case studie – de ‘moeders van...
TRANSCRIPT
-
FACULTEIT
RECHTSGELEERDHEID
Case studie – De ‘Moeders van Srebrenica’
Immuniteit van de Verenigde Naties en de problematiek van ‘dual attribution’ in het
perspectief van de Srebrenica genocide
Masterproef neergelegd tot het behalen van
de graad van Master in de Rechten
Academiejaar 2015-2016
Ingediend door
Sanne Verbeek
00803576
Promotor
Prof. Dr. Ruys Tom
Co-promotor
Dr. Luca Ferro
-
Pagina | 2
-
Pagina | 3
Dankwoord
Deze masterproef vormt voor mij het allerlaatste hoofdstuk van acht jaar hogere studies. Het
was niet de gemakkelijkste eindsprint. De laatste twee jaar van de masterstudie Rechten
hebben veel doorzettingsvermogen gevraagd, maar ik ben dankbaar dat ik na mijn Master in
de Geschiedenis deze keuze heb kunnen maken. Ik had dit nooit kunnen verwezenlijken
zonder de steun van familie en vrienden. Dit dankwoord is voor jullie.
Ik wil in de eerste plaats mijn promotor prof. Dr. Tom Ruys bedanken voor de tips en goede
raad. Het bleek een interessant onderwerp waar ik me met plezier twee jaar in heb kunnen
verdiepen. Ik wens u alvast veel leesplezier toe.
Aan Mathias van Gastel, mijn man, mijn vriend, mijn steun en mijn tegenpool: bedankt voor
je geduld en je niet-aflatende vertrouwen. Ik weet dat het niet altijd gemakkelijk was, maar ik
ben zo trots op ons. Studeren, werken, verbouwen en badmintonnen, het is een combinatie die
niet veel mensen ons nadoen. Een welgemeende dankjewel om mij deze keuze te laten
maken!
Aan Anne Daneels, mijn mama en superwoman: mama, er zijn geen twee mensen op deze
wereld die doen wat jij al zoveel jaren doet. Ik heb oneindig veel respect voor jou. Ik zal
wellicht nooit weten hoeveel het van je gevraagd heeft om voor vijf studerende kinderen te
werken, maar je hebt geen seconde getwijfeld toen ik de keuze kon maken om verder te
studeren. Het is een geschenk waar ik je niet genoeg voor kan bedanken. Dankjewel voor je
ondersteuning in alle vormen: je liefde, je verbeterwerk, je raad, je knuffels ... om er maar
enkele te noemen.
Aan Hans Verbeek, mijn papa: papa ook aan jou een welgemeende dankjewel om me te laten
studeren. Je hebt me niet veel gezien de afgelopen jaren. Druk bezig zijn heeft zo zijn
nadelen. Ik hoop dat je weet dat mijn dankbaarheid er niet minder groot om is.
Mijn dank gaat ook uit naar het verbeterwerk van Anne Cornelis en de morele steun van mijn
zussen, medestudenten, tante Marian, schoonfamilie en goede vrienden.
Dankjewel allemaal, het was een leerrijke reis!
Sanne Verbeek
-
Pagina | 4
Inhoudstafel
INLEIDING ............................................................................................................................... 8
1. Historisch overzicht ...................................................................................................... 11
I. Uiteenvallen van het voormalig Joegoslavië en het ontstaan van een burgeroorlog . 11
II. De genocide in de enclave Srebrenica ................................................................... 13
2. De Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ ....................................................................... 18
3. Methodologie ............................................................................................................... 19
IMMUNITEIT VAN DE VERENIGDE NATIES ................................................................... 22
1. Inleiding ....................................................................................................................... 22
2. VN-Handvest en het Verdrag betreffende de Voorrechten en Immuniteiten ............... 26
I. Ontstaan en tijdsgeest ................................................................................................ 26
a. Verdragsrechtelijke immuniteit van de Verenigde Naties ................................. 30
b. Verdragsrechtelijke immuniteit van functionarissen en vertegenwoordigers van
lidstaten ........................................................................................................................ 33
II. Functionele versus absolute immuniteit ................................................................. 37
III. Immuniteit van VN-blauwhelmen ......................................................................... 42
IV. Interne conflictregeling .......................................................................................... 46
a. Aansprakelijkheidsvorderingen van derden ....................................................... 48
b. Vorderingen gerelateerd aan VN-vredesoperaties ............................................. 49
c. En masse compensatie door onderhandeling...................................................... 54
d. Voldoet de interne conflictregeling? .................................................................. 56
3. Overzicht van rechtspraak: invulling van immuniteit door nationale rechtbanken...... 59
I. Immuniteit van VN-functionarissen .......................................................................... 60
II. Immuniteit van internationale organisaties in het algemeen .................................. 62
a. Vorderingen ingesteld door medewerkers tegen internationale organisaties ..... 62
b. Vorderingen ingesteld door derden tegen de Verenigde Naties ......................... 63
-
Pagina | 5
III. Rechtsgrond en draagwijdte van de immuniteit ..................................................... 65
a. Manderlier v. Organisation des Nations et l’Etat Belgique ............................. 65
b. Abdi Hosh Askir v. Boutros Boutros-Ghali, Joseph E. Connor et al. ................ 68
IV. Immuniteit en het recht op toegang tot de rechter ................................................. 69
a. Manderlier v. Organisation des Nations et l’Etat Belgique ............................. 69
b. Al-Adsani v. het Verenigd Koninkrijk ............................................................... 70
c. Behrami & Behrami v. Frankrijk en Saramati v. Frankrijk, Duitsland &
Noorwegen ................................................................................................................... 72
d. Waite & Kennedy v. Duitsland en Beer & Regan v. Duitsland ......................... 74
4. Rechtspraak in de Srebrenica case ............................................................................... 80
I. Eerste aanleg: Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 juli 2008 ............................................. 82
a. Rechtsgrond en draagwijdte VN-immuniteit ..................................................... 82
b. Prioriteit VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen .............. 85
II. Tweede aanleg: Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 maart 2010 ................................ 89
a. Rechtsgrond en draagwijdte VN-immuniteit ..................................................... 89
b. Prioriteit VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen .............. 91
III. Cassatie: Hoge Raad in cassatie, 13 april 2012 ..................................................... 97
a. Rechtsgrond en draagwijdte van VN-immuniteit ............................................... 97
b. Prioriteit VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen .............. 98
IV. EHRM, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’, 11 juni 2013 .................................... 106
a. Rechtsgrond en draagwijdte VN-immuniteit ................................................... 108
b. Prioriteit VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen ............ 109
c. Schending van artikel 13 EVRM ..................................................................... 113
V. Conclusie rechtspraak VN-immuniteit in de Srebrenica-case ............................. 114
a. Rechtsgrond en draagwijdte VN-immuniteit ................................................... 115
b. Prioriteit VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen ............ 116
5. Een blik op de toekomst ............................................................................................. 124
-
Pagina | 6
I. Welke stappen kan de Stichting nog ondernemen? ................................................. 124
II. Slotbeschouwingen .............................................................................................. 126
a. Interne conflictregeling: de oprichting van een onafhankelijke
klachtencommissie ..................................................................................................... 128
b. Rechterlijke controle op immuniteit van de VN .............................................. 129
DUAL ATTRIBUTION ......................................................................................................... 135
1. Inleiding ..................................................................................................................... 135
I. Toerekenbaarheid van de handelingen van Dutchbat aan Nederland ...................... 137
a. Principe van toerekenbaarheid in de visie van de Verenigde Naties ............... 137
b. Draft articles on State Responsibility en de Draft Articles on the Responsibility
of International Organizations .................................................................................... 139
c. Internationaal Gerechtshof en Joegoslavië-tribunaal ....................................... 141
d. Europese Hof voor de Rechten van de Mens ................................................... 143
e. Hasan Nuhanovíc v. Nederland en Rizo Mustafíc v. Nederland...................... 147
II. Onrechtmatigheid van de handelingen van Dutchbat .......................................... 155
a. Hasan Nuhanovíc v. Nederland en Rizo Mustafíc v. Nederland...................... 155
2. Rechtbank Den Haag, 16 juli 2014: Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ ................. 157
I. Toerekenbaarheid .................................................................................................... 157
II. onrechtmatigheid .................................................................................................. 163
3. Slotbeschouwingen ..................................................................................................... 167
BESLUIT ............................................................................................................................... 170
BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 174
1. Internationale verdragen en resoluties ....................................................................... 174
2. Internationale publicaties ........................................................................................... 176
3. Nationale wetgeving ................................................................................................... 176
I. Nederland ................................................................................................................. 176
4. Rechtspraak ................................................................................................................ 177
I. Internationale rechtspraak ........................................................................................ 177
-
Pagina | 7
a. Internationaal Gerechtshof ............................................................................... 177
b. Human Rights Committee ................................................................................ 178
c. Joegoslavië-tribunaal ........................................................................................ 178
d. Europese Hof voor de Rechten van de Mens ................................................... 178
II. Nationale rechtspraak ........................................................................................... 179
a. België ............................................................................................................... 179
b. Nederland ......................................................................................................... 180
c. Andere .............................................................................................................. 181
5. Boeken, tijdschriften en publicaties ........................................................................... 182
6. Internet ....................................................................................................................... 186
BIJLAGEN ............................................................................................................................. 187
1. Lijst met afkortingen .................................................................................................. 187
2. VN-handvest ............................................................................................................... 188
3. Verdrag betreffende de Voorrechten en Immuniteiten............................................... 188
-
Pagina | 8
Inleiding
Het onderwerp van deze masterstudie, is zoals de titel doet vermoeden, een case studie over
de ‘Moeders van Srebrenica’. De ‘Moeders van Srebrenica’ is een stichting naar Nederlands
recht die een burgerlijke aansprakelijkheidsvordering heeft ingesteld tegen de Verenigde
Naties en Nederland voor de schade ontstaan tijdens de genocide in Srebrenica, een stad in
Bosnië en Herzegovina1. De Srebrenica genocide heeft zich voorgedaan tijdens de Bosnische
oorlog (1992-1995). In deze inleiding zal vooreerst beknopt de historische achtergrond van
het conflict en de genocide in Srebrenica, waaronder ook de erkenning van de genocide door
de internationale gemeenschap, worden besproken (zie deel 1. Historisch overzicht). Daarna
volgt een kort woordje uitleg over de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ (zie deel 2. De
Stichting ‘Moeders van Srebrenica’).
De vorderingen van de ‘Moeders van Srebrenica’ zijn gebaseerd op het algemeen aanvaarde
beginsel dat internationale organisaties en staten onderworpen zijn aan het internationaal
privaat en publiekrecht. Internationale organisaties en staten opereren niet in een vacuüm,
maar kunnen minstens theoretisch verantwoordelijk worden gehouden voor hun handelingen.
De Stichting is van oordeel dat Nederland en de Verenigde Naties te weinig hebben
ondernomen om de genocide van de Bosnische, mannelijke vluchtelingen te voorkomen en
om die reden aansprakelijk kunnen gehouden worden.
De dagvaarding van de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ dateert inmiddels van 2007.
Negen jaar verder en vele rechtszittingen later zijn er vijf vonnissen en arresten geveld.
Verwacht wordt dat in de herfst van 2016 het (voorlopig) laatste arrest wordt uitgesproken.
1. Rechtbank ‘s-Gravenhage (NL), 10 juli 2008, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde Naties (vonnis in incidenten)
2. Gerechtshof ’s-Gravenhage (NL), 30 maart 2010, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde Naties (arrest in incidenten)
3. Hoge Raad (NL), 13 april 2012, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ (arrest in incidenten)
4. EHRM, Stichting Mothers of Srebrenica v. Nederland, 11 juni 2013
5. Rechtbank Den Haag (NL), 16 juli 2014, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde Naties
1 Hierna: Bosnië-Herzegovina
-
Pagina | 9
Het doel van deze case studie is de bespreking van de bovengenoemde vonnissen en arresten.
De vijf uitspraken zullen worden gekaderd in twee relevante rechtstheoretische thema’s. Zoals
de ondertitel aangeeft, zijn deze thema’s de ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ en ‘dual
attribution’. De bovenstaande vonnissen en arresten zullen per thema gedetailleerd worden
besproken. Zijn ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ en ‘dual attribution’ de enige
gerelateerde rechtstheoretische thema’s verbonden aan de vordering van de ‘Moeders van
Srebrenica? Uiteraard niet, in het laatste deel van de inleiding ( deel 3. Methodologie) wordt
ingegaan op de keuze voor deze twee thema’s.
Zowel immuniteit van de Verenigde Naties2 als de problematiek van dual attribution hebben
een belangrijke invloed uitgeoefend op de uitkomst van de verschillende vonnissen en
arresten3. De Stichting ‘Moeders van Srebrenica’
4 heeft in de oorspronkelijke dagvaarding
zowel de Nederlandse Staat als de Verenigde Naties betrokken in het geschil. Zowel in eerste
aanleg, beroep als cassatie verklaarden de rechtbanken zich, ten aanzien van Verenigde
Naties, onbevoegd. De immuniteit van de VN heeft vervolgens aanleiding gegeven tot een
arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens5. Hierin werd de absolute
immuniteit van de VN bevestigd en werd tevens verklaard dat het geen schending van artikel
6 EVRM6 uitmaakt. Het gevolg van deze rechtspraak is dat de Stichting en mede-eiseressen
geen aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding vanwege de VN, tenzij de
organisatie de eigen immuniteit wegwuift. Dit thema wordt besproken in hoofdstuk I,
Immuniteit van de Verenigde Naties.
Ook het belang van dual attribution valt niet te onderschatten. De Nederlandse Staat kan
immers enkel aansprakelijk worden gesteld indien de acties van de militairen tijdens de oorlog
in Bosnië-Herzegovina aan de staat kunnen worden toegeschreven. Mits het bevel over de
VN-veiligheidstroepen wordt gevoerd langs de officiële VN-bevelstructuur, lijkt de
verantwoordelijkheid voor de daden bij de VN te liggen. Doch, de internationale rechtspraak
lijkt te aanvaarden dat meer dan één partij verantwoordelijk kan zijn voor het (onrechtmatig)
optreden van de VN-veiligheidstroepen. Deze rechtspraak ligt aan de basis voor het feit dat de
2 Hierna:VN
3Bakker C., ‘Dual arbitration of acts committed by a UN peacekeeping force: an emerging norm of customary
international law: the Dutch Supreme Court’s judgements in Nuhanovic and Mustafic.’ Italian U.B. Int’l L., 23,
2013, 287-298 4 Hierna: de Stichting of ‘Moeders van Srebrenica
5 Hierna: EHRM
6 EVRM of Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, 4 november 1950
-
Pagina | 10
Nederlandse Staat in het vonnis van 16 juli 2014 veroordeeld werd tot het betalen van een
vergoeding voor de nabestaanden van 320 mannelijke slachtoffers uit de Srebrenica enclave.
Omdat deze verhandeling uiteenvalt in twee grote thema’s en de twee thema’s ook los van
elkaar kunnen bestaan, lijkt het aangewezen om per thema eigen onderzoeksvragen te
formuleren. Voor het thema ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ tracht deze verhandeling
een antwoord te bieden op de volgende onderzoeksvragen:
Wat is het belang van de verdragsrechtelijke immuniteit van de Verenigde Naties in de civiele
aansprakelijkheidsprocedure van de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’? Hoe verhoudt deze
immuniteit zich ten op zichte van de algemene immuniteit van internationale organisaties?
Wat zegt het nationaal en internationaal recht over de immuniteit van internationale
organisaties in het algemeen en over de immuniteit van de Verenigde Naties in het bijzonder?
Welke mechanismen bestaan er om de immuniteit van de Verenigde Naties op te vangen?
Wat kan de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ ondernemen wanneer het geconfronteerd
wordt met deze immuniteit?
Voor het thema ‘dual attribution’ tracht deze verhandeling een antwoord te formuleren op de
vraag wat is dual attribution en waarom is dit relevant voor de Stichting ‘Moeders van
Srebrenica’? Kan Nederland aansprakelijk worden gesteld voor daden van vredesoperaties
onder het mandaat van de VN-veiligheidsraad? Hoe verhoudt de internationale en nationale
rechtspraak en rechtsleer zich ten op zichte van de aansprakelijkheid van lidstaten tegenover
immuniteit van de Verenigde Naties? Wat zijn de knelpunten in de argumentatie van de
rechtscolleges?
Het is met andere woorden de bedoeling om de verschillende uitspraken in de ‘Moeders van
Srebrenica’ zaak te kaderen in het grotere geheel van (inter)nationale rechtspraak en
rechtsleer en hierover kritisch te reflecteren.
-
Pagina | 11
1. HISTORISCH OVERZICHT
Toen in 1991 de oorlog in Kroatië uitbrak en kort daarna in Bosnië (1992), was dit een grote
schok voor de Europese bevolking. Sinds 1945 is West-Europa bezig aan de langste periode
zonder oorlog in haar geschiedenis. Het contrast met de ineenstorting van Joegoslavië en de
daarop volgende oorlogen aan de spreekwoordelijke West-Europese voordeur kon niet groter
zijn. De gruwel beroerde de internationale gemeenschap die nauwelijks kon geloven dat
dergelijke incidenten zich in het geciviliseerde Europa konden voordoen. Vooral het bloedbad
in Srebrenica bracht het besef dat etnische zuiveringen aan de vooravond van de 21ste
eeuw
niet noodzakelijk ver van huis voorkomen7.
I. UITEENVALLEN VAN HET VOORMALIG JOEGOSLAVIË EN HET ONTSTAAN VAN EEN BURGEROORLOG
Toen in 1989 de communistische Sovjet-Unie in elkaar klapte, ging ook het federale regime in
Joegoslavië ten onder aan de tegenstrijdige krachten in de deelstaten (januari 1990).8 De
verschillende regio’s in het voormalig Joegoslavië, riepen zich één voor één uit tot
onafhankelijke republieken. Slovenië en Kroatië waren, met hun relatief homogene bevolking,
de eerste regio’s die zichzelf onafhankelijk verklaarden. In Bosnië-Herzegovina was de
situatie complexer. In de regio woonden zowel Bosnische Kroaten (17%), als Bosnische
Serven (31%) en Bosnische moslims (43%). Geen enkele van de drie bevolkingsgroepen had
er een meerderheid. De Servische en Kroatische populatie vormde samen ongeveer de helft
van de bevolking. Het waren echter de Bosniakken (d.i. de Bosnische moslims) die de
regering domineerden. Tegen het verzet van de Servische oppositie in, riep ook Bosnië-
Herzegovina in 1992 de onafhankelijkheid uit. Het land kwam onder de leiding van moslim
president Izetbegović.
De Bosnische Serven (31%) waren tegen de onafhankelijkheid omdat dit hen zou afsnijden
van hun moederland. De Servische minderheid scheidde zich daarom af en onder leiding van
Radovan Karadzíc, riepen ze een eigen Republika Srpska uit en verklaarden ze de oorlog aan
7 Verbeek S., Historici als getuigen in de rechtszaal. Expert getuigen en de werking van het Internationaal
Strafhof voor ex-Joegoslavië. Masterproef van de opleiding ‘Master in de Geschiedenis’, (promotor Prof. Berber
Bevernage), Universiteit Gent, 2011-2012, 14 8 Palmer, Colton, Kramer (eds.) A history of the Modern World: Since 1815. McGraw-Hill, New York, 2007, p.
1057-1060.
Plancke H., The Effectivity of International Responses to Atrocities regimes: Serbia and the ICTY. Masterproef
van de opleiding ‘Master in de Rechten’, (Promotor Prof. Gert Vermeulen), Universiteit Gent, 2009-2010, p. 1-4
Detrez R., De sloop van Joegoslavië. Relaas van een boedelscheiding. Uitgeverij Hadewijch, Antwerpen, 1996,
p. 243-326
Lampe J.R., Yugoslavia as history. Twice there was a country. Camebridge University Press, Camebrigde, 1996,
p. 14-32
-
Pagina | 12
de nieuwe Republiek Bosnië-Herzegovina. Het was de bedoeling dat deze regio zich samen
met de gebieden in Kroatië zou aansluiten bij Servië. De afscheiding ging gepaard met de
verdrijving van niet-Servische burgers en het bombarderen van dorpen en steden.
Gezien de furieuze reactie van de Servische militanten en president Milošević bij de
onafhankelijkheid van Slovenië en Kroatië, was het duidelijk dat een
onafhankelijkheidsverklaring ter zelfde tijd ook oorlog betekende met wat overbleef van het
voormalig Joegoslavië (de regio’s die later Servië en Montenegro zouden worden). De
Bosnische regering twijfelde maar riep op 6 maart 1992 dan toch de onafhankelijkheid uit.
Het resulteerde in een oorlog tussen enerzijds de Bosnische Serven, gesteund door de
Servische president Milošević, en anderzijds de Bosnische Kroaten en Bosnische Moslims.
De oorlog bracht een vluchtelingenstroom op gang van voornamelijk Moslims. De
vluchtelingen verplaatsten zich naar gebieden waar een Kroatische bevolking woonde. Dit
verhoogde de spanningen tussen beide volkeren. Bovendien was er reeds voordien een
nationalistische strekking onder de Kroatische bevolking die ijverde voor een afscheiding van
de Kroatische gebieden.
In het voorjaar van 1993 braken er gevechten uit in Centraal-Bosnië tussen legereenheden van
Bosnische Kroaten (HVO9) en Moslims (ABiH
10). De Kroatische strijdkrachten streefden naar
homogene gebieden. Ze werden hierin gesteund door de regering in Zagreb (president
Tudjman). Een groot deel van de moslimbevolking werd verdreven11
.
Zowel de Servische als Kroatische troepen probeerden tijdens het conflict in Bosnië-
Herzegovina etnisch homogene regio’s te creëren. Rapporteurs van de Verenigde Naties
stelden al in een vroeg stadium vast dat etnische zuiveringen als wapen werden ingezet om dit
te bewerkstelligen. De misdrijven die werden gepleegd om de etnische zuiveringen te
realiseren waren onder meer moord, marteling, willekeurige arrestatie, detentie, verkrachting
en andere vormen van seksueel geweld, deportatie, het verzamelen van mensen in getto’s,
militaire aanvallen en de verwoesting van burgerlijke eigendommen. Volgens een rapport van
9 HVO is de afkorting voor de Croatian Defence Council. Het was de officiële strijdmacht van de staat Herceg-
Bosna. 10
ABiH staat voor Army of the Republic of Bosnia and Herzegovina 11 De Vlaming F., De aanklager. Het Joegoslavië-tribunaal en de selectie van verdachten. Academisch proefschrift, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 2010. 23-24
Hierna: De Vlaming F., 2010
EHRM, Stichting Mothers of Srebrenica v. Nederland, 11 juni 2013, no. 65542/12, 4-5
Hierna: EHRM, 11 juni 2013
-
Pagina | 13
de Raad van Europa uit 1992 was er tevens sprake van grootschalige verwoestingen van
cultureel erfgoed (zogenaamde culturele zuiveringen) 12
.
Het gruwelijke hoogtepunt in de Bosnisch-Servische oorlog kwam er in 1995, met de massa-
executie van mannelijke Moslim vluchtelingen in de VN-enclave Srebrenica .
II. DE GENOCIDE IN DE ENCLAVE SREBRENICA
In juli 1995 richtte het leger van de
Republika Sprska (het VRS13
, bestaande
uit Bosnische Serven) onder leiding van
Generaal Ratko Mladić een bloedbad aan
in de stad Srebrenica en in de
omliggende regio’s. Srebrenica vormde
vanaf het begin van de Bosnische oorlog
een etnische regio in het Oosten van
Bosnië-Herzegovina waar Bosnische
moslims naar toe vluchtten. Vanaf 1993
intensifieerden de gevechten in
Republika Sprska en werd de situatie van
de aldaar wonende Bosnische moslims
precairder. Op 16 april 1993 verklaarde
de Verenigde Naties in resolutie 819 van
de VN-veiligheidsraad14
zes gebieden
met voornamelijk Moslimbevolking tot "veilige gebieden". Srebrenica was één van deze
“veilige gebieden”. Deze veilige zones kwamen onder de bescherming te staan van de VN-
vredesmissie UNPROFOR15
. UNPROFOR of United Nations Protection Force was de
internationale VN-vredesmacht die vanaf 1992 tot 1995 in Bosnië-Herzegovina gestationeerd
werd voor de distributie van hulpgoederen en de bescherming van de “veilige gebieden”16
.
12
De Vlaming F., 2010, 26-43 13
Vosjka Republike Sprska 14
Security Council, Resolution 819, adopted by the Security Council on 16 april 1993, S/RES/819
Later nog bevestigd door Security Council, Resolution 824, adopted by the Security Council on 6 may 1993,
S/RES/824 en Security Council, Resolution 836, adopted by the Security Council on 4 june 1993, S/RES/836 15
De zes "veilige gebieden" waren: Srebrenica (april 1993), Sarajevo, Zepa, Bihac, Tuzla en Gorazde (alle vijf
in mei 1993) 16
Faith K., ‘Stichting Mothers of Srebrenica v. Netherlands: does U.N. immunity trump the right of access to a
court?’ Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 362
Hierna: Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014
EHRM, 11 juni 2013, 5-6
Figuur 1: Bosnië-Herzegovina
https://en.wikipedia.org/wiki/Ratko_Mladi%C4%87
-
Pagina | 14
Srebrenica en de vijf andere “veilige gebieden” werden in uitvoering van resoluties 819, 824
en 836 gedemilitariseerd17
.
In maart 1993 deed Force Commander generaal Morillon van UNPROFOR nog aan de
bevolking van de stad Srebrenica de volgende toezegging:
Vous êtes maintenant sous la protection de l’ONU… Je ne vous
abandonnerai jamais18.
UNPROFOR bestond uit VN-
blauwhelmen van verschillende lidstaten,
waaronder Frankrijk, Canada en
Nederland. Het bataljon met Nederlandse
soldaten, Dutchbat I-II-III, arriveerde pas
in 1994 in de enclave Srebrenica. Dit
bataljon stond onder leiding van
bataljonscommandant Karremans en
vervangend commandant Franken. Met
slechts 400 lichtbewapende militairen was
het Nederlandse bataljon slecht voorbereid
op de feitelijke situatie in de enclave.
In de weken vóór de val van Srebrenica werd door de respectievelijke
bataljonscommandanten verschillende keren om bijkomende (militaire) middelen gevraagd,
waaronder ook luchtsteun. Deze aanvragen werden afgewezen door de Verenigde Naties. Op
10 juli 1995 viel het Bosnisch-Servische leger VRS de enclave binnen. De commandanten
van Dutchbat konden met de kleine groep militairen de dreiging van het VRS niet
tegenhouden en dit leidde tot het tragische dieptepunt van de val van Srebrenica en de
massamoord op tienduizenden Moslimmannen door Bosnisch-Servische eenheden. Een groot
deel van de vermoorde mannen bestond uit militairen van het Bosnische Moslimleger (ABiH)
https://www.rijksoverheid.nl/.../10/.../bosnie-herzegovina-2003.pdf 17
Hasanbasic J., ‘Liability in peacekeeping missions: a civil cause of action for the Mothers of Srebrenica against the Dutch government and the United Nations.’ Emory Int’l L. Rev., 29, 2014, 422 Rechtbank Den Haag, Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde Naties, 16 juli 2014,
C/09/295247 / HA ZA 07-2973 18
http://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-
srebrenica.html
Fig
uu
r 2: S
rebre
nic
a
https://www.rijksoverheid.nl/.../10/.../bosnie-herzegovina-2003.pdfhttp://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-srebrenica.htmlhttp://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-srebrenica.html
-
Pagina | 15
die in de nacht van 11 op 12 juli met een deel van de mannelijke bevolking een
uitbraakpoging naar het nabijgelegen Tuzla ondernamen.
Na de val van de enclave op 11 juli 1995 vluchtten enkele duizenden inwoners naar Potocarí
waar Dutchbat zichzelf gestationeerd had. De massa vluchtelingen verbleef daar onder barre
omstandigheden in chaos, grote hitte en met gebrek aan voedsel en water. Evacuatie of
deportatie van de bevolking stond bovenaan de agenda. De bescherming van de vluchtelingen
in Potocarí met behulp van wapens was niet meer mogelijk. Niet alleen de wanverhouding in
militaire middelen tussen Dutchbat en de VRS verhinderde dat. Ook de aanwezigheid van een
enorme opeengepakte massa vluchtelingen maakte effectief optreden onmogelijk. In wezen
was er sprake van een gijzelingssituatie waarin elk gewelddadig verzet op een bloedbad zou
zijn uitgelopen.
Toen er bussen verschenen om de aanwezige tienduizenden mensen weg te voeren, ontstond
er commotie. Dat was één van de redenen voor Dutchbat om hierbij regulerend op te treden.
Ook voor Dutchbat was duidelijk dat er voor de Moslims maar één keuze was: zo spoedig
mogelijk vertrekken. Het was de onvermijdelijke taak voor Dutchbat om daarop toezicht te
houden en eraan mee te werken, ook al betekende dat onder de gegeven omstandigheden
feitelijk assistentie bij etnische zuivering. Inmiddels werd duidelijk dat het lot van minstens
de mannen bijzonder onzeker was. In Potocarí scheidde de VRS alle mannen van de vrouwen
en één van de grootste dilemma’s waar Dutchbat mee geconfronteerd werd, was het bepalen
welke personen werden toegelaten op de lijst van lokaal personeel. Dit lokaal personeel werd
beschermd onder VN-mandaat, maar de controle door VRS was bijzonder streng.
Commandant Franken beschouwde het als een te groot risico dat de VRS bij de
onvermijdelijke inspectie op iemand zou stuiten met twijfelachtige papieren. Dat zou het lot
van anderen in gevaar kunnen brengen19
.
Minstens 8000 mannen werden vermoord en duizenden vrouwen werden door het VRS
verkracht. De misdrijven in Srebrenica en Potocarí zijn door het Internationaal Gerechtshof
(IGH)20
en door het Joegoslaviëtribunaal (ICTY)21
bestempeld als genocide22
.
19
Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 363
http://www.niod.knaw.nl/nl/srebrenica-rapport/perssamenvatting-rapport
http://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-
srebrenica.html 20
ICJ of International Court of Justice
http://www.niod.knaw.nl/nl/srebrenica-rapport/perssamenvatting-rapporthttp://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-srebrenica.htmlhttp://www.vandiepen.com/over-ons/maatschappelijk-verantwoord-ondernemen/introductie-van-de-zaak-srebrenica.html
-
Pagina | 16
The Court concludes that the acts committed at Srebrenica falling within
Article II (a) and (b) of the Convention were committed with the specific
intent to destroy in part the group of the Muslims of Bosnia and
Herzegovina as such; and accordingly that these were acts of genocide,
committed by members of the VRS in and around Srebrenica from about
13 July 1995.23
Ook het Europese Parlement heeft in 2005 en 2009 de gruweldaden per resolutie erkend als de
Srebrenica-Potocarí genocide24
.
The European Parliament, ... expresses its most profound condemnation of
the Srebrenica massacre, offering all its solidarity to the families of the
victims and to survivors, and states that it will do everything in its power to
prevent such immense tragedies from happening again; calls for all war
criminals to be arrested, placed in custody and tried25
;
Deze louter politieke erkenning, heeft geen juridische waarde als het aankomt op
(strafrechtelijke of burgerrechtelijke) aansprakelijkheid. Desalniettemin is de politieke
erkenning een belangrijke stap voor de slachtoffers en deze Europese erkenning staat in schril
contrast met de niet-erkenning van de genocide door de Verenigde Naties. In de zomer van
2015 blokkeerde Rusland de erkenning van Srebrenica als een genocide door het vetorecht te
gebruiken in de VN-veiligheidsraad op vraag van Servië26
.
IGH of Internationaal Gerechtshof 21
ICTY of International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia
Opgericht bij Security Council, Resolution 808, Adopted by Security Council on 22 February 1993, S/RES/808 22
Judgement, Prosecutor v. Radislav Krstíc, 19 april 2004, IT-98-33-A (Appeals Chamber)
Judgement, Prosecutor v. Vidoje Blagojevíc and Dragan Jokíc, 9 mei 2007, IT-02-60-A (Appeals Chamber)
IGH, Application of the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (Bosnia and
Herzegovina v. Serbia and Montenegro), 26 februari 2007 23
Cit. Summary of the Summary of the Judgment of 26 February 2007, Application of the Convention on the
Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (Bosnia and Herzegovina v. Serbia and Montenegro)
http://www.icj-cij.org/docket/?sum=667&code=bhy&p1=3&p2=2&case=91&k=f4&p3=5 24
European Parliament, Resolution on ten years after Srebrenica, 29 juni 2005, RC-B6-0395/2005
European Parliament, Resolution of 15 January 2009 on Srebrenica, 15 januari 2009, RC-B6-0022/2009 25
Cit. European Parliament, Resolution on ten years after Srebrenica, 29 juni 2005, RC-B6-0395/2005 26
Zuleikha M., van Ommeren H., Stojanovic A. en Veldt L., ‘Srebrenica as a Foundation for Accountability.
Modalities of Reparations for the Victims of the Srebrenica Genocide.’ Onuitgegeven rapport in opdracht van
PAX Nederland (Dion van den Berg), 2016, 9
Hierna: Zuleikha M. e.a., (onuitgegeven rapport in opdracht van Pax Nederland), 2016
http://www.bbc.com/news/world-europe-33445772
http://www.icj-cij.org/docket/?sum=667&code=bhy&p1=3&p2=2&case=91&k=f4&p3=5http://www.bbc.com/news/world-europe-33445772
-
Pagina | 17
Zonder hieraan juridische implicaties te willen koppelen, heeft de Verenigde Naties in het
rapport van 1999 wel toegegeven dat het fouten heeft gemaakt met betrekking tot de
gebeurtenissen in Srebrenica27
.
The international community as a whole must accept its share of
responsibility for allowing this tragic course of events by its prolonged
refusal to use force in the early stages of the war. This responsibility is
shared by the Security Council, the Contact Group and other Governments
which contributed to the delay in the use of force, as well as by the United
Nations Secretariat and the mission in the field. … The United Nations
experience in Bosnia was one of the most difficult and painful in our
history. It is with the deepest regret and remorse that we have reviewed our
own actions and decisions in the face of the assault on Srebrenica. Through
error, misjudgement and an inability to recognize the scope of the evil
confronting us, we failed to do our part to help save the people of
Srebrenica from the Serb Campaign of mass murder. … The tragedy of
Srebrenica will haunt our history forever28
.
Ook Nederland heeft zijn aandeel in de gruwelijkheden van Srebrenica moeten verwerken. De
Nederlandse soldaten gingen met de beste intenties naar Bosnië-Herzegovina en hebben
onverbiddelijk moeten vaststellen dat ze de bevolking niet konden beschermen. In 2002 nam
de voltallige Nederlandse regering ontslag na de publicatie van het zogenaamde NIOD-
rapport. In dit rapport en navolgende verklaringen, accepteerde de Nederlandse overheid
politieke verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen in Srebrenica – Potocarí29
.
De strafrechtelijke vervolging van de daders van de gruweldaden behoort tot de bevoegdheid
van het Joegoslavië-tribunaal. Het ICTY kreeg het mandaat om drie categorieën van
internationale misdrijven te vervolgen: oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid
en genocide.30
27
General Assembly, Report of the Secretary-General pursuant to General Assembly Resolution 53/35 The fall
of Srebrenica, 15 november 1999, GA A/54/549
Hierna: GA A/54/549 28
Cit. GA A/54/549, 107-108, par. 501 - 503 29
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), Srebrenica een “veilig” gebied. Reconstructie,
achtergronden, gevolgen en analyses van de val van een Safe Area. 4 vols, Amsterdam, 2002.
Nollkaemper A., ‘Dual Attribution. Liability of the Netherlands for Conduct of Dutchbat in Srebrenica.’ J. Int’l
Crim. Just., 9, 2011, 1144
Hierna: Nollkaemper A., J. Int’l Crim. Just., 9, 2011 30
De Vlaming, p. 19-20
-
Pagina | 18
2. DE STICHTING ‘MOEDERS VAN SREBRENICA’
De strafrechtelijke vervolging van de daders voor het ICTY en nationale rechtbanken, is voor
de slachtoffers van de genocide in Srebrenica onvoldoende om het verleden te verwerken.
Niet alleen biedt het ICTY geen financiële compensatie aan de slachtoffers, vele nabestaanden
leven ook met het idee dat de internationale gemeenschap fouten heeft gemaakt. In 2006
heeft zich een groep gevormd van circa 6.000 nabestaanden van de slachtoffers van de val van
Srebrenica. Deze groep nabestaanden is ook bekend onder de naam Stichting ‘Moeders van
Srebrenica’. De Stichting is een rechtspersoon naar Nederlands recht met volledige
rechtsbevoegdheid en heeft als doel het behartigen van de belangen van de ongeveer 6.000
nabestaanden31
.
PAX Nederland, een vredesorganisatie die de Stichting ondersteunt in haar werk, identificeert
in essentie drie hoofddoelen van de ‘Moeders van Srebrenica’. De Stichting is in de eerste
plaats op zoek naar erkenning en verontschuldigingen voor de gebeurtenissen in Srebrenica
van alle betrokken partijen. Daarnaast en net zo belangrijk, is de nood aan financiële
compensatie voor de slachtoffers. Het derde objectief is de erkenning van de juridische
verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. Het tweede en derde doel kunnen elkaar
overlappen, maar dit hoeft niet noodzakelijk zo te zijn. Financiële compensatie kan ook buiten
de rechtbank verkregen worden, bijvoorbeeld via politieke onderhandelingen32
.
Voor het bereiken van deze doelstellingen, hebben de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ en
tien individuele eiseressen33
de Nederlandse Staat34
en de Verenigde Naties35
op 4 juni 2007
voor de rechtbank van eerste aanleg in ‘s-Gravenhage36
gedagvaard.
De nabestaanden houden de Nederlandse Staat en de Verenigde Naties medeverantwoordelijk
voor de val van de enclave en daarmee aansprakelijk voor het overlijden van hun familieleden
en de daaruit voortvloeiende schade. De vordering van de Stichting heeft zoals bovenstaand
uiteengezet, inmiddels geresulteerd in vijf vonnissen en arresten. De zesde uitspraak in de
zaak wordt verwacht in de herfst van 2016.
31
Rechtbank Den Haag (NL), 16 juli 2014, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde
Naties 32
Zuleikha M. e.a., (onuitgegeven rapport in opdracht van Pax Nederland), 2016, 22-40 33
Hierna zal niet meer worden verwezen naar de tien individuele eiseressen, maar worden zij ter
vereenvoudiging bijgevoegd onder de term ‘de Stichting’ of ‘Moeders van Srebrenica’. 34
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Algemene Zaken), gevestigd te ’s-Gravenhage, gedaagde in
hoofdzaak, eiser in het incident tot onbevoegdverklaring en in het incident tot tussenkomst. 35
De Internationale Organisatie met Rechtspersoonlijkheid Verenigde Naties, gevestigd te New York, Verenigde
Staten van Amerika, gedaagde in hoofdzaak, niet verschenen. 36
Het incidentele vonnis van 10 juli 2008 is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg ’s-Gravenhage.
Sinds 2 januari 2013 is deze rechtbank echter omgevormd tot de rechtbank van eerste aanleg van Den Haag.
Hierna: Rechtbank van Eerste aanleg van Den Haag.
-
Pagina | 19
3. METHODOLOGIE
Zoals de titel aangeeft, vormt deze verhandeling een case studie waarin de rechtspraak uit de
‘Moeders van Srebrenica’ zaak gekaderd wordt in de problematiek van ‘immuniteit van de
Verenigde Naties’ en ‘dual attribution’. Het is in het beperkte kader van deze masterproef niet
mogelijk om alle relevante thema’s te bespreken die in de verschillende vonnissen en arresten
aan bod komen. De afbakening van het onderwerp vormde derhalve een eerste belangrijke
methodologische stap. De volgende onderwerpen vallen niet binnen de draagwijdte van deze
verhandeling en zullen slechts ter sprake komen indien het relevant is voor de twee
uitgekozen thema’s:
Rechtspersoonlijkheid van de Verenigde Naties
Nederland behartigt de belangen van de Verenigde Naties in de juridische procedures
Rechtspersoonlijkheid van de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’
Het rechtstheoretische kader van genocide
Het rechtstheoretische kader van onrechtmatigheid van handelingen naar nationaal
Bosnisch of Nederlands recht
Ik heb gekozen om de problematiek van ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ en ‘dual
attribution’ uitgebreid te bespreken omdat deze onderwerpen naar mijn mening het meest
gecontesteerd zijn in de nationale en internationale rechtsleer en rechtspraak. Over de
bovenstaande, niet-gekozen thema’s zijn evenzeer interessante standpunten ingenomen, maar
over het algemeen zorgen deze onderwerpen voor minder controverse in de rechtspraak en
rechtsleer. Waar over de ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ en ‘dual attribution’ duidelijk
twee tegenstrijdige tendensen zijn in de rechtsleer en rechtspraak, is dat voor de
rechtspersoonlijkheid van de VN, de belangenbehartiging door Nederland en de
rechtspersoonlijkheid van de Stichting bijvoorbeeld niet het geval.
Het rechtstheoretische kader van genocide was voor de feitelijke erkenning van de
Srebrenica-genocide enorm belangrijk, maar draagt minder bij tot een goed begrip van de
uitspraken in de ‘Moeders van Srebrenica’ zaak. In deze vonnissen en arresten betreft het een
aansprakelijkheidsvordering en niet de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de diverse
daders.
Het rechtstheoretische kader van onrechtmatige daad naar nationaal Bosnisch of Nederlands
recht heeft in één van de uitspraken in de ‘Moeders van Srebrenica’ zaak een zeer belangrijke
-
Pagina | 20
impact gehad. Doch, het is binnen het tijdsbestek van deze masterproef onmogelijk om dit
thema adequaat te kaderen. Bovendien is het onderwerp in tegenstelling tot ‘immuniteit van
de Verenigde Naties’ en ‘dual attribution’ moeilijker rechtstheoretisch te benaderen. Het
onderwerp ent zich in grote mate op de feitelijke situatie.
Deze masterproef vormt een descriptief onderzoek. Het is een beschrijvende verhandeling,
waarin wordt getracht de gekozen onderwerpen zo volledig mogelijk in kaart te brengen. Het
is een overzicht van de stand van het recht zoals het is op dit moment (de lege lata). Waar
mogelijk worden op de rechtspraak en rechtsleer onderbouwde kritieken geformuleerd. Zoals
de onderzoeksvragen aangeven, is het zeker ook de bedoeling om te kijken welke wegen de
‘Moeders van Srebrenica’ verder nog kan bewandelen. Het valt desalniettemin niet onder het
onderwerp van deze verhandeling om voorstellen te formuleren om het recht te veranderen
(de lege ferenda). Dit is een bewuste keuze om te voorkomen dat het onderzoek vervalt in een
juridische-politieke verhandeling. Ik erken dat ‘immuniteit van de Verenigde Naties’ en het
gebruik van ‘dual attribution’ als criterium voor de vaststelling van staatsaansprakelijkheid
voor- en nadelen heeft, maar het formuleren van oplossingen zou te ver leiden van het doel
van deze verhandeling en dat is een case studie over de rechtspraak in de ‘Moeders van
Srebrenica’ zaak.
Als het gaat over genocide en misdrijven tegen de menselijkheid, is het niet gemakkelijk om
bij het recht te blijven, zonder de feiten centraal te zetten. Toch moet dit het opzet zijn. In de
mate van het mogelijke heb ik er voor gekozen om niet in te gaan op de feiten, maar louter te
kijken naar het recht.
Op het vlak van methodologie in de enge zin, ben ik gestart met een literatuuronderzoek. Na
de opmaak van een preliminaire bibliografie en het inlezen in de belangrijkste werken (zie
bijvoorbeeld Dannenbaum Tom, ‘Translating the Standard of Effective Control into a System
of Effective Accountability: How Liability Should be Apportioned for Violations of Human
Rights by Member State Troop Contingents Serving as United Nations Peacekeepers.’ en
Faith Kimberly, ‘Stichting Mothers of Srebrenica v. Netherlands: does U.N. immunity trump
the right of access to a court?’) volgde de afbakening van het onderwerp. Voor de verwerking
van het corpus is in de mate van het mogelijke teruggegrepen naar de originele bronnen:
vonnissen, arresten en advisory en dissenting opinions van de verschillende rechtscolleges;
resoluties en beleidsdocumenten van de verschillende internationale organisaties. Daarnaast
-
Pagina | 21
heb ik er voor gekozen om zo veel mogelijk Nederlandse vertalingen of Nederlandstalige
originele bronnen te gebruiken. De officiële Engelse vertalingen van de belangrijkste
verdragsartikelen zijn als bijlage opgenomen.
Zoals uiteengezet bestaat deze verhandeling uit twee grote thema’s. Als eerste deel wordt de
immuniteit van de Verenigde Naties besproken. In het tweede deel volgt dan de
aansprakelijkheid van Nederland en de problematiek van dual attribution. Omdat er in de
Srebrenica case meer relevante rechtspraak is over de immuniteit van de Verenigde Naties,
ligt de nadruk van deze verhandeling meer op dit thema. Voor beide thema’s is er voor
gekozen om eerst een korte inleiding te geven op de relevantie van het thema voor de
Srebrenica case. Daarna wordt het juridisch kader geschetst en de rechtspraak in het bredere
geheel geplaatst. Pas in derde instantie wordt steeds gedetailleerd in gegaan op de uitspraken
van de Nederlandse rechtscolleges en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Als
laatste volgen slotbeschouwingen over het volledige thema.
-
Pagina | 22
Immuniteit van de Verenigde Naties
1. INLEIDING
Op 4 juni 2007 dagvaardde de Stichting ‘Moeders van Srebrenica’ de Nederlandse Staat en de
Verenigde Naties voor de Rechtbank van Eerste Aanleg Den Haag. In deze dagvaarding
stelden de eisende partijen Nederland en de VN gezamenlijk aansprakelijk voor de aan hen
toegebrachte schade, omdat zowel Nederland als de VN toerekenbaar zijn tekortgeschoten in
de nakoming van hun verbintenissen, onrechtmatig hebben gehandeld en hun verplichting om
genocide te voorkomen, hebben geschonden. De Stichting vroeg in de dagvaarding om de
Nederlandse Staat en de VN hoofdelijk te veroordelen tot de betaling van een
schadevergoeding.
Op 17 augustus 2007 verklaarde de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties37
in een
brief aan de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de VN dat de organisatie
immuniteit geniet op basis van artikel 105, sectie 1 van het Handvest van de Verenigde
Naties38
, in samenhang gelezen met artikel II, §2 van het Verdrag nopens de Voorrechten en
Immuniteiten van de Verenigde Naties39
. De Secretaris-Generaal benadrukte in deze brief de
absolute immuniteit van de VN en beklemtoonde dat er daarvan in geen geval afstand wordt
gedaan. Verder liet hij de verdediging van haar belangen in de zaak over aan de Nederlandse
Staat40
.
De Nederlandse Staat gaf gevolg aan deze brief door de Rechtbank van Eerste Aanleg in Den
Haag op 17 september 2007 in te lichten. Op 7 november 2007 werd vervolgens een verstek
37
Hierna: Secretaris-Generaal 38
Charter of the United Nations, 26 June 1945, San Francisco, came into force on 24 October 1945
Handvest van de Verenigde Naties, 26 juni 1945, San Francisco in werking op 24 oktober 1945
Hierna: VN-handvest 39
Convention on the Privileges and Immunities of the United Nations, adopted by the General Assembly of the
United Nations on 13 February 1946.
Verdrag nopens de Voorrechten en Immuniteiten van de Verenigde Naties, aangenomen door de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties op 13 februari 1946.
Hierna: Verdrag betreffende de Voorrechten en Immuniteiten of kortweg ‘Verdrag’ of Conventie 40
Spijkers O., ‘The immunity of the United Nations in relation to the genocide in Srebrenica in the eyes of a
Dutch District Court.’ J. Int’l Peacekeeping, 13, 2009, 197-219.
Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 360
Rechtbank ‘s-Gravenhage (NL), 10 juli 2008, Stichting ‘Mothers of Srebrenica’ v. Nederland en de Verenigde
Naties (vonnis in incidenten), 295247 / HA ZA 072973
Hierna: Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 juli 2008
-
Pagina | 23
verleend aan de niet verschenen VN en werd er besloten om incidenteel te concluderen over
het bevoegdheidsincident aangaande de immuniteit van de organisatie. Dit had als gevolg dat
er nog geen conclusies volgden over de grond van de zaak (met name de
aansprakelijkheidsvordering), maar dat enkel het bevoegdheidsincident werd beslecht. De
Nederlandse Staat vorderde incidenteel de onbevoegdverklaring van de Rechtbank van Eerste
Aanleg, voor zover de vorderingen gericht waren tegen de VN.
Kort samengevat ging het bevoegdheidsincident over de vraag of de Nederlandse rechter
bevoegd was om de civiele aansprakelijkheidsvordering te behandelen voor zover de
vordering betrekking had op de VN. De Nederlandse Staat vorderde immers dat de Rechtbank
van Eerste Aanleg zich onbevoegd diende te verklaren. In eerste aanleg onderbouwde de
Nederlandse Staat deze stelling in essentie op basis van twee argumenten. Allereerst wierp de
Nederlandse Staat ter staving op dat de VN op grond van artikel 105, lid 1 van het VN-
Handvest absolute immuniteit van jurisdictie en executie heeft. De rechtbank diende deze
immuniteit ambtshalve toe te kennen, tenzij er een dwingende reden bestond om dit niet te
doen, wat volgens de verdediging enkel kon door de uitdrukkelijke afstand van immuniteit
door de Secretaris-Generaal van de VN, quod non in deze zaak. Het tweede argument dat door
Nederland werd aangehaald, verwees naar artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR41
. De
Nederlandse Staat was van mening dat deze artikelen geen grondslag boden voor een
verwerping van de VN-immuniteit in dit geding42
.
De Stichting verweerde zich in het bevoegdheidsincident op basis van twee argumenten. Het
eerste verwijst naar de rechtsgrond en draagwijdte van de VN-immuniteit. Volgens de
‘Moeders van Srebrenica’ komt aan de VN in beginsel functionele, en dus beperkte,
immuniteit toe. De gewraakte handelingen vielen daarbuiten, aangezien het ging om
schendingen van de hoogste, tot het ius cogens behorende, volkenrechtelijke normen. De VN
had met name het verbod op het toelaten van genocide geschonden. Dat kon volgens de
Stichting nooit noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de
internationale organisatie en vormde een dwingende reden om de immuniteit van de VN te
verwerpen.
In hun tweede argument haalden de ‘Moeders van Srebrenica’ i.t.t. de Nederlandse Staat aan
dat artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR wel een grond vormen om de immuniteit van de VN te
41
IVBPR of Internationaal Verdrag voor de Burgerlijke en Politieke Rechten van 16 december 1966 42
Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 juli 2008
-
Pagina | 24
overrulen. Daaruit volgt immers dat aan de VN geen immuniteit toekomt als er een effectieve
alternatieve rechtsgang ontbreekt. Omdat de VN niet heeft voorzien in een alternatief
geschillenbeslechtingsmechanisme, komt het recht op een eerlijk proces in het gedrang. In een
dergelijk geval, waarbij de VN dwingende regels van het internationale recht schendt, moet de
rechter de immuniteit van een staat of een internationale organisatie ondergeschikt verklaren
aan de rechten van het individu.
Het bevoegdheidsincident is tot bij de hogere rechtscolleges in Nederland en het EHRM
gebracht, om daar definitief beslecht te worden. Alle rechtscolleges handhaafden de
immuniteit van de VN, doch de aangedragen argumentatie en rechtsgronden verschilden
danig. In navolging van de argumentatie van de Nederlandse Staat en de Stichting, spitste de
Rechtbank van Eerste Aanleg zich in het beschikkende gedeelte toe op twee pijlers. De
rechtbank besprak primair de rechtsgrond en draagwijdte van de VN-immuniteit. Beschikt de
VN over functionele, dan wel absolute immuniteit? In het tweede deel van het betoog besprak
de rechtbank de prioriteit van de VN-immuniteit op de andere volkenrechtelijke normen.
Vormt artikel 6 EVRM een grond om de immuniteit van de VN te overrulen? De rechtbank
verwees ter staving uitgebreid naar de rechtspraak van het EHRM. De arresten Al-Adsani
tegen het Verenigd Koninkrijk43
, Behrami & Behrami tegen Frankrijk44
en Saramati tegen
Frankrijk, Duitsland & Noorwegen45
, Waite & Kennedy tegen Duitsland46
en Beer & Regan
tegen Duitsland47
waren volgens de Rechtbank van Eerste Aanleg essentieel voor een goed
begrip van de prioriteitskwestie.
Deze twee pijlers werden in beroep, in cassatie en in de procedure voor het EHRM verder
uitgewerkt. In de argumentatie over de rechtsgrond en draagwijdte van de VN-immuniteit
(functionele versus absolute immuniteit) zijn de verschillende rechtscolleges eerder beknopt.
Niet alle instanties kwamen hierbij echter tot dezelfde conclusie. Daarnaast haalden ook alle
rechtscolleges met betrekking tot de prioriteitsafweging de voornoemde EHRM-arresten aan.
De Hoge Raad riep in cassatie bijkomend het arrest van het Internationaal Gerechtshof
Jurisdictional Immunities of the State (Germany vs. Italy: Greece intervening) in. Inzake de
voorrang van de VN-immuniteit tegenover andere volkenrechtelijke normen hadden de
43
EHRM, Al-Adsani v. Verenigd Koninkrijk, 21 november 2001, no. 35763/97 44
EHRM, Behrami & Behrami v. Frankrijk, 2 mei 2007, 71412/01 45
EHRM, Saramati v. Frankrijk, Duitsland en Noorwegen, 2 mei 2007, 78166/01. 46
EHRM, Waite & Kennedy v. Duitsland, 18 februari 1999, no. 26083/94 47
EHRM, Beer & Regan v. Duitsland, 18 februari 1999, no. 28934/95
-
Pagina | 25
rechtscolleges duidelijk uiteenlopende visies. De argumentatie van de verschillende
rechtbanken en rechtscolleges wordt uitgebreid besproken in deel 4, Rechtspraak in de
Srebrenica case.
Vooraleer de rechtspraak in de Srebrenica case kan worden besproken, is het noodzakelijk om
de immuniteit van de VN te kaderen in het VN-Handvest en het Verdrag betreffende de
Voorrechten en Immuniteiten, zie infra deel 2, VN-Handvest en het Verdrag betreffende de
Voorrechten en Immuniteiten. In dit deel wordt ingegaan op de verschillende algemene
aspecten van immuniteit, de specifieke immuniteit van het militaire personeel in een VN-
vredesmissie en de interne conflictregeling die door de VN wordt toegepast indien de
organisatie haar immuniteit handhaaft. Niet alle geschillen komen immers in de nationale
jurisdictie van lidstaten terecht. Vervolgens wordt in deel 3, Overzicht van rechtspraak een
overzicht uitgewerkt van nationale en internationale rechtspraak om aan te tonen hoe
nationale rechtbanken wereldwijd met de immuniteit van internationale organisaties omgaan.
Daarna volgt, zoals vermeld, deel 4, Rechtspraak in de Srebrenica case. Ten slotte worden in
deel 5 Een blik op de toekomst de opties van de Stichting voor de nabije toekomst besproken
en volgen nog enkele slotbeschouwingen over de immuniteit van de VN in het algemeen.
-
Pagina | 26
2. VN-HANDVEST EN HET VERDRAG BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN
IMMUNITEITEN
Dit deel bespreekt de verdragsrechtelijke bepalingen over immuniteit van de Verenigde
Naties. Eerst wordt het algemeen kader rond immuniteit (ontstaan en tijdsgeest) geschetst.
Daarna komt het verschil tussen functionele en absolute immuniteit aan bod. Dan volgt het
juridische kader waarbinnen de VN-blauwhelmen opereren, met in het bijzonder aandacht
voor de aansprakelijkheid van de VN en de lidstaten voor schade ingevolge een VN-
vredesmissie. Dit deel eindigt tenslotte met een bespreking van de interne conflictregeling van
de VN.
I. ONTSTAAN EN TIJDSGEEST
Het verlenen van immuniteit aan statelijke actoren voor hun handelingen in de internationale
sfeer is een diepgewortelde historische praktijk. Van oudsher worden immuniteiten toegekend
aan staten zelf, aan hun staatshoofden en aan hun diplomatieke vertegenwoordigers48
. Deze
driedeling maakt onmiddellijk duidelijk dat er verschillende soorten zijn. Naast die van de
vorst, volkenrechtelijke en diplomatieke immuniteit, zijn er in de loop van 19de
een 20ste
eeuw nog een groot aantal andere immuniteiten ontstaan, zoals de parlementaire en
strafrechtelijke immuniteit of die van overheidsgoederen49
.
De regels inzake soevereine of staatsimmuniteit maken deel uit van het internationaal
gewoonterecht. Als grondslag hiervan wordt meestal de soevereine gelijkheid van staten
genoemd, die tot gevolg heeft dat een staat geen gezag mag uitoefenen over zijn gelijke (“par
in parem non habet imperium”). Op basis daarvan geniet een staat voor de rechtscolleges van
een andere staat immuniteit van jurisdictie: de rechter van de forumstaat kan geen vonnis
wijzen in een zaak waarin een andere staat gedaagde is. Naast immuniteit van rechtsmacht,
geniet een staat ook van uitvoeringsimmuniteit. Een vonnis gewezen in strijd met de
immuniteitsregels, kan niet ten uitvoer worden gelegd.
Vooral door de toegenomen deelname van staten aan het internationaal handelsverkeer
hebben er steeds meer deze immuniteit geleidelijk aan ingeperkt. In de meeste staten geniet
een vreemde staat enkel nog immuniteit van jurisdictie voor acta de iure imperii, d.w.z.
48
Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 363-364 49
Wouters J. en Naert F., Internationale immuniteiten in de Belgische rechtspraktijk. Working Paper Nr. 34 –
oktober 2002, Instituut voor Internationaal Recht, K.U. Leuven, 2001-2002, 4
https://www.law.kuleuven.be/iir/nl/onderzoek/wp/WP34n.pdf
Hierna: Wouters J. en Naert F., Working Paper no. 34, K.U. Leuven, 2001-2002
https://www.law.kuleuven.be/iir/nl/onderzoek/wp/WP34n.pdf
-
Pagina | 27
handelingen gesteld in de uitoefening van het soevereine overheidsgezag. Voor acta de iure
gestionis, d.w.z. handelingen verricht in de hoedanigheid van een particulier, is een vreemde
staat niet langer immuun50
.
Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde zich een nieuwe vorm van immuniteit, namelijk de
verdragsrechtelijke onschendbaarheid van internationale organisaties. Het einde van de
wereldoorlog(en) zorgde voor een buitengewone stijging in het aantal internationale
instellingen (waaronder bijvoorbeeld de Verenigde Naties, de Noord-Atlantische
Verdragsorganisatie51
en de voorlopers van de Europese Unie, de Wereldhandelsorganisatie et
cetera). Deze internationale organisaties beschermden zichzelf van judiciële aanvallen door
immuniteiten en voorrechten te voorzien in hun oprichtingsakte, in afzonderlijke
ledenverdragen of in verdragen met het gastland waar het hoofdkwartier van de organisatie
gevestigd is (de zogenaamde zetelverdragen)52
.
De beweegredenen achter de toekenning van immuniteit aan internationale organisaties zijn
verschillend van de redenen achter staatsimmuniteit of diplomatieke immuniteit.
Internationale organisaties hebben, in tegenstelling tot staten, geen grondgebied. Ze resideren
op het grondgebied van een soevereine staat en kunnen hun taken enkel uitvoeren mits de
toestemming van de zetelstaat. Internationale organisaties hebben ook geen eigen bevolking.
Hun taken worden uitgevoerd door medewerkers van de zetel- of vertegenwoordigers van de
verdragsstaten. Het was daarom dat functionarissen in dienst van de internationale organisatie
en vertegenwoordigers van de lidstaten immuniteiten kregen, die gelijkenissen vertonen met
diplomatieke immuniteit53
. De toekenning van voorrechten en immuniteiten aan de
internationale organisatie zelf of aan het personeel is gebaseerd op functionalisme. Een
internationale organisatie heeft immuniteit nodig om haar taken onafhankelijk te kunnen
uitvoeren. Zonder dat loopt een internationale organisatie het risico op ongerechtvaardigde
inmenging door de zetelstaat. Via de uitoefening van ongeoorloofde druk op de werking van
de organisatie, zou die de eenzijdige controle over de organisatie kunnen verwerven ten
nadele van de andere verdragsstaten54
. De toekenning van rechtspersoonlijkheid zonder
immuniteiten kan een internationale organisatie ook kwetsbaar maken voor juridische
50 Wouters J. en Naert F., Working Paper no. 34, K.U. Leuven, 2001-2002, 7-10 51
Hierna NAVO 52
Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 363-364 53
De Brandere E., ‘Belgian Courts and the Immunity of International Organizations.’ International
Organizations Law Review, 10, 2013, 469
Hierna: De Brandere E., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014 54
De Brandere E., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 470
-
Pagina | 28
geschillen omtrent controversiële beslissingen. Het is niet ondenkbaar dat verdragsstaten een
juridische procedure zouden opstarten, om druk uit te oefenen op de interne besluitvorming.
Bovendien loopt een internationale organisatie het risico om te worden geconfronteerd met
tegenstrijdige vonnissen: wereldwijd zouden rechtbanken geschillen kunnen beslechten onder
een ander rechtstelsel55
.
In de regel is de academische rechtsgeleerdheid het er dus over eens dat een internationale
organisatie zoals de Verenigde Naties, een zekere vorm van immuniteit nodig heeft om de
goede werking van de instelling te waarborgen.56
.
Een groot verschil tussen staatsimmuniteiten en die van internationale organisaties is de
mogelijkheid om de staat voor de eigen rechtbanken te dagen. De overheid of staatsinstelling
kan zelfs voor acte de iure imperii voor de nationale rechtbanken worden gebracht. Een staat
is derhalve niet vrij van jurisdictie. Een internationale organisatie die immuniteit van
rechtsmacht geniet, kan in principe, tenzij dit verdragsrechtelijk werd voorzien, op geen
enkele manier voor de rechter worden gedaagd57
. Bij de totstandkoming van de internationale
organisaties in de jaren 1940-1950 hield men met deze mogelijkheid geen rekening.
Internationale organisaties werden initieel geacht permanente structuren te zijn voor
samenwerking en coördinatie tussen staten. Individuele burgers zouden per definitie enkel
(in)directe voordelen halen uit deze samenwerking. Organisaties als de VN werden doorgaans
beschouwd als weldoeners in plaats van ‘wrongdoers’. Vandaag zijn de activiteiten van
internationale organisaties echter niet meer beperkt tot samenwerking en coördinatie. Ze
vormen daarentegen een superstructuur boven de verschillende staten. Hun activiteiten
interfereren steeds vaker met het dagdagelijkse leven van individuele burgers58
.
De Blokker N. verwoordt het als volgt:
They have become concrete and relevant public authorities that form part of a
global governance framework. As with any public authority, things may go
wrong59
.
55
Rashkow B.C., ‘Immunity of the United Nations: Practices and Challenges. International organizations law
review, 10, 2014, 344-345
Hierna: Rashkow B.C., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014 56
De Brandere E., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 465
Blokker N., ‘International Organizations: the Untouchables?’ International Organizations Law Review, 10,
2014, 272
Hierna: Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014 57
Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 260 58
Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 261 59
Cit. Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 261, par. 3
-
Pagina | 29
In het huidige politieke klimaat waar de activiteiten van internationale organisaties steeds
meer onder vuur komen te liggen, kan men zich de vraag stellen of internationale organisaties
verplicht moeten worden een vorm van onafhankelijke geschillenregeling te voorzien. De
meeste van hen hebben mechanismen geïmplementeerd om personeelsdisputen te behandelen
en voorzien in arbitrage voor andere geschillen van privaat recht. Niettemin stelt men steeds
vaker de vraag of deze mechanismen volstaan om adequate bescherming te bieden aan de
betrokken partijen60
. Moeten internationale organisaties, net als landen, niet verantwoordelijk
kunnen gesteld worden voor hun daden? Volstaat de politieke verantwoordelijkheid van de
organisatie tegenover de lidstaten wel als verantwoordelijkheid tegenover alle burgers? Zijn
internationale organisaties niet uitgegroeid tot reuzen die de staatstructuur overschrijden? En
moet er niet gereageerd worden met nieuwe, adequate rechtsmiddelen? Dit zijn de vragen die
in de huidige context van recht op persoonlijk verweer steeds luider klinken in de
rechtsgeleerdheid en de publieke opinie.
Het is omstreden of de immuniteit van internationale organisaties, net als staatsimmuniteit, tot
het internationaal gewoonterecht behoort. In België besliste het Hof van Cassatie bijvoorbeeld
in 2001 dat internationale organisaties geen immuniteiten genieten bij afwezigheid van een
verdrag61
. In 2009 kwam het Hof van Cassatie echter tot een andere conclusie. In de zaak
Secrétariat du Groupe ACP v. Lutchmaya was de verdragsrechtelijke immuniteit nog niet in
werking, maar besloot het Hof van Cassatie desalniettemin tot een afweging van de
immuniteit versus artikel 6 EVRM. Hiermee nam het Hof van Cassatie dus impliciet aan dat
immuniteit ook zonder verdragsrechtelijke grond kan standhouden62
. Het belang van deze en
soortgelijke rechtspraak is echter gering, daar er bijna altijd verdragsrechtelijke bepalingen
zijn63
. Dit is voor de Verenigde Naties niet anders.
Bij de oprichting van de Verenigde Naties en de Gespecialiseerde Agentschappen64
in het
interbellum, werd er gedebatteerd over het meest geschikte immuniteitenkader. Men was het
eens dat diplomatieke voorrechten en immuniteiten niet zonder meer konden worden
getransponeerd naar internationale organisaties en hun personeel, omwille van de
fundamentele verschillen in de werking en functies van ambassades en internationale
60
Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 260-261 61
Cass., 12 maart 2001, Arabische Liga, J.T. 2001, 610, A.J.T. 2001-2002, 495
De Brandere E., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 467 62
De Brandere E., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 473-474 63
Wouters J. en Naert F., Working Paper no. 34, K.U. Leuven, 2001-2002, 25 64
UN Specialized Agencies
-
Pagina | 30
organisaties. Deze laatste hadden nood aan een eigen regelgeving met nieuwe voorschriften.
Geheel in de traditie van het rechtsdenken uit de jaren 1920-1930, werd de immuniteit van de
Verenigde Naties gecodificeerd in het oprichtingsverdrag en maakten de oprichters een
onderscheid tussen de voorrechten en immuniteiten van de organisatie zelf, de verschillende
categorieën personeelsleden en de vertegenwoordigers van lidstaten. Deze basisset van regels
is de afgelopen 80 jaar niet gewijzigd, waardoor er bij de analyse van de verdragsrechtelijke
immuniteiten in het kader van deze uiteenzetting nog steeds een onderscheid moet gemaakt
worden tussen de immuniteiten en voorrechten van de internationale organisatie zelf, die van
haar functionarissen en die van de vertegenwoordigers van staten bij de internationale
organisatie65
. Onderstaand worden de belangrijkste provisies van de verdragsrechtelijke
immuniteit van de Verenigde Naties besproken.
a. Verdragsrechtelijke immuniteit van de Verenigde Naties
De VN voorzag reeds in haar oprichtingsakte van 26 juni 1945 een vorm van immuniteit
onder artikel 105 van het VN-Handvest:
Artikel 105 VN-Handvest
1. De Organisatie geniet op het grondgebied van elk van haar Leden de
voorrechten en immuniteiten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking
van haar doelstellingen.
2. Vertegenwoordigers van de Leden van de Verenigde Naties alsmede
functionarissen van de Organisatie genieten eveneens de voorrechten en
immuniteiten die noodzakelijk zijn voor een onafhankelijke uitoefening van
hun functies in verband met de Organisatie.
3. De Algemene Vergadering kan aanbevelingen doen met het oog op de
vaststelling der bijzonderheden van de toepassing van het eerste en tweede
lid van dit artikel, of kan aan de Leden van de Verenigde Naties
overeenkomsten tot dit doel voorstellen66
.
65
Blokker N., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 267-270 66
Orignele Engelstalige versie in bijlage
-
Pagina | 31
Uit dit artikel blijkt een tweeledige immuniteit. In de eerste plaats geeft het aan de
internationale organisatie een immuniteit van rechtsmacht op het grondgebied van elk van
haar leden. Uit de zinsnede ‘noodzakelijk voor de verwezenlijking van haar doelstellingen’
van artikel 105, §1 VN-Handvest kan worden afgeleid dat het hier gaat om functionele
immuniteit. Daarnaast wordt eveneens een diplomatieke, functionele immuniteit van
rechtsmacht toegekend aan alle vertegenwoordigers van de leden en functionarissen van de
organisatie (artikel 105, §2 VN-Handvest). Sectie 3 van artikel 105 VN-Handvest, verankert
ten slotte dat de uitwerking van deze immuniteiten bij verdrag kan worden gepreciseerd67
.
Overeenkomstig artikel 105, §3 VN-Handvest werd op 13 februari 1946 het Verdrag
betreffende de Voorrechten en Immuniteiten van de Verenigde Naties aangenomen door de
Algemene Vergadering van de VN. Artikel I van het Verdrag verleent de VN
rechtspersoonlijkheid, zodat de organisatie in de mogelijkheid is om (a) te contracteren, (b)
het verwerven en vervreemden van onroerende en roerende goederen en (c) het ondernemen
van juridische stappen68
.
Om de goede werking van de VN te waarborgen, bepaalt het Verdrag vervolgens in artikel II,
sectie 2 een immuniteit van rechtsmacht voor de organisatie zelf en ook voor geschillen over
haar eigendommen, fondsen en bezittingen. Er is uitdrukkelijk een uitvoeringsimmuniteit
toegevoegd aan de immuniteit van rechtsmacht, in het geval de organisatie zou besluiten om
afstand te doen van de immuniteit van rechtsmacht. Bovendien zijn door de uitbreiding in
artikel II, sectie 3 alle eigendommen van de organisatie onschendbaar, ongeacht de vorm van
het handelingsbevel (gerechtelijk, administratief, legislatief,...).
67
Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 364-365 68
Originele Engelstalige versie in bijlage
-
Pagina | 32
Artikel II
Eigendommen, fondsen en bezittingen
SECTIE 2. De Verenigde Naties, haar eigendommen en bezittingen, waar
deze ook gelegen zijn, en wie deze ook onder zich heeft, zullen vrijgesteld
zijn van rechtsvervolging, behoudens wanneer de Verenigde Naties in een
bijzonder geval uitdrukkelijk afstand zullen hebben gedaan van haar
immuniteit. Het is echter wel verstaan, dat afstand van immuniteit zich niet
uitstrekt tot enige maatregel van tenuitvoerlegging
SECTIE 3. De gebouwen en de terreinen van de Verenigde Naties zullen
onschendbaar zijn. De eigendommen en bezittingen van de Verenigde
Naties, waar deze ook gelegen zijn en wie deze ook onder zich heeft, zullen
vrijgesteld zijn van onderzoek, vordering, confiscatie, onteigening of van
iedere andere vorm van ingrijpen, hetzij door optreden van uitvoerende,
administratieve, rechterlijke of wetgevende aard.69
Het valt onmiddellijk op dat de bewoordingen van artikel 105 VN-Handvest en artikel II,
sectie 2 van het Verdrag betreffende de Voorrechten en Immuniteiten verschillen. Waar er in
artikel 105 van het VN-Handvest nog sprake is van een functionele immuniteit (“voorrechten
en immuniteiten noodzakelijk voor de verwezenlijking van haar doelstellingen”), lijkt het in
artikel II, sectie 2 van het Verdrag te gaan om een absolute immuniteit. Uit de samenlezing
van de twee artikelen kan aldus niet met zekerheid de draagwijdte van de immuniteit van
rechtsmacht worden afgeleid70
. Deze tegenstrijdigheid wordt infra uitgebreider behandeld in
het onderdeel II. Functionele versus absolute immuniteit.
De immuniteit van de organisatie wordt, naast het VN-Handvest en het Verdrag betreffende
de Voorrechten en Immuniteiten, verder uitgewerkt in bilaterale of multilaterale verdragen
met lidstaten. De belangrijkste verdragen zijn afgesloten met de lidstaten waar de vier
hoofdkwartieren van de organisatie zijn gevestigd of met de landen waar regionale missies
plaatsvinden71
. Voor een goed begrip van het wettelijk kader waarbinnen de VN opereert, is
69
Originele Engelstalige versie in bijlage 70
Faith K., Tul. J. Int’l & Comp. L., 22, 2014, 364-365 71
Rashkow B.C., Int’l Org. L. Rev., 10, 2014, 334
-
Pagina | 33
het belangrijk om te duiden dat de VN en aanverwante organen naast het Verdrag betreffende
de Voorrechten en Immuniteiten nog twee andere vormen van immuniteiten kennen.
De Verenigde Naties en alle daaronder behorende fondsen en programma’s zoals UNICEF72
of UNHCR73
en de subsidiaire organen zoals de VN-Veiligheidsraad of de vredesmissies
vallen onder de immuniteitsregeling van het VN-Handvest en het Verdrag betreffende de
Voorrechten en Immuniteiten. Daarnaast ressorteren sommige Gespecialiseerde
Agentschappen zoals het IMF74
, de Wereldgezondheidsorganisatie of UNESCO en het
Internationaal Atoomagentschap onder het juridisch kader van het Verdrag betreffende de
Voorrechten en Immuniteiten van Gespecialiseerde Agentschappen75
.
Voor andere Gespecialiseerde Agentschappen zoals de Wereldhandelsorganisatie en het
Internationaal Straftribunaal werden immuniteitsregels voorzien in de oprichtingsverdragen,
aangevuld waar nodig met multilaterale verdragen.
Een derde categorie agentschappen of organisaties functioneren zonder verdragsrechtelijke
immuniteiten. Zij kunnen enkel terugvallen op de zetelovereenkomst afgesloten met het
gastland76
.
Het valt niet binnen het onderwerp van deze verhandeling om de immuniteit van de
verschillende organen en Gespecialiseerde Agentschappen te bespreken. Enkel indien het past
voor een goed begrip van de Srebrenica rechtspraak, wordt naar de Gespecialiseerde
Agentschappen en andere organen verwezen.
b. Verdragsrechtelijke immuniteit van functionarissen en
vertegenwoordigers van lidstaten
Naast immuniteit voor de organisatie zelf, zijn in het Verdrag betreffende de Voorrechten en
Immuniteiten ook bepalingen verwerkt voor drie categorieën van personen: een individuele
immuniteit voor de vertegenwoordigers van leden (1), voor functionarissen (2) en voor
deskundigen met zendingen voor de Verenigde Naties (3).
72
UNICEF of United Nations Children’s Fund 73
UNHCR of United Nations High Commissioner for Refugees 74
IMF of International Monetary Fund 75
Convention on the Privileges and Immunities of the Specialized Agencies, 21 november 1947 76
FCCC, Privileges and Immunities for individuals serving on bodies established by these organizations: Review
of the legal regime and practice of organizations in the United Nations System, 30 juli 2007 (technical paper)
http://unfccc.int/resource/docs/2007/tp/02.pdf
Petrovic D., ‘Practical Legal Problems of International Organizations. A Global Administrative Law
Perspective on Public/Private Partnerships, Accountability, and Human Rights.’ 25 juni 2009
http://www.iilj.org/gal/documents/galch.petrovic.pdf
http://unfccc.int/resource/docs/2007/tp/02.pdfhttp://www.iilj.org/gal/documents/galch.petrovic.pdf
-
Pagina | 34
De voorrechten en immuniteiten van de vertegenwoordigers van leden zijn vastgelegd in
artikel IV van de Conventie. Deze zijn geïnspireerd op diplomatieke immuniteiten.
Diplomaten genieten een zeer ruime immuniteit t.a.v. de ontvangststaat77
, zoals onder meer
immuniteit van strafrechtelijke vervolging, volledige bewegingsvrijheid op het grondgebied
van de ontvangststaat, onschendbaarheid van briefwisseling, vrijstelling van fiscale
verplichtingen, onschendbaarheid van persoon en een beperkte immuniteit ten aanzien van
burger- en administratiefrechtelijke rechtsmacht van de ontvangststaat78
. Net als voor
diplomaten, is de onschendbaarheid en immuniteit gekoppeld aan, maar niet beperkt tot, de
uitoefening van de functie en kan enkel de zendstaat de immuniteit opheffen.
Artikel IV
Vertegenwoordigers van leden
SECTIE 11. De vertegenwoordigers van Leden in de voornaamste en
hulporganen van de Verenigde Naties en op conferenties, die door de
Verenigde Naties zijn bijeengeroepen, zullen gedurende de uitoefening van
hun functies en gedurende hun reis naar en van de plaats van samenkomst
de volgende voorrechten en immuniteiten genieten:
immuniteit van persoonlijke arrestatie of gevangenhouding en van
inbeslagneming van hun persoonlijke bagage, alsmede met betrekking tot
in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers door hen gesproken of
geschreven woorden en alle door hen verrichte handelingen, vrijstelling van
rechtsvervolging;
onschendbaarheid voor alle papieren en stukken;
...
vrijstelling met betrekking tot hen zelf en hun echtgenoten van
immigratiebeperkingen, vreemdelingenregistratie of nationale dienstplicht
in de landen, die zij bezoeken of waar zij doorreizen in de uitoefening van
hun functies;
...
SECTIE 12. Ten einde de vertegenwoordigers van Leden in de
77
De regels inzake diplomatieke immuniteiten en onschendbaarheid vormen internationaal gewoonterecht. In
1961 werden deze regels gecodificeerd in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961. 78
Art. 21 – 40 Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961
-
Pagina | 35
voornaamste en hulporganen van de Verenigde Naties en op conferenties,
die door de Verenigde Naties zijn bijeengeroepen, volledige vrijheid van
het woord en onafhankelijkheid bij de uitoefening van hun taak te
verzekeren, zal de immuniteit van rechtsvervolging met betrekking tot door
hen gesproken of geschreven woorden en alle door hen in de uitoefening
van hun taak verrichte handelingen toegekend blijven ook wanneer de
betrokken personen niet langer de vertegenwoordigers van Leden zijn.
…
SECTIE 14. Voorrechten en immuniteiten worden aan de
vertegenwoordigers van Leden niet toegekend voor het persoonlijke
voordeel van deze individuele vertegenwoordigers, doch ten einde de
onafhankelijke uitoefening van hun functies in verband met de Verenigde
Naties te verzekeren. Derhalve heeft een Lid niet alleen het recht, maar is
het verplicht afstand te doen van de immuniteit van zijn vertegenwoordiger
telkens wanneer naar het oordeel van dit Lid de immuniteit aan de loop van
de gerechtigheid in de weg zou staan en van de immuniteit afstand kan
worden gedaan zonder dat inbreuk wordt gemaakt op het doel, waarvoor de
immuniteit wordt toegekend.79
Aan functionarissen van de VN en deskundigen op missie wordt in het Verdrag betreffende de
Voorrechten en Immuniteiten een beperktere immuniteit t