de geschiedenis van het schaatsen · pag. 1 de geschiedenis van het schaatsen wanneer, hoe en waar...
TRANSCRIPT
pag. 1
De geschiedenis van het schaatsen
Wanneer, hoe en waar het schaatsen ooit is begonnen, dat weet niemand precies. Wel
weten we, dat mensen al ver voor het jaar 0 geslepen dierenbotten onder hun voeten
bonden, en zo over het ijs gleden. Een echte schaatsslag maken was met zulke ‘schaatsen’
nog niet mogelijk, dus gebruikten mensen stokken met punten eraan, of zelfs de wind om
vooruit te komen. Op veel plaatsen in Europa zijn zulke schaatsen van dierenbotten
teruggevonden. De oudste is opgegraven in de omgeving van Bern (Zwitserland) en is
ongeveer 4000 jaar oud. Het eerste duidelijke beeld van een zwierende schaatser, is te zien
in de houtsnede van Johannes Brugmans, ‘Lidwina’s val’. Kijk maar eens goed op de
achtergrond van het plaatje.
DE EERSTE WEDSTRIJDEN
Al snel werden schaatsen niet meer alleen
gebruikt om over het ijs van de ene naar de
andere plaats te komen, maar ook om
wedstrijden te rijden. Rond 1180 schreef de
Engelsman Thomas Becket bijvoorbeeld al,
dat twee mensen op schaatsen in volle vaart
op elkaar aanrennen, als wedstrijdje. De
eerste bekende ‘hardrijders’ zijn Adam
Hurdrider en Cornelis IJnzes van Cubaard.
Die laatste won rond 1800 bij een
kortebaanwedstrijd in Sneek een zilveren
tabaksdoos! De meeste wedstrijden waren voor mannen of paren, pas later mochten ook
vrouwen wedstrijden rijden.
OPRICHTING KNSB
‘Hardrijderijen’, zoals schaatswedstrijden vroeger werden genoemd, werden steeds
populairder. Rond 1850 werden overal in Nederland ijsverenigingen opgericht, die zorgden
voor een ijsbaan waarop in de winter wedstrijden konden worden gehouden. In 1882 werd
door tien van die ijsverenigingen een landelijke bond opgericht. Die bestaat nu nog steeds:
de KNSB.
In 1891 organiseerde de Amsterdamsche Sportclub het eerste ‘wereldkampioenschap’, al
heeft de Internationale Schaats Unie (die bestond toen nog niet) pas in de vorige eeuw
officiële wereldkampioenschappen erkend. Wie de eerste wereldkampioen was? De
Amerikaan Jos Donoghue. In 1892 werd de voorloper van de ISU opgericht, waarvan de
voorzitter Pim Mulier werd. Pim Mulier staat in Nederland bekend als één van de
belangrijkste personen in de sport zoals we die nu kennen.
Al snel werd een Nederlander een absolute wereldtopper. Jaap Eden uit Haarlem werd in
pag. 2
1893, 1895 én 1896 wereldkampioen. Voor die tijd was zijn schaatstechniek heel erg goed.
Maar tot 1950 waren het vooral de buitenlandse schaatsers die veel titels pakten. Na de
Tweede Wereldoorlog kwam daar verandering in. In 1952 pakten Kees Broekman en Wim
van der Voort de eerste Nederlandse Olympische medailles. Daarna behoorde Nederland
steeds meer tot de wereldtop in het schaatsen. Tien jaar later werd dan ook de eerste 400
meter-kunstijsbaan in Nederland geopend. Daardoor konden Nederlanders nu in eigen
land regelmatig trainen, ook als er geen natuurijs lag. Die baan bestaat nu nog steeds: de
Jaap Edenbaan in Amsterdam. Zoals je misschien weet is de Jaap Edenbaan niet overdekt.
Dat komt omdat pas in 1986 de eerste ijsbanen een dak kregen. Het voordeel daarvan is dat
de omstandigheden beter beheersbaan zijn en dat iedereen daarmee eerlijke kansen heeft.
Én dat er snellere tijden worden gereden.
De misschien wel bekendste schaatsers uit de Nederlandse geschiedenis zijn Ard Schenk
en Kees Verkerk. Zij domineerden wereldwijd tussen 1964 en 1972 en stonden al gauw
bekend als ‘Ard en Keessie’. Latere winnaars van internationale titels zijn bijvoorbeeld Bart
Veldkamp, Rintje Ritsma en Sven Kramer. Bij de vrouwen was Stien Kaiser de eerste
wereldkampioene uit Nederland (in 1965), later volgden Atje Keulen-Deelstra en Yvonne van
Gennip. Die laatste won bij de Olympische Winterspelen in Calgary maar liefst drie gouden
medailles! Met bijvoorbeeld Annamarie Thomas en Ireen Wüst haalde Nederland bij de
vrouwen ook later nog veel succes.
Op de langebaan zijn er verschillende onderdelen waarop wedstrijden worden gereden. Zo
kennen we het ‘allrounden’, waarbij een kampioenschap wordt verreden over vier
afstanden:
Mannen: 500, 1500, 5000 en 10.000 meter.
Vrouwen: 500, 1500, 3000 en 5000 meter.
Verder zijn er kampioenschappen op losse afstanden (ook op de Olympische Spelen wordt
er alleen maar om losse afstanden gestreden), en kampioenschappen sprint, waarbij alleen
de 500 en 1000 meter worden gereden. Nog niet zo oud is ook het onderdeel
‘ploegenachtervolging’, het enige teamonderdeel in het langebaanschaatsen. Dit werd in
2006 in Turijn voor het eerst bij de Olympische Spelen gereden.
pag. 3
Voorbereiding
Voordat je gaat schaatsen, is het net als in iedere andere sport belangrijk dat je goed bent
voorbereid. Je hebt niets aan de beste kleding en de scherpste schaatsen als je niets aan
voorbereiding hebt gedaan. En dat is helemaal niet zo moeilijk als het klinkt.
Als je regelmatig traint, ben je al druk bezig met voorbereiden. Je werkt bijvoorbeeld aan je
techniek en aan je conditie, zodat je je schaatsdiploma kunt halen, een goede wedstrijd kunt
rijden of een hele toertocht kunt uitschaatsen. Bij veel clubs kun je ook aan zomertraining
doen. Dat kan fietsen, skeeleren of hardlopen zijn, maar ook bijvoorbeeld speciale
schaatsoefeningen. Je bent dan aan het einde van de zomer al goed voorbereid op de
winter omdat je de spieren die je met schaatsen gebruikt, in de zomer ook al hebt gebruikt.
De schaatshouding en –beweging is voor een mens eigenlijk niet natuurlijk, dus is het goed
om daar veel op te oefenen.
Belangrijke punten om aan te werken in je voorbereiding op het schaatsen zijn:
- Uithoudingsvermogen
- Kracht
- Snelheid
- Lenigheid
- Coördinatie
- Mentaliteit
Warming-up en cooling-down
Sporten, en dus ook schaatsen, is leuk en vooral ook gezond. Maar je moet er ook rekening
mee houden dat er altijd een risico is op blessures. Gelukkig kunnen veel blessures
voorkomen worden. Dat kan al door vóórdat je gaat schaatsen, een warming-up te doen.
Letterlijk betekent dat: opwarmen. Je warmt je spieren op voordat je je echt gaat inspannen.
Een goede warming-up bestaat uit drie onderdelen:
- (Rustig) inlopen
- Specifieke schaatsoefeningen (passen, sprongen en rekken)
- Inrijden op het ijs
Na de training is het tijd om weer af te koelen: cooling-down. Een cooling-down brengt je
lichaam geleidelijk weer tot rust, zodat je geen spierpijn krijgt. Even uitlopen en wat rekken is
vaak al genoeg om je spieren weer op de normale spanning terug te brengen.
Vergeet tot slot niet dat het ook belangrijk is om, als je hard hebt getraind, rust te houden!
pag. 4
Schaatsmateriaal
Het belangrijkste onderdeel van de schaatsuitrusting vormen natuurlijk je schaatsen zelf.
Zorg in ieder geval altijd dat je goed passende schaatsen hebt, waarin je normale (niet te
dikke) sokken kunt dragen. Schaatsen in je eigen schoenmaat zijn meestal prima.
Soorten schaatsen
De meeste kinderen beginnen rond hun zevende jaar met schaatsen op ‘houtjes’ of ‘easy-
gliders’. Dat zijn eigenlijk een soort onderstellen met een ijzer eronder, die je vast kunt
binden onder je eigen (sport)schoenen. Voor hele jonge kinderen bestaan er zulke
onderstellen met twee of drie ijzertjes, zodat ze steviger staan.
Later kun je overstappen op noren. Je hebt hoge en lage noren: hoge noren zijn vooral
bedoeld om bij hoge snelheid een goede bocht te kunnen lopen, zonder dat je schoen het ijs
raakt. Lage noren zijn dan weer heel goed op natuurijs, omdat ze stabieler zijn.
Als je wedstrijden gaat rijden, kun je vanaf ongeveer je twaalfde overstappen op
klapschaatsen. Die zitten aan de achterkant niet vast aan de schoen, maar klappen open als
je een slag maakt. De bedoeling daarvan is om je slag op het ijs wat langer te maken.
Onderhoud
Het is belangrijk om goed voor je schaatsen te zorgen. Vooral de ijzers vragen wat
onderhoud. Omdat de ijzers scherp moeten zijn om goed te kunnen afzetten, moeten ze
regelmatig geslepen worden. Dat kan bij de schaatswinkel gedaan worden, maar kun je ook
zelf leren. Daarvoor heb je in ieder geval een slijpblok, een slijpsteen en een
afbraamsteentje nodig. Draag als je niet op het ijs staat (dus als je naar het ijs toeloopt of
van het ijs afgaat) altijd beschermers onder je schaatsen, anders worden je ijzers bot en
moet je veel sneller weer slijpen. Dat heeft als gevolg dat je ijzers veel korter meegaan.
Verder moet je je schaatsen altijd goed afdrogen als je van het ijs komt, want als het ijs dat
erop zit smelt kunnen je ijzers gaan roesten.
Af en toe moeten schaatsen ook gerond worden. De ijzers zijn aan de onderkant een beetje
rond geslepen, zodat je goed kunt sturen. Dat ronden gebeurt met een speciale machine,
dus dat moet je bij de schaatswinkel laten doen. Als je echt goed kunt schaatsen en veel
wedstrijden rijdt, kun je je ijzers ook iets met de bocht mee laten krommen om meer raakvlak
met het ijs te krijgen.
Kunstschaatsen en schaatsen voor shorttrack hebben iets andere kenmerken. Zo hebben
kunstschaatsen veel kortere ijzers met puntjes aan de voorkant waarmee je goed kunt
springen en draaien. Shorttrackschaatsen zijn heel erg stevig en hebben ze ijzers iets links
van het midden staan.
pag. 5
Schaatskleding
Goede kleding is bij het schaatsen heel belangrijk. Het beschermt je als je valt en houdt je
warm. Het moet natuurlijk ook lekker zitten: het mag niet knellen, maar ook niet flapperen.
Als je gaat schaatsen moet je aan een aantal dingen denken. Op het ijs is het natuurlijk
koud, maar je moet niet vergeten dat je bij het sporten (en dus ook bij het schaatsen) snel
zweet en dus vocht verliest. Je kunt dus beter ook niet teveel kleding dragen. Het beste kun
je verschillende laagjes aandoen, en een makkelijk draagbaar tasje meenemen zodat je
kleding uit kunt trekken als je het te warm krijgt.
Veel schaatsers trekken eerst een shirt aan, gemaakt van een stof die de huid goed laat
ademen en die zweet snel afvoert. Daaroverheen gaat hun wedstrijdpak. Dat is heel strak en
van een bepaalde stof gemaakt, die ervoor zorgt dat de lucht er tijdens het schaatsen
makkelijk langs glijdt. Aerodynamisch, heet dat.
Als je gaat jeugdschaatsen, hoef je natuurlijk niet zo’n strak wedstrijdpak aan. Er bestaan
voor trainingen bijvoorbeeld ‘salopetten’, dat zijn broeken van een strakke, rekbare stof met
een bovenstuk dat over de schouders gaat. Daaronder kun je een trui aandoen, eroverheen
een sportjack. Als het echt heel koud is kun je een lange onderbroek aandoen. Om je benen
warm te houden voor- en nadat je het ijs op gaat, zijn er speciale ritsbroeken. Die kun je aan
de zijkant helemaal openritsen, zodat je ze aan en uit kunt trekken terwijl je je schaatsen al
aan hebt. Het is goed om een muts of haarband te dragen, nog slimmer is het om een helm
op te zetten. Er bestaan zelfs helmen die op mutsen lijken, zoals de smartcap. En - heel
belangrijk - vergeet natuurlijk nooit je handschoenen!
Natuurlijk ziet de kleding van een kunstschaatser, shorttracker of marathonschaatser er
anders uit.
pag. 6
Langebaanschaatsen
De meest bekende schaatsdiscipline is in Nederland zonder twijfel het langebaanschaatsen.
Het is niet voor niets één van de meest bekeken sporten op de Nederlandse televisie. De
wedstrijden worden gereden op een 400 meter-baan, waarop twee banen (een binnen- en
een buitenbaan) worden uitgelegd. Per rit komen er twee schaatsers aan de start, die iedere
ronde van baan wisselen. Je kunt je tenslotte voorstellen, dat de rijder in de buitenbaan
anders elke keer de grotere bocht moet maken en dus een langere afstand rijdt dan zijn
tegenstander in de binnenbaan. Het doel van een langebaanwedstrijd is om de snelste tijd
neer te zetten van alle ritten.
Er zijn verschillende soorten kampioenschappen in het langebaanschaatsen:
Allroundkampioenschappen
Bij een Nederlands, Europees of Wereldkampioenschap allround schaatsen de deelnemers
vier afstanden verdeeld over twee of drie dagen. Voor vrouwen zijn dat de 500, 1500, 3000
en 5000 meter, voor mannen de 500, 1500, 5000 en 10.000 meter. Dit wordt ook wel eens
de ‘grote vierkamp’ genoemd. Je moet dus best goed kunnen sprinten, maar ook een goede
10 kilometer kunnen rijden. Per afstand worden de gereden tijden omgerekend naar punten.
De winnaar is degene, die na vier afstanden het laagste aantal punten heeft.
Sprintkampioenschappen
Bij een kampioenschap sprint wordt er, net als op het allroundkampioenschap, in twee
dagen vier keer gereden. De 500 meter en de 1000 meter - dat zijn tenslotte de
sprintafstanden - worden elk twee keer geschaatst. Ook hier wordt er een totale tijd
gemaakt, omgerekend in punten, om de uiteindelijke winnaar te bepalen.
Afstandskampioenschappen
Op de afstandskampioenschappen wordt er geen eindklassement gemaakt over
verschillende afstanden, maar wordt elke afstand apart gereden. Je ziet hier vaak per
afstand ‘specialisten’ aan de start. Dat betekent dat de 500 meter, alleen wordt gereden door
iemand die écht goed kan sprinten. Diegene zul je op de 10 kilometer niet tegenkomen; dat
is juist een afstand voor de ‘stayers’. Bijna elke schaatser heeft wel een lievelingsafstand,
omdat hij juist op die afstand goed is of het een leuke afstand vindt. Ook op de Olympische
Spelen wordt er per afstand om de titels gestreden.
Er bestaan nog veel meer wedstrijden, zoals de World Cup (dat is een competitie die een
heel seizoen duurt), maar ook wedstrijden op nationaal en regionaal niveau. Voor jeugd zijn
er vaak ook wedstrijden speciaal om je persoonlijke records op verschillende afstanden te
verbeteren.
Ploegenachtervolging
De ploegenachtervolging is een van de jongste onderdelen in het langebaanschaatsen. Het
is het enige teamonderdeel dat ook op kampioenschappen en op de Olympische Spelen
wordt gereden. Per land start er een team van drie schaatsers. Aan elke kant van de baan
start één team. Het is belangrijk dat de schaatsers goed op elkaar ingespeeld zijn en de
pag. 7
taken tijdens de rit goed verdelen. Meestal wisselen de schaatsers steeds van plaats, zodat
niet één persoon steeds voorop rijdt en alle wind moet vangen. Maar als een van de
schaatsers veel beter is dan zijn teamgenoten, moet hij soms wat meer werk doen. Op de
Olympische Spelen wordt er gereden volgens het afvalsysteem: per rit gaat het snelste team
naar de volgende ronde, tot er nog maar twee over zijn die de finale rijden. Op het WK
Afstanden wordt de ploegenachtervolging ‘gewoon’ op tijd gereden, het snelste team van
alle ritten wint.
pag. 8
Kortebaanschaatsen
Het kortebaanschaatsen is één van de vormen van schaatsen, die je misschien niet zo vaak
ziet. Dat komt doordat het eigenlijk alleen maar wordt gedaan als er natuurijs ligt. Maar wist
je dat kortebaanschaatsen ouder is dan langebaanschaatsen? Al voor het jaar 1800 werden
er wedstrijden gehouden, vooral in het noorden van het land. Er kwamen vaak duizenden
mensen kijken. Kortebaanschaatsen doe je op een rechte baan, zonder bochten dus, van
140 (vrouwen) of 160 meter (mannen).
Wedstrijden kunnen op verschillende manieren worden gehouden.
- Volgens het afvalsysteem, waarbij steeds per tweetal de beste na twee ritten
doorgaat naar de volgende ronde, tot aan de finale.
- Op tijd, waarbij steeds een van tevoren afgesproken aantal deelnemers met de
snelste tijd doorgaat naar de volgende ronde, tot er nog vier rijders over zijn. Die vier
rijden elk één keer tegen elkaar en wie alle ritten wint óf de snelste totale tijd rijdt wint
de wedstrijd.
- Een combinatie van de vorige twee, waarbij eerst op tijd wordt gereden en er dan
een vooraf afgesproken aantal rijders volgens het afvalsysteem doorgaan.
Supersprint
Omdat er niet elke winter natuurijs ligt, werd in 1990 de supersprint bedacht.
Supersprintwedstrijden worden gehouden op een kunstijsbaan. Iedere deelnemer rijdt twee
keer 100 meter (een recht stuk) en twee keer 300 meter (een recht stuk, een bocht en nog
een recht stuk).
pag. 9
Jeugdschaatsen
Voor kinderen is schaatsen een ontzettend leuke sport. Om naar te kijken, en vooral om te
doen! Als er natuurijs ligt, maar ook om af en toe eens met vrienden naar de ijsbaan te gaan
óf om echt voor te trainen en misschien wel wedstrijden te rijden.
Als je nog maar net begint met schaatsen en les neemt bij een (kunst-)schaatsvereniging,
zul je beginnen om spelenderwijs te leren. Je krijgt les van een jeugdschaatsbegeleider of -
leider, op uren die speciaal voor jeugd gereserveerd zijn. Oefeningen die je bijvoorbeeld
gaat doen zijn: op één of twee benen glijden, slalommen (tussen pionnen door schaatsen),
remmen, diepzitten en overstappen in de bocht. Met kunstschaatsen leer je later ook
pirouettes en sprongen te maken.
Het klinkt gek, maar meestal leer je ook om goed te vallen. Dat is belangrijk, omdat je dan
weet hoe je je het minste kunt bezeren als je een keertje valt. Soms zijn er leuke activiteiten
als jeugd-elfstedentochten, clinics van topschaatsers en clubwedstrijden. Als je het leuk hebt
gevonden om aan het jeugdschaatsen mee te doen, kun je meestal gelijk doorstromen naar
een trainings- of wedstrijdgroep van een vereniging in de buurt.
KNSB Vaardigheidspaspoort en KNSB Vaardigheidsbandjes
Als je een heel seizoen schaatsles hebt gehad, ben je natuurlijk benieuwd wat je nou
eigenlijk precies kunt. Daarvoor gebruiken we in Nederland op de meeste ijsbanen het
KNSB Vaardigheidspaspoort. Je start met niveau 1 en het allerhoogste niveau is 7. Wat je
per niveau allemaal moet kunnen doen, kun je hier terugkijken op video’s die we per niveau
hebben laten maken. Per niveau hebben we ook leuke KNSB Vaardigheidsbandjes (zie
afbeelding).
Meer informatie over het KNSB Vaardigheidspaspoort –
http://www.schaatsen.nl/kpnjuniorschaatsclub/vaardigheidspaspoort
Yvonne van Gennip, die bij de Olympische
Winterspelen in Calgary maar liefst drie gouden
medailles won, is ook ooit begonnen met
Jeugdschaatsen.
Voor het kunstrijden zijn er ook verschillende
diploma’s: I, II, III, IV en V. Je moet voor die
diploma’s in ieder geval voor- en achteruit
kunnen schaatsen, kunnen remmen en
slalommen, en verder nog een aantal specifieke
oefeningen voor het kunstschaatsen kunnen
doen. Bijvoorbeeld sprongen, zweefstanden of pirouettes maken.
KPN Junior Schaatsclub – www.kpnjuniorschaatsclub.nl
pag. 10
Ook de KNSB organiseert
vaak leuke activiteiten
voor kinderen, met de
KPN Junior Schaatsclub.
De KPN Junior
Schaatsclub geeft clinics
op basisscholen met
bekende oud-
topschaatsers als Barbara
de Loor en Annamarie
Thomas. Ook zijn er vaak
leuke prijsvragen waar je
aan kunt meedoen en
bijvoorbeeld deelname
aan een
kidspersconferentie met
bekende schaatsers kunt winnen, aan een meet&greet kunt meedoen of kunt helpen met
medaille-uitreikingen. Je kunt lid worden van de KPN Junior Schaatsclub op
www.kpnjuniorschaatsclub.nl
pag. 11
Marathonschaatsen
Er is een schaatsmarathon die elke Nederlander wel kent: de Elfstedentocht, die over 200
kilometer Fries natuurijs voert. En hoewel die ‘Tocht der Tochten’ zo bekend is, is hij in de
geschiedenis maar 15 keer gereden. De laatste was in 1997.
Wedstrijden
Omdat er niet altijd genoeg natuurijs ligt om een Elfstedentocht of andere grote tochten te
schaatsen, gebeurt marathonschaatsen nu vaak op de kunstijsbanen of in het buitenland. Bij
het marathonschaatsen gaan alle deelnemers tegelijkertijd van start en wint de schaatser die
na afstanden van 40 tot soms dus wel 200 kilometer als eerste over de streep komt. Soms is
er aan het einde van zo’n wedstrijd een grote groep schaatsers (dat noem je een ‘peloton’)
over, die uiteindelijk sprint om de winst. Maar het gebeurt ook vaak dat er vroeger in de
wedstrijd door een aantal rijders wordt aangevallen en er maar één of een paar schaatsers
nog om de winst kunnen rijden. Het is dus een hele tactische sport, waarvoor je veel conditie
nodig hebt.
Marathonschaatsen is vooral populair in Nederland. Buitenlanders die marathonwedstrijden
willen rijden, komen dan ook vaak naar Nederland om in de competitie mee te doen. Hier
heb je verschillende gesponsorde teams die tegen elkaar strijden. Het is dus ook belangrijk
om de wedstrijden met je teamgenoten samen aan te gaan.
KPN Marathon Cup
De KPN Marathon Cup is de belangrijkste Nederlandse competitie op kunstijs. Er zijn elk
seizoen rond de 15 wedstrijden. Per wedstrijd krijg je punten, en wie aan het einde van het
seizoen de meeste punten heeft verzameld is de winnaar van het klassement. Daarnaast
heb je ieder jaar nog een Nederlands Kampioenschap Marathon op kunstijs.
Zodra er genoeg natuurijs ligt kunnen er marathonwedstrijden buiten worden verreden. Het
is ieder jaar een felle strijd waar het ijs dik genoeg is, en wie dus de eerste marathon op
natuurijs mag organiseren. Verder kan er ook een NK op natuurijs worden gehouden, en heb
je bepaalde tochten die ‘klassiekers’ worden genoemd. Tot slot gaan veel
marathonschaatsers ieder jaar naar de Weissensee, een meer in Oostenrijk waar de
‘alternatieve Elfstedentocht’ wordt gereden, of naar andere plaatsen in het buitenland waar
wel natuurijs te vinden is. Want dat vinden de meeste marathonschaatsers toch wel het
mooiste!
pag. 12
Shorttrack
Misschien wel de spectaculairste schaatsdiscipline is shorttrack. Shorttrack betekent letterlijk
‘korte baan’. Het wordt dan ook gedaan op een ijshockeybaan, waarop met blokken een
baantje van 111,12 meter wordt neergelegd. De allereerste shorttrackwedstrijd werd in 1905
in Canada gehouden.
Bij shorttrack is het doel niet om de snelste tijd neer te zetten, maar juist om rechtstreeks
van je tegenstanders te winnen. De schaatsers gaan daarbij vaak zo hard en schuin door de
bochten, dat ze hun hand even op het ijs zetten om hun evenwicht te bewaren en niet te
vallen. Er wordt gereden in ritten van vier tot zes schaatsers, waarbij steeds de beste twee of
drie doorgaan naar de volgende ronde. Als er zo uiteindelijk nog maar vier (of zes) rijders
over zijn, strijden die tegen elkaar in de finale om de winst. De afstanden die worden
gereden zijn 500, 1000 en 1500 meter. Bij grote kampioenschappen wordt er nog een
superfinale gereden over 3000 meter, met een tussensprint na negen ronden.
Aflossing
Het teamonderdeel bij shorttrack noem je de ‘aflossing’ of ‘relay’. Het is een soort estafette,
waarbij teams van vier tegen elkaar strijden over een afstand van 3000 (vrouwen) of 5000
meter (mannen). Iedere schaatser rijdt steeds 1 à 2 ronden. Daarna komt zijn teamgenoot
voor hem in de baan en krijgt door een duw gelijk veel snelheid mee om vervolgens zelf
weer 1-2 rondjes te rijden. Ook bij de aflossing heb je voorrondes, soms halve finales en
natuurlijk finales waarin de sterkste teams tegen elkaar moeten schaatsen.
Wedstrijden
Bij Europese en Wereldkampioenschappen shorttrack rijden alle schaatsers de drie officiële
afstanden: 500, 1000 en 1500 meter. Per afstand krijgen de rijders die de hoogste finale
hebben behaald punten. Tot slot rijden alle schaatsers die finalepunten hebben verzameld
(maar maximaal acht rijders) een superfinale over 3000 meter. Daarin kun je nogmaals
finalepunten halen door de tussensprint na negen ronden te winnen, en natuurlijk door de rit
te winnen. Wie er na vier afstanden de meeste punten heeft is de winnaar.
Bij de Olympische Spelen gaat het een beetje anders. Hier worden alle afstanden apart
gereden en is er geen totaalklassement. Wie de 500 meter wint, is gewoon Olympisch
Kampioen over 500 meter. Shorttrack is pas sinds 1992 Olympisch.
In de 80’er jaren van de vorige eeuw waren de Nederlandse shorttrackers wereldtop. Dat
liep daarna terug, toen landen als Zuid-Korea, China, Amerika en Canada veel beter
werden. Maar nu in Nederland weer druk bezig aan een opmars, zo werd Sjinkie Knegt in
2012 de eerste Nederlandse Europees Kampioen ooit. Andere bekende namen zijn Jorien
ter Mors, Annita van Doorn en Niels Kerstholt.
Materiaal
Vanwege de kleine baan ziet het materiaal van een shorttrack-schaatser er anders uit dan
bij een langebaanschaatser. Het ijzer is ronder geslepen en meer gekromd, om de krappe
bocht beter door te komen. Ook staat het ijzer daarom een beetje links van het midden en
staan de schaatsen hoger op het ijzer zodat de schoen het ijs niet raakt als je heel schuin
pag. 13
door de bocht gaat. Om blessures te voorkomen dragen shorttrackers verder
handschoenen, knie- en scheenbeschermers, een nekbeschermer en natuurlijk een helm.
Hoe beter je wordt, hoe belangrijker goede bescherming is. Er bestaan zelfs hele snijvaste
pakken zodat je niet gesneden kunt worden bij een val. IJzers zijn tenslotte scherp!
pag. 14
Kunstrijden
Het kunstrijden kun je verdelen in verschillende onderdelen: solorijden (voor dames en
heren), paarrijden, ijsdansen en ‘precision skating’. Al sinds 1896 worden er
wereldkampioenschappen gehouden. Wie denkt dat kunstschaatsen een typische
vrouwensport is, heeft het mis; dat eerste wereldkampioenschap was alleen voor mannen.
Pas 12 jaar later mochten ook vrouwen en paren meedoen aan het WK. Wist je dat
kunstrijden de eerste Olympische ijs- en sneeuwsport was?
Solorijden
Zoals de naam het al zegt, bij het solorijden schaatst er altijd één man of vrouw tegelijk. Bij
wedstrijden rijdt iedere deelnemer een korte en een vrije kür. Zo’n kür is een soort optreden
waarin je op muziek laat zien wat je allemaal kunt. Bij de korte kür heb je daar 2 minuten en
40 seconden voor. In die tijd moet je een aantal afgesproken ‘elementen’ laten zien,
bijvoorbeeld sprongen, pirouettes of zweefstanden. De ISU (Internationale Schaats Unie)
bepaalt welke onderdelen je moet laten zien en hoe moeilijk die moeten zijn. Je mag het
natuurlijk moeilijker maken; als je een bepaalde sprong minimaal drievoudig moet springen,
mag je hem ook viervoudig springen.
In de vrije kür, die voor vrouwen 4 minuten en voor mannen 4 minuten en 30 seconden
duurt, hebben de schaatsers veel meer vrijheid. Ze worden niet alleen beoordeeld op de
kwaliteit van de onderdelen, maar op de hele opbouw van de kür, de originaliteit en
bijvoorbeeld hoe goed de kür bij de muziek past. Je mag de muziek trouwens bij beide küren
zelf kiezen, er mag alleen niet in gezongen worden! Om te bepalen wie de wedstrijd
gewonnen heeft, zit er een jury die punten geeft. Bekende kunstschaatssters uit Nederland
waren Sjoukje Dijkstra en Joan Haanappel, Dianne de Leeuw (zij won zilver op de
Olympische Spelen in 1976), Karen Venhuizen en tegenwoordig Manouk Gijsman.
Paarrijden
Ook bij het paarrijden kun je het aan de naam al raden; een man en een vrouw schaatsen
samen hun kür. Zoals je je vast wel kunt voorstellen, kun je met zijn tweeën veel meer doen.
Zo kennen we in het paarrijden de ‘lifts’, waarbij de man de vrouw optilt, vaak wel tot boven
zijn hoofd. Je hebt ook geworpen sprongen, waarbij de man als het ware de vrouw in de
lucht gooit, en de vrouw vervolgens goed moet landen. Ook kun je met zijn tweeën hele
mooie pirouettes maken. Beide schaatsers moeten bij het paarrijden heel goed op elkaar
ingespeeld zijn, elkaar door en door kennen en helemaal op elkaar vertrouwen. Bij het
paarrijden worden de wedstrijden ook gehouden over een korte en een vrije kür, net zoals bij
het solorijden.
IJsdansen
Het lijkt misschien een beetje verwarrend, maar ijsdansen is niet hetzelfde als paarrijden. Er
wordt weliswaar ook in paren van één man en één vrouw geschaatst, maar er zit heel veel
verschil in! IJsdansen lijkt veel meer op stijldansen. De paren mogen geen geworpen
sprongen doen en ook boven het hoofd liften mag niet. Elke beweging moet gebeuren
volgens de afgesproken ijsdansfiguren. De paren mogen elkaar bovendien niet langer dan
vijf seconden loslaten. Kortom; ijsdansen is een heel technisch onderdeel van het
pag. 15
kunstschaatsen. Bij wedstrijden rijden de paren een korte dans en een vrije dans.
Precision skating
Bij precision skating wordt er niet met één of twee schaatsers tegelijk gereden, maar met
een hele groep van 12 tot soms wel 32 schaatsers. Zo’n groep rijdt een kür en moet daarbij
zoveel mogelijk als eenheid optreden. Er worden allerlei patronen gemaakt en die moeten zo
soepel mogelijk in elkaar overvloeien.
pag. 16
Schoonrijden
Schoonrijden wordt vaak verward met kunstrijden, maar dat is echt iets heel anders. Het
schoonrijden is iets typisch Nederlands, en bestaat zelfs al langer dan kunstrijden. Er
bestaan bijvoorbeeld groepen die in ouderwetse kledingdracht aan schoonrijden doen, en
bijvoorbeeld demonstraties geven. Het doel van schoonrijden is het maken van de perfecte
schaatsslag, ‘zwieren’ wordt dat ook wel genoemd. Het ziet er heel sierlijk uit en dat is ook
precies de bedoeling. In 1902 werd het eerste Nederlands Kampioenschap gehouden, in
1946 wordt de Landelijke Vereniging van Schoonrijders opgericht, die verantwoordelijk is
voor alle belangen van de schoonrijders in Nederland.
Schoonrijden gebeurt zowel individueel (mannen en vrouwen), als ook in paren. De paren
moeten in drie figuren rijden: hand in hand, gekruist en achter elkaar.
De scherpe kanten van het ijzer onder de schaats zijn heel erg belangrijk bij het heen en
weer zwieren over het ijs. Je moet, nadat je je schaats recht op het ijs hebt geplaatst, eerst
soepel op de buitenkant van het ijzer glijden, en dan met een lang gestrekte boog weer
teruggaan op de binnenkant van het ijzer. Daarna zet je je andere voet weer meer. Je
bovenlichaam gaat mee in de beweging van het been waarop je glijdt, maar je moet ook je
hoofd in één lijn met het lichaam houden. Het is moeilijker dan het lijkt dus!
pag. 17
Inline-skaten
Als aan het einde van de winter de ijsbanen (bijna) allemaal dichtgaan, kun je meestal de
hele zomer niet schaatsen, denk je misschien. Maar als je die ijzers onder je schoenen
wegdenkt en er wieltjes voor in de plaats neemt, dan kun je gaan inline-skaten. Maar inline-
skaten is niet alleen bedoeld om te trainen voor het schaatsen. Er bestaat ook een
internationale bond (de FIRS), kampioenschappen en de sport probeert al meerdere jaren
de Olympische status te krijgen.
Toch is het skaten voortgekomen uit het schaatsen; rond 1700 werd de eerste skate
bedacht, waarbij de ijzers van schaatsen waren vervangen door een frame met wieltjes.
Wedstrijden
Het inline-skaten is heel erg divers. Zo heb je tijdritten, zoals op de langebaan. Maar je hebt
ook ritten met meerdere skaters tegelijk, die de winst willen pakken, zoals bij shorttrack. Je
hebt korte sprintafstanden, maar je hebt ook marathons. Daarnaast bestaan er afval- en
puntenkoersen, en tot slot heb je aflossingswedstrijden voor teams.
We onderscheiden wedstrijden op de piste en op de weg; de piste is een echte ‘skatebaan’
van bijvoorbeeld 200 meter. Net zoals een schaatsbaan is deze helemaal symmetrisch. Met
de weg wordt niet helemaal letterlijk de weg bedoeld; het is meestal een parcours uitgelegd
op bijvoorbeeld een parkeerterrein. Er morgen heuvels in zitten, en in ieder geval mag de
baan niet helemaal symmetrisch zijn. Voor de marathon kan er een parcours van meerdere
kilometers worden uitgelegd, bijvoorbeeld in een stadscentrum. De marathonwedstrijd is, net
als een hardloopmarathon, 42 kilometer lang.
Naast die grote nationale en internationale wedstrijden, bestaan er ook veel wedstrijden voor
jeugd. In bijna elke regio is er wel een jeugdcompetitie, waarin je meerdere malen per
zomerseizoen kan deelnemen.
Materiaal en veiligheid
Natuurlijk heb je om te kunnen inline-skaten een paar goede skates nodig. Veel toppers
hebben onderstellen met vier wieltjes. Wieltjes zijn te krijgen in allerlei soorten en maten. Bij
de schaats-/skatewinkel kunnen ze je helpen de goede uit te kiezen. Wist je dat er zelfs
verschillende wieltjes zijn voor droog en nat weer?
Daarnaast is het belangrijk om goed aan je veiligheid te denken. Op ijs kun je naar vallen,
maar op straat natuurlijk ook. Draag daarom altijd een helm, knie-, pols- en
elleboogbeschermers.