de invloed van levensdoelen op...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2011 – 2012
De invloed van levensdoelen op consumentengedrag.
De verwerking van reclameboodschappen in het licht van de zelfdeterminatietheorie.
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Eva Lehoucq
onder leiding van
Prof. dr. M. Pandelaere + T. Bogaerts
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2011 – 2012
De invloed van levensdoelen op consumentengedrag.
De verwerking van reclameboodschappen in het licht van de zelfdeterminatietheorie.
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Eva Lehoucq
onder leiding van
Prof. dr. M. Pandelaere + T. Bogaerts
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Eva Lehoucq
I
Woord vooraf
Deze masterproef is voor mij de kers op de taart van een leerrijke opleiding en tevens het begin van
een nieuw hoofdstuk. Het schrijven van deze masterproef is een hele uitdaging geweest. Langs deze
weg wil ik graag enkele personen bedanken van wie hun samenwerking, steun en hulp essentieel was
voor het tot stand komen van deze masterproef.
Eerst en vooral wil ik graag Tess Bogaerts bedanken. Ze stuurde bij waar nodig, gaf handige tips en
stond altijd paraat wanneer ik het even niet meer wist. Ook wil ik mijn promotor, Prof. dr. Mario
Pandelaere bedanken.
Als tweede wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor de vele aanmoedigende woorden en hun
geduld dit jaar.
Ten slotte bedank ik ook alle respondenten voor hun medewerking. Zonder hen was deze
masterproef nooit tot stand gekomen.
Veel leesplezier!
II
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................................... 1
Deel 1: Theoretische achtergrond
1. De zelfdeterminatietheorie ..................................................................................................... 3
1.1. Autonome versus gecontroleerde motivatie .................................................................. 4
1.2. Intrinsieke versus extrinsieke levensdoelen .................................................................... 7
1.2.1. Definitie .............................................................................................................. 7
1.2.2. Aspiration index .................................................................................................. 9
1.3. Kritiek op de Zelfdeterminatietheorie ............................................................................. 9
1.4. Leemte in huidige literatuur .......................................................................................... 10
2. Consumentengedrag in het kader van de ZDT ...................................................................... 11
3. Reclameboodschappen ......................................................................................................... 13
3.1. De rationele versus emotionele overtuiging ................................................................. 13
3.2. Endorsment ................................................................................................................... 14
Deel 2: Empirie
4. Inleiding ................................................................................................................................. 16
5. Pretesten stimuli ................................................................................................................... 18
5.1. Doelstelling .................................................................................................................... 18
5.2. Onderzoeksopzet ........................................................................................................... 18
5.3. Stimuli ............................................................................................................................ 19
5.4. Methode ........................................................................................................................ 20
5.4.1. Gegevensverzameling ...................................................................................... 20
5.4.2. Procedure ......................................................................................................... 20
5.5. Resultaten ...................................................................................................................... 21
5.6. Besluit ............................................................................................................................ 21
6. Hoofdonderzoek .................................................................................................................... 22
6.1. Doelstelling .................................................................................................................... 22
6.2. Onderzoeksopzet ........................................................................................................... 23
6.3. Stimuli ............................................................................................................................ 23
6.4. Methode ........................................................................................................................ 24
III
6.4.1. Gegevensverzameling ...................................................................................... 24
6.4.2. Procedure ......................................................................................................... 24
6.5. Gegevensverwerking ..................................................................................................... 27
7. Resultaten.............................................................................................................................. 29
7.1. Manipuliatiecheck levensoriëntatie .............................................................................. 29
7.2. Manipulatiecheck stimuli .............................................................................................. 30
7.3. Hypothesen testen ........................................................................................................ 31
Deel 3: Algemeen besluit
8. Samenvatting resultaten ....................................................................................................... 40
9. Beperkingen van het onderzoek ........................................................................................... 41
10. Richtlijnen en suggesties voor verder onderzoek ................................................................. 42
V
Lijst van figuren en tabellen
Figuur 1: Het zelfdeterminatie continuüm met als uitersten enerzijds amotivatie en intrinsieke
motivatie, anderzijds gecontroleerde en autonome motivatie (Gebaseerd op Deci & Ryan, 2000,
p.237). ..................................................................................................................................................... 6
Figuur 2: Extrinsieke waarden gedefinieerd volgens Kasser en Ryan (1996). ........................................ 8
Figuur 3: Intrinsieke waarden gebaseerd op Kasser en Ryan (1996). ..................................................... 8
Figuur 4: Schematische voorstelling van de relatie tussen motivatie, meer bepaald de inhoud en
consumentengedrag in het kader van de ZDT. ..................................................................................... 12
Figuur 5: Opbouw van het hoofdonderzoek die het doel van de vooronderzoeken illustreert. .......... 17
Figuur 6: Interactie-effect tussen de advertentie en levensoriëntatie. ................................................ 32
Figuur 7: Interactie-effect tussen de geziene advertentie en de extrinsieke levensoriëntatie voor wat
de aankoopintentie betreft (hypothese 1a). ......................................................................................... 34
Figuur 8: Interactie-effect tussen de geziene advertentie en de intrinsieke levensoriëntatie voor wat
de aankoopintentie betreft (hypothese 1b). ......................................................................................... 36
Figuur 9: Interactie-effect tussen de geziene advertentie en de intrinsieke levensoriëntatie voor wat
de aankoopintentie betreft (hypothese 2b). ......................................................................................... 38
Tabel 1: Overzicht van de statistische data voor de pretesten van de lay-out en argumenten. .......... 21
Tabel 2: De twee onderzoeksopzetten met de gebruikte productcategorieën en productnamen. ..... 23
Tabel 3: De Cronbach's alpha waarde voor de aankoopintentie voor elke advertentie. ..................... 28
Tabel 4: De 6 subschalen van de aspiration index met bijhorende Chronbach’s alpha. ...................... 28
Tabel 5: Manipulatiecheck stimuli ........................................................................................................ 30
Tabel 6: De parameter waarden van de ANCOVA analyse voor hypothesen 1a en 1b. ....................... 33
Tabel 7: De parameter waarden van de ANCOVA analyse voor hypothesen 2a en 2b. ....................... 37
1
Inleiding
We leven in een samenleving waar we overal en op elk tijdstip van de dag geconfronteerd worden
met allerlei soorten reclameboodschappen. Als je ’s ochtends wakker wordt en je zet de radio aan,
word je al meteen begroet door enkele reclamespots. Je slaat vervolgens de krant open en opnieuw
komen de advertenties je tegemoet. Op weg naar je werk met de bus passeer je nog eens tientallen
reclameboodschappen en zelfs de bus waarin je zit is een rijdend billboard. Hoe worden deze
reclameboodschappen verwerkt? Kijken alle mensen op dezelfde manier naar
reclameboodschappen? Hebben sommige mensen meer aandacht voor de lay-out en anderen voor
de inhoud? Aan de hand van de zelfdeterminatietheorie (ZDT) proberen we een beter inzicht te
krijgen in het consumentengedrag van mensen. Meer specifiek gaan we in op de verwerking van
reclameboodschappen.
De ZDT gaat dieper in op de menselijke motivaties, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen
de regulerende processen en de inhoud van een motivatie. Enerzijds zijn er de regulerende
processen of het ‘waarom’ van een motivatie. Dit splitst zich uit in de autonome en gecontroleerde
motivatie. Anderzijds kunnen we ook kijken naar de inhoud van een motivatie of het ‘wat’. Zo komen
we tot intrinsieke en extrinsieke levensdoelen die het vertrekpunt vormen van deze masterproef.
Deze veelzijdige theorie heeft haar nut al bewezen in de meest uiteenlopende domeinen zoals
onderwijs, sport en milieu (Vansteenkiste, Duriez, Simons, & Soenens, 2006; Vansteenkiste & Deci,
2003; Brown & Kasser, 2005). De indeling van intrinsieke versus extrinsieke levensdoelen werd nog
maar uitzonderlijk toegepast op consumentengedrag. Nochtans biedt ze een leerrijk kader aan om
onderzoek te voeren naar de motivaties van consumenten. Concreet voert deze masterproef
onderzoek naar de verwerking van reclameboodschappen nadat we weten in welke mate de
respondenten intrinsiek of extrinsiek georiënteerd zijn.
Deze masterproef is opgebouwd uit een literatuurstudie met daaropvolgend een empirisch
onderzoek en tot slot een algemeen besluit. Het eerste deel van de literatuurstudie gaat dieper in op
de zelfdeterminatietheorie. Zowel bij de regulerende processen als bij de inhoud van iemands
motivatie wordt stilgestaan. Aan de hand van een theoretische uiteenzetting en enkele voorbeelden
wordt het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke levensdoelen verduidelijkt. In het tweede deel
leggen we het verband tussen de ZDT en consumentengedrag aan de hand van de middel-
doelketenbenadering. Vervolgens gaat het derde deel dieper in op reclameboodschappen waarbij we
een onderscheid maken tussen rationele en emotionele overtuigingselementen. Als laatste
formuleren we een aantal hypothesen die gebaseerd zijn op de verschillende theoretische
2
vaststellingen. Deze hypothesen zullen allen onderzocht worden in het empirisch gedeelte. Hierin
worden de onderzoeksopzetten en -methoden besproken samen met de belangrijkste resultaten. Er
wordt gebruik gemaakt van twee deelexperimenten met telkens een between-subject design. De
gegevens zullen verzameld worden aan de hand van een online vragenlijst. Door te werken met een
scrambled sentence task gaan we de levensoriëntatie van de respondenten proberen te
manipuleren. Vervolgens tonen we verschillende reclames waarbij rationele en emotionele
overtuigingselementen worden gecombineerd. Aan de hand van de aankoopintentie zullen we zien
welk overtuigingselement de voorkeur van de respondent wegdraagt. We sluiten deze masterproef
af met een algemeen besluit waar we eveneens nadenken over de tekortkomingen van het
onderzoek. Ook geven we enkele aanbevelingen voor toekomstig onderzoek.
3
Deel 1: Theoretische achtergrond
1. De zelfdeterminatietheorie
De ZDT (Deci & Ryan, 1985, 2000) is een macrotheorie die dieper ingaat op de menselijke motivaties
en levensdoelen. Hoewel de basisbegrippen al tientallen jaren geleden het levenslicht zagen, penden
Deci en Ryan pas begin de jaren tachtig de initiële fundering van de theorie neer. De ZDT
onderscheidt zich van andere motivatietheorieën door de kwalitatieve indeling die ze toepast op
menselijke motivaties, in tegenstelling tot de vaak gehanteerde kwantitatieve aanpak (Deci & Ryan,
2008). Zoals de naam al doet vermoeden staat bij kwantitatief onderzoek de hoeveelheid motivatie
centraal. De ZDT stelt echter dat niet de hoeveelheid motivatie doorslaggevend is, maar wel het type
of de kwaliteit van de motivatie. Een grotere hoeveelheid aan motivatie is niet altijd superieur ten
opzichte van een inhoudelijk sterke, maar kleinere hoeveelheid motivatie.
Net zoals Maslow (1954) en Rogers (1963) veronderstelt de theorie dat mensen een aangeboren
aanleg hebben tot zelfactualisering. Dit wil zeggen dat mensen zich willen ontwikkelen en dat ze
bovendien hun groeikansen willen maximaliseren. Men hanteert met andere woorden een proactief
mensbeeld waar individuele sterktes en deugden centraal staan en ontwikkeling een
hoofddoelstelling is. De mens is zodoende in staat interne en externe krachten te beheersen. In
tegenstelling tot dit positieve mensbeeld staat het aannemen van een passieve houding waar de
mens gecontroleerd wordt door zijn omgeving (Deci & Vansteenkiste, 2004). De natuurlijke,
proactieve neiging tot ontwikkelen en groeien is niet onvoorwaardelijk en bovendien eindig. Zonder
voedingsstoffen en ondersteuning van de sociale omgeving wordt dit proces met andere woorden
gestopt. De vervulling van drie aangeboren psychologische noden, namelijk autonomie, competentie
en relationele verbondenheid dient als cruciale energie voor het verder ontwikkelen van deze
aangeboren neiging. De mate waarin deze drie basisnoden vervuld worden is rechtstreeks verbonden
met het welzijn dat iemand ervaart.
Wanneer een persoon psychologische vrijheid ervaart en zelf initiatief neemt, wordt de nood aan
autonomie ingevuld (DeCharms, 1968; Vansteenkiste, Verstuyf, Soenens, & Neyrinck, 2010). Het is
belangrijk om op te merken dat autonomie geen synoniem is voor onafhankelijkheid van anderen.
Een autonome beslissing kan een antwoord zijn op iemand anders zijn gedrag (Chirkov, Ryan, Kim, &
Kaplan, 2003). Dit toont dat er geen sprake is van onafhankelijkheid van anderen ondanks de
autonoom genomen beslissing. Competentie, de tweede basisnood, wijst op een gevoel van
4
bekwaamheid, een wens om goed te zijn in de dingen die je doet. (White, 1959; Deci & Ryan, 2000).
Om aan de nood van relationele verbondenheid te voldoen moet een persoon warme en
vertrouwensvolle relaties opbouwen met anderen (Baumeister & Leary, 1995; Deci & Ryan, 2000).
Deze drie basisnoden zijn niet plots ontstaan zonder enige fundering of denkwerk, ze komen voort
uit zowel deductief als inductief onderzoek (Deci & Ryan, 2000).
In een eerste kwalitatieve indeling van de menselijke motivaties volgens de ZDT werd een opsplitsing
gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke motivaties (Deci, 1971, 1975). Deze indeling evolueerde
later naar een onderscheid tussen autonome en gecontroleerde motivaties. Een tweede, meer
recente indeling, benadrukt de inhoud van een motivatie of doel. Doelstellingen kunnen intrinsiek of
extrinsiek zijn (Kasser & Ryan, 1993, 1996). In de volgende paragrafen wordt dieper ingegaan op elk
van deze indelingen.
1.1. Autonome versus gecontroleerde motivatie
De begrippen autonome en gecontroleerde motivatie zijn afkomstig van de opsplitsing die de ZDT
maakt tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. De bakermat van het begrip intrinsieke motivatie
bevindt zich in de werken van Harlow (1953) en White (1959). Een meer recente omschrijving van
het concept wordt gegeven door Deci en Ryan (2000):
“Intrinsically motivated behaviors are those that are freely engaged out of interest without
the necessity of separable consequences, and, to be maintained, they require satisfaction of
the needs for autonomy and competence.” (Deci & Ryan, 2000, p. 233)
Bovenstaande definitie bestaat uit twee luiken. Enerzijds wordt er benadrukt dat de persoon de
activiteit op zich interessant, aangenaam en uitdagend moet vinden. Anders gezegd: de beloning
bevindt zich in de uitvoering van de activiteit zelf. Bovendien moet het gedrag gesteld worden in
afwezigheid van externe prikkels. Anderzijds wordt beklemtoond dat intrinsiek gemotiveerd gedrag
versterkt wordt door de aanwezigheid van autonomie en competentie. Ook relationele
verbondenheid speelt een rol, al is deze minder uitgesproken (Deci & Ryan, 2000). Intrinsieke
motivatie is de voorstelling van het proactieve en groeigeoriënteerde mensbeeld dat in vorige
paragraaf geschetst werd.
5
Tegenover de intrinsieke motivatie staat extrinsieke motivatie. Bij dit soort motivatie ligt het
bevredigende karakter in de beloning afkomstig van het gedrag. Niet de activiteit zelf, maar een eruit
voortvloeiend gevolg zorgt voor voldoening. Een voorbeeld verduidelijkt het verschil tussen beide
vormen. Als Lies zich inzet voor school omdat haar moeder beloofd heeft dat ze een mooie armband
krijgt als ze goede examens aflegt, dan is haar gedrag extrinsiek gemotiveerd. De armband, een
externe prikkel, motiveert Lies om te studeren. Leert Lies omdat ze plezier heeft in het verwerven
van kennis, dan is haar gedrag intrinsiek gemotiveerd. Lies zal zich inzetten en kennis vergaren
onafhankelijk van de beloning van haar moeder. De beloning voor haar gedrag schuilt in het studeren
zelf.
De begrippen intrinsiek en extrinsiek werden in het begin gezien als de uiteinden van een bipolair
continuüm (Vansteenkiste & Neyrinck, 2010). Intrinsiek gemotiveerd gedrag werd als autonoom en
vrij beschreven en gezien als de pluspool. Daarentegen werd een compleet gebrek aan keuze
toegeschreven aan extrinsiek gedrag, voorgesteld door de minpool.
In de daaropvolgende jaren werd deze visie genuanceerd. Extrinsieke motivatie werd onderverdeeld
in een aantal subcategorieën, afhankelijk van de mate waarin het gedrag met succes werd
geïnternaliseerd. Vansteenkiste en Neyrinck (2010) definiëren dit internalisatie- of
verinnerlijkingproces als het accepteren van externe gedragsregulaties waardoor ze aanzien worden
als eigen waarden en overtuigingen. Net zoals intrinsieke motivatie wordt het internalisatieproces in
het ZDT-perspectief aanzien als een natuurlijke neiging. De drang naar autonomie, competentie en
relationele verbondenheid vormt opnieuw de voedingsbodem voor dit proces. Dit
internalisatieproces gaat niet altijd van een leien dakje. Naargelang het welslagen van het
verinnerlijkingproces worden er vier soorten extrinsieke motivaties onderscheiden (Deci & Ryan,
2000; Vansteenkiste, Lens & Deci, 2006). Deze motivaties bevinden zich op een doorlopende as, van
kwalitatief minderwaardige naar hoogstaande motivaties. De motivaties die neigen naar de pluspool
worden eerder als vrijwillig ervaren. Daartegenover staan de motivaties die overhellen naar de
minpool, deze worden veeleer gezien als verplichtend en gecontroleerd. In figuur 1 op de volgende
pagina wordt deze gedachtegang visueel voorgesteld (Deci & Ryan, 2000, p. 237).
6
Figuur 1: Het zelfdeterminatie continuüm met als uitersten enerzijds amotivatie en intrinsieke motivatie,
anderzijds gecontroleerde en autonome motivatie (Gebaseerd op Deci & Ryan, 2000, p.237).
Volgende vier vormen van extrinsieke motivaties worden waargenomen:
Externe regulatie: Extern verplichtende factoren zoals materiële of sociale beloningen zijn de
motivatie voor het gedrag. De druk komt van buitenaf. Deze motivatie staat het verste af van
autonomie en bijgevolg van intrinsiek gemotiveerd gedrag.
Geïntrojecteerde regulatie: Het vermijden van negatieve interne gevoelens staat aan de basis
voor iemand zijn gedrag. In tegenstelling tot bij externe regulatie komt de druk van binnenin.
Geïdentificeerde regulatie: De onderliggende waarde van het gedrag wordt door de persoon
zelf erkend en geaccepteerd.
Geïntegreerde regulatie: Het gedrag ligt in lijn met andere waarden die de persoon nauw aan
het hart liggen waardoor het gedrag volledig geïntegreerd is. Dit gedrag is de meest
autonome vorm van extrinsieke motivatie.
Externe regulatie en geïntrojecteerde regulatie gaan gepaard met gevoelens van verplichting, druk
en controle. Deze twee soorten regulatie vormen samen gecontroleerde motivatie. Externe regulatie
wordt aanzien als de meest gecontroleerde regulatie in het zelfdeterminatie continuüm omdat er
geen sprake is van enige vorm van internalisatie. Ook geïntrojecteerde regulatie of interne
verplichting valt onder gecontroleerde motivatie. Veronderstel bijvoorbeeld dat vertegenwoordigers
van Tupperware een premie ontvangen elke keer als ze een klant overtuigen een bepaald aantal
producten te kopen. Dit gedrag is duidelijk extrinsiek gemotiveerd. Na verloop van tijd echter
ontstaat een fier gevoel bij het verkopen van Tupperware producten en voelen ze zich schuldig als ze
geen producten hebben kunnen verkopen. De druk om producten te verkopen komt van binnenin en
niet van buitenaf. Dit voorbeeld illustreert hoe extrinsiek gedrag door het internalisatieproces
geïntrojecteerd wordt. Hoewel de regulatie bij dit soort gedrag intern is gesitueerd, is er nog steeds
druk aanwezig waardoor het nog niet voldoet aan de voorwaarden kenmerkend voor autonome
7
motivatie. Geïdentificeerde en geïntegreerde regulatie worden wel gekenmerkt door een gevoel van
psychologische vrijheid. Deze laatste leunen logischerwijs dichter aan tegen het begrip intrinsieke
motivatie (Deci & Ryan, 2000). Geïdentificeerde regulatie, geïntegreerde regulatie en intrinsieke
motivatie vormen samen autonome motivatie. De theorie wijst ook nog op een ander soort
motivatie. Wanneer er een volledig gebrek is aan motivatie, spreken we van amotivatie.
De autonome en gecontroleerde motivatie, anders gezegd het ‘waarom’ van een doel dat wordt
nagestreefd, oefent een invloed uit op het welzijn dat die persoon ervaart. De ZDT stelt dat mensen
die autonoom gemotiveerd zijn beter functioneren en een groter welzijn ervaren dan diegenen die
een gecontroleerde of helemaal geen motivatie kennen (Deci & Ryan, 2000). Dit omwille van een
verschil in de vervulling van de basisbehoeften. Autonome motivatie leidt tot een positievere
gemoedstoestand, minder burn-outs en een gezondere levensstijl (Ryan, Rigby & King, 1993; Fernet,
Guay, & Senecal, 2004). Daarnaast stelt men een hoger doorzettingsvermogen vast (Pelletier, Fortier,
Vallerand, & Briere, 2001). Deze vaststellingen werden door uiteenlopende studies in verschillende
domeinen bevestigd. Studenten van alle leeftijden in diverse culturen hebben meer
doorzettingsvermogen, een beter conceptueel begrip en dergelijke meer wanneer ze autonoom
gemotiveerd zijn (Grolnick & Ryan, 1987; Vallerand & Bissonnette, 1992).
Concluderend stelt de ZDT dat er kwalitatief minderwaardige (gecontroleerde motivatie) en
kwalitatief hoogstaande vormen (autonome motivatie) van motivaties bestaan. De tweede gaat
gepaard met een beter optimaal functioneren en welzijn in tegenstelling tot de eerste vorm.
1.2. Intrinsieke versus extrinsieke levensdoelen
1.2.1. Definitie
Tot hiertoe legden we steeds de focus op de redenen of motieven waarop gedrag gebaseerd is, het
‘waarom’ van een motivatie. De ZDT onderzoekers bewandelen echter ook een andere weg in hun
kwalitatieve analyse van de menselijke motivaties. Zo gaat er sinds enkele jaren aanzienlijke
aandacht naar de langetermijndoelstellingen die mensen hanteren en de bijhorende motiverende
impact. Hierbij staat de inhoud, het ‘wat’ van een motivatie centraal. Kasser en Ryan (1993, 1996)
zijn de pioniers op dit werkterrein, zij waren als eersten actief in deze arena. Door hun onderzoek bij
Amerikaanse studenten en volwassenen merkten ze dat levensdoelen uiteenvallen in twee soorten:
de intrinsieke en extrinsieke levensdoelen.
8
Intrinsieke levensdoelen worden geprezen omwille van hun bijdrage tot het optimaal functioneren
en groeien. Deze levensdoelen zijn inherent bevredigend omdat ze de aangeboren psychologische
basisnoden voor autonomie, competentie en relationele verbondenheid vervullen (Kasser & Ryan,
1993, 1996; Vansteenkiste et al., 2006). Volgens Fromm (1976) komt dit overeen met een ‘being
orientation’, ook wel een ervaringsgerichte oriëntatie genoemd.
Extrinsieke levensdoelen staan daar tegenover. Er wordt verondersteld dat ze niet bijdragen tot de
vervulling van de basisnoden, meer zelfs, ze kunnen de aandacht er van afleiden (Kasser & Ryan,
1993, 1996). Extrinsieke levensdoelen worden gekarakteriseerd door een ‘outward orientation’
(Williams, Cox, Hedberg, & Deci, 2000) of ‘having orientation’ (Fromm, 1976; Van Boven & Gilovich,
2003). Kasser en Ryan (1993, 1996) hebben het in hun studie over drie verschillende extrinsieke
oriëntaties en vier verschillende intrinsieke oriëntaties. Financieel succes, populariteit en uiterlijk zijn
extrinsieke waarden. Zelfontwikkeling, verbondenheid, samenlevingsbijdrage en fysieke fitheid zijn
intrinsieke waarden. Deze laatste, fysieke fitheid, is eerder twijfelachtig aangezien deze zowel bij
intrinsieke als bij extrinsieke waarden een aansluiting heeft (Schmuck, Kasser, & Ryan, 2000). Omdat
er geen eenduidig verband is, werken we verder zonder deze waarde. Figuur 2 en 3 geven een
overzicht van deze extrinsieke en intrinsieke waarden.
Waarden Beschrijving
Financieel succes Nastreven van rijkdom en materieel succes.
Populariteit Beroemd zijn, willen dat mensen naar je opkijken.
Uiterlijk Aantrekkelijk zijn op het vlak van lichaam en kledij.
Figuur 2: Extrinsieke waarden gedefinieerd volgens Kasser en Ryan (1996).
Waarden Beschrijving
Zelfontwikkeling Ontwikkelen van psychologische groei en autonomie.
Verbondenheid Uitbouwen van bevredigende vriendschappen en relaties
met familie en vrienden.
Samenlevingsbijdrage Actief meewerken aan een betere wereld.
Figuur 3: Intrinsieke waarden gebaseerd op Kasser en Ryan (1996).
De ZDT stelt dat het najagen van extrinsieke waarden gepaard kan gaan met een lager persoonlijk en
sociaal welzijn (Kasser & Ryan, 1996). De invloed van extrinsieke levensdoelen wordt nooit
geïsoleerd. Steeds wordt er een vergelijking gemaakt tussen beide levensdoelen. Het nastreven van
extrinsieke doelstellingen is op zich niet problematisch, maar dat wordt het wel wanneer ze relatief
belangrijker worden dan intrinsieke levensdoelen. Deze theoretische bewering is gestaafd met heel
9
wat onderzoek. Zo is vastgesteld dat een grotere nadruk op extrinsieke waarden ten opzichte van
intrinsieke waarden onder andere leidt tot een lager welzijn, meer depressieve gevoelens, meer
sociaal dominante houdingen en minder coöperatief gedrag (Kasser & Ryan, 1993, 1996; Sheldon &
McGregor, 2000; Duriez, Vansteenkiste, Soenens & De Witte, 2007). Deze vaststellingen zijn
veralgemeenbaar voor diverse culturen en over verschillende leeftijden heen (Kasser & Ryan 1996;
Schmuck et al., 2000; Deci & Ryan, 2000). De verklaring voor dit lagere welzijn is opnieuw terug te
brengen tot de drie basisnoden. Intrinsieke en extrinsieke levensdoelen vervullen deze in
verschillende mate.
Niet alle levensdoelen kan je classificeren in de twee bovenstaande categorieën. Een levensdoel kan
noch inherent bevredigend zijn, noch nagestreefd worden om anderen te imponeren. De ZDT werkt
met andere woorden met een niet-exhaustieve indeling (Vansteenkiste, Soenens, & Duriez, 2008).
1.2.2. Aspiration index
Voor heel wat empirisch onderzoek is het nodig om te ontdekken in hoeverre de respondenten
gekarakteriseerd worden door een intrinsieke of extrinsieke levensoriëntatie. De aspiration index
biedt hierop een antwoord omdat het een manier is om de levensdoelen van mensen te klasseren.
Dit flexibel meetinstrument is een methode om de relatieve centraliteit van bepaalde doelstellingen
na te gaan in het leven van een persoon. De originele versie werd ontworpen door Kasser en Ryan in
1993. Er zijn al enkele varianten bijgekomen, telkens aangepast aan het domein waar ze werkzaam
zijn. De respondenten geven allerlei stellingen die verband houden met de twee levensoriëntaties
een score. Alle scores samen schetsen een beeld van die persoon zijn levensoriëntering.
1.3. Kritiek op de Zelfdeterminatietheorie
Doorheen de jaren ontwikkelde er zich kritiek op de kwalitatieve indeling en de daaruit resulterende
bevindingen. Twee bronnen van kritiek worden besproken.
Eerst en vooral betwijfelen sommige auteurs de negatieve impact van extrinsieke doelstellingen die
relatief belangrijker zijn dan intrinsieke doelstellingen. Ze veronderstellen dat de gevolgen van
intrinsieke versus extrinsieke levensdoelstellingen volledig reduceerbaar zijn tot de invloed van
autonome versus gecontroleerde motieven (Carver & Richardson, 1998; Srivastava, Locke, & Bartol,
2001). Men stelt met andere woorden dat de impact van de inhoud van levensdoelen op iemand zijn
welzijn (het ‘wat’) volledig terug te brengen is tot de impact van autonome versus gecontroleerde
motieven (het ‘waarom’). Een voorbeeld van deze gedachtegang biedt verduidelijking. Volgens deze
denkpiste ervaart een persoon die erg gefocust is op zijn uiterlijk (extrinsiek levensdoel) hetzelfde
10
welzijn als iemand die een leuke en warme vriendenkring heeft (intrinsiek levensdoel), op
voorwaarde dat ze dit beiden autonoom nastreven. Deze kritiek werd weerlegd door Sheldon, Ryan,
Deci en Kasser (2004) aangezien ze een onafhankelijke invloed van de inhoud van levensdoelen op
welzijn vaststelden nadat het effect voor autonome versus gecontroleerde motieven onderdrukt
werd. Zij stelden dat zowel ‘het wat’ als het ‘het waarom’ een onafhankelijke invloed uitoefenen op
iemand zijn welzijn. Sheldon et al. (2004) erkenden wel een correlatie tussen de inhoud van een doel
en de regulerende processen. Kortom, niet enkel het onderliggende motief, ook de inhoud van een
levensdoel is belangrijk wanneer men de gevolgen op welzijn wil kennen (Vansteenkiste et al., 2008).
Als een tweede punt van kritiek vestigt men de aandacht op de omgeving waarin een persoon zich
bevindt (Vansteenkiste et al., 2008). Als de levensdoelen van een individu overeenkomen met de
doelstellingen die gepromoot worden in zijn leefomgeving dan ervaart die persoon een hoger welzijn
en zal hij beter functioneren volgens deze visie. Het geluk dat iemand ervaart is dus niet afhankelijk
van de inhoud van zijn levensdoel. De maatstaf voor iemand zijn welzijn is de mate waarin dit
levensdoel past in zijn onmiddellijke omgeving. Toegepast op de intrinsieke versus extrinsieke
indeling geeft dit volgende interpretatie: het nastreven van intrinsieke levensdoelen kan een nefaste
invloed hebben op iemand zijn welzijn wanneer dit kadert in een omgeving die extrinsieke
levensdoelen promoot. Deze theorie druist in tegen de hypothese die aan de basis ligt van de ZDT.
Wat iemand zijn welzijn bevordert of keldert is, volgens de ZDT, de mate waarin de drie basisnoden
worden vervuld. Of deze al dan niet overeenstemmen of indruisen tegen de gepromote
doelstellingen van de directe omgeving is onbelangrijk (Vansteenkist et al., 2006). Beide theoretische
visies zijn gestaafd met empirisch onderzoek. Zo stelden Sagiv and Schwartz (2000) vast dat
studenten met extrinsieke levensdoelen aan de rechtenfaculteit gelukkiger waren dan hun collega’s
met intrinsieke doelen. Studenten psychologie rapporteerden echter een hoger welzijn bij een
grotere nadruk op intrinsieke dan extrinsieke levensdoelen. Dit staaft het standpunt dat omgeving
een belangrijke rol speelt. Andere studies (Kasser & Ahuvia, 2002; Vansteenkiste et al., 2006) stelden
net het tegenovergestelde vast, wat de beweringen van de ZDT ondersteunt.
1.4. Leemte in huidige literatuur
De ZDT heeft haar validiteit en bruikbaarheid bewezen in zeer uiteenlopende levensdomeinen. We
vinden toepassingen in gebieden als onderwijs, opvoeding en ontwikkeling, sport en beweging,
psychotherapie en gezondheid, werkomgeving, milieu en zo verder (Reeve & Deci, 1996; Baard, Deci,
& Ryan, 2004; Vansteenkiste M. , Simons, Lens, Sheldon, & Deci, 2004; Weinstein, Przybylski, & Ryan,
11
2009). In deze indrukwekkende rij van toepassingen bevindt zich een leemte. Nog maar weinig
onderzoekers schonken aandacht aan consumentengedrag. De ZDT, meer bepaald de impact van
intrinsieke versus extrinsieke levensdoelen, is nog maar uitzonderlijk toegepast op
consumentengedrag. Nochtans biedt de theorie een aantrekkelijk kader voor het onderzoek naar het
gedrag van consumenten. Zoals eerder gezegd is de ZDT een motivatietheorie. Het woord motivatie
is afkomstig van het Latijnse woord movere, wat bewegen betekent. Als we iemand zijn motivatie
begrijpen, dan weten we wat het individu aanzet tot actie of in deze context, wat de consument
aanzet tot kopen. Concreet gaan we in deze masterproef onderzoek voeren naar
reclameboodschappen en de invloed die levensdoelen hierop hebben. Levensdoelen kunnen
bepalend zijn voor de manier waarop een reclameboodschap verwerkt wordt. Deze kennis kan
marketeers helpen om reclameboodschappen op te stellen die gebaseerd zijn op diepgewortelde
levensoriëntaties. Op die manier kunnen reclameboodschappen effectiever en efficiënter gemaakt
worden. De volgende paragraaf verduidelijkt de samenhang tussen de ZDT en consumentengedrag
aan de hand van de middel-doelketen benadering.
2. Consumentengedrag in het kader van de ZDT
Consumentengedrag is de beschrijving van hoe, waar, wanneer en waarom mensen welke producten
of diensten kopen. Deze laatste component, de waarom vraag, gaat dieper in op de motivaties van
een consument. Meer dan een halve eeuw geleden probeerde Alderson (1957) de wereld te
overtuigen dat consumentenbeslissingen geplaatst moeten worden in een probleemoplossend
kader. In zijn aanpak stelde hij het bereiken van (levens)doelen centraal. Jammer genoeg werd er in
de jaren daaropvolgend weinig gehoor gegeven aan deze visie. Bijna alle aandacht werd gericht op
de verwerking van informatie. De laatste jaren is er echter sprake van een ware heropleving in de
interesse voor doelgericht consumentengedrag. Door deze enorme toename in aandacht ontstond er
een grote variëteit aan literatuur. Austin en Vancouver (1996) zijn een van de velen die voorzien in
een theoretisch overzicht.
Uiteenlopende theorieën laten zien hoe het motivatieconcept verweven is in ieders
consumentengedrag. De middel–doelketen benadering is hiervan een voorbeeld. Deze theorie
schenkt hoofdzakelijk aandacht aan de structurele relaties tussen verschillende doelen. Een middel is
hierbij een object, een activiteit of in de consumentencontext, een product of dienst. Een doel is een
eindtoestand die men waardeert. Deze eindtoestand is in het kader van de ZDT een intrinsiek of
extrinsiek levensdoel. De middel–doelketen benadering toont hoe iemand door het kopen van een
product dichter bij zijn gewenst intrinsiek of extrinsiek levensdoel komt. Er bestaat dus een relatie
12
tussen de keuze van een product en het levensdoel dat iemand wil bereiken. Reclameboodschappen
bevinden zich op het kruispunt tussen consumptie en deze specifieke eindwaarden. Door middel van
reclameboodschappen kan een bedrijf communiceren met potentiële consumenten, een bepaalde
sfeer creeëren rond een product en de consumenten trachten te overtuigen om het product te
kopen. Figuur 4 toont deze redenering grafisch.
Figuur 4: Schematische voorstelling van de relatie tussen motivatie, meer bepaald de inhoud en
consumentengedrag in het kader van de ZDT.
Wanneer Tom zich een Rolex horloge koopt omdat hij graag aanzien wil verwerven bij zijn vrienden
dan dient hij een extrinsiek levensdoel door dit horloge te kopen. Reclameboodschappen zorgen
ervoor dat Tom informatie krijgt over het merk en het product en overtuigd wordt een Rolex te
kopen. In de volgende paragraaf gaan wie dieper in op reclameboodschappen. We bekijken welke
manieren er zijn om informatie te geven en om de consument te overtuigen.
13
3. Reclameboodschappen
Reclameboodschappen proberen consumenten te informeren en overtuigen. Dit trachten ze onder
andere aan de hand van rationele of emotionele overtuigingskrachten of door het gebruik van
endorsers (De Pelsmacker, Geuens, & Van den Bergh, 2010)
Emotionele overtuiging: De reclameboodschap probeert een emotionele respons los te
maken of een bepaalde sfeer op te roepen. Dit kan door bijvoorbeeld het gebruik van humor,
kleur, angst of warmte in een reclameboodschap.
Rationele overtuiging: De reclameboodschap probeert personen te overtuigen aan de hand
van functies, eigenschappen en praktische details van het product. Het vermelden van de
prijs, kwaliteit en beschikbaarheid zijn voorbeelden.
Endorsement: Zowel experten als bekende personen vertellen hoe goed een bepaald product
is. Een tandarts die een tandpaste aanprijst is een voorbeeld van expert endorsement.
George Clooney die koffie aanbeveelt is een voorbeeld van hoe beroemdheden kunnen
gebruikt worden. Bij dit laatste voorbeeld spreken we over celebrity endorsement.
3.1. De rationele versus emotionele overtuiging
Copeland stelde in 1924 al dat consumenten producten kopen om rationele of emotionele redenen.
Een consument die belang hecht aan de sterkte van de argumenten op de advertentie of de kracht
van de productattributen heeft eerder oog voor rationele argumenten. Hij hecht belang aan
informatie die de essentie van het product omvat. De inhoud van de reclameboodschap staat met
andere woorden centraal. Bij de rationele verwerking van informatie wordt gesteund op de
traditionele beslissingsmodellen waarbij wordt verondersteld dat consumenten logische en rationele
beslissingen nemen bij het kiezen van een product (Albers-Miller & Stafford, 1999). Wanneer de
subjectieve emotionele respons doorslaggevend is voor het aankopen van een product kunnen we
spreken van emotionele overtuiging. Deze personen worden overhaald door de gevoelens die
losgemaakt worden tijdens de reclame. Deze gevoelens kunnen bijvoorbeeld ontstaan door een mooi
ogende lay-out of het gebruik van humor. Emotionele overtuigingskrachten proberen een bepaald
gevoel te creeëren rond het product. De nadruk ligt op de niet-functionele voordelen van het
product.
Verschillende factoren bepalen de neiging om te steunen op de inhoud of op de affectieve respons
(Pham & Avnet, 2004). De beslissingen van consumenten met ervaringsgerichte motieven zoals het
lezen van een tijdschrift om te ontspannen, zijn eerder affectief gesteund. Personen met
14
instrumentele motieven zoals het lezen van de handleiding van je nieuwe televisie, steunen vaker op
de inhoud van een reclameboodschap (Pham M. T., 1998). Ook de productcategorie kan bepalen hoe
reclame wordt verwerkt. Iemand die een reis boekt steunt meer op zijn affectieve respons dan
iemand die beslist bij welke verzekeringsmaatschappij te gaan (Adaval, 2001). In deze masterproef
onderzoeken we de invloed die levensdoelen kunnen hebben op de verwerking van een
reclameboodschap. Een extrinsieke levensoriëntatie wordt gekenmerkt door waarden die eerder
gericht zijn op uitzicht en presentatie. Bij het bekijken van reclameboodschappen stellen we voorop
dat personen die sterk extrinsiek georiënteerd zijn bij hun beoordeling van een advertentie meer
aandacht zullen schenken aan uiterlijke kenmerken dan zwak extrinsiek georiënteerde personen. Dit
wil zeggen dat ze zich aangetrokken zullen voelen tot een mooi ogende reclame ongeacht de
argumenten die op de advertentie staan. In tegenstelling tot de sterk extrinsiek georiënteerde
personen verwachten we dat sterk intrinsiek georiënteerde personen zich eerder zullen richten op de
rationele overtuiginselementen aangezien hun levensoriëntatie gekenmerkt wordt door persoonlijke
groei, verbondenheid en samenlevingsbijdrage. Deze eigenschappen zijn eerder diepgaand en
inhoudelijk. Bij de beoordeling van een product verwachten we dat deze personen zich dus eerder
focussen op de argumenten die op de reclameboodschap staan. Volgende hypothesen kunnen hier
dan ook uit afgeleid worden:
Hypothese 1a: Respondenten met een sterke extrinsieke levensoriëntatie laten zich meer leiden door
de emotionele overtuigingselementen van een advertentie in vergelijking met respondenten met een
zwakke extrinsieke levensoriëntatie.
Hypothese 1b: Respondenten met een sterke intrinsieke levensoriëntatie laten zich meer leiden door
de rationele overtuigingselementen van een advertentie in vergelijking met respondenten met een
zwakke intrinsieke levensoriëntatie.
3.2. Endorsment
Wanneer experten of bekende gezichten worden gebruikt om consumenten te overtuigen om een
product te kopen spreekt men respectievelijk van expert of celebrity endorsement. Expert
endorsement kan als volgt omschreven worden: een groep of individu in het bezit van superieure
kennis met betrekking tot de productcategorie die gepromoot wordt. Deze kennis is verworven door
ervaring, studies of training (Friedman & Friedman, 1979). Een dokter die aanraadt om een
geneesmiddel te gebruiken en een fitnessexpert die een fitnesstoestel aanbeveelt zijn voorbeelden
van expert endorsement.
15
McCracken (1989) definieert celebrity endorsement als volgt:
"any individual who enjoys public recognition and who uses this recognition on behalf of a
consumer good by appearing with it in an advertisement" (McCracken, 1989, p. 310)
George Clooney voor Nescafé en Martini en Kim Gevaert voor Milner kaas zijn twee voorbeelden van
celebrity endorsement. Het gebruik van beroemdheden in reclamecampagnes is enorm. Het is
belangrijk op te merken dat niet elke bekende persoon kan gebruikt worden voor eender welk soort
product. Er moet aan een aantal voorwaarden voldaan worden om een geslaagde combinatie te
hebben. Eerst en vooral moet de beroemdheid geloofwaardig zijn. Expertise, betrouwbaarheid en
eerlijkheid zijn hierbij belangrijke kernwoorden. Daarnaast moet de bekende persoon gekend zijn bij
de doelgroep. Als laatste moeten de beroemdheid en het product overeenkomsten hebben. De
persoonlijkheid, levensstijl en imago van de celebrity endorser moeten bij het gepromote product en
merk passen. Een atleet, bijvoorbeeld Kim Clijsters, die reclame maakt voor een ongezond product
zoals chocolade is een voorbeeld waarbij niet voldaan is aan de verschillende voorwaarden. Dit idee
van overeenkomst kadert in de match-up hypothese. Als het imago van de beroemdheid aansluit bij
het gepromote product resulteert dit in een effectieve reclame (Kahle & Homer, 1985). Omdat
beroemdheden succes en rijkdom uitstralen en er bovendien meestal onberispelijk uitzien
verwachten we dat extrinsiek georiënteerde personen zich tot hen zullen aangetrokken voelen.
Experts daarentegen kunnen productkennis voorleggen en expertise, ze weten waarover ze het
hebben. Daarom stellen we dat intrinsiek georiënteerde personen meer belang en geloof zullen
hechten aan een expert. De hypothesen luiden dus als volgt:
Hypothese 2a: Respondenten met een sterke extrinsieke levensoriëntatie laten zich meer leiden door
de emotionele overtuigingselementen als een celebrity endorser wordt toegevoegd aan de
advertentie dan respondenten met een zwakke extrinsieke levensoriëntatie.
Hypothese 2b: Respondenten met een sterke intrinsieke levensoriëntatie laten zich meer leiden door
de rationele overtuigingselementen als een expert endorser wordt toegevoegd aan de advertentie
dan respondenten met een zwakke intrinsieke levensoriëntatie.
16
Deel 2: Empirie
4. Inleiding
De ZDT maakt een onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke levensdoelen. We stellen ons de
vraag of dit onderscheid in levensoriëntatie een invloed heeft op de verwerking van
reclameboodschappen. Meer bepaald gaan we na of mensen afhankelijk van hun levensoriëntatie
vooral oog hebben voor de lay-out of voor de inhoud van een reclameboodschap. Daarnaast
onderzoeken we of dit effect wordt beïnvloed door het gebruik van expert en celebrity endorsers.
Omdat de verwerking van een advertentie kan gebeuren door te kijken naar de inhoud van de
boodschap (rationele overtuigingselementen) of door je te laten verleiden door een aantrekkelijke
lay-out (emotionele overtuigingselementen) plaatsen we telkens deze twee overtuigingselementen
tegenover elkaar. We combineren ofwel een aantrekkelijke lay-out met een zwakke inhoud of een
minder aantrekkelijke lay-out met een sterke inhoud. Als er na het zien van de reclameboodschap
gepeild wordt naar de aankoopintentie van een bepaald product zal de voorkeur van de respondent
voor de inhoud of lay-out naar voor komen. De inhoud gaan we onderzoeken aan de hand van twee
stimuli. We werken enerzijds met de sterkte van de argumenten en anderzijds met endorsers. Zo
komen we uiteindelijk tot één experiment bestaande uit twee onderdelen. In het eerste onderdeel
van het experiment combineren we lay-out met argumenten, in het tweede onderdeel plaatsen we
de focus op lay-out en endorser. Aan de hand van twee vooronderzoeken gaan we op zoek naar
gepaste stimuli die we kunnen gebruiken in het hoofdonderzoek. Figuur 5 op de volgende pagina
toont schematisch de opbouw van deze redenering.
In beide vooronderzoeken en het hoofdonderzoek stellen we geen voorwaarden die bepalen of een
respondent al dan niet mag deelnemen aan het onderzoek. Iedereen is met andere woorden welkom
om mee te werken aan de verschillende voor- en hoofdonderzoeken.
In wat volgt worden eerst de pretesten van de stimuli besproken, vervolgens wordt het
hoofdonderzoek in detail toegelicht. Voor een volledig overzicht van de statistische data wordt
verwezen naar de bijlagen.
18
5. Pretesten stimuli
5.1. Doelstelling
Voor het testen van de verschillende hypothesen maken we twintig real-world advertenties
betreffende tien producten. Per product worden er altijd twee advertenties opgesteld, telkens een
mooie en een lelijke variant. De inhoud testen we door voor elk product goede en slechte informatie
op te stellen. Als laatste plaatsen we bij vijf producten telkens nog een celebrity en een expert
endorser. Zo kunnen we nagaan of het effect van een sterke of zwakke inhoud nog steeds geldt als de
argumenten gegeven worden door een endorser.
Door middel van twee pretesten trachten we te komen tot minstens acht advertenties met passende
informatie. Meer bepaald acht advertenties met een mooie versus lelijke lay-out en acht bijhorende
reclameteksten met telkens een inhoudelijk sterke versus zwakke boodschap. De eerste pretest
onderzoekt of er een significant verschil is tussen de aantrekkelijke en onaantrekkelijke varianten van
de advertenties. De tweede pretest gaat na of er een significant verschil is tussen de sterke en
zwakke informatie die gegeven wordt voor een product. Er wordt geen vooronderzoek gevoerd naar
de endorsers aangezien het eerder evident is om een persoon te kiezen die bij een product past.
5.2. Onderzoeksopzet
Voor beide pretesten wordt gewerkt met een within-subjects design. Aan alle respondenten wordt
gevraagd, zowel bij de pretest naar de lay-out als naar de argumenten, elke advertentie of elke tekst
met informatie te beoordelen. De within-subjects factoren van de twee vooronderzoeken bestaan
respectievelijk uit de aantrekkelijke versus onaantrekkelijke advertenties en sterke versus zwakke
informatie voor telkens tien producten.
19
5.3. Stimuli
De tien producten die gebruikt worden in de advertenties werden zo gekozen dat ze geen
geslachtsspecifieke kenmerken hebben omdat dit zou zorgen voor een vertekend resultaat.
Producten met geslachtsspecifieke kenmerken zijn bijvoorbeeld parfum en shampoo. We kozen
ervoor om te werken met onder andere tandpasta, waspoeder en melk. Er werd bovendien altijd
gewerkt met onbestaande merknamen of merknamen die enkel voorkomen in het buitenland. Dit
om voorkennis over de afgebeelde producten die het onderzoek zou kunnen beïnvloeden uit te
schakelen.
Zoals figuur 5 toont worden de rationele overtuigingselementen voorgesteld door argumenten (wat)
of door een endorser (wie). Er wordt dus een onderscheid gemaakt naargelang de inhoud van de
boodschap en wie de boodschap overbrengt. Per product worden er telkens inhoudelijk zwakke en
sterke argumenten opgesteld. Voor het opstellen van inhoudelijk sterke informatie baseerden we
ons op belangrijke productattributen zoals de productsamenstelling, de productontwikkeling, hoe
het product te gebruiken en wat het product precies doet. De zwakke variant werd opgesteld door te
werken met inhoudloze informatie (bijvoorbeeld: de melk heeft een mooie witte kleur).
Voor de expert endorsers werd gewerkt met een afbeelding van een tandarts, dokter of ander expert.
Bij de celebrity endorsers is steeds gelet op geloofwaardigheid, bekendheid en overeenkomst tussen
de beroemdheid en het product. Deze drie zaken werden in de literatuurstudie aangegeven als
doorslaggevend bij het gebruik van celebrity endorsers. Tom Waes wordt bijvoorbeeld gebruikt als
endorser voor een sportdrank. Hij is geloofwaardig omwille van al zijn gedurfde en sportieve
prestaties. Bovendien is zijn bekendheid enorm gestegen door het kijkcijferkanon Tomtesterom. Er is
met andere woorden een echte match-up tussen het product en de endorser. Hiervoor wordt geen
pretest uitgevoerd omdat het vinden van een passende endorser voor de hand liggend is. De
endorsers worden tijdens het vooronderzoek wel al op de advertentie geplaatst omdat deze een
onderdeel zijn van de lay-out van de reclameboodschap.
Als emotioneel overtuigingselement werd gekozen voor de lay-out. Inspiratie werd gehaald uit
buitenlandse advertenties van producten die in België niet verkocht worden. Door te werken met
een opgewekt en gebalanceerd kleurenpalet, mooie afbeeldingen of een mooi lettertype probeerden
we een aantrekkelijke reclame op te stellen. Fletse en vloekende kleuren, een lelijk lettertype en
saaie afbeeldingen werden gebruikt bij de samenstelling van lelijke advertenties. In bijlage 1 worden
alle gebruikte stimuli beschreven.
20
5.4. Methode
5.4.1. Gegevensverzameling
Respondenten werden verzameld via het versturen van e-mails naar vrienden. In deze mail vonden
de respondenten een link naar de online enquête. Daarnaast werden ook een aantal respondenten
mondeling op de hoogte gebracht. Het doel was om voor elke pretest minstens twintig respondenten
te verzamelen.
5.4.2. Procedure
Steekproefgrootte. Iedereen was welkom om deel te nemen aan de twee pretesten. Voor de eerste
pretest, de pretest van de lay-out, werden 25 respondenten geronseld. De pretest die de
argumenten onderzocht leverde 22 respondenten op. Alle respondenten werden weerhouden. Zowel
bij de eerste als tweede pretest waren het vooral vrouwen die meewerkten (nlay-out= 17, nargumenten=
18). De mannen waren steeds in de minderheid (nlay-out= 8, nargumenten= 4). Qua leeftijd bevinden de
respondenten zich bij beide pretesten tussen 21 en 54 jaar. De meerderheid van de respondenten
zijn 21 (nlay-out= 6, nargumenten= 6) of 22 (nlay-out= 5, nargumenten=6) jaar.
Werkwijze. Bij de eerste pretest kreeg elke respondent twintig reclames te zien, telkens een mooie
en een lelijke lay-out voor tien producten. Bij het begin van de vragenlijst werd het doel van het
onderzoek duidelijk uitgelegd. Er werd aan de respondenten verteld dat ze enkele advertenties
zouden te zien krijgen en dat het de bedoeling was deze te beoordelen. De advertenties waren al
volledig afgewerkt, dit wil zeggen dat de tekst en de eventuele endorser reeds op de advertenties
aanwezig waren. Er werd gekozen voor deze aanpak omdat zowel tekst als endorser bepalend zijn
voor de vormgeving van de advertentie. In deze inleidende tekst werd uitdrukkelijk benadrukt dat
enkel lay-out belangrijk was, de respondenten hoefden geen aandacht te besteden aan de inhoud
van de tekst. De respondenten beoordeelden elke advertentie op een 10-puntenschaal, ze gaven de
reclame als het ware een score op 10. Hoe lager de score, hoe lelijker de advertentie werd ervaren.
Voor de tweede pretest die onderzocht of de argumenten significant verschillend waren, werd
dezelfde manier van werken gehanteerd. De respondent werd gevraagd twintig tekstjes te
beoordelen door aan te duiden op een 10-puntenschaal hoe sterk hij of zij de inhoud vond. Hoe
hoger de score, hoe sterker de inhoud. Hoe lager de score, hoe slechter de respondent de informatie
vond. Tot slot werden bij beide pretesten ook nog enkele sociodemografische gegevens gevraagd
zoals leeftijd en geslacht. Bijlage 2 en 3 tonen beide vragenlijsten.
21
5.5. Resultaten
Om na te gaan of de gemiddelden van twee varianten telkens significant verschillend zijn, wordt
gebruik gemaakt van een paired samples t-test. In deze test worden enerzijds de mooie advertenties
vergeleken met de lelijke advertenties. Anderzijds worden de sterke argumenten tegenover de
zwakke argumenten geplaatst. Daarin komt telkens naar voor dat er een significant verschil is. Zowel
voor de lay-out als voor de argumenten vinden we p-waarden die kleiner zijn dan .05 (tabel 1). Als we
kijken naar de gemiddelden dan zien we dat elke aantrekkelijke lay-out en alle sterke argumenten
telkens een gemiddelde score behalen hoger dan 6. Hun tegenpolen behalen een gemiddelde score
die steeds lager ligt dan 3.5.
Lay-out Argumenten
Mean t(df) p-waarde Mean t(df) p-waarde
Fruitsap Mmooi= 7.28 Mlelijk= 3.00
t(24)= 8.26 < .001 Msterk= 7.32 Mzwak = 2.55
t(21)= 8.22 < .001
Handzeep Mmooi= 7.16 Mlelijk= 2.52
t(24)= 8.78 < .001 Msterk= 6.91 Mzwak = 2.36
t(21)= 6.82 < .001
Kuismiddel Mmooi= 6.88 Mlelijk= 2.28
t(24)= 9.59 < .001 Msterk= 6.23 Mzwak = 2.18
t(21)= 5.85 < .001
Stofzuiger Mmooi= 7.32 Mlelijk= 2.28
t(24)= 9.13 < .001 Msterk= 7.14 Mzwak = 2.86
t(21)= 5.13 < .001
Wasproduct Mmooi= 6.44 Mlelijk= 2.96
t(24)= 6.31 < .001 Msterk= 7.00 Mzwak = 2.91
t(21)= 4.65 < .001
Kauwgom Mmooi= 6.76 Mlelijk= 3.04
t(24)= 7.57 < .001 Msterk= 7.55 Mzwak =2.27
t(21)= 9.06 < .001
Melk Mmooi= 6.76 Mlelijk= 3.00
t(24)= 6.44 < .001 Mmooi= 7.09 Mlelijk= 1.86
t(21)= 8.38 < .001
Sportdrank Mmooi= 7.04 Mlelijk= 3.08
t(24)= 9.47 < .001 Msterk= 6.45 Mzwak = 2.36
t(21)= 6.38 < .001
Tandpasta Mmooi= 6.08 Mlelijk= 2.84
t(24)= 7.06 < .001 Msterk= 7.05 Mzwak = 2.10
t(21)= 8.05 < .001
Water Mmooi= 6.36 Mlelijk= 2.60
t(24)= 7.82 < .001 Msterk= 6.82 Mzwak = 2.59
t(21)= 6.24 < .001
Tabel 1: Overzicht van de statistische data voor de pretesten van de lay-out en argumenten.
5.6. Besluit
Deze twee vooronderzoeken tonen dat we erin geslaagd zijn een duidelijk verschil te maken tussen
aantrekkelijke en niet-aantrekkelijke advertenties. Ook het verschil tussen sterke en zwakke
argumenten werd door de respondenten als sterk genoeg ervaren. Initieel waren we slechts op zoek
22
naar acht producten, maar aangezien alle producten aan de voorwaarden voldoen werken we in het
hoofdonderzoek verder met alle tien producten.
6. Hoofdonderzoek
6.1. Doelstelling
Het doel van het hoofdonderzoek is het testen van de hypothesen die geformuleerd werden in de
literatuurstudie. Aan de hand van dit hoofdonderzoek zullen we in staat zijn het consumentengedrag,
meer bepaald de verwerking van advertenties, van zowel intrinsiek als extrinsiek georiënteerde
personen beter te begrijpen. Er zal meer specifiek nagegaan worden of er een verschil is tussen de
verwerking van reclameboodschappen bij eerder laag versus eerder hoog intrinsiek en extrinsiek
georiënteerde respondenten. Hierbij maken we een onderscheid tussen emotionele en rationele
overtuigingselementen waarbij we veronderstellen dat sterk extrinsiek georiënteerde respondenten
zich meer zullen laten leiden door emotionele overtuigingselementen dan zwak extrinsiek
georiënteerde personen. Daarnaast stellen we dat sterk intrinsieke respondenten zich eerder zullen
laten leiden door de rationele overtuigingselementen dan de zwak intrinsieke respondenten.
Vervolgens onderzoeken we of dit effect nog steeds van toepassing is door daarbovenop gebruik te
maken van endorsers die de rationele overtuigingselementen juist meer of minder kracht zullen
geven.
Uit praktische overweging kiezen we om te werken met twee deelexperimenten. Beide
onderzoeksopzetten maken een directe vergelijking tussen lay-out en inhoud. De lay-out is ofwel
mooi ofwel lelijk. Het verschil tussen de twee opzetten schuilt in de inhoud die op twee verschillende
manieren wordt getest. De eerste maal wordt de inhoud getest aan de hand van zwakke versus
sterke argumenten, de tweede maal versterken we deze argumenten door gebruik te maken van
expert en celebrity endorsers. Omdat we altijd twee tegengestelden combineren worden sterke
argumenten op een onaantrekkelijke advertentie logischerwijs telkens vergezeld van een expert die
de argumenten meer kracht zal geven. De zwakke argumenten op een aantrekkelijke
reclameboodschap worden steeds aangebracht door een celebrity endorser die de geloofwaardigheid
van de argumenten laat dalen.
23
6.2. Onderzoeksopzet
Beide onderdelen van het experiment worden ontworpen volgens een 2 (Lay-out: aantrekkelijk
versus onaantrekkelijk) x 2 (Inhoud: sterke versus zwakke argumenten of expert versus celebrity
endorser) between-subjects design. De between-subjects factoren bestaan uit de scrambled sentence
task (intrinsiek versus extrinsiek georiënteerde zinnen) en de beoordeling van de
reclameboodschappen (aantrekkelijke versus onaantrekkelijke reclameboodschappen). Op het einde
van het experiment wordt elke respondent gevraagd de reclames die hij zonet heeft gezien
(aantrekkelijke versus onaantrekkelijke reclameboodschappen) te beoordelen op lay-out en inhoud.
Deze between-subjects aanpak zorgt ervoor dat de respondenten niet aan elke conditie worden
blootgesteld. Ze worden telkens at random toebedeeld aan één van beide condities zodat elke
conditie bij benadering wordt beoordeeld door een gelijk aantal respondenten.
6.3. Stimuli
Uit de resultaten van de pretesten kwam naar voor dat verder kan gewerkt worden met alle tien de
producten die getest werden op lay-out en argumenten. De geselecteerde stimuli uit de
vooronderzoeken worden dus allen gebruikt als targetstimuli in het hoofdonderzoek. Voor elk
onderzoeksopzet wordt gewerkt met vijf productcategorieën. Tabel 2 geeft een overzicht van de
gebruikte productcategorieën met de bijhorende productnaam en het onderzoeksopzet.
Lay-out x argumenten Lay-out x endorser
Fruitsap – Simply Orange Kauwgom – Trident
Handzeep – Purell Melk – Arla
Kuisproduct - Magiclean Sportdrank – Powerade
Stofzuiger – Polentrix R56 Tandpasta – Crest
Waspoeder – Tide Water - Penta
Tabel 2: De twee onderzoeksopzetten met de gebruikte productcategorieën en productnamen.
24
6.4. Methode
6.4.1. Gegevensverzameling
Alle gegevens werden verzameld door middel van een online vragenlijst. Door een e-mail te sturen
naar familie, kennissen en vrienden met daarin de link naar de enquête probeerden we zoveel
mogelijk respondenten te verzamelen. Omdat de enquête toch een twintigtal minuten in beslag nam,
verzochten we de respondenten om genoeg tijd vrij te maken voor het invullen van de enquête. De
respondenten werkten automatisch mee aan beide deelexperimenten door het invullen van de
vragenlijst.
6.4.2. Procedure
Steekproefgrootte. Aan het experiment hebben uiteindelijk 136 respondenten deelgenomen. Twee
respondenten hadden ons na het invullen van de enquête gecontacteerd omdat er enkele technische
storingen waren. Door deze problemen met hun computer hadden ze niet alle advertenties kunnen
bekijken en bijgevolg beoordelen. Beide respondenten werden uit de dataset verwijderd.
Bij het invullen van de controlevraag (i.e., … “duid hier belangrijk aan”) die we hadden toegevoegd
aan de aspiration index hebben 23 respondenten een verkeerd antwoord gegeven. Deze worden
allemaal uit de dataset gefilterd omdat dit aantoont dat ze niet aandachtig waren tijdens het invullen
van de aspiration index en eventueel bij de er op volgende vragenlijsten. Zo komen we tot een
uiteindelijke steekproefgrootte van 111 respondenten. De meeste respondenten (n = 61) bevinden
zich in de leeftijdscategorie 20 tot 29 jaar, gevolgd door de categorie van 40 tot 49 jaar (n = 18). Het
waren voornamelijk vrouwelijke respondenten die meewerkten aan de enquête (nvrouw = 71, nman =
40). Qua opleiding hebben ongeveer de helft van de respondenten een universitair diploma (n = 55).
Het waren voornamelijk studenten (n = 50) en werkende personen (n = 55) die meewerkten aan de
vragenlijst.
Werkwijze. Wanneer de respondenten besloten mee te werken aan het experiment klikten ze op de
link die ze via e-mail toegestuurd gekregen hadden. De enquête is opgesteld uit verschillende
blokken: een korte inleiding, de scrambled sentence task, de beoordeling van de advertenties, de
aspiration index, enkele persoonlijkheidsschalen, de controlevariabelen en tot slot de
sociodemografische gegevens. Een overzicht van de vragenlijst wordt weergegeven in bijlage 5.
25
Inleiding. Na een korte inleiding waarin de duurtijd, het algemene kader en doel van de enquête
werd uitgelegd, klikten de respondenten door naar het echte begin van het experiment.
Scrambled Sentence task. In het eerste deel van het experiment kreeg elke respondent vijftien
zinnen te zien. Deze zinnen waren echter grammaticaal niet correct. De respondent kreeg de
opdracht de woorden in de juiste volgorde te plaatsten en zo de zinnen correct te maken. Hun
antwoord konden ze noteren in het voorziene tekstvak. At random kreeg de helft van de
respondenten twaalf zinnen te zien die ofwel een intrinsiek (i.e., “belangrijk diepgaande vind relaties
ik” - Ik vind diepgaande relaties belangrijk) ofwel een extrinsiek (i.e., “belangrijk vind uiterlijk ik zeer”
- Ik vind uiterlijk zeer belangrijk) georiënteerde inhoud hadden. De intrinsiek georiënteerde zinnen
bevatten woorden als verbondenheid, vriendschap en psychologische groei. De extrinsiek
georiënteerde zinnen werden gekenmerkt door rijkdom, uiterlijk en roem. Daarnaast waren er nog
drie filler items die de ware aard van de scrambled sentence task verborgen hield. Deze opdracht had
als doel de levensoriëntatie van de respondent te manipuleren. Door middel van de scrambled
sentence task kunnen we op een subtiele manier bepaalde levensdoelen activeren. Verschillende
studies hebben de werking op andere domeinen bewezen, bijvoorbeeld bij autonome versus
gecontroleerde motivatie (ZDT) en op het vlak van samenwerking (Levesque & Pelletier, 2003; Bargh,
Gollwihzer, Lee-Chai, Barndollar, & Trötschel, 2001). Deze techniek werd echter nog nooit gebruikt
bij de manipulatie van intrinsieke versus extrinsieke levensdoelen.
Vervolgens werd gevraagd aan de respondenten zich in te leven in de volgende situatie. De
respondent stond op het punt zijn wekelijkse boodschappen te doen met een boodschappenlijstje als
geheugensteuntje. Om de situatie levensecht te maken verscheen op het computerscherm een
notitieblok met daarop verschillende producten in een handgeschreven lettertype. Op het
boodschappenlijstje stonden de volgende producten: fruitsap, handzeep, kauwgom, kuisproduct,
melk, sportdrank, stofzuiger, tandpasta, wasproduct en water. Deze producten zijn alle producten
waarvoor er advertenties zijn opgesteld. Er werd hen verteld dat ze de producten niet onmiddellijk
nodig hadden, maar dat ze wel bijna door hun voorraad heen waren. Dit zorgde ervoor dat de
respondenten geen druk voelden om het product aan te kopen, maar tevens werd er toch een prikkel
gecreëerd om het product te kopen als ze overtuigd werden door de lay-out of de inhoud van de
advertentie. De advertenties werden ingedeeld in twee blokken waarvan elke respondent at random
één blok te zien kreeg. Het eerste blok bestond uit de tien advertenties met een aantrekkelijke lay-
out, waarvan vijf advertenties een zwakke inhoud hadden en vijf advertenties gecombineerd werden
met een celebrity endorser. Het tweede blok werd opgebouwd met alle onaantrekkelijke
advertenties, waarvan vijf advertenties een sterke inhoud hadden en vijf advertenties gecombineerd
werden met een expert endorser. Deze opdeling zorgt dat we later een duidelijke vergelijking kunnen
26
maken tussen beide vormen. Er wordt gebruik gemaakt van een schaal die peilt naar de
aankoopintentie van de respondent om te onderzoeken of hij al dan niet interesse vertoont in het
product op de advertentie.
Aankoopintentie. Aan de hand van een 7-punt Likert schaal gaande van 1 = helemaal akkoord tot 7 =
helemaal niet akkoord werd nagegaan of de respondenten het product op de advertentie wilden
kopen. De schaal bestond uit drie items, namelijk: ‘Ik wil dit product proberen’, ‘Ik zou dit product
kopen als ik het in de supermarkt zie staan.’ en ‘In de supermarkt zou ik actief op zoek gaan naar het
product.’. Deze schaal is gebaseerd op Baker en Churchill (1977).
Na de beoordeling van de advertenties werd aan de respondent verteld dat hij vijf vragenlijsten zou
te zien krijgen met daarin een aantal waarden en doelen waaraan hij in meerdere of mindere mate
belang kan hechten. Door een bolletje aan te klikken kon de respondent voor elke stelling aangeven
in welke mate hij al dan niet akkoord was. De respondent werd op het hart gedrukt dat er geen juiste
of foute antwoorden waren, enkel zijn persoonlijke mening was van belang. De stellingen uit de vijf
vragenlijsten werden telkens gemeten aan de hand van een 7-punt Likert schaal gaande van 1 =
helemaal akkoord tot 7 = helemaal niet akkoord.
Aspiration index. De meest belangrijke vragenlijst was het invullen van de aspiration index (Kasser &
Ryan, 1996; Vansteenkiste et al., 2006). Hierbij gaf elke respondent achttien zinnen een score. Deze
zinnen meten het belang dat de respondent hecht aan intrinsieke en extrinsieke levensdoelen. Elk
levensdoel wordt gemeten aan de hand van de drie waarden die we eerder in de literatuurstudie
aangaven. Verbondenheid, zelfontwikkeling en samenlevingsbijdrage zijn subdoelen voor het meten
van de intrinsieke levensoriëntatie. De extrinsieke levensoriëntatie wordt gemeten aan de hand van
financieel succes, populariteit en uiterlijk. Deze zes subdoelen werden op hun beurt gemeten aan de
hand van drie items. Daarnaast werd een controlevraag toegevoegd (… ‘duid hier belangrijk aan’) om
de kwaliteit van de antwoorden van de respondent na te gaan.
Materialisme. Via dit construct, bestaande uit 18 items, werd gemeten hoe materialistisch de
respondent is (Richins & Dawson, 1992). Onder andere de volgende stellingen kwamen voor in de
vragenlijst: ‘Meestal koop ik enkel de dingen die ik nodig heb.’, ‘Ik heb graag veel luxe in mijn leven.’
en ‘De dingen die ik bezit, zeggen veel over hoe goed ik het doe in het leven.’.
Prestige sensitivity. De 9 stellingen van deze schaal meten de gevoeligheid van de respondent voor
prestige (Lichtenstein, Netemeyer, & Burton, 1993). Respondenten die een hoge gemiddelde score
behalen op deze schaal zijn ervan overtuigd dat een hoge prijs positief is. Dit omdat zij van mening
zijn dat deze hogere prijs bekendheid en status aangeeft naar anderen toe. ‘Mensen merken het op
27
wanneer je het duurste merk van een product koopt.’ en ‘Ik denk dat anderen me beoordelen aan de
hand van de producten en de merken die ik koop.’ zijn twee stellingen uit deze schaal.
Centrality of visual aesthetics. Dit construct is opgebouwd uit 11 stellingen en meet in hoeverre het
uitzicht van een product doorslaggevend is bij de aankoop en het gebruik van een product (Bloch,
Brunel, & Arnold, 2003). De volgende twee items komen voor in het construct: ‘Ik geniet er van om
naar producten te kijken met een hoogwaardig design.’ en ‘Wanneer ik een product zie met een
uitmuntend design, dan wil ik het kopen.’.
Shopping enjoyment. Deze schaal, opgebouwd uit 5 items, meet in hoeverre de respondent ervan
geniet om zijn wekelijkse boodschappen te doen. Enkele voorbeelden van deze items zijn: ‘Ik vind om
boodschappen gaan leuk.’, Ik kijk ernaar uit om mijn wekelijkse boodschappen te doen.’ en
‘Boodschappen doen is leuk’. Deze schaal werd ontwikkeld door Putrevu en Ratchford (1997).
Na het invullen van deze vragenlijsten werd de respondent meegedeeld dat het einde van de
enquête nader was. De enige taak die de respondent nu nog had was het beoordelen van de
reclames die hij al gezien had. Respondenten die de aantrekkelijke reclames hadden gezien kregen
met andere woorden opnieuw deze reclames te zien, de andere respondenten zagen opnieuw de
onaantrekkelijke reclames. Het was enerzijds de bedoeling aan te duiden hoe mooi of lelijk de
respondent de advertenties vond, anderzijds werd gevraagd de inhoud van de advertenties te
beoordelen. Net zoals bij het vooronderzoek werd verzocht bij de beoordeling van de lay-out geen
aandacht te besteden aan de inhoud. Door de slider te verschuiven naar de gewenste waarde gaf de
respondent zijn score weer op honderd. De online enquête werd afgerond met nog enkele vragen
betreffende sociodemografische gegevens en een korte bedanking. We peilden naar geslacht,
leeftijd, opleiding en werkstatus.
6.5. Gegevensverwerking
Scrambled sentence task. De gegevensverwerking start met het analyseren van de antwoorden op
de scrambled sentence task. Geen enkele respondent had problemen met het grammaticaal correct
plaatsen van de vijftien zinnen. De groep die de intrinsiek georiënteerde opdracht kreeg wordt
gecodeerd als ‘0’ (n= 54), degenen met een extrinsieke opdracht (n= 57) worden als ‘1’ gecodeerd.
28
Aankoopintentie. Omdat de aankoopintentie wordt gemeten aan de hand van drie items is het
belangrijk dat deze drie items meten wat ze beogen te meten. Na het verifiëren van de
betrouwbaarheid nemen we per product het gemiddelde van deze items. Onderstaande tabel toont
voor de tien producten hun Cronbach’s alpha waarde. Bovendien stellen we een algemeen
gemiddelde aankoopintentie op voor fruitsap, handzeep, kuismiddel, stofzuiger en wasproduct ( =
.77) en voor kauwgom, melk, sportdrank, tandpasta en water ( = .75).
Productcategorie Mooie advertentie Lelijke advertentie
Fruitsap = .90 = .91
Handzeep = .90 = .91
Kuismiddel = .92 = .80
Stofzuiger = .92 = .87
Wasproduct = .91 = .93
Kauwgom = .90 = .91
Melk = .93 = .94
Sportdrank = .89 = .96
Tandpasta = .93 = .91
Water = .93 = .93
Tabel 3: De Cronbach's alpha waarde voor de aankoopintentie voor elke advertentie.
Aspiration index. De verwerking van de gegevens gaat verder met het analyseren van de aspiration
index. We kijken voor de zes subschalen na of deze intern consistent zijn. Tabel 4 toont aan dat de
subschalen wel degelijk meten wat ze beogen te meten.
Levensdoel Voorbeeld item Chronbach’s alpha
Zelfontwikkeling … dat ik mijn persoonlijkheid ontwikkel. = .88
Samenlevingsbijdrage … dat ik mensen (in nood) help. = .78
Verbondenheid … dat ik omringd ben door vrienden die om me geven. = .90
Financieel succes … dat ik in het leven financieel succesvol ben. = .88
Populariteit … dat ik door vele mensen gekend ben = .74
Uiterlijk … dat ik er aantrekkelijk en mooi uitzie. = .77
Tabel 4: De 6 subschalen van de aspiration index met bijhorende Chronbach’s alpha.
29
We voeren een factoranalyse uit om zeker te zijn dat deze zes subschalen zich logisch verdelen over
de intrinsieke en extrinsieke dimensie. Hierbij komen duidelijk twee factoren naar voor, namelijk een
intrinsieke (zelfontwikkeling - samenlevingsbijdrage - verbondenheid, = .78) en extrinsieke
(financieel succes - populariteit - uiterlijk, = .74) factor die samen 68.75 % van de variantie
verklaren. Zowel alle intrinsieke als alle extrinsieke waarden hebben een minimumlading van .70.
Voor elke respondent wordt een gemiddelde berekend voor beide factoren. Door het aanbrengen
van de median split bekomen we zowel voor de intrinsieke als extrinsieke factor een hoge en lage
groep. Een waarde boven de mediaan betekent een hoge intrinsieke of extrinsieke levensoriëntatie.
Een waarde onder de mediaan geeft een lage intrinsieke of extrinsieke levensoriëntatie aan. We
maken een variabele aan voor beide levensoriëntaties die aangeeft of de respondent hoog of laag
intrinsiek is of hoog of laag extrinsiek. De lage intrinsieke (n= 53) en extrinsieke groep (n= 52) wordt
gecodeerd als ‘0’, de hoge intrinsieke (n= 58) en extrinsieke groep (n=59) krijgt waarde ‘1’.
Materialisme, prestige sensitivity, centrality of visual aesthetics en shopping enjoyment. Vooraleer
deze vier constructen te analyseren is het belangrijk om niet te vergeten dat niet alle items in
dezelfde richting geschaald zijn. Na een hercodering van deze stellingen berekenen we de interne
consistentie voor alle vier de schalen (materialisme= .87, prestige sensitivity= .91, visual aesthetics= .93, shopping
enjoyment= .95). Alle schalen laat toe verder te werken met een gemiddelde waarde per schaal per
respondent.
Persoonlijkheidsvariabelen. De leeftijd wordt ingedeeld in categorieën zodat deze makkelijker is om
mee te werken. De volgende codes worden gebruikt: 10-19 jaar: ‘1’, 20-29 jaar: ‘2’, 30-39 jaar: ‘3’,
40-49 jaar: ‘4’, 50-59 jaar: ‘5’, 60-69 jaar: ‘6’ en 70-79 jaar: ‘7’.
7. Resultaten
7.1. Manipuliatiecheck levensoriëntatie
Om de manipulatie van de intrinsieke en extrinsieke levensoriëntatie door middel van de scrambled
sentence task na te gaan wordt gewerkt met een 2-test. De onafhankelijke variabele is de variabele
die aangeeft of de respondent de intrinsieke of extrinsieke manipulatie heeft ingevuld. De
afhankelijke variabelen zijn de sterke of zwakke intrinsieke en extrinsieke levensoriëntatie. Voor de
intrinsieke scrambled sentence task zien we dat van de 54 personen er 32 hoog en 22 laag intrinsiek
zijn. We stellen echter geen significant verschil vast tussen de groepen (²(N = 111) = 2.07 en p =
.185). Ook voor de extrinsieke manipulatie (n = 57) wordt er geen significant verschil gevonden
tussen de groep met een lage (n = 24) en hoge (n = 33) extrinsieke levensoriëntatie (²(N = 111) =
30
1.06 en p = .345). Dit wil zeggen dat het invullen van de scrambled sentence task geen invloed heeft
op de levensoriëntatie van de respondent. Dit heeft geen verdere gevolgen voor de analyse.
7.2. Manipulatiecheck stimuli
Net zoals in het vooronderzoek werd aan elke respondent gevraagd op het einde van de enquête om
de reclames die hij heeft gezien nogmaals te bekijken en ze te beoordelen op zowel lay-out en
inhoud. Beide manipulatiechecks worden uitgevoerd door middel van een independent samples t-
test, met als onafhankelijke variabele het construct dat aangeeft welke reclameblok de respondent
heeft gezien en als testvariabele de score op honderd. De resultaten zijn terug te vinden in tabel 5.
Lay-out Argumenten
Product Mean t(df) p-waarde t(df) p-waarde
Fruitsap Mmooi= 56.93
Mlelijk= 39.76
t(98.86) = -3.85 < .001 Msterk= 56.04
Mzwak = 30.21
t(109)= 5.87 < .001
Handzeep Mmooi= 54.26
Mlelijk= 33.54
t(109) = -4.55 < .001 Msterk= 58.08
Mzwak =42.15
t(109) = 3.40 = .001
Kuisproduct Mmooi= 50.89
Mlelijk= 27.04
t(109) = -5.18 < .001 Msterk= 51.46
Mzwak = 27.26
t(109) = 5.34 < .001
Stofzuiger Mmooi= 67.97
Mlelijk= 30.74
t(109) = -7.60 < .001 Msterk= 49.36
Mzwak = 39.25
t(109) = 1.90 = .060
Waspoeder Mmooi= 48.80
Mlelijk= 35.78
t(109) = -2.74 .007 Msterk= 56.44
Mzwak = 27.67
t(109) = 6.62 < .001
Kauwgom Mmooi= 58.13
Mlelijk= 31.04
t(109) = -6.70 < .001 Msterk= 53.58
Mzwak = 32.51
t(109) = 4.74 < .001
Melk Mmooi= 51.95
Mlelijk= 32.06
t(109) = -4.74 < .001 Msterk= 46.62
Mzwak = 23.95
t(109) = 5.50 < .001
Sportdrank Mmooi= 65.20
Mlelijk= 34.50
t(109) = -7.40 < .001 Msterk= 52.64
Mzwak = 39.34
t(109) = 2.88 = .005
Tandpasta Mmooi= 50.64
Mlelijk= 28.30
t(109) = -4.90 < .001 Msterk= 51.64
Mzwak = 31.33
t(109) = 4.63 < .001
Water Mmooi= 47.66
Mlelijk= 26.70
t(109) = -4.50 < .001 Mmooi= 48.10
Mlelijk= 23.00
t(109) = 5.46 < .001
Tabel 5: Manipulatiecheck stimuli
Advertentie lay-out. Er wordt nagegaan of er een significant verschil is tussen de aantrekkelijke en
onaantrekkelijke advertenties. Bij alle tien de producten stellen we een significant verschil vast. Dit
wil zeggen dat de respondenten een duidelijk verschil merken tussen de aantrekkelijke versus
onaantrekkelijke reclameboodschappen.
31
Advertentie claims. Voor alle producten, behalve de stofzuiger (p = .060) wordt een significant
verschil gevonden tussen de sterke en zwakke productinformatie. Net als bij de lay-out vinden we
ook hier een duidelijk verschil tussen de zwakke en sterke argumenten.
Deze significante verschillen bevestigen de resultaten die gevonden werden in beide
vooronderzoeken. Ondanks de nipt niet significante p-waarde (p = .060) voor de informatie bij de
stofzuiger hebben we dit product toch opgenomen in de analyse aangezien de pretest uitwees dat er
een significant verschil is tussen de sterke en zwakke claims. De gemiddelden zijn, in vergelijking met
de resultaten van de vooronderzoeken, minder uitgesproken omdat de respondent ofwel tien mooie
ofwel tien lelijke advertenties te zien kreeg. Bij de vooronderzoeken zag de respondent alle twintig
reclames of informatietekstjes waardoor de meeste respondenten een ‘mooi-lelijk of sterk-zwak
patroon’ herkenden.
7.3. Hypothesen testen
Hypothese 1a: Respondenten met een sterke extrinsieke levensoriëntatie laten zich meer leiden door
de emotionele overtuigingselementen van een advertentie in vergelijking met respondenten met een
zwakke extrinsieke levensoriëntatie.
Hypothese 1b: Respondenten met een sterke intrinsieke levensoriëntatie laten zich meer leiden door
de rationele overtuigingselementen van een advertentie in vergelijking met respondenten met een
zwakke intrinsieke levensoriëntatie.
Vooraleer we de hypothesen testen gaan we even terug naar de theorie, zodat we goed weten wat
we precies onderzoeken. De advertenties combineren telkens een mooie lay-out met zwakke
argumenten of een lelijke lay-out met sterke argumenten. Hierdoor kunnen we aan de hand van de
aankoopintentie meten welk overtuigingselement voor de respondent doorslaggevend is.
Een hoge aankoopintentie bij het zien van een lelijke reclame met sterke argumenten wijst erop dat
de respondent zich laat leiden door de sterke argumenten. De respondent vindt de rationele
overtuigingselementen doorslaggevend. Een lage aankoopintentie toont dat de respondent zich laat
afschrikken door de lelijke lay-out. In dit geval staan de emotionele overtuigingselementen centraal.
Een analoge redenering geldt voor een mooie reclame met zwakke argumenten. Een hoge
aankoopintentie bij een mooie reclame met zwakke argumenten toont dat de respondent vooral oog
heeft voor de aantrekkelijke lay-out en dus overtuigd wordt door de emotionele
overtuigingselementen. Indien de respondent een lage aankoopintentie aangeeft bij het zien van
32
deze reclame, is de respondent afgeknapt op de zwakke argumentatie. Deze respondent stelt de
rationele overtuigingselementen centraal.
Eerst en vooral gaan we dieper in op hypothese 1a. Respondenten die zich laten leiden door
emotionele overtuigingselementen hechten meer belang aan de lay-out van een reclameboodschap.
Op basis van deze redenering verwachten we dat wanneer sterk extrinsiek georiënteerde
respondenten geconfronteerd worden met een advertentie met een mooie lay-out en een zwakke
inhoud, zij een hogere aankoopintentie zullen hebben dan laag extrinsiek georiënteerden. Bij het zien
van een advertentie met een lelijke lay-out en sterke argumenten stellen we voorop dat sterk
extrinsiek georiënteerden een lagere aankoopintentie zullen ervaren dan zwak extrinsieken.
Hypothese 1b is qua opbouw gelijklopend met hypothese 1a, maar legt de nadruk op een intrinsieke
levenoriëntatie. Deze hypothese stelt dat sterk intrinsiek georiënteerde respondenten bij het zien
van een lelijke reclame met sterke argumenten een hogere aankoopintentie zullen ervaren dan zwak
intrinsiek georiënteerde respondenten. Bij het zien van een mooie reclame met zwakke argumenten
verwachten we dat sterk intrinsiek georiënteerde respondenten een lagere aankoopintentie zullen
ervaren dan zwak intrinsiek georiënteerde respondenten.
Deze twee hypothesen testen we aan de hand van de reclames met volgend onderzoeksopzet: lay-
out (aantrekkelijk versus onaantrekkelijk) x argumenten (sterk versus zwak). We werken dus met de
reclames over het fruitsap, de handzeep, het kuismiddel, de stofzuiger en het wasproduct. Figuur 6
toont hoe we te werk gaan.
Figuur 6: Interactie-effect tussen de advertentie en levensoriëntatie.
33
Om deze hypothesen na te gaan werken we met een interactie-effect. De hoofdeffecten zijn hierbij
van geen belang aangezien we telkens geïnteresseerd zijn in de interactie tussen de levensoriëntatie
van de respondent en de geziene reclame. We hebben ervoor gekozen een variantie-analyse uit te
voeren met twee covariaten, namelijk de continue variabelen intrinsieke en extrinsieke
levensoriëntatie (ANCOVA). Zo komen we te weten of er een lineaire relatie is tussen het
gecombineerde effect van een extrinsieke of intrinsieke levensoriëntatie en een mooie of lelijke
advertentie en de afhankelijke variabele aankoopintentie. Beide levensoriëntaties worden tegelijk in
het model opgenomen omdat deze elkaar kunnen beïnvloeden en we ze niet afzonderlijk mogen
beschouwen volgens de ZDT. Dit werd reeds aangehaald in de literatuurstudie.
Hypothese 1a. De variantie-analyse toont dat het interactie-effect tussen een mooie versus lelijke
advertentie en een extrinsieke levensoriëntatie significant is (F(1,105) = 3.96, p = .049). Tabel 6 geeft
de gevonden parameters weer. Zoals altijd bij categorische variabelen is het aantal geschatte
parameters één minder dan het aantal categorieën. Dit zorgt ervoor dat we hier telkens één
parameterwaarde verkrijgen per categorische variabele, waarbij de mooie reclame telkens fungeert
als referentiecategorie.
Parameter β SE t p
Intercept 3,75 1,37 2,74 .007
Lelijke reclame -1,28 1,83 -.70 .49
Mooie reclame 0 . . .
Intrinsieke oriëntatie -.32 .21 -1.55 .12
Extrinsieke oriëntatie .32 .16 2.01 .047
Extrinsieke levensoriëntatie x lelijke reclame -.45 .23 -2.00 .049
Extrinsieke levensoriëntatie x mooie reclame 0 . . .
Intrinsieke levensoriëntatie x lelijke reclame .61 .27 2.28 .025
Intrinsieke levensoriëntatie x mooie reclame 0 . . .
Tabel 6: De parameter waarden van de ANCOVA analyse voor hypothesen 1a en 1b.
Bij het zien van een lelijke reclame stellen we een negatief significant verband vast tussen de mate
van extrinsieke levensoriëntatie en de aankoopintentie (β = -.45, p = .049). Dit betekent dat de
aankoopintentie van de respondent daalt bij het zien van een lelijke reclame met sterke argumenten
als de mate van extrinsieke levensoriëntatie stijgt. Dit toont dat de emotionele
overtuigingselementen doorslaggevend zijn bij de beoordeling van de advertenties. Aan de hand van
de verkregen parameter waarden berekenen we de eigenlijke waarden van de aankoopintentie via
het invullen van de regressievergelijking.
34
Voor hypothese 1a werken we met volgende vergelijking:
Aankoopintentie = Intercept + β1 x reclame + β2 x extrinsieke oriëntatie + β3 x reclame x extrinsieke
oriëntatie + β4 x gemiddelde intrinsieke oriëntatie + β5 x gemiddelde intrinsieke oriëntatie x reclame
We maakten enerzijds een onderscheid tussen een sterke en zwakke extrinsieke oriëntatie door te
werken met de gemiddelde extrinsieke oriëntatie plus of min de standaardafwijking. Anderzijds werd
een onderscheid gemaakt tussen mooie en lelijke reclames. Zo verkregen we vier gemiddelde
aankoopintenties voor volgende combinaties: mooie reclame-laag extrinsiek, mooie reclame-hoog
extrinsiek, lelijke reclame-laag extrinsiek en lelijke reclame-hoog extrinsiek. Figuur 7 is opgebouwd
aan de hand van deze vier punten en illustreert het significante interactie-effect. Indien de lijnen in
deze figuur evenwijdig zouden lopen, dan is er geen sprake van interactie-effect. Figuur 7 vertoont
echter gekruiste lijnen, wat wijst op een interactie-effect.
Figuur 7: Interactie-effect tussen de geziene advertentie en de extrinsieke levensoriëntatie voor wat de
aankoopintentie betreft (hypothese 1a).
35
Bij het zien van de lelijke advertenties met sterke argumenten geven de laag extrinsieke
respondenten een gemiddelde aankoopintentie aan van 3.63. De aankoopintentie van de hoog
extrinsiek georiënteerde respondenten is lager en heeft een gemiddelde van 3.40 bij het zien van
deze lelijke reclames. Dit bevestigt onze verwachting. De hoog extrinsiek georiënteerde
respondenten focussen zich meer op de emotionele overtuigingselementen dan laag extrinsiek
georiënteerde respondenten en worden daarom afgeschrikt door de onaantrekkelijke lay-out. Laag
extrinsieke respondenten besteden minder aandacht aan de emotionele overtuigingselementen wat
zich vertaalt in een hogere aankoopintentie.
Laag extrinsiek georiënteerde respondenten hebben een gemiddelde aankoopintentie van 3.07 bij
het zien van de mooie reclames met zwakke argumenten. Hoog extrinsiek georiënteerde
respondenten geven daarentegen een gemiddelde aankoopintentie aan van 3.61 bij het zien van
diezelfde mooie reclames. De mooie lay-out, een emotioneel overtuigingselement, zorgt voor de
hogere aankoopintentie bij de hoog extrinsiek georiënteerde respondenten. Voor laag extrinsiek
georiënteerde respondenten is deze lay-out van minder belang.
Bovenstaande bevindingen tonen aan dat respondenten met een sterke extrinsieke levensoriëntatie
zich meer laten leiden door emotionele overtuigingselementen in vergelijking met respondenten met
een zwakke extrinsieke levensoriëntatie. We aanvaarden hypothese 1a.
Hypothese 1b. Ook bij de intrinsieke levensoriëntatie stellen we een significant interactie-effect vast
tussen de mate van intrinsieke levensoriëntatie en de mooie versus lelijke advertentie (F(1,105) =
5.18, p = .025). De positieve β-coëfficiënt in tabel 6 wijst er ons op dat bij het zien van een lelijke
reclame met sterke argumenten er een positief verband is tussen de covariaat intrinsieke
levensoriëntatie en de aankoopintentie (β = .61, p = .025). Dit betekent dat de aankoopintentie van
de respondent stijgt bij het zien van een lelijke reclame met sterke argumenten als de mate van
intrinsieke levensoriëntatie stijgt. Deze bevinding toont dat de rationele overtuigingselementen
doorslaggevend zijn. Hoe sterker de intrinsieke levensoriëntatie van de respondent, hoe meer
aandacht hij schenkt aan de argumenten op de advertentie, dus hoe meer belang hij hecht aan
rationele overtuigingselementen.
Het interactie-effect wordt grafisch voorgesteld in figuur 8. Net zoals bij hypothese 1a berekenen we
aan de hand van de regressievergelijking de eigenlijke waarden van de aankoopintentie. Bij het zien
van de lelijke reclames met sterke argumenten geven hoog intrinsieke respondenten een gemiddelde
aankoopintentie aan van 3.73. Een laag intrinsiek georiënteerde respondent heeft slechts een
aankoopintentie van 3.30 bij het zien van deze lelijke reclames. Dit toont dat sterk intrinsiek
georiënteerde respondenten zich meer laat leiden door de sterke argumenten op de lelijke
36
advertentie dan zwak intrinsiek georiënteerde respondenten. Ze laten zich met andere woorden
meer leiden door rationele overtuigingselementen dan de zwak intrinsiek georiënteerde
respondenten. Bij het zien van de mooie reclames met zwakke argumenten stellen we het
omgekeerde vast. Hierbij ervaren de laag intrinsiek georiënteerde respondenten een hogere
gemiddelde aankoopintentie dan de hoog intrinsiek georiënteerde respondenten
(aankoopintentielaag intrinsiek = 3.58, aankoopintentiehoog intrinsiek = 3.11). De hoog intrinsiek georiënteerde
respondenten laten zich afschrikken door de zwakke argumenten waardoor deze het product niet wil
kopen. Dit vertaalt zich in een lagere aankoopintentie.
Figuur 8: Interactie-effect tussen de geziene advertentie en de intrinsieke levensoriëntatie voor wat de
aankoopintentie betreft (hypothese 1b).
Op basis van deze resultaten krijgen we een zeer sterke indicatie dat we ook hypothese 1b mogen
aanvaarden. De resultaten tonen dat sterk intrinsiek georiënteerde respondenten zich meer laten
leiden door de rationele overtuigingselementen dan zwak intrinsiek georiënteerde respondenten.
37
Vervolgens testen we hypothesen 2a en 2b. Hiervoor wordt gewerkt met de reclames die volgend
onderzoeksopzet hebben: lay-out (mooi versus lelijk) x endorser (expert versus celebrity). Er wordt
dus met volgende producten gewerkt: de kauwgom, de melk, de sportdrank, de tandpasta en het
water.
Hypothese 2a: Respondenten met een sterke extrinsieke levensoriëntatie laten zich meer leiden door
de emotionele overtuigingselementen als een celebrity endorser wordt toegevoegd aan de
advertentie dan respondenten met een zwakke extrinsieke levensoriëntatie.
Hypothese 2b: Respondenten met een sterke intrinsieke levensoriëntatie laten zich meer leiden door
de rationele overtuigingselementen als een expert endorser wordt toegevoegd aan de advertentie
dan respondenten met een zwakke intrinsieke levensoriëntatie.
De vorige twee hypothesen combineerden telkens een aantrekkelijke versus onaantrekkelijke lay-out
met sterke versus zwakke argumenten. Deze twee hypothesen gaan nog iets verder door bij elke
advertentie een passende endorser te plaatsen. Het testen van deze hypothesen gebeurt opnieuw
door te werken met een variantie-analyse met twee covariaten, namelijk de continue variabelen
intrinsieke en extrinsieke levensoriëntatie (ANCOVA).
Hier zien we dat slechts één interactie-effect significant is, namelijk de interactie tussen welke
reclame de respondent heeft gezien en zijn mate van intrinsieke levensoriëntatie (F(1,105) = 7.52, p =
.007). De interactie tussen de reclamevorm en de mate van extrinsieke levensoriëntatie vertoont een
p-waarde van .144 waardoor het verband niet significant is. Tabel 7 geeft de parameter waarden
mee die werden verkregen.
Parameter β SE t p
Intercept 2.96 1,30 2,28 .025
Lelijke reclame -2,38 1,74 -1.37 .173
Mooie reclame 0 . . .
Intrinsieke oriëntatie -.36 .19 -1.83 .070
Extrinsieke oriëntatie .45 .15 3.05 .003
Extrinsieke levensoriëntatie x lelijke reclame -.315 .21 -1.47 .144
Extrinsieke levensoriëntatie x mooie reclame 0 . . .
Intrinsieke levensoriëntatie x lelijke reclame .69 .25 2.74 .007
Intrinsieke levensoriëntatie x mooie reclame 0 . . .
Tabel 7: De parameter waarden van de ANCOVA analyse voor hypothesen 2a en 2b.
38
Bij het zien van een lelijke reclame met sterke argumenten en expert endorser stellen we een positief
significant verband vast tussen de mate van intrinsieke levensoriëntatie en de aankoopintentie (β =
.69, p = .007). Dit wil zeggen dat de aankoopintentie stijgt naarmate de intrinsieke levensoriëntatie
sterker wordt bij het zien van een lelijke reclame met sterke argumenten. Dit toont dat de rationele
overtuigingselementen doorslaggevend zijn bij de beoordeling van de advertenties wanneer een
expert endorser aan de reclameboodschappen wordt toegevoegd.
Net zoals bij de twee vorige hypothesen stellen we ook dit interactie-effect visueel voor door het
invullen van de regressievergelijking aan de hand van de verkregen parameters.
Figuur 9: Interactie-effect tussen de geziene advertentie en de intrinsieke levensoriëntatie voor wat de
aankoopintentie betreft (hypothese 2b).
Bij het zien van de lelijke reclame met sterke argumenten en een expert endorser rapporteren hoog
intrinsieke respondenten gemiddeld een hogere aankoopintentie dan laag intrinsieke respondenten
(aankoopintentiehoog intrinsiek = 3.36, aankoopintentielaag intrinsiek = 2.86). Dit wijst erop dat hoog
intrinsieke respondenten zich meer laten leiden door de sterke rationele overtuigingselementen dan
39
laag intrinsieke respondenten. Bij een mooie reclame met zwakke argumenten en een celebrity
endorser zien we het omgekeerde. Met een gemiddelde aankoopintentie van 2.69 ervaren hoog
intrinsieke respondenten een lagere aankoopintentie dan laag intrinsieke respondenten
(aankoopintentielaag intrinsiek = 3.21). De hoog intrinsieke respondenten laten zich met andere woorden
afschrikken door de slechte argumenten en de celebrity endorser op de advertentie en willen daarom
het product niet kopen. Dit vertaalt zich in een lagere aankoopintentie.
Besluitend kunnen we hierbij stellen dat we hypothese 2a niet kunnen aanvaarden. Er is geen
significant verband tussen de extrinsieke levensoriëntatie van de respondent en het
overtuigingselement dat zijn voorkeur wegdraagt als een endorser wordt toegevoegd aan de
reclameboodschappen. In tegenstelling tot hypothese 2a hebben we voor hypothese 2b wel een
sterke indicatie gevonden dat er een verband is tussen de mate van intrinsieke levensoriëntatie en
het zich laten leiden door rationele overtuigingselementen wanneer een expert endorser wordt
toegevoegd. Respondenten met een sterke intrinsieke levensoriëntatie laten zich dus meer leiden
door de rationele overtuigingselementen als een expert endorser wordt toegevoegd aan de
advertentie dan respondenten met een zwakke intrinsieke levensoriëntatie.
40
Algemeen besluit
8. Samenvatting resultaten
In deze masterproef werd onderzoek gevoerd naar de verwerking van reclameboodschappen op
basis van de zelfdeterminatietheorie (ZDT). Deze theorie onderscheidt intrinsieke en extrinsieke
levensoriëntaties. De verwerking van een reclame kan gebeuren door middel van rationele (inhoud)
of emotionele overtuigingselementen (lay-out). De onderzoeken werden uitgevoerd aan de hand
twee deelexperimenten. Bij het eerste deelexperiment werd gewerkt met de sterkte van de
argumenten, bij het tweede experiment werd een endorser toegevoegd. Beiden hadden telkens een
2 (Lay-out: aantrekkelijk versus niet-aantrekkelijk) x 2 (Inhoud: sterke versus zwakke argumenten of
expert versus celebrity endorser) between-subjects design. Door iedere keer een aantrekkelijke lay-
out te combineren met een zwakke inhoud en een onaantrekkelijke lay-out te combineren met een
sterke inhoud kwam de voorkeur van de respondent naar voor.
De resultaten van het empirisch onderzoek geven ons een zeer sterke indicatie dat sterk extrinsiek
georiënteerde personen zich meer laten leiden door emotionele overtuigingselementen in
vergelijking met zwak extrinsiek georiënteerde personen. Sterk intrinsiek georiënteerde personen
laten zich dan weer eerder overtuigen door rationele elementen in vergelijking met zwak intrinsiek
georiënteerde respondenten. Bij het zien van een lelijke reclame met sterke argumenten is er een
duidelijk negatief significant verband tussen de mate van extrinsieke levensoriëntatie en de
aankoopintentie. Als de mate van extrinsieke levensoriëntatie stijgt, dan daalt de aankoopintentie bij
het zien van een lelijke reclame met sterke argumenten. Stijgt echter de mate van intrinsieke
levensoriëntatie dan stellen we een stijging vast in aankoopintentie bij het zien van diezelfde lelijke
reclames met sterke argumenten.
Als de inhoud wordt versterkt door middel van een endorser, zijn de bevindingen gelijkaardig. Ook
hier stellen we vast dat een stijging in intrinsieke levensoriëntatie gepaard gaat met een stijging in
aankoopintentie bij het zien van een lelijke advertentie met sterke argumenten. Bij de extrinsiek
georiënteerde personen stellen we geen significant verband vast. Deze resultaten liggen in lijn met
de verwachtingen die op basis van de literatuurstudie tot stand waren gekomen.
41
Besluitend stellen we dat sterk extrinsiek georiënteerde personen met andere woorden een eerder
‘oppervlakkig’ consumentengedrag vertonen dat in lijn ligt met hun levensoriëntatie. Hun
levensoriëntatie legt de nadruk op financiële successen, roem en status. Dit vertaalt zich in een focus
op de lay-out of met andere woorden de emotionele overtuigingselementen van een
reclameboodschap. De intrinsiek georiënteerde respondenten hechten meer belang aan meer
‘inhoudelijke’ levensdoelen. Dit zet zich om in het grondig onderzoeken van de argumenten die
aangeven of de inhoud van een advertentie nuttige informatie geeft.
9. Beperkingen van het onderzoek
Het onderzoek brengt een aantal beperkingen met zich mee die één voor één kort worden
aangeraakt.
De uiteindelijke steekproef van dit onderzoek telde 111 respondenten. Gezien deze eerder beperkte
steekproef dienen de conclusies met enige voorzichtigheid te worden gehanteerd en veralgemeend.
Het is niettemin opmerkelijk dat we toch een duidelijk effect vaststellen van iemand zijn
levensoriëntatie op de verwerking van een reclameboodschap gezien deze eerder beperkte
steekproef. Dit toont de kracht van de gevonden resultaten.
Als tweede beperking wijzen we op de kunstmatige setting waarin het onderzoek zich afspeelde. De
respondenten werden gevraagd zich in te leven in volgende situatie: de respondent stond op het
punt boodschappen te doen en onderweg passeerde hij of zij een tiental reclameboodschappen. Het
is twijfelachtig of de antwoorden van de respondenten hun werkelijke consumentengedrag
weerspiegelen gezien deze artificiële omstandigheden. We hebben met andere woorden een gebrek
aan externe validiteit (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010). Bovendien hadden de respondenten de
mogelijkheid de reclameboodschappen uitvoerig te bekijken waardoor sommige respondenten veel
meer tijd spendeerden aan het analyseren van de reclameboodschappen dan ze zouden doen in
normale winkelomstandigheden. Omdat de omstandigheden voor elke respondent dezelfde waren,
mogen we de resultaten toch veralgemenen.
De stimuli die gebruikt werden in het onderzoek leiden, ondanks de vooronderzoeken, tot een
beperking van het onderzoek. We werkten met aantrekkelijke versus onaantrekkelijke
reclameboodschappen, maar de beleving van schoonheid is heel subjectief. Wat de ene respondent
een mooie advertentie vond, was voor de andere respondent net heel lelijk. De resultaten van de
vooronderzoeken en de controlevariabelen tonen echter dat we er in geslaagd zijn een onderscheid
te creëren. Bij de endorsers stellen we een gelijkaardige beperking vast. Ook hier speelt subjectiviteit
een belangrijke rol. Respondenten vinden de ene bekende persoon al leuker en aantrekkelijker dan
de andere. Dit kan leiden tot een lage aankoopintentie die niets te maken heeft met de lay-out of
42
inhoud van de reclameboodschap.
Omdat de enquête eerder lang was kan er bij sommige respondenten sprake zijn geweest van een
maturatie-effect. Dit effect vindt zijn oorsprong in verveling of psychologische experimentmoeheid
(De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010). Om dit tegen te gaan werd gewerkt met een fopvraag die de
kwaliteit van de antwoorden naging. Zo bestond de steekproef enkel uit aandachtige respondenten.
Bovendien werden de respondenten op voorhand bewust gemaakt van de duurtijd van het
onderzoek.
10. Richtlijnen en suggesties voor verder onderzoek
Eerst en vooral kunnen we werken met een alternatief voor de sentence scrambled task zodat we de
onafhankelijke variabele levensoriëntatie succesvol kunnen manipuleren. Hierbij denken we aan het
gebruik van primes, dit kunnen woorden of foto’s zijn. Deze primes kunnen de respondent bewust of
onbewust bereiken. Men kan de respondent enkele foto’s tonen of de respondent kan onbewust
blootgesteld worden aan bepaalde woorden. Een woordzoeker is een voorbeeld van deze laatste
techniek.
In dit onderzoek werd per hypothese gewerkt met vijf producten. Het is aangeraden om in de
toekomst te kijken of deze resultaten opnieuw kunnen worden bevestigd met andere producten.
Daarenboven werd in dit onderzoek geen relatieve vergelijking gemaakt tussen het al dan niet
aanwezig zijn van een endorser. We verwachten dat door het toevoegen van een endorser op de
reclameboodschap de aankoopintentie van de respondent voor een product zal stijgen dan in het
geval geen endorser aanwezig is. Dit kan onderzocht worden door de ene groep advertenties te laten
zien zonder endorser en de andere groep dezelfde advertenties te laten zien maar dan met een
endorser.
Daarnaast kan het ook interessant zijn om te werken met andere rationele en emotionele
overtuigingselementen. In dit onderzoek werd gekozen om voor emotionele overtuigingselementen
een onderscheid te maken tussen een aantrekkelijke en onaantrekkelijke lay-out. De rationele
overtuigingselementen werden getest aan de hand van de sterkte van de argumenten en het type
endorser. Humor, erotiek en angst zijn voorbeelden van andere emotionele overtuigingselementen.
Het kan boeiend zijn te onderzoeken of extrinsiek georiënteerde respondenten ook bij die types
geneigd zijn zich eerder te laten leiden door emotionele overtuigingselementen. Als laatste kunnen
ook andere aspecten van het consumentengedrag worden onderzocht in het kader van de ZDT.
Voorbeelden hiervan zijn merkgevoeligheid, waar consumenten hun producten kopen en hoeveel tijd
een respondent nodig heeft om een aankoopbeslissing te nemen. Dit onderzoek heeft met andere
43
woorden de deur op een kier gezet voor verder onderzoek naar het verband tussen iemand zijn
levensoriëntatie en zijn consumentengedrag.
VI
Geraadpleegde werken
Adaval, R. (2001). Sometimes It Just Feels Right: The Differential Weighting of Affect-Consistent and
Affect-Inconsistent Product Information. Journal of Consumer Research , 1-17.
Albers-Miller, N. D., & Stafford, M. R. (1999). An international analysis of emotional and rational
appeals in services vs goods advertising. Journal of marketing , 42-57.
Alderson, W. (1957). Marketing behavior and executive action. Homewood: Richard D. Irwin, Inc.
Austin, J. T., & Vancouver, J. B. (1996). Goal Constructs in Psychology: Structure, Process, and
Content. Psychological Bulletin , 338-375.
Baard, P. p., Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2004). Intrinsic need satisfaction: A motivational basis of
performance and well-being in two work settings. Journal of Applied Social Psychology , 2045-2068.
Baker, M. J., & Churchill, G. A. (1977). The Impact of Physically Attractive Models on Advertising
Evaluations. Journal of Marketing Research , 538-555.
Bargh, J. A., Gollwihzer, J. M., Lee-Chai, A., Barndollar, K., & Trötschel, R. (2001). The automated will:
nonconscious activation and pursuit of behavioral goals. Journal of Personality and Social Psychology
, 1014-1027.
Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The Need to Belong: Desire for Interpersonal Attachments as
a fundamental human motivation. Psychological Bulletin , 497-529.
Bloch, P. H., Brunel, F. F., & Arnold, T. J. (2003). Product aesthetics: concept and measurement.
Journal of consumer research , 551-565.
Brown, K. W., & Kasser, T. (2005). Are psychological and ecological well-being compatible? the role of
values, mindfulness, and lifestyle. Social Indicators Research , 349-368.
Carver, C. S., & Richardson, A. J. (1998). The American dream revisited: Is it what you want or why
you want it that matters? Psychological Science , 289-292.
Chirkov, V., Ryan, R. M., Kim, Y., & Kaplan, U. (2003). Differentiating autonomy from individualism
and independence: A self-determination perspective on internalization of cultural orientations,
gender, and well-being. Journal of Personality and Social Psychology , 97-110.
Copeland, M. T. (1924). Principles of Merchandising. New York: Arno Press.
De Pelsmacker, P., & Van Kenhove, P. (2010). Marktonderzoek: methoden en toepassingen (Derde
editie ed.). Pearson Education Benelux.
De Pelsmacker, P., Geuens, M., & Van den Bergh, J. (2010). Marketing communications: A European
Perspective. Harlow: Pearson Education Limited.
VII
DeCharms, R. (1968). Personal causation: The internal affective determinants of behavior. New York:
Academic Press.
Deci, E. L. (1971). Effects of externally mediated rewards on intrinsic motivation. Journal of
Personality and Social Psychology , 105-115.
Deci, E. L. (1975). Intrinsic motivation. New York: Plenum.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in human behavior. New
York: Plenum Press.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2008). Self-Determination Theory: A Macrotheory of Human Motivation,
Development, and Health. Canadian Psychology , Vol. 49, No. 3, 182–185.
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The "What" and "Why" of Goal Pursuits: Human Needs and the Self-
Determination of Behavior. Psychological Inquiry , 227-268.
Deci, E. L., & Vansteenkiste, M. (2004). Self-determination theory and basic need satisfaction:
Understanding human development in positive psychology. Richerche di psicologica , 23-40.
Duriez, B., Vansteenkiste, M., Soenens, B., & De Witte, H. (2007). The Social Costs of Extrinsic Relative
to Intrinsic Goal Pursuits: Their Relation With Social Dominance and Racial and Ethnic Prejudice.
Journal of Personality , 757-782.
Fernet, C., Guay, F., & Senecal, C. (2004). Adjusting to job demands: The role of work self-
determination and job control in predicting burnout. Journal of Vocational Behavior , 39-56.
Friedman, H. H., & Friedman, L. (1979). Endorser Effectiveness by product type. Journal of Advertising
Research , 63-71.
Fromm, E. (1976). To have or the be? New York: Continuum.
Grolnick, W. S., & Ryan, R. M. (1987). Autonomy in Children's Learning: An Experimental and
Individual Difference Investigation. Journal of Personality and Social Psychology , 890-898.
Harlow, H. F. (1953). Motivation as a factor in the acquisition of new responses. In current theory and
research on motivation , 24-49.
Kahle, L. R., & Homer, P. M. (1985). Physical Attractiveness of the Celebrity Endorser: A Social
Adaptation Perspective. Journal of Consumer Research , 954-961.
Kasser, T., & Ahuvia, A. C. (2002). Materialistic values and well-being in business students. European
Journal of Social Psychology , 137-146.
Kasser, T., & Ryan, R. M. (1993). A dark side of the American dream: correlates of financial success as
a central life aspiration. Journal of Personality and Social Psychology , Vol.65, 410-422.
Kasser, T., & Ryan, R. M. (1996). Further Examining the American Dream: Differantial Correlates of
Intrinsic and Extrinsic Goals. Personality and Social Psychology Bulletin , 280-287.
VIII
Levesque, C. S., & Pelletier, L. G. (2003). On the investigation of primed and chronic autonomous and
heteronomous motivation orientation. Personality and Social Psychology Bulletin , 1570-1584.
Lichtenstein, D. R., Netemeyer, R. G., & Burton, S. (1993). Price perceptions and consumer shopping
behaviour: a field study. Journal of marketing research , 234-245.
Maslow, A. H. (1954). Motivation and personality. New York: Harper & Row.
McCracken, G. (1989). Who is the Celebrity Endorser? Cultural Foundations of the Endorsement
Process. Journal of Consumer Research , 310-321.
Pelletier, L. G., Fortier, M. S., Vallerand, R. J., & Briere, N. M. (2001). Associations among perceived
autonomy support, forms of self-regulation, and persistence: A prospective study. Motivation and
Emotion , 279-306.
Pham, M. T. (1998). Representativeness, Relevance, and the Use of Feelings in Decision Making.
Journal of consumer research , 144-159.
Pham, M. T., & Avnet, T. (2004). Ideals and Oughts and the Reliance on Affect versus Substance in
Persuasion. Journal of Consumer Research , 503-518.
Putrevu, S., & Ratchford, B. (1997). A Model of Search Behavior with an Application to Grocery
Shopping. Journal of Retailing , 463-486.
Reeve, J., & Deci, E. L. (1996). Elements within the competitive situation that affect intrinsic
motivation. Personality and Social Psychology Bulletin , 24-33.
Richins, M. L., & Dawson, S. (1992). A consumer values orientation for materialism and its
measurement: Scale development and validation. Journal of Consumer Research , 303-316.
Rogers, C. (1963). The actualizing tendency in relation to "motives" and to consciousness. Nebraska
symposium on motivation (Vol. 11), 1-24.
Ryan, R. M., Rigby, S., & King, K. (1993). Two Types of Religious Internalization and Their Relations to
Religious Orientations and Mental Health. Journal of Personality and Social Psychology , 586-596.
Sagiv, L., & Schwartz, S. H. (2000). Value priorities and subjective well-being: Direct relations and
congruity effects. European Journal of Social Psychology , 177-198.
Schmuck, P., Kasser, T., & Ryan, R. M. (2000). The relationship of well-being to intrinsic and extrinsic
goals in Germany and the U.S. Social Indicators Research , 225-241.
Sheldon, K. M., & McGregor, H. A. (2000). Extrinsic value orientation and the "Tragedy of the
Commens". Journal of Personality , 383-411.
Sheldon, K. M., Ryan, R. M., Deci, E. L., & Kasser, T. (2004). The independent effects of goal contents
and motives on well-being: it's both what you pursue and why you pursue it. Personality and social
psychology bulletin , 475-486.
Srivastava, A., Locke, E. A., & Bartol, K. M. (2001). Money and subjective well-being: It's not the
money, it's the motives. Journal of Personality and Social Psychology , 959-971.
IX
Vallerand, R. J., & Bissonnette, R. (1992). Intrinsic, extrinsic, and amotivational styles as predictors of
behavior: A prospective study. Journal of Personality , 599-620.
Van Boven, L., & Gilovich, T. (2003). To do or to have? That is the question. Journal of Personality and
Social Psychology , 1193-1202.
Vansteenkiste, M., & Deci, E. L. (2003). Competitively Contingent Rewards And Intrinsic Motivation:
Can Losers Remain Motivated? Motivation and Emotion. , 273-299.
Vansteenkiste, M., & Neyrinck, B. (2010). Optimaal motiveren van gedragsverandering. Tijdschrift
voor psychotherapie , 171-189.
Vansteenkiste, M., Duriez, B., Simons, J., & Soenens, B. (2006). Materialistic values and well-being
among business students: Further evidence of their detrimental effect. Journal of Applied Social
Psychology , 2892-2908.
Vansteenkiste, M., Lens, W., & Deci, E. L. (2006). Intrinsic versus extrinsic goal contents in self-
determination theory: another look at the quality of academic motivation. Educational psychologist ,
19-31.
Vansteenkiste, M., Simons, J., Lens, W., Sheldon, K. M., & Deci, E. L. (2004). Motivating Learning,
Performance, and Persistence: The Synergistic Effects of Intrinsic Goal Contents and Autonomy-
Supportive Contexts. Journal of Personality and Social Psychology , 246-260.
Vansteenkiste, M., Soenens, B., & Duriez, B. (2008). Presenting a positive alternative to strivings for
material success and the thin ideal: understanding the effects of extrinsic relative to intrinsic goal
pursuits. 57-86.
Vansteenkiste, M., Verstuyf, J., Soenens, B., & Neyrinck, B. (2010). De complexiteit van belonen
verder belicht vanuit de Zelfdeterminatie Theorie: worden ze als controlerend of informerend
ervaren? Psychopraktijk , 22-26.
Weinstein, N., Przybylski, A. K., & Ryan, R. M. (2009). Can nature make us more caring? effects of
immersion in nature on intrinsic aspirations and generosity. Personality and Social Psychology
Bulletin , 1315-1329.
White, R. W. (1959). Motivation reconsidered: The concept of competence. Psychological Review ,
297-333.
Williams, G. C., Cox, E. M., Hedberg, V. A., & Deci, E. L. (2000). Extrinsic Life Goals and Health-Risk
Behaviors in Adolescents. Journal of Applied Social Psychology , 1756-1771.
Bijlagen
Bijlage 1: Pretest stimuli
Producten
Product - Productnaam Onderzoeksopzet
1 Fruitsap – Simply Orange Lay-out + claims
2 Handzeep – Purell Lay-out + claims
3 Kuisproduct - Magiclean Lay-out + claims
4 Stofzuiger – Polentrix R56 Lay-out + claims
5 Waspoeder – Tide Lay-out + claims
6 Kauwgom – Trident Lay-out + endorser
7 Melk – Arla Lay-out + endorser
8 Sportdrank – Powerade Lay-out + endorser
9 Tandpasta – Crest Lay-out + endorser
10 Water - Penta Lay-out + endorser
Argumenten
Product Sterke argumenten Zwakke argumenten
1 Fruitsap Voor Simply Orange worden enkel
de beste zongerijpte sinaasappels
gebruikt. Het sap is 100% puur en
ongezoet. 1 glas is ruim voldoende
voor uw dagelijkse vitamine C
behoefte.
Simply Orange is met liefde gemaakt
en heeft bovendien een mooie oranje
kleur.
2 Handzeep Pure zuiverheid.
* Doodt 99,99 procent van de
bacteriën in minder dan 15
seconden.
* Voor frisse, gehydrateerde en
zachte handen.
* Geur neutraliserend.
Pure zuiverheid.
* Verkrijgbaar in verschillende
kleuren.
* Schuimt nu nog meer.
* Doorzichtige zeep die je niet ziet.
3 Kuisproduct Bekijk het leven rooskleuriger met
Magiclean!
- De formule is Ph neutraal,
respecteert zelfs de meest delicate
oppervlakten
- Economische formule: 1 dopje
Bekijk het leven rooskleuriger met
Magiclean!
Magiclean doet je man en kinderen
stralen!
Alles lijkt groter en beter dankzij deze
allesreiniger.
voor 12 liter volstaat.
- Sneller schoon met minder
inspanning.
Hij zorgt voor onvergetelijke en
ontroerende familiemomenten.
4 Stofzuiger Dankzij het SilentSeal mondstuk
biedt de Polentrix r56 maximale
prestaties en minimaal geluid. Met
de krachtige 2000 Watt motor
zuigt hij al het stof en vuil in 1 keer
op.
Voorzien van een HEPA-filter die
alle bacteriën en virussen uit de
uitblaaslucht filtert. Allergieën zijn
verleden tijd!
Dankzij het gestroomlijnde en
elegante design van de Polentrix R56
is deze stofzuiger een echte
blikvanger. Hij is verkrijgbaar in
verschillende kleuren en prints. Je
vrienden zullen versteld staan van zijn
prestaties.
5 Wasproduct Tide zorgt voor een intens schoon
wasresultaat met een minimale
belasting voor het milieu.
- Waskracht vanaf 20 graden
- Een stralend schone was
gecombineerd met een intense
frisheid.
- 100% van de oppervlakte actieve
stoffen is biologisch afbreekbaar
- Hervulbare fles gemaakt van
gerecycleerd materiaal.
Zuiverheid. Geluk. Tide
Zuiverheid. Geluk. Tide
Wil u ook zo een mooi gezin? Gebruik
Tide voor een warm gevoel van
zuiverheid en geluk. Breng nu al de
zomer in huis. Elk gelukkig gezin
gebruikt Tide, waar wacht u nog op?
6 Kauwgom Trident, een explosie van frisheid.
- Helpt tandplak en gaatjes te
bestrijden.
- Bevat macrogranulen voor een
grondige reiniging
- Zorgt voor voelbaar frisse en
schone tanden.
Trident, een explosie van frisheid.
Matthias Schoenaerts is al jaren
trouwe gebruiker van Trident.
Nu nog leuker door de nieuwe
kleuren.
7 Melk Arla is een 100 % Belgisch
kwaliteitsmerk. De melk is een
bron van eiwit, jodium, fosfor,
biotine en vitamine B8. Bovendien
is ze laag in vet en wordt ze
aangeraden door het Belgisch
verbond van doktoren.
De melk van Arla heeft de meest
witte kleur in vergelijking met andere
merken. Dankzij die witte kleur lijkt ze
nu nog lekkerder.
8 Sportdrank Alles is mogelijk. Powerade.
- Bevat natrium en koolhydraten
voor een snelle opname in de
bloedbaan.
- Perfecte balans tussen
Alles is mogelijk. Powerade.
Powerade, de favoriete sportdrank
van Tom Waes. Met zijn trendy
uitzicht valt hij overal in de smaak.
Koop hem nu!
vochtaanbreng en energielevering.
- Veroorzaakt geen misselijkheid
tijdens de sportinspanning.
9 Tandpasta Een gezond gebit is de basis voor
een gezond lichaam.
- een unieke combinatie van
melisse, citroenextracten en
eucalyptus
- bevat Herbal white calcium en
fluoride.
- Gecreëerd in samenwerking met
het tandartsenverbond.
- voor een tandartsschoon gevoel.
Witter dan wit!
Crest smaakt niet alleen lekker, hij
schuimt ook heerlijk in je mond. Koop
Crest en je voelt je kiplekker.
10 Water Het menselijk lichaam bestaat voor
60% uit water, gebruik daarom
Penta voor je dagelijkse hydratatie
Penta, een echte verfrissing
* Een natuurlijk mineraal water
afkomstig uit de Pyreneeën.
* Erkend door de académie
médecine om zijn
gezondheidsbevorderende
effecten.
* Geschikt voor jong en oud.
Penta, een echte verfrissing.
Gebruik Penta en elke dag begint
stralend. Bovendien heeft het water
een mooie blauwe kleur.
Endorsers
Product Celebrity endorser Expert endorser
6 Kauwgom Matthias Schoenaerts Tandarts – Dirk Verpoels
7 Melk Dina Tersago Dokter – An botaer
8 Sportdrank Tom Waes Sportdokter – D. Poels, Universitair
ziekenhuis Gent
9 Tandpasta Ann Van Elsen Tandarts - Dirk Verhoef
10 Water Veronique De Kock en Katja Retsin Dokter - Claire Boone, AZ Sint Lucas
Bijlage 2: Pretest lay-out – screenshots vragenlijst
Inleiding
Beoordeling advertenties
De respondent werd gevraagd de twintig advertenties, getoond in bijlage 1, te beoordelen op lay-out
op een 10–puntenschaal. Onderstaande advertentie is hiervan een voorbeeld.
Sociodemografische gegevens
Bedanking
Bijlage 3: Pretest argumenten – screenshots vragenlijst
Inleiding
Beoordeling argumenten
De respondent werd gevraagd de twintig tekstjes met informatie, getoond in bijlage 1, te beoordelen
op een 10–puntenschaal. Onderstaande afbeelding is hiervan een voorbeeld.
Sociodemografische gegevens
Bedanking
Bijlage 4: Pretest - statistische output
Pretest lay-out
Paired Samples Statistics
Mean N Std. Deviation Std. Error Mean
Handzeep Mooi 7,1600 25 1,49108 ,29822
Lelijk 2,5200 25 1,71075 ,34215
Kauwgom Mooi 6,7600 25 1,76257 ,35251
Lelijk 3,0400 25 1,48549 ,29710
Kuismiddel Mooi 6,8800 25 1,64114 ,32823
Lelijk 2,2800 25 1,48661 ,29732
Sportdrank Mooi 7,0400 25 1,30639 ,26128
Lelijk 3,0800 25 1,55242 ,31048
Stofzuiger Mooi 7,3200 25 1,97315 ,39463
Lelijk 2,2800 25 1,56844 ,31369
Tandpasta Mooi 6,0800 25 1,84662 ,36932
Lelijk 2,8400 25 1,81842 ,36368
Wasproduct Mooi 6,4400 25 1,55671 ,31134
Lelijk 2,9600 25 2,00998 ,40200
Water Mooi 6,3600 25 1,99750 ,39950
Lelijk 2,6000 25 1,50000 ,30000
Fruitsap Mooi 7,2800 25 1,56844 ,31369
Lelijk 3,0000 25 2,08167 ,41633
Melk Mooi 6,7600 25 1,83212 ,36642
Lelijk 3,0000 25 1,60728 ,32146
Paired Samples Test
Paired Differences
t df
Sig. (2-
tailed) Mean
Std.
Deviation
Std. Error
Mean
95% Confidence
Interval of the
Difference
Lower Upper
Handzeep 4,64000 2,64386 ,52877 3,54867 5,73133 8,775 24 ,000
Kauwgom 3,72000 2,45832 ,49166 2,70526 4,73474 7,566 24 ,000
Kuismiddel 4,60000 2,39792 ,47958 3,61019 5,58981 9,592 24 ,000
Sportdrank 3,96000 2,09125 ,41825 3,09677 4,82323 9,468 24 ,000
Stofzuiger 5,04000 2,76104 ,55221 3,90030 6,17970 9,127 24 ,000
Tandpasta 3,24000 2,29637 ,45927 2,29210 4,18790 7,055 24 ,000
Wasproduct 3,48000 2,75560 ,55112 2,34254 4,61746 6,314 24 ,000
Water 3,76000 2,40278 ,48056 2,76818 4,75182 7,824 24 ,000
Fruitsap 4,28000 2,59037 ,51807 3,21075 5,34925 8,261 24 ,000
Melk 3,76000 2,91947 ,58389 2,55490 4,96510 6,440 24 ,000
Pretest argumenten
Paired Samples Statistics
Mean N Std. Deviation Std. Error Mean
Fruitsap Sterk 7,3182 22 1,42716 ,30427
Zwak 2,5455 22 1,96946 ,41989
Handzeep Sterk 6,9091 22 2,54313 ,54220
Zwak 2,3636 22 1,94068 ,41375
Kauwgom Sterk 7,5455 22 1,89554 ,40413
Zwak 2,2727 22 1,93174 ,41185
Kuismiddel Sterk 6,2273 22 2,40895 ,51359
Zwak 2,1818 22 1,43548 ,30605
Melk Sterk 7,0909 22 2,11365 ,45063
Zwak 1,8636 22 1,39029 ,29641
Sportdrank Sterk 6,4545 22 1,99350 ,42501
Zwak 2,3636 22 1,64882 ,35153
Stofzuiger Sterk 7,1364 22 2,51274 ,53572
Zwak 2,8636 22 1,88466 ,40181
Tandpasta Sterk 7,0455 22 1,98752 ,42374
Zwak 2,0909 22 1,54023 ,32838
Wasproduct Sterk 7,0000 22 2,22539 ,47446
Zwak 2,9091 22 2,46710 ,52599
Water Sterk 6,8182 22 1,94291 ,41423
Zwak 2,5909 22 1,89383 ,40377
Paired Samples Test
Paired Differences
t df
Sig. (2-
tailed) Mean
Std.
Deviation
Std. Error
Mean
95% Confidence
Interval of the
Difference
Lower Upper
Fruitsap 4,77273 2,72435 ,58083 3,56482 5,98064 8,217 21 ,000
Handzeep 4,54545 3,12787 ,66686 3,15864 5,93227 6,816 21 ,000
Kauwgom 5,27273 2,72872 ,58176 4,06288 6,48257 9,063 21 ,000
Kuismiddel 4,04545 3,24371 ,69156 2,60727 5,48363 5,850 21 ,000
Melk 5,22727 2,92659 ,62395 3,92969 6,52485 8,378 21 ,000
Sportdrank 4,09091 3,00649 ,64099 2,75791 5,42391 6,382 21 ,000
Stofzuiger 4,27273 3,90582 ,83272 2,54098 6,00447 5,131 21 ,000
Tandpasta 4,95455 2,88638 ,61538 3,67480 6,23429 8,051 21 ,000
Wasproduct 4,09091 4,12783 ,88006 2,26073 5,92109 4,648 21 ,000
Water 4,22727 3,17628 ,67718 2,81899 5,63556 6,242 21 ,000
Bijlage 5: Hoofdonderzoek – screenshots vragenlijst
Inleiding
Scrambled sentence task
- Blok 1: Extrinsiek georiënteerde zinnen
- Blok 1: aantrekkelijke advertenties
Blok 1 bevat de tien aantrekkelijke advertenties. Onder elke advertentie werd gepeild naar de
aankoopintentie en betalingsbereidheid van de respondent. Onderstaande advertenties zijn hiervan
een voorbeeld.
- Blok 2: Onaantrekkelijke reclames
Blok 2 bevat de tien onaantrekkelijke advertenties. Onder elke advertentie werd gepeild naar de
aankoopintentie en betalingsbereidheid van de respondent. Onderstaande advertenties zijn hiervan
een voorbeeld.
- Blok 1: Aantrekkelijke advertenties
Blok 1 bevat de tien aantrekkelijke advertenties. De respondenten konden onder elke advertentie
aanduiden hoe mooi ze de lay-out vonden en hoe sterk ze de informatie vonden. Onderstaande
advertenties zijn hiervan een voorbeeld.
- Blok 2: Onaantrekkelijke advertenties
Blok 2 bevat de tien onaantrekkelijke advertenties. De respondenten konden onder elke advertentie
aanduiden hoe mooi ze de lay-out vonden en hoe sterk ze de informatie vonden. Onderstaande
advertenties zijn hiervan een voorbeeld.
Bijlage 6: Hoofdonderzoek – statistische output
Aankoopintentie Cronbach’s alpha
Per product wordt de interne consistentie gemeten van de drie items die samen de aankoopintentie
meten. Voor vijf producten wordt de statistische output geïllustreerd.
- Fruitsap: mooie advertentie
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,896 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik wil dit product proberen. 6,48 9,387 ,806 ,844
Ik zou dit product kopen als
ik het in de supermarkt zie
staan.
6,89 8,470 ,846 ,806
In de supermarkt zou ik
actief op zoek gaan naar
het product.
7,89 9,270 ,737 ,902
- Handzeep: mooie advertentie
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,904 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik wil dit product proberen. 6,51 8,487 ,834 ,843
Ik zou dit product kopen als
ik het in de supermarkt zie
staan.
6,79 8,070 ,817 ,855
In de supermarkt zou ik
actief op zoek gaan naar
het product.
7,79 8,204 ,778 ,890
- Kuismiddel: mooie advertentie
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,921 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik wil dit product proberen. 5,84 8,573 ,847 ,879
Ik zou dit product kopen als
ik het in de supermarkt zie
staan.
6,13 8,616 ,856 ,871
In de supermarkt zou ik
actief op zoek gaan naar
het product.
6,92 8,943 ,814 ,906
- Stofzuiger: mooie advertentie
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,915 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik wil dit product proberen. 6,74 11,697 ,763 ,930
Ik zou dit product kopen als
ik het in de supermarkt zie
staan.
7,11 10,803 ,909 ,815
In de supermarkt zou ik
actief op zoek gaan naar
het product.
7,59 10,079 ,827 ,884
- Wasproduct: mooie advertentie
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,910 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Ik wil dit product proberen. 5,70 9,211 ,815 ,874
Ik zou dit product kopen als
ik het in de supermarkt zie
staan.
5,80 8,094 ,899 ,801
In de supermarkt zou ik
actief op zoek gaan naar
het product.
6,66 9,696 ,751 ,925
Aspiration index
- Interne consistentie van de 6 subschalen: de resultaten tonen aan dat de items meten wat ze
beogen te meten. We werken dan ook verder met de een gemiddelde waarde per subschaal.
1) Zelfontwikkeling
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,879 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
AI zelfontwikkeling 11,68 2,730 ,795 ,803
AI zelfontwikkeling 11,77 3,049 ,740 ,854
AI zelfontwikkeling 11,68 2,745 ,769 ,828
2) Samenlevingsbijdrage
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,784 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
AI samenlevingsbijdrage 9,88 3,577 ,631 ,698
AI samenlevingsbijdrage 10,21 3,729 ,706 ,620
AI samenlevingsbijdrage 10,25 4,081 ,539 ,794
3) Verbondenheid
Reliability Statistics
Cronbach's Alpha N of Items
,903 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if Item
Deleted
Scale Variance if
Item Deleted
Corrected Item-
Total Correlation
Cronbach's Alpha
if Item Deleted
AI verbondenheid 12,52 3,252 ,755 ,922
AI verbondenheid 12,16 3,555 ,835 ,841
AI verbondenheid 12,20 3,706 ,858 ,829
4) Financieel succes
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,875 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
AI financieel succes 8,12 5,632 ,790 ,800
AI financieel succes 9,56 5,212 ,701 ,884
AI financieel succes 8,32 5,385 ,799 ,788
5) Populariteit
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,736 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
AI status 8,02 5,509 ,432 ,786
AI status 9,33 4,061 ,583 ,627
AI status 9,35 4,030 ,688 ,490
6) Uiterlijk
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha N of Items
,766 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
AI uiterlijk 8,60 5,551 ,652 ,653
AI uiterlijk 9,54 4,687 ,514 ,806
AI uiterlijk 8,92 4,675 ,668 ,606
- Factoranalyse: de factoranalyse is zinvol (KMO: .60, Bartlett’s test of sphericity: < .001). Er zijn
duidelijke twee factoren te onderscheiden, namelijk een intrinsieke en extrinsieke levensoriëntatie.
Descriptive Statistics
Mean Std. Deviation Analysis N
Zelfontwikkeling_gem 5,8559 ,81850 111
Samenlevingsbijdrage_gem 5,0571 ,92537 111
Verbondenheid_gem 6,1471 ,91418 111
Financieelsucces_gem 4,3333 1,12815 111
Status_gem 4,4505 1,00065 111
Uiterlijk_gem 4,5105 1,05488 111
KMO and Bartlett's Test
Kaiser-Meyer-Olkin Measure of Sampling Adequacy. ,600
Bartlett's Test of Sphericity Approx. Chi-Square 198,849
df 15
Sig. ,000
Total Variance Explained
Compon
ent
Initial Eigenvalues
Extraction Sums of Squared
Loadings
Rotation Sums of Squared
Loadings
Total
% of
Variance
Cumulativ
e % Total
% of
Variance
Cumulativ
e % Total
% of
Variance
Cumulativ
e %
1 2,136 35,606 35,606 2,136 35,606 35,606 2,136 35,596 35,596
2 1,989 33,145 68,751 1,989 33,145 68,751 1,989 33,154 68,751
3 ,668 11,135 79,886
4 ,582 9,706 89,592
5 ,366 6,100 95,693
6 ,258 4,307 100,000
Extraction Method: Principal Component Analysis.
Rotated Component Matrixa
Component
1 2
Zelfontwikkeling_gem ,883 -,029
Verbondenheid_gem ,840 ,102
Samenlevingsbijdrage_gem ,782 -,069
Financieelsucces_gem -,128 ,852
Uiterlijk_gem -,024 ,801
Status_gem ,145 ,779
Extraction Method: Principal Component Analysis.
Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.
- Interne consistentie voor de twee factoren, namelijk de intrinsieke en extrinsieke factoren. We zien
dat voor beide factoren we een interne consistentie bekomen die aantoont dat de gegevens wel
degelijk meten wat ze beogen te meten.
1) Intrinsieke factor
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha
N of Items
,782 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Zelfontwikkeling_gem 11,2042 2,465 ,700 ,627
Samenlevingsbijdrage_gem 12,0030 2,506 ,536 ,798
Verbondenheid_gem 10,9129 2,325 ,636 ,687
2) Extrinsieke factor
Reliability Statistics
Cronbach's
Alpha
N of Items
,741 3
Item-Total Statistics
Scale Mean if
Item Deleted
Scale Variance
if Item Deleted
Corrected Item-
Total
Correlation
Cronbach's
Alpha if Item
Deleted
Financieelsucces_gem 8,9610 2,989 ,623 ,586
Status_gem 8,8438 3,646 ,536 ,691
Uiterlijk_gem 8,7838 3,446 ,545 ,680
Median split
Aan de hand van deze twee mediaan -waarden worden de respondenten opgedeeld in een hoog en
laag intrinsieke en extrinsieke groep.
Statistics
Intrinsieke
variabele
Extrinsieke
variabele
N Valid 111 111
Missing 0 0
Median 5,77778 4,44444
Manipulatiecheck levensoriëntatie
We gaan na of de scrambled sentence task enige invloed heeft gehad op de levensoriëntatie van de
respondenten.
Crosstab
Count
Intrinsiek_
Total 0 (laag) 1 (hoog)
Manipulatie 0 (Intrinsiek) 22 32 54
1 (Extrinsiek) 31 26 57
Total 53 58 111
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 2,069a 1 ,150
Continuity Correctionb 1,559 1 ,212
Likelihood Ratio 2,076 1 ,150
Fisher's Exact Test ,185 ,106
Linear-by-Linear
Association
2,051 1 ,152
N of Valid Cases 111
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 25,78.
b. Computed only for a 2x2 table
Symmetric Measures
Value Approx. Sig.
Nominal by Nominal Phi -,137 ,150
Cramer's V ,137 ,150
N of Valid Cases 111
Crosstab
Count
Extrinsiek_
Total 0 (laag) 1 (hoog)
Manipulatie 0 (intrinsiek) 28 26 54
1 (extrinsiek) 24 33 57
Total 52 59 111
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 1,058a 1 ,304
Continuity Correctionb ,703 1 ,402
Likelihood Ratio 1,059 1 ,303
Fisher's Exact Test ,345 ,201
Linear-by-Linear
Association
1,048 1 ,306
N of Valid Cases 111
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 25,30.
b. Computed only for a 2x2 table
Symmetric Measures
Value Approx. Sig.
Nominal by Nominal Phi ,098 ,304
Cramer's V ,098 ,304
N of Valid Cases 111
Manipulatiecheck stimuli
- Lay-out
Group Statistics
Experiment: Lelijke
reclame gezien = 0,
mooie reclame = 1 N Mean Std. Deviation Std. Error Mean
Fruitsap 0 50 39,76 24,596 3,478
1 61 56,93 21,776 2,788
Handzeep 0 50 33,54 23,440 3,315
1 61 54,26 24,247 3,104
kuisproduct 0 50 27,04 22,267 3,149
1 61 50,89 25,527 3,268
Stofzuiger 0 50 30,74 23,553 3,331
1 61 67,97 27,276 3,492
Waspoeder 0 50 35,78 23,608 3,339
1 61 48,80 25,898 3,316
Kauwgom 0 50 31,04 22,212 3,141
1 61 58,13 20,315 2,601
Melk 0 50 32,06 20,527 2,903
1 61 51,95 23,162 2,966
Sportdrank 0 50 34,50 22,496 3,181
1 61 65,20 21,133 2,706
Tandpasta 0 50 28,30 22,386 3,166
1 61 50,64 25,081 3,211
Water 0 50 26,70 21,477 3,037
1 61 47,66 26,558 3,400
Independent Samples Test
Levene's Test
for Equality of
Variances t-test for Equality of Means
F Sig. t df
Sig.
(2-
tailed)
Mean
Differenc
e
Std.
Error
Differen
ce
95% Confidence
Interval of the
Difference
Lower Upper
Fruitsap Equal
variances
assumed
4,592 ,034 -3,900 109 ,000 -17,174 4,404 -25,903 -8,445
Equal
variances not
assumed
-3,853 98,863 ,000 -17,174 4,458 -26,020 -8,329
Handzeep Equal
variances
assumed
,141 ,708 -4,547 109 ,000 -20,722 4,557 -29,754 -11,690
Equal
variances not
assumed
-4,563 106,03
3
,000 -20,722 4,542 -29,726 -11,718
kuisproduct Equal
variances
assumed
,524 ,471 -5,183 109 ,000 -23,845 4,601 -32,964 -14,727
Equal
variances not
assumed
-5,254 108,55
4
,000 -23,845 4,539 -32,841 -14,850
Stofzuiger Equal
variances
assumed
,090 ,765 -7,602 109 ,000 -37,227 4,897 -46,933 -27,522
Equal
variances not
assumed
-7,714 108,68
4
,000 -37,227 4,826 -46,793 -27,662
Waspoeder Equal
variances
assumed
,788 ,377 -2,742 109 ,007 -13,023 4,749 -22,436 -3,611
Equal
variances not
assumed
-2,768 107,73
6
,007 -13,023 4,705 -22,351 -3,696
Kauwgom Equal
variances
assumed
2,198 ,141 -6,702 109 ,000 -27,091 4,042 -35,103 -19,080
Equal -6,643 100,60 ,000 -27,091 4,078 -35,182 -19,000
variances not
assumed
5
Melk Equal
variances
assumed
,224 ,637 -4,736 109 ,000 -19,891 4,200 -28,215 -11,566
Equal
variances not
assumed
-4,793 108,30
7
,000 -19,891 4,150 -28,116 -11,665
Sportdrank Equal
variances
assumed
,596 ,442 -7,396 109 ,000 -30,697 4,150 -38,923 -22,471
Equal
variances not
assumed
-7,350 101,95
9
,000 -30,697 4,176 -38,981 -22,413
Tandpasta Equal
variances
assumed
,019 ,889 -4,898 109 ,000 -22,339 4,561 -31,378 -13,300
Equal
variances not
assumed
-4,954 108,17
9
,000 -22,339 4,509 -31,278 -13,401
Water Equal
variances
assumed
2,629 ,108 -4,501 109 ,000 -20,956 4,656 -30,183 -11,728
Equal
variances not
assumed
-4,596 108,98
5
,000 -20,956 4,559 -29,992 -11,919
- Argumenten
Omdat een lelijke reclame steeds sterke argumenten heeft en een mooie advertentie telkens wordt
gecombineerd met zwakke argumenten, staat ‘0’ hier voor sterke argumenten en ‘1’ hier voor
zwakke argumenten.
Group Statistics
Experiment: Lelijke
reclame gezien met
sterke argumenten =
0, mooie reclame
gezien met zwakke
argumenten = 1 N Mean Std. Deviation Std. Error Mean
Fruitsap 0 50 56,04 21,646 3,061
1 61 30,21 24,132 3,090
Handzeep 0 50 58,08 22,980 3,250
1 61 42,15 25,755 3,298
Kuisproduct 0 50 51,46 26,252 3,713
1 61 27,26 21,458 2,747
Stofzuiger 0 50 49,36 26,257 3,713
1 61 39,25 29,115 3,728
Wasproduct 0 50 56,44 24,774 3,504
1 61 27,67 21,027 2,692
Kauwgom 0 50 53,58 23,997 3,394
1 61 32,51 22,698 2,906
Melk 0 50 46,62 24,370 3,446
1 61 23,95 19,035 2,437
Sportdrank 0 50 52,64 22,461 3,176
1 61 39,34 25,530 3,269
Tandpasta 0 50 51,64 21,972 3,107
1 61 31,33 23,825 3,050
Water 0 50 48,10 26,632 3,766
1 61 23,00 21,846 2,797
Independent Samples Test
Levene's Test
for Equality of
Variances t-test for Equality of Means
F Sig. t df
Sig. (2-
tailed)
Mean
Differen
ce
Std.
Error
Differen
ce
95% Confidence
Interval of the
Difference
Lower Upper
Fruitsap Equal
variances
assumed
,220 ,640 5,874 109 ,000 25,827 4,397 17,113 34,541
Equal
variances
not
assumed
5,938 108,083 ,000 25,827 4,349 17,206 34,448
Handzeep Equal
variances
assumed
2,317 ,131 3,402 109 ,001 15,932 4,683 6,652 25,213
Equal
variances
not
assumed
3,441 108,185 ,001 15,932 4,630 6,756 25,109
Kuisproduct Equal
variances
assumed
3,244 ,074 5,344 109 ,000 24,198 4,528 15,224 33,171
Equal
variances
not
assumed
5,239 94,274 ,000 24,198 4,619 15,028 33,368
Stofzuiger Equal
variances
assumed
2,180 ,143 1,903 109 ,060 10,114 5,316 -,422 20,650
Equal
variances
not
assumed
1,922 107,973 ,057 10,114 5,262 -,315 20,544
Wasproduct Equal
variances
assumed
,712 ,400 6,618 109 ,000 28,768 4,347 20,152 37,384
Equal
variances
not
6,511 96,478 ,000 28,768 4,419 19,998 37,538
assumed
Kauwgom Equal
variances
assumed
,326 ,569 4,742 109 ,000 21,072 4,443 12,265 29,878
Equal
variances
not
assumed
4,716 102,294 ,000 21,072 4,468 12,210 29,934
Melk Equal
variances
assumed
2,482 ,118 5,502 109 ,000 22,669 4,120 14,503 30,835
Equal
variances
not
assumed
5,370 91,562 ,000 22,669 4,221 14,285 31,053
Sportdrank Equal
variances
assumed
1,755 ,188 2,880 109 ,005 13,296 4,616 4,146 22,445
Equal
variances
not
assumed
2,917 108,428 ,004 13,296 4,558 4,262 22,330
Tandpasta Equal
variances
assumed
,122 ,728 4,627 109 ,000 20,312 4,390 11,612 29,012
Equal
variances
not
assumed
4,665 107,453 ,000 20,312 4,354 11,680 28,944
Water Equal
variances
assumed
2,491 ,117 5,456 109 ,000 25,100 4,600 15,982 34,218
Equal
variances
not
assumed
5,350 94,483 ,000 25,100 4,691 15,786 34,414
Hypothese 1a en 1b
Aan de hand van een ancova-analyse onderzoeken we of we hypothese 1a en 1b mogen aanvaarden.
Between-Subjects Factors
N
Lelijke reclame gezien
Mooie reclame gezien
0 50
1 61
Descriptive Statistics
Dependent Variable:Gemiddelde van fruitsap, handzeep, kuismiddel, stofzuiger, wasproduct
Experiment Mean Std. Deviation N
Lelijke reclame gezien 3,5200 ,90711 50
Mooie reclame gezien 3,3607 1,14208 61
Total 3,4324 1,04132 111
Levene's Test of Equality of Error Variancesa
Dependent Variable: Gemiddelde van fruitsap, handzeep, kuismiddel, stofzuiger, wasproduct
F df1 df2 Sig.
4,389 1 109 ,038
Tests the null hypothesis that the error variance of the dependent variable is equal across groups.
Design: Intercept + Welke reclame gezien + Intrinsieke oriëntatie + Extrinsieke oriëntatie + Welke
reclame gezien * Intrinsieke oriëntatie + Welke reclame gezien * Extrinsieke oriëntatie
Tests of Between-Subjects Effects
Dependent Variable: Gemiddelde van fruitsap, handzeep, kuismiddel, stofzuiger, wasproduct
Source
Type III Sum of
Squares df Mean Square F Sig.
Corrected Model 11,040a 5 2,208 2,142 ,066
Intercept 11,922 1 11,922 11,566 ,001
Welke reclame gezien ,507 1 ,507 ,492 ,485
Intrinsieke oriëntatie ,012 1 ,012 ,012 ,913
Extrinsieke oriëntatie ,664 1 ,664 ,644 ,424
Welke reclame gezien *
Intrinsieke oriëntatie
5,341 1 5,341 5,181 ,025
Welke reclame gezien *
Extrinsieke oriëntatie
4,087 1 4,087 3,964 ,049
Error 108,239 105 1,031
Total 1427,036 111
Corrected Total 119,279 110
Parameter Estimates
Dependent Variable:Gemiddelde van fruitsap, handzeep, kuismiddel, stofzuiger, wasproduct
Parameter B Std. Error t Sig.
95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Intercept 3,750 1,368 2,741 ,007 1,038 6,462
Lelijke reclame gezien -1,282 1,828 -,701 ,485 -4,907 2,343
Mooie reclame gezien 0a . . . . .
Intrinsieke oriëntatie -,317 ,205 -1,551 ,124 -,723 ,088
Extrinsieke oriëntatie ,315 ,157 2,009 ,047 ,004 ,626
Lelijke reclame gezien *
Intrinsieke oriëntatie
,606 ,266 2,276 ,025 ,078 1,133
Mooie reclame gezien *
Intrinsieke oriëntatie
0a . . . . .
Lelijke reclame gezien *
Extrinsieke oriëntatie
-,449 ,226 -1,991 ,049 -,897 -,002
Mooie reclame gezien *
Extrinsieke oriëntatie
0a . . . . .
a. This parameter is set to zero because it is redundant.
Hypothese 2a en 2b
Aan de hand van een ancova-analyse onderzoeken we of we hypothese 1a en 1b mogen aanvaarden.
Between-Subjects Factors
N
Lelijke reclame gezien
Mooie reclame gezien
0 50
1 61
Descriptive Statistics
Dependent Variable:Gemiddelde van kauwgom, melk, sportdrank, tandpasta, water
Experimente Mean Std. Deviation N
Lelijke reclame gezien 3,0947 ,93819 50
Mooie reclame gezien 2,9803 1,08678 61
Total 3,0318 1,01960 111
Levene's Test of Equality of Error Variancesa
Dependent Variable:Gemiddelde van kauwgom, melk, sportdrank, tandpasta, water
F df1 df2 Sig.
,593 1 109 ,443
Tests the null hypothesis that the error variance of the dependent variable is equal across groups.
a. Design: Intercept + Welke reclame gezien + Intrinsieke oriëntatie + Extrinsieke oriëntatie + Welke
reclame gezien * Intrinsieke oriëntatie + Welke reclame gezien * Extrinsieke oriëntatie
Tests of Between-Subjects Effects
Dependent Variable:Gemiddelde van kauwgom, melk, sportdrank, tandpasta, water
Source
Type III Sum of
Squares df Mean Square F Sig.
Corrected Model 16,812a 5 3,362 3,620 ,005
Intercept 3,861 1 3,861 4,157 ,044
Welke reclame gezien 1,746 1 1,746 1,879 ,173
Intrinsieke oriëntatie ,005 1 ,005 ,005 ,945
Extrinsieke oriëntatie 7,108 1 7,108 7,651 ,007
Welke reclame gezien *
Intrinsieke oriëntatie
6,982 1 6,982 7,515 ,007
Welke reclame gezien *
Extrinsieke oriëntatie
2,014 1 2,014 2,168 ,144
Error 97,542 105 ,929
Total 1134,667 111
Corrected Total 114,354 110
a. R Squared = ,147 (Adjusted R Squared = ,106)
Parameter Estimates
Dependent Variable:PI gem kauwgom, melk, sportdrank, tandpasta, water
Parameter B Std. Error t Sig.
95% Confidence Interval
Lower Bound Upper Bound
Intercept 2,959 1,299 2,278 ,025 ,384 5,534
Lelijke reclame gezien -2,379 1,736 -1,371 ,173 -5,821 1,062
Mooie reclame gezien 0a . . . . .
Intrinsieke oriëntatie -,355 ,194 -1,828 ,070 -,740 ,030
Extrinsieke oriëntatie ,454 ,149 3,048 ,003 ,159 ,749
Lelijke reclame gezien *
Intrinsieke oriëntatie
,692 ,253 2,741 ,007 ,192 1,193
Mooie reclame gezien *
Intrinsieke oriëntatie
0a . . . . .
Lelijke reclame gezien *
Extrinsieke oriëntatie
-,315 ,214 -1,472 ,144 -,740 ,109
Mooie reclame gezien *
Extrinsieke oriëntatie
0a . . . . .
a. This parameter is set to zero because it is redundant.