bouw en functie van dierenbiosdocumenten.pbworks.com/w/file/fetch/108317221... · 2020. 9. 21. ·...
TRANSCRIPT
0
2013-2014
Woordenlijst | Maï Terryn
KULEUVEN BOUW EN FUNCTIE VAN DIEREN
KULeuven | BFD - Woordenlijst 1
INLEIDING TOT DE DIERKUNDE
Zoölogie (dierkunde) Deel van de biologie dat zich bezig houdt met de
wetenschappelijke studie van dieren
Dier 1. Meercellig en hebben meer dan één celtype
2. Heterotroof
3. Kunnen seksueel voortplanten
4. Doorlopen blastulastadium tijdens embryonale ontw.
5. Bewegen actief voort
DE VROEGE EMBRYONALE ONTWIKKELING
Syngamie Haploïde geslachtscellen (gameten) versmelten tot diploïde
zygote
Morula Bolletje blastomeren
Blastula Blastocyst (zoogdieren) / Blastodisc (vogels, reptielen)
Blastocoel of een met vloeistof gevulde holte
Determinerende klieving Scheiden van twee blastomeren leidt tot afsterving
Mozaïsche ontwikkeling
Niet-determinerende klieving Scheiden van twee blastomeren leidt tot het ontstaan van
twee complete, normale individuen
Regulatieve ontwikkeling
Gastrulatie Buis-in-buis organisatie van lichaamsbouwplan
Longitudinale darm
Blastoporus Oermond
Archenteron Oerdarm
Kiemlagen 1. Endoderm (darm, verschillende inwendige organen)
2. Mesoderm (bloed, skelet, spieren, nieren, gonaden)
3. Ectoderm (epidermis, zenuwstelsel)
Coeloom Lichaamsholte uit mesoderm, omgeven door peritoneum
Splanchnisch mesoderm / Visceraal peritoneum (binnenzijde)
Somatisch mesoderm / Pariëtaal peritoneum (buitenzijde)
Schizocoel Coeloom ontstaan door splijting
Enterocoel Coeloom ontstaan uit uitstulping die afsplitst van
archenteron
Morfogenese Lot van elke embryonale cel wordt vastgelegd (determinatie)
en alle dochtercellen ervan zullen ontwikkelen tot een
bepaald celtype van het volwassen dier (differentiatie)
KULeuven | BFD - Woordenlijst 2
Organogenese Verschillende weefsels groeperen zich tot organen
Neurulatie Chorda induceert vorming neurale plooien in bovenliggende
ectoderm die versmelten ter vorming van neurale buis
Parazoa Geen echte weefsels
Bv: sponsen
Eumetazoa / Histozoa Weefselorganisatie
Bv: overige diergroepen
Diploblastica Twee kiembladen (ecto- en endoderm)
Radiata (radiaal symmetrisch)
Bv: neteldieren
Triploblastica Drie kiembladen (ecto-, endo- en mesoderm)
Bilateria (bilateraal symmetrisch)
Bv: alle hogere dieren
Protostomia Mond ontwikkelt zich uit blastoporus
Mozaïsche of determinerende klieving
Ectodermaal skelet
Schizocoel
Deuterostomia Anus ontwikkelt zich uit blastoporus
Regulatief of niet-determinerende klieving
Mesodermaal skelet
Enterocoel
Lophotrochozoa Dieren die continue groeien (Protostomia)
Bv: platwormen, ringwormen, weekdieren
Ecdysozoa Dieren met hard uitwendig skelet en periodisch vervellen
(ecdysis) tussen groeifasen (Protostomia)
Bv: rondwormen, geleedpotigen
Acoelomata Geen coeloom aanwezig
Bv: platwormen
Pseudocoelomata Pseudocoel
Bv: rondwormen
Coelomata Echt coeloom
DIERLIJKE WEEFSELS
Weefsel Verzameling gelijkaardige cellen met gemeenschappelijke
functie
Epitheel Dekweefsel
KULeuven | BFD - Woordenlijst 3
Syncytium Versmelting van verschillende spiercellen (spiervezel)
(dwarsgestreept spierweefsel)
Intercalaire schijfjes Glansstrepen
Verbindingsplaatsen van twee hartspiervezels
Hierdoor kan hart in één geheel contraheren
Dendrieten Vele korte uitlopers zenuwcel
Axon Ene lange uitloper zenuwcel
Ganglion Opeenhoping van cellichamen van neuronen buiten het
centrale zenuwstelsel
Zenuw Een bundel van parallel naast elkaar liggende axonen van
verschillende neuronen, omgeven door bindweefsel
Orgaan Organisatie/groepering van verschillende weefsels om een
functie te vervullen
Orgaanstelsel Groep organen die fysisch of functioneel met elkaar verwant
zijn
HET INTEGUMENT
Integument Lichaamsbedekking; scheidt inwendige milieu van uitwendige
Keratinisatie Verhoorning
Cellen uit stratum germinativum stapelen hoornstof
(keratine) op tijdens het naar buiten toe schuiven, tot aan
stratum corneum
Stuitklier Uropygiale of preenklier (basis staart vogels)
Vetachtig secreet om in de veren te smeren om een
waterafstotende laag te maken en keratine te voeden
Zoutklier Op kop van de vogel
Excreteren overmaat zout bij inslikken prooien en zeewater
Sebumklieren Talg- of smeerklieren (zoogdieren)
Olieactig secreet om pels te onderhouden + waterafstoting
Monotremata Eierleggende zoogdieren
Bv: vogelbekdier
Dermale schubben Beenschubben (vissen)
- Placoïde schubben (kraakbeenvissen)
- Cycloïde schubben (elasmoïde schubtype)
- Ctenoïde schubben (elasmoïde schubtype)
Epidermale schubben Hoornschubben (reptielen)
KULeuven | BFD - Woordenlijst 4
Ecdysis Vervelling
Pterylae De lijnen die de papillen, waaruit de veren ontstaan, volgen
Vibrissae Snorharen (gespecialiseerd tot tastreceptoren)
Irridescentie Interferentie tussen invallend en gereflecteerd licht blokkeert
sommige kleuren en maakt andere intenser, afhankelijk van
de gezichtshoek (structurele kleuren)
Melanoforen Chromatoforen die melanine bevatten
Bruine, grijze en zwarte kleuren
Iridoforen Chromatoforen met een reflectie van guanine, adenine of
een ander purine
Zilverachtig wit (visschubben, iris sommige vogels)
Xanthoforen Chromatoforen die carotenoïden of pteridines bevatten
Geel en oranje
Erythroforen Chromatoforen die rood pigment bevatten
Fotoforen Oplichtende organen die aan/uit kunnen gaan
Bv: sommige pijlinktvissen en zeekatten
STEUN EN BEWEGING
Hydroskelet Het effect van een interne druk van de lichaamsvloeistoffen
(geen onderscheidbare structuur)
Exoskelet Een stijve structuur die het hele/deel lichaam omsluit
Steun en aanhechting spieren
- Epicuticula: waterafstotende vetten en was
- Exocuticula: verharding (sclerotisatie)
- Endocuticula: buigzame laag uit eiwitten en chitine
Setae Borstelharen
Endoskelet Inwendig skelet (alle Vertebrata + stekelhuidigen)
Axiaal en appendiculair skelet
Asynchrone spieren Spieren die niet synchroon contraheren met de actiepoten-
tialen in hun motorische axonen, maar vaak aan hogere
frequentie dan maximum frequentie AP
Bv: vliegspieren wespen, vliegen, wantsen, kevers
Neutraal drijfvermogen Behoud van totale densiteit vis is bijna gelijk aan die van
water; vergemakkelijkt het zwemmen
- Haaien: opstapeling squaleen (vet met lage densiteit)
KULeuven | BFD - Woordenlijst 5
- Pijlinktvissen: NH4Cl in weefsels
- Meeste teleosten: zwemblaas gevult met gas
Physostomen Teleosten waarbij de zwemblaas in verbinding staat met de
slokdarm via de ductus pneumaticus
Physoclisten Teleosten waarbij de zwemblaas geen verbinding heeft met
de slokdarm en beschikken over een gasklier die gas pompt in
de zwemblaas (voornamelijk O2)
Ovaal lichaam Voorkomt scheuren zwemblaas wanneer vis naar boven
zwemt door gasoverschotten naar bloed te lekken
Tetrapoda Viervoetige Vertebrata
Amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren
Pendactiel bouwschema Wordt aangetroffen bij alle Tetrapoda
Plantigrade houding Zoolgangers
De hele voetzool maakt contact met de bodem
Bv: mensen, beren
Digitigrade houding Teengangers
Tenen en middenvoetsbeentjes dragen gewicht dier
Bv: katten
Unguligrade houding Teentopgangers
Lopen op tippen van tenen
Bv: herten
SPIJSVERTERING
Heterotrofe organismen Organismen die niet in staat zijn anorganische moleculen om
te zetten in organische (opnemen uit omgeving)
Autotrofe organismen Kunnen anorganische moleculen omzetten in organische
Via foto- of chemosynthese
Essentiële voedingsstoffen Voedingsstoffen die onontbeerlijk zijn in het voedsel van een
dier voor de groei en bescherming van het lichaam
Verschilt van soort tot soort
Basaal metabolisme Basal metabolic rate (BMR)
Mimimumactiviteit die nodig is om de essentiële levensfunc-
ties zoals ademhaling en neurale werking te onderhouden
Voedselbestanddeel Elke stof die in een voedingsmiddel voorkomt
- Nuttig: bouwstoffen, bedrijfstoffen, regulerende stoffen
- Onnuttig: additieven, contaminanten
KULeuven | BFD - Woordenlijst 6
Essentiële aminozuren Aminozuren die niet door het lichaam gesynthetiseerd
kunnen worden
(idem essentiële vetzuren)
Voedingsvezels Stoffen uit plantaardig voedsel die niet verteerd worden
Strikt genomen geen functie als voedingsstof
Belangrijk voor goede darmwerking
Herbivoren Planteneters
Carnivoren Diereneters
Detritivoren Eten van resten andere dieren en hun afvalproducten
Omnivoren Alleseters
Primaire consumenten Herbivoren; halen energie uit planten
Secundaire consumenten Carnivoren die herbivoren eten
Tertiaire consumenten Carnivoren die carnivoren eten
Endoparasieten Leven in darm of andere organen dier
Bv: leverbotten, lintwormen
Endosymbionten Algen of bacteriën die binnenin het dier leven geven voedsel
aan ander dier
Zoöxanthellae Endosymbiontische algen die deel nutriënten (fotosynthese)
voorzien van sommige koralen, sponsen en tweekleppigen
Suspensievoeders Eters van voedsel dat bestaat uit talrijke, kleine partikels
Heterodont gebit Gebitstanden die verschillen naar gelang hun functie
Homodont gebit Gebitstanden die ongeveer gelijk zijn
Bv: dolfijnen, krokodillen
Incisivi (I) Snijtanden
Canini (C) Hoektanden
Premolares (P) Valse kiezen
Molares (M) Echte kiezen
Tandformule Drukt de samenstelling van het gebit uit (max. 44 tanden)
Fagocytose Endocytose van vaste partikels
Pinocytose Endocytose van voedsel in opgeloste toestand
KULeuven | BFD - Woordenlijst 7
Onvolledig spijsverteringsstelsel Eén opening die dienst doet als mond en anus
Bv: gastrovascuolaire holte / kanaal
Volledig spijsverteringsstelsel Afzonderlijke mond en anus
Rennine Lebferment (maag)
Jonge zoogdieren: zet caseïnogeen in melk om in caseïne
(kaasstof)
Pepsine Breekt eiwitten in maag af tot kortere peptiden
Gastrine Zet maag aan tot meer productie van enzymen en zuur
Chymus Een voedselrijke brei gemaakt door maag van bolus voedsel
Gal Mengsel van galzouten en vetten (o.a. cholesterol) dat
onmisbaar is voor de vertering van vetten (werken als
detergent of emulgator)
Chylmicrons Kleine druppeltjes vetten die worden opgenomen in het
chylvat (dunne darm) en terecht komen in lymfevatenstelsel
CIRCULATIE
Gesloten circulatiestelsel Transportvloeistof(bloed) beperkt tot organen en weefsels
van circulatorisch systeem
Open circulatiestelsel Transportvloeistof (hemolymfe) verlaat hart en stroomt in
lichaamsruimte (hemocoel)
Weinig efficiënt in voorziening van zuurstof
Hemolymfedruk vrij laag (weinig gevaar voor leegbloeden)
Bijharten Pulserende organen aan basis poten, antennen en vleugels
die hierin de hemolymfe pompen
Enkelvoudige bloedsomloop Na het hart stroomt het bloed doorheen twee capillaire
netwerken: kieuwen en lichaamsweefsel
Tweekamerhart van vissen
Arteries Bloedvaten die bloed van hart wegvoeren
Venes Bloedvaten die bloed naar hart terug voeren
Capillairen Verbindingen tussen arteries en venes
Capillair netwerk Verschillende verbindingen van capillairen
Agglutinatie Samenklonteren van bloedcellen
Agglutinogeen Eiwit op erythrocyt (RBC)
Agglutinine Antilichaam in plasma
KULeuven | BFD - Woordenlijst 8
Diapedese Het verlaten van bloedcellen uit de bloedbaan (monocyten)
IMMUNITEIT
Niet-specifieke afweer Aangeboren afweer; meegekregen vanaf geboorte
- Anatomische barrières
- Fysiologische barrières
- Endocytotische barrières
- Inflammatoire barrières
Specifieke afweer Verworven afweer; werking immuunstelsel
Etter Accumulatie van dode cellen, verteerd materiaal en vocht
Antigen (Ag) Elke vreemde substantie die herkend kan worden door het
immuunstelsel
Proteïnen, glycoproteïnen of complexe sacchariden
Antilichaam (Ab) Eiwitten aangemaakt door immuunsysteem die kunnen
binden aan specifiek antigen
Y-vormig proteïne
Humorale immuunrespons Uitgevoerd door B-lymfocyten
Massale secretie van antilichaam in bloed en andere
lichaamsvloeistoffen
Celgemedieërde immuunrespons Uitgevoerd door T-lymfocyten
Dit door o.a. activatie van de B-lymfocyten, andere T-
lymfocyten, macrofagen... (cytokines)
Perforine Proteïne maak celmembraan lek waardoor lysis van cel
(T-dodercel bij geïnfecteerde gastheercel)
Allergieën Overgevoeligheidsreacties; reacties van immuunsysteem op
allergenen
Allergenen Stoffen die doorgaans niet als antigen worden beschouwd
Bv: stuifmeelkorrels, huisstofmijten, huidschilfers honden of
katten, geneesmiddelen, insectentoxines, voedselbestand-
deel, ...
Histamine Veroorzaakt vasodilatatie en bronchoconstrictie
GASUITWISSELING
Respiratie Ademhaling; proces waarbij cellen een voldoende hoeveel-
heid zuurstofgas krijgen, voornamelijk om glucose te
verbranden, met vorming van water en koolstofdioxide dat
moet geëlimineerd worden
KULeuven | BFD - Woordenlijst 9
Operculum Kieuwdeksel
Passief tegenstroomsysteem Twee vloeistoffen met een verschillende concentratie vloeien
naast elkaar in tegenovergestelde richting, gescheiden door
permeabel membraan
Actief tegenstroomsysteem De vloeistof stroomt door een buisje dat op zichzelf terug-
plooit zodat de stroomrichting omkeert; de moleculen
worden actief getransporteerd (energiekost)
Bv: nier, zwemblaas vis
EXCRETIE EN OSMOREGULATIE
Osmolariteit De totale concentratie aan opgeloste stoffen (ionen en niet-
ionen) van de lichaamsvloeistof
Osmose Fysisch proces waarbij water zich doorheen een
semipermeabel membraan beweegt van de oplossing met de
laagste osmolariteit naar de oplossing met de hoogste
osmolariteit
Toniciteit (ve oplossing) Effect (krimpen/zwellen) dat een oplossing heeft op een cel
Isotone oplossing Cellen krimpen/zwellen niet
Concentratie oplossing gelijk aan concentratie cellen
Hypertone oplossing Cellen krimpen
Concentratie oplossing is hoger dan concentratie cellen
Hypotone oplossing Cellen zwellen
Concentratie oplossing lager dan concentratie cellen
Secretie Actief transport van de lichaamsvloeistof naar de filtratie
Reabsorptie Actief transport van het filtraat naar de lichaamsvloeistof
Nefridia Excretiebuisjes
Protonefridea Vertakte excretiebuizen die inwendig gesloten zijn (vlamcel)
en uitmonden in buitenwereld (nefridoporus)
Bv: Acoelomata en sommige Pseudocoelomata, lancetvisje
Metanefridea Onvertakte buizen met uitwendige opening (nefridoporus) en
inwendig open einde (nefrostoom)
Bv: Coelomata
Eindzakken Blindeindigende zakken, afgelijnd met podocyten, die
uitmonden dmv kanaal in de buitenwereld bij een aanhangel
Eindzak overblijfsel coeloom, aanhangsel gemodificeerd
KULeuven | BFD - Woordenlijst 10
metanefridium
Bv: Geleedpotigen (Arthropoda)
Buisjes van Malpighi Dunne buisjes voor excretie en osmoregulatie die blindt
eindigen en uitmonden aan de andere kant tussen de
middendarm en einddarm
Bv: Geleedpotigen (Arthropoda)
Tubulaire reabsorptie Grootste deel glomerulaire filtraat reabsorberen
- Eerste nierkronkelbuisje: Na+ (actief transport), Cl- (passief
transport), H2O (osmose)
aminozuren, glucose, vitamen (actief transport)
- Dalende tak lus van Henle: water (osmose)
- Stijgende tak lus van Henle: Na+ (actief transport)
- Tweede nierkronkelbuisje en verzamelbuisje: Na+ (actief
transport), water (osmose)
+ inwerking van hormonen
Aldosteron Verhoogt zoutreabsorptie en bijgevolg waterreabsorptie ter
hoogte van tweede nierkronkelbuisje en verzamelbuisje
Antidiuretisch hormoon (ADH) Maakt wand nierbuisjes meer permeabel voor water,
verhoogde waterreabsorptie, minder urineproductie
Zoetwatervissen Neiging water op te nemen door osmose; nieren produceren
sterk verdunde, ammoniumbevattende urine
Zeevissen Neiging om water af te geven aan omgeving (dehydratatie);
compensatie door productie van sterk geconcentreerde urine
en verwijderen zouten uit bloedsomloop en excreteren ze in
de omgeving
Kraakbeenvissen Ureosmotisch: opstapelen van grote hoeveelheden ureum in
bloed zodat plasma nagenoeg isotoon is met omgeving
VOORTPLANTING
Kiemcellen Cellen die als enige functie hebben de vorming van gameten
Kiemplasma Geheel van kiemcellen
Kiemcellijn Gedeelte van dier dat continu van generatie op generatie
wordt overgedragen
Oerkiemcellen Embryo zet vroeg in de ontwikkeling een weinig kiemplasma
opzij bestemd voor de volgende generatie
Somatische cellen Alle cellen van organisme die geen gameten voortbrengen
Somatoplasma Geheel van somatische cellen
KULeuven | BFD - Woordenlijst 11
Aseksuele voortplanting Vorm van vermenigvuldiging waarbij geen versmelting van
gameten afkomstig van verschillende geslachten vereist is
Fragmentatie Individu deelt zich in twee of meerdere delen
Knopvorming Nieuw individu ontwikkeld uit knop cellen ander indiviu
Hydra en verwante neteldieren → externe knopvorming
Zoetwatersponsen en ectoprocten → interne knopvorming
Seksuele voorplanting Versmelting van gameten afkomstig van twee verschillende
geslachten; onderscheid tussen externe en interne
bevruchting
Spermatofoor Zaadcellen zitten niet in vloeistof (semen) maaar verpakt in
spermatofoor
Bv: salamander (massa zaadcellen in slijmpakketje)
Ovipariteit (ovipaar) Soorten waarbij het grootste deel van de ontwikkeling van
individu gebeurt in een ei (eierleggend)
Kiemvlek Plaats in het ei waaruit het embryo zich zal vormen
Ovipositie Het afleggen van ei door moeder
Ovovivipariteit Het houden van ei in lichaam zodat jongen geboren worden
in oviduct, moeder dient enkel als broedkamer
(eierlevendbarendheid)
Bv: sommige insecten, vissen, amfibieën en reptielen
Vivipariteit Levendbarendheid, komt enkel voor bij zoogdieren
Hermafroditisme Individu functioneert zowel als mannetje als vrouwtje
Simultaan hermafroditisme Individu heeft beide types voortplantingsorganen op
hetzelfde ogenblik
Sequentieel hermafroditisme Individu is eerst van ene geslacht, daarna van andere
- Protogynie: eerst vrouwelijk
- Protandrie: eerst mannelijk
Parthenogenese Vrouwtje is in staat zich voor te planten zonder dat haar
eieren bevrucht worden
Bv: sedentaire en schaars verspreide dieren zoals
raderdiertjes en bepaalde insecten
Gameten Geslachtscellen
- Man: spermatozoa (zaadcellen)
- Vrouw: ova (eicellen)
KULeuven | BFD - Woordenlijst 12
Gonaden Geslachtsorganen
- Man: testes
- Vrouw: ovaria
Tubuli seminiferi Aanmaak van zaadcellen (testes)
Epididymis (bijbal) Opslag, paralysatie en rijping van zaadcellen
Vesiculae seminalis (zaadblaasjes) Productie van basisch vocht met oa fructose als energierijke
voedingsstof voor de spermatozoa
Prostaat Grote klier rond urinebuis die ¾ van zaadvocht produceert
Semen Geheel van zaadvocht en zaadcellen
Klieren van Cowper Geven voor de ejaculatie een helder, vettig secreet vrij dat
urineresten neutraliseert en de eikel gladmaakt om
penetratie te vergemakkelijken
Spermatogenese Vorming van zaadcellen uit kiemcellen (spermatogonia)
Spermiogenese Rijping van spermatide tot functionele zaadcel
(spermatozoön)
Ovulatie (eisprong) Vrijgave van eicel door de ovaria
Klieren van Bartholin Produceren slijmerig secreet in de vagina om penetratie te
vergemakkelijken
Oögenese Ontwikkeling van eicellen uit kiemcellen (oögonia)
Micropylus Kleine opening aan de top van het ei waarlangs zaadcellen
kunnen binnendringen voor bevruchting
ONTWIKKELING
Polyspermie Versmelten van meerdere zaadcellen met één eicel
Acrosoomreactie Het openbreken van het acrosoom van de zaadcel, waarbij
enzymen vrijkomen die de omringende laag van de eicel
(zona pellucida bij zoogdieren) afbreken
Homolecithaal (isolecithaal) Eieren met weinig dooier die gelijkmatig verspreid is in het ei
Eieren die snel ontwikkelen tot larvale of adulte dieren die
zichtzelf kunnen voeden, of die door moeder gevoed worden
via placenta
Bv: placentaire zoogdieren, sponsen, ...
Telolecithaal Eieren met grote hoeveelheden dooier die vaak geconcen-
treerd zijn in één plaats
Bv: reptielen, vogels, vele vissen
KULeuven | BFD - Woordenlijst 13
Mesolecithaal Eieren de gematigd telolecithaal zijn
Bv: inktvissen, amfibieën, sommige vissen
Centrolecithaal Eieren met de dooier geconcentreerd in het centrum
Bv: insecten, meeste andere geleedpotigen
Holoblastische klieving De zygote deelt in haar geheel
- Spiralige klieving: nematoden
- Radiale klieving: spongen, amfibieën
- Bilaterale klieving: inktvissen
- Rotationele klieving: placentaire zoogdieren
Meroblastische klieving Een deel van de zygote deelt
- Discoïdaal klievingspatroon: reptielen, vissen, vogels
- Oppervlakkig klievingspatroon: meeste geleedpotigen
Homeoboxgenen Betrokken bij patroonvorming embryo, gemeenschappelijke
sequentie van ±180 nucleotiden (controlegenen)
- Anterieure/posterieure en dorsale/ventrale assen
- Aantal en polariteit segmenten
- Ontwikkeling van segmenten
Oöplasma Sterk gestructureerd cytoplasma van de eicel
Bevat een reserve aan mRNA-moleculen die pas worden
vertaald naar eiwitten wanneer de ontwikkeling begint
Embryonale inductie De invloed van een groep cellen op een andere groep cellen,
waardoor deze laatste hun koers gaan veranderen
Kan ook optreden door hormonen, verandering in lokale pH,
zoutconcentratie of vrijgave van eenvoudige stoffen zoals
suiker
Genetische afwijkingen Te wijten aan puntmutaties of chromosomale afwijkingen,
resultaat van afwezige of onjuiste genproducten tijdens de
meiose of ontwikkeling
Bv: trisomie 21
Congenitale afwijkingen Niet overgeërfd, veroorzaakt door externe factoren
(teratogenen) die interfereren met normale ontwikkeling
Bv: virussen, alcohol, geneesmiddelen
Tumoren Resultaat van gestoorde celdeling
Ontstaan door actievatie proto-oncogenen en inactivatie van
suppressorgenen, gebeurt door mutageen (UV, ioniserende
straling, carcinogenen, virale infectie)
- Goedaardig: deelt ter plaatse
- Kwaadaardig (kanker): cellen migreren
KULeuven | BFD - Woordenlijst 14
Proto-oncogenen Betrokken bij embryonale ontwikkeling
Activatie op latere leeftijd → inductie v. kanker (oncogenen)
Suppressorgenen Inhiberen normaal de groei
Carcinogeen Chemische substanties die kanker kan veroorzaken
Kiemvlek Plaats in dooier waaruit het embryo zich zal vormen
Foetus Naam van het embryo na 8 weken
Onrechtstreekse ontwikkeling Indirecte ontwikkeling; dieren die metamorfoseren
Rechtstreekse ontwikkeling Directe ontwikkeling; ontwikkeling tot een vorm die lijkt op
adulte dier
Ametabola Geen metamorfose in de ontwikkeling
Holometabola Volledige metamorfose in de ontwikkeling
Hemimetabola Onvolledige metamorfose in de ontwikkeling
Imaginaalschijven Verschillende delen van de made die reeds bij de larve opzij-
gezet en vastgelegd om bepaalde structuren bij de adulte
vlieg te vormen
COMMUNICATIE TUSSEN CELLEN: HET HORMONAAL STELSEL
Hormoon Organische stof die gesecreteerd wordt door gespecialiseer-
de cellen en die in staat is fysiologische reacties te stimuleren
of te inhiberen in cellen van hetzelfde/ander weefsel
(chemische boodschappermoleculen)
1. Amines (afgeleid van amines)
2. Prostaglandines of eicosanoïden(afgeleid van vetzuren)
3. Steroïden (afgeleid van cholesterol)
4. Peptide- en proteïnehormonen
Hydrofobe hormonen Vetoplosbare hormonen; migreren doorheen celmembraan
Binden aan nucleaire receptor
Vormen hormoon-receptor-complex
Bv: steroïden, schildklierhormonen
Hydrofiele hormonen Vetonoplosbare hormonen; kunnen niet door celmembraan
Binden aan membranaire receptor
Productie van secundaire boodschappers
Hypofyse Endocriene klier; verbonden via steeltje (bloedvaten en
zenuwen) met hypothalamus
- Adenohypofyse: ectodermaal weefsel van primaire
KULeuven | BFD - Woordenlijst 15
mondholte
- Neurohypofyse: neuro-ectoderm (hersenvloer)
Groeihormoon (GH) Hormoon adenohypofyse (peptidehormoon – somatotropine)
Functie bij metabolisme en ontwikkeling
- Proliferatie van cellen
- Stimulatie lever tot aanmaak IGF’s
Verstoring leidt tot abnormale groei en ontwikkeling
- Gigantisme: reuzengroei
- Acromegalie: vergroting beenderen hoofd en ledematen
- Dwerggroei: verminderde lengtegroei lichaam
Prolactine (PRL) Hormoon adenohypofyse (peptidehormoon)
Ontwikkeling melkklieren en melkproductie (lactatie)
Adrenocorticotropine (ACTH) Hormoon adenohypofyse (peptidehormoon)
Stimuleert vrijstelling steroïden door bijnierschors
Thyrotropine (TSH) Hormoon adenohypofyse (glycoproteïne)
Stimuleert synthese/secretie van schildklierhormonen
Melanotropine (MSH) Hormoon adenohypofyse – pars intermedia (glycoproteïne)
Stimuleert spreiding pigmentkorrels in melanocyten van huid
Gonadotropines Hormoon adenohypofyse (glycoproteïne)
Stimuleren secrectie oestrogenen (follikelcellen bij vrouw) en
androgenen (Leydigcellen bij man)
- Follikelstimulerend hormoon (FSH): vorming Graafse follikel
bij vrouw en zaadcellen bij man
- Luteïniserend hormoon (LH): ontwikkeling geel lichaam bij
vrouw en interstitieel weefsel van testes bij man
Anti-diuretisch hormoon (ADH) Hormoon geproduceert in hypothalamus (supraoptische
nucleus – SON), opslag in neurohypofyse (vasopressine)
Stimuleert waterreabsorptie nefrons
Oxytocine Hormoon geproduceert in hypothalamus (paraventriculaire
nucleus – PVN), opslag in neurohypofyse (nonapeptide)
Stimuleert contractie uterusspieren bij baren (weeën)
Stimuleert contractie spiercellen rond melkklieren
(melkejectie) oiv. zuigstimulus baby
Thyroidea Schildklier; gepaard aangelegde endocriene klier aan beide
zijden trachea (net onder larynx)
Thyroxine Tetrajoodthyronine (T4)
Vrijzetting onder stimulans van TSH adenohypofyse
Afsplitsing één joodatoom in perifere weefsels → bioactief
KULeuven | BFD - Woordenlijst 16
trijoodthyronine (T3)
Regeling metabolisme en ontwikkeling
Hypothryroïdie Verlaagde schildklierwerking
Sterk afgeremd metabolisme (koudegevoel) en gereduceerde
weerstand tegen infecties
Cretinisme Ernstig vertraagde somatische, neurale en seksule ontwikke-
ling bij kind, veroorzaakt door hypothyroïdie tijdens embryo-
nale en foetale ontwikkeling door gebrek aan jood in voeding
moeder
Compensatie door groei schildklier (kropgezwel – goiter)
Hyperthyroïdie Verhoogde schildklierwerking
Veroorzaakt uitpuilende ogen, hypernervositeit, verhoogde
hartslag en ademhaling, gewichtsverlies
Calcitonine Hormoon schildklier (parafolliculaire cellen)
Verhindert afbraak been en belet te hoge Ca2+-waarde bloed
Globaal: daling Ca2+-concentratie bloed
Parathormoon (PTH) Hormoon parathyroidea/bijschildkliertjes
Stimuleert mobilisatie Ca2+ uit beenderen, resorptie Ca2+ in
nieren, absorptie Ca2+ in darm
Globaal: stijging Ca2+-concentratie bloed
Insuline Hormoon β-cellen van eilandjes van Langerhans (pancreas)
Reductie glucosespiegel in bloed:
- Verhoogde opname door spiercellen
- Verhoogde opname door bindweefselcellen
- Verhoogde opname door opslag in vorm van vet/glycogeen
Stimuleert opname AZ in lever en spieren
Diabetes mellitus type I Te weinig insuline-productie door afbraak van eigen β-cellen
door eigen afweersysteem (auto-immuunziekte)
Diabetes mellitus type II Defect van insulinereceptoren
Glucagon Hormoon α-cellen van eilandjes van Langerhans (pancreas)
Bijnieren Gelegen op of gedeeltelijk in de nieren
- Cortex: bijnierschors (niet-neuronaal/mesodermaal weefsel)
- Medulla: bijniermerg (neuroderm)
Adrenaline Hormoon medulla bijnier
Afgescheiden bij angst en agressie
- Mobilisatie van energie in lichaam
- Omzetting glycogeen naar glucose
- Versnellen hartslag
KULeuven | BFD - Woordenlijst 17
- Vasodilatatie
- Remmen spierbewegingen spijsverteringsstelsel
- Bloed naar hersenen en skeletspieren
Noradrenaline Hormoon medulla bijnier
Vasoconstrictie
Mineraalcorticoïden Hormonen cortex bijnier
Reguleren Na+- en K+-metabolisme
Bv: aldosteron (stimulatie zoutsecretie nieren → gevolg
bloeddruk en bloedvolume)
Glucocorticoïden Hormonen cortex bijnier
Secretie oiv. ACTH (hypofyse)
Metabolisme suikers, vetten, aminozuren – rol bij stress
Bv: cortison, cortisol, corticosteron
Geslachtshormonen Hormonen cortex bijnier
In kleine hoeveelheden geproduceerd (rest gonaden)
Bv: oestrogenen, androgenen, progesteron
Sertolicellen Binding FSH (hypofyse) aan receptor Sertolicellen stimuleert
spermatogenese in kiemcellen bij geslachtsrijpe individuen
Ondersteunen ontwikkeling zaadcellen
Leydigcellen Produceert en secreteerd geslachtshormonen oiv. van LH
Belangrijkste testosteron
Androgenen Stimuleren ontwikkeling van primaire mannelijke geslachts-
kenmerken in embryo en secundaire mannelijke geslachts-
kenmerken tijdens puberteit
Stimuleren groei en proteïnesynthese
Oestrogenen Stimuleren ontwikkeling primaire vrouwelijke geslachts-
kenmerken (uterus, ovaria, vagina) later dan de androgenen
bij de man
Stimuleren ontwikkeling secundaire vrouwelijke geslachts-
kenmerken (borsten) en regulatie voortplantingscycli
Menarche Begin menstruatiecyclus
Menopauze Einde menstruatiecyclus
Folliculaire fase Eerste fase menstruatiecyclus; start wanneer FSH de
ontwikkeling van 15 à 20 follikels stimuleert
- Rijping van één follikel tot Graafse follikel onder FSH
- Openbarsting aan oppervlak ovarium onder LH
- Proliferatie endometrium onder oestrogenen
KULeuven | BFD - Woordenlijst 18
Luteale fase Tweede fase menstruatiecyclus; begint met ovulatie
- Oestrogeensecretie daalt
- Opengebarsten follikel wordt corpus luteum onder LH
- Corpus luteum secreteert oestrogenen/progesteron
- Oestrogenen/progesteron negatieve feedback op GnRH
- Daling FSH- en LH-concentraties
- Secretie vocht endometrium (innesteling) door progesteron
Menses Menstruatie; het uitstoten van uterusaflijning
Choriongonadotropine (CG) Hormoon ontwikkelende placenta
Werking vergelijkbaar met LH
- Inductie van verdere groei corpus luteum
- Verdere secretie oestrogenen/progesteron
- Oestrogenen/progesteron induceren groei melkklieren
- Progesteron inhibeert melksynthese tijdens dracht
Gastrine Hormoon maag (mucosa van pylorus)
Stimulatie van secretie van maagsap
Secretine Hormoon duodenum (mucosa)
Stimulatie van secretie van pancreasenzymen
Cholecystokinine (CCK) Hormoon duodenum (verzadigingshormoon)
Stimulatie van vrijgave gal door galblaas
Renine Enzym nieren
Betrokken bij renine-angiotensinesysteem (RAS)
- Proteïne angiotensinogeen (lever)
- Omvorming tot angiotensine I
- Omvorming tot angiotensine II
- Regeling bloeddruk
Erythropoietine (EPO) Hormoon nieren
Stimulatie aanmaak RBC in beenmerg
Epifyse Pineaal orgaan
Melatonine Hormoon epifyse
Beïnvloedt dag- en seizoensactiviteitsritme
- Minder licht, meer melatonine
- Remming van releasing hormones (oa GnRH)
Juveniel hormoon (JH) Hormoon corpora allata
Onderdrukking van ontwikkeling adulte kenmerken
Moet afwezig zijn voor ontwikkeling tot adult
Prothracicotroop hormoon (PTTH) Hormoon cerebrale ganglia
Stimuleert prothoracale klier tot secretie van ecdyson
KULeuven | BFD - Woordenlijst 19
Ecdyson Steroïdhormoon prothoracale klier
Wordt omgezet tot ecysteron → initiatie vervelling
COMMUNICATIE TUSSEN CELLEN: HET ZENUWSTELSEL
Cefalisatie Sensorische receptoren en bijhorende zenuwcellen zijn
geconcentreerd in uiteinde dier dat eerst in contact komt
met omgeving (kop)
Cerebraal (cefaal) ganglion Verzameling zenuwcellen in de kop
Ganglia Opeenhoping van neurale celsomata (cellichamen)
Ganglion Controleert één segment van dier
Connectief Verbinding tussen verschillende ganglia
Sensorisch zenuwstelsel Voert informatie vanuit omgeving en lichaam naar CZS
Motorisch zenuwstelsel Voert informatie van CZS naar verschillende delen lichaam
- Willigkeurig of somatisch zenuwstelsel
- Onwilligkeurig of autonoom (vegetatief) zenuwstelsel
Somatisch zenuwstelsel (SZS) Onderhevig aan wil
Innervatie dwarsgestreepte spieren
Autonoom zenuwstelsel (AZS) Niet onderhevig aan wil
Innervatie gladde spieren en klieren
- Sympatisch zenuwstelsel: vlucht-of-vecht-reactie
- Parasympatisch zenuwstelsel: antagonistische functie (rust)
Sympatisch zenuwstelsel Preganglionair neuron treedt uit CZS thv thoracale/lumbale
wervels, sympatische ganglia in keten parallel aan
wervelkolom, lang postganglionair neuron naar effector
orgaan
Parasympatisch zenuwstelsel Preganglionair neuro treedt uit CZS thv cervicale/sacrale
wervels, parasympatisch ganglion dicht gelegen bij effector
orgaan, kort postganglionair neuron
Primaire hersenblaasjes Drie blaasvormige zwellingen tijdens ontwikkeling hersenen
- Prosencephalon (voorhersenen)
→ Telencephalon(eindhersenen): cerebrum
→ Diencephalon (tussenhersenen): thalamus, hypothalamus
- Mesencephalon (middenhersenen)
→ Mesencephalon: tectum
- Rhombencephalon (achterhersenen)
→ Metencephalon: pons, cerebellum
→ Myelencephalon: medulla oblongata
KULeuven | BFD - Woordenlijst 20
Cerebrum (grote hersenen) Cerebrale cortex: iintelligentie, geheugen, spraak
Corpus callosum: verbinding beide hemisferen voor
communicatie
Limbisch systeem: emoties, gedrag
Thalamus Uit dorsale deel diencephalon
Informatie sensorisch systeem verwerken en doorsturen naar
cerebrale cortex
Hypothalamus Ventraal van thalamus
Regelt werking ingewanden en endocriene klieren
Cerebellum (kleine hersenen) Ontwikkeld uit dorsaal metencephalon
Integreert alle informatie van zintuigen om gecoördineerde
bewegingen uit te voeren (spiercoördinatie)
Pons (hersenbrug) Ontwikkeld uit ventrale deel metencephalon
Bevat stijgende/dalende neurale trajecten die lopen van
hersenen naar ruggenmerg en omgekeerd
Hersenstam Ontwikkeld uit ventrale deel myelencephalon,
mesencephalon en metencephalon
Medulla oblongata (verlengde merg) Verlenging ruggenmerg
Bevat controlecentra voor BP (blood pressure), HR (heart
rate), RR (respiration rate)
Ruggenmerg Nauw centraal kanaal met daarrond grijze stof (cellichamen)
en witte stof (gemyeliniseerde zenuwvezels)
Membraanpotentiaal Spanning over het celmembraan
Ontstaat doordat membraan niet permeabel is voor alle
ionen en doordat ionenconcentraties aan beide zijden
membraan niet gelijk zijn
Rustpotentiaal Exacte balans van voltage en diffusie leidt tot een evenwicht
waarbij geen nettodiffusie optreedt (50-70 mV)
Negatieve lading aan binnenzijde celmembraan
Actiepotentiaal (AP) Kortstondige verandering in membraanpotentiaal die zich
langs plasmamembranen van bepaalde zenuw- en spiercellen
voortplant
Wijten aan verandering in permeabiliteit van membraan voor
Na+- en K+-ionen
Spanningsafhankelijke ionenkanalen Kanalen (Na+, K+) die openen ten gevolge van veranderingen
in membraanpotentiaal
Generatorpotentiaal De verwekte ontlading
KULeuven | BFD - Woordenlijst 21
Knoop van Ranvier Open ruimte op axon tussen afzettingen van myeline
Synaps Structuur die de boodschap van een AP op einde axon
overdraagt op andere cel (neuron/spiervezel)
Elektrische synaps Doorgeven van AP via gap junctions
Chemische synaps Stimulatie/inhibitie van AP in de andere cel
Vrijgave van neurotransmitters (NT)
Neuroneuronale junctie Axon grijpt aan op deel van ander neuron
- Axoaxonale synaps: synaps gemaakt op axon
- Axosomatische synaps: synaps gemaakt op celsoma
- Axodendritische synaps: synaps gemaakt op dendriet
EPSP Exciterende postsynaptische potentiaal (depolarisatie)
IPSP Inhibitorische postsynaptische potentiaal (hyperpolarisatie)
Acetylcholine (Ach) Exciterende neurotransmitter
Vrijgegeven door sympatisch zenuwstelsel, synapsen die
skeletspieren controleren, veel voorkomend in CZS
Noradrenaline (NA) Exciterende/Inhiberende neurotransmitter (afh. van plaats)
Transmitter in CZS, vrijgegeven door sympatisch zenuwstelsel
Dopamine (DA) Exciterende/Inhiberende neurotransmitter
Gesecreteerd in CZS
Serotonine Exciterende neurotransmitter in CZS
Enkefaline Inhiberende neurotransmitter in CZS
𝛾-aminoboterzuur (GABA) Inhiberende neurotransmitter in CZS
Neuromusculaire junctie De functionele contactplaats tussen motorisch neuron en
spiercel (motorische eindplaat)
DE ZINTUIGEN
Fotoperceptie Detecteren van fotonen en het omzetten ervan naar elek-
trische impulsen die door zenuwstelsel geïnterpreteerd
kunnen worden
Ocellus Enkelvoudig oog; beschikt over lens om licht te focussen op
fotoreceptor
Facet- of complexoog Samengesteld oog; opgebouwd uit enkele tot duizenden
subeenheden (ommatida)
Iris Diafragma dat hoeveelheid invallend licht regelt
KULeuven | BFD - Woordenlijst 22
Cornea Hoornvlies dat licht voor eerste maal breekt
Lens Breekt lichtstralen voor tweede maal en vormt omgekeerd
beeld op retina
Retina Netvlies; achterste, binnenste laag van oog
Accommodatie Afronden/Afplatten lens door contractie/relaxatie ciliaire
spieren
Kegeltjes Perceptie van kleur en functioneren best bij heldere
belichting
Staafjes Perceptie van lichtintensiteiten en functioneren best bij
gedimd licht
Ganglioncellen Cellen die visuele informatie doorgeven aan hersenen
Fovea Gele vlek; klein centraal deel van de retina dat zeer gedetail-
leerde informatie over de visuele wereld geeft
Blinde vlek Plaats op retina waar op de oogzenuw ongeveer één miljoen
neuronen convergeren en het oog verlaten
Bevat geen kegeltjes of staafjes en dus ongevoelig voor licht
Tapetum Laag achter de retina bij katten en andere nachtdieren die
het invallend licht een tweede keer weerkaatst op de foto-
receptoren (kunnen zien bij weinig licht)
Veroorzaakt typische lichtgevende ogen
Monoculair zicht Gezichtsveld van beide ogen overlapt niet (prooidieren)
Ogen lateraal ingeplant
Binoculair zicht Gezichtsvelden van beide ogen overlappen (o.a. de mens)
In overlappend gebied versmelten twee gezichtvelden tot
één beeld (stereoscopisch zicht) wat toelaat diepte waar te
nemen
Haarcellen Uitzonderlijk gevoelige mechanoreceptoren die verantwoor-
delijk zijn voor omzetting van mechanische stimuli in elek-
trische signalen
Zijlijnorgaan Reeks uitwendige receptoren bij vissen en enkele amfibieën
(lange groeven, zijlijnkanalen, die geconcentreerd zijn op de
kop en vandaaruit langs de flank van het lichaam lopen tot in
de staart)
Bewegingen detecteren in omringende water, navigeren,
gecoördineerd zwemmen in schoolverband
KULeuven | BFD - Woordenlijst 23
Evenwichtsorgaan Gelocaliseerd in de oor
- Ampulla / 3 semicirculaire kanalen: haarcellen in cristae
→ versnelling doorheen de ruimte
- Utriculus en sacculus: maculae (haarcellen met otolithen)
→ zwaartekracht
Statocysten Sferische structuren afgelijnd met haarcellen en voorzien van
zandkorrels of andere kleine partikels (≠ invertebraten)
Statolith Opgedroogde secretie of samengeklitte zandkorrels en rust
op haarcellen die actiepotentialen naar CZS zenden
Geluid Mechanische trilling die zich voortplant door lucht of water
als golven van alternerend hoge en lage druk
Tympanum Trommelvlies; gespecialiseerd oppervlak dat geluidsgolven
overdraagt op de vloeistof van binnenoor
Maakt contact met eerste van drie gehoorsbeentjes
Cochlea Slakkenhuis; gevult met vloeistof en bevat haarcellen
Perilymfe Hoge [Na+], lage [K+]
Vloeistof in scala vestibulie en scala tympani
Endolymfe Lage [Na+], hoge [K+]
Vloeistof in scala media
Ultrasoon geluid Geluid boven 20.000 Hz
Infrasoon geluid Geluid onder 20 Hz
Echolocatie Vermogen van bepaalde dieren om voorwerpen te loka-
liseren door zelf geluid uit te zenden, en te luisteren naar de
echo die wordt ontvangen door hun oor
Chemoreceptoren Receptorcellen gespecialiseerd zijn om informatie in te
winnen over de chemische omgeving
- Gustatieve (smaak-) receptoren: opgeloste moleculen
- Olfactorische (reuk-) receptoren: moleculen die door lucht
verspreid worden
Elektroreceptoren Receptorcellen die reageren op zwakke elektrische velden
- Ampullareceptor: nauw kanaal gevuld met gelatineus muco-
polysacharide
- Knobbelreceptoren: invaginatie onder losse laag epitheel-
cellen (reageert op hogere frequenties)
Magnetoreceptoren Receptorcellen die in staat zijn veranderingen in het magne-
tisch vel te deteren om de richting en geografische breedte te
bepalen
KULeuven | BFD - Woordenlijst 24
Nociceptoren Vrije zenuwuiteinden in de huid die pijn signaleren
Lichaampjes van Krause Thermoreceptoren die koude detecteren
Lichaampjes van Ruffini Thermoreceptoren die warmte detecteren
Lichaampjes van Meissner Mechanoreceptoren die lichte aanraking detecteren
Lichaampjes van Vater-Pacini Mechanorecepteren die sterkere drukken detecteren (dieper
gelegen in huid)