsgaring ........................................................... 12
1.2. Niveau 4: relatie tussen de journalist en zijn bronnen ............................................................ 17
2. Bespreking van de Britse en Nederlandse studie........................................................................... 20
Deel II: De vertroebelde relatie tussen pers en justitie .......................................................................... 25
1. Pers en gerecht: begripsafbakening ............................................................................................... 25
1.1. Media ...................................................................................................................................... 25
1.2. Justitie ..................................................................................................................................... 25
1.3. Trends ..................................................................................................................................... 25
2. Pers en gerecht: het spanningsveld ................................................................................................ 27
2.1. Basisprincipes en botsing van grondrechten .......................................................................... 27
2.2 Spanningsveld bis .................................................................................................................... 27
3. Reële strijdpunten .......................................................................................................................... 28
4. Initiatieven om de situatie te verbeteren ........................................................................................ 31
Deel III: Nieuwsgaring in het kader van de gerechtsverslaggeving ...................................................... 36
1. Recht op informatiegaring ............................................................................................................. 36
2. Bronnen ......................................................................................................................................... 36
2.1. Persvoorlichting vanuit het parket .......................................................................................... 37
2.2. Advocaten ............................................................................................................................... 39
2.3. Burgers ................................................................................................................................... 39
2.4. Nieuwsagentschappen ............................................................................................................ 39
2.5. Andere media ......................................................................................................................... 40
2.6. Experts .................................................................................................................................... 40
Deel IV: Onderzoek ............................................................................................................................... 41
1. Motivering ..................................................................................................................................... 41
2. Onderzoeksopzet ........................................................................................................................... 42
2.1 Onderzoeksvragen ................................................................................................................... 42
2.2 Methode ................................................................................................................................... 43
5
2.3 Type onderzoek: voor- en nadelen .......................................................................................... 43
3. Steekproef ...................................................................................................................................... 45
4. Onderzoeksinstrument: codeboek en codeerformulier .................................................................. 48
5. Analyseresultaten .......................................................................................................................... 52
5.1 Kwantitatieve inhoudsanalyse ................................................................................................. 52
5.2 Kwalitatief luik ........................................................................................................................ 65
6 Aanbevelingen voor verder onderzoek ........................................................................................... 67
Deel V: Conclusie ................................................................................................................................. 69
1. Herkomst ....................................................................................................................................... 69
2. Bronnen ......................................................................................................................................... 70
3. Aandeel voorbewerkt nieuws ........................................................................................................ 70
4. Informatievoorziening door het parket .......................................................................................... 72
Bibliografie ............................................................................................................................................ 73
Bijlagen .................................................................................................................................................. 79
6
Abstract
Deze paper heeft tot doel inzicht te verwerven in de journalistieke praktijken van nieuwsgaring in het
kader van de gerechtsverslaggeving. Meer specifiek spitsen we ons toe op één bepaald domein van de
gerechtsjournalistiek, namelijk berichtgeving over de onderzoeksdaden van het parket. We wensen te
achterhalen of de nieuwsgaringspraktijken en het bronnengebruik een impact hebben op het
journalistieke eindproduct. Steunend op het theoretisch model van Shoemaker en Reese (1996) en
enkele concreet uitgewerkte studies (Lewis, Williams, Franklin, Thomas & Mosdell, 2006; Hijmans,
Buijs & Schafraad, 2009) verwachten we dat het bronnengebruik de journalistieke output beïnvloedt.
Geconcludeerd werd dat het steunen op officiële bronnen de transparantie van het bronnengebruik niet
ten goede komt en resulteert in artikels die voornamelijk voorverpakt materiaal bevatten. Aan de hand
van een exploratief input-output onderzoek gaan we na in welke mate Vlaamse kranten in hun
berichtgeving over de onderzoeksfase gebruik maken van voorbewerkt materiaal en in hoeverre dit
wordt toegeschreven aan een bron. Een kwantitatieve inhoudsanalyse van de krantenartikels
gekoppeld aan kwalitatieve casestudies, waarbij we de nieuwsoutput handmatig vergelijken met
parketinformatie uit Gent en Leuven, levert ons de nodige inzichten op om deze centrale
onderzoeksvraag te beantwoorden. De kwantitatieve inhoudsanalyse leert ons dat 28,5% van de
berichtgeving geheel of gedeeltelijk bestaat uit voorbewerkte informatie. Uit de casestudies komt een
indicatief aandeel van 61,5% naar voren. Het gebrek aan brontransparantie in de nieuwsberichten
verklaart dit verschil. Wij stellen vast dat ook berichtgeving over de onderzoeksfase in grote mate
steunt op voorbewerkt nieuws, afkomstig van PR of NA.
7
Lijst van gebruikte afkortingen
BBC = British Broadcasting Corporation
ITV = Independent TeleVision network
NA = Nieuwsagentschappen
PR = Public relations
VVM = Voorverpakt materiaal
8
Inleiding
Tijdens het onderzoek naar de mysterieuze verdwijning van Britta Cloetens werden de media op de
korrel genomen omwille van de wansmakelijke nieuwsgaring en de voorbarige berichtgeving. Zo
gaven heel wat media de naam van de verdachte, zijn leeftijd, woonplaats en werkgever zonder
schroom vrij. Verder werd lustig gespit in zijn verleden en werd hij afgeschilderd als “een tweede
Ronald Janssen”. Wat met het vermoeden van onschuld? Hoezo recht op een eerlijk proces? De
advocaat van de verdachte schiet met scherp op de pers én het parket. Hij tilt naar eigen zeggen “zwaar
aan het feit dat bepaalde elementen uit het onderzoek al uitvoerig in de pers verschijnen terwijl ze nog
niet in het strafdossier staan”1. Hij verwijt het parket “eenzijdige persvoorlichting” waardoor het recht
op een eerlijk proces op de helling komt te staan. Het parket schuift de zwarte piet op zijn beurt door
naar de pers. Berichtgeving over de onderzoeksfase is dus nog steeds betwist gebied waar zowel de
pers als het parket aanspraak op maken.
Deze paper heeft tot doel inzicht te verwerven in de journalistieke praktijken van nieuwsgaring in het
kader van de gerechtsverslaggeving. We wensen te achterhalen of het nieuwsgaringsproces de
verwerking en de presentatie van het gerechtelijk nieuws beïnvloedt. We willen meer bepaald te weten
komen in hoeverre het bronnengebruik een impact heeft op het journalistieke eindproduct. Onze
interesse gaat uit naar de aanwezigheid en herkenbaarheid van voorverpakt materiaal in gerechtelijke
artikels.
We besteden zoveel aandacht aan bronnen omdat ze een essentiële rol vervullen in het
nieuwsgaringsproces. Een journalist komt bij de uitvoering van zijn taak onvermijdelijk bij een bron
terecht, ongeacht op wiens initiatief de communicatie verloopt. Ook Rennen (2000, p. 305) benadrukt
dat “bronnen de grondslag vormen van alle berichtgeving en een onvervreemdbaar onderdeel zijn van
de totstandkoming van de journalistieke media-inhoud”. Onderzoek naar bronnengebruik en
brontransparantie wijst op bezorgdheid over de kwaliteit en onafhankelijkheid van de journalistiek.
Steunend op het theoretisch model van Shoemaker en Reese (1996) en enkele concreet uitgewerkte
studies (Lewis, Williams, Franklin, Thomas & Mosdell, 2006; Hijmans, Buijs & Schafraad, 2009)
verwachten we dat het bronnengebruik de journalistieke output inderdaad beïnvloedt. Geconcludeerd
werd dat het steunen op officiële, gezaghebbende bronnen de brontransparantie niet ten goede komt en
resulteert in artikels die voornamelijk bestaan uit voorverpakt materiaal. Eigen onderzoek moet
uitwijzen of deze bevindingen ook gelden voor gerechtsjournalistiek, meer bepaald voor berichtgeving
over de fase van het onderzoek.
Naar ons aanvoelen wordt gerechtsverslaggeving enigszins stiefmoederlijk behandeld binnen de
communicatiewetenschappen. De werken hieromtrent bestaan hoofdzakelijk uit droge materie zoals
1 S.G. (2011, 6 juni). Verdachte in verdwijningszaak Britta Cloetens blijft in cel. De Morgen.
9
wetteksten en deontologische richtlijnen of beperken zich tot criminaliteitsverslaggeving2. Ons
verkennend onderzoek legt een tweede lacune bloot. Hoewel talrijke publicaties (o.a. Galtung & Ruge,
1965; Harcup & O‟Neill, 2001; Johnson-Cartee, 2005; Lewis, Williams & Franklin, 2008b)
journalistieke praktijken, zoals bronnengebruik en nieuwsselectie, uitgebreid behandelen, toch worden
deze nieuwsgaringspraktijken slechts sporadisch gekoppeld aan gerechtsjournalistiek. Al te vaak ligt
de klemtoon op politieke verslaggeving. Ons onderzoek wil dan ook een aanzet bieden tot het opvullen
van deze bestaande leegte.
Verder willen we erop wijzen dat de manier waarop over justitie, juridische procedures en de daarbij
betrokken actoren wordt bericht verstrekkende gevolgen kan hebben. Verschillende auteurs (o.a.
Ghanem, 1997; Pritchard, 1986; Tuchman, 1978) die we kunnen situeren binnen het sociaal
constructivisme, wijzen er immers op dat de media een belangrijke rol spelen in het vormen van onze
opinies. Zij stellen dat het gros van onze denkbeelden over thema‟s waar we niet vertrouwd mee zijn,
zoals justitie, afkomstig zijn van de media. We sluiten ons vertoog omtrent de maatschappelijke en
wetenschappelijke relevantie af door te benadrukken dat de rechterlijke macht één van de drie pijlers is
waarop een democratie is gebaseerd en als dusdanig academische aandacht verdient.
Aan de hand van een literatuurstudie en een exploratief input-output onderzoek trachten we in beeld te
brengen hoe de journalistieke praktijken van nieuwsgaring de inhoud van het gerechtelijk nieuws
beïnvloeden. In het eerste deel van de paper bespreken we enkele algemene theoretische inzichten
omtrent het nieuwsgaringsproces. Het bronnengebruik en de nieuwsgaringspraktijken die het
bronnengebruik beïnvloeden, worden hier belicht. We vragen ons ook af hoe de relatie tussen
journalisten en hun bronnen gedefinieerd kan worden. Vervolgens richten we onze aandacht op de
studies van Lewis e.a. (2006) en Hijmans e.a. (2009) betreffende de nieuwsbronnen en de kwaliteit
van de journalistiek. We zijn benieuwd naar de rol van voorverpakt materiaal in gerechtelijke artikels
en willen eveneens achterhalen of het bronnengebruik tot uiting komt in de presentatie van het
gerechtelijk nieuws.
Alvorens ons te wenden tot het bespreken van de nieuwsgaring in het kader van de
gerechtsverslaggeving, lijkt het ons noodzakelijk het bestaande spanningsveld tussen pers en justitie te
verduidelijken voor een beter begrip van het huidige informatiebeleid. Zonder deze informatie is een
waardevolle analyse inzake gerechtsjournalistiek onzes inziens niet mogelijk. In het derde deel
zoomen we in op de informatieverstrekking vanuit justitie en de informatiegaring door de pers. Hoe de
communicatie tussen pers en gerecht precies verloopt, welke problematiek hiermee samenhangt en op
welke bronnen een gerechtsjournalist beroep doet, moet na afloop van deze twee delen duidelijk zijn.
2 (o.a. Greer, 2008; Marsh & Melville, 2009)
10
In het vierde deel gaan we over tot een bespreking van het gerealiseerde input-output onderzoek. Door
middel van eigen, weliswaar beperkt en exploratief, onderzoek trachten we de leemtes in te vullen die
de literatuurstudie achterlaat. Wij opteren voor een kwantitatieve inhoudsanalyse op een selecte
steekproef in combinatie met kwalitatieve casestudies waarbij we de nieuwsoutput (=berichtgeving
over de onderzoeksfase) handmatig vergelijken met het inputmateriaal (=parketinformatie uit Gent en
Leuven).
Alvorens over te gaan tot een bespreking van de analyseresultaten, besteden we aandacht aan de
manier waarop we onze steekproef hebben samengesteld en ons codeboek en bijhorend
codeerformulier hebben opgesteld. Wij vinden het belangrijk om dit onderdeel van het
onderzoeksproces uitvoerig te belichten omwille van het experimenteel karakter van ons onderzoek.
Het zorgvuldig documenteren van ons onderzoeksproces geeft de nodige betrouwbaarheid aan ons
onderzoek en maakt replicatie mogelijk.
Bij de bespreking van de onderzoeksresultaten maken we het onderscheid tussen het kwantitatieve en
het kwalitatieve luik. Voor de rapportering houden we in beide delen vast aan dezelfde volgorde.
Achtereenvolgens bespreken we de herkomst, het brongebruik en de brontransparantie, het aandeel
voorbewerkt nieuws, de typering van het eigen werk en informatievoorziening door het parket. In dit
laatste onderdeel gaan we na welk parket er het best in slaagt de berichtgeving te kleuren.
Afsluitend formuleren we in het vijfde deel onze conclusies en koppelen we onze onderzoeksresultaten
aan de bevindingen uit de literatuurstudie.
11
Deel I: Bespreking van het algemene proces van nieuwsgaring
1. Hierarchy of influences model
Het “hierarchy of influences” model is een omvangrijk theoretisch model dat door Shoemaker en
Reese (1996) werd opgesteld. Het doel van de auteurs is een zo volledig mogelijk model creëren
waarin media-inhoud en de factoren die deze inhoud vorm geven centraal staan. Zij gaan ervan uit dat
media-inhoud beïnvloed kan worden op verschillende niveaus en houden daarbij zowel rekening met
factoren binnen als buiten de mediaorganisatie. Zij geloven niet dat massamediale content een
afspiegeling is van een objectieve realiteit. Media-inhoud komt tot stand door een samenspel van
factoren en dit resulteert in verschillende mogelijke realiteiten (Shoemaker & Reese, 1996, p. 1).
Shoemaker en Reese (1996) kunnen duidelijk gesitueerd worden binnen het sociaal constructivisme3.
Hun model bestaat uit vijf hiërarchische niveaus. Zo wordt er op het eerste niveau nagegaan hoe
individuele “mediawerkers” inhoud kunnen beïnvloeden. Inhoud wordt verder beïnvloed door media
routines (niveau 2), de structuur en de cultuur van de mediaorganisatie (niveau 3), factoren buiten de
mediaorganisatie (niveau 4) en door de heersende ideologie (niveau 5). Shoemaker en Reese (1996, p.
139) stellen hun model visueel voor als een “donut” waarbij de binnenste ringen ondergeschikt zijn
aan de buitenste ringen4. Zo zullen persoonlijke attitudes en overtuigingen van journalisten geen
verschillen in nieuwsoutput teweeg brengen wanneer de huisstijl van de mediaorganisatie strikt wordt
nageleefd.
Preston (2009) presenteert met “clusters of influences on newsmaking” een gelijkaardig model5, maar
stapt af van de hiërarchische benadering die Shoemaker & Reese (1996) erop na houden. Hij meent dat
alle lagen of “clusters of influences” gelijktijdig inwerken op de nieuwsinhoud waardoor het in de
praktijk onmogelijk is om een beslissing tijdens het nieuwsproductieproces aan één welbepaalde laag
toe te schrijven.
Shoemaker en Reese (1996, pp. 11-24) willen met hun “hierarchy of influences” model tegengewicht
bieden aan de talrijke publiek- en effectstudies. Zij bekritiseren het feit dat deze studies nog steeds de
meeste aandacht krijgen binnen de communicatiewetenschappen. Naast onderzoek en theorievorming
over hoe het publiek de mediaboodschappen interpreteert en welke effecten deze boodschappen
kunnen hebben, is het even belangrijk om oog te hebben voor de maakbaarheid van het nieuws en in
wiens belangen dit gebeurt. De auteurs willen met hun pleidooi ten eerste bewerkstelligen dat
communicatiewetenschappers zich toeleggen op de media-inhoud en ten tweede dat onderzoeken
3 Het sociaal constructivisme verwijst naar de maakbaarheid van de realiteit; realiteit is geen vaststaand gegeven, maar een
constructie. Media dragen bij tot de constructie van een realiteit door betekenissen aan te brengen. Deze kunnen door het
publiek anders geïnterpreteerd of zelfs verworpen worden (McQuail, 2005, pp. 101-102; Takeshita, 1997; Tuchman, 1978;
Watson, 2003). 4 Voor een visuele voorstelling van het “hierarchy of influences model” van Shoemaker en Reese (1996) zie bijlage 1. 5 Het model van Preston wordt in bijlage 2 weergegeven.
12
hieromtrent geïntegreerd worden in effect- en publiekstudies (Shoemaker & Reese, 1996, pp. 257-
259)6. Wij houden ons niet bezig met de mogelijke effecten van de media-inhoud op het publiek, maar
beperken ons tot het bestuderen van factoren die de inhoud vorm geven. Shoemaker en Reese (1996,
p. 257) hopen dat deze integratie de versnippering van theorievorming binnen de
communicatiewetenschappen tegen gaat.
Zij presenteren hun “hierarchy of influences model” trouwens ook als een allesomvattende theorie
(Shoemaker & Reese, 1996, p. 271). Hun model bestaande uit vijf lagen beslaat de volledige content
zijde. Tal van onderzoeken omtrent media-inhoud kunnen worden ondergebracht in één welbepaalde
laag. Met het “hierarchy of influences” model wagen Shoemaker en Reese (1996, p. 271) een poging
om de verschillende invalshoeken of niveaus te integreren. Zij beseffen dat geen enkele studie zich
tegelijkertijd op alle lagen kan richten en dat de verschillende onderzoeken omtrent inhoud zich
noodgedwongen situeren binnen één of eventueel een paar lagen (Shoemaker & Reese, 1996, p. 271).
Bewustwording van andere levels leidt er volgens Shoemaker & Reese (1996, p. 271) toe dat een
onderzoeker met een open, kritische blik naar het eigen thema kijkt en oog heeft voor factoren die
buiten de onderzoeksopzet vallen. Een onderzoeker moet zich met andere woorden bewust zijn van de
verscheidenheid aan perspectieven, ook al kan zijn onderzoek perfect binnen één van de lagen van het
“hierarchy of influences” model gesitueerd worden.
We beperken ons tot een bespreking van het tweede en vierde niveau van het “hierarchy of influences”
model van Shoemaker en Reese (1996). In die lagen kunnen we eveneens de auteurs7 onderbrengen
wiens theoretische inzichten relevant zijn voor ons onderzoek. Waar nodig zullen we, Shoemaker en
Reese hun advies indachtig, de link leggen met de overige niveaus. De nieuwsgaringspraktijken
(niveau 2) en de relatie tussen de journalist en zijn bronnen (niveau 4) komen achtereenvolgens aan
bod, maar terugkoppeling naar de andere niveaus is noodzakelijk voor een volledig begrip.
Mediaroutines beïnvloeden de inhoud, maar we mogen niet vergeten dat deze reeds aangeleerd worden
tijdens de opleiding (niveau 1) en/of worden opgelegd door de mediaorganisatie (niveau 3).
1.1. Niveau 2: journalistieke praktijken van nieuwsgaring
In dit deel belichten we enkel de nieuwsgaringspraktijken of mediaroutines waaruit de afhankelijkheid
van officiële bronnen en voorverpakt materiaal blijkt. Shoemaker en Reese (1996) geven aan dat er
6Uit het schema in bijlage 3 blijkt duidelijk dat Shoemaker & Reese (1996) ervan overtuigd zijn dat integratie tussen content-
en effectstudies mogelijk is. Zij betreuren dat de rechterkant van het schema vlot ingevuld raakt, terwijl er onderzoek tekort is
naar de linkerzijde, namelijk de inhoud en de beïnvloedende factoren. Ook Rennen (2000, p. 1) en Preston (2009, p. 3)
bevestigen dat de totstandkoming van media-inhoud weinig aandacht krijgt in theorieën over journalistiek. Onze studie kan
hier gesitueerd worden. 7De theoretische inzichten omtrent de nieuwsgaring (o.a. Galtung & Ruge, 1973; Gandy, 1982; Gans, 1979; Manning, 2001;
McCombs, 2005; Shoemaker & Vos, 2009) en de studies omtrent de kwaliteit van de journalistiek (Hijmans, Buijs &
Schafraad, 2009; Lewis, Williams, Franklin, Thomas & Mosdell, 2006) waarop we ons baseren kunnen we in deze twee
lagen situeren.
13
binnen de journalistieke sector routines worden ontwikkeld om beter te kunnen omgaan met
hedendaagse uitdagingen zoals de beperkte verwerkingscapaciteit van de mediaorganisatie, tijdsdruk,
competitie, het overweldigende informatieaanbod en veeleisende publiek. Mediaroutines worden door
Shoemaker en Reese (1996, p. 105) omschreven als “those patterned, routinized, repeated practices
and forms that mediaworkers use to do their jobs”. De auteurs beklemtonen het belang van de
socialisatie van journalisten. Hetgeen betekent dat journalisten na verloop van tijd de bureaucratische
structuur van de nieuwsredactie en de corresponderende routines incorporeren. Dit verklaart de
robuustheid van bepaalde routineuze nieuwsgaringspraktijken.
Nieuwsselectie
Volgens Shoemaker en Reese (1996) zijn reporters tijdens de nieuwsselectie reeds gebonden aan
routines eigen aan de mediasector. White (1950) gebruikt de term gatekeeping om het
nieuwsselectieproces te beschrijven. Aan de hand van gatekeeping theorie wordt nagegaan welke
nieuwsfeiten door de poort van een nieuwsmedium geraken. Verscheidene auteurs (Bell, 1991;
Galtung & Ruge, 1965; Harcup & O‟Neill, 2001) tonen aan dat de nieuwsselectie en de presentatie
beïnvloed wordt door onderliggende nieuwswaarden. Het invloedrijke en veel geciteerde onderzoek
van Galtung en Ruge (1965) blijft ondanks de geformuleerde kritiek toonaangevend (Verstraeten,
2004, p. 112). Galtung en Ruge (1965) bestudeerden de selectie van internationaal nieuws en kwamen
zo tot 12 factoren8, beter bekend als nieuwswaarden, die een belangrijke rol spelen tijdens het
nieuwsselectieproces. De nieuwswaarde “eliteness” verwijst niet alleen naar het belang van
elitepersonen in de berichtgeving, maar ook naar het belang van elitepersonen als informatiebronnen.
Nieuwswaarden zijn volgens Stenvall (2008, p. 230) tijdloos en universeel.
De gatekeeping theorie en de nieuwswaarden werden door verscheidene auteurs (o.a. Bell, 1991;
Harcup & O‟Neill, 2001; Shoemaker & Vos, 2009) herwerkt. In tegenstelling tot Bell (1991), die de
lijst van Galtung en Ruge (1965) met 4 nieuwswaarden9 heeft uitgebreid, stellen Harcup en O‟Neill
(2001) een eigen reeks van 10 nieuwswaarden10
voor. Jewkes (2004, pp. 40-61) biedt dan weer een
overzicht van 12 nieuwswaarden11
die een prominente rol spelen bij de selectie en constructie van
gerechtelijk nieuws. De veronderstelling dat er slechts één toegangspoort en één vaste set van
selectiecriteria bestaat, wordt fel bekritiseerd. Galtung en Ruge (1965) wordt een te simplistische visie
op het nieuwsaanbod verweten. Verder wordt kritiek geleverd op de tendens om het beslissingsproces
aan een individu toe te schrijven (McQuail, 2005, pp. 308-309). Shoemaker en Vos (2009) hebben het
8Opsomming van de 12 nieuwswaarden van Galtung en Ruge (1965): frequentie van de gebeurtenis, draagwijdte of
amplitude van het signaal, ondubbelzinnigheid, culturele nabijheid en relevantie, consonantie, onverwachtheid, continuïteit,
evenwichtigheid, belang van elite landen, belang van elite personen, personalisering en negativiteit. Verstraeten (2004, pp.
110-113) geeft een beknopt overzicht van de nieuwswaarden. 9 Bijkomende nieuwswaarden van Bell (1991): competitie, coöptatie, voorspelbaarheid en voorverpakte tekst. 10Nieuwswaarden van Harcup en O‟Neill (2001): machthebbers, beroemdheid, entertainment, verrassing, slecht nieuws, goed
nieuws, omvang, relevantie, opvolging en complementariteit met de nieuwsagenda. 11Nieuwswaarden van Jewkes (2004): draagwijdte, voorspelbaarheid, simplificatie, individualisering, risico, seks, bekendheid
en status, nabijheid, geweld, visualisering, kinderen en conservatieve ideologie. Jewkes (2004, p. 40) geeft aan dat
negativiteit en nieuwigheid niet expliciet zijn opgenomen in de lijst, maar dat deze aspecten wel verondersteld worden.
14
originele gatekeeping model uitgebreid en gepoogd komaf te maken met de zwakheden. Zij geloven
dat er meerdere selectiemomenten zijn tijdens het nieuwsgaring- en productieproces. Beslissen over de
nieuwswaardigheid van een gebeurtenis, is volgens hen een groepsproces waarbij socialisatie en
organisatorische aspecten een rol spelen. Fishman (1980) beklemtoont dat niet alleen journalisten,
maar ook bureaucratische instituties een rol spelen bij de selectie en constructie van het nieuws.
Officiële bronnen
De alomtegenwoordigheid en de journalistieke afhankelijkheid van officiële of “elite” bronnen wordt
door verschillende auteurs bevestigd (Bell, 1991; Fishman, 1980; Hall, 1978; Jacobs, 1999; Johnson-
Cartee, 2005; Lewis e.a., 2008a; Manning, 2001; Shoemaker & Reese, 1996; Sigal, 1973; Stenvall,
2008). Hoe deze officiële bronnen worden gedefinieerd, hangt af van de auteur in kwestie. In de
meeste gevallen verwijst men echter naar gezaghebbende, respectabele bronnen zoals de overheid,
politici en publieke organisaties.
Fishman (1980, p. 93) stelt dat “somebody who is quoted in a news report most often is some
competent knower or observer, in other words an „elite‟ source”. Deze elitebronnen bezitten volgens
hem een gezaghebbende, officiële status. Hall e.a. (1978) geven in hun “theory of primary definition”
aan dat elites geprivilegieerde toegang krijgen tot de media. “Primary definers” slagen erin als eerste
een gebeurtenis te definiëren en aldus hun visie op de feiten weer te geven. Elitepersonen en instituties
treden voornamelijk op als “primary definers” omwille van hun toegankelijkheid en
geloofwaardigheid. Atton en Wickenden (2005, p. 348) treden deze visie bij door te stellen dat “the
power, legitimacy and authoritativeness of such sources, ensure their prominence as primary
sources”. Messner en Watson Distaso (2008, p. 449) geloven ook dat journalisten de voorkeur geven
aan officiële bronnen, die zij identificeren als machtig, geloofwaardig en goed geïnformeerd
betreffende een bepaald kennisdomein. Shoemaker en Reese (1996) bevestigen dat nieuws gaat over
de machthebbers in de samenleving. Zij zijn niet alleen het interessantst in termen van nieuwswaarden,
maar ze zijn ook het makkelijkst te bereiken. Via hun machtsfunctie komen zij in de openbaarheid en
zijn er voldoende gelegenheden om hen te contacteren, terwijl de man in de straat niet zo eenvoudig
toegang krijgt tot de media. Lewis e.a. (2006) en Petley (2011) bevestigen dat burgers er amper in
slagen voorgeproduceerde informatie in de nieuwsoutput te krijgen. Tuchman (1978) erkent eveneens
het probleem en spreekt over symbolische annihilatie om aan te geven dat bepaalde groepen
uitgesloten blijven van media-aandacht. Nieuwsmedia reflecteren bijgevolg de bestaande
machtsrelaties door middel van bronnenselectie.
Hall e.a. (1978) stellen dat de dominante ideologie herhaald en in stand gehouden wordt door het
repliceren van informatie afkomstig van elitebronnen. Ook Manning (2001) bevestigt dat journalisten
naar alle waarschijnlijkheid gebruik maken van de interpretatiekaders die hen door officiële instituties
worden aangeboden. Schlesinger en Tumber (1994, p. 260) sluiten hierbij aan door te stellen dat “the
15
organization of journalistic practice generally promotes the views and interests of authoritative
sources”.
Extra-media factoren, zoals de te halen deadlines en de concurrentiestrijd, zijn verantwoordelijk voor
de toenemende journalistieke afhankelijkheid van officiële bronnen (Hall e.a., 1978; Jewkes, 2004;
Lewis e.a., 2008b; Tuchman, 1978). Volgens Shoemaker en Reese (1996) hebben de mediaroutines,
die precies tot stand zijn gekomen omwille van deze uitdagingen, een grotere afhankelijkheid van
officiële bronnen in de hand gewerkt. Lewis e.a. (2008a) staan negatief tegenover het gebruik van
officiële bronnen en voorverpakt materiaal, maar benadrukken dat de journalisten niets te verwijten
valt. Gezien de tijdsdruk en de competitiedrang die hen wordt opgelegd, is het overnemen van
voorbewerkte informatie de enige optie.
Journalisten maken – noodgedwongen – gebruik van een aantal routines zoals packjournalism en het
beatsysteem waardoor ze steeds terugvallen op machtige, officiële bronnen wat leidt tot
mediaconsonantie. Dit concept verwijst naar het feit dat media en ook hun output steeds meer op
elkaar lijken. Mediaconsonantie heeft grote gevolgen voor diegenen die geen andere ervaring hebben
met het onderwerp of geen alternatieve informatiebronnen ter beschikking hebben (Tuchman, 1978).
Hun kennis over het onderwerp, hun opvattingen en perceptie zijn volledig afkomstig van de media.
Op die manier leggen media een sociale realiteit, een visie op de werkelijkheid op.
Packjournalisitiek betekent dat journalisten over dezelfde gebeurtenissen berichten, identieke verhalen
brengen, dezelfde mensen aan het woord laten en andere journalisten en mediaoutput als
informatiebronnen beschouwen. Journalisten doen ook een beroep op de andere media wanneer ze
ideeën willen op doen of het eigen nieuwsoordeel bevestigd willen zien (Boczkowski, 2009)12
. Dit
wordt intermedia-invloed genoemd. Shoemaker en Reese (1996) waarschuwen ons ervoor dat
bronvermelding hiervan vaak ontbreekt. Ergo het nieuws in de verschillende media is zeer
gelijkaardig, wat het pluralisme en de diversiteit in de media niet ten goede komt.
McCombs (2005) gaf het intermedia agendasetting concept vorm. Hij merkt op dat media als
informatiebronnen voor andere media optreden en bijgevolg de media-agenda vorm geven. McCombs
& Shaw (1972), als grondleggers van de agendasetting benadering, stellen dat media niet zozeer
bepalen hoe mensen zullen denken, maar wel waarover ze zullen nadenken13
. Media, als agendasetters,
duwen de maatschappelijke discussie een bepaalde richting uit door het vastleggen van de
12Volgens Boczkowski (2009) volgen de media elkaar constant (1) ter inspiratie (of en hoe brengen andere media het
verhaal), (2) als referentie (of en hoe hebben andere media het gebracht) of (3) als concurrentie (hebben we het eerder/beter
gebracht?). 13Tal van auteurs (Ghanem & McCombs, 2003; Takeshita, 1997) maken ondertussen het onderscheid tussen het eerste en het
tweede niveau van agendasetting, respectievelijk issue en attribute agendasetting genoemd. Het eerste niveau omvat de
traditionele agendasetting benadering, namelijk media slagen erin te bepalen waarover het publiek nadenkt. Op het tweede
niveau, ook vaak framing genoemd, wordt er dan bepaald hoe het publiek over bepaalde thema‟s zal denken door bepaalde
eigenschappen te belichten en andere te negeren.
16
agendapunten (Verstraeten, 2004, p. 133). Agendasetting theorie past binnen het sociaal
constructivisme, heeft het gatekeeping onderzoek nieuw leven in geblazen en onderzoek naar
intermedia agendasetting en de relatie tussen bronnen en media helpen ontstaan (McQuail, 2005, p.
513; Takeshita, 1997, p. 26).
Het beatsysteem houdt in dat journalisten aan specifieke domeinen worden toegewezen en dat ze
dagelijks een vaste ronde afwerken. “The round has a day-in day-out repetitive character, a stability
over time. It consists of a series of locations that the reporter moves through in an orderly, scheduled
sequence” (Fishman, 1980, p. 43). Shoemaker en Reese (1996, p. 134) stellen dat “the beat routine is
constructed around the structure of bureaucracies and directs reporters to […] those points in the
system that yield the most efficient concentrations of information”.
Sigal (1973, p. 20) benadert deze problematiek aan de hand van het concept “routine channels of
information”. Hij definieert deze routinekanalen als officiële gebeurtenissen zoals gerechtelijke acties,
processen en parlementaire zittingen, persberichten, persconferenties en niet-spontane evenementen
zoals speeches en ceremonies. Het organiseren van niet-spontane gebeurtenissen wordt beschouwd als
een strategie om een boodschap in de media te brengen. Boorstin (1971, geciteerd in: Shoemaker &
Reese, 1996, p. 120) lanceerde de term pseudo-event, als benaming voor een gebeurtenis waarvan het
hoofddoel media-aandacht is. Manifestaties, protestacties en persconferenties worden steevast als
voorbeeld aangehaald.
Verder zijn er volgens Sigal (1973, p. 20) nog andere informatiekanalen waarvan een journalist
gebruik kan maken. Ten eerste zijn er de informele kanalen, waaronder achtergrondbriefings, lekken,
non-gouvernementele acties en andere nieuwsorganisaties. Ten tweede zijn er de “enterprise” kanalen
zoals interviews op initiatief van de journalist, ooggetuigenverslagen van spontane gebeurtenissen,
onafhankelijk onderzoek en eigen analyse van de reporter. Sigal (1973, p. 123) merkte destijds op dat
officiële bronnen hun informatie bij voorkeur via routinekanalen verspreiden. In theorie hebben de
nieuwsmedia talrijke bronnen ter beschikking; in de praktijk wordt er hevig gesteund op informatie die
wordt aangeleverd door officiële bronnen via routinekanalen (Sigal, 1973, p. 123).
Een punt van kritiek op Sigals (1973, p. 20) definiëring is hier op zijn plaats. Informele
achtergrondinformatie mag volgens zijn definitie dan geen routinekanaal zijn, Shoemaker en Reese
(1996, p. 129) denken daar anders over. Zij benadrukken dat er langs informele kanalen geregeld
informatie wordt verspreid door officiële bronnen en dat deze kanalen aldus deel uit maken van een
door de bron gedicteerde routine. Wij zijn er eveneens van overtuigd dat een strikt onderscheid tussen
routine en informele kanalen niet houdbaar is.
Recentere studies tonen aan dat de afhankelijkheidsrelatie tussen journalisten en hun bronnen nog
steeds standhoudt (Franklin, 2011; Hijmans e.a., 2009; Johnson-Cartee, 2005; Lewis e.a., 2006;
17
Manning, 2001; Shoemaker & Reese, 1996). Deze afhankelijkheidsrelaties zijn volgens Shoemaker en
Reese (1996, p. 129) geformaliseerd en geïnstitutionaliseerd. Eenvoudig gezegd, niemand kijkt ervan
op dat bronnen zo‟n invloedrijke rol spelen. Het is een aanvaard fenomeen waar het publiek zich geen
vragen bij stelt. Het punt dat we wensen te maken is dat een dergelijke diepgewortelde
afhankelijkheidsrelatie wel degelijk in vraag moet worden gesteld uit bezorgdheid om de kwaliteit van
de hedendaagse journalistiek. Wij vrezen dat journalisten die steunen op voorverpakt materiaal en
officiële bronnen geen meerwaarde betekenen voor het journalistieke eindproduct. Zij fungeren onzes
inziens louter als spreekbuis voor de machthebbers wat noch de kwaliteit, noch de neutraliteit van het
nieuws ten goede komt.
1.2. Niveau 4: relatie tussen de journalist en zijn bronnen
De afhankelijkheid van de journalist van bronnen is een alom erkend feit. Gans (1979) verduidelijkt
deze afhankelijkheidsrelatie aan de hand van zijn dansmetafoor. “Although it takes two to tango,
either sources or journalists can lead, but more often than not, sources do the leading” (Gans, 1979,
p. 116). Gandy (1982) bekritiseert deze afhankelijkheidsrelatie vanuit het theoretisch perspectief van
de politieke economie14
. Volgens Manning (2001, p. 1) leent politieke economie zich perfect tot het
bestuderen van de relatie tussen bronnen, journalisten en nieuwsorganisaties. Dit theoretisch
perspectief draagt zijn voorkeur weg omdat de bredere politiek economische omgeving, waarin
marktdynamieken, eigendomsstructuren en regulering een niet te onderschatten rol spelen, niet
genegeerd wordt. Lewis e.a. (2006) vertrekken vanuit diezelfde invalshoek bij het analyseren van de
kwaliteit en onafhankelijkheid van de Britse journalistiek.
Gandy (1982) lanceerde het concept “information subsidy” als verwijzing naar de
informatiedeskundigen die nieuwsorganisaties ondersteunen en voorzien van kosteloze, kant-en-klare
informatie. Perswoordvoerders subsidiëren journalisten als het ware met informatie. Op die manier
reiken ze journalisten een bepaalde context aan waartegen andere informatie wordt afgewogen.
Hierdoor wordt het nieuws op subtiele wijze beïnvloed. Johnson-Cartee (2005, pp. 183-218)15
bevestigt dat informatiesubsidie niet alleen slaat op het gratis aanbieden van voorverpakt materiaal,
maar ook op het onderhouden van regelmatige contacten. Hierdoor creëert men een sfeer van
wederzijds vertrouwen en een context van waaruit de journalist vertrekt bij de beoordeling van
nieuwsfeiten. Gandy (1982) wees erop dat de onafhankelijkheid van de pers in het gedrang zou komen
door het streven naar winstmaximalisatie. Mediaorganisaties die louter gedreven worden door
14Politiek economen beschouwen media als economische systemen waarbij ze vooral geïnteresseerd zijn in
eigendomsstructuren en marktdynamieken van de media. Onderzoek naar de media-inhoud kan niet losgekoppeld worden van
de economische structuren en functies van de media-industrie. Politiek economen stellen vast dat de media-industrie leidt tot
concentratievorming, het verdwijnen van onafhankelijke media, afname van investeringen in risicoproducten,
winstmaximalisatie als centrale drijfveer en commodificatie van de media-inhoud (McQuail, 2005, pp. 99-100; Verstraeten,
2004, p. 72). 15Johnson-Cartee (2005) gebruikt de termen “news shapers” en “news promotors” om informatiedeskundigen of
perswoordvoerders te betitelen.
18
economische motieven, deinzen er niet voor terug om kosteloze, voorverpakte informatie zonder enige
controle of aanpassing te publiceren.
Gandy (1982) was zijn tijd ver vooruit; reeds in de jaren ‟80 opperde hij dat de afhankelijkheid van
bronnen problematisch was. Toch bestaat er vandaag nauwelijks theorie waarin die afhankelijkheid
geproblematiseerd wordt, aldus Hijmans e.a. (2009, p. 3). Lewis e.a. (2006) wijzen op een andere
lacune, namelijk het gebrek aan empirisch onderzoek omtrent deze problematiek. Zij hebben als eerste
onderzoek verricht naar de rol van voorverpakt materiaal.
Manning (2001) gelooft niet in een evenwichtsrelatie tussen bronnen en journalisten, wel in een
dominantie van officiële bronnen en een sporadische aanwezigheid van alternatieve bronnen op de
media-agenda. Hij verwerpt zowel het model waarin machtige bronnen de nieuwsmedia volledig
domineren en de nieuwsoutput bepalen, als de naar zijn mening naïeve visie van gelijke toegang tot de
media. Manning (2001) gelooft dat er zich een strijd afspeelt over de nieuwsagenda waarbij de
machthebbers er inderdaad het best in slagen om de agenda te bepalen.
Deze stuk voor stuk brongeoriënteerde benaderingen van de journalistiek passen volgens Rennen
(2000, p. 310) in de evolutie die het agendasetting perspectief heeft doorgemaakt. Lange tijd ging men
ervan uit dat de media-agenda een onafhankelijke variabele was die zowel de politieke als de publieke
agenda bepaalde. Media en journalisten werden gezien als machtige agendasetters. De media-agenda
wordt inmiddels beschouwd als een afhankelijke variabele die evenzeer onderhevig is aan
beïnvloeding (McCombs, 2005). De hedendaagse opvatting in het agendasetting denken is dat de
media-agenda deel uit maakt van complexe processen waarin de beleidsagenda, de media-agenda en
de publieksagenda zich in wisselwerking met elkaar ontwikkelen.
Bovenstaande brongeoriënteerde benaderingen kennen bitter weinig macht toe aan de media en gaan
ervan uit dat de nieuwsagenda grotendeels bepaald wordt door bronnen waar journalisten weinig
zeggenschap over hebben. In de onderstaande benaderingen is er sprake van een evenwichtigere relatie
tussen de bron en de journalist. Reich (2006) brengt de verschillende theoretische benaderingen
omtrent de relatie tussen reporters en bronnen onder in twee categorieën, zijnde unilateraal en
wederzijds. Een unilaterale relatie wordt gekenmerkt door één superieure partij, de bron of de
journalist, die de nieuwsoutput volledig bepaalt. Auteurs die een wederkerige relatie vooropstellen,
weigeren aan één van beide partijen permanente dominantie toe te schrijven.
Reich (2006) meent dat de unilaterale relatie weinig voorkomt in de literatuur. Hij plaatst auteurs zoals
Gans (1979), Sigal (1973) en Manning (2001), die naar onze mening eerder aanleunen bij het
unilateraal model, bij het wederkerige model. Hierbij merkt hij op dat “even the „reciprocal‟ models,
however, tend to attribute dominance to certain sources termed variously
powerful/official/institutional/consensual” (Reich, 2006, p. 498). Hoewel deze auteurs de dominantie
19
en de journalistieke afhankelijkheid van bronnen erkennen, plaatst Reich (2006) ze toch bij de
wederzijdse modellen omdat deze auteurs de beslissingsmacht van de journalist niet volledig negeren.
Hoewel ook wij opmerken dat de relatie tussen bronnen en journalisten ofwel beschreven wordt als
(eerder) unilateraal ofwel als (eerder) wederkerig, zijn we het toch niet eens met de uiteindelijke
toewijzing van de auteurs.
Desondanks vinden we Reichs (2006) alternatieve visie op de relatie tussen bron en reporter
waardevol. Hij suggereert namelijk dat een combinatie van unilaterale en wederkerige aspecten de
relatie beter zal beschrijven. Reich (2006) stelt dat bronnen tijdens de ontdekkingsfase, waarin de
journalist het bestaan van een potentieel nieuwsitem ontdekt, het initiatief nemen. Tijdens de
eigenlijke nieuwsgaringfase, waarin verdere informatie bekomen moet worden, zijn het de journalisten
die de meeste contacten initiëren. Kortom: “Sources lead first, reporters thereafter” (Reich, 2006, p.
497). De vorige relatietyperingen verwaarlozen volgens Reich (2006, p. 499) het feit dat er meerdere
contacten plaatsvinden tussen de bron en de journalist.
Volgens Rennen (2000, p. 305) leveren bronnen een actieve bijdrage aan het journalistieke proces, dat
in wezen een coproductie is van de journalist en de verschillende groepen bronnen. Hij beschouwt de
verschillende soorten bronnen als actieve spelers in het transactieproces. Hij gaat er vanuit dat er een
soort evenwichtsrelatie tot stand is gekomen tussen journalisten en hun bronnen waarbij de
inspanningen van beide partijen resulteren in het journalistieke eindproduct.
Shoemaker en Reese (1996, p. 179) duiden de relatie tussen de bron en de journalist aan als “mutually
manipulative”. In die relatie worden er wederzijdse pogingen ondernomen tot manipulatie. Enerzijds
manipuleren bronnen de reporters in de hoop dat hun geprefereerde visie wordt weergegeven.
Anderzijds manipuleren journalisten hun bronnen tot ze de gewenste informatie krijgen die hen een
scoop kan opleveren. In tegenstelling tot de brongeoriënteerde benaderingen hebben Shoemaker en
Reese (1996) oog voor het feit dat journalisten geen passieve doorgeefluiken zijn, maar informatie die
hen wordt aangereikt, filteren.
We concluderen dat geen enkele benadering uitgaat van een passieve bron. De brongeoriënteerde
benaderingen gaan daarentegen in meer of mindere mate uit van een passieve journalist. Ten slotte
bespraken we enkele auteurs die de relatie tussen journalisten en hun bronnen typeren als een
evenwichtsrelatie. Bronnen oefenen een niet te onderschatten invloed uit op de journalistieke inhoud
maar er zijn ook factoren, met name de overige vier niveaus, die het bronnengebruik beïnvloeden.
Waarin dit praktisch resulteert, bespreken we hieronder.
20
2. Bespreking van de Britse en Nederlandse studie
Lewis e.a. (2006) onderzoeken de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de Britse journalistiek om een
bestaande leegte op te vullen. De auteurs wijzen er immers op dat het toenemend belang van “public
relations” in het vormen van de nieuwsoutput en de geringere vrijheid van journalisten om accuraat en
onafhankelijk te rapporteren al te vaak worden bekritiseerd zonder dat dit gestaafd wordt door degelijk
empirisch onderzoek (Lewis e.a., 2006, p. 13). Zij onderzoeken in welke mate journalisten afhankelijk
zijn van bronnen en gebruik maken van voorverpakt materiaal. We onderscheiden drie categorieën
voorbewerkte informatie in de studie van Lewis e.a. (2006), namelijk persberichten afkomstig van
nieuwsagentschappen, materiaal van andere media of materiaal afkomstig van derden. Journalisten
vertrouwen volgens Lewis e.a. (2006, p. 16) erg op NA en andere media, die ze beschouwen als
gezaghebbende en respectabele bronnen. Hier komt het belang van intermedia invloed duidelijk naar
voren. De derde categorie zijn de belanghebbenden zoals overheden, politieke partijen, bedrijven en
andere maatschappelijke organisaties. Precies deze categorie wordt door Lewis e.a. (2006) PR
genoemd.
Met hun studie trachten ze niet alleen een bestaande leegte op te vullen, maar ook de empirische
interesse van andere onderzoekers aan te wakkeren. Zij lijken in die opzet te slagen. Hijmans e.a.
(2009) hebben in navolging van Lewis e.a. (2006) een verkennend onderzoek verricht naar de
journalistieke omgang met bronnen in de binnenlandberichtgeving van Nederlandse kranten. Hun
aandacht gaat vooral uit naar de transparantie van nieuwsbronnen en de rol van voorbewerkte
informatie afkomstig van institutionele bronnen zoals NA en PR afdelingen ten opzichte van het eigen
redactioneel werk. De auteurs zijn aan deze studie begonnen om een vergelijking mogelijk te maken
met het onderzoek van Lewis e.a. (2006). Ook zij ervaren een toenemende kritiek op en bezorgdheid
over de kwaliteit van de hedendaagse journalistiek. Prenger en Van Vree (2004) en Lewis e.a. (2006)
bevestigen dat journalisten door tijdsdruk en onderbezetting meer dan eens persberichten integraal
overnemen. Buijs (2008) meent dat overheden en andere nieuwsbronnen hierop inspelen door
nieuwsredacties te voorzien van kant-en-klare informatie.
Lewis e.a. (2006) combineren verschillende onderzoeksmethoden, zoals een kwantitatieve
inhoudsanalyse, kwalitatieve casestudies en interviews met journalisten en PR deskundigen. In de
casestudies wordt uitgebreid aandacht besteed aan de manier waarop de initiële PR tekst wordt
getransformeerd tot het uiteindelijke artikel. Voor de kwantitatieve inhoudsanalyse werd gedurende
twee weken het binnenlands nieuws afkomstig van vier Britse kwaliteitskranten, één tabloidkrant, de
avondnieuwsuitzendingen van BBC en ITV en twee radioprogramma‟s gevolgd. Dit leverde een
steekproef op van 2.207 te analyseren artikels. Het merendeel bestond uit standaard artikels, maar ook
opiniestukken en NIBS16
werden in de analyse opgenomen. Lewis e.a. (2006, p. 22) wisten ook de
16News in brief items (NIBS) zijn zeer korte berichten.
21
hand te leggen op PR materiaal afkomstig van de overheid. We gaan niet dieper in op de steekproef
van de audiovisuele media. Aangezien wij ons concentreren op printmedia en bijgevolg enkel steunen
op de bevindingen in verband met krantenartikels, is het aandeel van de audiovisuele media voor ons
minder relevant.
Hijmans e.a. (2009) hebben het Britse onderzoek gedeeltelijk gerepliceerd. Zij beperken zich tot een
analyse van de printmedia. In navolging van Lewis e.a. (2006) wordt gedurende twee weken het
binnenlands nieuws onderzocht in vier Nederlandse kranten. De vorsers bestuderen zowel
kwaliteitskranten als populaire, regionale bladen teneinde een genuanceerd beeld te krijgen van de
mate waarin er wordt gesteund op voorverpakt materiaal. Zij bekritiseren de studie van Lewis e.a.
(2006) omwille van de nadruk op kwaliteitskranten. Verder maken ook zij het onderscheid tussen
korte en lange berichten om na te gaan of beide evenveel beïnvloed worden door voorbewerkte
informatie17
.
Hijmans e.a. (2009, p. 4) geven aan dat ze zich, bij gebrek aan informatie over de operationalisatie van
Lewis e.a. (2006), deels hebben gebaseerd op het meetinstrument van Rennen (2000). Voor het
overige hebben zij de werkwijze van Lewis e.a. (2006) zo goed mogelijk trachten te benaderen, voor
zover die uit hun rapport gereconstrueerd kon worden. Hoewel de Nederlandse studie kleinschaliger is
qua opzet worden er 1054 artikels aan de hand van een kwantitatieve inhoudsanalyse onderzocht.
Hiervan worden 132 artikels grondiger geanalyseerd via kwalitatieve casestudies; deze artikels worden
vergeleken met het bronnenmateriaal om na te gaan hoe zwaar de voorbewerkte informatie doorweegt
ten opzichte van de eigen nieuwsgaring. In tegenstelling tot de Britse studie ontbreken interviews met
journalisten als onderzoeksmethode.
Lewis e.a. (2006, p. 14) delen de krantenartikels op in enkele categorieën, waaronder misdaad,
politiek, sport en dergelijke. De meest voorkomende categorie blijkt misdaad te zijn. De auteurs
wijzen erop dat deze categorie, evenals politiek, traditioneel niet geassocieerd wordt met beïnvloeding
door PR materiaal (Lewis e.a., 2006, p. 14). Hun onderzoek toont echter aan dat deze
nieuwscategorieën veelvuldig steunen op PR materiaal. Opmerkelijk is dat politiek nieuws veel
minder beïnvloed wordt door PR dan gerechtelijk nieuws, waarvan beweerd werd dat het geen PR
gedreven domein was (Lewis e.a., 2006, p. 20).
17Hijmans e.a. (2009, p. 1) uiten een bezorgdheid die we niet terugvinden bij Lewis e.a. (2006). Zij vestigen de aandacht op
de trend tot verkorting van het nieuws. Volgens hen is deze trend het gevolg van het toenemende gebruik van voorbewerkte
informatie. In hun studie wordt de causale relatie tussen de grootte van een artikel en het gebruik van voorverpakt materiaal
nochtans niet aangetoond. Het lijkt ons dan ook voorbarig hierover uitspraken te doen. Wat Hijmans e.a. (2009, p. 5) wel
kunnen aantonen is dat er bij korte berichten meer onduidelijkheid bestaat over de herkomst van het bericht. Wanneer de
auteur niet wordt vermeld, is dit een indicatie voor het gebruik van voorverpakt materiaal. Hun veronderstelling, dat korte
berichten vaak integraal overgenomen persberichten zijn, wordt hierdoor bevestigd. Wij benadrukken dat hiermee niets
gezegd wordt over de causaliteit. Dat het recycleren van voorverpakt materiaal verkorting van het nieuws tot gevolg heeft, is
niet bewezen.
22
Het onderzoeksteam moest uitzoeken of er enige PR content gelinkt kon worden aan het artikel en in
hoeverre het artikel steunde op PR materiaal. De auteurs melden dat dit een zeer tijdrovende bezigheid
is en dat PR of NA materiaal zelden expliciet wordt gebruikt. Zij waarschuwen ervoor dat PR activiteit
weinig sporen nalaat waardoor het zeer moeilijk wordt om na te gaan of hierop gesteund wordt (Lewis
e.a., 2006, p. 13).
We zetten de belangrijkste bevindingen op een rijtje. Allereerst merken Lewis e.a. (2006, p. 10) op dat
er zich een significante stijging van de journalistieke productiviteit heeft doorgezet. Journalisten
moeten met andere woorden meer output produceren in minder tijd. Dit blijkt duidelijk uit de steeds
dikker wordende edities, de bijlagenpolitiek, de weekendedities en de online content die regelmatig
moet worden geüpdatet (Lewis e.a., 2006, p. 11). Nieuwe technologieën zorgen er weliswaar voor dat
journalisten efficiënter werken en tijd besparen waardoor ze meer content kunnen genereren, maar ze
confronteren journalisten ook met nieuwe uitdagingen zoals de information overload (Williams, 2005,
p. 74). Ondanks de hulp van deze technologieën kunnen we bezwaarlijk geloven dat de stijging in
content enkel en alleen te wijten is aan de tijdsbesparende en efficiënte werking van deze
technologieën. We kunnen niet negeren dat de toename in output een impact heeft op de tijd die aan
een verhaal gewijd kan worden. Deze trend leidt onvermijdelijk tot een grotere afhankelijkheid van
hapklare informatie.
Lewis e.a. (2006, pp. 13-28) tonen via hun kwantitatieve inhoudsanalyse aan dat de Britse
kwaliteitskranten voor de inhoud van hun binnenlands nieuws hevig steunen op voorverpakt materiaal
afkomstig van PR, NA of andere media. Hun onderzoek toont aan dat 60% van de krantenartikels en
34% van de televisienieuwsuitzendingen geheel of gedeeltelijk afkomstig zijn van één van deze
bronnen18
. Uit de inhoudsanalyse van Hijmans e.a. (2009) blijkt dat 32% van de artikels geheel of
gedeeltelijk bestaan uit voorbewerkte informatie. Resultaten van de casestudies doen vermoeden dat
dit aandeel hoger ligt; de vergelijkende analyse levert namelijk een resultaat van 52% op (Hijmans
e.a., 2009, p. 8). Dit verschil kan volgens de auteurs verklaard worden door het gebrek aan
brontransparantie. Lewis e.a. (2006, pp. 13-28) stoten eerder op dit probleem. Bij een kwantitatieve
inhoudsanalyse is de onderzoeker afhankelijk van de brongegevens die gepresenteerd worden en heeft
hij geen mogelijkheid om te achterhalen of er in sommige gevallen gesteund wordt op een bron die
niet wordt vermeld. Een vergelijkende analyse zoals uitgevoerd door Hijmans e.a. (2009) kan dan
soelaas bieden.
Het resultaat van het Nederlandse onderzoek mag dan minder dramatisch zijn dan dat van de Britse
studie, toch noemen de auteurs de toestand zorgwekkend (Hijmans e.a., 2009, p. 16). Het feit dat
18Audiovisuele media steunen opmerkelijk minder op voorverpakte informatie afkomstig van PR of NA. Televisienieuws
doet het ook beduidend beter dan print wat betreft de contextualisatie en verificatie van de informatiebronnen. Lewis e.a.
(2006, pp. 16-20) reiken als verklaring aan dat er in televisienieuwsuitzendingen meer gelegenheid is om verhalen tot
ontwikkeling te laten komen en bronnen hier meer zichtbaarheid genieten.
23
journalisten zo steunen op PR informatie vormt volgens hen een bedreiging voor de betrouwbaarheid,
de transparantie en de eigenheid van de kranten19
waardoor de journalistieke onafhankelijkheid en
kwaliteit in het gedrang komen.
Hijmans e.a. (2009, p. 15) merken ook op dat regionale kranten afhankelijker zijn van voorverpakt
materiaal. Naarmate een krant grote delen van zijn berichtgeving moet aankopen, wat vooral bij
regionale dagbladen het geval is, verliest het zijn eigen karakter en onafhankelijkheid. Hijmans e.a.
(2009, p. 15) stellen vast dat PR materiaal voor regionale kranten geen inspiratiebron is voor eigen
verslaggeving, maar wel een eindproduct. Door de artikels te vergelijken met de oorspronkelijke
persberichten, constateren Hijmans e.a. (2009, p. 7) dat de overige dagbladen PR materiaal zelden als
rechtstreekse bron voor hun berichtgeving gebruiken; PR materiaal komt via NA in de kranten terecht
(Lewis e.a., 2006, pp. 16-20; Franklin, 2011, p. 101).
Lewis e.a. (2006, p. 28) suggereren dat de relatie tussen het oorspronkelijke PR materiaal,
persberichten van de NA en de printmedia zowel lineair als trilateraal kan zijn. De lineaire relatie
houdt in dat PR materiaal via NA in het nieuws terecht komt. De NA fungeren als transmissiekanaal
en journalisten komen niet rechtstreeks in contact met PR voorverpakt materiaal. In het tweede geval
refereren journalisten zowel naar het NA bericht (=mogelijk een herwerkte versie van het persbericht)
als naar het originele PR materiaal.
Ondanks de verdekte aard van de meeste PR activiteiten concluderen Lewis e.a. (2006, p. 19) dat PR
materiaal een agendasetting rol vervult. Lewis e.a. (2006, p. 28) stellen dat PR materiaal niet alleen
rechtstreeks wordt overgenomen door de schrijvende pers, maar dat het ook bepaalt waarover er
bericht wordt. Het bestaan van PR content vestigt de aandacht op een bepaald topic en plaatst het op
de media-agenda. Journalisten pluizen het dan verder uit waarbij PR als vertrekpunt dienst doet en de
invalshoek bepaalt (Lewis e.a., 2006, p. 38). Ergo PR materiaal fungeert vooral als agendasetter; het
artikel is voornamelijk gebaseerd op andere bronnen zoals NA en andere media. Lewis e.a. (2006, p.
38) concluderen verder dat het bestaan van voorverpakt materiaal afkomstig van PR of NA de kans
verhoogt dat het verhaal gepubliceerd zal worden. De aanwezigheid van PR materiaal en de overname
door persbureaus vormen een indicatie dat het een nieuwswaardig onderwerp betreft. Net zoals in de
Britse komt ook in de Nederlandse studie het agendasetting denken duidelijk tot uiting. De
agendasetting functie van PR wordt verondersteld door Rennen (2000), aangetoond door Lewis e.a.
(2006) en bevestigd door Hijmans e.a. (2009).
Hijmans e.a. (2009) merken op dat het PR materiaal weliswaar mee de nieuwsagenda bepaalt, maar
dat er voor de inhoud van het nieuws zowel gesteund wordt op voorverpakt materiaal afkomstig van
NA en andere media als op eigen werk. Uit hun studie blijkt dat eigen werk voornamelijk bestaat uit
19Deze drie kwaliteitscriteria kunnen we samenvatten onder de noemer journalistieke onafhankelijkheid (Rennen, 2000).
24
het aanvullen van nieuws met relevante informatie, context en reacties. Het analyseren en duiden van
feiten, het kritisch evalueren, alsook het zelf vergaren van harde nieuwsfeiten komt beduidend minder
voor (Hijmans e.a., 2009, pp. 9-10).
Lewis e.a. (2006, p. 28) stellen, net als Hijmans e.a. (2009, p. 1), dat het beoordelen van de
nieuwswaardigheid en het checken van feiten als elementaire journalistieke taken steeds minder
uitgevoerd worden. Journalisten gaan er immers van uit dat persbureaus en perswoordvoerders voor de
juistheid van de berichtgeving instaan. Reporters werkzaam voor NA kampen echter met een bijzonder
hoge werkdruk; zij moeten zodanig veel persberichten produceren dat ze aldus Lewis e.a. (2006, p. 16)
zelf erg steunen op PR content en weinig controle inlassen.
Lewis e.a. (2006, p. 28) stellen vast dat “news, especially in print, is routinely recycled from
elsewhere, and yet the widespread use of other material is rarely attributed to its source”. De lezer
duidelijkheid verschaffen over wie het bericht heeft geproduceerd en op welke bronnen er wordt
gesteund, is nochtans een minimale kwaliteitsvereiste. Het gebrek aan brontransparantie in de pers
doet hen vrezen dat de journalistieke praktijken van nieuwsgaring en presentatie niet langer getuigen
van kwalitatieve, onafhankelijke journalistiek.
Algemeen kunnen we concluderen dat de berichtgeving in de Britse en de Nederlandse kranten voor
een groot deel, respectievelijk 60% en 32%, bestaat uit gerecycleerd, voorverpakt materiaal. Dit
kunnen persberichten zijn, berichtgeving uit andere media, informatie aangeleverd door officiële
bronnen of een combinatie ervan. Deze percentages doen vermoeden dat de Britse kranten
afhankelijker zijn van voorverpakt materiaal dan de Nederlandse pers. Hijmans e.a. (2009) weigeren
zich hierover uit te spreken en benadrukken dat hun onderzoek eigenlijk te beperkt is om zulke
conclusies te mogen trekken.
Op basis van deze bevindingen stellen we ons de vraag hoe het gesteld is met de kwaliteit en de
onafhankelijkheid van de Vlaamse gerechtsverslaggeving, meer bepaald de berichtgeving over de
onderzoeksfase. Aangezien het gerecht één van de drie pijlers is waarop een democratisch bestel is
gebaseerd en het de taak is van gerechtsverslaggevers kritisch te berichten over die pijler, is het
belangrijk te onderzoeken of ook zij afhankelijk zijn van officiële bronnen en voorbewerkt materiaal.
25
Deel II: De vertroebelde relatie tussen pers en justitie
1. Pers en gerecht: begripsafbakening
Bij het analyseren van het spanningsveld tussen de pers en het gerecht hanteren we zeer algemene
begrippen. Het gebruik van de termen “media” en “justitie” of “pers” en “gerecht” is onvermijdelijk,
net daarom moeten we erkennen dat ze een ruime lading dekken en dat ze naar een complexe
werkelijkheid verwijzen.
1.1. Media
Het begrip media behelst zowel kranten, tijdschriften, radio, televisie als internet en mobiele
communicatie. De gerechtsverslaggeving in de gedrukte media vertoont andere kenmerken dan in de
audiovisuele media; dit resulteert in andere aandachtspunten (Vinson & Ertter, 2002). Dat
televisiecamera‟s niet worden toegelaten tot de rechtszaal, wekt voornamelijk in de audiovisuele sector
wrevel (Stepniak, 2008). De problematiek betreffende misdaad- en justitieverslaggeving is dan ook
mediumspecifiek. Gelet op de beperkte reikwijdte van onze paper, spitsen wij ons toe op de
gerechtsverslaggeving in de gedrukte media, meer bepaald de dagbladpers. We mogen echter niet uit
het oog verliezen dat de journalistieke benadering tussen de kranten onderling ook erg verschillend is
(De Bens & Raeymaeckers, 2007). We zijn het met Voorhoof (1998, p. 13) eens dat “de” media niet
bestaan als homogeen gegeven. Wanneer we in het verdere verloop van de paper de woorden “media”
of “pers” in de mond nemen, bedoelen we de dagbladpers, tenzij anders vermeld.
1.2. Justitie
Ook de term justitie dekt een brede lading. Er wordt volgens Voorhoof (1998, p. 13) te weinig
onderscheid gemaakt tussen de staande of de zittende magistratuur, tussen het Openbaar Ministerie en
het onderzoeksgerecht, tussen het parket en de zetel. Nochtans hebben zij elk een verschillende
opdracht en houden ze er een andere relatie met de media op na. Ook wij maken ons soms schuldig
aan het hanteren van het ruime koepelbegrip “justitie”, maar zullen waar nodig verder specifiëren.
Gerechtsverslaggeving kan zowel slaan op de rapportering tijdens de fase van het vooronderzoek of de
fase van de terechtzittingen, als verband houden met beleidsaspecten betreffende de organisatie van
politiediensten of justitie. Wij spitsen ons onderzoek toe op berichtgeving die tot stand komt op basis
van parketinformatie en nemen bijgevolg enkel artikels over de onderzoeksfase op in de analyse.
1.3. Trends
Kor (2008) levert kritiek op de actuele ontwikkelingen in de relatie tussen media en justitie. Doorheen
zijn boek probeert hij een recente tendens, de medialisering van de rechtspraktijk, te verduidelijken.
Kor (2008, p. 10) definieert medialisering als “de ontwikkeling waarin de media zich manifesteren als
toegangspoort tot en locatie van kennis, begrip, emotie, ontwikkeling en ervaring, en op die wijze
zowel subject als object van een epistemologisch proces beïnvloeden.” Kor (2008, p. 11) merkt op dat
26
de maatschappij in haar geheel de afgelopen vijftig jaar sterk gemedialiseerd is. De medialisering van
justitie maakt dus deel uit van een breder fenomeen. Kor (2008) hanteert de – Hollandse – term
medialisering, maar wijst erop dat er geen wezenlijk verschil bestaat met mediatisering, een term die
het Belgische leespubliek wellicht vertrouwder in de oren klinkt.
Voorhoof (persoonlijke mededeling, 2009, 18 december)20
is het hier niet helemaal mee eens
aangezien de negatieve connotatie die mediatisering meestal meekrijgt niet aanwezig is bij
medialisering. Hij kent volgende betekenis toe aan het concept mediatisering: “het (te) dominant
opleggen van de wetten van de media aan bepaalde sectoren in de samenleving die daardoor
inleveren op hun eigen kenmerken en kwaliteiten”. Hiermee wordt bedoeld dat ook justitie niet kan
ontsnappen aan de medialogica en steeds vaker zelf kant-en-klare informatie, afgestemd op de noden
van de media, aanleveren.
Wij vroegen Patrick Vits21
, substituut Procureurs des Konings, of en in welke mate het Leuvense
parket inspeelt op de wensen van de media. Volgens hem heeft het “bevattelijk schrijven van
persberichten” niets te maken met de medialogica, maar wel met het realiseren van de eigen
doelstellingen. “Als de persberichten zodanig worden herschreven dat we onszelf er niet meer in
herkennen, dan faalt ons communicatiebeleid,” aldus Vits. “Wel houdt het Leuvense parket tot op
zekere hoogte rekening met de wetmatigheden van de nieuwsgaring. Journalisten die dringend een
bron nodig hebben, bellen op de meest onmogelijke momenten; toch probeer ik me steeds vrij te
maken. Ook bij het aanleveren van de informatie houden we zoveel als mogelijk rekening met de
noden van de media. Zo trachten we onze informatie rond 12 uur aan te leveren, opdat de nieuwsdienst
een treffelijk journaal kan maken. Qua onderwerpen leggen we onszelf geen beperkingen op in functie
van de media. Enkel de zaken die naar onze normen communicatiewaardig zijn, resulteren in een
persbericht. Zo zullen we nooit zaken van intrafamiliaal geweld, incest, zedenfeiten en zelfdodingen
meegeven uit respect voor de slachtoffers en nabestaanden.” Uit het eigen onderzoek blijkt dat
bepaalde thema‟s zoals fraude en milieucriminaliteit nooit het onderwerp van een persbericht
uitmaken. Volgens Vits komen deze onderwerpen minder vaak aan bod omdat de persberichten
hieromtrent de aansprakelijkheid in het gedrang brengen. “Of een zaak al dan niet
communicatiewaardig is, staat los van de media-interesse”, aldus Vits.
Verder brengt Kor (2008, p. 11) aan dat “dramatisering van een juridisch vraagstuk de sleutel is tot
mediale representatie van dat vraagstuk”. Met andere woorden, hoe dramatischer een gebeurtenis
wordt voorgesteld, des te meer kans op berichtgeving. Gerechtsverslaggeving leent zich hier
uitstekend toe (Røssland, 2007). Synthetiserend kunnen we stellen dat medialisering een ontwikkeling
20Voorhoof zijn bespreking van het boek “medialisering van recht” van Kor (2008) werd mij door professor Voorhoof zelf
via e-mail toegestuurd. 21Interview op 27 juni 2011 met Patrick Vits, substituut procureur des Konings te Leuven.
27
is waarbij de media de voornaamste kennisbronnen worden van een maatschappelijk aspect en op die
manier ook de publieke opinie en de eigenschappen van de mediale representatie bepalen.
2. Pers en gerecht: het spanningsveld
2.1. Basisprincipes en botsing van grondrechten
Pers en justitie leven op gespannen voet omdat ze vanuit andere basisprincipes22
vertrekken. De pers,
als vierde macht, wil zoveel mogelijk in de openbaarheid brengen en zo zijn waakhondfunctie
vervullen. Justitie daarentegen is een voorstander van discretie; zij zijn bezorgd om de
waarheidsvinding en het vlotte verloop van het onderzoek. Zij vrezen, niet geheel onterecht, dat
overenthousiaste journalisten bewijzen zullen contamineren terwijl ze voor speurneus spelen. Verder
houdt men vanuit justitie het recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld, het recht op
privacy van de procespartijen en het geheim van het onderzoek indachtig.
Persvrijheid en het recht op privacy staan als het ware diametraal tegenover elkaar. De pers eist het
recht om “ongehinderd gegevens te verzamelen en informatie en commentaren te publiceren teneinde
de vorming van de publieke opinie te verzekeren” (Voorhoof, 2007, p. 396). Justitie, immer bezorgd
om de privacy van de betrokkenen en het vlotte verloop van het onderzoek, gaat niet akkoord met het
“ongehinderd” verzamelen en publiceren van informatie. Een botsing van grondrechten is
onafwendbaar (Luyten, 1998, p. 24). De gerechtsjournalist moet telkens de afweging tussen de
verschillende grondrechten maken alvorens over te gaan tot publicatie. Het recht op vrijheid van
meningsuiting en het recht op privacy staan immers op gelijke voet. De journalist moet steeds nagaan
of hetgeen hij publiceert een grote bijdrage levert aan het maatschappelijk debat. Hij moet zichzelf de
vraag stellen of de gevolgen die de gedupeerde ondervindt in verhouding staan met wat het publiek
kan winnen bij deze informatie. Een inbreuk op de privacy wordt bijgevolg enkel getolereerd wanneer
de gegaarde informatie van groot maatschappelijk belang is.
2.2 Spanningsveld bis
Voor een volledig begrip van het spanningsveld tussen media en justitie moeten we ons ervan bewust
zijn dat niet alleen de basisprincipes, maar ook de werking, de organisatie, de belangen en de
doelstellingen van beide instellingen grondig verschillen (D‟Hooghe, 1996, p. 90; Luyten, 1998, p. 17;
Voorhoof, 1998, p. 14). “De media hebben een eigen dynamiek, die niet altijd naadloos aansluit op de
werkwijze van de juridische beroepsgroep, niet zonder meer congruent is met de inhoud en vooral
timing van de informatievoorziening door justitiële instanties en personen” (Kor, 2008, p. 13).
22In bijlage een overzicht van de basisprincipes waarmee pers en gerecht rekening dienen te houden. Wij geven telkens een
beknopt overzicht van het wettelijk en desgevallend het deontologisch kader van waaruit beide instanties vertrekken. Deze
achtergrondinformatie is noodzakelijk voor een volledig begrip, maar niet relevant voor het onderzoeksonderwerp. In een
poging volledigheid na te streven, kan de lezer – indien hij dat wenst – het wettelijk kader in bijlage 4 raadplegen.
28
De snelheid en vluchtigheid die het journalistieke metier zo typeren, botsen al te vaak met de trage
werking van het logge justitiële apparaat. Luyten (1998, p. 51) betreurt het dat journalisten, net als
burgers, nogal eens over het hoofd zien dat justitie een moeilijke en tijdrovende taak te vervullen
heeft. Zij stelt zelfs dat het gerecht een trage werking behoeft om rechtvaardigheid, het belangrijkste
streefdoel, te bereiken. Verder staat het flitsende en opzichtige karakter van de pers in schril contrast
met de discrete aanpak van justitie.
3. Reële strijdpunten
In dit deel wensen we een overzicht te bieden van de verwijten die pers en justitie elkaar naar het
hoofd slingeren. Zo hekelt justitie verslaggeving die hen in een negatief daglicht plaatst. De scherpe
kritiek op het functioneren van justitie in het algemeen en op concrete zaken in het bijzonder zorgt
voor wrevel binnen het justitiële apparaat. De vrees bestaat namelijk dat door de negatieve
berichtgeving het vertrouwen van de burger in justitie wordt geschaad (Luyten, 1998, p. 27; Vinson &
Ertter, 2002, p. 95). Hoewel deze vrees volgens D‟Hooghe (1996, p. 89) terecht is, mag het zeker geen
argument zijn voor de pers om zijn waakhondfunctie niet langer te vervullen. “Als bijvoorbeeld het
gerechtelijk apparaat vierkant draait en de pers meldt dat, dan gaat het niet [op] de pers te
beschuldigen van ondermijning van het vertrouwen in het gerecht” (Doornaert, 1996, p. 43).
Het is noodzakelijk dat de pers als vierde macht kritisch toezicht houdt op de drie machten in een
democratisch rechtssysteem en bijgevolg het falen van de gerechtelijke instanties onder de aandacht
brengt. We begrijpen echter de ongerustheid vanuit justitie wanneer zulke negatieve berichtgeving
opduikt. Doordat structurele, materiële en persoonlijke gebreken op één hoop worden gegooid en met
onvoldoende nuance worden behandeld door de media, zal de reële problematiek door een deel van het
publiek verkeerd worden ingeschat (Luyten, 1998, p. 15).
Vits (persoonlijke mededeling, 2011, 27 juni) laat een gelijkaardig geluid horen: “Als de werking van
justitie in het gedrang komt, is het de taak van de media om daarover kritisch te berichten. Wanneer
het parket niet naar behoren functioneert, moet de pers dit aankaarten. Kritische berichtgeving vereist
tevens zin voor nuance, onpartijdigheid en rechtvaardigheid; dit durft de pers al eens te vergeten.
Bovendien pakken de media magistraten even hard aan als leden van de uitvoerende en de wetgevende
macht, waarbij zij gemakkelijkheidshalve vergeten dat de rechterlijke macht zich zelden adequaat kan
verdedigen in het mediadebat. Omdat ze zowel het onderzoek als de rechten van anderen moeten
vrijwaren, zijn magistraten immers beperkt in hun communicatiemogelijkheden.”
Verder ergert Vits zich mateloos aan de “pertinente leugens” die in de media verschijnen. “Bepaalde
journalisten steken hun aversie voor justitie niet onder stoelen of banken. Dat ze daarbij hun
onpartijdigheid – waar ze prat op gaan – achter zich laten, lijkt hen niet te deren. In een artikel uit Het
29
Laatste Nieuws23
staat het volgende: „Procureurs denken niet verder dan de wet. Ze zijn niet creatief
in hun opsporingsmethode, veel te bureaucratisch, komen te weinig buiten en missen gezond
verstand24
.‟ De auteur van dit artikel wordt beschouwd als een autoriteit op vlak van
gerechtsjournalistiek. Het frustreert me enorm dat deze volksverlakkerij bijdraagt tot het beeld dat de
burgers hebben van justitie. Ik ben de eerste om te zeggen dat het de taak is van justitie en niet van de
media om het vertrouwen van de burger in justitie te herstellen. Maar als dit soort
gerechtsverslaggeving blijft bestaan, zal ons dat nooit lukken.”
Verder wordt de niet-aflatende aandacht voor het geheime vooronderzoek als storend ervaren.
Tegelijkertijd bestaat er onbegrip over de te beperkte media-aandacht voor de debatten en uitspraken
die wel openbaar zijn (Deltour, 1996, p. 34; Luyten, 1998, p. 29). Dit zorgt voor frustratie bij het
gerecht. Hoewel het onderzoek geheim is, peuteren journalisten op alle mogelijke manieren informatie
los. Bij de openbare terechtzittingen daarentegen komt niemand opdagen. Dit toont aan dat
journalisten een verhaal niet voldoende opvolgen. Vits (persoonlijke mededeling, 2011, 27 juni)
nuanceert: “Er is wel voldoende opvolging in de pers, helaas ontbreekt de systematiek. De ene krant
volgt een zaak op, terwijl de andere er geen aandacht meer aan besteedt. Verder is de pers nogal
selectief in de zaken die ze opvolgt. Sensationele, emotionele gebeurtenissen worden steevast
opgevolgd, belangrijkere zaken rond criminaliteitsbestrijding worden genegeerd.” Daarom heeft het
parket van Leuven referentiepersonen aangesteld bij de verschillende politie-eenheden. Zij moeten het
parket op de hoogte houden over de opgehelderde zaken binnen hun politiezone. Door actief te
communiceren over zaken die zij oplossen, hoopt het parket dat er positiever over hen bericht wordt.
Bij de schending van het beroepsgeheim of het geheim van het onderzoek komt automatisch de
problematiek van de perslekken25
kijken. Het eerste is immers vaak het gevolg van het tweede
(Luyten, 1998, p. 28). Zolang het onderzoek loopt, krijgen de journalisten in principe geen
informatie26
. Het lekken van informatie naar de pers brengt een aantal gevaren met zich mee. Het
vroegtijdig publiceren van gegevens uit een gerechtelijk onderzoek kan er niet alleen toe leiden dat de
goede afloop van het onderzoek in het gedrang komt, maar ook dat het recht op privacy wordt
geschonden. Het noemen van namen in de pers houdt aldus D‟Hooghe (1996, p. 87) reeds een inbreuk
op de privacy in. Journalisten deinzen er nochtans niet voor terug om de volledige naam van
23Masschelin, J. (2011, 11 april). De tien kwalen van het gerecht. Het Laatste Nieuws, 10-11. 24Vits gaat verder: “Er zijn uiteraard schitterende magistraten die hard werken en zeer geëngageerd zijn. Maar binnen het
gerecht is er een belangrijke groep mensen aan de slag wiens job als magistraat een tweede keuze was. Hoe komt dat? Het
overgrote deel van de magistraten heeft er in een vorig leven een (niet al te) briljante carrière in de advocatuur opzitten.
Sommigen onder hen hadden gehoopt dat ze het ver zouden schoppen als advocaat, invloedrijk zouden worden en veel geld
zouden verdienen, maar dat is verkeerd uitgedraaid. Dan maar een job in de magistratuur. Je verdient veel minder maar je
hebt tenminste werkzekerheid en later een mooi pensioen.” 25In de jaren ‟80 en ‟90 bekommerde justitie zich meer om deze lekken dan om wat fundamenteel fout liep (Luyten, 1998, p.
38). Ook nu is het fenomeen “klokkenluiders” of “whistleblowers” nog erg actueel. 26In het wetboek van Strafvordering, namelijk art. 28 quinquies § 1 en art. 57 § 1 Sv., staat het principe van het geheim van
het vooronderzoek en het beroepsgeheim van gerechtelijke en politieambtenaren ingeschreven. In bijlage 5 een beknopte
uitleg over de fase van het vooronderzoek.
30
betrokkenen te melden of hen minstens identificeerbaar te maken. Vits (persoonlijke mededeling,
2011, 27 juni) bevestigt dat de media steeds minder respect opbrengen voor de privacyrechten van
slachtoffers. Hij vat deze evolutie als volgt samen: “Justitie heeft stilaan geleerd wat slachtofferzorg is,
de media zijn het nu vergeten.”
Ook het ongenoegen over de parallelle onderzoeken door de pers is bijzonder groot (Deltour, 1996, p.
19). Door zelf onderzoek te voeren, bemoeilijken journalisten het gerechtelijk onderzoek en stimuleren
ze perslekken (Luyten, 1998, p. 28). Het is niet uitzonderlijk dat journalisten zich betere speurneuzen
wanen; zo ondervragen ze personen betrokken bij een rechtszaak of maken ze de identiteit van
potentiële daders bekend lang voor justitie op dit spoor zit. “Heel wat journalisten pretenderen dat zij
sneller tot waarheidsvinding komen,” aldus Vits. “Soms achterhalen journalisten de ware toedracht
inderdaad sneller, maar vergeten ze de rechten van de verdediging te respecteren. Vandaar mijn
standpunt: schoenmaker blijf bij je leest.”
Andere ergernissen zijn de feitelijke onnauwkeurigheden, het verspreiden van onbevestigde geruchten,
het niet naleven van embargo‟s en het gebrek aan rechtzettingen van onwaar gebleken informatie.
Deze rechtzettingen zijn vaak te beknopt, nog steeds onvolledig of goed verborgen (Luyten, 1998, p.
29). Rechtzetting van informatie die onjuist is gebleken, is nochtans één van de deontologische
plichten (Brewaeys e.a., 2007, pp. 265-268).
Vanuit het gerecht wordt er bijzonder veel belang gehecht aan het correcte gebruik van juridische
termen en aan het juist uitleggen van procedures door de journalist. D‟Hooghe (1996, p. 87) merkt
echter op dat gerechtsjournalisten, wegens een gebrekkige kennis van het rechtssysteem, systematisch
nalaten inzicht te verschaffen in de werking van het gerecht. Volgens Vits (persoonlijke mededeling,
2011, 27 juni) kennen gerechtsjournalisten hun metier wel, maar gebruiken ze te vaak
koepelbegrippen, zoals “justitie” en “het gerecht” om de burger niet te overdonderen. Hierdoor worden
de acties en onderzoeksdaden van het parket aan het zicht onttrokken, met als gevolg dat de burgers
niet meer weten waar het parket zich mee bezig houdt.
Verder wordt aan de pers sensatiezucht verweten. Volgens Fox en Van Sickel (2001) is niet de
waarheidsvinding of de waakhondfunctie, maar wel het verkopen van sensationeel nieuws het hoogste
goed geworden. “Het gevaar bestaat dus dat de waakhond vooral op zoek gaat naar brokken nieuws
die goed verkopen” (Luyten, 1998, p. 29). Ook Vits (persoonlijke mededeling, 2011, 27 juni) meent
dat enkel drama‟s, emotionele gebeurtenissen en zaken waarin een en ander is misgelopen, aan bod
komen. Zulke eenzijdige berichtgeving draagt bij tot een vertekend beeld van justitie.
Ook de media formuleren een aantal klachten aan het adres van het gerecht, namelijk gebrekkige
informatieverstrekking door het justitiële apparaat en onvoldoende toegang tot gerechtelijke
informatie. Zij hekelen vooral het gebrek aan openheid en transparantie van het gerecht. Of zoals
31
D‟Hooghe (1996, p. 89) het formuleert: “Vrouwe Justitia moet dan misschien niet ontkleed worden,
maar haar gewaden zouden toch minstens doorzichtig mogen zijn”. Vits (persoonlijke mededeling,
2011, 27 juni) kaatst de bal terug: “De pers eist meer transparantie van het gerecht, maar is zelf
allesbehalve transparant. Over de eigendomsstructuren van de mediaorganisaties en de talrijke cross
ownerships zwijgt men in alle talen.”
Verder is er de problematiek omtrent de begrijpelijkheid van de gerechtelijke taal. Deltour (1996, p.
35) oppert dat beide partijen een inspanning moeten leveren. Enerzijds pleit hij voor een
vereenvoudiging van de gerechtstaal. Anderzijds moeten journalisten vertrouwd raken met het
juridisch taalgebruik zodat zij dit correct kunnen interpreteren en weergeven. Kor (2008) verwijst
hiernaar als de “vertaalslag”.
Ten slotte zijn de gerechtelijke acties, zoals huiszoekingen en rechtszaken, tegen journalisten een
doorn in het oog van de verschillende media. Luyten (1998, p. 33) is het ermee eens dat zulke acties
ertoe moeten leiden dat journalisten in stilzwijgen vervallen uit vrees voor represaille. Aan de hand
van gerechtelijke maatregelen probeert men de controlerende functie van de media aan banden te
leggen, terwijl het gerecht dient te aanvaarden dat wie verantwoordelijkheid draagt in een democratie
aan meer controle onderhevig is (Luyten, 1998, p. 37).
4. Initiatieven om de situatie te verbeteren
Het grootste probleem lijkt het commerciële perslandschap te zijn. De marktgerichtheid van de
dagbladpers en de concurrentiestrijd resulteren in een politiek van kostenminimalisatie, tijdsdruk,
voorbarige berichtgeving, tabloidisering en sensatiezucht. Deze ontwikkelingen zijn intrinsiek
verbonden met een hedendaags medialandschap (Williams, 2005). Het is dan ook weinig
waarschijnlijk dat deze tendensen ongedaan gemaakt kunnen worden. De enige oplossing om media en
justitie weer wat dichter bij elkaar te brengen en de hierboven genoemde negatieve ontwikkelingen in
te perken, bestaat uit het ontplooien van een actieve persvoorlichting vanuit justitie.
Een actief communicatiebeleid voorziet de media van correcte, actuele informatie en quotes van
vooraanstaande bronnen, wat de geloofwaardigheid van hun artikels ten goede komt. De voordelen
voor justitie zijn eveneens legio (Luyten, 1998, p. 82). Door informatie te verstrekken, behoudt justitie
controle over hetgeen gepubliceerd wordt en hoopt men het vertrouwen van de burgers terug te
winnen.
Het pleidooi voor een actief informatiebeleid is niet nieuw, getuige de talrijke publicaties (Deltour,
1996; D‟Hooghe, 1996; Luyten, 1998; Voorhoof, 1998) hieromtrent. In de loop der jaren zijn er
verschillende pogingen ondernomen om de communicatie tussen pers en justitie te verbeteren. Zo
bleek de aanstelling van persrechters en parketwoordvoerders, een initiatief dat is overgewaaid uit
Nederland, een belangrijke stap in het realiseren van een gecoördineerde persvoorlichting (Luyten,
32
1998, p. 81). Ook de talloze richtlijnen27
, ethische codes, de wet Franchimont28
en de ministeriële
omzendbrief van 199929
helpen het pad te effenen.
De wet Franchimont en de omzendbrief30
bepalen dat de gerechtelijke informatieverstrekking tijdens
het vooronderzoek de bevoegdheid is van de procureur des Konings. In de omzendbrief worden er
voor het eerst bepalingen in verband met de aard, de inhoud en de vorm van de gerechtelijke
informatieverstrekking opgenomen. De procureur des Konings beslist of er actief dan wel passief
informatie wordt verstrekt en welke communicatietechniek er gehanteerd wordt. Hij kan de
communicatiebevoegdheid overdragen aan één of meer (eerste) substituten binnen het parket of aan de
politie. De mogelijkheid tot delegatie is volgens Voorhoof (2007, p. 190) een cruciaal aspect van de
omzendbrief.
Hoewel was aangekondigd dat de omzendbrief na twee jaar geëvalueerd zou worden, is er tot op heden
nog geen doorlichting geweest. In 2009 ging het Leuvense parket daarom zelf over tot een evaluatie;
dit resulteerde in een dienstbrief waarin een aantal aspecten van de omzendbrief worden verduidelijkt
en in overeenstemming worden gebracht met de dagelijkse werking. De omzendbrief moest een
uniform communicatiebeleid bewerkstelligen, maar als elk parket er een eigen interpretatie aan geeft,
is eenvormigheid onzes inziens veraf. Volgens Vits (persoonlijke mededeling, 2011, 27 juni) kunnen
de parketten niet drastisch verschillen inzake persvoorlichting omdat de krijtlijnen van het
communicatiebeleid vastliggen. “De omzendbrief schept een kader, ieder parket is vrij om daar zelf
een invulling aan te geven. Voor alle parketten gelden echter dezelfde principes: het geheim van het
onderzoek respecteren, de onderzoeksrechter om toestemming vragen bij communicatie over een
gerechtelijk onderzoek, etc.”
In de dienstbrief van het Leuvense parket, die sinds 1 maart 2009 van kracht is, zijn twee belangrijke
wijzigingen opgenomen. In een eerste beweging31
werd een deel van de gerechtelijke
informatieverstrekking gedelegeerd naar de politiediensten; die mogelijkheid was voorzien in de
omzendbrief van 1999, maar nog niet benut. Tot 2009 had het parket een monopolie op de
27De embargorichtlijn van 10 juli 2003 en de richtlijn over identificatie in een gerechtelijke context van 15 april 2010 zijn
terug te vinden op de website van de Raad voor de Journalistiek (zie bibliografie). 28De wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het
gerechtelijk onderzoek, B.S. 2 april 1998. 29De gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal de dato 30 april 1999
betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijke overheden en de politiediensten gedurende de fase
van het vooronderzoek, B.S. 2 maart 2000. 30In bijlage 5 een summiere bespreking van de belangrijkste aspecten van de omzendbrief. De aard, inhoud en vorm van de
gerechtelijke informatieverstrekking, alsook de bestemmelingen van informatie komen hierbij aan bod. De volledige
omzendbrief kan geraadpleegd worden in Brewaeys, Voets & Voorhoof (2007, pp.173-183). 31De eerste beweging: In de omzendbrief worden alle zaken opgesomd die onder de communicatieverantwoordelijkheid van
het parket vallen; alle andere zaken (de restcategorie) mogen gedelegeerd worden naar de politie. Het Leuvense parket draait
de rollen om. De delegatie naar de politiediensten wordt zeer concreet omschreven; zaken die buiten de bevoegdheid van de
politie vallen, worden door het parket gecommuniceerd. Volgens Vits is het voordeel hiervan dat er veel minder overleg
nodig is tussen de politiediensten en het parket omdat de politiediensten perfect weten waarover zij mogen communiceren.
Verder heeft het Leuvense parket de zogenaamde “categorie 3”, dit zijn de feiten die zich in het openbaar afspelen,
duidelijker omschreven. Ook in dit geval zijn de politiediensten bevoegd om eenvoudige duiding te verschaffen.
33
gerechtelijke informatieverstrekking, met als gevolg dat het permanent ter beschikking van de pers
moest staan en eveneens moest communiceren over politionele acties en kleinschalige onderzoeken.
Omdat de beeldvorming van het Leuvense parket leed onder de gecentraliseerde persvoorlichting,
stapte men ervan af.
Een tweede beweging was het upgraden van de informatieverstrekking; het parket van Leuven moest
voornamelijk communiceren over zwaarwichtige feiten en een breder publiek aanspreken. Daartoe
werden de persberichten op de website van het parket32
toegankelijk gemaakt voor de burgers. Tot
2009 bevonden de persberichten zich in een afgeschermde rubriek, waar enkel journalisten toegang tot
hadden.
Het parket van Leuven wil nu een derde beweging realiseren, namelijk een actiever en actueler
communicatiebeleid uit de grond stampen. Een verhoogde, actieve communicatie betekent concreet
dat er meer persberichten op de website komen te staan en dat het parket meer zal communiceren over
zijn verwezenlijkingen. Nu blijft de gerechtelijke informatieverstrekking volgens Vits (persoonlijke
mededeling, 2011, 27 juni) te veel beperkt tot het uitsturen van persberichten over iets dat net gebeurd
is; dit is passieve communicatie omdat deze plaats vindt op vraag van de pers. Daarnaast is het
belangrijk voor de beeldvorming van het Leuvense parket dat het de pers actief informeert over
hetgeen het gerealiseerd heeft. “In de toekomst willen we regelmatig updates verschaffen over een
onderzoek dat veel aandacht heeft gekregen in de pers,” aldus Vits (persoonlijke mededeling, 2011, 27
juni). “Naar Nederlands model willen we bijvoorbeeld kunnen zeggen: „Het Openbaar Ministerie heeft
vandaag 5 jaar cel gevorderd‟. Op die manier maken we het de pers mogelijk om zaken grondiger op
te volgen.”
Uit enkele recente publicaties (Gies, 2005; Kor, 2008) blijkt inderdaad dat er in Nederland succesvolle
initiatieven zijn gelanceerd, die gericht zijn op het vergemakkelijken en intensifiëren van de
communicatie tussen justitie en de media enerzijds en tussen justitie en de burger anderzijds. Zo maakt
men in Nederland al langer gebruik van digitale mogelijkheden om een proactief informatiebeleid op
touw te zetten. De website OM.nl33
is daar een mooi voorbeeld van; de site biedt een enorm scala aan
informatie, participatiemogelijkheden, multimedia, foto‟s, links, dossiers en actualiteiten. Het
Openbaar Ministerie verschaft langs deze weg niet alleen informatie, maar doet ook een beroep op de
medewerking van de burger. Nieuwe media bieden het Openbaar Ministerie volgens Kor (2008, p. 83)
“de ideale kans om de aansluiting met de maatschappij, met de burger, vast te houden en te
intensiveren, onder andere door de dynamiek van de nieuwe media en de directheid van
communicatie”. Kor (2008, p. 82) gaat nog een stapje verder door te stellen dat
32http://www.cass.be/parket/leuven/ 33http:// www.om.nl
34
opsporingsberichtgeving niet langer voorbehouden zal zijn aan de media, maar dat er in toenemende
mate een beroep gedaan zal worden op burgers en “the wisdom of crowds”34
.
Ook de website van de rechtspraak in Nederland35
biedt een enorme hoeveelheid informatie aan;
vrijwel elke belangwekkende uitspraak van de afgelopen jaren is er op terug te vinden, tot aan
uitspraken van letterlijk vandaag, aldus Kor (2008, p. 97). Kor (2008, p. 97) merkt als enige minpuntje
op dat de site reeds begint te lijden onder het “google-syndroom”, namelijk dat bepaalde zoektermen
teveel hits opleveren. Een bezoekje aan deze sites leert ons dat de informatievoorziening vanuit de
rechtspraak en het Openbaar Ministerie in Nederland erg goed is uitgebouwd.
Ook in België heeft justitie zich inmiddels op de informatiesnelweg gewaagd, maar de nieuwe media
worden duidelijk nog niet zo efficiënt ingezet in het communicatiebeleid. Een kijkje op de site van de
FOD justitie36
leert ons dat er slechts met mondjesmaat persberichten worden vrijgegeven. Op de site
van het parket van Leuven37
wordt een selectie van de uitgaande persberichten aan de burger ter
beschikking gesteld. Ondanks de beperkte hoeveelheid persberichten, is dit een duidelijke stap naar
meer openheid en een actief communicatiebeleid.
In een interview vestigde Vits (persoonlijke mededeling, 2011, 27 juni) onze aandacht op de lancering
van de nationale website38
van het Openbaar Ministerie op 29 juni 2011. De website die door ons
geregeld geconsulteerd wordt39
, blijkt – niet geheel onverwacht – een lege doos te zijn. Deze nationale
website fungeert als een overkoepelend orgaan dat informatie over de verschillende parketten
integreert. Hoewel het de bedoeling is dat alle parketten informatie en persberichten aanleveren via
deze site, is tot op heden enkel het parket van Leuven hierin geslaagd. De pagina‟s die de andere
parketten ter beschikking hebben, blijven vooralsnog leeg40
. “De nationale website moet beschouwd
worden als de grote broer van de site van het Leuvense parket,” aldus Vits. “Ieder parket moet deze
website voeden, maar niet iedereen is hier even goed op voorbereid. De parketten van Kortrijk en
Mechelen hebben sinds kort een website, maar Leuven is nog steeds het enige parket dat persberichten
aanbiedt via een site. De meeste parketten hebben een gigantische achterstand inzake digitale
communicatie. Gelukkig informeren intussen heel wat persmagistraten journalisten via
mailingsystemen; zij kunnen de verstuurde persberichten recupereren. Voor hen zal de stap naar het
uitbouwen van een website hopelijk meevallen. Parketten die zich deze manier van communiceren niet
eigen hebben gemaakt, zullen een enorme inspanning moeten leveren om alsnog op deze trein te
34Het concept “crowdsourcing” hangt hier nauw mee samen en verwijst naar de opkomst van burgers als informatiebronnen.
“Crowdsourcing” houdt ook in dat burgers worden ingeschakeld om affaires uit te spitten of om grootschalig onderzoek te
voeren (Debackere, 2010, 7 mei, p. 34). 35http:// www.rechtspraak.nl 36 http://www.just.fgov.be 37 http://www.cass.be/parket/leuven/ 38 http://www.om-mp.be/ 39 Consultaties op 30 juni 2011, 1 juli 2011, 7 juli 2011, 18 juli 2011. 40 In enkele gevallen staat er een welkomstwoord of routebeschrijving te lezen.
35
springen. Er is immers nog een groot verschil tussen het hebben van een website en deze effectief
uitbouwen tot een waardevol communicatiemiddel. Het zou me niet verwonderen dat de omzendbrief
geactualiseerd wordt naar aanleiding van de nationale website. De lancering zal immers duidelijk
maken dat de vooropgestelde uniformiteit inzake gerechtelijke informatieverstrekking nog een verre
droom is.”
36
Deel III: Nieuwsgaring in het kader van de gerechtsverslaggeving
1. Recht op informatiegaring
De vrijheid van meningsuiting impliceert het recht op informatiegaring41
. Deltour (1996, pp. 35-39)
onderscheidt drie niveaus in het recht op informatiegaring. Om te beginnen moet de overheid actief
naar buiten treden met haar beleid om de garingsvrijheid daadwerkelijk te garanderen. Deltour (1996,
p. 37) merkt echter op dat elke voorlichting, ook die van de overheid, het risico op eenzijdigheid of
manipulatie inhoudt. Daarom is het noodzakelijk dat journalisten informatie te pakken krijgen die niet
spontaan wordt meegedeeld.
Het tweede aspect van het recht op informatiegaring heeft te maken met de openbaarheid van
bestuur42
. Hoe correct de toegang tot bestuursdocumenten ook geregeld is, toch blijft er nood aan een
derde niveau. Het risico dat overheidsinformatie een eenzijdige visie uitdraagt, blijft onverminderd
gelden. Parallelle, informele informatiecircuits creëren de mogelijkheid om – al dan niet spontaan
meegedeelde – officiële informatie aan te vullen, te corrigeren en te nuanceren. Bijgevolg is hun
erkenning volgens Deltour (1996, p. 38) een derde cruciale vereiste voor de realisatie van het recht op
informatiegaring.
Officieuze informanten moeten op een minimum aan discretie en bescherming kunnen rekenen. De
bescherming van informanten gebeurt op twee niveaus: ten eerste op dat van de informant zelf en ten
tweede op dat van de journalist. Het eerste niveau beoogt klokkenluiders, die hun beroepsgeheim of
het geheim van het onderzoek hebben geschonden, in bescherming te nemen. Het tweede niveau
verzekert dat journalisten beschikken over het formele recht om hun informatiebronnen geheim te
houden. De erkenning van het journalistieke bronnengeheim43
betekent een grote stap voorwaarts in
het beschermen van de nieuwsgaringspraktijken (Voorhoof, 2007, p. 39).
2. Bronnen
De vijf voornaamste informatiebronnen van een gerechtsjournalist die door Luyten (1998, pp. 125-
129) geïdentificeerd worden, zijn telexberichten afkomstig van nationale en internationale
persbureaus, toegezonden perscommuniqués of bijgewoonde persconferenties, concurrerende media,
reacties en voorstellen van het lezerspubliek en informele contacten met gerechtelijke medewerkers.
Wij voegen advocaten en media-experts toe aan het lijstje potentiële informatiebronnen.
41Artikel 19 G.W. en art 25 G.W. waarborgen de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid. Wanneer het recht op
nieuwsgaring niet vervat zou zitten in de persvrijheid, is het voor de journalist onmogelijk om zijn taak naar behoren uit te
voeren (Voorhoof, 1996, pp. 28-29). Als juridische bescherming voor de vrijheid van nieuwsgaring zijn verder twee
bepalingen uit het internationaal verdragrecht van belang, met name artikel 19 IVBPR en artikel 10 EVRM (Voorhoof, 1996,
p. 30). 42Wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, B.S. 30 juni 1994. 43 Wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen, B.S. 27 april 2005.
37
Deze informatiestromen duiden op passieve informatiegaring. Het merendeel van de nieuwsartikels
bestaat uit informatie die de journalist aangereikt krijgt. Actieve informatiegaring daarentegen komt
veel minder voor omwille van het intensieve en tijdrovende karakter. Williams (2005, p. 76) en
Franklin (2011, p. 90) geven aan dat de besparingen die de persgroepen doorvoeren de kwaliteit van
de journalistiek ernstig bedreigen. Onderzoeksjournalistiek waarbij de journalist actief op zoek gaat
naar informatie vergt een grotere financiële investering dan diezelfde journalist persberichten te laten
verwerken of persconferenties te laten bijwonen.
Luyten (1998, p. 126) merkt op dat vooral gerechts- en politieke verslaggevers naast het bijwonen van
persconferenties en het verwerken van “passieve” informatie, persoonlijk speuren naar primeurs en
dusdanig aan actieve informatiegaring doen. Dit stemt overeen met het vermoeden van Lewis e.a.
(2006) dat politiek en justitie geen PR gedreven domeinen zijn. Na afloop van hun onderzoek
concludeerden de vorsers echter dat de afhankelijkheid van voorverpakt materiaal in deze domeinen
groter was dan aanvankelijk gedacht.
In tegenstelling tot Lewis e.a. (2006), Hijmans e.a. (2009) en Gies (2005), is Luyten (1998, p. 127)
van mening dat journalisten officiële informatie, zoals persberichten, doorgaans niet zo belangrijk
vinden. Journalisten zouden bij het gros van de zaken reeds op de hoogte zijn, maar zonder
raadpleging van of confirmatie door de officiële instanties niet overgaan tot publicatie. Lewis e.a.
(2006) en Hijmans e.a. (2009) benadrukken daarentegen de agendasetting functie van PR. Wanneer
officiële bronnen PR materiaal verspreiden, sturen zij de journalistieke aandacht in een bepaalde
richting waardoor zij aan de wieg van de berichtgeving staan.
2.1. Persvoorlichting vanuit het parket
Het aanstellen van perswoordvoerders44
heeft geleid tot een professionalisering van de communicatie
tussen de pers en het gerecht. Dit fenomeen werd door Luyten (1998) positief onthaald; bij sommige
auteurs (Gies, 2005; Williams, 2005) is het optimisme echter getemperd; Williams (2005, pp. 75-77)
laat zich negatief uit over het ontstaan van “the PR state”. De professionalisering komt tot uiting in het
verspreiden van persberichten op dagelijkse basis, het onderhouden van contacten met perslui en het
aanstellen van perswoordvoerders met media-ervaring. Deze media-experts zijn vertrouwd met de
mediaroutines en spelen bijgevolg beter in op de noden van journalisten. Gies (2005) merkt op dat
deze trend zich in heel Europa doorzet.
Gies (2005, pp. 452-457) benadrukt het belang van een actief informatiebeleid en wijst op de positieve
evolutie die justitie heeft doorgemaakt. Tegelijkertijd waarschuwt hij voor de nadelen die een proactief
informatiebeleid met zich meebrengt. Journalisten worden afhankelijk van officiële gerechtsbronnen,
44Perswoordvoerders bij het parket, ook wel persmagistraten genoemd, mogen niet verward worden met persrechters of
persraadsheren die functioneren binnen een rechtbank.
38
onafhankelijke verslaggeving wordt ontmoedigd en legitieme kritiek op het gerecht, nochtans
noodzakelijk in een democratie, verstomt. “A proactive information policy which aims to provide
journalists with bite-size stories, for example, in the shape of easily digestible press releases, may
make journalists over-dependent on court sources, discourage independent reporting, and even stifle
legitimate criticism of courts” (Gies, 2005, p. 457).
Bovendien meent hij dat de actieve informatieverstrekking erop gericht is de kennis over en de visie
op een bepaalde zaak te monopoliseren. De informatie vanuit het parket krijgt een zekere oriëntatie
mee in functie van het gewenste imago, dixit Gies (2005, p. 464). De hypothese dat het parket de
media-agenda en bijgevolg de publieke perceptie wil beïnvloeden, wordt hierdoor bevestigd. Het
kennismonopolie benadeelt daarenboven andere potentiële bronnen, vooral burgers.
Vits (persoonlijke mededeling, 2011, 27 juni) deelt deze mening niet. “Tien jaar geleden was het
inderdaad zo dat het parket als officiële instantie de berichtgeving in belangrijke mate kon kleuren. De
media zijn echter bewust afgestapt van het vrijwel uitsluitend consulteren van officiële bronnen.
Vandaag wordt het nieuws gebracht vanuit het standpunt van diegenen die het meegemaakt hebben.
De media geven de voorkeur aan de mening van de man in de straat. De buurman, de verdachte of het
slachtoffer worden beschouwd als even belangrijke, zo niet belangrijkere, bronnen dan de officiële
instanties. Alleen als men niemand anders meer vindt, mag de parketwoordvoerder nog eens
opdraven.”
Jacobs (1999) stelt dat persberichten publieksgericht zijn. Hij meent dat journalisten enkel optreden als
tussenpersonen die de persberichten, bij voorkeur woordelijk, moeten omzetten of integreren in eigen
berichtgeving. Moeilijk kan dit niet zijn, aangezien persberichten qua inhoud en vorm steeds meer
lijken op journalistieke artikels (Jacobs, 1999, pp. 304-305). Het gevaar is reëel dat journalisten geen
bijkomend onderzoek zullen verrichten. Ook Reich (2006) gelooft dat reporters minder initiatief
nemen om informatie te garen omwille van de toegankelijkheid van PR materiaal aangeleverd door
perswoordvoerders. Deze maken steeds meer gebruik van nieuwe communicatietechnologieën
waardoor journalisten de laatste updates nog gemakkelijker kunnen raadplegen, zelfs zonder hun
bureau te verlaten (Williams, 2005, p. 73). De evolutie richting deskjournalistiek wordt sterk
afgekeurd (Lewis e.a., 2006).
Kor (2008, pp. 71-83) laat zich een pak minder negatief uit over de communicatie vanuit justitie. Hij
vestigt vooral de aandacht op de aspecten die het informatiebeleid van het parket en de politie
bemoeilijken. Enerzijds ervaren zij bij het verstrekken van gegevens aan de pers beperkingen, inherent
aan hun maatschappelijke taak, waardoor ze zeer terughoudend zijn. Anderzijds worden hun daden
volop bekritiseerd door anderen in de pers en wordt hen een gebrekkige persvoorlichting verweten.
Als de parket- of politiewoordvoerders een uitgesproken standpunt verkondigen, worden ze heel snel
39
beschuldigd van tunnelvisie, namelijk eenzijdige en partijdige berichtgeving. Kor (2008, p. 77)
verwoordt het treffend: “andersom lijkt het soms wel open jachtseizoen”.
2.2. Advocaten
Ook advocaten kunnen optreden als informatiebron. Hierbij dienen zij “de categorische imperatief van
de advocatuur” in acht te nemen; het belang van de cliënt staat altijd voorop (Deltour & Gallez, 2004,
p. 22; Kor, 2008, p. 66). Dit betekent dat een advocaat in geval van mediabelangstelling overleg moet
plegen met zijn cliënt alvorens diens zaak in de media te becommentariëren. Informatieverstrekking
door advocaten blijft volgens Kor (2008) best tot een minimum beperkt. Hij erkent dat het
verdedigingsbelang een reden kan zijn om te reageren of “te lekken uit het dossier” (Kor, 2008, p. 67).
Dit moet echter uitzonderlijk blijven aangezien processen niet in de media, maar in de rechtszaal
worden gevoerd en “trial by media” vermeden moet worden (Kor, 2008, p. 66).
Vits (persoonlijke mededeling, 2011, 27 juni) bevestigt dat confraters worden aangemaand om minder
te communiceren. Het verwijt dat media-aandacht voorbehouden is aan het parket en dat de tegenpartij
amper aan bod komt in het mediadebat is volledig onterecht,” zegt Vits. “De advocatuur
communiceert tegenwoordig evenveel, zo niet meer dan het Openbaar Ministerie.
Verder valt nog het reglement van de Orde van Vlaamse Balies te vermelden, waarin het advocaten
verboden wordt interviews in toga te geven. Bovendien moeten zij telkens, voorafgaand aan de
publicatie, nalezing eisen om de juistheid van hun verklaringen te controleren (Kor, 2008, p. 64).
Journalisten vinden dat dit reglement hun vrijheid al te zeer beknot (Deltour & Gallez, 2004, p. 22).
2.3. Burgers
Burgers zijn in principe vrij om gegevens te verstrekken aan de pers over gerechtszaken waarin zij
betrokken zijn. Op die manier kunnen zij tegengewicht bieden aan de officiële informatiestroom. Er
geldt evenwel een beperking; de niet aangehouden inverdenkinggestelde en de burgerlijke partij
kunnen hun dossier inkijken, maar moeten desondanks omzichtigheid bewaren in de communicatie
naar de pers toe (Deltour & Gallez, 2004, p. 22; Voorhoof, 2007, p. 189). Misbruik van inzagerecht
wordt in art. 460ter Sw. namelijk strafbaar gesteld.
2.4. Nieuwsagentschappen
Persbureaus creëren een constante informatiestroom naar de nieuwsredacties; journalisten maken
hiervan gretig gebruik omwille van de verhoogde werkdruk. Stenvall (2008) analyseert de
persberichten van twee internationale nieuwsagentschappen45
en bemerkt dat er frequent anonieme
bronnen in opduiken. Stenvall (2008) meent dat NA anonieme bronnen inzetten om hun persberichten
exclusiever te laten lijken. Stenvall (2008, p. 233) bemerkt ook een recente, positieve tendens.
45Reuters en Associated Press
40
Journalisten geven namelijk meer aan of en waarom een bron anoniem wenst te blijven. Lezers
hierover informeren duidt op objectieve en betrouwbare journalistiek (Rennen, 2000).
2.5. Andere media
Verschillende auteurs (Berkowitz & Beach, 1993; Boczkowski, 2009; McCombs, 2005) hebben het
bestaan van intermedia agendasetting bevestigd. Hedendaags onderzoek hieromtrent heeft zich
toegespitst op de impact van het internet op traditionele media. Messner en Watson Distaso (2008, p.
447) geven aan dat nieuwe media, zoals weblogs, alsmaar meer gebruikt worden als legitieme
informatiebronnen door de klassieke media. Nieuwe media zijn op hun beurt in grote mate afhankelijk
van de traditionele media als informatiebron. Door de onderlinge afhankelijkheid wordt er een “source
cycle” gecreëerd; nieuws circuleert tussen de klassieke en de nieuwe media.
2.6. Experts
Kor (2008, p. 16) merkt het bestaan op van de “hedendaagse deskundologenindustrie in de media”.
Media voeren steeds vaker experts, door Kor (2008) mediasofisten genoemd, op als informatiebron.
Op die manier slagen de media erin hun geprefereerde visie uit te dragen en zich tezelfdertijd te hullen
in een aura van objectiviteit. Experts worden gekozen omwille van hun welsprekendheid, omdat ze de
controverse niet schuwen of omdat ze dezelfde mening als de mediaorganisatie of journalist zijn
toegedaan. Deskundigen die zich uitspreken over rechtszaken en andere kwesties van recht behoren
volgens Kor (2008, p. 17) ook tot de groep mediasofisten46
. Hoewel zij geen specifieke kennis van
zaken hebben, spuien ze hun wijsheden en ideeën alsof het onaantastbare ijzeren wetten zijn. Kor
(2008, p. 17) bestempelt mediasofisten als vermaak. Zolang ze niet serieus genomen worden door het
publiek zijn ze volgens hem onschadelijk.
46“De strafpleiter die gezeten aan een desk uitspraken doet over zaken waar hij alleen tijdens de beginselenvakken in het
eerste jaar van zijn rechtenstudie wat over gelezen heeft”, is volgens Kor (2008, p. 17) een typische mediasofist.
41
Deel IV: Onderzoek
1. Motivering
We wensen de transparantie van nieuwsbronnen en de rol van voorverpakt materiaal te onderzoeken in
de gerechtsverslaggeving van vier Vlaamse kranten. Deze interesse kadert in een bredere bezorgdheid
over de journalistieke afhankelijkheid van bronnen en de kwaliteit van de journalistiek in België. Door
zelf een verkennend onderzoek op te starten naar het bronnengebruik, de brontransparantie en de rol
van voorverpakt materiaal in gerechtelijke artikels wensen we het nijpende tekort aan onderzoek
hieromtrent op te vangen en een aanzet te bieden tot verdere analyse.
Het eigen onderzoek wordt geïnspireerd door de onderzoeken van Lewis e.a. (2006) en Hijmans e.a.
(2009) naar de kwaliteit en onafhankelijkheid van de journalistiek in de binnenlandberichtgeving. Zij
komen tot de conclusie dat steunen op officiële bronnen de transparantie van het bronnengebruik niet
ten goede komt en resulteert in artikels die voornamelijk bestaan uit voorverpakt materiaal. Eigen
onderzoek moet uitwijzen of deze bevindingen ook gelden voor gerechtsjournalistiek.
Hoewel gerechtsverslaggeving traditioneel geen PR domein is, blijkt dit uit de studie van Lewis e.a.
(2006) onverwacht toch het geval te zijn. Ook Gies (2005, p. 472) meent dat “Court reporting is
particularly susceptible to influence by official sources and newsgathering in this context can be a
very passive process. This is capable of creating an environment in which there is a high degree of
dependency on the information which court officials decide to release.” Dit bevestigt onzes inziens de
nood aan onderzoek gericht op dit domein. Aangezien het gerecht één van de drie pijlers is waarop een
democratie is gebaseerd en het de taak is van gerechtsverslaggevers kritisch te berichten over die
pijler, is het belangrijk te onderzoeken of ook zij afhankelijk zijn van officiële bronnen en
voorbewerkt materiaal.
Bovendien richten wij onze aandacht specifiek op berichtgeving over de fase van het onderzoek, met
name artikels waarin misdrijven en onderzoeksdaden van het parket centraal staan. Wij benadrukken
nogmaals dat het onderzoek in principe geheim is en dat informatievoorziening hieromtrent aan
bepaalde beperkingen onderhevig is. Ondanks het onderzoeksgeheim verstrekt het parket, ook wel
Openbaar Ministerie genoemd, toch informatie aan de pers en slaagt het erin zijn boodschap aan een
breed publiek kenbaar te maken. Omdat het Openbaar Ministerie optreedt als partij in strafzaken, lijkt
het ons noodzakelijk het communicatiebeleid van het parket en de daaruit voortvloeiende
persvoorlichting aan een kritische blik te onderwerpen.
Daarnaast zijn er enkele praktische redenen waarom we ons beperken tot gerechtsjournalistiek, en
meer specifiek tot berichtgeving die zich situeert in de onderzoeksfase. Lewis e.a. (2006) geven aan
dat het onderzoek een tijdrovende bezigheid is omwille van het moeilijk te traceren PR materiaal.
Gegeven de beperkte tijd en mankracht die wij ter beschikking hebben, kunnen we hun onderzoek niet
42
volledig repliceren. We moeten ons onderzoeksdomein noodgedwongen reduceren tot één thema. Dit
bemoeilijkt uiteraard de vergelijking met de Britse en Nederlandse resultaten. Het is bovendien
allesbehalve vanzelfsprekend om te vatten wie de communicatie stuurt tijdens de fase van de
terechtzittingen. Dit is niet alleen moeilijk te doorgronden, maar ook te omvangrijk voor een
masterproef. Door bij de afbakening van het onderzoeksonderwerp uitdrukkelijk te kiezen voor
informatievoorziening vanuit het parket, blijft ons onderzoek beheersbaar.
2. Onderzoeksopzet
2.1 Onderzoeksvragen
De algemene teneur doorheen de literatuurstudie blijkt een negatieve visie op de journalistieke
onafhankelijkheid te zijn. Economische en organisatorische factoren leggen reële beperkingen op aan
de journalistieke vrijheid en de nieuwsgaringspraktijken. Journalisten maken tijdens het
nieuwsgaringsproces gebruik van mediaroutines om de werkdruk te verlichten. Hierdoor worden zij
echter afhankelijk van bronnen die een officieel standpunt uitdragen. Tal van auteurs (Lewis e.a.,
2006; Shoemaker & Reese, 1996) betreuren dit fenomeen; zij leggen de verantwoordelijkheid bij de
marktgedrevenheid van de mediaorganisaties en de bikkelharde concurrentiestrijd.
Wat dit precies betekent voor de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de gerechtsjournalistiek in
Vlaanderen blijft de hamvraag. De literatuurstudie verschaft ons namelijk geen inzicht in het
bronnengebruik en de brontransparantie in gerechtelijke artikels. Ook over de werkelijke rol van
voorverpakt materiaal ten aanzien van de eigen inbreng, tasten we nog steeds in het duister. Hoewel
Lewis e.a. (2006) en Hijmans e.a. (2009) een somber plaatje schetsen, is eigen onderzoek nodig. Enkel
het bestuderen van de nieuwsbronnen, de brontransparantie en de rol van voorverpakt materiaal kan
uitsluitsel geven over de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de Vlaamse misdaad- en
parketverslaggeving. Deze vaststelling resulteert in onderstaande onderzoeksvragen.
Door middel van ons onderzoek wensen we te achterhalen in welke mate Vlaamse kranten in hun
berichtgeving over de onderzoeksfase gebruik maken van voorbewerkt materiaal en in hoeverre dit
wordt toegeschreven aan een bron. Om deze algemene vraag te kunnen beantwoorden,
operationaliseren we ze tot vier subvragen. We zullen in de eerste plaats nagaan of de herkomst, de
auteur van het artikel, geïdentificeerd wordt. Dankzij Hijmans e.a. (2009) weten we namelijk dat het
ontbreken van informatie over de herkomst van het bericht een indicatie is voor de aanwezigheid van
voorgeproduceerd materiaal. Ten tweede onderzoeken we of de bronnen waarop gesteund wordt,
geïdentificeerd worden. Hierbij gaan we eveneens na welke verschillende groepen bronnen in welke
mate aan bod komen in de gerechtsverslaggeving. Ten derde richten we de aandacht op de
aanwezigheid en de herkenbaarheid van voorverpakt materiaal. We gaan na wat de verhouding is
tussen het aandeel van deze voorverpakte informatie en het redactioneel werk. Ten vierde willen we
43
achterhalen in welke mate journalisten eigen werk toevoegen aan het artikel. Hierbij gaan we na welke
types eigen werk, zoals eigen nieuwsgaring of duiding, het meeste voorkomen. Tot slot draaien we de
centrale onderzoeksvraag om47
. We willen namelijk te weten komen welke aangevers van
voorverpakte informatie er het best in slagen hun boodschap in de pers te krijgen.
2.2 Methode
We trachten bovenstaande onderzoeksvragen te beantwoorden aan de hand van een kwantitatieve
inhoudsanalyse aangevuld met vergelijkende kwalitatieve casestudies. Ook Lewis e.a. (2006) en
Hijmans e.a. (2009) kiezen voor een dergelijke combinatie. Enerzijds is een kwantitatieve
inhoudsanalyse de aangewezen methode om de herkomst van het bericht, alsook het gebruik en de
transparantie van nieuwsbronnen in kaart te brengen. Anderzijds zijn kwalitatieve casestudies nodig
om zicht te krijgen op de werkelijke rol van voorverpakt materiaal. Het uitvoeren van de casestudies
betekent dat we de berichtgeving in de verschillende kranten vergelijken met de oorspronkelijke PR en
NA persberichten.
Volgens de Britse en Nederlandse vorsers moeten we na afloop van de kwantitatieve inhoudsanalyse
in staat zijn de eerste twee deelvragen te beantwoorden48
. De kwantitatieve inhoudsanalyse helpt ons
eveneens het terrein van de derde deelvraag49
te verkennen. Een sluitend antwoord formuleren op de
vraag hoe groot het werkelijke aandeel voorverpakt materiaal is, kunnen we pas als de casestudies
afgelopen zijn. Om de vierde en vijfde vraag te beantwoorden50
, moeten we eveneens de casestudies
afwachten.
Dat ons onderzoek langs deze twee sporen loopt, heeft te maken met de bevindingen van de Britse en
Nederlandse onderzoekers. Lewis e.a. (2006) en Hijmans e.a. (2009) wijzen er herhaaldelijk op dat
voorverpakt materiaal, vooral wanneer het PR materiaal betreft, weinig sporen nalaat. Zij komen tot de
vaststelling dat persberichten en PR teksten meer dan eens integraal worden overgenomen in de
nieuwsoutput zonder dat daarvan melding wordt gemaakt. Wanneer we ons beperken tot een
kwantitatieve inhoudsanalyse komen deze praktijken niet aan het licht. Daarom is het noodzakelijk
deze onderzoeksmethode aan te vullen met vergelijkende kwalitatieve casestudies.
2.3 Type onderzoek: voor- en nadelen
De inhoudsanalyse is specifiek gericht op het onderzoeken van mediacontent en is dus de meest
aangewezen methode voor ons onderzoek. Bauer (2000, p. 132) stelt dat “content analysis is the only
47Door middel van de centrale onderzoeksvraag willen we o.a. te weten komen hoeveel parketinformatie journalisten
overnemen. Het mes snijdt echter aan twee kanten. De vraag hoe goed het parket erin slaagt zijn visie over te brengen, is net
zo relevant. 48Wordt de herkomst, de auteur van het bericht, geïdentificeerd? Worden de bronnen die aan de basis liggen van het artikel
geïdentificeerd? 49Hoe groot is het aandeel voorverpakt materiaal? Wat is de verhouding tussen het aandeel voorverpakt materiaal en het eigen
werk? 50 Welke soorten eigen werk komen het meeste voor? Welk parket slaagt er het best in zijn boodschap in de pers te krijgen?
44
method of text analysis that has been developed within the empirical social sciences”. Hij meent ook
dat inhoudsanalyse een hybride onderzoekstechniek is die de kloof tussen statistische benaderingen en
kwalitatieve analyse kan overbruggen. Integratie van kwalitatief en kwantitatief onderzoek verdient
volgens heel wat auteurs (Bauer, 2000; Berelson, 1971; Krippendorff, 2004; Wester, 2006) de
voorkeur. Wij verkiezen dan ook een combinatie van een kwantitatieve inhoudsanalyse met een
vergelijkende kwalitatieve casestudie.
Een vergelijkende analyse genereert resultaten die we niet kunnen bekomen aan de hand van een
klassieke inhoudsanalyse. Daarbovenop komt een vergelijkende analyse tegemoet aan de kritiek die
wordt geformuleerd op een klassieke inhoudsanalyse. Hierbij wordt te veel gefocust op de inhoud van
de mediaberichten en te weinig op de selectie en constructie die hieraan voorafgaan. Een vergelijkende
analyse maakt het mogelijk voorverpakt materiaal te koppelen aan de nieuwsbronnen of sponsors.
Krippendorff (2004) betitelt een vergelijking tussen de oorspronkelijke informatie van institutionele
bronnen en journalistieke artikels als een input-output onderzoek.
Aan de hand van kwantitatieve inhoudsanalyse kunnen grote hoeveelheden gegevens worden
verwerkt. Casestudies daarentegen kunnen wegens hun intensieve karakter slechts op een kleine
steekproef worden toegepast. Een kwantitatieve inhoudsanalyse levert resultaten op die kunnen
worden uitgedrukt in percentages. Hierdoor wordt de interpretatie eenduidiger (Berelson, 1971).
Aanhangers van het positivisme beschouwen cijfermateriaal als objectief. Een nadeel is dat
inhoudsanalyse te vaak focust op hoe frequent iets voorkomt en daarbij het zeldzame of afwezige
verwaarloost, terwijl hetgeen afwezig is evenveel zegt als het aanwezige (Bauer, 2000, p. 148). Op
basis van de theorie en eerder onderzoek verwachten wij dat er vooral officiële bronnen en
voorverpakt materiaal aan bod zullen komen in de gerechtelijke artikels. We moeten er echter voor
waken dat we onze resultaten niet interpreteren in functie van de verwachtingen (McQuail, 2005, p.
364).
Een vergelijkende analyse is interpretatief van aard, resulteert niet in harde cijfergegevens en het
onderzoek verloopt minder geformaliseerd waardoor kwalitatieve methodes sneller bestempeld
worden als subjectief. Positief aan kwalitatief onderzoek is dat er meer aandacht uitgaat naar latente
betekenissen in mediaboodschappen en dat er complexe thema‟s in betrokken worden. Het vergelijken
van een persbericht met het gepubliceerde artikel is een complexe oefening en kan enkel via een
tijdrovende handmatige vergelijkende analyse.
Ons onderzoek verschilt van de Britse en Nederlandse studie omdat we een ander meetinstrument
gebruiken en omdat het onderzoek wordt uitgevoerd door één onderzoeker. Dit hoeft niet te betekenen
dat onze resultaten subjectief zullen zijn. Het inbouwen van veiligheidsmechanismen waarborgt dat de
45
resultaten van een eenmansonderzoek gerust geïnterpreteerd mogen worden (Bauer, 2000, p. 139)51
.
Volgens Bauer (2000, p. 139) zijn coherentie, transparantie, betrouwbaarheid en validiteit de vier
belangrijkste kenmerken van een degelijke inhoudsanalyse. Transparantie wordt verkregen indien het
verzamelen en coderen van de data gedetailleerd wordt gedocumenteerd (Bauer, 2000, p. 143).
Documentatie van het onderzoeksproces verzekert publieke verantwoordelijkheid voor de data,
repliceerbaarheid door andere onderzoekers en objectiviteit van de resultaten.
Meerdere onderzoekers zijn volgens Bauer (2000, p. 144) absoluut niet nodig om betrouwbare, valide
resultaten te genereren. Een codeurtraining daarentegen is wel noodzakelijk; een onderzoeker moet
vertrouwd zijn met het codeboek. Bauer (2000, p. 145) geeft als waarschuwing mee dat een perfecte
steekproef niets waard is indien de tijd ontbreekt om een coherent codeboek te ontwikkelen, de
codering volledig uit te voeren of de resultaten grondig te analyseren. Onderzoekers moeten goed
afwegen hoeveel tijd en inspanning ze besteden aan het verzamelen van data en het opstellen van een
codeboek.
3. Steekproef
We opteren voor een kwantitatieve inhoudsanalyse van de gerechtsverslaggeving met betrekking tot
de onderzoeksfase in vier Vlaamse kranten in combinatie met vergelijkende kwalitatieve casestudies.
De kwantitatieve inhoudsanalyse wordt uitgevoerd op een selecte steekproef van 109 nieuwsberichten.
Tijdens de onderzoeksperiode van 1 februari tot 21 mei selecteerden we enkel de artikels waarvan we
een persbericht in ons bezit hadden52
. Omwille van het kleine aantal nieuwsberichten, voeren we het
kwalitatieve luik eveneens uit op de integrale steekproef. Onze strakke deadlines, beperkte
onderzoeksopzet en mankracht rechtvaardigen deze keuze.
Een vergelijking met het oorspronkelijk materiaal van PR, NA en andere media is uiteraard enkel
mogelijk wanneer deze bronnen toegankelijk zijn voor de onderzoeker. Via mediargus wisten we de
berichten die het persagentschap Belga uitstuurt, te bemachtigen. Daarnaast moeten we nagaan in
hoeverre er materiaal afkomstig van andere media gerecycleerd wordt. Aangezien we artikels uit vier
verschillende kranten analyseren, beschikken we automatisch over voldoende vergelijkend materiaal.
Hoewel wij er ons vorig jaar reeds van vergewist hadden dat we over persberichten konden
beschikken, doken alsnog onverwachts problemen op. Ten eerste heeft het lang geduurd vooraleer we
opgenomen werden in het mailingsysteem van het Leuvense parket en het kettingsysteem van het
Gentse parket. Nochtans hadden we – zoals wordt voorgeschreven – een gemotiveerde aanvraag
ingediend en hadden we de parketwoordvoerders ervan verzekerd dat we de persmededelingen
uitsluitend voor academische doeleinden zouden gebruiken. Nadat onze aanvraag was goedgekeurd,
51Zie bijlage SPSS voor de intracodeurbetrouwbaarheid. 52Voor elk van deze persberichten gaan we na of (en hoeveel) corresponderende artikels er bestaan. Dit resulteert in een
eerste onderzoekspopulatie van 109 artikels.
46
hebben we echter meermaals moeten aandringen alvorens we de beloofde toegang daadwerkelijk
kregen53
.
Een tweede probleem waarmee wij werden geconfronteerd, was het stilvallen van de persvoorlichting
tijdens onze onderzoeksperiode. Volgens Vits (persoonlijke mededeling, 2011, 27 juni) werden er
minder persberichten uitgestuurd dan in “normale omstandigheden” vanwege het plotse ontslag van de
persmedewerker. Aangezien de aanstelling van een nieuwe medewerker op zich liet wachten, nam Vits
de persvoorlichting op zich, bovenop zijn eigen takenpakket, maar kon hier naar eigen zeggen weinig
tijd voor vrij maken. De website van het Leuvense parket werd eveneens schromelijk verwaarloosd.
Ook het Gentse parket maakte volgens Frank Vandesijpe (persoonlijke mededeling, 2011, 15 maart),
persverantwoordelijke van het parket, een drukke periode mee. Hierdoor kwam het mailverkeer op een
laag pitje te staan. “Kleine, niet al te zwaarwichtige feiten worden niet meer op mail gezet, omdat
journalisten ofwel al op de hoogte zijn, ofwel bellen ze naderhand nogmaals voor bijkomende
informatie. Over grotere, belangwekkende zaken versturen we wel persberichten, maar ook dan geven
veel journalisten de voorkeur aan een telefoongesprek. Tegen het eind van de dag heb ik iedereen aan
de lijn gehad en lijkt het niet meer de moeite de gebeurtenissen nog op mail te zetten”, aldus Frank
Vandesijpe. Hoewel dit het kleine aantal persberichten verklaart, is het niet prettig om vast te stellen
tijdens het onderzoek.
De problemen die zich stelden bij het vergaren van het oorspronkelijke bronnenmateriaal hebben ons
ertoe aangezet af te stappen van de aanvankelijk geplande kwantitatieve inhoudsanalyse van twee
weken. Gedurende twee weken wilden we alle artikels verzamelen die zich situeren in de
onderzoeksfase. Die nieuwsberichten wilden we vervolgens vergelijken met het oorspronkelijk
materiaal, voor zover we dat te pakken konden krijgen. Om dit te bewerkstelligen moesten we de
omgekeerde weg van het nieuwsproductieproces volgen, zoals Hijmans e.a. (2009) suggereerden.
Al snel bleek echter dat als we ons beperkten tot twee weken inhoudsanalyse, we over onvoldoende
materiaal zouden beschikken om een degelijk en volwaardig onderzoek uit te voeren54
. Om de
spreekwoordelijke “lege doos” te vermijden, verbreedden we ons onderzoeksveld. Aangezien we
opgenomen waren in het mailingsysteem van het Gentse en het Leuvense parket, respectievelijk sinds
1 februari en 25 maart, verkeerden we in de mogelijkheid om ons onderzoek open te trekken.
Verspreid over 16 weken (1 februari – 21 mei) ontvingen we in totaal 44 persberichten.
Vervolgens zetten we de zoektocht in naar artikels die handelen over hetzelfde onderwerp als het
persbericht. Hierbij gaan we “stroomafwaarts” te werk: we starten onze dataverzameling bij de bron,
met name bij de persberichten die het Gentse en Leuvense parket versturen. Via mediargus sporen we
53Zie bijlage 6 voor het mailverkeer dat voorafgegaan is aan onze opname in de mailingsystemen. 54Tijdens de geplande twee weken ontvingen we slechts 6 persberichten.
47
zowel de corresponderende artikels (109) als de corresponderende NA berichten (21) op. Mediargus
raadplegen bleek doeltreffender dan de talrijke uurtjes die we in het krantenarchief hebben
doorgebracht aangezien heel wat van de persmededelingen enkel opgepikt werden in de regionale
katernen55
.
Om tunnelvisie uit te sluiten, gaan we vervolgens over tot een klassieke inhoudsanalyse van twee
weken (2 tot 14 mei) gerechtsverslaggeving in vier Vlaamse kranten. Enkel de gerechtelijke artikels
die betrekking hebben op de onderzoeksfase, en die gedurende deze twee weken verschijnen, worden
opgenomen in de analyse. Deze traditionele benadering levert ons 211 artikels op. Op die manier
kunnen we nagaan of beide steekproeven dezelfde inzichten opleveren. Beperken we ons tot de eerste
steekproef (N=109), dan dreigt een selffulfilling prophecy. Als we enkel artikels analyseren waarvan
het bestaan van PR materiaal vaststaat, dan bestaat het gevaar dat het aandeel PR disproportioneel
groot zal zijn. We hebben de nieuwsberichten namelijk geselecteerd omwille van het traceerbare PR
materiaal (= selecte steekproef). We moeten ons de vraag durven stellen of de “stroomafwaarts”
verzamelde data geen vertekend beeld opleveren. Daarom bouwen we een controlemechanisme in,
zodat we de twee steekproeven naderhand kunnen vergelijken. Het is niet denkbeeldig dat het aandeel
voorverpakt materiaal hoger zal zijn in de selecte (N=109) dan in de aselecte (N=211) steekproef. Om
onze resultaten de nodige geloofwaardigheid te geven, is het noodzakelijk dat we deze tweede
dimensie aan het onderzoek toevoegen.
We beperken ons tot een analyse van het bronnengebruik en de brontransparantie in de printmedia. Uit
de Britse studie bleek namelijk dat audiovisuele media minder ontvankelijk zijn voor voorverpakt
materiaal omwille van de eigenschappen van het format. Dat de Nederlandse vorsers enkel dagbladen
analyseerden, sterkt ons in onze opvatting dat onderzoek naar de afhankelijkheid van voorverpakt
materiaal in kranten voorrang verdient. We richten ons evenmin op online media of tijdschriften om
een vergelijking met de Britse en Nederlandse studie mogelijk te maken.
We hebben er bewust voor gekozen om zowel kwaliteitskranten, De Morgen en De Standaard, als
populaire dagbladen, Het Laatste Nieuws56
en Het Nieuwsblad57
, in de analyse op te nemen. Op die
manier kunnen we nagaan of de populaire en de kwaliteitskranten verschillen qua gebruik van bronnen
en voorbewerkte informatie. Aandacht hebben voor de verscheidenheid tussen kranten levert volgens
Hijmans e.a. (2009) een genuanceerd beeld op.
Evenzeer op aanraden van Hijmans e.a. (2009) betrekken we de regionale pagina‟s in ons onderzoek.
Optimaal zou zijn om een regionale krant in het onderzoek te betrekken. De resultaten van het
Nederlandse onderzoek doen namelijk vermoeden dat regionale kranten afhankelijker zijn van
55In het krantenarchief van de Universiteit Gent treffen we enkel kranten aan waarvan de regionale katern op Gent is gericht. 56De Morgen en Het Laatste Nieuws worden allebei uitgegeven door de Persgroep. 57De Standaard en Het Nieuwsblad maken eveneens deel uit van eenzelfde mediagroep, Corelio.
48
voorbewerkt materiaal dan nationale kranten. De achterliggende redenering is dat regionale kranten
meer resources, zowel financiële middelen als mankracht, besteden aan het vergaren van regionaal
nieuws, dan aan het sprokkelen van nationaal nieuws. Voor dit laatste zijn zij meer dan nationale
kranten aangewezen op nieuwsagentschappen. Voortbouwend op deze redenering kunnen we stellen
dat voor de regionale pagina‟s het omgekeerde geldt. Aangezien de regionale pagina‟s de krant zijn
eigenheid verschaffen, worden er behoorlijk veel tijd en middelen in het regionaal nieuws
geïnvesteerd. Paul Daenen, hoofdredacteur van HLN, bevestigt dit58
.
Bovendien is het door ons bemachtigde PR materiaal afkomstig van de parketten van Gent en Leuven.
Het merendeel van de corresponderende artikels bevindt zich dan ook in de regionale katernen van Het
Laatste Nieuws, Het Nieuwsblad en De Standaard59
. Naast de nationale pagina‟s nemen we bijgevolg
enkel de regionale pagina‟s60
die betrekking hebben op Leuven of Gent op in de analyse. We
vermoeden dat de nieuwsberichten op de regionale pagina‟s minder steunen op voorverpakt materiaal
dan de nationale nieuwsberichten.
4. Onderzoeksinstrument: codeboek en codeerformulier
De concrete uitwerking van een (kwantitatieve) inhoudsanalyse vereist een operationalisering van de
variabelen in een codeboek, ook wel waarnemingsinstrument genoemd, en een registratieformulier
(Bauer, 2000, p. 139). Het centrale kenmerk van een inhoudsanalyse is namelijk dat “in het
mediamateriaal gezocht wordt naar indicaties aan de hand van een waarnemingsinstrument, waarin
de gezochte kenmerken en de bijhorende interpretatieruimte in zekere mate zijn vastgelegd” (Wester,
2006, p. 19).
Onze voornaamste bezorgdheid bestaat erin een geloofwaardige en waardevolle inhoudsanalyse op
poten te zetten. Bij een inhoudsanalyse komt onvermijdelijk heel wat interpretatie kijken. Het is aan de
onderzoeker om uit te maken in welke categorie een bepaald verschijnsel thuis hoort. Sommige te
onderzoeken fenomenen laten zich echter niet eenduidig interpreteren. Zo is het genre van een
krantenartikel niet altijd even duidelijk, net zomin als het thema. Op welke manier kunnen we de
subjectiviteit tot een minimum beperken? Volgens Wester (2006) is het antwoord hierop simpel. “Het
waarnemingsinstrument met zijn instructies bepaalt […] de interpretatieruimte van de waarnemers”
(Wester, 2006, p. 17).
58Paul Daenen laat in een gastcollege op 7/12/2010 (voor het vak actuele aspecten) optekenen dat 40% van de middelen die
HLN ter beschikking heeft naar het regionaal nieuws gaat. 59De Morgen bezit als enige krant geen regionale pagina‟s. De Standaard beperkt zich tot 1 à 2 regionale pagina‟s, in
tegenstelling tot Het Laatste Nieuws en Het Nieuwsblad, die elk over een goed uitgebouwde regionale katern beschikken. 60Voor HLN: Leuven-Brabant, Brabant-Hageland, Gent-Eeklo-Deinze, Gent-Wetteren-Lochristi. Voor NB: Leuven-
Hageland, Aan Gent gebonden (= De Gentenaar), Meetjesland-Leiestreek, Vlaamse Ardennen-Gentse Rand. Voor DS:
Vlaams-Brabant/Brussel en Oost-Vlaanderen. Deze regionale edities duiken veelvuldig op in het onderzoek.
49
Een codeboek moet intern consistent zijn en moet worden opgesteld op basis van bestaande theorie of
een bestaand onderzoeksinstrument (Bauer, 2000, p. 139). Hijmans e.a. (2009) geven aan dat ze, bij
gebrek aan informatie omtrent het codeboek, de werkwijze van het Britse onderzoeksteam zo goed
mogelijk hebben benaderd. Daarnaast hebben ze gebruik gemaakt van Rennens (2000)
onderzoeksinstrument. Ook wij ervaren een tekort aan informatie om het codeboek van Hijmans e.a.
(2009) te repliceren61
en kiezen voor een gelijkaardige oplossing. We trachten de werkwijze van
Hijmans e.a. (2009) zo goed mogelijk te imiteren aan de hand van de informatie die zij ter beschikking
stellen in hun verhandeling en aan de hand van het codeboek van Rennen (2000).
Bauer (2000, p. 149) uit terecht kritiek op het gebrek aan convergentie tussen de verschillende
onderzoeken naar hetzelfde onderwerp. Wanneer individuele onderzoekers elk hun eigen codeboek
opstellen en zich baseren op hun eigen steekproef, wordt het onmogelijk om resultaten te vergelijken
of trends te ontdekken62
. Ondanks deze waarschuwing zien ook wij ons genoodzaakt een eigen
codeboek te ontwikkelen. Aangezien noch Lewis e.a. (2006), noch Hijmans e.a. (2009) hun gebruikte
meetinstrumenten ter beschikking stellen, is het voor ons onmogelijk deze waarnemingsinstrumenten
te repliceren.
Hoewel de documentatie van het onderzoeksproces te wensen overlaat, slagen we er toch in een aantal
variabelen te distilleren uit het onderzoeksrapport van Hijmans e.a. (2009, pp. 4-10)63
. Omdat we het
niet altijd eens zijn met de operationalisatie, hebben we een aantal zeer ingrijpende wijzigingen
doorgevoerd. Ten eerste hebben we enkele nieuwe variabelen geïntroduceerd, zoals “pagina”, “type
artikel” en “thema”64
. Deze variabelen hebben we aan het registratieformulier toegevoegd in een
poging een breder kader te scheppen. Zo kunnen we onder meer nagaan of er een verschil is tussen
artikels in de regionale pagina‟s en artikels in de binnenlandpagina‟s voor wat betreft “aandeel
voorverpakt materiaal”. De variabele “thema” helpt ons te achterhalen welke soorten gerechtelijk
nieuws of misdrijven het meeste aandacht krijgen.
61Hoewel Hijmans e.a. (2009) hun werkwijze beter documenteren dan Lewis e.a. (2006), ontbreekt ook hier het codeboek. 62Bauer (2000, p. 149) merkt op dat de inhoudsanalyse de geliefde onderzoeksmethode is van studenten die gebonden zijn
aan strakke tijdslimieten en beperkt zijn tot een zeer klein en specifiek onderzoeksdomein. De kleinschalige
onderzoeksprojecten werken de versnippering van het onderzoeksdomein nog verder in de hand. Dit is een genadeloze kritiek
waar wij, als student, weinig tegenin kunnen brengen. 63We bestuderen de onderzoeksresultaten, de uitgevoerde bewerkingen, de grafieken en tabellen en stellen op basis hiervan
een codeerformulier samen. De stap van codeerformulier naar codeboek zetten we pas nadat we ter illustratie het
meetinstrument van Rennen (2000) hebben bestudeerd. Hoewel Rennen (2000) een andere onderzoeksmethode hanteert,
evalueren wij zijn waarnemingsinstrument als leerrijk en bijzonder nuttig, al was het maar omdat wij hierdoor inzicht krijgen
in de opbouw van een codeboek. 64Voor een omschrijving van de variabelen en een oplijsting van de mogelijke antwoordcategorieën, verwijzen wij graag naar
het codeerformulier in bijlage 7 en het codeboek in bijlage 8.
50
Ten tweede hebben sommige variabelen een nieuwe invulling gekregen. Zo voegen we een aantal
keuzemogelijkheden toe aan de variabelen “omvang”65
, “herkomst” en “bronnen”. In tegenstelling tot
Hijmans e.a. (2009) willen we de variabele “bronnen” niet beperken tot “aangevers van voorverpakt
materiaal”. We menen dat naast PR, NA en andere media ook andere bronnen, zoals burgers, experts
en advocaten in beeld moeten worden gebracht. Daarnaast is het parket niet de enige officiële instantie
die regelmatig voorkomt in de berichtgeving over de onderzoeksfase; politie, ordediensten en politici
zijn eveneens veelgehoorde officiële stemmen. Ook bij de variabele “aandeel voorverpakt materiaal”
wijken we enigszins af van de door Hijmans e.a. (2009) gebruikte categorieën. In overleg met onze
promotor verrijken we de keuzemogelijkheden met twee extra opties in de hoop dat onze
operationalisatie verfijndere resultaten oplevert. Daarenboven creëren we twee nieuwe variabelen,
namelijk “aandeel PR” en “aandeel NA”. Aan de hand van deze variabelen gaan we respectievelijk na
voor hoeveel procent het artikel bestaat uit voorbewerkte informatie van het parket en voorverpakt
nieuws van Belga.
Verder hebben we in de loop van het onderzoek de nodige aanpassingen doorgevoerd aan het
codeboek en de bijhorende registratieformulieren. Bij het coderen kwamen namelijk nog een aantal
ongemakken en tekortkomingen bovendrijven. Zo hebben we de variabele “aantal bronnen”
ingevoegd. Op die manier komen we te weten hoeveel bronnen er in één artikel vermeld worden. De
variabele “thema” breiden we uit met de categorie “mensenhandel”. Maar liefst zeven nieuwsberichten
vallen onder deze noemer; indien we er geen aparte categorie van maken, behoren er te veel artikels
tot de categorie “andere”.
Bovendien hebben we het meetinstrument ook aangepast aan ons – zeer specifiek –
onderzoeksonderwerp. We worden hierin gesteund door Wester (2006, p. 18) die stelt dat “het
waarnemingsinstrument moet worden afgestemd op het soort materiaal waarop het wordt toegepast”.
Om een inhoudsanalyse naar behoren uit te voeren is ervaring met de eigenaardigheden en variaties
van het soort materiaal dat we onderzoeken, vereist. Als onderzoekers moeten we met andere woorden
vertrouwd zijn met de eigenschappen van het medium en het onderzoeksonderwerp om een degelijk
waarnemingsinstrument uit te bouwen.
Aangezien ons onderzoek zich toespitst op berichtgeving over onderzoeksdaden die gesteld worden
door het parket, is het niet meer dan logisch dat we het waarnemingsinstrument afstemmen op dit
specifieke onderzoeksmateriaal. De aanpassingen die werden doorgevoerd in functie van het
onderzoeksonderwerp, zijn het meest markant bij de variabelen “thema”, “bronnen”, “bijkomend
contact”, “melding parket” en “herkomst PR”. Deze laatste variabele maakt het mogelijk om in te
65Waar Hijmans e.a. (2009) het onderscheid maken tussen fotobericht, kort nieuws, lang bericht met foto en lang bericht
zonder foto, betrekken wij het beeldmateriaal steeds in de omvang. De grootte van ieder artikel wordt bepaald met behulp van
sjablonen, aangepast aan het formaat van de krant.
51
schatten welk parket het meest succesvolle communicatiebeleid hanteert. Met een dagelijkse mailing
naar de pers en een website die regelmatig geüpdatet wordt, heeft het Leuvense parket in theorie een
goed uitgebouwde persvoorlichting. Op basis hiervan verwachten we dat het parket van Leuven er het
best in slaagt de berichtgeving te kleuren. Onderzoek moet uitwijzen of deze hypothese standhoudt
wanneer de informatieverstrekking vierkant draait.
Wij wensen te benadrukken dat gezien onze beperkingen qua tijd en verwerkingscapaciteit het om een
verkennend onderzoek gaat. We waarschuwen er reeds voor dat de omvang van onze steekproef te
beperkt is om sluitende conclusies te trekken over de staat van de Vlaamse gerechtsjournalistiek, meer
bepaald berichtgeving over de onderzoeksfase. Daarenboven hebben wij zelf een codeboek en het
bijhorende codeerformulier opgesteld in plaats van een bestaand codeboek te gebruiken. Omdat
Hijmans e.a. (2009) en Lewis e.a. (2006) hun werkwijze onvoldoende hebben gedocumenteerd, was
volledige repliceerbaarheid niet mogelijk. Onnodig te vermelden dat ons onderzoek een experimenteel
karakter heeft en onze resultaten met de grootste omzichtigheid behandeld moeten worden.
52
5. Analyseresultaten
5.1 Kwantitatieve inhoudsanalyse
In dit kwantitatieve deel pogen we een aantal deelvragen te beantwoorden. Achtereenvolgens
behandelen we de herkomst van de gerechtelijke artikels, de bronnen die aan de berichtgeving ten
grondslag liggen en het aandeel voorverpakte informatie dat hierin aanwezig is. We gaan eveneens na
in welke mate er eigen werk is geleverd door de journalisten. Het bespreken van de eerder kwalitatieve
variabelen “aandeel voorbewerkt nieuws” en “eigen werk” in het kwantitatieve deel is gerechtvaardigd
omdat we deze variabelen op een kwantitatieve manier hebben vastgelegd66
. Tot slot richten we de
aandacht op de persvoorlichters, namelijk het Gentse en Leuvense parket. En meer specifiek op de
vraag of één van beide parketten er beter dan het andere in slaagt zijn boodschap in de pers te krijgen.
Algemene gegevens
In de onderstaande tabel zien we hoe het corpus van 109 artikels (= selecte steekproef) verdeeld is
over de vier kranten en de omvang van het bericht67
.
Tabel 1: omvang van de artikels
%
N
DM
5
DS
10
HLN
41
NB
53
Totaal
109
Kort bericht 20 30 53,7 49,1 47,7
≥ 1/8 en < ¼ pagina 20 40 19,5 26,4 24,8
≥ ¼ en < ½ pagina 20 20 24,4 5,7 14,7
≥ halve pagina 40 10 2,4 18,9 12,8
Totaal 100 100 100 100 100
Ongeveer de helft van de artikels (47,7%) zijn korte berichten die minder dan 150 woorden bevatten.
Het Laatste Nieuws (HLN) heeft het grootste aandeel korte berichten; 53,7% (22/41) van de artikels
uit HLN vallen in de categorie kort bericht68
. De Morgen (DM) heeft dan weer het grootste aandeel
lange berichten; 40% van de artikels in DM beslaan minstens een halve pagina. Op basis van deze
gegevens concluderen dat De Morgen de krant is die de langste artikels aan misdaad- en
parketberichtgeving wijdt, gaat een stap te ver. In de aselecte steekproef (N=211) produceert het
Nieuwsblad (NB) het grootste aandeel lange artikels; 29,5% van de berichtgeving in NB beslaat meer
dan een halve pagina, tegenover 11,1% van de berichtgeving in DM69
.
66Omdat we deze variabelen hebben onderzocht op basis van het codeerformulier, lijkt het ons logisch dat we ze bespreken in
het kwantitatief luik. 67Voor de frequentietabellen van “krant” en “omvang” zie punt 1 in bijlage 9 (SPSS). 68Deze bevindingen blijven overeind in de aselecte steekproef. Ook hier zijn de meeste artikels korte berichten (42,7%) en
heeft HLN het grootste aandeel korte berichten (55,1%). Zie Tabel 1A in bijlage 10 (tabellen aselecte steekproef). 69Zie Tabel 1A in bijlage 10 (Tabellen aselecte steekproef).
53
Laten we niet vergeten dat De Morgen en De Standaard (DS) een zeer bescheiden aandeel in onze
steekproef opeisen, met respectievelijk 5 en 10 artikels. De reden waarom deze kwaliteitskranten
opvallend minder gerechtelijke artikels publiceren, kan tweevoudig zijn. Ten eerste draagt het
regionale karakter van de berichtgeving ertoe bij dat DM en DS minder misdaad- en
parketverslaggeving produceren. Wij beperken ons onderzoek tot artikels die gebaseerd zijn op
parketinformatie uit Leuven of Gent, met als resultaat dat de te analyseren berichten meestal in de
regionale pagina‟s terug te vinden zijn. Aangezien een regionale katern bij DM onbestaande is en DS
een eerder beperkte regio sectie heeft, hoeft het niet te verwonderen dat deze titels amper aanwezig
zijn in onze steekproef.
Een tweede reden voor de afwezigheid van DM en DS in de steekproef, kan te maken hebben met het
soort verslaggeving waarop wij focussen. Misdaadverslaggeving leent zich uitstekend voor sensatie en
dramatisering (Kor, 2008; Røssland, 2007), aspecten waar de populaire pers tuk op is. Onze aselecte
steekproef lijkt deze verklaring te onderschrijven; ook hier publiceren de kwaliteitskranten minder
artikels over de onderzoeksfase dan de populaire dagbladen.
Uit de casestudies blijkt dat de populaire dagbladen niet terugdeinzen voor speculaties,
verdachtmakingen, het noemen van namen en het trekken van voorbarige conclusies. De
kwaliteitskranten daarentegen nemen een eerder afwachtende houding aan en zijn terughoudend in hun
berichtgeving. Waar de populaire pers vaak initialen, de volledige naam of persoonsgegevens van de
verdachten of slachtoffers weergeeft, is de berichtgeving in de kwaliteitskranten vaak sober te noemen.
Zij geven minder details prijs waardoor identificatie van de betrokkenen moeilijk is. Personalisatie en
emotie, zich identificeren met de slachtoffers en met hen meeleven, maken deel uit van de
aantrekkingskracht van misdaadverslaggeving. Valt dit weg, dan blijft voor veel lezers een “saai en
droog” verslag over.
Herkomst
Aan de hand van de creditline komen we te weten wie de maker is van het artikel of wie zich daarvoor
uitgeeft. Dit vormt een eerste indicatie hoe transparant kranten zijn over de bronnen waarop zij
gesteund hebben en de manier waarop het artikel tot stand is gekomen. De hypothese luidt dat
nieuwsberichten waarvan de herkomst wordt verzwegen vermomde persberichten zijn, die zonder
enige wijziging worden overgenomen.
Niet elke krant gebruikt hetzelfde format in de creditline. Zo plaatst DS bij lange berichten meestal de
aanduiding “van onze redacteur” in combinatie met de naam van de redacteur in kwestie. Aangezien
deze bijkomende informatie een doelbewuste keuze is van de titel, maar geen specifieke meerwaarde
of duidelijkheid oplevert, maken we niet langer het onderscheid tussen “bij naam genoemd” en
“combinatie naam en functie”. In deze laatste categorie zitten overigens slechts twee berichten, beide
54
afkomstig van DS. In de onderstaande tabel geven we een overzicht van de herkomst van de berichten
per krant.
Tabel 2: herkomst van de artikels
%
N
DM
5
DS
10
HLN
41
NB
53
Totaal
109
Geen identiteit 0 0 2,4 1,9 1,8
Bij naam genoemd 60 20 19,5 20,8 22
Initialen 40 60 75,6 77,4 73,4
Nieuwsagentschap 0 20 2,4 0 2,8
Totaal 100 100 100 100 100
Bij de overgrote meerderheid van de artikels, met name 73,4% (80/109) van alle berichtgeving, zien
we initialen in de creditline opduiken. Ook in de aselecte steekproef maakt het merendeel van de
berichten (61,6%) gebruik van initialen70
. In amper 1,8% van de berichtgeving (2/109) blijft de
creditline leeg. De aselecte steekproef levert een ander plaatje op; in maar liefst 5,2% van alle
berichten wordt de herkomst verzwegen. De creditline blijft dus heel wat vaker leeg in de aselecte
steekproef dan in de selecte steekproef.
In onze steekproef zijn 2,8% van de berichten afkomstig van Belga. We moeten ons de vraag durven
stellen of het gevonden percentage overeenstemt met de realiteit. In werkelijkheid worden er
misschien meer Belgaberichten – of op zijn minst fragmenten – gekopieerd dan wij (kunnen) weten.
Persberichten kunnen even goed integraal worden overgenomen zonder dat de redactie dit te kennen
geeft, maar daarentegen doet alsof het om een artikel van eigen makelij gaat door initialen in de
creditline te plaatsen. Bovendien staan de resultaten van de aselecte steekproef in schril contrast met
bovenstaande bevindingen. 11,8% van de berichten uit onze aselecte steekproef wordt toegeschreven
aan Belga71
.
Wanneer we nogmaals een blik werpen op tabel 2, valt op dat er geen grote verschillen zijn tussen de
kranten, enkel DM kan als buitenbeentje worden beschouwd. DM werkt minder met initialen dan de
andere titels en geeft vaker de volledige naam van de journalist weer. Deze bevindingen worden
bevestigd door de aselecte steekproef. We kunnen niet zeggen of deze verschillen al dan niet
significant zijn omdat we chi-kwadraat niet mogen interpreteren72
. Zonder uitspraken te doen over de
statistische significantie, wijzen we erop dat DS opvallend veel “nieuwsagentschap” in de creditline
70 Zie tabel 2A herkomst van de artikels in bijlage 10 (tabellen aselecte steekproef). 71 Zie tabel 2A herkomst van de artikels in bijlage 10 tabellen aselecte steekproef. 72 Voor de kruistabel van “krant” en “herkomst” zie punt 2 in bijlage 9.
55
zet. Dit hoeft echter niet te betekenen dat DS meer persberichten overneemt dan de andere titels, een
meer plausibele verklaring is dat zij er openlijker voor uit komen.
Uit de aselecte steekproef blijkt eveneens dat het grootste aandeel Belgaberichten in de
kwaliteitskranten wordt aangetroffen. Maar liefst 38,9% van de gerechtelijke artikels in DM zijn
afkomstig van Belga. Dit opmerkelijke resultaat toont nogmaals aan dat we voorzichtig moeten
omspringen met de resultaten uit de selecte steekproef. Het kleine aantal DM artikels (5) in de eerste
steekproef verklaart wellicht waarom er zulke grote verschillen opduiken bij het vergelijken van beide
steekproeven. DS leunt met 17,8% Belgaberichten in de nieuwsoutput dicht aan bij het resultaat van
de eerste steekproef (20%). HLN en NB geven aan dat respectievelijk 0% en 4,9% van hun berichten
afkomstig zijn van Belga. Hieruit zouden we kunnen afleiden dat de kwaliteitskranten meer steunen op
Belgaberichten dan de populaire pers. Op basis van de casestudies vermoeden we echter dat
kwaliteitskranten eerlijker communiceren over de herkomst van hun artikels.
Tabel 3: herkomst van korte en lange artikels
Kort Lang
%
N
DM
2
DS
7
HLN
30
NB
40
Totaal
79
DM
3
DS
3
HLN
11
NB
13
Totaal
30
Geen identiteit 0 0 3,3 2,5 2,5 0 0 0 0 0
Bij naam genoemd 0 0 0 0 0 100 66,7 72,7 84,6 80
Initialen 100 71,4 93,3 97,5 93,7 0 33,3 27,3 15,4 20
Nieuwsagentschap 0 28,6 3,3 0 3,8 0 0 0 0 0
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
We treffen geen enkel kort bericht, kleiner dan ¼ pagina, aan waarbij de naam van de journalist voluit
wordt vermeld. Alle titels gaan resoluut voor initialen bij zulke korte berichten. DS heeft in
vergelijking met de andere titels een kleiner percentage artikels met initialen (71,4%); het percentage
Belgaberichten (28,6%) piekt echter. Bij de lange berichten (groter of gelijk aan ¼ pagina) zien we de
volledige naam of de initialen van de journalist opduiken. Alle titels geven de voorkeur aan het
noemen van de naam wanneer het lange artikels betreft. Geen enkel lang bericht blijkt naamloos of
afkomstig van Belga te zijn.
Brongebruik en transparantie
In dit luik onderzoeken we in welke mate er in de nieuwsberichten inzicht wordt gegeven in het
brongebruik. Blijkt uit de artikels voldoende op welke bronnen de journalist heeft gesteund en waar hij
zijn informatie vandaan haalt? In 60 artikels of 55% van alle berichten worden één of meer bronnen
56
aan het woord gelaten73
. Dit betekent dat bijna de helft van de nieuwsberichten geconstrueerd wordt
zonder dat er ook maar één bron aan het woord wordt gelaten. Dankzij de aselecte steekproef kunnen
we dit cijfer nuanceren; hier bevat “slechts” 31,3% van alle artikels geen enkele bronverwijzing. In
68,7% van de berichtgeving worden wel bronnen vermeld74
.
We voeren een Anova uit om te achterhalen of er significante verschillen zijn tussen de titels in het
aantal bronnen dat ze opvoeren75
. We kiezen voor Anova omdat “aantal bronnen” een metrische
variabele is en we meer dan twee onafhankelijke groepen met elkaar vergelijken. We zien dat DM met
een gemiddelde van 2,4 bronnen per artikel het beste scoort. DS volgt op ruime afstand met een
gemiddelde van 1,6 bronnen per nieuwsitem, vooral HLN en NB scoren beduidend slechter met
respectievelijk 0,9 en 0,8 bronvermeldingen. Het significantieniveau 0,01 (< 0,05) geeft aan dat we
slechts 1% kans maken dat we onze nulhypothese, die stelt dat er geen verschil is tussen de titels,
foutief verwerpen. We aanvaarden een significantieniveau van 0,05 en verwerpen dus de
nulhypothese. We weten dat er op z‟n minst twee titels significant van elkaar verschillen inzake
bronvermelding, welke dat precies zijn moet blijken uit de post-hoc test (Scheffe). We merken op dat
enkel het verschil tussen DM en NB groot genoeg is om significant te zijn (sig. 0,036 < 0,05). DM
vermeldt significant meer bronnen dan NB.
Een overzicht van de verscheidene groepen bronnen maakt duidelijk dat burgers het meest aan het
woord worden gelaten. In 26,6% van de berichtgeving komen burgerbronnen voor; alle titels voeren
burgers in min of meer dezelfde mate op als bron. De op één na populairste bron is het parket; in
24,8% van de artikels wordt een uitspraak toegeschreven aan een parketwoordvoerder of een “bron bij
het parket”76
. In de kwaliteitskranten DM en DS wordt het parket vaker aangehaald als bron dan in de
populaire pers. DM en DS verwijzen in respectievelijk 60% en 50% van hun artikels naar het parket;
HLN en NB maken hiervan slechts melding in respectievelijk 22% en 18,9% van hun berichten.
Politie en politiek vervolledigen de top 4 van de meest geciteerde bronnen. In geen enkel geanalyseerd
bericht treden advocaten op als bron; ook nieuwsagentschappen komen nooit aan bod in de tekst.
73 Voor de frequentietabel van “aantal bronnen” zie punt 3 in bijlage 9. 74 In bijlage 10 kan de frequentietabel van “aantal bronnen” in de aselecte steekproef geraadpleegd worden. 75 Zie bijlage 9 (SPSS), punt 4. 76 Deze bevindingen komen eveneens terug in de aselecte steekproef. In 33,6% van alle berichten komen burgerbronnen voor;
in 24,6% fungeert het parket als bron. Zie tabel 4A brongebruik in bijlage 10.
57
Tabel 4: brongebruik
%
N
DM
5
DS
10
HLN
41
NB
53
Totaal
109
Nieuwsagentschap 0 0 0 0 0
Andere media 20 10 0 0 1,8
Parket 60 50 22 18,9 24,8
Politie 20 20 14,6 3,8 10,1
Ordediensten 0 10 2,4 0 1,8
Advocaat 0 0 0 0 0
Burgers 20 30 24,4 28,3 26,6
Politiek 60 20 14,6 5,7 12,8
Experts 20 0 0 0 0,9
Andere 0 0 2,4 0 0,9
Telt niet op tot 100 want per bericht zijn meerdere antwoorden mogelijk. In één artikel kunnen zowel burgers als
politici optreden als bron.
Tellen we alle min of meer “officiële bronnen” samen77
, dan blijkt deze categorie bronnen in 54
artikels of 49,5% van de berichtgeving vertegenwoordigd te zijn. Waren we eerst optimistisch over het
veelvuldig aan bod komen van burgerbronnen, dan kunnen we dit nu nuanceren. Burgers worden vaak
geraadpleegd bij misdaad- en parketverslaggeving, maar officiële bronnen slagen er toch nog steeds
beter in de media te bereiken.
Aandeel voorbewerkte informatie
Een volgende stap in de analyse is nagaan of en in welke mate de artikels voorverpakt materiaal
bevatten. In navolging van Hijmans e.a. (2009) berekenen we eerst in hoeveel berichten we sporen van
voorbewerkte informatie terug vinden. In dit geval houden we enkel rekening met hetgeen opgemaakt
kan worden uit de artikels. Het al dan niet aanhalen van de bronnen “nieuwsagentschap”, “andere
media” en “parket” geeft ons een indicatie van de hoeveelheid voorverpakt materiaal die we mogen
verwachten. Aangezien deze drie spelers de pers subsidiëren met informatie staan ze bekend als
aangevers van voorverpakte informatie. In 1,9% van de berichten treffen we sporen aan van
voorbewerkte informatie afkomstig van andere media; in 24,5% van de artikels vinden we sporen van
persberichten afkomstig van het parket. Geen enkel bericht verwijst in de tekst zelf naar Belga.
Vervolgens voegen we de twee parameters samen die een indicatie opleveren van het aandeel
voorverpakt materiaal: dit zijn ten eerste de Belgaberichten (Belga in creditline) en ten tweede de
77 Officiële bronnen = Parket + politie + ordediensten + politiek. Officiële bronnen zijn dus instanties of personen die een
zekere autoriteit hebben binnen een bepaald domein, over voldoende middelen beschikken om hun visie uit te dragen en
toegankelijk zijn voor de pers.
58
berichten waarin sporen van voorverpakte informatie zijn teruggevonden. Om te vermijden dat één
bericht tweemaal voorkomt in onderstaande tabel, hebben we enkel gezocht naar sporen van
voorverpakte informatie in de niet-belgaberichten (N=106)78
. Een Belgabericht kan namelijk ook
verwijzingen naar het parket of andere media bevatten. Als we voor de volledige steekproef (N=109)
nagaan of de berichten sporen van voorbewerkt nieuws bevatten, lopen we het risico dat we de
Belgaberichten nogmaals meetellen. Dit zou een hoger percentage “sporen van voorverpakt materiaal”
opleveren.
Tabel 5: Sporen van voorverpakt materiaal
%
N
DM
5
DS
10
HLN
41
NB
53
Totaal
109
NA (creditline) 0 20 2,4 0 2,8
Sporen van voorverpakte informatie 80 50 22 18,9 25,7
Geen voorverpakte informatie 20 30 75,6 81,1 71,6
Totaal 100 100 100 100 100
Uit de tabel blijkt dat 25,7% van de berichten sporen van voorverpakt nieuws bevatten. Daarbovenop
is 2,8% van de artikels geïdentificeerd als Belgabericht en dus bij uitstek voorverpakt nieuws. Dit
betekent dat 28,5% (25,7% + 2,8%) van de berichtgeving geheel of gedeeltelijk bestaat uit
voorbewerkte informatie, voor zover dat uit de berichten opgemaakt kan worden. In onze aselecte
steekproef (N=211) ligt het aandeel voorverpakte informatie iets hoger. In 23,7% van de berichten
werden sporen van voorverpakt materiaal teruggevonden en 11,8% van de artikels zijn geïdentificeerd
als Belgabericht79
. Voor zover wij uit de berichtgeving kunnen opmaken, bestaat 35,5% van alle
berichten in de aselecte steekproef geheel of gedeeltelijk uit voorverpakte informatie.
In De Morgen en De Standaard verschijnen heel wat meer artikels die geheel of gedeeltelijk bestaan
uit voorverpakt nieuws (respectievelijk 80% en 70%) dan in Het Laatste Nieuws en Het Nieuwsblad
(respectievelijk 24,4% en 18,9%)80
. Omdat beide kranten erg weinig artikels opleveren, lijkt het ons
verstandig om hier niet al te zwaar aan te tillen. We mogen ons in geen geval laten misleiden door een
te kleine steekproef. De aselecte steekproef genereert echter gelijkaardige resultaten, de percentages
die we hier aantreffen zijn weliswaar minder spectaculair maar wijzen toch in dezelfde richting. In
DM en DS treffen we veel meer artikels aan die deels of volledig uit voorbewerkte informatie bestaan
(respectievelijk 75% en 44,5%) dan in HLN en NB (respectievelijk 17,4% en 26,2%).
78In SPSS maken we dankbaar gebruik van de optie “select cases”, waarmee we de Belgaberichten tijdelijk uit onze
steekproef kunnen halen. We voeren nu alleen toetsen uit op de niet-belgaberichten. Wanneer we voor 106 niet-
Belgaberichten nagaan of ze verwijzen naar PR, NA of andere media, bekomen we de volgende percentages. 1,9% = 2/106
en 24,5% = 26/106. 79 Zie tabel 5A sporen van voorverpakte informatie in bijlage 10 (tabellen aselecte steekproef). 80 Deze percentages bekomen we door “NA” en “Sporen van voorverpakte informatie” in tabel 5 op te tellen.
59
We concluderen dat zowel in de selecte als in de aselecte steekproef ongeveer een derde van de
berichten de aanwezigheid van voorverpakte informatie verraadt. Voor deze gegevens zijn we immers
volledig afhankelijk van wat de journalist prijs geeft. De Nederlandse vorsers geloven echter dat het
werkelijke aandeel voorbewerkte informatie hoger ligt. Alleen een vergelijking van de artikels met de
persberichten kan deze veronderstelling bevestigen of ontkennen.
Tabel 6: Aandeel voorverpakt materiaal
%
N
DM
5
DS
10
HLN
41
NB
53
Totaal
109
Geheel eigen verslaggeving 60 30 41,5 35,8 38,5
≤25% VVM 40 30 24,4 24,5 25,7
>25% en ≤50% VVM 0 20 17,1 35,8 25,7
>50% en ≤75% VVM 0 0 12,2 1,9 5,5
>75% VVM 0 10 4,9 1,9 3,7
Volledige overname 0 10 0 0 0,9
Totaal 100 100 100 100 100
Deze tabel kan enkel tot stand komen na een intensieve vergelijking van de artikels met de
oorspronkelijke persberichten (zowel PR als NA). Het voordeel van een dergelijke input-output
analyse, is de mogelijkheid om na te gaan hoe groot het aandeel voorbewerkte informatie werkelijk is.
De artikels vergelijken met het originele bronmateriaal bewaren Hijmans e.a. (2009) voor de
kwalitatieve casestudies. Wij achten het zinvol om de bevindingen uit het input-output onderzoek in
dit deel te bespreken, aangezien de vergelijkende studie ook resulteert in cijfermateriaal.
Tabel 6 leert ons dat 42 artikels, d.i. 38,5% van het totale aantal, behoren tot de categorie “geheel
eigen verslaggeving”. Dit betekent echter dat 67 artikels, d.i. 61,5%81
, geheel of gedeeltelijk bestaan
uit voorbewerkt nieuws. Het is belangrijk om onze resultaten in het juiste perspectief te plaatsen: ten
eerste bekomen we dit resultaat aan de hand van een erg beperkte steekproef, ten tweede wezen we
zelf op het gevaar dat het aandeel voorverpakt materiaal disproportioneel hoog zou zijn in onze selecte
steekproef omdat de artikels geselecteerd zijn op het bestaan van een persbericht.
Wij zijn een stapje verder gegaan dan Hijmans e.a. (2009) en nemen geen genoegen met “het aandeel
voorverpakt materiaal”. We achten het noodzakelijk de verschillende soorten voorverpakt materiaal
afzonderlijk te onderzoeken. Het spreekt voor zich dat voorbewerkte informatie afkomstig van een
nieuwsagentschap fundamenteel verschilt van voorverpakt nieuws aangeleverd door het parket. Het
81 In tabel 6: 25,7% + 25,7% + 5;5% + 3,7% + 0,9% = 61,5%
60
grootste verschil zit ongetwijfeld in het feit dat Belgaberichten een journalistiek product zijn. Daarom
brengen wij zowel het aandeel nieuwsagentschap als het aandeel PR in kaart.
De tabellen “aandeel PR” en “aandeel NA” zijn qua opbouw identiek aan tabel 6 en zijn terug te
vinden in bijlage82
. Voor wat betreft “aandeel PR” geldt dat 53,2% van de artikels getuigen van eigen
verslaggeving. In 46,8% van de artikels wordt in meer of mindere mate informatie overgenomen van
een persbericht. Van alle artikels waaraan een Belgabericht gekoppeld kan worden, maakt 33,3% er
gebruik van. Er wordt dus vaker informatie overgenomen uit een persbericht van het parket dan uit een
Belgabericht. De casestudies tonen echter aan dat journalisten de voorkeur geven aan een
Belgabericht, indien het beschikbaar is. Daarenboven nemen journalisten over het algemeen meer
informatie over uit een belgabericht dan uit een persbericht van het parket.
Om te achterhalen of de verschillende kranten op een andere manier met voorverpakt materiaal
omgaan, voeren we een Kruskal-Wallis uit. Dit is de aangewezen toets als we meer dan twee
onafhankelijke groepen willen vergelijken en de afhankelijke variabele van ordinaal meetniveau is83
.
Hieruit blijkt echter dat er geen significante verschillen zijn tussen de kranten voor wat betreft
“aandeel voorverpakt materiaal”, “aandeel PR” en “aandeel NA”84
. Het is dus niet zo dat één van de
kranten systematisch meer informatie overneemt uit persberichten. Ook Hijmans e.a. (2009, p. 7)
vonden geen significante verschillen tussen de door hen onderzochte kranten.
Dat we geen significante verschillen vinden tussen de afzonderlijke titels, betekent niet dat we er
voetstoots van uit mogen gaan dat de kwaliteitskranten en de populaire bladen op dezelfde manier met
voorbewerkte informatie omgaan. De hypothese luidt namelijk dat kwaliteitskranten zich minder later
verleiden tot knip- en plakwerk en meer eigen werk leveren dan de populaire pers. Omdat de
afhankelijke variabelen ordinaal zijn en we telkens twee onafhankelijke groepen vergelijken, voeren
we drie Mann-Whitney‟s85
uit. De output leert ons dat kwaliteitskranten niet significant verschillen
van populaire kranten voor wat betreft “aandeel voorverpakt materiaal” en “aandeel NA”, maar wel
voor “aandeel PR”. Het significantieniveau van de parameter is namelijk 0,041; dit is kleiner dan het
toegestane niveau (=0,05). We maken 4,1% kans dat de gevonden verschillen aan toeval te wijten zijn
en dat we de nulhypothese ten onrechte verwerpen. We mogen de nulhypothese, die stelt dat de
populaire en de kwaliteitskranten evenveel PR overnemen, verwerpen. Artikels in populaire dagbladen
bevatten een groter aandeel PR dan berichten in kwaliteitskranten.
82 Zie bijlage SPSS, punt 5. 83 Zie punt 6 in bijlage SPSS. “Aandeel voorverpakt materiaal”, “aandeel PR” en “aandeel NA” mogen we niet beschouwen
als intervalvariabelen omdat de zes categorieën niet allemaal even groot zijn. Met name categorie 1 en 6 zijn niet gelijk aan
de overige vier categorieën. Bovenstaande variabelen zijn dus ordinaal. 84 De significantieniveaus van “aandeel voorverpakt materiaal”, “aandeel PR” en “aandeel NA” zijn 0,449; 0;169 en 0,274.
We maken respectievelijk 44,9%, 16,9% en 27,4% kans dat we de nulhypothese ten onrechte verwerpen. Er zijn geen
significante verschillen in aandeel voorbewerkt nieuws, aandeel NA of aandeel PR. 85 Het nadeel van een Mann-Whitney is dat we niet kunnen zeggen hoe groot het verschil precies is en waar het ligt. We
weten enkel iets over rangordes. Zie bijlage SPSS, punt 7.
61
We voeren opnieuw drie Mann-Whitney‟s uit om de volgende hypothese te testen: artikels op
regionale pagina‟s bevatten minder voorbewerkte informatie dan berichten op de binnenlandpagina‟s.
We merken op dat de regionale berichten zowel algemeen meer voorbewerkte informatie, als specifiek
meer PR overnemen dan artikels op de nationale pagina‟s. Voor “aandeel NA” geldt het omgekeerde,
ditmaal bekleden de binnenlandberichten een hogere gemiddelde rangorde (32,04 > 30,11). Deze
verschillen zijn echter niet groot genoeg om significant te zijn86
. In onze steekproef bevatten regionale
en nationale berichten evenveel voorbewerkt nieuws.
Net als Hijmans e.a. (2009) en Lewis e.a. (2006) maken we het onderscheid tussen korte en lange
berichten om na te gaan of beide even afhankelijk zijn van voorbewerkte informatie. We gaan er
namelijk van uit dat korte berichten meer voorverpakt materiaal bevatten. Na afloop van nogmaals drie
Mann-Whitney‟s merken we enkel een significant verschil op tussen beide groepen in het aandeel
overgenomen PR materiaal87
. Het significantieniveau 0,043 (<0,05) geeft aan dat de kans dat het
gevonden verschil aan toeval te wijten is, 4,3% is. We verwerpen de nulhypothese (die stelt dat er
geen verschil is) en concluderen dat korte berichten meer PR bevatten dan lange berichten. Dit
bevestigt de veronderstelling van Hijmans e.a. (2009) dat korte berichten vaak vermomde
persberichten zijn. Bij de variabelen “aandeel VVM” en “aandeel NA” komt daarentegen niets
significants uit de bus. Daarom is het goed dat we het onderscheid maken tussen NA en PR. De
variabele “aandeel VVM” levert namelijk geen significant resultaat op omdat het de som is van drie
soorten voorbewerkt nieuws, met name NA, PR en andere media. Gooien we de verschillende types
voorverpakt materiaal op één hoop, dan merken we nooit significante verschillen op.
Typering eigen werk en bijkomend contact
De variabele eigen werk is eveneens een belangrijke parameter om zicht te krijgen op de mate waarin
een journalist steunt op persberichten en PR materiaal. Tijdens de vergelijkende analyse leerden we
dat PR materiaal niet altijd woordelijk wordt overgenomen, waardoor het niet in de statistieken
verschijnt. In heel wat gevallen worden de persberichten herschreven en verschijnen ze in een lichtjes
gewijzigde vorm in de pers88
. Deze praktijken komen aan het licht wanneer de vraag wordt gesteld of
er al dan niet eigen werk wordt geleverd. In 48 artikels of 44% van de steekproef bleek dit niet het
geval te zijn. In 56% van de berichtgeving was er wel sprake van eigen werk89
. Het één sluit het ander
natuurlijk niet uit. Het is niet omdat er eigen werk is geleverd, dat er geen zinnen letterlijk worden
overgenomen uit het persbericht, en vice versa.
86 Zijn punt 8 in bijlage SPSS. De significantieniveaus van “aandeel voorverpakt materiaal”, “aandeel PR” en “aandeel NA”
zijn 0,506; 0,207 en 0,683. We maken respectievelijk 50,6%, 20,7% en 68,3% kans dat de gevonden verschillen aan toeval te
wijten zijn. We aanvaarden de nulhypothese die stelt dat er geen verschillen zijn tussen de groepen voor wat betreft “aandeel
voorverpakt materiaal”, “aandeel PR” en “aandeel NA”. 87 Zie punt 9 in bijlage SPSS. 88 Voorbeelden zijn case 3, 7 en 10 in bijlage 11 (kwalitatieve casestudies). 89 Zie frequentietabel “eigen werk” in bijlage SPSS, punt 10.
62
Tabel 7: Typering eigen werk
%
N
DM
5
DS
10
HLN
41
NB
53
Totaal
109
Hard nieuws 0 20 22 17 18,3
Context 20 10 22 17 18,3
Reacties en meningen 60 60 36,6 34 38,5
Duiding en analyse 60 0 2,4 1,9 4,6
Kritische evaluatie 0 0 0 1,9 0,9
Interview/ reportage 20 0 0 1,9 1,8
Telt niet op tot 100 want per bericht zijn meerdere antwoorden mogelijk. In één artikel kan zowel “hard nieuws
vergaard” als “context toegevoegd” van toepassing zijn.
Zoals blijkt uit tabel 7 bestaat het eigen werk veelal uit het toevoegen van reacties en meningen. 38,5%
van de artikels worden aangevuld met reacties en meningen die de redactie zelf heeft vergaard. Verder
voegen journalisten vooral harde nieuwsfeiten en context toe, beide types eigen werk komen elk in
18,3% van de berichten voor. Artikels uit onze steekproef worden amper aangevuld met duiding en
analyse (4,6%) en kritische evaluatie (0,9%). In 1,8% van de artikels duikt een interview of reportage
op, dit komt slechts tweemaal voor.
In 43 artikels of 39,4% van de berichtgeving heeft de journalist zelf contact opgenomen met de
bronnen die aan bod komen90
. We weten al dat in amper 60 artikels of 55% van de berichten
uitspraken terug te vinden zijn die toegeschreven worden aan een bron. Dat een artikel een bron
vermeldt, hoeft dus niet te betekenen dat die bron door de auteur van het artikel wordt gecontacteerd.
We stellen vast dat in 71,7%91
van de artikels mét bronverwijzing de journalist deze personen of
instanties zelf heeft gesproken. Dit betekent echter dat 28,3% van de berichten met bronverwijzing tot
stand is gekomen zonder dat de journalist contact heeft gehad met deze bronnen. De meest frappante
vaststelling is dat het parket weliswaar in 27 artikels (d.i. 24,8% van alle berichten) als bron optreedt,
maar dat deze overheidsdienst in slechts 3 berichten gecontacteerd wordt door de journalist zelf. Dat er
in slechts 2,8% van de berichten sprake is van bijkomend contact met de parketwoordvoerder, bewijst
hoezeer journalisten vertrouwen op het nieuwsagentschap inzake raadpleging van officiële instanties.
Een kruistabel van “type krant” en “bijkomend contact” bevestigt het vermoeden dat kwaliteitskranten
meer bijkomend contact plegen dan populaire bladen. We mogen chi-kwadraat en de significantie
interpreteren want aan beide voorwaarden is voldaan92
. Er is een significante samenhang tussen het
type krant en het bijkomend contact dat wordt gepleegd want het berekende significantieniveau 0,020
90 Zie frequentietabel “bijkomend contact” in bijlage SPSS, punt 11. 91 71,7% = 43/60 92 0 cellen hebben een verwachte frequentie die lager is dan 5 en de minimum verwachte frequentie is 1. Zie kruistabel “type
krant” en “bijkomend contact” in bijlage SPSS, punt 12.
63
is kleiner dan 0,05. We maken slechts 2% kans dat we de nulhypothese (geen samenhang) ten onrechte
verwerpen, bijgevolg verwerpen ze. Er is dus een significant verschil tussen populaire en
kwaliteitskranten inzake bijkomend contact. Kwaliteitskranten gaan in 66,7% van alle artikels over tot
persoonlijk contact met de bronnen. De populaire pers daarentegen verzorgt in slechts 35,1% van de
berichtgeving bijkomend contact.
Informatievoorziening door het parket
Dit onderdeel staat wat los van de voorgaande delen, omdat het de centrale onderzoeksvraag omdraait.
Maar de vraag die hier aan bod komt, is op zijn minst even relevant als inzicht in bronnengebruik,
brontransparantie en het aandeel voorverpakt nieuws. We zijn benieuwd of één van beide parketten er
beter dan het andere in slaagt zijn boodschap in de pers te krijgen. De persvoorlichting van het
Leuvense parket wijkt immers af van de informatievoorziening door het Gentse parket. Vandaar de
vraag welk parket de meest efficiënte communicatiestrategie hanteert.
Om te bepalen hoe efficiënt de persvoorlichting is, bekijken we in de eerste plaats of het parket erin
slaagt de nieuwsagenda te bepalen; de persberichten die zij aanleveren moeten resulteren in artikels
over datzelfde onderwerp. In de tweede plaats onderzoeken we of de boodschap van het parket, zoals
in het persbericht geformuleerd, bewaard blijft in het krantenartikel. We stellen vast dat 24 van de 27
persberichten die het parket van Leuven uitstuurt, resulteren in nieuwsberichten. De 17
persmededelingen van het Gentse parket leveren elk één of meer artikels op. De kans dat een
persmededeling van het Gentse parket de nieuwsoutput bereikt (100%) is groter dan de kans dat een
persbericht uit Leuven wordt opgenomen in de nieuwsoutput (88,9%). Vooraleer we hier harde
uitspraken aan koppelen, gaan we na of ook de inhoud van het persbericht overeind blijft.
We vergelijken twee onafhankelijke groepen, met name berichten waaraan een Leuvens persbericht
gekoppeld kan worden en artikels die steunen op parketinformatie uit Gent. Aangezien de afhankelijke
variabelen “aandeel VVM” en “aandeel PR” ordinaal zijn, zijn we opnieuw aangewezen op Mann-
Whitney‟s93
. De gemiddelde rangorde leert ons dat artikels die we kunnen linken aan persberichten uit
Leuven een groter aandeel voorbewerkt nieuws bevatten dan artikels die we koppelen aan Gentse
persmededelingen. Zowel bij “aandeel VVM” als bij “aandeel PR” is het significantieniveau 0,000; en
dus kleiner dan 0,05. Aangezien we 0% kans maken dat de gevonden verschillen aan toeval te wijten
zijn, verwerpen we de nulhypothese, die stelt dat er geen verschil is tussen beide groepen. Uit de
Leuvense persberichten worden significant meer zinnen (woordelijk) overgenomen, dan uit de Gentse
persmededelingen. Dit vormt een eerste indicatie dat het parket van Leuven een efficiëntere
communicatiestrategie hanteert dan het Gentse parket.
93 Zie bijlage SPSS, punt 13.
64
Als we de variabele “herkomst PR” uitzetten tegenover “eigen werk” in een kruistabel94
, dan blijkt er
een significante samenhang te zijn tussen deze twee nominale variabelen. We mogen chi-kwadraat
interpreteren en bemerken een significantieniveau van 0,000. We verwerpen de nulhypothese die stelt
dat er geen samenhang is tussen de herkomst van het persbericht en de hoeveelheid eigen werk in een
artikel. Of en in welke mate de journalist eigen werk levert, hangt af van welk parket het persbericht
uitstuurt. Wanneer het Leuvense parket als persvoorlichter optreedt, getuigen de uiteindelijke artikels
van minder eigen werk dan de artikels die corresponderen met Gentse persmededelingen. Is het
persbericht afkomstig van het Gentse parket, dan is er in 71,7% van de nieuwsberichten sprake van
eigen werk en moet 28,3% van de berichtgeving het stellen zonder redactionele inbreng. Is het
persbericht daarentegen afkomstig van het Leuvense parket, dan is er in 36,7% van de artikels eigen
werk geleverd en moet 63,3% van de berichtgeving het stellen zonder eigen inbreng. Ook al beschikt
de journalist over Gentse persmededelingen, toch zal hij in meer dan de helft van de berichten eigen
werk leveren. Bezit de journalist daarentegen Leuvense persberichten, dan zal hij in meer dan de helft
van de artikels geen eigen werk leveren. Ook dit toont aan dat Leuven een succesvolle
informatieverstrekking op touw heeft gezet.
De kruistabel van “herkomst PR” en bijkomend contact levert eenzelfde plaatje op95
. Ook hier treffen
we een significante samenhang aan tussen de variabelen. Aangezien het significantieniveau 0,001
kleiner is dan 0,05 kunnen we ook hier de nulhypothese verwerpen. Naargelang de herkomst van het
persbericht zijn er significante verschillen inzake bijkomend contact. Is de parketinformatie afkomstig
uit Leuven, dan neemt de journalist in 22,4% van de artikels zelf contact op met de bronnen. In 77,6%
van de berichtgeving wordt echter geen bijkomend contact gezocht. Als het Leuvense parket
informatie voorziet, blijkt de journalist het niet dikwijls nodig te vinden de bronnen nogmaals te
contacteren of bijkomende bronnen te raadplegen. Journalisten ervaren de Leuvense persvoorlichting
klaarblijkelijk als allesomvattend en goed uitgebouwd, aangezien zij niet vaak de moeite nemen zelf
contacten te leggen, maar volledig steunen op de bronnen die hen worden aangereikt. Komt de
parketinformatie uit Gent, dan neemt de journalist meestal (d.i. 53,3% van alle berichten) zelf contact
op met de bronnen, in 46,7% van de gevallen vindt hij dit overbodig. Deze resultaten bevestigen dat
het Leuvense parket er het best in slaagt zijn boodschap (ongewijzigd) in de pers te krijgen.
94 Zie punt 14 in bijlage SPSS. 95 Zie punt 15 in bijlage SPSS.
65
5.2 Kwalitatief luik
In dit deel zetten we de belangrijkste bevindingen uit de casestudies op een rijtje. Ter illustratie hebben
we enkele casestudies in bijlage96
opgenomen.
Overname kop
We merken in de eerste plaats op dat elk nieuwsbericht een “authentieke” kop heeft; de kop van een
pers- of Belgabericht wordt geen enkele keer gekopieerd. Uit verschillende cases blijkt echter dat
journalisten niet altijd evenveel creativiteit aan de dag leggen bij het bedenken van een kop. In
verscheidene gevallen wordt de kop net niet overgenomen. Zo luidt de kop van het artikel in case 4
“Drugsdealer loopt tegen de lamp”. Het verschil met de kop van het persbericht “Drugsdealer te Diest
loopt tegen de lamp” is bijzonder klein. Aan de hand van de kwantitatieve inhoudsanalyse stellen we
vast dat geen enkel artikel dezelfde kop als het corresponderende pers- of Belgabericht heeft. Dankzij
de kwalitatieve casestudies kunnen we deze vaststelling nuanceren.
Herkomst
De casestudies tonen aan dat heel wat artikels die grotendeels bestaan uit voorbewerkt nieuws, toch
initialen meekrijgen in de creditline. Het artikel in case 2 bevat meer dan 75% voorbewerkt nieuws;
desondanks staan er initialen in de creditline. Zo wordt de indruk gewekt dat het nieuwsbericht van
eigen makelij is, terwijl het in werkelijkheid tot stand is gekomen door knip- en plakwerk. Hoewel het
bericht in case 7 voor de helft uit voorverpakte informatie afkomstig van Belga bestaat, wordt de
journalist toch bij naam genoemd. De journalist laat uitschijnen dat hij verantwoordelijk is voor het
artikel, terwijl hij de ene helft letterlijk heeft overgenomen van Belga en de andere helft gewoon heeft
herschreven. Belga tevens vermelden in de creditline zou in dit geval niet misstaan.
Het omgekeerde komt echter evenzeer voor. Sommige artikels worden aan Belga toegeschreven,
hoewel ze het belgabericht niet woordelijk repliceren. Het artikel in case 4 getuigt niet meteen van
eigen werk of creatieve inbreng, maar er wordt toch een kleine inspanning geleverd door de journalist.
Zo wordt de eerste zin herschreven, hoewel dat niet echt nodig is. Moeten we dit beschouwen als
dienstverlening naar de burger toe? Of willen de titels het risico niet lopen dat identiek hetzelfde
artikel in een andere krant opduikt?
Bronnen
De casestudies leren ons dat Belgaberichten meestal meegeven waar zij hun informatie vandaan halen.
In de corresponderende nieuwsberichten is vaak geen spoor meer van diezelfde duidelijkheid. Zelfs in
de artikels die het belgabericht voor het overige volledig overnemen, ontbreekt de bronvermelding.
Zinnen zoals “zegt de parketwoordvoerder”, “vernamen we bij het parket” worden steevast weggelaten
(zie cases 3, 6 en 13). Journalisten geven het nieuwsfeit weer zonder erbij te vermelden waar hun
96 In bijlage 11 een selectie van de geanalyseerde cases.
66
informatie vandaan komt. Nochtans is dergelijke informatie cruciaal voor de burgers om in te schatten
hoe betrouwbaar het nieuws is.
Aandeel voorbewerkte informatie
We merken op dat de nieuwsredacties bij voorkeur Belgaberichten in hun nieuwsoutput kopiëren.
Zodra Belgaberichten beschikbaar zijn, laat men de persberichten links liggen (zie cases 4, 6, 7 en 9).
Wanneer er echter geen persbureaukopij beschikbaar is, wordt er gretig gekopieerd uit het persbericht
(zie cases 1, 2, 5 en 10). In het artikel in case 7 wordt 50% van de zinnen letterlijk overgenomen uit
het Belgabericht, nochtans is er ook parketinformatie (uit Leuven) beschikbaar.
We merken op dat journalisten Belgaberichten verkiezen boven persberichten. Zij veronderstellen dat
het Belgabericht eigen werk van de Belgaredactie bevat. Onterecht, zo blijkt uit deze case. Belga
neemt het persbericht volledig over. De zinnen staan weliswaar anders gerangschikt en de
woordvolgorde wijkt lichtjes af, maar de bewoordingen zijn hetzelfde gebleven. Ook de kop van het
persbericht wordt integraal overgenomen door Belga. Dit bewijst dat het nieuwsagentschap zelf in
grote mate afhankelijk is van persberichten.
67
6 Aanbevelingen voor verder onderzoek
Wij dringen aan op een herhaling van bovenstaand onderzoek, niet omdat wij pretenderen een
“perfect” onderzoek op touw te hebben gezet, maar wel omdat we benieuwd zijn naar hetgeen een
gelijkaardig onderzoek oplevert indien de informatieverstrekking naar behoren functioneert. Zoals
aangegeven, werden wij onverwacht geconfronteerd met het stilvallen van de persvoorlichting. Beide
parketten kampten met een hoge werkbelasting en schroefden de informatievoorziening terug.
Bijgevolg beschikken wij over een beperkte hoeveelheid onderzoeksmateriaal, waardoor de
representativiteit en de validiteit van onze resultaten in het gedrang komen. In onze steekproef bevat
niet minder dan 61,5% van de artikels voorbewerkte informatie. Omwille van de select samengestelde
steekproef, kunnen we dit resultaat niet generaliseren naar de onderzoekspopulatie, met name
berichtgeving over de onderzoeksfase97
. Onze steekproef is bovendien te beperkt (N=109) om zulke
veralgemeningen hard te maken. Vandaar dat wij onze bevindingen met het grootst mogelijke
voorbehoud formuleren. Een replica van ons onderzoek, weliswaar tijdens een “normale” periode,
plaatst de eigen onderzoeksresultaten in een breder perspectief.
Dat de aselecte steekproef tot stand is gekomen tijdens de eerste twee weken van mei, terwijl de
selecte steekproef loopt van 1 februari tot 21 mei, is een ernstige tekortkoming. Hierdoor zijn we
genoodzaakt beide steekproeven afzonderlijk te analyseren. De aselecte steekproef vormt weliswaar
een meerwaarde voor het onderzoek omdat ze ons in staat stelt de bevindingen uit de selecte
steekproef te bevestigen of tegen te spreken. Een aselecte steekproef die dezelfde periode als de
selecte steekproef beslaat, was echter nog beter geweest.
Bovendien achten we het wenselijk om meer parketten in het onderzoek te betrekken. Aangezien de
omzendbrief niet meer is dan een richtsnoer, duiken er verschillen op inzake informatieverstrekking.
We kunnen pas een sluitend antwoord formuleren op de vraag of verschillen in de persvoorlichting een
impact hebben op de nieuwsverwerking wanneer we de informatievoorziening van alle parketten aan
eenzelfde test onderwerpen. Het parket van Antwerpen of Hasselt in de analyse betrekken, levert als
bijkomend voordeel op dat we de hypothese van Hijmans e.a. (2009) betreffende regionale kranten
kunnen testen. Zij stellen namelijk dat regionale titels98
meer binnenlands nieuws aankopen dan
nationale kranten omdat zij het merendeel van hun middelen besteden aan regionaal nieuws.
Van Hout (2010) betwijfelt of een kwantitatieve inhoudsanalyse (gekoppeld aan kwalitatieve
casestudies) de juiste onderzoeksmethode is om na te gaan in welke mate redacties steunen op
voorverpakt materiaal. Hoewel wij nog steeds achter de gekozen onderzoeksmethode staan, hebben we
begrip voor de kritiek die hij levert. Van Hout (2010) erkent dat een inhoudsanalyse perfect vat wat
97 Krippendorff (2004, p. 119) bevestigt dat “the selected units of texts are not meant to be representative of a population of
texts.” 98 Gazet van Antwerpen en het Belang van Limburg zijn de enige regionale kranten in Vlaanderen met een aanzienlijke
afzetmarkt.
68
journalisten precies overnemen van het bronmateriaal, maar volgens hem is deze methode blind voor
de manier waarop (hoe) ze dit doen. “Content analysis highlights textual regularities between source
and news text but obscures the contingency, technological affordances, interactional dynamics en
interpretative creativity in news production” (Van Hout, 2010, p. 22). Hij meent dat een etnografisch
onderzoek op het niveau waar de nieuwsverwerking plaatsvindt, de enige manier is om te weten te
komen of en in welke mate journalisten zich laten verleiden tot knip- en plakwerk.
Vanuit die overtuiging verbleef Van Hout 6 maanden op de redactie van De Standaard, waar hij aan de
hand van twee computerprogramma‟s99
naging wat journalisten doen met het PR materiaal dat ze
ontvangen, hoe ze dit precies verwerken en welke waarde ze toevoegen aan de tekst. Hij concludeert
dat de situatie heel wat rooskleuriger is dan Davies (2008), Lewis e.a. (2008a) en Hijmans e.a. (2009)
ons willen laten geloven. Volgens Van Hout laten persberichten en persbureaukopij journalisten toe
om snel en efficiënt te schrijven, maar kan niet worden aangetoond dat het gebruik van voorbewerkt
nieuws het niveau van de berichtgeving onderuit haalt of de kwaliteit van de journalistiek bedreigt.
Wij moedigen eenieder die over meer tijd en middelen beschikt aan een input-output onderzoek te
koppelen aan een etnografisch onderzoek op de nieuwsredactie. Een methode die steunt op het
observeren en computergestuurd registreren van de journalistieke handelingen is omwille van het
arbeidsintensieve karakter en het langdurige engagement uitermate geschikt voor een grootschalig
project.
99 Inputlog registreert wat de journalist typt, volgt tevens de muisbewegingen en registreert de “pauzes”. Camtasia houdt bij
welke programma‟s er worden geopend en welke sites worden bezocht (Van Hout, 2011, p. 109).
69
Deel V: Conclusie
1. Herkomst
Op de Vlaamse pers is er inzake herkomst niet veel aan te merken, zo blijkt uit de kwantitatieve
inhoudsanalyse. In de selecte steekproef blijft de creditline in slechts 1,8% van de berichtgeving leeg.
Het cijfer dat naar voor komt uit de aselecte steekproef tempert het optimisme enigszins; bij 5,2% van
alle berichten staat geen auteur vermeld. Plaatsen we onze bevindingen tegenover die van Hijmans e.a.
(2009) en Lewis e.a. (2006), dan komt de Vlaamse pers ogenschijnlijk in een positief daglicht te staan.
In de Nederlandse studie heeft maar liefst 41% van de berichten een lege creditline. Uit het Britse
onderzoek blijkt dat een kwart (24,5%) van de berichten de lezer in het ongewisse laat over de
herkomst. Onze beperkte steekproef en het specifieke onderzoeksonderwerp laten ons niet toe de
verschillende resultaten tegenover elkaar te plaatsen en sluitende antwoorden te formuleren. We
merken op dat de misdaad- en parketverslaggeving in de Vlaamse pers steeds wordt toegeschreven aan
“een” maker, zij het een nieuwsagentschap of een journalist. Berichten waarbij geen identiteit wordt
weergegeven, komen volgens deze bevindingen nauwelijks voor.
In onze steekproef zijn 2,8% van de berichten afkomstig van Belga. In het Nederlandse onderzoek zijn
persbureaus verantwoordelijk voor 11% van de berichtgeving. De Britse vorsers ontdekken dat 1%
van de berichten wordt toegeschreven aan een nieuwsagentschap; zij geven echter meteen te kennen
dat dit cijfer een grove onderschatting is van de werkelijkheid. De bevindingen uit de aselecte
steekproef wijzen erop dat ook ons percentage de waarheid geweld aandoet. In onze aselecte
steekproef wordt namelijk 11,8% van de berichten aangeleverd door Belga. Dit percentage sluit nauw
aan bij het resultaat van de Nederlandse studie en bewijst dat een substantieel deel van de
berichtgeving in de Vlaamse pers aangeleverd wordt door een nieuwsagentschap.
De casestudies tonen echter aan dat er meer persbureaukopij wordt overgenomen dan de creditline
doet vermoeden. Zo komt het frequent voor dat een belgabericht wordt gekopieerd in de nieuwsoutput,
zonder dat het nieuwsagentschap erkend wordt als maker. De kwalitatieve casestudies bevestigen dat
initialen vaak misbruikt worden om het gebruik van voorgeproduceerd nieuws toe te dekken. In de
Nederlandse pers blijft de creditline in dergelijke gevallen leeg; Vlaamse nieuwsredacties plaatsen
initialen om de aanwezigheid van een belgabericht te verdoezelen.
De kwaliteitskranten plaatsen Belga vaker in de creditline dan de populaire pers. Dit betekent echter
niet dat DM en DS meer Belgaberichten overnemen, wel dat ze eerlijker zijn over het gebruik van
voorverpakt materiaal. Ook in de populaire kranten vinden we artikels terug die zo goed als volledig
zijn opgetrokken uit persbureaukopij. Daarenboven geven kwaliteitskranten wel aan dat het bericht
afkomstig is van Belga, toch wordt het zelden integraal overgenomen. De weerslag in de krant getuigt
70
niet meteen van eigen inbreng, maar er worden regelmatig kleine inspanningen geleverd door de
journalisten.
2. Bronnen
Uit dit onderzoek blijkt dat burgers de meest populaire bron zijn; in 26,6% van de berichtgeving
worden zij aan het woord gelaten. Dit bevestigt de stelling van Vits (persoonlijke mededeling, 2011,
27 juni) dat gerechtsjournalisten de voorkeur geven aan de man in de straat. Volgens hem worden
burgers frequenter geconsulteerd dan parketwoordvoerders. “Het parket heeft niet meer diezelfde
autoriteit als 10 jaar geleden. Als wij toen met informatie naar buiten kwamen, dan luisterde iedereen.
De evolutie die de journalistiek vandaag doormaakt, is een streven naar onafhankelijkheid van
officiële instanties,” aldus Vits. Nochtans zien we dat bijna alle (uitgestuurde of gepubliceerde)
persberichten in artikels resulteren. In dat verband merkt Vits het volgende op: “Het is een
wetmatigheid dat wat je serveert ook wordt opgegeten. Dat betekent enerzijds dat wie een dergelijk
communicatiekanaal aanboort, zijn boodschap kan uitzetten. Anderzijds stel ik vast dat journalisten
vaak genoegen nemen met wat knip- en plakwerk in de teksten die ze aangereikt krijgen.” Dit
bevestigt de agendasetting functie van PR.
Volgens O‟Neill en O‟Connor (2008) kan de populariteit van burgerbronnen verklaard worden door
het regionale karakter van onze steekproef. Net als De Keyser (2010) menen zij dat lokale journalisten
in vergelijking met hun nationale collega‟s afhankelijker zijn van burgers omdat ze minder beroep
kunnen doen op kant-en-klaar nieuws, aangeleverd door nieuwsagentschappen. “Their local focus
makes it more difficult (if not impossible) for local journalists to rely on ready-made agency copy.
Nevertheless, research shows that even for local journalists citizen sources remain of relatively less
importance compared to other official information actors” (O‟Neill & O‟Connor, 2008, p. 498).
Nemen we alle officiële instanties samen, dan blijkt inderdaad dat officiële bronnen er nog steeds beter
in slagen de media te bereiken, zoals verscheidene auteurs suggereren (Atton & Wickenden, 2005;
Petley, 2011; Lewis e.a., 2008a; Manning, 2001; Shoemaker & Reese, 1996; Stenvall, 2008).
3. Aandeel voorbewerkt nieuws
Uit de kwantitatieve inhoudsanalyse blijkt dat 28,5% van de berichtgeving geheel of gedeeltelijk
bestaat uit voorbewerkte informatie, voor zover dat uit de berichten zelf kan worden opgemaakt. In de
aselecte steekproef ligt het aandeel voorverpakte informatie 7 procentpunten hoger, namelijk 35,5%.
De Nederlandse vorsers troffen in 32% van de berichten sporen van voorverpakt nieuws aan, de Britse
onderzoekers in 60% van de krantenartikels. De Nederlandse vorsers geloofden echter dat het
werkelijke aandeel veel hoger zou liggen en zagen hun vermoedens bevestigd in het resultaat dat uit de
casestudies naar voor kwam (52%).
71
Het cijfer dat we bekomen na afloop van de handmatige vergelijkende analyse van de persberichten
met de artikels, toont inderdaad aan dat het aandeel voorverpakt nieuws hoger ligt dan uit de artikels
zelf blijkt. Het input-output onderzoek leert ons dat 61,5% van de artikels geheel of gedeeltelijk
bestaan uit voorverpakt materiaal. Daartegenover staat dat “slechts” 44% van de berichten geen eigen
werk bevat. Dat een artikel voorverpakte informatie bevat, hoeft dus niet te betekenen dat er geen
eigen werk meer wordt geleverd.
Hoewel er vaker parketinformatie wordt overgenomen dan een belgabericht, tonen de casestudies aan
dat indien een Belgabericht beschikbaar is, hieraan de voorkeur wordt gegeven. Journalisten verkiezen
een nieuwsagentschap als aangever van voorbewerkt nieuws omdat het een journalistiek medium is.
Belgaredacteurs worden verondersteld journalistieke praktijken, zoals het checken van informatie, uit
te oefenen. Uit de casestudies blijkt echter dat het nieuwsagentschap zelf in grote mate afhankelijk is
van persberichten. Tijdsdruk en hoge werkbelasting zetten Belgaredacteurs ertoe aan hun berichten
samen te stellen op basis van knip- en plakwerk uit het persbericht (De Keyser, 2011). Dit bevestigt de
hypothese dat PR via NA in de nieuwsoutput terecht komt.
Dat journalisten Belgaberichten prefereren, verklaart ook waarom bepaalde nieuwsfeiten die door het
parket als zwaarwichtig worden bestempeld de nationale nieuwsoutput niet bereiken. Het
nieuwsagentschap beschouwt parketinformatie uit Leuven en Gent als regionaal nieuws, vandaar dat
het niet wordt omgezet in persbureaukopij. Zolang er geen Belgabericht wordt uitgestuurd, menen veel
journalisten dat de gebeurtenis niet voldoende nieuwswaardig is om op te nemen in de
binnenlandpagina‟s. Het bestaan van een Belgabericht bepaalt met andere woorden of het nieuwsfeit
in de nationale pers terecht komt.
Stenvall (2008) bemerkt dat nieuwsagentschappen frequent anonieme bronnen opvoeren. Wij stellen
het tegenovergestelde vast, namelijk dat Belgaberichten, in tegenstelling tot nieuwsberichten,
voldoende informatie meegeven over waar het nieuws vandaan komt en op welke bronnen er wordt
gesteund. Hoewel regelmatig Belgaberichten in de nieuwsoutput worden gekopieerd, nemen journalist
niet alle informatie even gretig over. Zelfs artikels die het belgabericht zo goed als volledig
overnemen, laten deze bronvermeldingen achterwege.
Hoewel de voorverpakte informatie afkomstig van andere media niet zo groot lijkt in de kwantitatieve
inhoudsanalyse100
, blijkt uit de casestudies dat DS en NB geregeld hetzelfde artikel publiceren. Dat DS
en NB tot dezelfde mediagroep behoren is algemeen geweten, maar dat de redactionele samenwerking
zo intens verloopt, is een beter bewaard geheim. De schotten tussen beide redacties lijken te zijn
neergehaald, journalisten van DS en NB schrijven de stukken samen. Op vlak van misdaad- en
100 Om een beter zicht te krijgen op het aandeel voorbewerkt nieuws afkomstig van andere media, raden wij toekomstige
onderzoekers aan de nieuwssites van de te analyseren kranten in het onderzoek te betrekken.
72
parketverslaggeving is er geen sprake meer van eigen identiteit aangezien de berichten in DS en NB
niet langer wezenlijk verschillen. Deze ontwikkeling roept niet alleen ernstige vragen op over de
redactionele autonomie van beide titels, maar betekent ook verschraling van het pluralisme en de
diversiteit in het medialandschap.
4. Informatievoorziening door het parket
We zijn ons ervan bewust dat bepaalde communicatiestrategieën meer “effect” ressorteren dan andere,
daarom is het belangrijk te achterhalen welke aanpak het meest succesvol is. Dit is waardevolle
informatie die de parketten kan helpen bij het uitbouwen van een doeltreffende persvoorlichting.
Verscheidene toetsen leveren het bewijs dat het Leuvense parket er beter dan het Gentse in slaagt zijn
boodschap in de pers te krijgen. De proactieve aanpak van het Leuvense parket werpt duidelijk zijn
vruchten af. Hun communicatiesysteem naar de pers toe blijkt zeer effectief, zelfs wanneer het niet op
volle toeren draait. Het uitsturen of publiceren van een persbericht garandeert het Leuvense parket
echter niet dat er een artikel op volgt. Dat niet alle persberichten van het Leuvense parket als
belangwekkend of nieuwswaardig worden bestempeld, heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat zij
meer persberichten uitsturen dan het Gentse parket.
Vits (persoonlijke mededeling, 2011, 27 juni) heeft niet onmiddellijk een verklaring voor het feit dat
een persbericht van het Leuvense parket meer kans maakt om (geheel of deels) te worden
overgenomen, maar wijst wel op de consequente manier van communiceren die het Leuvense parket
erop na houdt. “De media weten wat ze hier kunnen verwachten, bovendien zijn we al lang bezig met
het uitbouwen van een consistent informatiebeleid,” aldus Vits.
Volgens Gies (2005, p. 472) werkt een professionele, routineuze persvoorlichting de journalistieke
afhankelijkheid van officiële bronnen echter in de hand. Lewis e.a. (2008b) concluderen dat steunen
op officiële bronnen de transparantie niet ten goede komt en resulteert in artikels die voornamelijk
voorverpakt materiaal bevatten. Ook wij stellen vast dat berichtgeving over de onderzoeksfase in grote
mate steunt op voorbewerkt nieuws, afkomstig van PR of NA. Nochtans wordt de overname van
voorverpakt nieuws zelden expliciet vermeld. We bevestigen dan ook dat actieve
informatieverstrekking door het parket in combinatie met een hoge werkdruk in de journalistiek, de
kwaliteit en onafhankelijkheid van de berichtgeving over de onderzoeksfase bedreigt.
73
Bibliografie
Boeken
Bell, A. (1991). The language of news media. Oxford: Blackwell.
Berelson, B.R. (1971). Content analysis in communication research. New York: Hafner.
Brewaeys, E., Voets, F. & Voorhoof, D. (2007). Wetboek media en journalistiek (2de
ed.). Mechelen:
Kluwer.
Buijs, K. (2008). Journalistieke kwaliteit in het crossmediale tijdperk. Amsterdam: Boom.
Craig, D. (2006). The ethics of the story. Using narrative techniques responsibly in journalism.
Lanham: Rowman and Littlefield.
Davies, N. (2008). Flat earth news. An award-winning reporter exposes falsehood, distortion and
propaganda in the global media. London: Vintage books.
De Bens, E. & Raeymaeckers, K. (2007). De pers in België. Het verhaal van de Belgische
dagbladpers gisteren, vandaag en morgen. Leuven: LannooCampus.
Deltour, P. (1996). Man bijt hond: over pers, politiek en gerecht. Antwerpen: Icarus.
Deltour, P. & Gallez, L. (2004). Pers & gerecht. Vademecum voor journalisten. Brussel: Koning
Boudewijnstichting.
Ericson, R.V., Baranek, P.M. & Chan, J.B.L. (1991). Representing order: crime, law and justice in the
news media. Milton Keynes: Open university press.
Fishman, M.S. (1980). Manufacturing the news. Austin, Texas: University of Texas press.
Fox, R.L. & Van Sickel, R.W. (2001). Tabloid justice: criminal justice in an age of media frenzy.
Boulder, Colorado: Lynne Rienner publications.
Gandy, O.H. (1982). Beyond agenda setting: information subsidies and public policy. Norwood, N.J.:
Ablex.
Gans, H.J. (1979). Deciding what‟s news. New York: Pantheon books.
Greer, C. (Ed.) (2008). Crime and media: a reader. New York: Routledge.
Grundy, B. (2007). So you want to be a journalist? Cambridge: Cambridge university press.
Hall, S., Critcher, C., Jefferson, T., Clarke, J. & Roberts, B. (1978). Policing the crisis. Mugging, the
state and law and order. London: MacMillan.
Harcup, T. (2007). The ethical journalist. London: Sage.
Jacobs, G. (1999). Preformulating the news. An analysis of the metapragmatics of press releases.
Amsterdam: John Benjamins.
74
Jewkes, Y. (2004). Media and crime. London: Sage.
Johnson-Cartee, K.S. (2005). News narratives and news framing. Constructing political reality.
Lanham: Rowman and Littlefield.
Kor, G. (2008). Medialisering van recht. Deventer: Kluwer.
Krippendorff, K. (2004). Content analysis: an introduction to its methodology (2nd
ed.). London: Sage.
Luyten, A. (1998). Pers, politie & justitie: een haat-liefde verhouding. De gerechtelijke
informatieverstrekking en de gerechtelijke informatiegaring. Brussel: VUB press.
Manning, P. (2001). News and news sources. A critical introduction. London: Sage.
Marsh, I. & Melville, G. (2009). Crime, justice and the media. New York: Routledge.
McQuail, D. (2005). McQuail‟s mass communication theory (5th ed.). London: Sage.
Orde van advocaten te Antwerpen (2009). Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16
oktober 2008. Gent: Larcier.
Prenger, M & Van Vree, F. (2004). Schuivende grenzen. De vrijheid van de journalist in een
veranderend medialandschap. Amsterdam: NVJ.
Preston, P. (2009). Making the news. Journalism and news cultures in Europe. London: Routledge.
Rennen, T. (2000). Journalistiek als kwestie van bronnen: ontwikkeling en toepassing van een
brongeoriënteerde benadering van journalistiek. Delft: Eburon.
Schlesinger, P. & Tumber, H. (1994). Reporting crime. The media politics of criminal justice. Oxford:
Clarendon press.
Shoemaker, P.J. & Reese, S.D. (1996). Mediating the message. Theories of influences on mass media
content (2nd
ed.). New York: Longman.
Shoemaker, P.J. & Vos, T.P. (2009). Gatekeeping theory. New York: Routledge.
Sigal, L.V. (1973). Reporters and officials: the organization and politics of newsmaking. Lexington:
Heath.
Stepniak, D. (2008). Audio-visual coverage of courts. A comparative analysis. Cambridge: Cambridge
university press.
Tuchman, G. (1978). Making news: a study in the construction of reality. New York: The free press.
Verstraeten, H. (2004). Communicatiewetenschap. Een inleiding tot het media-onderzoek. Gent:
Academia press.
Voorhoof, D. (1998). Burger, recht & samenleving. De relatie tussen media en justitie. Brussel:
Koning Boudewijnstichting.
75
Voorhoof, D. (2007). Handboek mediarecht. Brussel: Larcier.
Watson, J. (2003). Media communication. An introduction to theory and process (2nd
ed.).
Houndmills: Palgrave.
Wester, F. (Ed.) (2006). Inhoudsanalyse: theorie en praktijk. Deventer: Kluwer.
Wester, F., Renckstorf, K. & Scheepers, P. (Eds.) (2006). Onderzoekstypen in de
communicatiewetenschap (2nd
ed.). Dordrecht: Kluwer.
Williams, K. (2005). European media studies. London: Hodder Arnold.
Bijdragen uit readers
Bauer, M.W. (2000). Classical content analysis: a review. In M.W. Bauer & G. Gaskell (Eds.),
Qualitative researching with text, image and sound. A practical handbook (pp. 132-150). London:
Sage.
Boczkowski, P.J. (2009). Materiality and mimicry in the journalism field. In B. Zelizer (Ed.), The
changing faces of journalism. Tabloidization, technology and truthiness (pp. 56-67). London:
Routledge.
De Keyser, J. (2010). Bronnen en nieuwe technologie voor nieuwsgaring. In S. Paulussen & K.
Raeymaeckers (Eds.), Journalisten, profiel van een beroepsgroep (pp. 81-97). Tielt: LannooCampus.
D‟Hooghe, D. (1996). Pleidooi voor een verantwoorde gerechtelijke verslaggeving. In J. Clement &
M. Van De Putte (Eds.), De vierde macht: de gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht
en politiek (pp. 81-92). Groot-Bijgaarden: Globe.
Doornaert, M. (1996). Kies de waarheid, geen partij. In J. Clement & M. Van De Putte (Eds.), De
vierde macht: de gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek (pp. 43-59).
Groot-Bijgaarden: Globe.
Franklin, B. (2011) Sources, credibility and the continuing crisis of UK journalism. In B. Franklin &
M. Carlson (Eds.), Journalists, sources and credibility. New perspectives (pp. 90-106). London:
Routledge.
Ghanem, S.I. & McCombs, M.E. (2003). The convergence of agenda setting and framing. In S.D.
Reese, O.H. Gandy Jr., & A.E. Grant (Eds.), Framing public life. Perspectives on media and our
understanding of the social world (pp. 67-81). New Jersey: Lawrence Erlbaum.
Petley, J. (2011). Rules, recycling, filters and conspiracies: Nick Davies and the propaganda model. In
B. Franklin & M. Carlson (Eds.), Journalists, sources and credibility. New perspectives (pp. 75-89).
London: Routledge.
Takeshita, T. (1997). Exploring the media‟s roles in defining reality: from issue-agenda setting to
attribute-agenda setting. In M.E. McCombs, D.L. Shaw & D. Weaver (Eds.), Communication and
democracy. Exploring the intellectual frontiers in agenda-setting theory (pp. 15-27). Mahwah:
Lawrence Erlbaum.
76
Van Hout, T. (2011). Sourcing business news. A case study of public relations uptake. In B. Franklin
& M. Carlson (Eds.), Journalists, sources and credibility. New perspectives (pp. 107-126). London:
Routledge.
Voorhoof, D. (1996). De vrijheid van meningsuiting en de garingsvrijheid van de journalist. In J.
Clement en M. Van De Putte (Eds.), De vierde macht: de gespannen driehoeksverhouding tussen
media, gerecht en politiek (pp. 27-42). Groot-Bijgaarden: Globe.
Onderzoeksrapporten
Hijmans, E., Buijs,K. & Schafraad, P. (2009). Nieuwsbronnen en de kwaliteit van de journalistiek. Een
verkennende analyse van binnenlandse nieuwsonderwerpen in vier Nederlandse dagbladen. Rapport
in opdracht van KIM, forum voor reflectie op journalistiek. Nijmegen: Radboud Universiteit
Nijmegen.
Lewis, J., Williams, A., Franklin, B., Thomas, J. & Mosdell, N. (2006). The quality and independence
of British journalism. Tracking the changes over 20 years. Cardiff: Cardiff University.
Van Hout, T. (2010). Writing from sources. Ethnographic insights into business news production.
Proefschrift, Gent, Vakgroep Taal en communicatie.
Tijdschriftartikels
Atton, C. & Wickenden, E. (2005). Sourcing routines and representation in alternative journalism: a
case study approach. Journalism studies, 6(3), 347-359.
Berkowitz, D. & Beach, D.W. (1993). News sources and news content: the effect of routine news,
conflict and proximity. Journalism quarterly, 70(1), 4-12.
Flynn, K. (2006). Covert Disclosures. Unauthorized leaking, public officials and the public sphere.
Journalism studies, 7(2), 256-273.
Galtung, J. & Ruge, M. (1965). The structure of foreign news: the presentation of the Congo, Cuba
and Cyprus crisis in four foreign newspapers. Journal of international peace research, 1, 64-91.
Gies, L. (2005). The empire strikes back: press judges and communication advisers in Dutch courts.
Journal of law and society, 32(3), 450-472.
Harcup, T. & O‟Neill, D. (2001). What is news? Galtung and Ruge revisited. Journalism studies, 2(2),
261-280.
Lay, S. (2008). Information/transformation. The strategic predetermination of information events.
Journalism studies, 9(1), 57-74.
Lewis, J., Williams, A. & Franklin, B. (2008a). A compromised fourth estate? UK news journalism,
public relations and news sources. Journalism studies, 9(1), 1-20.
Lewis, J., Williams, A. & Franklin, B. (2008b). Four rumours and an explanation. A political
economic account of journalists‟ changing newsgathering and reporting practices. Journalism
practice, 2(1), 27-45.
77
Machill, M., Beiler, M. & Hellmann, I. (2007). The selection process in local court reporting. A case
study of four Dresden daily newspapers. Journalism practice, 1(1), 62-81.
Mason, P. (2007). Misinformation, myth and distortion. Journalism studies, 8(3), 481-496.
McCombs, M.E. (2005). A look at agenda-setting: past, present and future. Journalism studies, 6(4),
543-557.
McCombs, M.E. & Shaw, D.L. (1972). The agenda setting function of the mass media. Public opinion
quarterly, 36, 176-187.
Messner, M. & Watson Distaso, M. (2008). The source cycle. Journalism studies, 9(3), 447-463.
O‟Neill, D. & O‟Connor, C. (2008). The passive journalist. How sources dominate local news.
Journalism practice, 2(3), 487-500.
Pritchard, D. (1986). Homicide and bargained justice: the agenda-setting effect of crime news on
prosecutors. Public opinion quarterly, 50(1), 143-159.
Reich, Z. (2006). The process model of news initiative. Sources lead first, reporters thereafter.
Journalism studies, 7(4), 497-514.
Røssland, L.A. (2007). The professionalization of the intolerable. Popular crime journalism in
Norway. Journalism studies, 8(1), 137-152.
Rupar, V. (2006). How did you find that out? Transparency of the newsgathering process and the
meaning of news. A case study of New Zealand journalism. Journalism studies, 7(1), 127-143.
Stenvall, M. (2008). Unnamed sources as rhetorical constructs in news agency reports. Journalism
studies, 9(2), 229-243.
Vinson, C.D. & Ertter, J.S. (2002). Entertainment or education. How do media cover the courts?
Harvard international journal of press/politics, 7(4), 80-97.
White, D.M. (1950). The gatekeeper: a case study in the selection of news. Journalism quarterly, 27,
383-390.
Artikels uit vaktijdschriften
Deltour, P. (2007, september). Kwaliteit tv-nieuws is goed (op de criminaliteitsberichtgeving na). De
Journalist, (106), 4.
Van Leuven, S. & Bourgeois, V. (2010, 28 september). Kant-en-klaar-nieuws: journalistiek in een
pakketje. De Journalist, (139), 8-9.
Vlaeminck, M. (2007, 25 januari). Jose Masschelin: „Gerechtsjournalist moet verder graven.‟ De
Journalist, (99), 9.
Voorhoof, D. (2008). Europees Hof neemt klokkenluider in bescherming. De Juristenkrant, (167), 1-3.
78
Voorhoof, D. (2003). Mediaberichtgeving in strafzaken. Raad van Europa wil soberder
gerechtsjournalistiek. Mediaforum, (11-12), 358-362.
Krantenartikels
Cattebeke, H. (2010, 13 januari). Bloedhonden onder de journalisten. Knack, 16-17.
Debackere, J. (2010, 7 mei). De krantenlezer als assistent-journalist. Crowdsourcing: als de media de
nieuwsconsument een stuk van het (zware) werk laten doen. De Morgen, 34.
Masschelin, J. (2011, 11 april). De tien kwalen van het gerecht. Het Laatste Nieuws, 10-11.
Mels, T. (2010, 11 januari). Anciaux haalt keihard uit naar media. Hoofdredacteurs pikken
scheldtirade van ex-minister niet en verzetten zich tegen nieuwe regulering. De Morgen, 3.
S.G. (2011, 6 juni). Verdachte in verdwijningszaak Britta Cloetens blijft in cel. De Morgen.
Van Damme, J. (2010, 16 januari). Het grote mediadebat. De Standaard, 87.
Voorhoof, D. (2010, 11 januari). Van verdachte buur tot moordenaar. De Morgen, 24.
Internet
Raad voor de Journalistiek (2003, 10 juli). Embargorichtlijn. Geraadpleegd op 19 juli 2011 op het
World Wide Web: http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/2003_10_embargo.pdf
Raad voor de Journalistiek (2010, 15 april). Richtlijn over identificatie in een gerechtelijke context.
Geraadpleegd op 19 juli 2011 op het World Wide Web: http://www.rvdj.be
Raad voor de Journalistiek (2003, 13 november). Richtlijn over omgang van de pers met slachtoffers.
Geraadpleegd op 19 juli 2011 op het World Wide Web: http://www.rvdj.be
Voorhoof, D. (2010). De buurman, de seriemoordenaar, het vermoeden van onschuld en de media.
Geraadpleegd op 16 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.psw.ugent.be/dv
79
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Bijlagen
SILJA DECOCK
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN
afstudeerrichting JOURNALISTIEK
PROMOTOR: PROF. DR. DIRK VOORHOOF
COMMISSARIS: SARAH VAN LEUVEN
COMMISSARIS: CHRIS WIERSMA
ACADEMIEJAAR 2010 – 2011
HET PARKET ALS (ENIGE) BRON VAN
GERECHTSVERSLAGGEVING?
De journalistieke praktijken van nieuwsgaring en het bronnengebruik in het
kader van de gerechtsverslaggeving: een exploratief input-output onderzoek
van het gerechtelijk nieuws op basis van parketinformatie (Gent en Leuven)
in de Vlaamse dagbladpers.
80
Inhoudstafel
Bijlage 1: “Hierarchy of influences model” van Shoemaker & Reese (1996) ...................................... 81
Bijlage 2: “Clusters of influences on newsmaking” van Preston (2009) ............................................... 82
Bijlage 3: Schema Shoemaker & Reese (1996)..................................................................................... 83
Bijlage 4: Pers en gerecht: basisprincipes ............................................................................................. 84
Bijlage 5: Fase van het vooronderzoek ................................................................................................. 86
Bijlage 6: Mailverkeer voorafgaand aan de opname in de mailingsystemen ........................................ 89
Bijlage 7: Codeerformulier Artikel ....................................................................................................... 92
Bijlage 8: Codeboek: Bronnengebruik en transparantie in gerechtsjournalistiek ................................. 95
Bijlage 9: SPSS ................................................................................................................................... 105
1 Frequentietabellen “krant” en “omvang” ..................................................................................... 106
2 Kruistabel “krant” en herkomst” .................................................................................................. 107
3 Frequentietabel “aantal bronnen” ................................................................................................. 109
4 Anova “krant” en “aantal bronnen” .............................................................................................. 110
5 Kruistabellen “krant” met “aandeel PR” en “aandeel NA” .......................................................... 112
6 Kruskal-Wallis (krant naar aandeel VVM, aandeel PR en aandeel NA) ...................................... 113
7 Mann-Whitney “type krant” en “aandeel VVM”, “aandeel PR” en “aandeel NA” ..................... 115
8 Mann-Whitney “pagina” en “aandeel VVM”, “aandeel PR”, “aandeel NA” ............................... 117
9 Mann-Whitney “omvang” en “aandeel VVM”, “aandeel PR” en “aandeel NA” ......................... 119
10 Frequentietabel “Eigen werk” .................................................................................................... 120
11 Bijkomend contact ...................................................................................................................... 121
12 Kruistabel “type krant” en “bijkomend contact” ........................................................................ 122
13 Mann-Whitney “herkomst PR” en “aandeel VVM”, “aandeel PR” en “aandeel NA” ............... 124
14 Kruistabel “herkomst PR” en “eigen werk” ............................................................................... 125
15 Kruistabel “Herkomst PR” en “bijkomend contact” .................................................................. 127
Bijlage 10: Tabellen aselecte steekproef (211) ................................................................................... 129
Bijlage 11: Kwalitatieve casestudies ................................................................................................... 131
81
Bijlage 1: “Hierarchy of influences model” van Shoemaker & Reese (1996)
82
Bijlage 2: “Clusters of influences on newsmaking” van Preston (2009)
83
84
Bijlage 4: Pers en gerecht: basisprincipes
Pers: basisprincipes
Wettelijk kader
Journalisten beschouwen het als hun plicht om informatie in de openbaarheid te brengen en voelen
zich hierin geruggensteund door de erkenning van de persvrijheid. De vrijheid van meningsuiting en
de persvrijheid liggen vervat in de Belgische grondwet, met name in artikel 19 G.W. en 25 G.W.
(Voorhoof, 2007, p. 25). Ook artikel 10 EVRM (Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de
fundamentele vrijheden) garandeert de vrijheid van expressie en informatie. In de tweede paragraaf
van artikel 10 EVRM wordt benadrukt dat er plichten en verantwoordelijkheden samenhangen met de
vrijheid van meningsuiting. (Voorhoof, 2007, pp. 34-35) Die vrijheid kan beperkt of gesanctioneerd
worden hetzij ter bescherming van het algemeen belang, hetzij ter bescherming van de individuele
rechten. De vrijheid van meningsuiting mag evenwel enkel beperkt worden wanneer dit “strikt
noodzakelijk is in een democratische samenleving” (Voorhoof, 2007, p. 35).
We merken op dat de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid fundamentele vrijheidsrechten zijn
waarover iedere burger beschikt. De persvrijheid en de vrije meningsuiting mogen in geen geval
worden opgevat als een privilege van de journalistieke beroepsgroep (Voorhoof, 1996, p. 33). De
vrijheid van meningsuiting impliceert het recht op informatiegaring101
. Wanneer het recht op
nieuwsgaring niet vervat zou zitten in de persvrijheid, is het voor de journalist onmogelijk om zijn
taak naar behoren uit te voeren (Voorhoof, 1996, pp. 28-29). Het spreekt voor zich dat journalisten
eerst informatie moeten garen alvorens zij hierover kunnen berichten. Deltour (1996, p. 35) bevestigt
dat het recht op informatiegaring een cruciale rol speelt voor journalisten.
Deontologisch kader
Naast het wettelijk kader moet de journalist bij het uitoefenen van zijn taak ook rekening houden met
de deontologische richtlijnen. De rechten en plichten van een journalist worden beschreven in de
Verklaring van 24 november 1971 der rechten en plichten van de journalist, alsook in de Code
van 1 januari 1982 van journalistieke beginselen. Het recht op toegang tot informatie en vrije
nieuwsgaring wordt hierin uitdrukkelijk vermeld (Brewaeys, Voets & Voorhoof, 2007, pp. 265-268).
Beide documenten zijn ondertekend door AVBB, de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in
België (Deltour & Gallez, 2004, p. 11). De beroepsjournalisten die behoren tot de AVBB verbinden
zich er toe de journalistieke deontologie te respecteren.
Gerecht: basisprincipes
101Als juridische bescherming voor de vrijheid van nieuwsgaring zijn verder twee bepalingen uit het internationaal
verdragrecht van belang, met name artikel 19 IVBPR en artikel 10 EVRM (Voorhoof, 1996, p. 30). Beide bepalingen werken
direct door in het Belgisch recht.
85
Justitie hanteert discretie als uitgangspunt; dit betekent dat men in alle sereniteit tracht tot
waarheidsvinding te komen. Men heeft het dan ook bijzonder moeilijk met journalisten die een eigen
onderzoek voeren en zo de werking van justitie belemmeren. Vanuit justitie hamert men erop dat
gerechtsverslaggevers rekening moeten houden met het vermoeden van onschuld, het recht op privacy
van de procespartijen, het recht op afbeelding, het recht op eer en goede naam en het recht op een
eerlijk proces. De gerechtsjournalist dient deze principes in acht te nemen waardoor zijn persvrijheid
in werkelijkheid aanzienlijk wordt beperkt. Beperkingen vloeien ook voort uit de strafbepalingen
inzake laster, eerroof, belediging en kwaadwillige ruchtbaarmaking (art. 443 Sw.) aldus Voorhoof
(2007, p. 186). Verder moet de journalist de nodige zorgvuldigheid en waarheidsgetrouwheid aan de
dag leggen, indien hij wil ontsnappen aan de civielrechtelijke aansprakelijkheid zoals gestipuleerd in
artikel 1382 B.W. (Voorhoof, 2007, p. 186; Luyten, 1998, p. 114). Bij de uitoefening van de
persvrijheid moet er rekening gehouden worden met het feit dat de private levenssfeer bescherming
geniet (Voorhoof, 2007, p. 145). Artikel 22 G.W. en artikel 8 EVRM garanderen het recht op
privacy. Het recht op afbeelding wordt juridisch beschermd aangezien de afbeelding in de
rechtspraak als een verlengstuk van de persoonlijkheid wordt beschouwd. Verder dient de journalist
het vermoeden van onschuld te respecteren. Publicaties die de verdachte in diskrediet brengen en
leiden tot een publieke veroordeling, het zogeheten “trial by media”, maken deel uit van een
civielrechtelijke fout in de zin van artikel 1382 B.W. Ook het recht op eer en goede naam kan in
diezelfde zin begrepen worden. Personen die betrokken raken bij een gerechtelijke actie hoeven niet te
dulden dat hun naam door het slijk wordt gehaald. Gerechtsverslaggevers dienen zeer omzichtig te
werk te gaan; zowel de slachtoffers als de verdachten moeten met respect behandeld worden.
Secundaire victimisatie moet te allen tijde vermeden worden; er mag dus geen informatie worden
prijsgegeven die de slachtoffers bijkomende schade toebrengt. De persoon die het etiket “dader” krijgt
opgekleefd in de pers draagt dit zijn leven lang mee, zelfs indien zijn onschuld later wordt bewezen.
De verdachtmakingen die ongegrond waren, zullen hoe dan ook hun sporen nalaten en de toekomst
van de geviseerde personen hypothekeren (Luyten, 1998, p. 39). Verdachten die achteraf schuldig
blijken, krijgen er door de negatieve publiciteit een tweede straf bij. Volgens D‟Hooghe (1996, p. 88)
weegt een publieke veroordeling zelfs zwaarder door dan een gerechtelijke veroordeling. Justitie kan
geen begrip opbrengen voor media die vroegtijdig overgaan tot een publieke veroordeling aangezien
dit het recht op een eerlijk proces bedreigt (Pritchard, 1986).
86
Bijlage 5: Fase van het vooronderzoek
De onderzoeksfase die zich situeert voor de rechtszitting wordt het vooronderzoek genoemd. Het
vooronderzoek kan twee vormen aannemen. We onderscheiden het opsporingsonderzoek dat onder
leiding van de procureur des Konings wordt gevoerd en het gerechtelijk onderzoek dat wordt geleid
door de onderzoeksrechter. Onderzoeksdaden in het kader van het vooronderzoek zijn er steeds op
gericht misdrijven en hun daders op te sporen, bewijzen te verzamelen en strafrechtelijke vervolging
mogelijk te maken. In het wetboek van Strafvordering102
staat het principe van het geheim van het
vooronderzoek en het beroepsgeheim van gerechtelijke en politieambtenaren ingeschreven. De
geheimhouding waarborgt zowel het belang van het onderzoek en de waarheidsvinding als de
belangen van de verdediging en het recht op privacy. Toch kan in functie van het algemeen belang en
het recht op informatie het geheim van het vooronderzoek doorbroken worden (Voorhoof, 2007, p.
188).
Wettelijk kader
Hoe de gerechtelijke informatieverstrekking tijdens het vooronderzoek dient te verlopen, wordt
hoofdzakelijk geregeld door de wet Franchimont103
van 1998 en de ministeriële omzendbrief104
van
1999. De omzendbrief geeft een praktische invulling aan het wettelijk kader en beoogt een uniforme
informatieverstrekking te bewerkstelligen. De wet Franchimont heeft aan de ministeriële
omzendbrieven105
van 27 juli 1953, 9 april 1965 en 15 juni 1984 een wettelijke basis gegeven
(Voorhoof, 2007, p. 188). Deze ministeriële omzendbrieven hebben een ruimere draagwijdte dan de
gezamenlijke omzendbrief van 1999, die slechts betrekking heeft op de fase van het vooronderzoek.
Zij blijven dus van toepassing voor hetgeen in de huidige omzendbrief niet is geregeld (Deltour &
Gallez, 2004, p. 18).
In de wet Franchimont en de omzendbrief wordt gesteld dat de informatieverstrekking tijdens het
vooronderzoek de bevoegdheid is van de procureur des Konings106
. Hij moet steeds het geheim
karakter van het onderzoek als basisregel in acht nemen en mag slechts informatie verstrekken aan de
pers indien het openbaar belang het vereist. Binnen zijn parket kan de procureur des Konings één of
meer (eerste) substituten aanstellen als perswoordvoerder. Deze aanwijzing kan specifiek of
permanent zijn. In bepaalde omstandigheden kan de communicatiebevoegdheid overgedragen worden
102Art. 28 quinquies § 1 en art. 57 § 1 Sv. 103De wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het
gerechtelijk onderzoek, B.S. 2 april 1998. 104De gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal de dato 30 april 1999
betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijke overheden en de politiediensten gedurende de fase
van het vooronderzoek, B.S. 2 maart 2000. 105Voor een summiere bespreking van deze omzendbrieven, verwijzen wij graag naar Luyten (1998, pp. 70-74). 106Hij moet daarbij waken over de “inachtneming van het vermoeden van onschuld, van de rechten van de verdediging van de
verdachte of inverdenkinggestelde, het slachtoffer en derden, het recht op eerbied voor het privéleven en de waardigheid van
personen en voor zover als mogelijk de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet wordt vrijgegeven”.
87
aan de politie107
. De mogelijkheid tot delegatie, is volgens Voorhoof (2007, p. 190) een cruciaal aspect
van de omzendbrief. De procureur des Konings blijft zelf altijd belast met de organisatie van de
informatiedoorstroming tussen de perswoordvoerder van het parket, de andere parketmagistraten en de
perswoordvoerder van de politie. Hij waakt met andere woorden over de interne communicatie en de
uitvoering van de omzendbrief.
Indien er een gerechtelijk onderzoek is ingesteld, worden de persmededelingen niet verstrekt door de
onderzoeksrechter, maar door de procureur des Konings. De toestemming van de onderzoeksrechter
blijft wel nodig. De bevoegdheid om de pers in te lichten over lopende gerechtelijke onderzoeken
werd aan het parket toevertrouwd opdat er geen direct contact zou zijn tussen de onderzoeksrechter en
de pers. Op die manier wordt de sereniteit en de onpartijdigheid van het gerechtelijk onderzoek
gegarandeerd (Deltour & Gallez, 2004, p. 17).
Aard, inhoud en vorm van de informatieverstrekking
In de huidige omzendbrief worden er voor het eerst bepalingen in verband met de aard, de inhoud en
de vorm van de gerechtelijke informatieverstrekking opgenomen. De informatieverstrekking moet
steeds afgestemd zijn op het algemeen belang, het belang van het onderzoek en het recht op informatie
(art. 7.1.)108
. De procureur des Konings beslist of er actief dan wel passief informatie wordt verstrekt
en welke communicatietechniek er gebruikt zal worden. Actieve informatieverstrekking houdt in dat
de perswoordvoerder van het parket of de politie zelf het initiatief neemt om informatie te verstrekken
aan de pers. In het andere geval wordt er slechts informatie vrijgegeven op vraag van de pers. Vanuit
justitie geeft men de voorkeur aan actieve informatieverstrekking wanneer een bepaald misdrijf voor
beroering zorgt in de publieke opinie, gerechtelijke acties gecontesteerd zijn, foutieve gegevens over
het vooronderzoek verspreid zijn of wanneer er sprake is van niet-vervolging in een zaak waarover
uitvoerig werd bericht. Ook het toelichten van een beleidsmaatregel en het – al dan niet op regelmatige
basis – organiseren van persbriefings ressorteren onder de noemer actieve informatieverstrekking.
De omzendbrief maakt melding van verschillende communicatietechnieken (art. 7.3.). Bij
informatieverstrekking “on the record” mag de perswoordvoerder officieel worden geciteerd.
Informatieverstrekking “off the record” houdt in dat de informatie gebruikt mag worden, maar dat de
woordvoerder niet geciteerd mag worden. Het betreft hier inlichtingen die het journalisten mogelijk
maken om “on the record” verstrekte informatie correct weer te geven. Background-informatie
betreft inlichtingen die geenszins door de journalist mogen worden gepubliceerd en slechts dienen om
zijn referentiekader en begrip te vergroten. Een embargo is een afspraak om een tijdelijke stilte in acht
107Politiediensten moeten art. 35 van de wet op het politieambt naleven. Volgens deze bepaling mogen politiediensten
aangehouden personen niet blootstellen aan de nieuwsgierigheid van de pers en het publiek. In een ministeriële omzendbrief
van 1995 wordt gestipuleerd dat dit artikel geen enkele beperking oplegt aan de media, maar wel aan de politie. Bovendien
mag de politie een gearresteerde niet beletten om zelf contact te leggen met de media of zich te laten fotograferen. 108In de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal de dato 30 april 1999
betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijke overheden en de politiediensten gedurende de fase
van het vooronderzoek, B.S. 2 maart 2000.
88
te nemen, een uitstel van berichtgeving. De procureur des Konings of de perswoordvoerder kan
uitzonderlijk en mits motivering de voorwaarden van een embargo bedingen, zijnde de afspraak om
tijdelijk geen gebruik te maken van bepaalde informatie (Voorhoof, 2007, p. 191). Een embargo kan
ofwel individueel worden geformuleerd ten aanzien van een journalist die over exclusieve informatie
beschikt ofwel collectief ten aanzien van de volledige beroepsgroep. Volgens de embargorichtlijn van
de Raad voor de Journalistiek moet een embargo enkel worden gerespecteerd indien het behoorlijk is
aangevraagd, in tijd beperkt is, inhoudelijk precies is omschreven, uitdrukkelijk is gemotiveerd en
voor alle media geldt. Een informatiestop of black-out is het tijdelijk niet meedelen van enige
informatie aan de pers en kan in hoogst uitzonderlijke omstandigheden worden afgekondigd.
Bestemmelingen van de informatieverstrekking
Opmerkelijk is dat gerechtelijke informatie in principe uitsluitend wordt meegedeeld aan erkende
beroepsjournalisten109
, aan stagiair-journalisten die lid zijn van de Algemene vereniging van
Beroepsjournalisten in België (AVBB) en aan buitenlandse journalisten die een officiële perskaart
bezitten. De perswoordvoerder kan zich ook rechtstreeks richten tot het persagentschap. Niet-
professionele journalisten kunnen slechts aanspraak maken op informatie over het verkeer, diefstal, de
ontdekking van illegalen of zaken die niet vallen onder de bevoegdheid van de gespecialiseerde
gerechtelijke politie. Indien journalisten afspraken betreffende de gehanteerde
communicatietechnieken niet respecteren, kan de perswoordvoerder van de politie of het parket dit
melden bij de AVBB met het oog op behandeling door haar deontologische instanties (art. 7.4.) Als
tegenprestatie voor het uitsluitend verstrekken van informatie aan beroepsjournalisten verwacht men
dat de beroepsvereniging erop toeziet dat de gerechtsjournalisten de gemaakte afspraken en de
omzendbrief naleven.
109 Aan de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en bescherming van de titel van beroepsjournalist zijn verder
geen privileges verbonden voor wat betreft de journalistieke nieuwsgaring, wel beschikt de beroepsjournalist over een aantal
identificatiedocumenten die de uitoefening van de nieuwsgaring vergemakkelijken.
89
Bijlage 6: Mailverkeer voorafgaand aan de opname in de mailingsystemen
Parket Leuven
90
Parket Gent
91
92
Bijlage 7: Codeerformulier Artikel
Codeerformulier Artikel
Itemnummer: …………………………………………
Krant
□ De Morgen (1)
□ De Standaard (2)
□ Het Laatste Nieuws (3)
□ Het Nieuwsblad (4)
Publicatiedatum: …………………………………………………………………………………………………………………………………
Pagina
□ Voorpagina (1)
□ Binnenland (2)
□ Regionaal (3): ………………………………………..
………………………………………………………………
Bestaan van persbericht (voor zover wij kunnen nagaan)
□ Neen (0) □ Ja, Belga (1)
Hoeveel? ……………………
Data? …………………………
…………………………………..
Interval? …………………….
Itemnummer(s)? ………..
……………………………………
……………………………………
□ Ja, PR (2)
Hoeveel? ……………………
Data? …………………………
…………………………………..
Interval? …………………….
Itemnummer(s)? ………..
……………………………………
Herkomst?.....................
Vermelding van Parket (persbericht)
□ neen (0) □ ja, expliciet (1) □ ja, impliciet (2)
Kop van het artikel
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Overname kop PR
□ neen (0) □ ja (1)
Overname kop NA
□ neen (0) □ ja (1)
Omvang artikel (inclusief beeldmateriaal)
□ ≥ 1 pagina (1)
□ ≥ ½ - < 1 pagina (2)
□ ≥ ¼ - < ½ pagina (3)
□ ≥ 1/8 – < ¼ pagina (4)
□ < 1/8 pagina (5)
□ Kort bericht (6)
93
Type artikel
□ Nieuwsbericht (1)
□ Achtergrondstuk (2)
□ Interview (3)
□ Reportage (4)
□ Analyse (5)
□ Andere (6): ……………………………………………
Thema
□ Brand(stichting) (1)
□ Inbraak (2)
□ Diefstal (3)
□ Drugs (4)
□ Bendevorming (5)
□ Geweldpleging (6)
□ Moord/doodslag (7)
□ Verkeer (8)
□ Zedenfeiten (9)
□ Cybercriminaliteit (10)
□ Financiële criminaliteit (11)
□ Milieu (12)
□ Andere (13): …………………………………………
□ Mensenhandel (14)
Auteur /herkomst
□ Geen identiteit weergegeven (0)
□ Journalist bij naam genoemd (1)
□ Initialen van journalist (2)
□ Functie van journalist (3)
□ Combinatie van naam en functie (4)
□ Nieuwsagentschap (5)
□ Combinatie van journalist en
nieuwsagentschap (6)
□ Andere media (7)
Bronnen (aantal: ………………………………………………….)
□ Nieuwsagentschap (1) …………………………..
□ Andere (traditionele) media (2) ……………
………………………………………………………………
□ Parket (PR) (3): …………….……….………………
………………………………………………………………
………………………………………………………………
Hoe? ……………………………………………………..
□ Politie (4) ……..……………………………………….
………………………………………………………………
□ Ordediensten (5) …………………………………..
□ Advocaten (6) ………………………………………..
□ Burgers (7) …………………………………………….
……………………………………………………………….
□ Politiek (8) ……………………………………………..
……………………………………………………………….
□ Experts (9): ……………………………….............
……………………………………………………………….
□ Andere (10) …………………………………………..
……………………………………………………………….
□ Niet van toepassing (88)
Aandeel voorverpakt materiaal (VVM)
□ Geheel eigen verslaggeving (1)
□ ≤ 25% voorverpakt materiaal (2)
□ > 25% en ≤ 50% VVM (3)
□ > 50% en ≤ 75% VVM (4)
□ > 75% voorverpakt materiaal (5)
□ Volledige overname (6)
Aandeel PR (indien persbericht parket geïdentificeerd)
□ Geheel eigen verslaggeving (1)
□ ≤ 25% persbericht (2)
□ > 25% en ≤ 50 % persbericht (3)
□ > 50% en ≤ 75% persbericht (4)
□ > 75% persbericht (5)
□ Volledige overname persbericht (6)
□ Niet van toepassing (88)
94
Aandeel nieuwsagentschap (indien Belga bericht geïdentificeerd)
□ Geheel eigen verslaggeving (1)
□ ≤ 25% NA bericht (2)
□ > 25% en ≤ 50 % NA bericht (3)
□ > 50 % en ≤ 75% NA bericht (4)
□ > 75% NA bericht (5)
□ Volledige overname NA bericht (6)
□ Niet van toepassing (88)
Typering eigen werk
□ zelf harde nieuwsfeiten vergaard (1)
□ context toegevoegd (2)
□ Reacties en meningen toegevoegd (3)
□ Duiding en analyse toegevoegd (4)
□ Kritische evaluatie toegevoegd (5)
□ Reportages, interviews (6)
□ Niet van toepassing (88)
Bijkomend contact
□ Brandweer (1)
□ Politie (2)
□ Burgemeester (3)
□ Experts (4)
□ Parket (5)
□ Andere personen binnen justitie (6): ..….
………………………………………………………………
□ Advocaten (7)
□ Slachtoffers (8)
□ Familie (9)
□ Ooggetuigen (10)
□ Buurtbewoners (11)
□ Andere (12): ………………………………………….
………………………………………………………………
………………………………………………………………
□ Niet van toepassing (88)
95
Bijlage 8: Codeboek: Bronnengebruik en transparantie in gerechtsjournalistiek
We voeren een kwantitatieve inhoudsanalyse uit op berichten over de onderzoeksdaden van het parket.
Onze steekproef (N=109) verkregen we op een selecte manier. Dit betekent dat we de te analyseren
artikels hebben geselecteerd op basis van een bepaald kenmerk, namelijk of ze gekoppeld kunnen
worden aan een persbericht van het parket. De artikels die betrekking hebben op de onderzoeksfase,
tussen 1 februari en 21 mei verschenen zijn en gekoppeld kunnen worden aan één van de 44
persberichten, werden geselecteerd. Omdat onze steekproef eerder beperkt is, voeren we op alle 109
artikels eveneens een handmatige vergelijkende analyse uit. We vergelijken de 109 artikels zowel met
het oorspronkelijk PR materiaal en de NA berichten als met elkaar. Op die manier komen we te weten
hoe groot het aandeel voorbewerkt nieuws werkelijk is.
Het is niet meer dan eerlijk om nogmaals te benadrukken dat ons codeboek en het bijhorende
registratieformulier geïnspireerd zijn op het meetinstrument van Hijmans e.a. (2009) – althans voor
zover we dat konden reconstrueren – en Rennen (2000). We waren het echter niet altijd eens met
bovenstaande auteurs en hebben de nodige aanpassingen aan het meetinstrument doorgevoerd. Het
onderstaande codeboek doet dienst als leidraad bij het invullen van het codeerformulier. We geven een
omschrijving van de verschillende variabelen en leggen uit waarvoor de verschillende categorieën
staan en wanneer het aangewezen is een bepaalde categorie aan te kruisen. Wanneer er onduidelijkheid
of verwarring kan heersen over het nut van een bepaalde variabele, zorgen we voor toelichting. Indien
nodig verklaren we wat we proberen te achterhalen aan de hand van de bewuste variabele.
Codeerformulier Artikel
Wij wensen allereerst te vermelden dat alle persberichten afkomstig van nieuwsagentschappen (m.a.w.
Belgaberichten) aan de hand van dit registratieformulier gecodeerd en geanalyseerd zullen worden.
Deze keuze is verantwoord omdat Belga een journalistiek medium is. Belga journalisten nemen
allerlei journalistieke taken op zich en creëren een journalistiek product. Door de Belgaberichten op
dezelfde manier als nieuwsberichten te coderen en te analyseren, kunnen we achterhalen op welk
niveau (Belga of krantenredactie) de toegevoegde waarde is ontstaan. We verkeren echter ook in de
mogelijkheid om na te gaan op welk niveau het knip- en plakwerk het grootst is. Neemt Belga de
persberichten letterlijk over en nemen journalisten Belgaberichten letterlijk over? Of nemen
journalisten en Belga medewerkers allebei persberichten over? Of maakt Belga zijn eigen bericht,
weliswaar op basis van het persbericht? Wordt dit Belgabericht dan letterlijk overgenomen? Er zijn
m.a.w. verschillende scenario‟s mogelijk en het is onze taak om uit te zoeken hoe en hoeveel PR
materiaal er in de nieuwsoutput terecht komt.
Itemnummer (1)
Elk artikel krijgt een nummer zodat we het sneller kunnen opsporen en het overzicht bewaard blijft.
We geven de artikels een itemnummer mee op basis van het persbericht. Voorbeeld: item 061-015,
artikel 061 is gebonden aan persbericht 015. Persbericht 15 handelt m.a.w. over hetzelfde onderwerp
(gebeurtenis of actie) als artikel 61.
Krant (2)
We duiden steeds aan in welke krant het artikel is verschenen. De keuze bestaat uit De Morgen (DM),
De Standaard (DS), Het Laatste Nieuws (HLN) en Het Nieuwsblad (NB). Er is slechts één antwoord
mogelijk. Deze variabele speelt een belangrijke rol in het onderzoek naar de verschillen tussen de vier
96
kranten voor wat betreft “brongebruik en transparantie” en “aandeel voorverpakt materiaal” en is
eveneens van belang als we willen nagaan of er een verschil is tussen kwaliteitskranten en populaire
dagbladen inzake “brongebruik en transparantie” (=bronvermelding) en “aandeel voorverpakt
materiaal” (= sporen VVM).
Publicatiedatum (3)
We noteren de datum waarop het artikel in de krant verschenen is. Het verzamelen van zulke feitelijke
gegevens is nodig om het artikel te identificeren en om te bepalen binnen welke tijdspanne er gezocht
moet worden naar het voorverpakt materiaal (voornamelijk NA, PR hebben we namelijk reeds in ons
bezit). De publicatiedatum van het artikel verschaft ons inzicht in het tijdstip waarop het Belgabericht
werd uitgestuurd.
Pagina (4)
We maken het onderscheid tussen artikels die op de voorpagina zijn verschenen, artikels die in de
binnenlandpagina‟s worden gepubliceerd en artikels die onder de noemer “regio” vallen en aldus in de
regionale katernen terug te vinden zijn. We stellen ons de vraag welke persberichten het meeste kans
maken om door te stoten tot de nationale pagina‟s. De indeling in regionaal en binnenlands nieuws is
dus nodig om na te gaan of en wanneer (regionaal) nieuws de nationale pagina‟s haalt. Verder stellen
we ons de vraag of de thema‟s die aan bod komen in de regionale katernen dezelfde zijn als in de
nationale pagina‟s. Ook de mogelijkheid “voorpagina” nemen we op in de variabele “pagina”. Artikels
die de voorpagina halen, worden namelijk als belangrijk gezien. Deze variabele vormt m.a.w. een
indicatie voor het belang dat aan het nieuws wordt gehecht.
Bestaan van persbericht (5)
Hier gaan we reeds op zoek naar sporen van voorverpakt materiaal. We hanteren een strikt
onderscheid tussen PR en NA. Beide zijn zonder enige twijfel te classificeren als voorverpakt
materiaal, maar het onderscheid is noodzakelijk. We houden Hijmans e.a. (2009) hun hypothese dat
PR voornamelijk een agendasetting functie heeft en meestal via NA in de nieuwsberichten terechtkomt
in ons achterhoofd. De variabele “bestaan van een persbericht” impliceert “voor zover we kunnen
nagaan”. Aangezien wij als student niet op de redactie verblijven en bijgevolg geen zicht hebben op de
berichten die de gerechtsjournalisten ontvangen, kunnen we niet met absolute zekerheid zeggen dat er
geen voorverpakt materiaal ten grondslag ligt aan het artikel. We kunnen alleen maar concluderen dat
wij van onze (ingeschakelde) informatiebronnen niets ontvangen hebben. Er zijn drie
antwoordmogelijkheden (neen, Belga, PR) en er kunnen meerdere hokjes aangekruist worden. Een
artikel kan zowel beschikken over een NA bericht als over een persbericht van het parket. Wanneer we
een NA bericht analyseren is er slechts één antwoord mogelijk, namelijk neen of PR. De tweede
keuzemogelijkheid (Belga) is dan niet van toepassing. Wanneer we positief hebben geantwoord op
“aanwezigheid Persbericht”, moeten we meer informatie prijs geven. We geven aan hoeveel
persberichten er over het onderwerp zijn uitgestuurd. Het is best mogelijk dat Belga een correctie
uitstuurt of een gebeurtenis op de voet volgt en meerdere berichten per dag verzendt over dit
nieuwsfeit. Het parket van Leuven kan net zo goed een bepaald feit opvolgen en dus meerdere
persberichten uitsturen. Daarnaast kan eenzelfde persbericht zowel op de website als in de mailbox
van de redacties verschijnen. (Dit is het verschil tussen actieve en passieve informatievoorziening door
het parket en actieve of passieve informatiegaring door de journalist.) Sommige artikels integreren
twee persberichten. Met “data” bedoelen we de datum waarop het persbericht bekend gemaakt wordt
(ofwel verstuurd naar de journalist ofwel gepubliceerd op de website). Bij “interval” geven we aan
97
hoeveel dagen er verstreken zijn tussen het “publiceren” van het persbericht en het verschijnen van het
artikel. We geven de itemnummers nogmaals mee, om een vlotte “opsporing” mogelijk te maken. Tot
slot geven we bij het PR materiaal aan van welk parket de persberichten afkomstig zijn. Het is onnodig
om te vermelden waar het NA materiaal vandaan komt, aangezien Belga het enige persbureau is dat
dergelijke persberichten kan uitsturen. De variabele herkomst PR (6) peilt naar de maker van het
persbericht. Er zijn drie verschillende antwoordcategorieën, waarvan slechts één aangekruist kan
worden. Met “parket Gent” en “parket Leuven” bedoelen we de mailingsystemen van de
respectievelijke parketten. Persberichten die we van de website van het Leuvense parket hebben
geplukt, markeren we als “website parket Leuven”.
Vermelding PR materiaal (7)
Een antwoord op de vraag “wordt het persbericht vermeld in het artikel”, is hier op zijn plaats. Er zijn
drie keuzemogelijkheden, maar slechts één antwoord mogelijk. Het persbericht en de organisatie
(Parket) worden absoluut niet vermeld (er is nergens ook maar de kleinste hint of verwijzing terug te
vinden). Met de antwoordcategorie “Ja, expliciet” bedoelen we dat er expliciet vermeld wordt hoe men
de informatie (in het artikel) verkregen heeft, via een persbericht of een persconferentie. De categorie
“Ja, impliciet” kruisen we aan wanneer er wordt gesuggereerd (impliciet vermeld) van waar de
informatie komt, maar er niet bij wordt verteld hoe men aan die kennis komt. Voorbeeld: Het parket
zegt, het gerecht meldt, volgens parketinformatie etc. Het is de lezer m.a.w. niet duidelijk hoe de
journalist aan zijn informatie komt.
Kop van het artikel (8)
Hier noteren we de kop van het artikel, alsook de onder- of bovenkop. Hetgeen in het grootste
lettertype gedrukt staat, beschouwen we als kop. De onder- of bovenkop komt tussen haakjes te staan.
Overname kop PR (9)
Wordt de kop van het artikel letterlijk overgenomen van het persbericht? Op deze vraag zijn slechts
twee antwoorden mogelijk, namelijk ja of neen. We kruisen enkel “ja” aan als de kop woordelijk
wordt overgenomen; er mag m.a.w. geen enkel woord verschillen, ook de woordvolgorde moet intact
gebleven zijn. Wanneer slechts één woord gewijzigd wordt (weggelaten of toegevoegd), een woord
vervangen werd door zijn synoniem of de zin simpelweg “door elkaar geschud” werd, is het duidelijk
dat de journalist niet erg creatief te werk is gegaan en dat zijn eigen inbreng relatief beperkt is
gebleven. Aangezien deze praktijken niet blijken uit een puur kwantitatieve inhoudsanalyse is het
nodig om naderhand kwalitatieve casestudies uit te voeren. Een kwalitatieve benadering zal ons
ongetwijfeld een genuanceerder beeld opleveren.
Overname kop NA (10)
Neemt het nieuwsbericht de kop van het Belgabericht woordelijk over? Op deze vraag zijn slechts
twee antwoorden mogelijk, namelijk ja of neen. We kruisen enkel “ja” aan als de kop integraal wordt
overgenomen; er mag m.a.w. geen enkel woord verschillen, ook de woordvolgorde moet intact
gebleven zijn. Wanneer slechts één woord gewijzigd wordt (weggelaten of toegevoegd), een woord
vervangen werd door zijn synoniem of de zin simpelweg “door elkaar geschud” werd, is het duidelijk
dat de journalist niet erg creatief te werk is gegaan en dat zijn eigen inbreng relatief beperkt is
gebleven. Aangezien deze praktijken niet blijken uit een puur kwantitatieve inhoudsanalyse is het
98
nodig om naderhand kwalitatieve casestudies uit te voeren. Een kwalitatieve benadering zal ons
ongetwijfeld een genuanceerder beeld opleveren.
Omvang artikel (11)
Bij het bepalen van de omvang van het artikel houden we rekening met de kop, bovenkop, foto‟s en
grafieken. Als bij het artikel een kaderstuk hoort dat van de hand van een andere journalist lijkt te zijn,
beschouwen we het kaderstuk als een apart artikel. Het onderscheid maken tussen twee artikels die
schijnbaar samen horen en hetzelfde onderwerp behandelen, is noodzakelijk om correct te kunnen
antwoorden op variabele 12, m.n. “herkomst”.
De variabele “omvang” is niet eenvoudig te operationaliseren. De operationalisatie van Hijmans e.a.
(2009) in “kort bericht”, “lang bericht met foto”, “lang bericht zonder foto” en “fotoartikel” laat te
wensen over en maakt in wezen slechts het onderscheid tussen twee categorieën, namelijk korte en
lange berichten. Wij wensen het aantal categorieën gevoelig uit te breiden omdat het scala aan
mogelijke formaten onzes inziens niet over dezelfde kam geschoren mag worden. Zo is de stap van
“kort bericht” (= max. 150 woorden) naar “lange berichten” (> 150 woorden) erg groot. Een bericht
dat net het maximum (van 150 woorden) overschrijdt, verschilt nog steeds fundamenteel van een
paginagroot artikel. Het is dus niet meer dan logisch dat we de keuzemogelijkheden uitbreiden en een
duidelijker onderscheid maken tussen de verschillende categorieën. Dit neemt echter niet weg dat wij
de categorieën later kunnen samenvoegen. Wensen we toch een dergelijke rudimentaire opdeling (kort
>< lang) om bijvoorbeeld na te gaan of er verschillen zijn tussen korte en lange berichten wat betreft
voorverpakt materiaal, dan schalen we de variabele “omvang” in SPSS om aan de hand van “recode
into different”.
Er bestaan daarenboven verschillende methodes om de omvang van het artikel te bepalen, elke
methode heeft echter zowel voor- als nadelen. Een afweging was dus noodzakelijk. De methode die
wordt aangereikt door Hijmans e.a. (2009) is het tellen van het aantal woorden. Een eerste
overduidelijk obstakel dient zich aan. Het tellen van de woorden is een arbeidsintensief proces. Gelet
op de beperkte mankracht waarmee we dit onderzoek trachten te voltooien en gelet op het grote aantal
te analyseren artikels (109 + 211 = 320), lijkt deze methode ons niet aangewezen. Een tweede
mogelijkheid om de omvang te bepalen, is het meten van de oppervlakte die het artikel in beslag
neemt. Die oppervlakte wordt dan uitgedrukt in vierkante centimeter (cm²). Het onmiskenbare
voordeel hiervan is dat het ons rationale data zou opleveren, waarmee je in SPSS aan de slag kan. Ook
de nadelen spreken voor zich. Ten eerste kruipt in het opmeten van de oppervlakte bijzonder veel tijd.
Het grootste probleem is echter dat niet alle kranten op eenzelfde formaat worden gedrukt.
Bijvoorbeeld: Een artikel in het Nieuwsblad beslaat minder cm² als eenzelfde artikel in Het Laatste
Nieuws, omdat het formaat van het Nieuwsblad een stuk kleiner is. Er is dus nood aan omschaling, we
moeten m.a.w. alle artikels op dezelfde schaal bekijken alvorens we uitspraken mogen doen over de
werkelijke grootte. Het “kleinere” artikel (absoluut) in Het Nieuwsblad kan – bijvoorbeeld –
verhoudingsgewijs (relatief) meer plaats in beslag nemen (de helft) dan het “grotere” artikel (absoluut)
in Het Laatste Nieuws (een derde van de pagina).
Omwille van deze bedenkingen, opteren we voor de meest eenvoudige en makkelijkst vergelijkbare
manier. We zullen met name nagaan hoeveel plaats het artikel in beslag neemt. Als je van een artikel
kan zeggen dat het een halve pagina in beslag neemt, doet het formaat er niet toe. Een artikel van een
halve pagina in Het Nieuwsblad is in absolute cijfers een kleiner artikel dan een bericht dat een halve
pagina beslaat in Het Laatste Nieuws, maar relatief maakt het weinig uit. Op deze manier kunnen we
aldus de verschillende resultaten met elkaar vergelijken zonder dat we ze eerst moeten herleiden naar
99
een andere schaalgrootte. We introduceren zes mogelijke categorieën: kort bericht, < 1/8 pagina, ≥ 1/8
pagina en < ¼ pagina, ≥ ¼ pagina en < ½ pagina, ≥ ½ pagina en < 1 pagina en ≥ 1 pagina. Slechts één
antwoord is mogelijk. Om uit te maken in welke categorie het bewuste artikel thuis hoort, hanteren we
ons zelfgemaakte “rooster”. Per formaat hebben we twee roosters gemaakt waarin een halve, een
vierde, en een achtste pagina vertegenwoordigd zijn. Dit rooster moeten we over het artikel schuiven
om na te gaan bij welke grootte het bewuste artikel het dichtst aanleunt. Bij de berichten die nog
kleiner zijn dan een achtste pagina gaan we over tot het tellen van de woorden. Hebben we minder dan
100 woorden dan spreken we van een kort bericht of éénkolommer; of zoals Lewis e.a. (2006) het
verwoorden “NIBS” (= News In Brief items).
Deze variabele is van belang omdat we ons de vraag stellen of korte en langere berichten verschillen
inzake “herkomst”. M.a.w. wordt de herkomst bij korte berichten vaker verzwegen dan bij langere
berichten? We vertrekken namelijk van de hypothese – ons ingefluisterd door Hijmans e.a. (2009) –
dat de “herkomst” (auteur of maker) bij korte berichten vaker weggelaten wordt dan bij langere
berichten, wat dan weer een indicatie vormt voor het overnemen van voorverpakt materiaal. Simpel
gezegd is het ontbreken van een “maker” een aanwijzing dat de journalist zich heeft laten verleiden tot
“knip -en plakwerk”. Verder gaan we na of er een verschil is tussen korte en langere berichten voor het
aandeel voorverpakt materiaal en voor het brongebruik. Als we deze toets exact willen repliceren,
m.a.w. uitvoeren zoals Hijmans e.a. (2009) het deden, dan kunnen we de categorie “kort bericht”
tegenover de nog aan te maken categorie “lang bericht” plaatsen.
Type artikel (12)
We omschrijven elk type artikel aan de hand van de notities tijdens de les van Ludo Permentier
(persoonlijke mededeling, 2010, 29 september)110
. We verwachten vooral nieuwsberichten aan te
treffen. Informatie over gebeurtenissen die we kunnen situeren in de fase van het onderzoek, leent zich
vooral tot feitelijke verslaggeving. We menen dat de kans kleiner is dat we voorverpakt materiaal
aantreffen in achtergrondstukken, interviews, reportages en analyses want deze types komen
logischerwijze tot stand door eigen journalistiek inbreng.
We onderscheiden zes categorieën, maar er mag slechts één antwoord aangekruist worden.
Nieuwsbericht: In dit soort berichten ligt de klemtoon op een recente gebeurtenis. Het doel is de lezer
te informeren over een (nieuws)feit dat zich heeft voorgedaan. Of een gebeurtenis al dan niet als
nieuwswaardig wordt beschouwd, hangt af van de actualiteitswaarde (is het recent gebeurd?) en de
relevantie (is er een doelpubliek dat hierover iets wil weten?). De auteur van een nieuwsbericht cijfert
zich in het algemeen zo veel als mogelijk weg. Hij bericht zo feitelijk en objectief mogelijk. Uit de
tekst valt niet op te maken hoe de auteur tegenover dit feit staat.
Achtergrondstuk: Een achtergrondstuk heeft in tegenstelling tot een nieuwsbericht niet het doel een
nieuwsfeit te brengen, maar wel om de achtergrond, het decor (waartegen de gebeurtenis zich afspeelt)
te schetsen. Het achtergrondstuk dient om het nieuwsbericht in perspectief te plaatsen. Voorbeeld: Een
achtergrondstuk bij een artikel over een schietpartij, haalt eerdere gelijkaardige feiten aan en vergelijkt
ze met de huidige gebeurtenis.
110Les “Genres in de geschreven journalistiek” gegeven door Ludo Permentier in het kader van het vak Journalistiek praktijk
I.
100
Interview: Het belangrijkste kenmerk van een interview is dat de betrokkene zelf aan het woord komt.
De geïnterviewde wordt door de vragen uitgedaagd om zijn visie preciezer te omschrijven, om beter te
argumenteren en te beschrijven wat hij wil zeggen. Een interview hoeft niet noodzakelijk in vraag- en
antwoord vorm te worden weergegeven.
Reportage: Een reportage richt zich niet zozeer op een actueel feit, als wel op een relatief onbekend
aspect. De meest typische eigenschap van een reportage is dat er aan sfeerschepping wordt gedaan, dat
de journalist veel meer context aanbrengt dan in een droog nieuwsbericht. Eigen aan een reportage is
ook dat er filmisch of beeldend wordt geschreven. Dit zorgt ervoor dat de lezer zich beter kan inleven
in de situatie, dat hij als het ware in het decor komt te staan. Het doel hiervan is de lezer naar een tijd
en plaats te brengen waar hij anders nooit zou komen.
Analyse: Het genre “analyse” staat volledig los van opiniestukken of commentaarstukken.
Opiniepagina‟s maken trouwens geen deel uit van het onderzoek. In dit soort berichten wordt een min
of meer actueel feit geanalyseerd. Er worden vragen gesteld over één specifiek thema. In een analyse
zit diepgang en komen alle pro‟s en contra‟s aan bod. De auteur heeft de intentie om zijn leespubliek
iets te doen inzien. Zowel in de selecte als de aselecte steekproef blinkt dit genre uit door afwezigheid.
Andere: Artikels die we niet kunnen plaatsen in één van de vijf bovenstaande categorieën komen hier
terecht.
Thema (13)
We duiden aan met welk soort gerechtelijk nieuws we te maken hebben. We onthouden dat de
geselecteerde artikels betrekking hebben op de fase van het onderzoek. We duiden dus hoofdzakelijk
aan om welk misdrijf, welke soort criminaliteit het gaat. Aangeven welk thema wordt besproken,
verschaft ons inzicht in de onderwerpen waar het parket belang aan hecht en die zij beschouwen als
voldoende nieuwswaardig. Als het parket voortdurend persberichten uitstuurt over branden,
verkeersongevallen en diefstallen, maar nooit over fraude of cybercriminaliteit, beïnvloedt dit de
beeldvorming. Journalisten en bij uitbreiding kranten nemen enkel de zaken over waarbij zij over
voldoende informatie beschikken. Op die manier krijgt het publiek een vertekend beeld van de
bezigheden van het parket. De perceptie wordt gecreëerd dat het parket zich enkel bezig houdt met
kruimeldiefstallen en verkeersongevallen, terwijl hun werkzaamheden in werkelijkheid veel
uitgebreider en meer divers zijn. In die zin is het dus interessant om te zien waar het parket de
klemtoon op legt en waarom het net voor die thema‟s kiest. Wil het parket zo gepercipieerd worden,
wil het met kleinere criminaliteit geassocieerd worden? Denken parketmagistraten dat fraude te
moeilijk is voor het publiek of dat cybercriminelen de journalisten niet interesseren?
Deze variabele is tot stand gekomen na een verkennend onderzoek en wordt nadien nog meermaals
aangepast. Ervaring met het onderzoeksonderwerp leert ons dat diefstal, inbraak en overval niet
zondermeer in één categorie geplaatst kunnen worden. We voegen milieu- en cybercriminaliteit aan de
keuzemogelijkheden toe. Tijdens het coderen komt het thema “mensenhandel” naar voor. Hoewel we
eerst “andere” aankruisten, maken we bij nader inzien toch een categorie “mensenhandel”. De
restcategorie “andere” wordt anders te veel gebruikt. Het kan niet de bedoeling zijn dat een
restcategorie voller zit dan “legitieme” of welomschreven categorieën.
We onderscheiden 14 keuzemogelijkheden: Brand, inbraak en overval, diefstal, drugs, bendevorming,
geweldpleging, moord en doodslag, verkeer, zedenfeiten, cybercriminaliteit, fraude en financiële
101
criminaliteit, milieucriminaliteit, mensenhandel en andere. Er mag weliswaar slechts één thema
aangekruist worden.
Herkomst (14)
Deze variabele geeft ons al een eerste indicatie over hoe transparant de journalist en de redactie te
werk gaan. Aangeven wie de maker is van het artikel betekent dat men verantwoordelijkheid opeist
voor het artikel. De maker moet verantwoording afleggen aan het publiek. Transparantie omtrent de
herkomst is ook een soort dienstverlening aan het publiek, het publiek heeft namelijk het recht te
weten wie de pen heeft gehanteerd. De hypothese die door Lewis e.a. (2006) wordt opgeworpen en
door Hijmans e.a. (2009) bevestigd, is dat wie niet transparant is over de herkomst van het artikel,
hoogstwaarschijnlijk steunt op voorverpakt materiaal. Een lege creditline zou aldus een indicatie zijn,
dat het artikel het resultaat is van (het betere) knip- en plakwerk. Er zijn acht keuzemogelijkheden,
slechts één hokje kan aangekruist worden. We onderscheiden: geen identiteit weergegeven (= lege
creditline), journalist bij naam genoemd, initialen van de journalist, functie van de journalist,
combinatie naam en functie van de journalist, nieuwsagentschap, combinatie van journalist en
nieuwsagentschap en andere media. Deze laatste categorie heeft betrekking op artikels die zijn
overgenomen van andere kranten (soms wordt hierbij een copyrightsymbool weergegeven). Net als bij
de variabele omvang maken we een zo breed mogelijk onderscheid. We zijn ons er ten volle van
bewust dat deze opdeling, met maar liefst acht categorieën, kan leiden tot onoverzichtelijke tabellen en
nodeloze specificaties. Met een erg beperkte steekproef (N=109) bestaat de kans dat enkele
categorieën onderbemand zullen blijven. Daarom geven wij reeds aan dat bepaalde categorieën
samengevoegd kunnen worden, zonder inhoudelijk aan betekenis in te boeten. Wij introduceren de
variabele “omvang 2”, die het onderscheid maakt tussen geen identiteit, bij naam genoemd, initialen
en nieuwsagentschap. Van Leuven en Bourgeois (2010, pp. 8-9) hanteren een strikter onderscheid,
namelijk: geen identiteit weergegeven, journalist/redactie en nieuwsagentschap. Deze driedeling roept
bij ons één fundamenteel bezwaar op. Initialen duiden inderdaad op redactionele verwerking en geven
aan dat het artikel is geschreven door een journalist. Toch ervaren wij initialen als een “vage”
herkomstindicatie, waarbij wordt nagelaten de auteur volledig herkenbaar te maken. Het noemen van
een naam maakt het de geïnteresseerde lezer mogelijk informatie te zoeken over de journalist, initialen
bieden die mogelijkheid simpelweg niet. Bovendien bleek bij het coderen dat redacties soms proberen
verdoezelen dat ze beroep doen op een nieuwsagentschap, in plaats van Belga voluit te vermelden,
zetten ze “BLG” in de creditline. Dit toont onzes inziens aan dat initialen nog een treetje lager staan op
vlak van transparantie.
Aantal bronnen (15)
We vullen in hoeveel bronnen er in de tekst aan bod komen. Eenzelfde bron (persoon of instantie) die
verschillende uitspraken doet, wordt slechts één keer meegeteld. We willen zicht krijgen op het aantal
personen of instanties die hun mening verkondigen.
Bronnen (16)
Hier gaan we na hoe transparant de journalist of redactie te werk gaan wanneer het de
informatiebronnen betreft. Hoe open en eerlijk (transparant) is de journalist bij het aangeven van de
bronnen die hij geconsulteerd heeft? Worden alle bronnen die hij geraadpleegd heeft ook weergegeven
in het artikel? Blijkt uit het artikel voldoende op welke bronnen hij heeft gesteund? Op basis van een
kwantitatieve inhoudsanalyse van de nieuwsberichten kunnen we nooit met 100% zekerheid zeggen
van welke bronnen de journalist gebruik heeft gemaakt. We zijn aangewezen op wat de journalist prijs
102
geeft in zijn tekst. We gaan dus op zoek naar bronvermeldingen in de tekst. Niet iedere journalist somt
al z‟n bronnen netjes op, toch moeten we bij het invullen van deze variabele vertrouwen op hetgeen
we in de tekst terug vinden. Een kwalitatieve casestudy waarbij we het nieuwsbericht vergelijken met
PR, NA en andere media kan een ander plaatje opleveren, dan het nieuwsbericht doet vermoeden. Zo
kan het gebruik van Belga niet vermeld worden, maar als het artikel grote gelijkenissen vertoont met
het Belgabericht, mogen we dit niet negeren. Uiteraard kunnen hier meerdere mogelijkheden
aangekruist worden. Belangrijk is wel dat we steeds in ons achterhoofd houden dat we hier op zoek
gaan naar bronnen IN de tekst.
De keuzemogelijkheden zijn nieuwsagentschap, andere media (voorbeeld: “staat in het Nieuwsblad op
zondag”, “meldt De Tijd”, etc. Ook verwijzingen naar programma‟s zoals De Ochtend behoren tot
deze categorie.), het parket (PR), politie, ordediensten, advocaten, burgers, politici en experts. Wordt
er een bron opgevoerd die niet past in één van bovenstaande categorieën, dan kruisen we “andere” aan
en vermelden we om wie het gaat. De categorie “niet van toepassing” kruisen we aan als er niemand
wordt vermeld, als er m.a.w. geen duidelijke bron te traceren is. Wanneer het parket aantreedt als bron,
preciseren we om wie het gaat. Dit kan zeer specifiek zijn, vb. parketwoordvoerder met naam en
toenaam genoemd, of eerder algemeen, vb. het gerecht zegt, volgens het Leuvense parket, etc. We
geven ook weer hoe de communicatie is verlopen; voor zover dat afgeleid kan worden uit het artikel
(vb. persbericht, persconferentie, telefonisch, “zegt”, “meldt”, m.a.w. het KANAAL).
Aandeel voorverpakt materiaal (17)
Opnieuw wijken we lichtjes af van Hijmans e.a. (2009) hun meetinstrument. Zij operationaliseerden
deze variabele aan de hand van vier categorieën. Wij achten het noodzakelijk om verfijnder te werk te
gaan en opteren voor zes antwoordmogelijkheden. Onzes inziens gaapt er een te grote kloof tussen
berichten die voor de helft bestaan uit voorverpakt materiaal en berichten die volledig bestaan uit
voorverpakt materiaal. Teneinde genuanceerde uitspraken te kunnen doen, is een bijkomende categorie
nodig die deze leemte vult. De stap van 50% overname naar 100% overname is te groot en houdt geen
rekening met de complexe realiteit. We mogen de categorie “volledige overname” enkel aankruisen
als het nieuwsbericht in kwestie woord voor woord is overgenomen van een persbericht. (dit moeten
we enerzijds al kunnen aantonen) Ook al wordt er slechts één woordje weggelaten (gewijzigd), toch
valt het artikel strikt genomen niet meer in deze categorie. We moeten anticiperen op het feit dat deze
categorie amper aangekruist zal worden. Houden we Hijmans e.a. (2009) hun indeling aan, dan zijn we
verplicht de categorie “meer dan de helft overname” aan te kruisen. Dit getuigt van bitter weinig
nuance en van een gebrek aan wezenlijk onderscheid tussen de verschillende gradaties knip- en
plakwerk.
Aandeel PR (parket persbericht) (18) en Aandeel NA (19)
Beide variabelen zijn quasi identiek aan de voorgaande variabele, met dit verschil dat we nu voor PR
(persberichten parket) en NA afzonderlijk nagaan hoe groot hun aandeel is in het nieuwsbericht. De
simpele som van deze variabelen kan in sommige gevallen “aandeel voorverpakt materiaal” opleveren,
in andere gevallen doet dit de waarheid geweld aan. Soms wordt er namelijk informatie overgenomen
uit andere media; dit beschouwen we eveneens als voorverpakt materiaal. Wanneer we een persbericht
van het nieuwsagentschap Belga aan het coderen zijn, is het uiteraard overbodig de variabele “aandeel
nieuwsagentschap” in te vullen. We kruisen dan “niet van toepassing” aan.
Typering eigen werk (20)
103
Indien de journalist redactioneel werk geleverd heeft, specifiëren we naderhand waaruit de eigen
inbreng bestaat. We nemen de zes door Hijmans e.a. (2009) geïdentificeerde categorieën over. Ook
hier zijn meerdere antwoorden mogelijk. We maken het onderscheid tussen: zelf harde nieuwsfeiten
vergaard, context toegevoegd, reacties en meningen toegevoegd, duiding en analyse toegevoegd,
kritische evaluatie toegevoegd en reportages en interviews. Hijmans e.a. (2009) omschrijven de
verscheidene types eigen werk als volgt:
Zelf harde nieuwsfeiten vergaard: Hiermee wordt bedoeld dat journalisten “eigen” nieuws (zaken die
ze zelf op het spoor zijn gekomen) verwerken in hun artikels. Volgens Hijmans e.a. (2009) gaat het om
“eigen nieuws en om nieuwsfeiten die niet op een presenteerblad zijn aangereikt tijdens bijeenkomsten
en persconferenties of in rapporten en persberichten.”
Context toegevoegd: Tot deze categorie behoren artikels die aanvullend feitenmateriaal bevatten, een
historisch overzicht bieden of verwijzen naar eerdere, relevante gebeurtenissen. Deze artikels leveren
meer context dan de persberichten.
Reacties en meningen toegevoegd: In deze berichten komen de meningen of reacties aan bod van
informatiebronnen, die niet aan het woord werden gelaten in het persbericht. Het is natuurlijk best
mogelijk dat ook de maker van het persbericht (het parket) nogmaals wordt bevraagd (nadat het
persbericht werd verstuurd). Berichten die worden aangevuld met uitspraken van de
parketwoordvoerder die niet terug te vinden zijn in het persbericht, ressorteren onder deze categorie.
Duiding en analyse toegevoegd: Hier gaat het om artikels waarin redacteurs de betekenis van
gebeurtenissen en ontwikkelingen schetsen. Uit het artikel moet blijken in welk kader de lezers de
gebeurtenissen moeten plaatsen en welke andere gebeurtenissen en ontwikkelingen relevant zijn voor
hun begrip. Cruciaal is dat de analyse wordt gemaakt of een gebeurtenis wordt geduid door een
redacteur van de krant.
Kritische evaluatie toegevoegd: Deze categorie is van toepassing op artikels waarin de redactie
uitspraken, resultaten van onderzoek of andere gegevens afzet tegen andere relevante uitspraken en
gegevens waardoor de berichtgeving een zekere kritische evaluatie meekrijgt. Deze redactionele
toevoeging gaat verder dan context en duiding doordat de nieuwsinformatie al meteen op basis van
feitenkennis en deskundigheid van de redactie wordt gerelativeerd en van kanttekeningen wordt
voorzien.
Reportages en interviews: In deze berichten gaat de verslaggeving verder dan de gebruikelijke
routines. Voor reportages, sfeerverhalen en grotere interviews moet de reporter zijn bureau verlaten.
We voegen de keuzemogelijkheid “niet van toepassing” toe. Deze categorie is zowel van toepassing
op artikels die volledig opgebouwd zijn uit voorverpakt materiaal, als op berichten waarin geen enkele
zin overeenstemt met het persbericht, maar ook geen eigen redactioneel werk wordt geleverd. In heel
wat gevallen worden persberichten niet woordelijk overgenomen, maar lichtjes herschreven. Deze
praktijken komen enkel aan het licht als we de vraag stellen of er eigen werk wordt geleverd.
Eigen contactpersonen (21)
Hier geven we aan wie de journalist bijkomend gecontacteerd heeft, dit is dus een verdere
“scherpstelling” van het eigen werk. Welke bronnen, contactpersonen kunnen worden toegeschreven
aan de journalist of redactie. Met wie heeft hij m.a.w. nog contact opgenomen om het nieuwsbericht te
104
versterken (toegevoegde waarde van journalist). Aan de hand van deze variabele werken we de
categorie “reacties en meningen toegevoegd” van de vorige variabele “typering eigen werk” verder uit.
Ook voor de Belgaberichten is dit een niet onbelangrijke variabele. We trachten namelijk in kaart te
brengen waar de toegevoegde waarde gesitueerd kan worden. Wanneer we in een nieuwsbericht lezen
“zegt een ooggetuige”, “verklaart de advocaat”, “volgens de parketwoordvoerder”, etc. is het
verleidelijk om te denken dat de journalist deze mensen heeft gecontacteerd en om een reactie heeft
verzocht. Ook Belga is een journalistiek medium en de tewerkgestelde journalisten nemen net zo goed
de taak op zich om reacties te vergaren (ook zij creëren een journalistiek product). De journalistieke
meerwaarde kan dus reeds op dit niveau aan het nieuwsbericht zijn toegevoegd. Om uitsluitsel te
kunnen geven over het niveau waarop journalistiek waarde werd toegevoegd, is het noodzakelijk deze
variabele nauwkeurig te onderzoeken.
Mogelijke contactpersonen zijn: brandweer (of ordediensten), politie, burgemeester (of politici),
experts, parket, andere personen binnen justitie, advocaten, slachtoffers, familie, ooggetuigen en
buurtbewoners. Deze laatste vier categorieën vormen samen de groep “burgers”. Personen of instanties
die door de journalist zelf werden gecontacteerd maar niet behoren tot één van bovenstaande groepen,
maken deel uit van de categorie “andere”. Wanneer geen bijkomend contact wordt gepleegd, kruisen
we “niet van toepassing” aan.
105
Bijlage 9: SPSS
Intracodeurbetrouwbaarheid
We berekenen de intracodeurbetrouwbaarheid om na te gaan of de metingen van één codeur op een
later tijdstip dezelfde resultaten opleveren. Hoge Kappa‟s wijzen op consistent codeerwerk.
N=109
n= 16 (=15% van N)
Variabele Naam Variabele Kappa
10 Omvang 0,96
12 Thema 0,89
13 Herkomst 1
16 Aandeel VVM 0,91
K > 0,67 is voldoende
K > 0,75 is goed
K > 0,90 is zeer goed
(Krippendorf, 2004; Wester, 2006)
106
1 Frequentietabellen “krant” en “omvang”
De variabele “omvang” hebben we eerst omgeschaald, zodat “kort bericht” ook overeenkomt met het
de kleinste waarde. Vervolgens hebben we het aantal categorieën gereduceerd naar vier opdat de
tabellen overzichtelijk blijven.
RECODE OMVANG (1=6) (2=5) (3=4) (4=3) (5=2) (6=1) INTO omvang2.
VARIABLE LABELS omvang2 'Hoe groot is het artikel?'.EXECUTE.
RECODE omvang2 (1=1) (2=1) (3=2) (4=3) (5=4) (6=4) INTO omvang4.
VARIABLE LABELS omvang4 'Hoe groot is het artikel?'.EXECUTE.
In welke krant is het artikel verschenen?
Frequency Percent Valid Percent
Cumulative
Percent
Valid De Morgen 5 4,6 4,6 4,6
De Standaard 10 9,2 9,2 13,8
Het Laatste Nieuws 41 37,6 37,6 51,4
Het Nieuwsblad 53 48,6 48,6 100,0
Total 109 100,0 100,0
Hoe groot is het artikel?
Frequency Percent Valid Percent
Cumulative
Percent
Valid Kort bericht 52 47,7 47,7 47,7
> of gelijk aan 1/8 pag en <
1/4 pag 27 24,8 24,8 72,5
> of gelijk aan 1/4 pag en <
1/2 pag 16 14,7 14,7 87,2
groter dan 1/2 pagina 14 12,8 12,8 100,0
Total 109 100,0 100,0
107
2 Kruistabel “krant” en herkomst”
We reduceren eerst het aantal categorieën. De 7 antwoordmogelijkheden op het codeerformulier zetten
we om in 4 categorieën: Geen identiteit, Bij naam genoemd (bestaat uit bij naam genoemd en
combinatie naam en functie), Initialen (bestaat uit initialen en functie), Nieuwsagentschap (bestaat uit
NA, combinatie journalist en NA en andere media). De categorieën die we samenvoegen passen ten
eerste inhoudelijk bij elkaar, ten tweede blijven de categorieën “combinatie journalist en NA”, “andere
media” en “functie” toch leeg.
RECODE HERKOMST (0=0) (1=1) (2=2) (3=2) (4=1) (5=3) (6=3) (7=3) INTO herkomst2.
VARIABLE LABELS herkomst2 'Wie is de auteur van het artikel?'.
EXECUTE.
In welke krant is het artikel verschenen? * Wie is de auteur van het artikel? Crosstabulation
Wie is de auteur van het artikel?
Geen
identiteit
Journalist
bij naam
genoemd Initialen NA Total
In welke krant is het
artikel verschenen?
De Morgen Count 0 3 2 0 5
Expected Count ,1 1,1 3,7 ,1 5,0
% within In welke
krant is het artikel
verschenen?
,0% 60,0% 40,0% ,0% 100,0%
% within Wie is de
auteur van het
artikel?
,0% 12,5% 2,5% ,0% 4,6%
De Standaard Count 0 2 6 2 10
Expected Count ,2 2,2 7,3 ,3 10,0
% within In welke
krant is het artikel
verschenen?
,0% 20,0% 60,0% 20,0% 100,0%
% within Wie is de
auteur van het
artikel?
,0% 8,3% 7,5% 66,7% 9,2%
Het Laatste
Nieuws
Count 1 8 31 1 41
Expected Count ,8 9,0 30,1 1,1 41,0
% within In welke
krant is het artikel
verschenen?
2,4% 19,5% 75,6% 2,4% 100,0%
108
% within Wie is de
auteur van het
artikel?
5 0,0% 33,3% 38,8% 33,3% 37,6%
Het Nieuwsblad Count 1 11 41 0 53
Expected Count 1,0 11,7 38,9 1,5 53,0
% within In welke
krant is het artikel
verschenen?
1,9% 20,8% 77,4% ,0% 100,0%
% within Wie is de
auteur van het
artikel?
50,0% 45,8% 51,2% ,0% 48,6%
Total Count 2 24 80 3 109
Expected Count 2,0 24,0 80,0 3,0 109,0
% within In welke
krant is het artikel
verschenen?
1,8% 22,0% 73,4% 2,8% 100,0%
% within Wie is de
auteur van het
artikel?
100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Pearson Chi-Square 17,372a 9 ,043
Likelihood Ratio 12,024 9 ,212
Linear-by-Linear Association ,016 1 ,898
N of Valid Cases 109
a. 11 cells (68,8%) have expected count less than 5. The minimum
expected count is ,09.
We mogen chi-kwadraat en het significantieniveau niet interpreteren aangezien niet voldaan is aan de
voorwaarden.
Maximum 20% van de cellen mogen een verwachte frequentie hebben die kleiner is dan 5. Bij
ons hebben 11 cellen, dit is 68,8%, een verwachte frequentie die kleiner is dan vijf. Aan deze
voorwaarde is dus niet voldaan.
De minimum verwachte frequentie moet 1 zijn (we verwachten minimum één case per cel). In
dit geval is de kleinste verwachte frequentie 0,09. Ook aan deze voorwaarde is niet voldaan.
109
3 Frequentietabel “aantal bronnen”
Hoeveel bronnen worden er in de tekst vermeld? Hoeveel personen of
instanties worden als bron aangehaald?
Frequency Percent Valid Percent
Cumulative
Percent
Valid ,00 49 45,0 45,0 45,0
1,00 36 33,0 33,0 78,0
2,00 8 7,3 7,3 85,3
3,00 11 10,1 10,1 95,4
4,00 3 2,8 2,8 98,2
5,00 2 1,8 1,8 100,0
Total 109 100,0 100,0
In 60 artikels of 55% van alle berichten worden één of meer bronnen aan het woord gelaten. Hoe
komen we aan deze cijfers? 60 = 36 + 8 + 11 + 3 + 2 en 55% = 33,0% + 7,3% + 10,1% + 2,8% +
1,8%. (60/109 = 55%)
110
4 Anova “krant” en “aantal bronnen”
ANOVA
Hoeveel bronnen worden er in de tekst vermeld?
Sum of Squares df Mean Square F Sig.
Between Groups 16,300 3 5,433 3,971 ,010
Within Groups 143,664 105 1,368
Total 159,963 108
Multiple Comparisons
Hoeveel bronnen worden er in de tekst vermeld? Hoeveel personen of instanties worden als bron aangehaald?
Scheffe
(I) In welke krant is
het artikel
verschenen?
(J) In welke krant is
het artikel
verschenen?
Mean
Difference (I-J) Std. Error Sig.
95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
De Morgen De Standaard ,80000 ,64068 ,670 -1,0204 2,6204
Het Laatste Nieuws 1,47317 ,55409 ,076 -,1012 3,0475
Het Nieuwsblad 1,62642* ,54723 ,036 ,0715 3,1813
De Standaard De Morgen -,80000 ,64068 ,670 -2,6204 1,0204
Het Laatste Nieuws ,67317 ,41255 ,450 -,4990 1,8454
Het Nieuwsblad ,82642 ,40328 ,247 -,3195 1,9723
Het Laatste Nieuws De Morgen -1,47317 ,55409 ,076 -3,0475 ,1012
De Standaard -,67317 ,41255 ,450 -1,8454 ,4990
Het Nieuwsblad ,15324 ,24328 ,941 -,5380 ,8445
Het Nieuwsblad De Morgen -1,62642* ,54723 ,036 -3,1813 -,0715
Descriptives
Hoeveel bronnen worden er in de tekst vermeld?
N Mean
Std.
Deviation Std. Error
95% Confidence Interval for
Mean
Minimum Maximum Lower Bound Upper Bound
DM 5 2,4000 1,67332 ,74833 ,3223 4,4777 1,00 5,00
DS 10 1,6000 1,26491 ,40000 ,6951 2,5049 1,00 5,00
HLN 41 ,9268 1,17026 ,18276 ,5574 1,2962 ,00 4,00
NB 53 ,7736 1,10317 ,15153 ,4695 1,0777 ,00 4,00
Total 109 ,9817 1,21702 ,11657 ,7506 1,2127 ,00 5,00
111
De Standaard -,82642 ,40328 ,247 -1,9723 ,3195
Het Laatste Nieuws -,15324 ,24328 ,941 -,8445 ,5380
*. The mean difference is significant at the 0.05 level.
Homogeneous subsets
Hoeveel bronnen worden er in de tekst vermeld?
Scheffe
In welke krant is het
artikel verschenen? N
Subset for alpha = 0.05
1 2
Het Nieuwsblad 53 ,7736
Het Laatste Nieuws 41 ,9268
De Standaard 10 1,6000 1,6000
De Morgen 5 2,4000
Sig. ,410 ,440
Means for groups in homogeneous subsets are displayed.
112
5 Kruistabellen “krant” met “aandeel PR” en “aandeel NA”
Tabel “aandeel PR”
Krant Geheel eigen
verslaggeving
≤25% VVM >25% en
≤50% VVM
>50% en
≤75% VVM
>75% VVM Volledige
overname
DM (5) 4 1 0 0 0 0
DS (10) 7 2 1 0 0 0
HLN (41) 23 11 2 3 2 0
NB (53) 24 11 17 0 1 0
Totaal
(109)
58
53,2%
25
22,9%
20
18,3%
3
2,8%
3
2,8%
0
0%
Tabel “aandeel NA”
Krant Geheel eigen
verslaggeving
≤25% VVM >25% en
≤50% VVM
>50% en
≤75% VVM
>75% VVM Volledige
overname
DM (4) 3 1 0 0 0 0
DS (8) 4 2 0 0 1 1
HLN (20) 12 1 5 2 0 0
NB (28) 21 5 2 0 0 0
Totaal (60) 40
66,7%
9
15%
7
11,7%
2
3,3%
1
1,7%
1
1,7%
Niet alle artikels zijn te herleiden tot een Belgabericht. We hebben bij 60 artikels Belgaberichten met hetzelfde
onderwerp terug gevonden.
113
6 Kruskal-Wallis (krant naar aandeel VVM, aandeel PR en aandeel NA)
Descriptive Statistics
N Mean Std. Deviation Minimum Maximum
Hoe groot is het aandeel
voorverpakt materiaal, voor zover
wij kunnen nagaan?
109 2,13 1,156 1 6
Hoe groot is het aandeel PR,
voor zover wij kunnen nagaan? 109 1,79 1,019 1 5
Hoe groot is het aandeel NA,
voor zover wij kunnen nagaan? 60 1,63 1,104 1 6
In welke krant is het artikel
verschenen? 109 3,30 ,822 1 4
Ranks
In welke krant is het
artikel verschenen? N Mean Rank
Hoe groot is het aandeel
voorverpakt materiaal, voor
zover wij kunnen nagaan?
De Morgen 5 35,50
De Standaard 10 61,85
Het Laatste Nieuws 41 54,70
Het Nieuwsblad 53 55,78
Total 109
Hoe groot is het aandeel PR,
voor zover wij kunnen
nagaan?
De Morgen 5 37,80
De Standaard 10 44,20
Het Laatste Nieuws 41 53,11
Het Nieuwsblad 53 60,12
Total 109
Hoe groot is het aandeel NA,
voor zover wij kunnen
nagaan?
De Morgen 4 26,62
De Standaard 8 36,38
Het Laatste Nieuws 20 33,55
Het Nieuwsblad 28 27,20
Total 60
114
Test Statisticsa,b
Hoe groot is het
aandeel
voorverpakt
materiaal?
Hoe groot is het
aandeel PR?
Hoe groot is het
aandeel NA?
Chi-Square 2,651 5,037 3,884
df 3 3 3
Asymp. Sig. ,449 ,169 ,274
a. Kruskal Wallis Test
b. Grouping Variable: In welke krant is het artikel verschenen?
115
7 Mann-Whitney “type krant” en “aandeel VVM”, “aandeel PR” en “aandeel NA”
Aanmaken van de variabele Type krant, met als categorieën kwaliteitskrant (DM + DS) en populaire
krant (HLN en NB).
RECODE KRANT (1=1) (2=1) (3=2) (4=2) INTO typekrant.
VARIABLE LABELS typekrant 'In welk type krant werd het artikel gepubliceerd?'.
EXECUTE.
Descriptive Statistics
N Mean Std. Deviation Minimum Maximum
Hoe groot is het aandeel
voorverpakt materiaal? 109 2,13 1,156 1 6
Hoe groot is het aandeel PR,
voor zover wij kunnen nagaan? 109 1,79 1,019 1 5
Hoe groot is het aandeel NA,
voor zover wij kunnen nagaan? 60 1,63 1,104 1 6
In welk type krant werd het
artikel gepubliceerd? 109 1,8624 ,34609 1,00 2,00
Ranks
In welk type krant
werd het artikel
gepubliceerd? N Mean Rank Sum of Ranks
Hoe groot is het aandeel
voorverpakt materiaal, voor
zover wij kunnen nagaan?
Kwaliteitskrant 15 53,07 796,00
Populaire krant 94 55,31 5199,00
Total 109
Hoe groot is het aandeel PR,
voor zover wij kunnen
nagaan?
Kwaliteitskrant 15 42,07 631,00
Populaire krant 94 57,06 5364,00
Total 109
Hoe groot is het aandeel NA,
voor zover wij kunnen
nagaan?
Kwaliteitskrant 12 33,12 397,50
Populaire krant 48 29,84 1432,50
Total 60
116
Test Statisticsa
Hoe groot is het
aandeel
voorverpakt
materiaal?
Hoe groot is het
aandeel PR,
voor zover wij
kunnen nagaan?
Hoe groot is het
aandeel NA,
voor zover wij
kunnen nagaan?
Mann-Whitney U 676,000 511,000 256,500
Wilcoxon W 796,000 631,000 1432,500
Z -,268 -1,872 -,696
Asymp. Sig. (2-tailed) ,789 ,041 ,486
a. Grouping Variable: In welk type krant werd het artikel gepubliceerd?
117
8 Mann-Whitney “pagina” en “aandeel VVM”, “aandeel PR”, “aandeel NA”
Aanmaken van de variabele “pagina 2” met als categorieën nationaal (voorpagina + binnenland) en
regionaal.
RECODE PAGINA (1=1) (2=1) (3=2) INTO pagina2.
VARIABLE LABELS pagina2 'Op welke pagina verschijnt het artikel?'.
EXECUTE.
Descriptive Statistics
N Mean Std. Deviation Minimum Maximum
Hoe groot is het aandeel
voorverpakt materiaal? 109 2,13 1,156 1 6
Hoe groot is het aandeel PR? 109 1,79 1,019 1 5
Hoe groot is het aandeel NA? 60 1,63 1,104 1 6
Op welke pagina verschijnt het
artikel? 109 1,8716 ,33612 1,00 2,00
Ranks
Op welke
pagina
verschijnt het
artikel? N Mean Rank Sum of Ranks
Hoe groot is het aandeel
voorverpakt materiaal, voor
zover wij kunnen nagaan?
Nationaal 14 50,00 700,00
Regionaal 95 55,74 5295,00
Total 109
Hoe groot is het aandeel PR,
voor zover wij kunnen
nagaan?
Nationaal 14 45,93 643,00
Regionaal 95 56,34 5352,00
Total 109
Hoe groot is het aandeel NA,
voor zover wij kunnen
nagaan?
Nationaal 12 32,04 384,50
Regionaal 48 30,11 1445,50
Total 60
118
Test Statisticsa
Hoe groot is het
aandeel
voorverpakt
materiaal?
Hoe groot is het
aandeel PR,
voor zover wij
kunnen nagaan?
Hoe groot is het
aandeel NA,
voor zover wij
kunnen nagaan?
Mann-Whitney U 595,000 538,000 269,500
Wilcoxon W 700,000 643,000 1445,500
Z -,665 -1,262 -,409
Asymp. Sig. (2-tailed) ,506 ,207 ,683
a. Grouping Variable: Op welke pagina verschijnt het artikel?
119
9 Mann-Whitney “omvang” en “aandeel VVM”, “aandeel PR” en “aandeel NA”
Descriptive Statistics
N Mean Std. Deviation Minimum Maximum
Hoe groot is het aandeel
voorverpakt materiaal? 109 2,13 1,156 1 6
Hoe groot is het aandeel PR,
voor zover wij kunnen nagaan? 109 1,79 1,019 1 5
Hoe groot is het aandeel NA,
voor zover wij kunnen nagaan? 60 1,63 1,104 1 6
Hoe groot is het artikel? 109 1,2752 ,44869 1,00 2,00
Ranks
Hoe groot is
het artikel? N Mean Rank Sum of Ranks
Hoe groot is het aandeel
voorverpakt materiaal?
Kort bericht 79 55,01 4346,00
Lang bericht 30 54,97 1649,00
Total 109
Hoe groot is het aandeel PR,
voor zover wij kunnen
nagaan?
Kort bericht 79 58,05 4586,00
Lang bericht 30 46,97 1409,00
Total 109
Hoe groot is het aandeel NA,
voor zover wij kunnen
nagaan?
Kort bericht 32 29,06 930,00
Lang bericht 28 32,14 900,00
Total 60
Test Statisticsa
Hoe groot is het
aandeel
voorverpakt
materiaal?
Hoe groot is het
aandeel PR,
voor zover wij
kunnen nagaan?
Hoe groot is het
aandeel NA,
voor zover wij
kunnen nagaan?
Mann-Whitney U 1184,000 944,000 402,000
Wilcoxon W 1649,000 1409,000 930,000
Z -,007 -1,794 -,815
Asymp. Sig. (2-tailed) ,994 ,043 ,415
a. Grouping Variable: Hoe groot is het artikel?
120
10 Frequentietabel “Eigen werk”
Is er sprake van eigen werk, toegevoegde waarde bovenop het
persbericht?
Frequency Percent Valid Percent
Cumulative
Percent
Valid Neen 48 44,0 44,0 44,0
Ja 61 56,0 56,0 100,0
Total 109 100,0 100,0
121
11 Bijkomend contact
Frequentietabel van de dummyvariabele “bijkomend contact”
Heeft de journalist persoonlijk contact opgenomen met bronnen?
Frequency Percent Valid Percent
Cumulative
Percent
Valid Neen 66 60,6 60,6 60,6
Ja 43 39,4 39,4 100,0
Total 109 100,0 100,0
Frequentietabel van de mogelijke contactpersonen
BC Frequentie Percentage
Brandweer/Ordediensten 2 1,8
Politie 6 5,5
Burgemeester/Politiek 11 10,1
Experts 1 0,9
Parket 3 2,8
Andere personen binnen justitie 1 0,9
Advocaten 0 0
Slachtoffers 2 1,8
Familie 3 2,8
Ooggetuigen 2 1,8
Buurtbewoners 13 11,9
Andere personen 13 11,9
Tabel telt niet op tot 100, want meerdere antwoorden zijn mogelijk. In één bericht kunnen meerdere bronnen
aan bod komen, die al of niet door de journalist zelf werden gecontacteerd.
122
12 Kruistabel “type krant” en “bijkomend contact”
In welk type krant werd het artikel gepubliceerd? * Heeft de journalist persoonlijk contact opgenomen met
de bronnen? Crosstabulation
Heeft de journalist persoonlijk contact
opgenomen met de bronnen?
Neen Ja Total
In welk type krant werd
het artikel gepubliceerd?
Kwaliteitskrant Count 5 10 15
Expected Count 9,1 5,9 15,0
% within In welk type
krant werd het artikel
gepubliceerd?
33,3% 66,7% 100,0%
% within Heeft de
journalist persoonlijk
contact opgenomen met
de bronnen?
7,6% 23,3% 13,8%
% of Total 4,6% 9,2% 13,8%
Populaire krant Count 61 33 94
Expected Count 56,9 37,1 94,0
% within In welk type
krant werd het artikel
gepubliceerd?
64,9% 35,1% 100,0%
% within Heeft de
journalist persoonlijk
contact opgenomen met
de bronnen?
92,4% 76,7% 86,2%
% of Total 56,0% 30,3% 86,2%
Total Count 66 43 109
Expected Count 66,0 43,0 109,0
% within In welk type
krant werd het artikel
gepubliceerd?
60,6% 39,4% 100,0%
% within Heeft de
journalist persoonlijk
contact opgenomen met
de bronnen?
100,0% 100,0% 100,0%
% of Total 60,6% 39,4% 100,0%
123
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 5,394a 1 ,020
Continuity Correctionb 4,154 1 ,042
Likelihood Ratio 5,277 1 ,022
Fisher's Exact Test ,025 ,022
Linear-by-Linear Association 5,345 1 ,021
N of Valid Cases 109
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 5,92.
b. Computed only for a 2x2 table
124
13 Mann-Whitney “herkomst PR” en “aandeel VVM”, “aandeel PR” en “aandeel NA”
Descriptive Statistics
N Mean Std. Deviation Minimum Maximum
Hoe groot is het aandeel
voorverpakt materiaal? 109 2,13 1,156 1 6
Hoe groot is het aandeel PR,
voor zover wij kunnen nagaan? 109 1,79 1,019 1 5
Hoe groot is het aandeel NA,
voor zover wij kunnen nagaan? 60 1,63 1,104 1 6
Waar komt het persbericht
vandaan? 109 1,4495 ,49975 1,00 2,00
Ranks
Waar komt het
persbericht
vandaan? N Mean Rank Sum of Ranks
Hoe groot is het aandeel
voorverpakt materiaal, voor
zover wij kunnen nagaan?
Parket Gent 60 45,05 2703,00
Parket Leuven 49 67,18 3292,00
Total 109
Hoe groot is het aandeel PR,
voor zover wij kunnen
nagaan?
Parket Gent 60 44,39 2663,50
Parket Leuven 49 67,99 3331,50
Total 109
Hoe groot is het aandeel NA,
voor zover wij kunnen
nagaan?
Parket Gent 35 30,17 1056,00
Parket Leuven 25 30,96 774,00
Total 60
Test Statisticsa
Hoe groot is het
aandeel
voorverpakt
materiaal?
Hoe groot is het
aandeel PR,
voor zover wij
kunnen nagaan?
Hoe groot is het
aandeel NA,
voor zover wij
kunnen nagaan?
Mann-Whitney U 873,000 833,500 426,000
Wilcoxon W 2703,000 2663,500 1056,000
Z -3,815 -4,253 -,206
Asymp. Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,837
a. Grouping Variable: Waar komt het persbericht vandaan?
125
14 Kruistabel “herkomst PR” en “eigen werk”
Crosstab
Is er sprake van eigen werk, toegevoegde
waarde bovenop het persbericht?
Neen Ja Total
Waar komt het
persbericht vandaan?
Parket Gent Count 17 43 60
Expected Count 26,4 33,6 60,0
% within Waar komt het
persbericht vandaan? 28,3% 71,7% 100,0%
% within Is er sprake
van eigen werk? 35,4% 70,5% 55,0%
Parket Leuven Count 31 18 49
Expected Count 21,6 27,4 49,0
% within Waar komt het
persbericht vandaan? 63,3% 36,7% 100,0%
% within Is er sprake
van eigen werk? 64,6% 29,5% 45,0%
Total Count 48 61 109
Expected Count 48,0 61,0 109,0
% within Waar komt het
persbericht vandaan? 44,0% 56,0% 100,0%
% within Is er sprake
van eigen werk? 100,0% 100,0% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 13,355a 1 ,000
Continuity Correctionb 11,975 1 ,001
Likelihood Ratio 13,585 1 ,000
Fisher's Exact Test ,000 ,000
Linear-by-Linear Association 13,233 1 ,000
N of Valid Cases 109
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 21,58.
b. Computed only for a 2x2 table
126
We mogen chi-kwadraat en het significantieniveau interpreteren aangezien voldaan is aan de
voorwaarden.
Maximum 20% van de cellen mogen een verwachte frequentie hebben die kleiner is dan 5. Bij
ons hebben heeft geen enkele cel, dit is 0%, een verwachte frequentie die kleiner is dan vijf.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De minimum verwachte frequentie moet 1 zijn (we verwachten minimum één case per cel). In
dit geval is de kleinste verwachte frequentie 21,58. Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
127
15 Kruistabel “Herkomst PR” en “bijkomend contact”
Crosstab
Heeft de journalist de bronnen persoonlijk
gecontacteerd?
Neen Ja Total
Waar komt het
persbericht vandaan?
Parket Gent Count 28 32 60
Expected Count 36,3 23,7 60,0
% within Waar komt het
persbericht vandaan? 46,7% 53,3% 100,0%
% within Heeft de
journalist de bronnen
gecontacteerd?
42,4% 74,4% 55,0%
Parket Leuven Count 38 11 49
Expected Count 29,7 19,3 49,0
% within Waar komt het
persbericht vandaan? 77,6% 22,4% 100,0%
% within Heeft de
journalist de bronnen
gecontacteerd?
57,6% 25,6% 45,0%
Total Count 66 43 109
Expected Count 66,0 43,0 109,0
% within Waar komt het
persbericht vandaan? 60,6% 39,4% 100,0%
% within Heeft de
journalist de bronnen
gecontacteerd?
100,0% 100,0% 100,0%
128
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 10,771a 1 ,001
Continuity Correctionb 9,516 1 ,002
Likelihood Ratio 11,117 1 ,001
Fisher's Exact Test ,002 ,001
Linear-by-Linear
Association 10,672 1 ,001
N of Valid Cases 109
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 19,33.
b. Computed only for a 2x2 table
We mogen chi-kwadraat en het significantieniveau interpreteren aangezien voldaan is aan de
voorwaarden.
Maximum 20% van de cellen mogen een verwachte frequentie hebben die kleiner is
dan 5. Bij ons hebben heeft geen enkele cel, dit is 0%, een verwachte frequentie die
kleiner is dan vijf. Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De minimum verwachte frequentie moet 1 zijn (we verwachten minimum één case per
cel). In dit geval is de kleinste verwachte frequentie 19,33. Ook aan deze voorwaarde
is voldaan.
129
Bijlage 10: Tabellen aselecte steekproef (211)
Tabel 1A: omvang van de artikels
%
N
DM
36
DS
45
HLN
69
NB
61
Totaal
211
Kort bericht 44,4 40 55,1 29,5 42,7
≥ 1/8 en < ¼ pagina 25 33,3 20,3 24,6 25,1
≥ ¼ en < ½ pagina 19,4 6,7 10,1 16,4 12,8
≥ halve pagina 11,1 20 14,5 29,5 19,4
Totaal 100 100 100 100 100
Tabel 2A: herkomst van de artikels
%
N
DM
36
DS
45
HLN
69
NB
61
Totaal
211
Geen identiteit 0 4,4 7,2 6,6 5,2
Bij naam genoemd 25 20 18,8 23 21,3
Initialen 36,1 57,8 73,9 65,6 61,6
Nieuwsagentschap 38,9 17,8 0 4,9 11,8
Totaal 100 100 100 100 100
Frequentietabel “aantal bronnen” in aselecte steekproef (211)
Aantal bronnen Frequentie Percentage
0 66 31,3
1 76 36,0
2 28 13,3
3 18 8,5
4 14 6,6
5 4 1,9
6 3 1,4
7 1 0,5
10 1 0,5
Totaal 211 100
130
Tabel 4A: Brongebruik (frequentietabel)
Bron Frequentie Percentage
Nieuwsagentschap 0 0
Andere media 7 3,3
Parket 52 24,6
Politie 38 18
Ordediensten 12 5,7
Advocaten 11 5,2
Burgers 71 33,6
Politiek 17 8,1
Experts 6 2,8
Andere 28 13,3
Tabel 5A: sporen van voorverpakt materiaal
%
N
DM
36
DS
45
HLN
69
NB
61
Totaal
211
NA (credit line) 38,9 17,8 0 4,9 11,8
Sporen van voorverpakte informatie 36,1 26,7 17,4 21,3 23,7
Geen voorverpakte informatie 25 55,6 82,6 73,8 64,5
Totaal 100 100 100 100 100
131
Bijlage 11: Kwalitatieve casestudies
Omwille van de beperkte steekproef (N=109) voeren we het kwalitatief luik op alle cases uit. Alle
artikels worden dus handmatig vergeleken met het oorspronkelijk bronmateriaal, zowel PR als NA.
Legende:
Blauw onderlijnd: Deze zin werd gekopieerd uit het persbericht van het parket.
Rood onderlijnd: Deze zin werd gekopieerd uit het Belgabericht.
Groen onderlijnd: Deze zin werd overgenomen van andere media.
132
Case 1:
Persbericht 007: website parket Leuven
Datum: 15/02/2011
Dievenbende juwelen en geld opgerold – FGP Leuven
Op dinsdag 15 februari 2011 deed de Federale Gerechtelijke Politie van
Leuven twee huiszoekingen in Maasmechelen. Deze zoekingen kaderden in
een onderzoek naar een zigeunerfamilie die verdacht werd van het plegen
van verschillende inbraken in woningen en appartementen verspreid over
Vlaanderen, Duitsland en Nederland.
De bende schakelde systematisch hun minderjarige kinderen in en stuurde
hen aan om juwelen en geld te stelen. De verdachten zouden in aanmerking
komen voor een zestigtal feiten.
De verdachten kwamen in beeld naar aanleiding van een diefstal op 13
oktober 2010 op de Diestsevest te Leuven waarbij twee tieners op heterdaad
werden betrapt. In de loop van het onderzoek kwamen de onderzoekers uit
op twee adressen in Maasmechelen van waaruit de bende opereerde.
Tijdens de huiszoekingen werd 24.000 euro cash geld en een grote
hoeveelheid juwelen, hoofdzakelijk goudkleurige halskettingen en ringen, aangetroffen. Daarenboven werden vier voertuigen in beslaggenomen.
Zes meerderjarige verdachten werden aangehouden door de
onderzoeksrechter te Leuven en vier minderjarige verdachten werden in een
jeugdinstelling geplaatst. Op 18 februari 2011 heeft de raadkamer te Leuven
de voorlopige hechtenis van de zes meerderjarigen, drie mannen en drie
vrouwen tussen 30 en 40 jaar, bevestigd.
De Federale Gerechtelijke Politie stelt actueel alles in het werk om de rechtmatige eigenaars van de aangetroffen buit te identificeren.
Artikel 028-007: verschenen in HLN op 22/02/2011
133
Opmerkingen?
Ongeveer de helft van het artikel (5 van de 11 zinnen) wordt letterlijk gekopieerd uit het persbericht. Het nieuwsbericht bestaat m.a.w. deels (tussen
25% en 50%) uit PR materiaal.
De zinnen die worden overgenomen, worden niet anders gerangschikt. De volgorde blijft bewaard, wel worden er enkele zinnen (herschreven) tussen
geplaatst.
Ondanks het relatief grote aandeel PR, zien we toch initialen staan in de credit line.
Er wordt geen eigen werk geleverd, noch bijkomend contact gepleegd. De andere helft van het artikel is dus tot stand gekomen door het herschrijven
van het persbericht.
Hoewel het een vrij zwaarwichtig feit betreft (60 inbraken verspreid over Vlaanderen, Nederland en Duitsland), bestaat er geen Belgabericht over deze
feiten. We merken ook op dat het artikel enkel het regionaal nieuws haalt, geen enkele krant plaatst het nieuwtje in de binnenlandpagina‟s (ondanks de
omvang van de “vangst”). Zorgt het uitblijven van een Belgabericht ervoor dat er geen nationaal nieuwsbericht verschijnt? Of ligt het feit dat Vlaams-
Brabant het moet stellen zonder krant aan de oorzaak, zoals Patrick Vits (persoonlijke mededeling, 2011, 27 juni) suggereert. Hij geeft in elk geval
aan dat “het bijzonder frustrerend is dat een onderwerp, met een dergelijke omvang, de nationale pers niet bereikt. Indien de feiten zich elders (vb. in
Antwerpen) hadden afgespeeld, zou het nieuwsfeit in de binnenlandpagina‟s prijken.”
Opmerking: Hoewel op de website bij datum “15/02/2011” staat vermeld, is dit niet de datum waarop het bericht op de website werd geplaatst, maar
de datum waarop de gerechtelijke acties plaatsvonden. Ruim 7 dagen later raakt het nieuws pas bekend. Ook de journalist vind dit blijkbaar vreemd
(dat er zo lang gewacht wordt om te communiceren) en uit zijn ongenoegen als volgt: “De feiten raakten nu pas bekend”.
134
Case 2:
Persbericht 008: verschenen op website parket Leuven Datum: 25/02/2011
Mensenhandel van Thaise vrouwen voor correctionele rechtbank te Leuven
Op 15 februari 2011 heeft de raadkamer te Leuven zeven verdachten naar de
correctionele rechtbank verwezen om zich binnenkort te verantwoorden voor
de misdrijven mensenhandel, mensensmokkel en valsheid in geschriften.
Naar aanleiding van de controle van een Thais massagesalon in Aarschot,
startte de Federale Gerechtelijke Politie Leuven in december 2009 een
onderzoek naar een bende die zich inliet met de mensenhandel en mensensmokkel van Thaise vrouwen.
Deze vrouwen, waarvan er tijdens het onderzoek tien werden
geïdentificeerd, werden vanuit Bangkok naar België gebracht, enerzijds om
ingezet te worden in massagesalons, anderzijds om verder getransporteerd te worden naar Groot-Brittannië.
Op 24 mei 2010 werden vijf simultane huiszoekingen uitgevoerd in
Aarschot, Overijse, Heist-op-den-Berg en Vresse-sur-Semois, telkens in samenwerking met de lokale politie.
In totaal werden zes verdachten voor de onderzoeksrechter geleid en vijf
hiervan werden aangehouden. Het gaat om een 36-jarige Japanner en zijn
44-jarige Nieuw-Zeelandse vriendin die samen de bar uitbaatten, een 56-
jarige Thaise vrouw die instond voor het transport en de opvang van de
vrouwen in België, een 42-jarige Thaise vrouw die valse
verblijfsdocumenten en schijnsamenlevingscontracten regelde en een 56-
jarige Belg uit Heist-op-den-Berg die een schijnsamenlevingscontract sloot.
Daarnaast kwamen nog twee personen in beeld die ervan verdacht worden de
handel vanuit Thailand te hebben georganiseerd. Het betreft een 52-jarige
Thai en een 35-jarige Thai, zoon van de Thaise vrouw die het transport in België regelde.
Artikel 032-008: verschenen in HLN op 26/02/2011 (regio: Brabant–
Hageland)
135
Belga bericht 4-008:
Federale politie rolt organisatie mensenhandelaars op in Aarschot
Belga 26-02-2011
(BELGA) = De Federale Gerechtelijke Politie van Leuven (FGP) heeft vrijdag zeven mensen opgepakt die deel uitmaakten van een organisatie mensenhandelaars die voornamelijk actief was in de omgeving van Aarschot. De organisatie liet meisjes overkomen vanuit Thailand om ze in België aan het werk te zetten in zogenaamde massagesalons. Een aantal slachtoffers werd ook overgebracht naar Groot-Brittannië.
Het onderzoek naar de organisatie nam verschillende maanden in beslag. Daarbij werden onder meer de telefoons en gsm's van de verschillende verdachten afgeluisterd. De FGP moest een beroep doen op tolken Thais om een deel van de gesprekken te vertalen. Vrijdag vielen de speurders dan binnen in verschillende salons en privé-woningen, onder meer in Aarschot maar ook in Overijse. Daarbij konden zeven leden van de organisatie in de boeien worden geslagen. Zij werden door de Leuvense onderzoeksrechter aangehouden op verdenking van mensenhandel, valsheid in geschrift en lidmaatschap van een criminele organisatie.
Opmerkingen?
Ondanks het feit dat meer dan 75% van het artikel bestaat uit voorverpakt materiaal, staan er toch initialen in de creditline. De redactie wekt de indruk
dat het artikel van eigen makelij is, terwijl de journalist in kwestie niets anders gedaan heeft dan de eerste zin en de inleiding lichtjes aan te passen. De
journalist heeft de gekopieerde zinnen zelfs niet anders gerangschikt. Er is geen eigen werk of bijkomend contact gepleegd, zoals aangegeven op het
codeerformulier. Deze case is een typevoorbeeld van kant-en-klaar nieuws, dat zonder al te veel wijziging in de nieuwsoutput terecht komt.
Er wordt niet gesteund op Belga omdat het Belgabericht op dezelfde dag werd uitgestuurd als de dag waarop het artikel gepubliceerd wordt. Uit
andere cases zal namelijk blijken dat de journalist de voorkeur geeft aan een Belgabericht (indien het bestaat).
136
Case 3:
Persbericht 009: website parket Leuven
Datum: 20/02/2011
Inbreker Quickrestaurant gevat - Leuven
Op zondagochtend 20 februari 2011 omstreeks 5
uur heeft een jongeman van 21 jaar, D.D., een
kasseisteen gegooid door de glazen deur van het Quick-restaurant op het Fochplein te Leuven.
De man, die politioneel gekend is, opende alle
kassa's op zoek naar geld, maar de kassa's bleken
leeg. Daarop gooide hij één van de kassa's op de
grond en nam hij voor zichzelf een slaatje in het
restaurant. Op het ogenblik dat de verdachte zijn
maaltijd wilde verorberen, kwamen twee
personen van de poetsdienst toe. De jongeman
wou op de vlucht slaan, maar de mensen van de
poetsdienst konden hem overmeesteren en verwittigden de politie.
De verdachte werd gearresteerd en voorgeleid
voor de onderzoeksrechter te Leuven op
verdenking van diefstal door middel van geweld.
De bijzondere recherchedienst van politie Leuven
onderzoekt thans of de man nog in aanmerking
komt voor andere recente feiten.
Artikel 039-009: verschenen in Het Nieuwsblad
op 21/02/2011 (Regio: Leuven-Hageland)
Belgabericht 5-009
Hongerige inbreker betrapt in Quick Leuven
Belga 20-02-2011
(BELGA) = In het fastfoodrestaurant Quick op het Maarschalk
Fochplein in het centrum van Leuven is zaterdagnacht een
hongerige inbreker betrapt. De man, die geen onbekende is
voor politie en gerecht, had met een steen het glas van de
toegangsdeur verbrijzeld. Dat meldt de lokale politie van
Leuven.
De 21-jarige man uit Wijgmaal begaf zich meteen achter de
toog waar de kassa stond en gooide deze op de grond. De
man had echter de pech dat er nog personeelsleden van de
fastfoodzaak aanwezig waren. De inbreker werd door twee
personeelsleden overmeesterd en vastgehouden tot de
politie ter plaatse was. De man verklaarde dat hij honger had
en daarom de Quick was binnengedrongen.
137
Opmerkingen ?
Het artikel bevat tussen de 25% en 50% voorverpakt materiaal. De voorbewerkte informatie die wordt gekopieerd is afkomstig van Belga, hoewel er
ook oorspronkelijk PR materiaal beschikbaar was. Dit doet ons vermoeden dat nieuwsredacties en/of journalisten de voorkeur geven aan persberichten
die gemaakt worden door een journalistiek medium omdat ze van deze berichten een zekere kwaliteit (waarachtigheid, fact checking, bronnen
checken, etc.) mogen verwachten.
Er wordt geen eigen werk of bijkomend contact geleverd. Het artikel is dus tot stand gekomen op basis van het Belgabericht. Slechts een beperkt
aantal zinnen wordt integraal overgenomen, de overige zinnen getuigen echter niet van bijster veel creativiteit. Aan verschillende zinnen wordt slechts
één woord toegevoegd. “De man verklaarde doodleuk dat hij gewoon honger had en daarom de Quick was binnengedrongen.” Deze zin vind je terug
in het bovenstaande artikel. In het Belgabericht vind je volgend equivalent: “De man verklaarde dat hij honger had en daarom de Quick was
binnengedrongen.” Een passieve zin uit het Belgabericht wordt omgezet in een actieve zin in het nieuwsbericht. “De inbreker werd door twee
personeelsleden overmeesterd en vastgehouden tot de politie ter plaatse was” wordt “Twee bedienden overmeesterden de inbreker en hielden hem vast
tot de politie ter plaatse was”.
138
Case 4:
Persbericht 011: website parket Leuven
Datum: 27/02/2011
Daders gebruiken list om bejaard echtpaar
in hun woning te overvallen –
Scherpenheuvel-Zichem
In de nacht van zondag 27 op maandag 28
februari 2011 werd in de Kerkstraat te
Schoonderbuken, deelgemeente van
Scherpenheuvel-Zichem, een bejaard
koppel overvallen in hun huis.
Omstreeks 0.15 uur werd er aan de woning
van het echtpaar aangebeld. De 76-jarige
man des huize wilde niet meteen opendoen
en vroeg eerst of de late bellers zich
konden kenbaar maken. Plots hoorde hij
buiten het hulpgeroep van een vrouw.
Toen de oudere man daarop de voordeur
opende, stormden twee gemaskerde en
gewapende daders de woning binnen.
De 76-jarige man verdedigde zich kranig
tegen één van zijn belagers en de beide
mannen geraakten in een schermutseling
verwikkeld. Ondertussen liep de tweede
dader de trap op en sleurde hij de 76-jarige
echtgenote, die nog boven was, naar
beneden. Beide slachtoffers werden
hardhandig aangepakt en kregen een
pistool tegen de slaap gedrukt. Het was de
daders om geld te doen.
Tijdens de overval ging plots de deurbel
van de voordeur. Een buurman, die lawaai
gehoord had, snelde ter hulp en kwam nog
oog in oog te staan met één van de
Artikel 040-011: verschenen in De Standaard op 01/03/2011
(regio: Vlaams-Brabant/Brussel)
Belga bericht 6-011
Bejaard koppel brutaal overvallen in
Schoonderbuken
Belga 28-02-2011
(BELGA) = In Schoonderbuken (Scherpenheuvel-
Zichem) is afgelopen nacht iets na middernacht een
bejaard koppel - zowel man als vrouw 76 jaar oud -
brutaal in hun huis overvallen door twee
onbekenden. De man kreeg enkele rake klappen en
raakte gekwetst aan het hoofd en de ribben. Ook de
vrouw liep kneuzingen op. Beiden zijn zwaar onder
de indruk van het gebeuren. Het duo sloeg zonder
buit op de vlucht toen een buurman kwam
aanbellen.
"Toen er kwart over middernacht werd aangebeld
ging de man naar de voordeur en vroeg zonder de
deur te openen wie er was. Pas toen hij een vrouw
om hulp hoorde roepen opende hij de deur. Twee
gemaskerde mannen gewapend met een pistool
stormden binnen en eisten geld. Tussen de
bejaarde man en een van de daders kwam het tot
een vechtpartij, terwijl de tweede dader de vrouw
van de trappen sleepte. De daders namen de vlucht
toen de buurman die lawaai gehoord had kwam
aanbellen. Ze zijn momenteel nog spoorloos", aldus
de Leuvense parketwoordvoerder Patrick Vits.
139
vluchtende daders. Er werd geen buit
gemaakt.
De 76-jarige man is gekwetst aan het
hoofd en heeft verschillende kneuzingen
aan de ribben, ook zijn echtgenote
geraakte gewond. De eerste vaststellingen
ter plaatse werden verricht door de
recherche van de politiezone Demerdal en
het gerechtelijk labo. De Federale
gerechtelijke politie van Leuven doet het
verder onderzoek. Voorlopig werden nog
geen daders gevat voor deze feiten.
Opmerkingen?
Het artikel bestaat voor meer dan 75% uit voorbewerkt nieuws afkomstig van Belga. Op één lichtjes herschreven zin na, wordt het bericht volledig
gekopieerd van Belga. Hoewel er ook PR (= oorspronkelijk bronmateriaal) beschikbaar is, geeft de redactie de voorkeur aan een Belgabericht. Is het
zo dat journalisten Belga prefereren omdat ze dit als journalistiek medium kunnen beschouwen. Ze doen beroep op collega‟s, die verondersteld
worden journalistieke praktijken (het checken van informatie) na te leven. Informatie overnemen van een persbericht gaat nog een stapje verder dan
informatie overnemen van Belga, omdat het persbericht aangeleverd wordt door een belanghebbende. Wie informatie uit het persbericht kopieert,
dient aldus de belangen van de PR-leveranciers. Het nieuwsagentschap Belga staat niet ten dienste van één belanghebbende.
We merken echter op dat het Belga bericht niet veel meer is dan een herschreven versie van het persbericht. Hoewel er geen enkele zin letterlijk wordt
overgenomen, wordt er ook geen eigen nieuws of context aan toegevoegd. Dit staaft de hypothese dat PR via NA in de krant terecht komt, zij het niet
letterlijk.
Opmerkelijk is wel dat de eerste zin van het artikel niet woordelijk overeenstemt met de eerste zin van het Belgabericht, hoewel in de creditline Belga
vermeld staat. Het artikel is dus geen exacte kopie van het NA bericht. Het is niet zo dat de journalist eigen werk heeft geleverd, maar hij heeft die
eerste zin toch herschreven. Waarom neemt men die moeite als men onderaan het artikel de vermelding “Belga” plaatst? Dit lijkt wel erg ijverig.
140
Case 5:
Persbericht 015/029: (website) Parket Leuven
Datum: 7-04-2011
Drugdealer te Diest loopt tegen de lamp
Na onderzoek door de lokale recherche van de politiezone Demerdal-DSZ
werd op 19 maart 2011 de 38-jarige N.S. uit Diest betrapt in het bezit van een
gebruikershoeveelheid cocaïne.
Tijdens de daaropvolgende huiszoeking werd 14 gram cocaïne en speed
samen met meer dan 3000 euro cash geld aangetroffen. Bij twee bijkomende
huiszoekingen in woningen van twee Diestenaars werd eveneens speed en
900 euro cash geld aangetroffen.
De 38-jarige man werd voorgeleid bij de onderzoeksrechter te Leuven en
onder aanhoudingsmandaat geplaatst. Het geld en het voertuig van verdachte
werden in opdracht van de onderzoeksrechter te Leuven in beslag genomen.
De 2 medeverdachten uit Diest mochten na verhoor beschikken.
Het onderzoek wordt voortgezet door de lokale recherche van de politiezone
Demerdal-DSZ.
Artikel 049-015/029: verschenen in Het Nieuwsblad van 09/04/2011
(regio: Leuven-Hageland)
141
Opmerkingen?
We vinden geen Belgabericht terug.
Het eerste wat ons opvalt is dat de kop van het persbericht bijna integraal wordt overgenomen in het artikel. Het verschil tussen “Drugsdealer loopt
tegen de lamp” en “Drugsdealer te Diest loopt tegen de lamp” is bijzonder klein. Toch mogen we niet positief antwoorden op de vraag of de kop van
het persbericht wordt overgenomen. Het weglaten van de plaatsnaam, die nota bene boven het artikel staat, is een minimale aanpassing die geen
creativiteit vereist van de journalist. We kunnen de kop van het artikel bezwaarlijk toeschrijven aan de journalist, nochtans blijkt dit niet uit de
kwantitatieve inhoudsanalyse. Vandaar het nut van deze vergelijkende kwalitatieve casestudies.
We merken op dat meer dan 75% van het artikel is overgenomen van het persbericht. De journalist heeft zich gebaseerd op het persbericht dat werd
rond gemaild en niet op het persbericht dat op de website van het parket van Leuven verscheen. We weten dit zeker omdat het persbericht op de
website lichtjes afwijkt van de doorgemailde versie (enkele woorden verschillen). Wanneer het persbericht woordelijk wordt overgenomen, is het niet
moeilijk om te achterhalen op welk van de twee persberichten de journalist gesteund heeft.
Ondanks het feit dat het nieuwsbericht voor meer dan 75% bestaat uit PR materiaal, zien we in de creditline toch de initialen van een journalist staan.
Men doet hier m.a.w. alsof het nieuwsbericht van eigen makelij is, terwijl er geen eigen werk geleverd wordt. Enkel de eerste zin wordt een klein
beetje anders geformuleerd.
142
Case 6:
Persbericht 017: parket Gent
Verkeersongeval met dode
dinsdagnamiddag 22/3/2011 - omstreeks 15u00 -
Staatsbaan (N43) - Zulte
Kop-staartaanrijding.
Een auto diende naar links af te slaan ter hoogte
van winkel Selection. De bestuurster van de wagen
wachtte tot het tegenliggend verkeer
gepasseerd was. Achter deze wagen stond nog een
2de wagen stil. Op dat moment reed een 3de
voertuig achter in op de 2de wagen. De 2de
wagen kwam terecht tegen de 1ste wagen.
De bestuurster van de 1ste wagen (vrouw 70j - uit
Wortegem-Petegem) werd licht gewond. De
bestuurster van de 2de wagen (vrouw 40j - uit
Dentergem) werd eveneens licht gewond. Beiden
werden overgebracht naar het ziekenhuis in
Waregem.
De bestuurder van het 3de voertuig (man 48j - uit
Zulte) werd zwaar gewond. Hij is kort nadien
overleden in het ziekenhuis van Waregem. Zijn
echtgenote (vrouw 56j - uit Zulte) werd zwaar
gewond overgebracht naar het ziekenhuis van
Waregem (dienst intensieve).
Volgens een getuige was de man zonder te
remmen ingereden op de stilstaande wagens. Ook
de bestuurster van de 2de wagen bevestigde dat
Artikel 055-017: verschenen in Het Laatste
Nieuws van 23/03/2011 (Regio: Meetjesland-
Leiestreek)
Belgabericht 8-017 en 9-017
Eén persoon kritiek en drie gewonden bij zwaar ongeval in Zulte
Belga 22-03-2011
(BELGA) = Op de N43 in Zulte richting Deinze zijn dinsdagnamiddag bij een aanrijding tussen
drie voertuigen twee personen lichtgewond geraakt en twee personen zwaargewond. Eén iemand verkeert in levensgevaar. De Staatsbaan is er volledig dicht. Dat is vernomen bij de hulpdiensten.
Het ongeval gebeurde rond 15 uur op de N43 ter hoogte van de Vijvestraat, op de grens tussen het Oost-Vlaamse Zulte en het West-Vlaamse Sint-Eloois-Vijve. Daar kwamen drie
personenwagens, die richting Deinze reden, met elkaar in aanrijding. Over de omstandigheden is nog niets bekend, evenmin of het parket een deskundige ter plaatse stuurt.
Vier personen zijn naar het ziekenhuis overgebracht. Eén iemand werd ter plaatse gereanimeerd en is met levensgevaarlijke verwondingen opgenomen.
De Staatsbaan (N43) is volledig afgesloten. Er is een omleiding via lokale wegen. Dat zorgt voor verkeershinder.
143
zij in haar achteruitkijkspiegel het voertuig tegen
volle snelheid zag naderen.
Omdat de omstandigheden duidelijk waren, werd
geen verkeersdeskundige aangesteld.
Man (48) overleden na zwaar ongeval in Zulte
Belga 22-03-2011
(BELGA) = Een 48-jarige man uit Zulte is
dinsdagnamiddag in het ziekenhuis overleden ten
gevolge van de verwondingen die hij opliep na
een zwaar ongeval met drie wagens op de N43. Dat bevestigt de lokale politiezone Deinze-Zulte.
Het parket van Gent stuurde een verkeersdeskundige ter plaatse. Volgens de politie stond één voertuig op de Staatsbaan (N43) stil om af te slaan, waarna de kop-staartaanrijding gebeurde. De vrouw van het slachtoffer is zwaargewond, maar niet in
levensgevaar. Daarnaast werden ook nog twee
personen met lichte verwondingen naar het ziekenhuis overgebracht.
Opmerkingen?
Het artikel bestaat voor meer dan de helft (> 50% en ≤ 75%) uit voorverpakt materiaal. Minder dan 25% van het voorbewerkt nieuws is afkomstig van
PR. Tussen 50 en 75% van het nieuwsbericht is afkomstig van NA. Ook deze case toont aan dat een nieuwsredactie de voorkeur geeft aan NA
materiaal, hoewel er ook PR beschikbaar is.
Het artikel is tot stand gekomen zonder dat de journalist ook maar één bron heeft geraadpleegd. Er wordt tevens geen eigen werk geleverd, noch wordt
er bijkomend contact gepleegd.
Opmerkelijk is wel dat het nieuwsagentschap Belga wel contact heeft opgenomen met enkele bronnen en dit ook vermeldt. Zo lezen we: “Dat is
vernomen bij de hulpdiensten”, “dat bevestigt de lokale politiezone Deinze-Zulte”, etc. Zulke bronvermeldingen of aanwijzingen vanwaar de
informatie komt, ontbreken volledig in het artikel.
144
Case 7:
Persbericht 026/027 (zijn identiek)
Datum: 29/03/2011
Federale Gerechtelijke Politie van Leuven ontmantelt vijf cannabisplantages
Op dinsdag 29 maart en vrijdag 1 april 2011 deed de Federale Gerechtelijke
Politie van Leuven 11 huiszoekingen in het kader van een onderzoek naar de
teelt van cannabis in de gerechtelijke arrondissementen Leuven, Mechelen
en Antwerpen. Tijdens de huiszoekingen werden cannabisplantages
aangetroffen in Haacht, Mechelen, Bonheiden, Herstal en Mortsel.
Een 59-jarige man uit Haacht werd ervan verdacht een plantage te runnen op
zijn verblijfsadres, samen met drie handlangers, waarvan twee op hun beurt,
een 53-jarige man uit Bonheiden en een 51-jarige vrouw uit Herstal, ook
plantages hadden op hun verblijfadres. In Mortsel en Mechelen werden nog
twee kleinere plantages aangetroffen op de verblijfplaatsen van een 33-jarige
en van een 28-jarige man.
Er werd door de dadergroep, waarvan de man uit Haacht als spilfiguur
fungeerde, beroep gedaan op nog zes andere personen die onder meer
instonden voor de technische herstellingen en het onderhoud van de plantage
te Haacht.
In totaal werden, verspreid over de verschillende adressen, een 950-tal
planten en ongeveer 10 kg verkoopsklare weed aangetroffen en werden er 6
voertuigen en ongeveer 5000 euro in beslaggenomen. Daarenboven vond de
Federale Gerechtelijke Politie van Leuven bij de huiszoeking te Haacht 9
illegale vuurwapens, een geluidsdemper en valse identiteitsdocumenten.
Tien verdachten werden voorgeleid voor de onderzoeksrechter te Leuven,
waarvan er zes werden aangehouden en één man in vrijheid werd gesteld
onder voorwaarden, onder meer, om zich te laten begeleiden voor zijn
drugsproblematiek. De drie anderen mochten na verhoor beschikken. De
Raadkamer van Leuven heeft op 1 en 5 april 2011 de aanhoudingen van vijf
verdachten bevestigd, terwijl de 28-jarige man uit Mechelen, in vrijheid
werd gesteld onder voorwaarden, ook onder meer, om zich te laten
begeleiden voor zijn drugsproblemen.
Belgabericht 11-026/027
Federale gerechtelijke politie van Leuven ontmantelt vijf
cannabisplantages
Belga 06-04-2011
(BELGA) = De federale gerechtelijke politie van Leuven heeft bij 11 huiszoekingen op 29 maart en 1 april in totaal vijf cannabisplantages
ontmanteld in Haacht, Mechelen, Bonheiden, Herstal en Mortsel. Tien verdachten werden voorgeleid voor de Leuvense onderzoeksrechter. Zes personen werden aangehouden van wie één in vrijheid werd gesteld om zich te laten begeleiden voor zijn drugsproblematiek. De Leuvense raadkamer heeft de aanhoudingen inmiddels bevestigd. Een man (59) uit Haacht fungeerde als spilfiguur van de dadergroep die de vijf plantages beheerde. Op zijn verblijfsadres werd een grote
cannabisplantage ontdekt. Dat was ook het geval bij twee van zijn
medewerkers, een man (53) in Bonheiden en een vrouw (51) in Herstal. Daarnaast werden nog twee kleinere plantages aangetroffen op de verblijfplaatsen van een 33-jarige en 28-jarige man in Mortsel en Mechelen. Verspreid over de verschillende adressen werden in totaal een 950-tal planten en ongeveer 10 kilo verkoopsklare weed aangetroffen. Er werden
ook 6 voertuigen en ongeveer 5.000 euro in beslaggenomen. Daarenboven vond de federale gerechtelijke politie bij de huiszoeking in Haacht 9 illegale vuurwapens, een geluidsdemper en valse identiteitsdocumenten. Door de groep werd nog beroep gedaan op 6 andere personen die onder meer
instonden voor de technische herstellingen en het onderhoud van de plantage in Haacht.
145
Artikel 064-026/027: verschenen in Het Laatste Nieuws van 07/04/2011 (Regio: Leuven-Brabant)
146
Opmerkingen?
Hoewel het bericht voor de helft uit voorverpakt materiaal bestaat, toch wordt de journalist bij naam genoemd. De journalist laat uitschijnen dat hij
verantwoordelijk is voor het volledige artikel, terwijl hij de helft te danken heeft aan Belga. De vermelding “journalist in combinatie met Belga” in de
creditline zou in dit geval niet misstaan.
50% van de zinnen in het artikel wordt letterlijk overgenomen uit het NA bericht. Nochtans is er ook PR beschikbaar. We merken op dat journalisten
Belgaberichten verkiezen boven persberichten. Zij veronderstellen dat het Belgabericht eigen werk van de Belga-redactie bevat. Onterecht, zo blijkt
uit deze case. Belga neemt het PR bericht zo goed als integraal over. De zinnen staan anders gerangschikt dan in het persbericht en de woordvolgorde
wijkt lichtjes af, maar de bewoordingen zijn hetzelfde gebleven. Ook de kop van het persbericht wordt integraal overgenomen door Belga. Dit bewijst
de stelling dat het nieuwsagentschap zelf in grote mate afhankelijk is van persberichten. Tijdsdruk en hoge werkbelasting zetten Belga-medewerkers
ertoe aan hun berichten samen te stellen op basis van knip- en plakwerk uit het persbericht.
Dit bevestigt de hypothese dat PR via NA in de nieuwsoutput terecht komt.
De journalist gooit op zijn beurt de structuur van het Belgabericht om (andere rangschikking), maar de zinnen zelf worden letterlijk overgenomen. De
plaats die de woorden in de zin bekleden, blijft dus ongewijzigd.
Er wordt door de journalist geen eigen werk gepleegd. Hoewel er twee bronnen aan bod komen in het artikel, heeft hij deze niet zelf gecontacteerd.
De uitspraken worden rechtstreeks overgenomen uit het Belgabericht, hoewel de indruk wordt gewekt dat de journalist de bronnen persoonlijk heeft
gesproken.
147
Case 8:
Persbericht 032: Parket Leuven
Datum: 20-04-2011
Fietster aangereden-Hoegaarden
Op de niet verlichte verbindingsweg tussen
Outgaarden en de Goetsenhovenstraat bij
Hoegaarden is er op woensdagavond 20 april
2011 een twintig-jarige fietster A.L.
zwaargewond geraakt bij een verkeersongeval.
Het slachtoffer werd rond 22.30u door een
voertuig langs achter aangereden. Zij werd in
kritieke toestand overgebracht naar het
universitair ziekenhuis Gasthuisberg, maar is
inmiddels buiten levensgevaar. Het rijbewijs van
de zeventwintig-jarige bestuurder K.J. werd
meteen voor 15 dagen ingetrokken. Er is een
verkeersdeskundige aangesteld om de exacte
omstandigheden van het ongeval te onderzoeken.
Artikel 073-032: verschenen in NB op 21/04/2011
(Regio: Leuven-Hageland)
Belgabericht: 14-032
Fietser in levensgevaar na aanrijding in Hoegaarden
Belga 21-04-2011
(BELGA) = In Hoegaarden is woensdagavond
kort voor 22.00 uur een jonge fietser zwaargewond geraakt bij een verkeersongeval. Dat meldt de federale politie.
Het 19-jarige meisje werd op een donker stuk weg in de Goedsenhovenstraat aangereden door een wagen. Ze werd in kritieke toestand
overgebracht naar het universitair ziekenhuis Gasthuisberg. De bestuurder van de personenwagen bleef ongedeerd.
148
Opmerkingen?
Het nieuwsbericht bestaat voor minder dan 25% uit voorbewerkt nieuws, afkomstig van het parket van Leuven. In het Belgabericht staat weliswaar
exact dezelfde zin, maar dit bericht wordt pas uitgestuurd op de dag dat het artikel gepubliceerd wordt. Belangrijk om te vermelden is dat dit
nieuwsfeit door HLN en NB de volgende dag uitvoerig behandeld zal worden. Mensen uit het meisje haar omgeving (moeder, werkgever, lerares, etc.)
zullen optreden als bron, er worden familiefoto‟s verspreid en de plaatselijke politici komen verantwoorden waarom dat stuk weg niet verlicht is. In
vergelijking met andere nieuwsfeiten (zoals dievenbende of mensenhandel) heeft deze gebeurtenis niet zo‟n grote omvang, toch worden er grotere
artikels aan besteed. Heeft dit te maken met de nabijheid van het onderwerp (kan ons allemaal overkomen). Of spelen dramatisering, emoties en
personalisatie een rol (jong meisje)?
We merken op dat de gekopieerde zin (werd in kritieke toestand naar het ziekenhuis overgebracht) een “typische” zin is voor dit soort
gerechtsverslaggeving. Ook zinnen zoals “werd voorgeleid”, “werd door de onderzoeksrechter onder aanhoudingsmandaat geplaatst”, etc. komen
frequent voor. Zij beschrijven namelijk acties van het parket die typisch zijn voor de onderzoeksfase. Zulke onderzoeksdaden kunnen niet op oneindig
veel manieren geformuleerd worden, dus is het logisch dat deze “typische zinnen” frequent voorkomen en geregeld “geknipt en geplakt” (copy-paste)
worden. Van Hout (2010) suggereerde dat overname van jargon het aandeel voorbewerkt nieuws de hoogte in jaagt en merkt eveneens op dat zulke
zaken niet anders gezegd kunnen worden.
We merken op de journalist(en) eigen werk hebben geleverd. Er werd niet alleen een foto genomen van de plek waar het ongeval zich voordeed, er
werd ook informatie vergaard door de journalist. Het garen van informatie beperkte zich evenwel tot het opsnorren (en vrijgeven) van
persoonsgegevens. Dat in het persbericht sprake is van A.L. (de initialen van het slachtoffer), houdt de journalist niet tegen om uit te zoeken om wie
het gaat en de volledige naam vrij te geven. Dit is een constante in de onderzochte berichtgeving. Eigen werk beperkt zich vaak tot het vrijgeven van
persoonsgegevens of nationaliteit.
149
Case 9:
Persbericht 034: Parket Leuven
Datum: 02-05-2011
Gemaskerde daders overvallen winkel - Tremelo
Omstreeks 11.30 uur werd een overval gepleegd op
de Contact – GB in de Domstraat te Tremelo.
Twee daders, die zich hadden vermomd met een
masker, stapten op de uitbaatster van de winkel toe
en eisten de inhoud van de kluis. Naar verluid zou
bij de feiten een vuurwapen getoond zijn. De
daders dwongen de uitbaatster naar de
kantoorruimte te gaan en aldaar de kluis te openen.
Daarop sloten zij de uitbaatster in een aanpalend
lokaal op. Tijdens de feiten zouden de daders
Engels gesproken hebben.
De daders gingen aan de haal met cash geld en
maaltijdcheques. De winkeluitbaatster kon zich
bevrijden en de politiediensten verwittigen. Zij was
onder de indruk van de feiten. Twee
personeelsleden die eveneens in de winkel
aanwezig waren, maar dit verwijderd van de
kantoorruimten, hebben niets opgemerkt van de
feiten.
Het labo van de federale gerechtelijke politie kwam
ter plaatse. Het onderzoek wordt gevoerd door de
recherche van de lokale politie BRT. Het
buurtonderzoek leverde vooralsnog geen resultaten
op; er werd blijkbaar geen vluchtvoertuig
opgemerkt bij de feiten.
Artikel 077-034: verschenen in De
Standaard op 03/05/2011 (Regio:
Vlaams-Brabant/Brussel)
Belgabericht 15-034
Gewapende overval op supermarkt in Tremelo
Belga 02-05-2011
(BELGA) = Twee gewapende mannen hebben maandagnamiddag een overval gepleegd op de GB
Contact-supermarkt in de Domstraat in Tremelo. Dat meldt de lokale politie. Ze bedreigden de uitbaatster en dwongen haar de kluis te openen. De inhoud van die kluis, cash geld en maaltijdcheques, namen ze mee, waarna ze de uitbaatster opsloten en er vandoor gingen. De
uitbaatster kon zichzelf bevrijden en de politie verwittigen.
Die doorzocht de buurt nog maar van de daders bleek geen spoor meer.
150
Opmerkingen?
De kop van het artikel is bijna identiek aan de kop van het NA bericht, behalve de plaatsaanduiding.
Het artikel is een exacte kopie van het Belgabericht, in de creditline staat echter duidelijk vermeld dat het om een Belgabericht gaat.
We merken op dat de voorkeur opnieuw gaat naar het NA bericht, wellicht omdat dit bericht zo de krant in kan. Het persbericht is langer dan het
Belgabericht en zou hoogstwaarschijnlijk ingekort moeten worden door de journalist. Bovendien is het nogal verhalend geschreven. Zorgt dit ervoor
dat de nieuwsredactie de voorkeur geeft aan het droge, feitelijke Belgabericht?
151
Case 10:
Persbericht 035: Parket Leuven
Datum: 04-05-2011
Vechtpartij op het Martelarenplein – Leuven
De spoorwegpolitie van Leuven kreeg gisterenmiddag een melding binnen
van een vechtpartij nabij het station van Leuven. De opgetrommelde agenten
troffen een man aan die naar een groepje jongeren stond te roepen. Zij
trachtten de man te bedaren, maar hij bleef zich verzetten, zodat de agenten
besloten om hem over te brengen naar het politiebureel. Na fouillering bleek
de man o.a. in het bezit te zijn van een Buzzy-Pazz die hem niet toebehoorde.
Ook in het politiebureel bleef de man erg onrustig. Daar bleef hij roepen en
tieren tegen de politieagenten.
Het parket betekende de man een dagvaarding. Hij zal zich binnenkort voor
de correctionele rechtbank moeten verantwoorden wegens smaad,
weerspannigheid en bedrieglijke verberging.
Artikel 080-035: verschenen in Het Nieuwsblad op 06/05/2011 (Regio:
Leuven-Hageland)
152
Opmerkingen?
Het aandeel PR in het nieuwsbericht bevindt zich tussen de 25% en 50%. Er is eveneens geen sprake van eigen werk of bijkomend contact. De overige
zinnen (die niet woordelijk werden overgenomen) zijn gewoonweg herschreven. “Daar bleef hij roepen en tieren tegen de politieagenten” verschilt
niet bijster veel van “Daar bleef hij roepen en tieren tegen de ordehandhavers”. Het enige “eigen werk” dat de journalist, wiens initialen onder het
artikel staan, heeft geleverd, is het bedenken van een kop.
We vinden bewijs voor het feit dat het persbericht met behulp van wat knip- en plak werk is omgetoverd tot een nieuwsbericht, in het feit dat het
woord “Buzzy-Pazz” de tweede maal fout is geschreven. In het persbericht komt het woord “Buzzy-Pazz” één keer voor (op deze manier geschreven).
In het artikel komt het woord tweemaal voor, de eerste keer in een zin die wordt overgenomen van het persbericht (hierin staat Buzzy-Pazz). De
tweede keer wordt het echter achteraan een zin uit het persbericht toegevoegd. De journalist typt het ditmaal hoogstwaarschijnlijk zelf, want nu lezen
we: “Buzzy-Pass”. Een blik op de website van De Lijn leert ons dat “Buzzy-Pazz” correct is. We mogen dus concluderen dat de journalist de
schrijfwijze niet gecontroleerd heeft alvorens dit woord toe te voegen aan het “vermomde” persbericht.
153
Case 11:
Persbericht 039: Parket Gent
Mededelingen woensdag 11/5/2011
Op dinsdag 10/5/2011 werden in het kader van een onderzoek naar handel in
heroine op 2 verschillende plaatsen huiszoekingen verricht.
De eerste huiszoeking had plaats op een adres in Gent. Hier werden een 15-
tal bolletjes heroine, 2 gsm's en een geldbedrag in beslag genomen.
Een tweede huiszoeking had plaats op een adres in Jette. Hier werd eveneens
een hoeveelheid heroine aangetroffen. De herione werd samen met een auto
en een grote som geld in beslag genomen.
2 mannen werden opgepakt en voor de onderzoeksrechter geleid. Ze werden
beiden op woensdag 11/5 aangehouden. Het gaat om een man uit Gent die als
sub-dealer optrad en een man uit Jette die de man in Gent bevoorraadde. De
inbeslaggenomen wagen werd hiervoor gebruikt.
Artikel 085-039: verschenen in NB op 12/05/2011
Opmerkingen?
Wat opvalt bij dit artikel is dat er geen identiteit wordt weergegeven. Men blijft m.a.w. vaag over de herkomst van dit artikel.
Voor zover wij konden nagaan, bestaat er geen Belgabericht over deze gebeurtenis.
Er wordt ook geen enkele zin letterlijk gekopieerd uit het persbericht. Op het codeerformulier duiden we bij de variabele “aandeel voorverpakt
materiaal” noodgedwongen “geheel eigen verslaggeving aan”. We merken echter op dat er geen eigen werk wordt geleverd, noch bijkomend contact
gepleegd. Het persbericht werd m.a.w. herschreven.
154
Case 12:
Persbericht 040 en 045: Parket Gent
Mededelingen donderdag 12/5/2011
1. Inzake de grote brand in de
Gentse haven (Katoennatie) : er werd
door het parket een branddeskundige
aangesteld. Doordat de brand nog niet
volledig geblust kon worden, kon de
branddeskundige nog niet ter plaatse
gaan. Er kan dus nog geen uitsluitsel
gegeven worden omtrent de oorzaak.
2. aanvulling punt 2 - brand in de
Katoennatie : na het onderzoek door de
branddeskundige is gebleken dat er
geen aanwijzingen zijn dat de brand
zou aangestoken zijn. Vermoedelijk is
de brand ontstaan door een
weggegooide sigaret of lucifer. Er zou
geen sprake zijn van kwaad opzet.
Artikel 086-040/045: verschenen in HLN op 12/05/2011 (Regio: Gent-Wetteren-Lochristi)
155
Belgabericht 16-040/045 en 17-040/045
Zware brand bij Katoen Natie in Gent Belga 11-05-2011 (BELGA) = Bij het bedrijf Katoen Natie in het Gentse havengebied woedt woensdagavond een zware brand. De brandweer van Gent is massaal uitgerukt om het vuur te bestrijden. Volgens de eerste berichten raakte niemand gewond. Het vuur brak rond 22 uur uit in het bedrijf aan de Mai Zetterlingstraat en de Skaldenstraat in deelgemeente Desteldonk. De oorzaak van de brand is nog niet bekend. Het zou gaan om een brand aan pallets aan het bedrijfsgebouw. Het gebouw zelf is nog niet bedreigd, maar het vuur is nog niet onder controle. De brandweer en de Gentse scheepvaartpolitie zijn met verschillende ploegen ter plaatse. Brand bij Katoen Natie in Gent: vuur breidt uit Belga 11-05-2011 (BELGA) = Bij het bedrijf Katoen Natie in het Gentse havengebied breidt de zware brand zich woensdagavond verder uit. Dat werd vernomen bij de hulpdiensten. De brandweer van Gent heeft bijstand gekregen van onder meer de korpsen uit Assenede en Zelzate. Het vuur brak rond 22 uur uit in het bedrijf aan de Mai Zetterlingstraat en de Skaldenstraat in deelgemeente Desteldonk. De oorzaak van de brand is nog niet bekend. Niemand raakte gewond, maar de schade is aanzienlijk. De brand brak uit aan pallets en breidt zich verder uit naar een loods. Het bedrijfsgebouw zelf kan voorlopig nog gevrijwaard worden, maar het vuur is nog niet onder controle. De brand gaat gepaard met een enorme rookontwikkeling. De rook wordt door de wind richting Lochristi gebracht, waar bewoners gevraagd wordt ramen en deuren dicht te houden.
Opmerkingen?
Met dit artikel heeft HLN een primeur te pakken. Geen enkele andere krant publiceert op donderdag 12 mei een nieuwsbericht over de brand bij
Katoen Natie. Het is redelijk uitzonderlijk dat een nieuwsfeit slechts door één krant wordt opgepikt en dat de andere titels noodgedwongen later
publiceren. In deze steekproef komt het bijvoorbeeld niet meer voor. Kranten publiceren hetzelfde nieuwsfeit over het algemeen op dezelfde dag.
We merken ook op dat er op 11 mei nog geen persbericht was uitgestuurd, er waren wel al twee Belgaberichten verzonden. Er bestaat echter geen
mogelijkheid om te achterhalen hoe laat deze Belgaberichten werden verstuurd. Het kan best zijn dat de deadline bij HLN ietsje later valt dan bij de
andere titels, waardoor ze deze primeur nog net in de nieuwsoutput konden verwerken.
De andere titels publiceren pas op 13 mei een bericht over de brand. Op 12 mei worden er ook nog 4 Belgaberichten uitgestuurd (zie case 13).
156
Case 13:
Persbericht 040 en 045: Parket Gent
Mededelingen donderdag 12/5/2011
3. Inzake de grote brand in de Gentse haven (Katoennatie) : er werd
door het parket een branddeskundige aangesteld. Doordat de brand nog
niet volledig geblust kon worden, kon de branddeskundige nog niet ter
plaatse gaan. Er kan dus nog geen uitsluitsel gegeven worden omtrent de
oorzaak.
aanvulling punt 2 - brand in de Katoennatie : na het onderzoek door de
branddeskundige is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat de brand
zou aangestoken zijn. Vermoedelijk is de brand ontstaan door een
weggegooide sigaret of lucifer. Er zou geen sprake zijn van kwaad opzet.
Belgabericht 018-040/045, 019-040/045, 020-040/045, 021-040/045
Brand bij Katoen Natie in Gent: branddeskundige wacht op einde bluswerken
Belga 12-05-2011
(BELGA) = De branddeskundige die de oorzaak moet achterhalen van de zware brand bij het bedrijf Katoen Natie in Gent, kan nog niet starten met zijn
onderzoek. Dat zegt het Gentse parket.
Het vuur brak rond 22 uur uit in het bedrijf aan de Mai Zetterlingstraat en de Skaldenstraat in deelgemeente Desteldonk. De brand brak uit aan opgestapelde paletten en breidde zich verder uit naar een loods. De
brandweer is nog altijd aan het nablussen. Daarna kan de branddeskundige starten met zijn onderzoek.
Brand bij Katoen Natie in Gent: oorzaak mogelijk
achtergelaten sigaret Belga 12-05-2011 (BELGA) = De zware brand woensdagavond bij het bedrijf Katoen Natie in Gent, ontstond mogelijk door een achtergelaten sigaret. Dat zegt het Gentse
parket na het onderzoek van een branddeskundige. Het vuur brak rond 22.00 uur uit in het bedrijf in deelgemeente Desteldonk.
De brand brak uit aan opgestapelde palletten en breidde zich verder uit naar een loods. De brandweer moest nog tot donderdagmiddag nablussen.
De oorzaak van de brand is vermoedelijk accidenteel, stelt de branddeskundige. Mogelijk werd het vuur veroorzaakt door een achtergelaten sigaret op de palletten. Kwaad opzet is uitgesloten, zegt het Gentse parket.
157
Brand bij Katoen Natie in Gent: brandweer blust nog altijd na
Belga 12-05-2011
(BELGA) = Bij het bedrijf Katoen Natie in het Gentse havengebied blust de
brandweer na de zware brand nog altijd na. De oorzaak van de brand wordt onderzocht door een branddeskundige.
Het vuur brak woensdag rond 22 uur uit in het bedrijf aan de Mai Zetterlingstraat en de Skaldenstraat in deelgemeente Desteldonk. De brand brak uit aan opgestapelde palletten en breidde zich verder uit naar een loods. De brand ging gepaard met een enorme rookontwikkeling. In Lochristi werden bewoners gevraagd ramen en deuren dicht te houden.
Brand bij Katoen Natie in Gent: nog hele nacht blussen en
nablussen
Belga 12-05-2011
(BELGA) = Bij het bedrijf Katoen Natie in het Gentse havengebied is de zware
brand nog altijd niet onder controle. De brandweer voorkomt dat het vuur zich verder uitbreidt en zal nog tot donderdagmorgen moeten nablussen.
Het vuur brak woensdag rond 22 uur uit in het bedrijf in de Gentse deelgemeente Desteldonk. De oorzaak van de brand is nog niet bekend. Niemand raakte gewond, maar de schade is aanzienlijk. De brand brak uit aan pallets en breidde zich verder uit naar een loods.
De brandweer van Gent heeft bijstand gekregen van onder meer de korpsen uit Assenede en Zelzate. Het bedrijfsgebouw zelf is gevrijwaard gebleven, maar het vuur is nog niet onder controle. De Skaldenstraat blijft volledig afgesloten. De brand gaat gepaard met een enorme rookontwikkeling die
richting Lochristi waait, waar bewoners gevraagd wordt ramen en deuren
dicht te houden. Een branddeskundige zal de oorzaak van de brand onderzoeken.
158
Artikel 088-040/045: verschenen in DS op 13/05/2011 (Regio: Oost-Vlaanderen)
Artikel 092-040/045: verschenen in NB
op 13/05/2011 (Regio: aan Gent
gebonden)
159
Opmerkingen?
In artikel 088-040/045 ligt het aandeel voorbewerkt nieuws tussen 25% en 50%; minder dan 25% van het bericht wordt letterlijk overgenomen van
NA, eveneens minder dan 25% van het artikel is gekopieerd uit andere media. De zinnen die in het groen zijn onderlijnd, zijn overgenomen uit het
HLN artikel van de dag voordien.
Opnieuw zien we dat de redactie en/of journalist NA verkiest boven PR materiaal. Hoewel het parket van Gent ook tweemaal een persbericht uitstuurt,
zijn het bijzonder korte tekstjes (elk vier regels). Belga stuurt in totaal 6 berichten uit over de brand en volgt de zaak dus veel beter op. Het is in dit
geval m.a.w. niet onlogisch dat journalisten de voorkeur geven aan het NA materiaal.
De artikels bevatten dan wel voorverpakt materiaal (nemen letterlijk zinnen over uit het Belgabericht), we onderscheiden ook nog “eigen werk”,
namelijk: zelf harde nieuwsfeiten vergaard, context en reacties toegevoegd. Bovendien wordt ook nog bijkomend contact gepleegd. Één van de
bronnen in het nieuwsbericht, met name de burgerbron, wordt door de journalist zelf om een reactie gevraagd.
We plaatsen deze twee artikels uit DS en NB tegenover elkaar om aan te tonen dat de artikels quasi identiek zijn. De meeste zinnen komen zowel in
DS als NB voor, sommige zinnen verschillen echter een beetje afhankelijk van de krant waarin ze zijn gepubliceerd. In DS: “Een grote
zwartgeblakerde vlakte met hopen smeulend puin.” In NB: “Een gigantische zwartgeblakerde vlakte met hopen smeulend puin.” Of nog. “Het tafereel
van gisterenmiddag geeft een idee van de verwoestende kracht van de brand die woensdagavond en -nacht woedde,” in DS. In NB: “De beelden
gistermiddag geven een idee van de verwoestende kracht van de brand die woensdagavond en -nacht woedde.” Een blik op de creditline leert ons dat
beide artikels door dezelfde auteurs geschreven zijn. Een journalist van DS heeft dit stuk m.a.w. in samenwerking met een NB journalist geschreven.
Wij stellen ons de vraag of de redactionele autonomie van beide titels nog stand houdt. Het is duidelijk dat stukken die in beide kranten moeten
passen, niet aanleunen bij de redactionele identiteit van een titel.
160
top related