de komeet als liminaal object - lib.ugent.be · hoofdstuk 4: william lilly en arise evans over de...
TRANSCRIPT
DE KOMEET ALS LIMINAAL OBJECT DE MEERVOUDIGE BENADERINGEN VAN DE KOMEET VAN 1652 IN
WEST-EUROPESE TRAKTATEN
Aantal woorden: 33.875
Kobe Gordts Studentennummer: 01402540
Promotor Prof. dr. Steven Vanden Broecke,
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Geschiedenis
Academiejaar: 2017 – 2018
Verklaring i.v.m. auteursrecht
De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie be-
schikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van
het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te
vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.
Voorwoord
Ik zou dit voorwoord graag willen opdragen aan enkele mensen zonder wie deze scriptie er
heel anders zou hebben uitgezien. Professor Vanden Broecke liet me kennismaken met vroeg-
moderne wetenschapsgeschiedenis en gaf mij een onderwerp waarmee ik aan de slag kon in
dit boeiende onderzoeksgebied. Zijn kritische blik en enthousiasme duwde me vooruit en
zorgden ervoor dat ik deze scriptie op één jaar tijd kon afwerken. Dr. Jetze Touber hielp mij
aan het begin van dit onderzoek vat te krijgen op het soort object dat ik bestuderen wou en
raadde mij verschillende werken aan die uiteindelijk onontbeerlijke elementen van deze thesis
zijn gaan uitmaken. Ook mijn ouders mogen hier niet vergeten worden. Ze gaven mij de kans
deze studie aan te vatten en af te werken en lieten het nooit na mij bij te staan met raad en
daad. Voor al die zaken en zo veel meer, blijf ik hen enorm dankbaar. Ten slotte mag ik zeker
niet de groep vrienden vergeten die vier jaar lang mijn tweede thuis was en mij de nodige
afleiding bezorgde wanneer het studeren of thesissen even niet meer lukte. De leidingsploeg
van Chiro Amigo’s Pamel bezorgden mij vier onvergetelijke jaren en verdroegen mijn histori-
sche weetjes, of die nu over obscene pausen of komeetverschijningen gingen. Voor dat alles
en nog zo veel meer: bedankt!
Inhoudsopgave
Inleiding Kometen als objecten van verwondering Historiografisch overzicht Probleemstelling Heuristiek Structuur Hoofdstuk 1: Komeetcultuur in de zeventiende eeuw
1.1 Natuurfilosofische vertogen over de aard van kometen (4de eeuw v. Chr. – 1647)
1.2 Astronomische observaties en de plaats van kometen in het universum 1.3 Theologische vertogen en de betekenis van kometen 1.4 Astrologische praktijk en de komeet als media-event
Hoofdstuk 2: Historiografie van de vroegmoderne komeetcultuur
2.1 Barker, Goldstein, Ariew en Carolino: een protowetenschappelijke be-nadering 2.2 De geschiedenis van vroegmoderne astrologie 2.3 Sarah Schechner en kometen op de grens 2.4 Religieuze geschiedenis en kometen 2.5 Besluit
Hoofdtuk 3: Een liminaal perspectief voor komeetcultuur 3.1 Religie en wetenschap in de Vroegmoderne tijd: strijd, harmonie, se-gregatie en uitwisseling 3.2 Het vage concept op de grens: Vermeir en floating concepts 3.3 Voorbij vage concepten: Star, Griesemer en boundary objects 3.4 Liminaliteit van wetenschappelijke objecten: een methodologische keuze
Hoofdstuk 4: William Lilly en Arise Evans over de komeet van 1652 4.1 William Lilly, Merlini Anglici Ephemeris
4.1.1 Theologische fundering van astrologische praktijk 4.1.2 Astronomie als dienstmaagd van de astrologie 4.1.3 Natuurfilosofisch redeneren voor astrologie: waarom werkt as-trologie?
4.2 Arise Evans, King Charls his Starre 4.2.1 Theologische fundering van de astrologische praktijk 4.2.2 Astronomie als dienstmaagd van de astrologie 4.2.3 Natuurfilosofisch redeneren voor astrologie: waarom werkt as-trologie? 4.2.4 Scepticisme ten opzichte van de astrologische praktijk en de theologische implicaties
1 1 3 6 6 8
11
11 15 18 20
23
23 28 30 32 35
37
37 41 43
45
47 47 48 50
51 53 54 55
56
58
Hoofdstuk 5: Johann Tacke en David Christiani over de komeet van 1652 5.1 Johann Tacke, Coeli Anomalon
5.1.1 Waarom werkt astrologie? Natuurfilosofisch redeneren voor astrologische autoriteit 5.1.2 Wat voorspelt de komeet? Natuurhistorisch redeneren voor astrologische betekenis 5.1.3 Religieuze begrenzing van natuurfilosofische en astronomische kennis 5.1.4 Astronomie ten dienste van de astrologie en natuurfilosofie
5.2 David Christiani, Tractatus Physico-Astronomico-Historicus 5.2.1 Theologische fundering van de astrologische praktijk 5.2.2 Astronomie als dienstmaagd van de astrologie 5.2.3 Astronomische observaties ten dienste van natuurfilosofische redeneringen
Hoofdstuk 6: Michiel Florentius Van Langren en Govaert Wendelen over de ko-meet van 1652
6.1 Michiel Florentius Van Langren, Observation Astronomiqve Dv Comete Commencé Au Mois De Decembre, En L'an M.DC.LII
6.1.1 Astronomie ten dienste van de astrologie 6.1.2 Astronomische observaties ten dienste van natuurfilosofische redeneringen
6.2 Govaert Wendelen, Teratologia Cometica 6.2.1 Astronomische observaties ten dienste van natuurfilosofische redeneringen 6.2.2 Astronomie als dienstmaagd van de astrologie 6.2.3 Theologische fundering van de astrologische praktijk
Hoofdstuk 7: Andrea Argoli en Giovanni Dominico Cassini over de komeet van 1652
7.1 Andrea Argoli, Brevis Disseratio de Cometa 7.1.1 Astronomische observaties ten dienste van natuurfilosofische redeneringen 7.1.2 Astronomie als dienstmaagd van de astrologie
7.2 Giovanni Dominico Cassini, De Cometa Anni MDCLII et MDCLIII 7.2.1 Astronomische observaties ten dienste van natuurfilosofische redeneringen
Besluit Bibliografie
Primaire bronnen Secundaire literatuur
61 62
62
63
65 66 67 67 68
70
73
73
74
77 78
79 81 83
85
85
85 89 90
91
95
101 101 103
1
Inleiding
Noyt heeft men in de Lucht Comeet sien staen en branden,
die geen verdriet en bracht of straffen over Landen.1
Aldus een anoniem citaat in een al even anoniem pamflet over de komeet van december 1652.
Zoals doorheen deze scriptie duidelijk wordt, is dit geen op zichzelf staande opmerking. Eigen-
tijdse werken over de komeet zijn het steeds eens over de voorspellende aard van deze he-
melverschijning. Deze opvatting is volgens historici van de laatste decennia te verklaren door
een van de natuurfilosofische opvattingen die gangbaar waren in het Europa van de zeven-
tiende eeuw. Kometen kregen een zeer specifieke plaats toebedeeld in de natuurlijke orde die
wetenschappers toen voor ogen hadden.
Kometen als objecten van verwondering
Er werd toen ruwweg een onderscheid gemaakt tussen natuurlijke, bovennatuurlijke en pre-
ternatuurlijke fenomenen. Natuurlijke fenomenen of voorvallen waren normale, onver-
stoorde gevolgen van de natuurlijke karakteristieken van de dingen zelf. Een zaadje dat vol-
groeide tot een plant is een voorbeeld hiervan. Dit werd sterk gecontrasteerd met de super-
natuurlijke voorvallen. Hier was God aan het werk en had men te maken met manifestaties
van diens wil die boven of voorbij de modus operandi van de natuur plaatsvonden. Aangezien
God in het spel is, moet men maar een Bijbel openslaan om voorbeelden van deze soort te
vinden (zoals de Herrijzenis van Jezus of de Onbevlekte Ontvangenis). Tussen deze twee, sterk
verschillende domeinen van de natuurlijke orde, bevond zich het preternatuurlijke. Voorvallen
van deze aard vonden plaats binnen het domein van de natuur, maar volgden de spelregels
van die natuur niet. Ze waren in essentie afwijkingen van het normale beloop van de natuur
zonder directe tussenkomst van God.2 Ontelbare voorbeelden dienen zich aan, die bovendien
1Beschryvinge en beduydinge van den comet die anno 1652. In December gesien is/ Gedaen van een astrologyn in Zweden, (Groeningen: gedruct by Ian de Koninck, 1653), n.g. 2 Stuart Clark, “Het buitennatuurlijke, een onstabiel begrip,” in Kometen, monsters en muilezels. Het verande-rende natuurbeeld en de natuurwetenschap in de zeventiende eeuw, eds. Florike Egmond, Eric Jorink en Rienk Vermij (Haarlem: Uitgeverij Arcadia, 1999), 21-23.
2
zeer tijdsgebonden zijn: walvisverschijningen, ongewone geboortes en zelfs kometen werden
ooit in deze categorie ondergebracht.
Om het verschil tussen preter- en bovennatuurlijke verschijnselen duidelijk te maken, is een
voorbeeld hier op zijn plaats: het verschil tussen een ‘gewone’ ongewone geboorte en de on-
bevlekte ontvangenis. Een kind met een pels is een zeer mooi voorbeeld van het eerste en kon
ontstaan doordat de moeder tijdens de conceptie aan dieren met een pels dacht. De verbeel-
ding had een dermate grote invloed dat de traditionele regels van de natuur omgebogen wer-
den en aldus een buitennatuurlijk kind ter wereld bracht. De onbevlekte ontvangenis daaren-
tegen ontstond door de manifestatie van de wil van God, het tijdelijke, goddelijke stopzetten
van de normale gang van zaken in de natuur. Op die manier behoorde deze geboorte tot de
bovennatuurlijke dimensie.
Deze driedeling was eigen aan de vroegmoderne wetenschap van de zeventiende eeuw vol-
gens recente literatuur over dit onderwerp.3 Bovendien is dit niet gewoon een hersenspinsel
van historici, zo blijkt uit de studie van Lorainne Daston en Katharine Park, Wonders and the
Order of Nature 1150-1750. Contemporaine wetenschappers en/of natuurfilosofen hadden
zeer veel aandacht voor deze derde categorie en voor historici is dit uitermate interessant
omdat “To study how naturalists over some six centuries have used wonder to chart nature’s
farthest reaches reveals how variously they construed its heartland.”4 De studie naar het pre-
ternatuurlijke beïnvloedt steeds de studie van het natuurlijke. In hun studie zien Daston en
Park bovendien ook een graduele verschuiving van een categorische interpretatie van de na-
tuur naar een mechanische, waarbij de rol van categorieën als overkoepelende structuren stil-
aan plaats maakten voor uniforme, onbreekbare wetten van de natuur tegen het einde van
de zeventiende eeuw.5 Het lijkt er echter op dat een van die wonderen van de natuur, een van
die preternatuurlijke voorvallen omstreeks 1652 nog steeds de komeet was. Het is in die hoe-
danigheid dat deze komeet het onderwerp van mijn scriptie is.
3 O.a. Clark, “Het buitennatuurlijke,” 21-23; Lorraine Daston en Katharine Park, Wonders and the order of nature (New York: Zone Books, 1998). 4 Daston en Park, Wonders, 14. 5 Daston en Park, Wonders, 14.
3
Historiografisch overzicht
Kometen hebben in de laatste decennia steeds meer aandacht gekregen in de historiografie.
Om van één historiografisch veld te spreken, is echter voorbarig. Ze hebben we een overkoe-
pelende categorie gemeen: wetenschapsgeschiedenis. Op die manier lijken ze ook de histori-
ografische trends van deze discipline te volgen. Zo spelen kometen een aanzienlijke rol in his-
toriografische werken over de ‘Wetenschappelijke Revolutie’.6 In een dergelijk narratief stel-
len auteurs kometen voor als Kuhniaanse anomalieën, die het geocentrische wereldbeeld on-
der druk zetten en het heliocentrisme ondersteunden.
In de jaren 80 en 90 werd dit idee echter al in vraag gesteld. Peter Barker en Bernard Goldstein
nuanceren dit in hun studie naar de Deense astronoom Tycho Brahe (1546-1601). Zij conclu-
deren dat de rol van kometen in de overgang van een geocentrisch systeem naar een helio-
centrisch systeem overschat is maar dat de meer accurate metingen van wetenschappers als
Tycho Brahe het geocentrisme wel onder druk zetten.7 Roger Ariew levert ons een verdere
nuancering in zijn studie naar de reactie van de scholastiek op kometen in de context van de
Universiteit van Parijs in de zeventiende eeuw. Hij bevestigde de conclusies van Barker en
Goldstein maar leert ons bovendien dat de druk op de scholastiek leidde tot een aanpassingen
van hun theorieën over kometen. Hierdoor konden ze tegemoetkomen aan de nieuwe bevin-
dingen zonder hun kosmologische systeem direct naar de prullenbak te verwijzen.8
Kometen hebben dus niet de revolutionaire rol die eerdere grand narratives over de Weten-
schappelijke Revolutie hen toebedeelden maar lijken wel op de voorgrond van wetenschap-
pelijke ontwikkelingen gestaan te hebben. Aldus vormen ze een interessant studiesubject naar
de studie van wetenschapsgeschiedenis. Maar kometen begeven zich als onderwerp ook bui-
ten de strikte wetenschapsgeschiedenis. Een contextuele benadering, waarbij historici verto-
gen over kometen steeds binnen bredere maatschappelijke tendensen plaatsen, is de laatste
twee decennia steeds nadrukkelijker aanwezig geweest. Sarah Schechner Genuth probeert in
6 Thomas S. Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions (Chicago: University of Chicago Press, 1970), 116; Irme Lakatos, The methodology of scientific research programmes (Cambridge: Cambridge University Press, 1978), 183; Nicholas Jardine, The Birth of History and Philosophy of Science: Kepler's 'A Defence of Tycho against Ursus' with Essays on its Provenance and Significance (Cambridge: Cambridge University Press, 1984), 246. 7 Peter Barker en Bernard R. Goldstein, “The role of comets in the Copernican revolution,” Studies in History and Philosophy of Science 19, nr. 3 (1988): 315-19. 8 Roger Ariew, “Theory of Comets at Paris During the Seventeenth Century,” Journal of the History of Ideas 53, nr. 3 (1992): 365-69.
4
haar werk disciplinaire grenzen te overstijgen en de interactie tussen hoge en lage cultuur
binnen komeetwetenschappen te bestuderen. Tegelijkertijd tracht ze de visies over kometen
(van Aristoteles tot de achttiende eeuw) in hun politieke, sociale en religieuze context te plaat-
sen.9
Ook in de geschiedenis van astrologie en divinatie spelen kometen een uitgesproken rol. Met
het artikel van Darin Hayton krijgen we een heel specifieke casus, de astroloog Martin Bylica
(1433-1493). Als astroloog aan het hof van Mathias Corvinius, koning van Hongarije, schreef
hij astrologische judicia aan de hand van (onder andere) kometen. Hayton schetst hoe poli-
tieke belangen doorschemeren in deze teksten waardoor we een interessant beeld krijgen van
de manieren waarop de interpretatie van kometen sterk politiek gemotiveerd kan zijn.10
De derde benadering bekijkt het fenomeen komeet vanuit de religieuze denkwereld van de
aanschouwers. Een diep uitgewerkt voorbeeld vinden we bij het boek van Eric Jorink, Het
Boeck der Natuere: Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods schepping 1575-1715.
Zoals de titel al aangeeft, bekijkt Jorink de wetenschap in de Nederlanden in het licht van de
religieuze opvattingen van die tijd. Eén van zijn hoofdstukken handelt over de veranderende
religieuze opvattingen ten aanzien van kometen Hij stelt dat die veranderende opvattingen in
de eerste plaats tot stand kwamen door nieuwe exegetische en filologische inzichten in plaats
van meer nauwkeurige observaties.11 Rienk Vermij doet iets gelijkaardig maar dan in de con-
text van de Universiteit van Wittenberg in de zestiende eeuw. Hij probeert aan te toen hoe
kometen een element waren van de religieuze ervaring en dan vooral van de protestantse
doctrine. Dat laatste maakt ook direct zijn centrale stelling uit: kometen waren niet zomaar
een deel van een volkse cultuur maar maakten ook deel uit van de officiële theologische leer.
Hij concludeert dat interpretaties van kometen als natuurlijke fenomenen en goddelijke won-
deren naast elkaar bestonden.12
9 Sara Schechner Genuth, Comets, popular culture and the birth of modern cosmology (Princeton: Princeton Uni-versity Press, 1997), 3-14. 10 Darin Hayton, “Expertise ex Stellis: Comets, Horoscopes, and Politics in Renaissance Hungary,” Osiris 25, nr. 1 (2010): 39-43. 11 Eric Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods schepping 1575-1715 (Leiden: Primavera Pers, 2006), 118. 12 Rienk Vermij, “A Science of Signs. Aristotelian Meteorology in Reformation Germany,” Early Science and Med-icine 15, nr. 6 (2010): 651-74.
5
Hiermee heb ik een overzicht proberen te geven van het gevarieerd gebruik van kometen in
de hedendaagse historiografie. Beweren dat dit overzicht exhaustief is, zou een zwaar over-
statement zijn. Een meer complete historiografie geef ik verder in deze studie, maar een eer-
ste kennismaking met de literatuur was noodzakelijk om mijn probleemstelling te kaderen.
Van de historici die binnen of tegen het grand narrative van de Wetenschappelijke Revolutie
werken, onthoud ik dat kometen een impact hadden op kosmologische wetenschappen in de
zeventiende eeuw en vroeger. Ze ondersteunen in zeker zin de ideeën van Daston en Park
door specifieke casussen aan te halen die de wetenschappelijke interesse in kometen aanto-
nen en een beeld trachten te schetsen van hoe deze zeldzame fenomenen mainstream we-
tenschap in die tijd vormgaven. Van de contextuele benadering onthoud ik dat wetenschap-
pers steeds kind van hun tijd én omgeving zijn. Deze mensen opereerden elk vanuit een unieke
politieke, sociale en culturele context die hun ideeën al dan niet beïnvloedde. Het voorbeeld
van Bylica toont dit zeer duidelijk. Een korte oefening in de tegenfeitelijke geschiedenis vol-
staat om dit aan te tonen: zou hij dezelfde astrologische judicia geschreven hebben als hij niet
tewerkgesteld was aan het Hongaarse hof? De religieuze benaderingen tonen ons dat alles
wat we in deze alinea al omschreven, steeds binnen een theologisch kader gebeurde. Een ‘se-
culiere’ opvatting van kometen was ondenkbaar. Geen kometen zonder God, lijkt de overwel-
digende meerderheid in de historiografie te zeggen.
Maar hoewel ik al deze onderzoeksmethodes in mijn eigen studie wil toepassen waar relevant,
is een studie meer dan dat. In plaats van een historiografische bricolage te maken, is dit on-
derzoek ook sterk beïnvloed door mijn persoonlijke opvattingen als onderzoeker. Specifiek
denk ik dan aan mijn onderzoek naar de religieuze contacten in China, die mij introduceerden
tot een ‘liminale’ vorm van denken over geschiedenis. Deze liminaliteit vind ik ook sterk terug
in dit onderzoek en is dan ook de grondslag van mijn interesse in deze thematiek. Komeetver-
togen zijn zelden homogeen: natuurfilosofie, divinatie, religie en vele andere interpretaties
(of functies) van kometen lopen door elkaar en interageren met elkaar. Voor alle duidelijkheid:
dit project heeft niet de bedoeling om grenzen te trekken en muren te bouwen tussen verto-
gen. In plaats daarvan wil het vanuit deze grenspositie de interactie tussen deze domeinen via
kometen bestuderen, iets wat tot nu toe nog niet of weinig gedaan is voor deze brandende
verschijnselen.
6
Probleemstelling
Mijn onderzoek vertrekt uiteraard vanuit een centrale onderzoeksvraag, namelijk op welke
manier vroegmoderne intellectuelen de komeet van 1652 beschreven, interpreteerden en
verklaarden. De vorige alinea sprak bovendien over het heterogene karakter van mijn bronnen
over de komeet. Daarom valt ook de concrete uitwerking van die meervoudige benadering
van kometen door vroegmoderne intellectuelen binnen het bestek van deze scriptie. Naast de
vraag welke identiteiten deze auteurs aan de komeet toekenden, vragen we ons daarnaast af
hoe die identiteiten zich tot elkaar verhielden en wat die verhoudingen ons zeggen over de
figuur van de ‘kometograaf’. De uitdrukkelijke vermelding van ‘vroegmoderne intellectuelen’
is louter pragmatisch: ik focus mij op gedrukte werken over deze komeet, werken die in die
tijd uit de elitaire sferen van de samenleving kwamen. Waarom ik juist opteer om een scriptie
te schrijven over deze komeet, valt allereerst te verklaren doordat ze tot nu toe nagenoeg
geen aandacht heeft gekregen van historici. Kometen uit 1577, 1585, 1618 en 1680 zijn al de
inspiratie geweest voor uitvoerige behandelingen, maar 1652 ben ik tot nu toe nog niet te-
gengekomen in de historische literatuur.13 Daarnaast lijkt het ook in historisch opzicht op een
belangrijk kantelpunt te liggen in de opvatting over natuur. Allereerst hebben we algemeen
de verschuiving van een categorische opvatting van de natuur naar een eerder nomothetische
opvatting, die de natuur tracht te beschrijven in termen van uniforme, onbuigbare wetten.
Daarnaast hebben we op het niveau van de kometen een semantische verschuiving: kometen
als glorieuze voortekens vervangen de oudere betekenis van kometen als omineuze voorte-
kens.14
Heuristiek
De onderzoeksvraag van deze scriptie wordt uitgewerkt aan de hand van acht bronnen die
vooral in de diepte worden uitgespit met de nadruk op een kwalitatieve methode. Het bron-
nencorpus is in hoofdzaak gebaseerd op de uitstekende bibliografie van Volker Fritz Brüning,
13Tabitta Van Nouhuys, The Age of Two-Faced Janus. The Comets of 1577 and 1618 and the Decline of the Aristo-telian World View in the Netherlands (Leiden: Brill, 1998); Migual A . Granada, Adam Mosley en Nicholas Jardine, Christoph Rothmann’s Discourse on the Comet of 1585. An Edition and Translation with Accompanying Essays (Leiden: Brill, 2014); Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, 115-85. 14 Jorink, Het ‘Boeck der Natuere’, 183-85; Schechner Genuth, Comets, 216-18.
7
Bibliographie der Kometenliteratur. Deze lijst van komeettraktaten bevat naar eigen zeggen
nagenoeg alle teksten geschreven over kometen tussen 7 v. Chr. en 1999, Europees en niet-
Europees (de eerste tekst is bijvoorbeeld een Chinese kroniek).15 Desondanks komt de nadruk
voor mijn komeet toch in dit overzicht te liggen op Duitse bronnen, waarvan ik de twee La-
tijnse bronnen selecteerden aangezien ik het Duits niet machtig ben. De andere bronnen wer-
den ook allen vernoemd en zijn gelijk verdeeld over de vier geografische regio’s die beschik-
baar waren: twee uit de Zuidelijke Nederlanden, twee uit Padua, Italië en twee uit Londen,
Engeland.
Het loont uiteraard de moeite om stil te staan bij het genre van deze traktaten, die volgens
mij allen als ‘gelegenheidsliteratuur’ opgevat kunnen worden. Allen werden ze geschreven
naar aanleiding van een specifieke gebeurtenis (de komeetverschijning van december en ja-
nuari 1652). Het soort verhalen dat ze aan deze gebeurtenissen ophangen, verschillen uiter-
aard wel van auteur tot auteur, afhankelijk van hun professionele, religieuze en intellectuele
achtergrond en politieke context (in het geval van William Lilly en Arise Evans).
Almanakken is een eerste cluster bronnen die hier aan bod komen, voornamelijk uit Engelse
hoek. Lilly en Evans focussen in hun teksten in sterke mate op de astrologische betekenis van
deze komeet, aangevuld met de religieuze verantwoording en astronomische en natuurfiloso-
fische uitleg voor zover zij die machtig waren. Nergens anders zijn de voorspellingen boven-
dien zo concreet als bij deze twee heren, wat hen toch een unieke positie geeft binnen dit
corpus. Dit gaat dan weer ten koste van de natuurfilosofische positionering in de toen wel
urgente debatten over de plaats en aard van kometen, dat zowel door een gebrek aan univer-
sitaire scholing als aan de bedoeling achter deze bronnen te verklaren valt. Door hun ver-
gaande politieke en religieuze polemiek die ze via de komeet aan de man trachten te brengen,
leunen zij veel meer aan bij het soort bronnen dat Schechner en Curry bestudeerden om uit-
spraken te doen over het politiek nut van astrologie in de Engelse context.16
Een tweede cluster bronnen heeft een natuurfilosofische en/of astronomische insteek en
komt voornamelijk uit universitaire en intellectuele sferen van de maatschappij. Tacke,
15 Volker Fritz Brüning, Bibliographie der Kometenliteratur. Stuttgart: A. Hiersemann, 2000. 16 Schechner, Comets, 66-87; Patrick Curry, Prophecy and Power: Astrology in Early Modern England (Oxford: Polity Press, 1989).
8
Christiani, Argoli, Cassini, Wendelen en Van Langren zoeken allemaal antwoorden op de vra-
gen wat kometen zijn en waar ze ergens te situeren zijn in de kosmos. Daarbij wijden zij heel
vaak uit naar de verschillende meningen en ideeën doorheen de eeuwen over deze vraagstuk-
ken, om vervolgens hun eigen mening de destilleren uit die geschiedenis van hun wetenschap-
pen. Het astrologische vertoog komt daardoor meer op de achtergrond te staan en wilt eerder
omschrijven wat ze kunnen voorspellen, zonder exacte uitspraken te doen over wat deze ko-
meet betekent voor hun tijd.
Er zijn uiteraard nog andere bronnen die ik had kunnen aanboren voor dit onderzoek. Histori-
sche bronnen van verschillende tijden en regio’s vermeldden kometen. Kronieken, chronolo-
gieën, voorlopers van de kranten en kunstwerken hebben allemaal hun eigen verhaal over
kometen, die soms al uitgespit zijn door andere auteurs maar waar nog veel werk dient te
gebeuren.17 Een totale geschiedenis van de komeet van 1652 is echter niet de opzet van deze
scriptie. In plaats daarvab is Tabitta Van Nouhuys een groot voorbeeld voor deze thesis, aan-
gezien ook zij specifiek die bronnen aanboort om iets te zeggen over de ondergang van het
Aristotelische wereldbeeld in de Nederlanden aan de hand van de kometen van 1577 en
1618.18 Aldus is dit onderzoek een pilot-studie naar de liminaliteit van komeetvertogen bij
deze elitair, universitair geschoolde individuen om iets te zeggen over hun visies op kometen
en de fluïde interactie tussen wetenschap, nieuw en oud, astrologie en theologie.
Structuur
Deze scriptie valt uiteen in vier grote onderdelen. Allereerst hebben we een historisch over-
zicht dat de komeet in zijn historisch-intellectuele context tracht te plaatsen. Hoe dachten
vroegmoderne mensen omstreeks het midden van de 17e eeuw over kometen als astronomi-
sche, astrologische, natuurfilosofische en theologische entiteiten. Dit onderdeel is noodzake-
lijk omdat het ons essentiële kennis aanlevert over de intellectuele tendensen waarin onze
auteurs schreven.
17 Roberta J. M. Olson, “...And They Saw Stars: Renaissance Representations of Comets and Pretelescopic Astro-nomy,” Art Journal 44, nr. 3 (1984): 216-224; Schechner, Comets. 18 Tabitta Van Nouhuys, The Age of Two-Faced Janus. The Comets of 1577 and 1618 and the Decline of the Aris-totelian World View in the Netherlands (Leiden: Brill, 1998).
9
Ten tweede hebben we een historiografisch hoofdstuk, dat lessen wilt trekken uit eerdere
historici die over kometen schreven. Dit onderdeel is een essentieel deel van elke scriptie en
kan dus ook niet ontbreken in dit werk. Het doel van dit hoofdstuk is tweeledig. Enerzijds
hoopt het de lezer een basis mee te geven wat komeetgeschiedenis betreft en het eigen on-
derzoek in bredere onderzoeksvelden plaatsen. Tegelijkertijd is het ook een aanvulling op de
naar mijn weten eerste historiografische reflectie over kometen van de hand van Tabitta Von
Nouyhuys.19 Aangevuld met recentere literatuur en nieuwe inzichten (religieuze geschiedenis
en Sarah Schechner) tracht ik kometen doorheen de tijd en doorheen verschillende historische
disciplines te duiden om tot een zekere basis te komen die de methode mee vorm kan geven.
Vervolgens hebben we een methodologisch-wetenschapsfilosofisch onderdeel. Hier staan we
stil bij de wijzen waarop historici, filosofen, etc. voor ons omgingen met zaken die niet in deze
of gene categorie onder te brengen waren maar steeds deel uitmaakten van meerdere sferen.
Vanuit deze kritische reflectie op academici als Star, Griesemer en Vermeir kunnen we ons
eigen theoretische kader puren om een fundament te hebben waarop onze bronnenstudie
gebaseerd kan worden.
Ten slotte duiken we de bronnen in en toetsen we ons liminaal perspectief aan acht teksten over de komeet van 1652. Achtereenvolgens belichten we telkens twee auteurs uit Enge-land, Giessen (HRR), de Zuidelijke Nederlanden en Italië. Per auteur geven we bovendien een korte biografische schets.
19 Van Nouhuys, The Age of the Two-Faced Janus, 15-41.
10
11
Hoofdstuk 1: Komeetcultuur in de zeventiende eeuw
In dit hoofdstuk bestuderen we de voornaamste ideeën over kometen tijdens de zeventiende
eeuw. Achtereenvolgens bekijken we de natuurfilosofische, astronomische, theologische en
astrologische inzichten. Hierbij is het noodzakelijk om ons verhaal afhankelijk van het vertoog
vroeger van 1600 te laten beginnen. In sommige opzichten was het gedachtegoed van de ze-
ventiende eeuw over deze hemelverschijnselen schatplichtig aan antieke en middeleeuwse
auteurs. De keuze voor deze vier vertogen lijkt in eerste opzicht arbitrair gekozen, aangezien
we er meer dan vier tradities over kometen geschreven en/of gedacht hebben. Deze vier wer-
den echter gekozen omwille van de relevantie voor onze bronnen en auteurs. Anno 1652 wa-
ren dit in hoofdzaak de vertogen waarin elk van de auteurs zich begaf en positioneerde. Een
uitgebreidere context zou heel wat interessante vragen kunnen opwerpen, maar valt niet bin-
nen de opzet van deze scriptie.
1.1 Natuurfilosofische vertogen over de aard van kometen ( 4de eeuw v. Chr. –
1647)
Dat Aristoteles (384–322 v. Chr.) een van de invloedrijkste natuurfilosofen van zijn tijd en
daarbuiten was, blijkt onder meer uit de receptie van zijn komeettheorie in Meteorologica.
Die stelde dat kometen een meteorologisch verschijnsel waren in plaats van een kosmisch.
Aldus bevonden ze zich in de ondermaanse sfeer van de kosmos die in tegenstelling tot de
hemelse of bovenmaanse sfeer wel onderhevig was aan generatie en corruptie. De onder-
maanse sfeer kende vier elementen (aarde, water, lucht en vuur) en twee bewegingen (naar
het centrum toe of weg van het centrum). Binnen dit wereldbeeld vatte hij kometen op als
droge, warme uitwasemingen die veroorzaakt konden worden op twee manieren. De eerste
soort was het gevolg van dergelijke uitwasemingen die eens ze voldoende bij elkaar samen-
gepakt waren, richting de hemelse sferen opstegen, weg van het centrum van het onder-
maanse. Eens daar aangekomen, kwamen ze in contact met de draaiende bewegingen van de
hemelse sferen, waardoor ze spontaan ontbrandden en hun specifieke uiterlijk kregen. Het
tweede soort kometen was het gevolg van planeten en sterren die atmosferische uitwasemin-
gen verzamelden en zo het uiterlijk van een komeet nabootsten in de vorm van een halo (een
12
bolvormig hemelverschijnsel). Het opvatten van kometen als meteorologisch verschijnsel liet
Aristoteles wel toe om aanknoping te vinden bij de dan al eeuwenoude causale relatie tussen
kometen en andere rampen zoals droogte en aardbevingen. Aangezien kometen meteorolo-
gische verschijnselen waren die veroorzaakt werden door een teveel aan warme, droge uit-
wasemingen besloot hij dat andere gevolgen van een teveel aan dergelijke uitwasemingen
kort nadien zouden verschijnen. Zij hadden beide als het ware dezelfde materiële oorzaak.
Aldus waren kometen voor Aristoteles barometers van de tijd, die de bevolking waarschuw-
den voor natuurrampen.20
Seneca de Jongere (4 v. Chr. – 65 n. Chr.) was een Romeinse natuurfilosoof die niet meeging
in deze Aristotelische opvatting. In zijn Naturales Quaestiones vertrok hij vanuit de intentie
om Aristoteles te weerleggen in zijn punt over kometen door hun gelijkenissen met de he-
melse lichamen in de verf te zetten. Beiden kwamen volgens hem aan de dag met dezelfde
uiterlijke kenmerken en het zou daarom misplaatst zijn om kometen af te doen als natuurlijke,
ondermaanse verschijnselen. Aan de hand van eerdere teksten van ooggetuigen probeerde
hij hun hemelse positie te staven. Door hun periodiciteit te willen benadrukken, kwamen ze
bij hem in de hemelse sfeer terecht. Als kometen in periodes verschenen, wilde dat immers
zeggen dat ze niet zomaar lichamen waren die ontstonden en vergingen in het aardse maar
eeuwige banen maakte in de hemelen, tussen de planeten en de sterren. De Romein had ech-
ter geen verklaring voor de staart en de aard van een komeet, waardoor hij in zijn eigen tijd
niet echt invloedrijk kon zijn buiten de Stoïcijnse filosofen, maar lokte wel de initiële ideeën
van kritiek op die in de zestiende en zeventiende eeuw door natuurfilosofen opgepikt werden
om het scholastieke Aristotelisme te bekampen.21 Dat Seneca bovendien de verklaring voor
de aard van een komeet niet behandelde, zorgde ervoor dat deze latere natuurfilosofen zijn
ideeën over de plaats naar hartenlust konden combineren met andere auteurs die alternatie-
ven boden op Aristoteles’ aard van de komeet. Jean Pena (1528-1568) combineerde zo Sto-
icijnse natuurfilosofie met optische theorieën uit de perspectivisme-school en Tycho Brahe
20 Schechner, Comets, 17-20. 21 Tofigh Heidarzadeh, A History of Physical Theories of Comets, From Aristotle to Whipple (New York: Springer, 2008), 21.-23; Peter Barker, “Stoic Alternatives to Aristotelian Cosmology: Pena, Rothmann and Brahe,” Revue d’histoire des sciences 61, nr. 2 (2008): 265-86.
13
wist diezelfde natuurfilosofie te verenigen met Parcelsiaanse alchemie om een antwoord te
bieden op dat vraagstuk.22
Met de kometen van 1531, 1532 en 1533 maakten Peter Apian (1495-1552) en Girolamo
Fracastoro (1478-1553) de vaststelling dat de staart van kometen steeds weg van de zon wees.
Binnen het Aristotelische kader was dit moeilijk te verklaren, waardoor beide heren zelf een
alternatief voorstelden. Fracastoro plaatste kometen in een nieuwe baan, concentrisch met
de aarde, juist onder de zon. Hij kan dus gelden als voorbeeld van een filosoof die flexibel
omging met de Aristotelische erfenis.23 Apian ging een andere richting uit met zijn ideeën over
komeetstaarten en legde het verband tussen zonnestralen en de staarten, wat leidde tot de
optische theorie van kometen die relevant bleef tot het einde van de zeventiende eeuw.24
Gemma Frisius (1508-1555) borduurde hierop verder door Apian’s idee te bevestigen en te
stellen dat de staart door breking van zonnestralen in het lichaam van de komeet tot stand
kwam, wat betekende dat het lichaam als een lens functioneerde. Jean Pena maakte echter
de meest complete optische theorie van kometen, door het Aristotelische universum te ver-
werpen. De bovenmaanse sfeer van eeuwige perfectie en de vurige regio verving hij door een
ruimte die louter door lucht gevuld was. In dat universum bewoog de komeet zich, waarbij
zonnestralen in het lichaam van de komeet door afbuiging tot een staart vervormd werden.
Het kometenlichaam stelde hij voor als een sferische lens, waardoor deze lichtbreking moge-
lijk was.25
Tycho Brahe pikte Paracelsus op om het hiaat in Seneca’s ideeën op te vullen, dus loont het
om even stil te staan bij deze figuur. Paracelsus (1493-1541), geboren als Theophrastus von
Hohenheim, schreef tussen 1531 en 1534 enkele vlugschriften over de aard van kometen.
Hiermee wou hij niet zozeer een antwoord bieden op de aristotelische theorie, maar de bo-
vennatuurlijke en goddelijke oorsprong van deze verschijnselen in de verf zetten. Aldus waren
ze voornamelijk gericht tegen de contemporaine astrologische tradities, waarvan hij dacht dat
ze onrecht aandeden aan deze sacrale boodschappers. Kometen waren voor hem sterren die
na de Schepping tot stand kwamen. Ze verschilden van gewone sterren door de
22 Barker, “Stoic Alternatives,” 284-85. 23 Barker en Goldstein, “The role of comets,” 299-319. 24 Peter Barker, “The Optical Theory of Comets from Apian to Kepler,” Physis. Rivista Internazionale di Storia della Scienza 30, (1993): 6-11. 25 Heidarzadeh, A History of Physical Theories of Comets, 37-39.
14
karakteristieke staart, wat hem deed vermoeden dat ze hoger in te schatten waren dan de
natuurlijke sterren. Hij vatte ze op als getransformeerde sterren, gemaakt uit de materie van
andere sterren door geesten. Als God besloot om bepaalde boodschappen over te brengen
naar de aarde, beval hij die geesten om een ster te nemen, die te vervormen tot die een
vreemd uitzicht had en richting de aarde te sturen, om daar een baan rond de aarde te maken
om zijn wil kenbaar te maken aan de mensen. Er valt dan ook niet te twijfelen over de hemelse
positie van deze verschijning, die sterk gekoppeld aan de theologische boodschap van Para-
celsus een ideaal argument opleverde voor de sceptici van het Aristotelische universum. Im-
mers, als kometen Gods boodschap voortbrengen, is het toch te belachelijk voor woorden om
ze naast wolken en droogte te plaatsen als meteorologisch verschijnsel.26
René Descartes (1596-1650) is de laatste figuur die in het natuurfilosofisch vertoog omtrent
kometen het bespreken waard is. Deze figuur was niet zozeer relevant voor mijn bronnen,
maar hem niet vermelden zou onrecht aandoen aan het belang van de figuur voor de decennia
volgend op onze komeet. Zijn idee over kometen zit sterk vervat in zijn theorie over het ont-
staan van de kosmos, dat het best te karakteriseren is als een mechanische filosofie van ma-
terie en beweging. Dit schreef hij voornamelijk uit in Le monde, ou Traité de la Lumière (1633)
en Les Principes de la Philosophie (1647).27 Het universum was bij zijn aanvang gevuld met een
primaire materie, waaraan God op een gegeven moment beweging schonk. Deze beweging
was dubbel: elk deeltje begon om zijn eigen as te draaien en massa’s deeltjes begonnen samen
rond andere punten te draaien. Dit leidde tot Descartes tweede element (E2), wat sferische
deeltjes waren die door de draaibewegingen perfect rond werden. Dit waren de bouwstenen
van de hemel en de vortexen (het uiteindelijke resultaat van de hierboven beschreven draai-
beweging). Het afschraapsel van E2 werden de opvulling van de kosmos tussen de vortexen,
die hij als het eerste element benoemde (E1). Deze deeltjes waren ook sferisch van vorm maar
veel kleiner dan E2. Het derde element ten slotte waren die deeltjes die (door wat voor reden
dan ook) niet perfect rond werden en hun onregelmatige vorm behielden (E3). Kometen wa-
ren, net als planeten, gemaakt uit E3 en stelde hij voor als dode sterren die uit hun respectie-
velijke vortexen gesleurd werden om langs andere vortexen hun baan te voltrekken. De
26 Didier Kahn, “Paracelsus( Ideas on the Heavens, Stars and Comets,” in Unifying Heaven and Earth. Essays in the History of Early Modern Cosmology, eds. Miguel A. Granada, Patrick J. Boner en Dario Tessicini (Barcelona: University of Barcelona Press, 2016), 103-06. 27 Heidarzadeh, A History of Physical Theories of Comets, 67-69.
15
staarten van de kometen waren net als bij Pena het gevolg van lichtbreking, maar ook daar
bracht hij vernieuwing in. De breking die Descartes voorstelde was uniek voor de hemel, om-
dat E3-deeltjes niet perfect rond waren. De verspreiding van het licht door deze deeltjes was
afhankelijk van de druk die ze op elkaar uitoefenden en door hun onregelmatige vormen le-
verden zij een ander optisch effect dan het breken van licht op Aarde.28
Aldus zijn we met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van de komeetfilosofie tussen 400
v. Chr. en 1647 n. Chr. gewandeld. Dit overzicht wil zeker niet voorkomen als een exhaustief
overzicht van deze materie, maar raakt de hoofdlijnen van deze geschiedenis aan.29 We zagen
hoe in de zestiende eeuw verschillende figuren het Aristotelische universum in vraag begon-
nen te stellen en bovenmaanse alternatieven probeerden aan te leveren voor de meteorolo-
gische opvatting, gesteund door de vragen die Seneca opriep en de inhoud van andere takken
van de filosofie en wiskunde. Het voorstellen als een verhaal van enkel natuurfilosofen is de
geschiedenis echter geweld aandoen. De realisatie van de hemelse aard van een komeet ging
namelijk hand in hand met de astronomische observaties die het in de hemelse sfeer
plaatsten.30 Het loont daarom de moeite om ook even stil te staan bij de astronomische ver-
wezenlijkingen die naar dit punt in de geschiedenis leidden, waar kometen hemelse objecten
werden en waardoor astronomische en natuurfilosofische vertogen elkaar voor het eerste te-
genkwamen, niet als tegenstanders, maar als bontgenoten in de zoektocht naar een reële be-
schrijving van de kosmos.
1.2 Astronomische observaties en de plaats van kometen in het universum
Neergeschreven astronomische komeetobservaties met behulp van instrumenten vinden we
in West-Europa terug vanaf de vroege veertiende eeuw. Peter Limoges observeerde de kome-
ten van 1299 en 1301 en Jacobus Angules deed een eeuw later hetzelfde voor de komeet van
1402. Hun doel was voornamelijk astronomische data verschaffen voor astrologische voor-
spellingen, waardoor zij zich niet zozeer vragen stelden over de aard van een komeet en dus
afgescheiden van het natuurfilosofische debat hun observaties deden en kennis verzamelden
28 Heidarzadeh, A History of Physical Theories of Comets, 75-77. 29 We behandelen bijvoorbeeld niet antieke auteurs als Plinius, Manilius, en Theophrastus of meer recente figu-ren als Kepler en Newton. 30 Barker en Goldstein, “The role of comets.”
16
over de baan en plaats van de kometen uit hun tijd. Geleidelijk aan zien we echter de astro-
nomische observaties steeds meer richting de wiskunde toegroeien. Paolo dal Pozzo Tosca-
nelli (1397-1482) en Regiomontanus (1436-1476) zijn uitstekende voorbeelden voor deze
overgang.31
Toscanelli was een Italiaanse astronoom en astroloog die tussen 1433 en 1472 heel wat ob-
servaties over kometen neerpende. Bovendien valt er ook bij hem een duidelijke overgang te
bemerken. Aanvankelijk was de man vooral geïnteresseerd in het uitzicht van de komeet en
dan vooral de staart (die zeer belangrijk was bij het formuleren van voorspellingen). Daarnaast
bestudeerde hij ook de plaats van de komeet ten opzichte van de sterrenhemel en noteerde
hij de beweging nacht per nacht. Vanaf 1449 zien we echter hoe hij zijn aandacht verschuift
naar de plaats van het hoofd van de komeet in de hemel. Aldus zien we hoe het uiterlijke van
de komeet gaandeweg plaats moet maken voor zijn wiskundige bepalingen van de plaats Ui-
teraard was dit ingegeven door de astrologische betekenis van de plaats, maar toch kunnen
we stellen dat dit wiskundiger was dan het beschrijven van de uiterlijke kenmerken van de
komeet.32
Regiomontanus deed op een gelijkaardig elan verder en publiceerde postuum ook nog een
handboek over komeetobservaties. Uit zijn observaties blijkt ook hij zeer dicht bij de astrolo-
gische traditie te hebben gestaan. Hij noteerde in zijn werk over de komeet van 1472 vooral
de bewegingen van de komeet en de veranderende richting van de staart, wat wijst op een
astrologische motivatie. Daarnaast vernieuwde hij ook door de meest gedetailleerde parallax-
berekening te maken van de afstand van de komeet tot de aarde, iets wat een eeuw later één
van de retorische instrumenten was van Copernicaanse denkers om Aristotelische opvattin-
gen te weerleggen. De parallax-berekening gebeurde door middel van het berekenen van de
hoek waarlangs de komeet zich bewoog voor een bepaalde periode, geobserveerd vanuit één
punt op de aard. Het nauwkeurig bijhouden van de posities van de komeet ten opzichte van
de sterrenhemel liet het toe de afstand te berekenen uit geometrische principes. 33 Zelf
plaatste hij de komeet door zijn berekeningen in de hoogste regionen van de atmosfeer, wa
het Aristotelisch wereldbeeld bevestigde in plaats van weerlegde. Dit, samen met zijn
31 Heidarzadeh, A History of Physical Theories of Comets, 34-35. 32 Barker en Goldstein, “The role of comets,”308-09. 33 Heidarzadeh, A History of Physical Theories of Comets, 39-41.
17
astronomisch handboek, getuigde van de geleidelijke toenaderingen van wiskunde en astro-
nomie waarop ik hierboven alludeerde. Met dat handboek voegde hij geen nieuwe methodes
toe aan de discipline, maar leverde hij een overzicht van de verschillende methodes en bracht
hij ze bij elkaar om latere generaties in staat te stellen preciezer de afstanden te bepalen.
Bovendien leverde hij ook de theoretische basis waarop deze methodes gebaseerd waren,
nogmaals een bevestiging van de steeds verder mathematiserende astronomie.34
Tycho Brahe (1546-1601) vormt de aanloop naar onze eigen periode en is voornamelijk be-
kend om zijn alternatief op het heliocentrische universum waarin hij de planeten rond de zon
liet draaien en de zon rond de aarde. Ook kometen waren Tycho Brahe niet vreemd en zijn
ideeën over de komeet van 1577 hebben al aandacht gekregen door eerder historici.35 De
Deense astronoom observeerde dit verschijnsel voor ongeveer dertig nachten, steeds de baan
en beweging nauwkeurig noterend. Vanuit die reeks gegevens berekende hij de parallax en
de ruimtelijke verplaatsing van de komeet door de sterrenhemel, die hem deden concluderen
dat kometen tot vier keer verder van de aarde verwijderd waren dan de maan. Het Aristoteli-
sche systeem bleek dus fout volgens zijn berekeningen en ook zijn ideeën over de aard van
kometen bleef niet overeind. Kometen waren voor Brahe hemelse verschijnselen, gemaakt uit
hemelse materie. In die hemelse materie onderscheidde hij drie soorten: transparante (de
sterren), niet-transparante (de maan) en poreuze materie (kometen, Melkweg, nieuwe ster-
ren). Bovendien weten we uit Christiansson’s artikel dat hij ook als astroloog actief was en
deze komeet ook zo bestudeerd had. Met Tycho Brahe hebben we dus een figuur die aan
wiskundige astronomie deed, daaruit natuurfilosofische hypotheses formuleerde en beide
koppelde aan een astrologische betekenis, ondersteund door de theologische visie. Hij beves-
tigde aldus de mathematisering van wiskunde, de verkleinende kloof tussen natuurfilosofie
en wiskunde die de volgende eeuw tot heel wat kruisbestuiving zou leiden en gaf nog steeds
theologische en astrologische betekenis aan de kometen die hij bestudeerde.36
De ontwikkeling van komeetobservatiemethodes nam enkel verder toe in de zeventiende
eeuw. Instrumenten en berekeningen werden preciezer naarmate astronomen grotere vragen
34 Heidarzadeh, A History of Physical Theories of Comets, 36-37; Barker en Goldstein, “The role of comets,”311-13. 35 Barker en Goldstein, “The role of comets”; Heidarzadeh, A History of Physical Theories of Comets. 36 Heidarzadeh, A History of Physical Theories of Comets, 41-45; J. R. Christianson, “Tycho Brahe's German Treatise on the Comet of 1577: A Study in Science and Politics,” ISIS 70, nr. 1 (1979).
18
moesten beantwoorden. Voor de zeventiende eeuw zijn er twee heel urgente vragen: wat is
de plaats van de aarde in het universum en het bepalen van de plaats en de baan van een
komeet in datzelfde universum. Het feit dat verschillende van onze bronnen in deze scriptie
beide vragen aanraken, toont bovendien dat deze twee vragen intens verweven waren. Toch
gaan wij hier niet mee in het verhaal van de komeet als anomalie van de normale wetenschap
van de zestiende en zeventiende eeuw. Aristotelische scholastici, Copernicaanse natuurfiloso-
fen en natuurfilosofen en astronomen van stromingen allerhande waren zeer creatief in het
aanpassen van theorie aan ervaring waar nodig. Het moet wel gezegd worden dat in deze
twee vertogen, natuurfilosofen en astronomie, de historische verandering van de perceptie
van kometen zeer duidelijk wordt. Waar de theologische en astrologische vertogen die hier-
onder aan bod komen veeleer continuïteit vertonen met de Middeleeuwen, veranderde er
toch heel wat in de twee andere domeinen. Dat de twee gradueel naar elkaar toegroeiden in
de zeventiende eeuw, bracht enkel meer verandering teweeg in hun respectievelijke verto-
gen.
1.3 Theologische vertogen en de betekenis van kometen
Kometen hebben ook steeds een theologische betekenis gehad, die ruwweg dezelfde bleef
tot en met de zeventiende eeuw in het Katholieke Europa. Zeer vroege figuren in het Chris-
tendom relateerden ze al aan allerhande rampen en onheil. Origenes (184-253) verbond ko-
meten aan oorlogen en aardse onregelmatigheden. Synesius van Cyrene (373-414) had gelijk-
aardige ideeën over wat ze aankondigden en verklaarde dit door het harige uiterlijk van deze
sterren, die hen deed opvallen in de hemelen en wees op de vele oorlogen, publieke rampen
en opkomsten en ondergangen van koninkrijken. Isodorus van Sevilla (560-636) en Venerabilis
Beda (672/673-735) voegden hier ziektes aan toe maar bleven voor de rest in lijn met hun
voorgangers, net als hun nakomelingen tot diep in de hoge Middeleeuwen: Peter Abelard
(1079-1142), Robert Grosseteste (1175-1253), Albertus Magnus (1200-1280), …37 Het is dan
ook niet verwonderlijk dat kometen ook in de Bijbel een uitgesproken aanwezigheid kende.
Ontelbare referenties, steeds indirecte referenties, bewijzen het belang dat dit geloof aan ko-
meetverschijning hechtte. Kometen, toortsen en brandende zwaarden verschenen toen Adam
37 Schechner, Comets, 29.
19
en Eva uit de Tuin van Eden verbannen werden, toen de engel Uriël de vernieling van Babylon
aankondigde en bij de geboorte én dood van Jezus Christus om maar enkele voorbeelden te
vernoemen.38 Die indirecte benoeming van kometen leeft ook nog door in de zeventiende
eeuw zoals ook verderop blijkt bij de analyse van de bronnen.
De zeventiende eeuw baseerde zich allereerst op deze eerdere auteurs om parallellen te trek-
ken met het heden Vanuit de vaststellingen dat kometen zowel in Bijbelse als antieke bronnen
ooit iets betekenden, geloofden ze naar analogie dat sommige verschijningen in hun tijd niet
zonder betekenis waren. Kometen waren voorbodes van God’s toorn, epidemieën en het Laat-
ste Oordeel. De band tussen de gebeurtenissen uit de periodes waarin kometen verschenen
en de religieuze oordelen die auteurs ervan maakten, is al voldoende aangetoond.39 Boven-
dien oversteeg dit idee ook de Reformatie. Zowel in Lutherse als Katholieke kringen was men
het eens over de Goddelijke betekenis van kometen, maar debatteerden men over de mo-
menten waarop ze gecreëerd waren (predestinatie versus op specifieke moment in de tijd) en
de traditionele discussies over de aard en plaats van kometen die beïnvloed werden door de
gangbare theologie van een bepaalde regio maar niet louter daarvan afhankelijk waren. De
betekenis die aan deze vurige sterren gegeven werd was dubbel circa 1650. Kometen voor-
spelden allereerst alles wat hierboven al gezegd werd. Daarnaast dienden ze ook als afbake-
ningen van uitzonderlijke periodes in de sacrale geschiedenis van wereld en kerk. Aldus zien
we hoe Katholieke auteurs vanaf de late Oudheid in essentie heidense ideeën opnamen in hun
geloof en dat deze doorleefden tot ver in de zeventiende eeuw.40
Gezien de voorspellende aard van kometen in het theologische vertoog, moet het niet ver-
wonderen dat astrologie en theologie zeer dicht bij elkaar stonden. Astrologie beschouwen
als de praktische kant van theologie om Gods werk te begrijpen gaat echter zeker niet voor
elke auteur op en zou dus een grove versimpeling zijn van de historische werkelijkheid. Zoals
we eerder zagen maakten figuren als Paracelsus er hun missie van om divinatorische interpre-
taties van kometen te bekampen en schilderden ze het af als heidense praktijken. Ook onze
auteurs verderop werden hiermee geconfronteerd, wat onder meer blijkt uit de sterke verde-
diging die Lilly en Evans aan het begin van hun voorspellingen moeten opnemen om
38 Schechner¸Comets, 31-37. 39 Jorink, Boeck der nature; Vermij, “A science of signs”; Schechner, Comets. 40 Schechner, Comets, 217.
20
criticasters te bekampen. Bovendien was ook de Bijbel zelf niet al te opgezet met astrologie.
Verschillende passages veroordeelden de heidense gewoonte van het lezen van de sterren om
een idee van de toekomst te krijgen.41 Het ging voor deze tekst niet zozeer om wat ze voor-
spelden, maar wel dat ze aankondigden wat komen zou. Dit maakte dat auteurs van komeet-
traktaten steeds zeer voorzichtig moesten balanceren op een koord die de werking van God
(hetzij aan het begin der tijden, hetzij in het moment zelf) in de kosmos en de komeet als
voorbode erkende zonder het risico te lopen als heiden afgescheept te worden.
1.4 Astrologische praktijk en de komeet als media-event
Ten slotte rest ons de astrologische vertogen omstreeks de zeventiende eeuw in reactie op
komeetverschijningen. Het staat buiten kijf dat kometen veel aandacht genoten bij populaire
en elitaire sferen in de West-Europese maatschappij anno 1600. De kometen van 1577, 1618,
1664 en 1680 hebben allemaal reeds aandacht gekregen van historici.42 Het bibliografische
overzichtswerk van Brüning bevestigt dit enkel. Van de 4392 traktaten die er opgenomen zijn,
tellen we ongeveer 1150 werken tot en met de laatste werken over onze komeet. Dat wilt
zeggen dat we weet hebben van ongeveer 3000 pamfletten over kometen tussen 1654 en
1999, waarvan een heel aandeel tussen 1654 en pakweg 1750 geschreven werd. Neem daarbij
nog de vele vlugschriften voor 1652 (waarvan het leeuwenaandeel over de kometen hierbo-
ven) en men kan niet anders dan besluiten dat kometen heel wat geesten beroerden in de
late Middeleeuwen en Vroegmoderne periode. Dat valt deels toe te schrijven aan de theolo-
gische betekenis die er steeds aan gekoppeld was. De relevantie voor de eigen tijd, waarvoor
steeds inspiratie geput werd uit eerdere auteurs en heilige geschriften, zorgde ervoor dat men
de verschijningen steeds koppelde aan de religieuze, politieke en sociale problemen en ge-
beurtenissen van hun tijd. Het is dan ook niet ondenkbaar dat astrologen hier hun graantje
meepikten.
De komeettraktaten van deze studie zijn moeilijk onder één genre onder te brengen omwille
van de meervoudige invloeden die ze verwerken, maar Van Nouhuys beredeneert dat dit juist
als de bepalende factor in het genre van komeettraktaten uit deze historische periode. Als
41 Jorink, Boeck der nature, 117-23. 42 O.a. Schechner¸Comets; Jorink, Boeck der nature; Christianson, “Tycho Brahe's German Treatise.”
21
divinatorische bron duiden zij de toekomst van de mensheid, wat voor sommige auteurs al
wat meer opgaat dan voor anders. William Lilly werkt zijn ideeën zelf uit als deel van zijn jaar-
lijkse almanak, waar hij ook andere verschijnselen bespreekt. In de meeste bronnen treffen
we steeds variaties aan op de vier hierboven aangehaalde vertogen: een natuurfilosofische
stellingname over de aard, astronomische observaties, een theologische fundering van hun
werk en divinatorische voorspellingen. De kenmerkende eigenschap van deze bronnen is
steeds pluriformiteit: steeds worden meerdere invalshoeken gebruikt om de komeet te dui-
den en zeer vaak staan die in relatie tot elkaar. Om het met de concepten van Margeret Osler
te zeggen: de intellectuele constructen vormen elk hun idee over kometen in dergelijke trak-
taten en al doende leggen ze verbanden met andere constructen. Die verbanden worden in-
gegeven door de grotere verbanden tussen deze constructen, die verder gaan dan louter de-
batten over kometen.
22
23
Hoofdstuk 2: Historiografie van de vroegmoderne komeetcultuur
In dit hoofdstuk behandelen we drie verschillende historiografische benaderingen van vroeg-
moderne komeetcultuur. Deze benaderingen gaan elk terug op thema’s die keer op keer te-
rugkomen in dit veld: protowetenschap, pseudowetenschap en de relatie tussen wetenschap
en religie. We sluiten af met een werk dat deze benaderingen samenbrengt, hoewel het eer-
der geschreven werd.
2.1 Barker, Goldstein, Ariew en Carolino: een protowetenschappelijke benadering
De geschiedenis van protowetenschappen onderzoekt de vroegmoderne ontwikkelingen die
al dan niet leidden tot onze huidige wetenschappen. Arthur Berry, Rudolf Wolf en A.D. White
schreven zeer vroege voorbeelden van dit soort geschiedenis.43 Doorgaans vertegenwoordig-
den zij teleologische interpretaties die deze ontwikkelingen bestudeerden tegen de achter-
grond van hun uiteindelijke resultaat: de exacte wetenschappen zoals we die vandaag kennen.
Thomas Kuhn bracht de nodig innovatie met termen als paradigm shifts en anomalies, maar
was daarom niet minder gecontesteerd. De studies die hieronder behandeld worden, zijn in
veel opzichten reacties op de Kuhniaanse interpretatie. Zij pleiten meestal voor continuïteit
en aanpassingen van bestaande theorieën in plaats van revoluties en momenten van intense
versnelling in de accumulatie van kennis doorheen de vroegmoderne wetenschapsgeschiede-
nis.
We zullen doorheen dit hoofdstuk beargumenteren dat de protowetenschappelijke omgang
met komeetcultuur gekenmerkt is door drie elementen. Ten eerste wordt hun project gety-
peerd door het weglaten van niet-wetenschappelijke elementen uit hun analyses van weten-
schappelijke bronnen. Zij doen dit uiteraard omdat men nu eenmaal keuzes moet maken in
elk onderzoeksproject en zich willen focussen op de wetenschappelijke precedenten van mo-
derne wetenschap. Zijn deze niet-wetenschappelijke elementen echter geen essentieel on-
derdeel van deze ontwikkelingen? Deze thesis beargumenteert alleszins van wel zoals in de
43 Arthur Berry, A short history from astronomy. From the earliest through the nineteenth century (Cambridge: s.n., 1898); Rudolf Wolf, Geschichte der astronomie (Munich: s.n., 1877); A.D. White, “A history of the doctrine of comets,” Papers of the American Historical Association 2 (1887): 109-47.
24
inleiding te lezen valt en uit het bronnenonderzoek moet blijken. Ten tweede kenmerkt een
sterk intellectualistische focus deze omgang met komeetcultuur. Hiermee doel ik op de pro-
minente plaats van de wetenschappelijke grootheden uit de geschiedenis in deze studies. Het
zal steeds een Tycho Brahe of Nicolaas Copernicus zijn die een hoofdrol krijgt, maar reacties
uit minder geleerde middens worden simpelweg niet behandeld.44 Ten slotte is er nog de con-
text die in deze werken beschreven wordt. Steeds speelt het verhaal zich aan een universiteit,
een studiekamer, kortom: een ivoren toren.
Peter Barker en Bernard Goldstein schrijven in hun artikel dat in de jaren tachtig een consen-
sus heerste over de ontwikkeling van de moderne wetenschappen. Thomas Kuhn, Imre Lak-
atos en Larry Laudan, om er maar enkelen te noemen, stellen dat er in de vroegmoderne tijd
een verschuiving was van een gesloten, Aristotelisch wereldbeeld dat gangbaar was in de mid-
deleeuwen naar het idee van een heliocentrisch, oneindig universum. De verschuiving be-
stond uit een abrupte overgang van het één naar het ander, waarbij een uitgesproken discon-
tinuïteit tussen de theorieën voor en na kenmerkend waren.45 Aan de hand van theorieën over
kometen uit de vroegmoderne tijd hopen Barker en Goldstein de Kuhniaanse interpretatie van
deze revolutie en elke behandeling van het thema die überhaupt over revolutie- en disconti-
nuïteit spreekt, te weerleggen. Met hun onderzoek willen de twee auteurs nieuwe bevindin-
gen leveren van kometen in de vroegmoderne natuurfilosofie in de hoop dat dit leidt tot be-
tere filosofische beschouwingen over de aard van wetenschappelijke verandering.46
Dit trachten zij te verwezenlijken door het werk van verschillende wetenschappers te bestu-
deren, op klassiek-wetenschapshistorische wijze. Met behulp van hun traktaten (of werken
van historici over deze wetenschappers) tonen ze aan dat het idee van wetenschappelijke re-
volutie allesbehalve bruikbaar is, zelfs wanneer zij Tycho Brahe als spilfiguur naar voor schui-
ven.
Via dit onderzoek komen Barker en Goldstein tot enkele nieuwe inzichten. Ten eerste plaatsen
de auteurs astronomen als Toscanelli in een langere traditie van medische astrologen, die tra-
ditioneel enorm openstonden voor innovatie en actief nieuwe instrumenten bouwden. Ten
44 Waarmee ik niet gezegd wil hebben dat deze auteurs een elitaire geschiedenis schrijven. Het is nu eenmaal een keuze met pragmatische redenen, die ook ik voor dit onderzoek maak. Vaak zijn er simpelweg geen bron-nen voorhanden die deze stemmen laat spreken. 45 Barker en Goldstein, “The role of comets,” 299. 46 Barker en Goldstein, “The role of comets,” 300.
25
tweede stellen zij dat op methodologisch vlak ook continuïteit te bemerken valt. De manieren
waarmee vroegmoderne astronomen de afstand van kometen tot de aarde bepaalden, waren
al beschikbaar in de middeleeuwen. Ten slotte betogen ze dat het belang van kometen als
bewijs tegen Aristoteles door eerdere historici zwaar overschat is. De klassieke interpretatie
was dat astronomen in de zestiende eeuw met parallax-berekeningen kometen in de boven-
maanse sfeer plaatsten, waaruit volgde dat Aristoteles er ook naast zat wat de samenstelling
van kometen betrof. Volgens Barker en Goldstein gaat het argument echter in de omgekeerde
richting. In de zestiende eeuw werd algemeen erkend dat kometen bolvormige lenzen waren
die het licht van de zon braken, wat niet strookte met de Aristotelische theorie over kometen
als onderaardse vuren. De aanvaarding van de lenstheorie maakte van de plaats van kometen
in de kosmos weer een open vraag, die pas door Tycho Brahe definitief beantwoord werd.47
Deze nuancering van de Copernicaanse revolutie houdt ook Roger Ariew bezig. In zijn artikel
wilt hij de volhardingen van het Aristotelisch wereldbeeld in de verf zetten.48 Als natuurfiloso-
fische stroming was scholastiek deel van een wisselwerking met andere intellectuele stromin-
gen en ging het aanpassingen om de interne coherentie te bewaren niet uit de weg. Natuurfi-
losofen uit deze traditie incorporeerden volgens hem de nauwkeurigere observaties in hun
eigen natuurfilosofische systeem. 49 Zijn onderzoek spitst zich toe op wat in en rond Parijs
aangeleerd werd over de fysieke aard van kometen. Zijn bronnen zijn dan ook voornamelijk
schoolboeken die in en rond Parijs geschreven of gebruikt werden door Jezuïeten, Katholieke
en Protestantse schrijvers.50 We krijgen een opeenvolging van leraars en schrijvers waarmee
de auteur ons probeert te tonen hoe de observaties van kometen geleidelijk aan de Aristote-
lische interpretatie van kometen als vurige uitwasemingen in de ondermaanse sfeer plaats-
maakten voor kometen met een bovenmaanse locatie. Waar Scipion Dupleix in 1603 schreef
dat kometen ondermaanse sferen moesten zijn, zien we hoe een andere schrijver in 1644 laat
optekenen dat hij gelooft dat er twee soorten kometen zijn: boven- en ondermaanse. Rond
1657 vindt hij zelfs een verhandeling van een Aristotelische student die stelt dat kometen
47 Barker en Goldstein, “The role of comets,” 310-11; 315-19. 48 Hij ziet zichzelf binnen een bredere stroming die deze Aristotelische taaiheid tracht aan te tonen. Als voor-beeld stelt hij volgende publicaties: Charles B Schmitt, Aristotle and the Renaissance (Londen: Harvard Univer-sity Press, 1983); Edward Grant, “Aristotelianism and the Longevity of the Medieval World View,” History of Science 16, (1978): 93–106. 49 Ariew, “Theory of Comets,” 335. 50 Ariew, “Theory of Comets,”358.
26
hemelse verschijnselen zijn. 51 Ariew besluit dat Aristotelische natuurfilosofen vanaf de
tweede helft van de zeventiende eeuw aanpassingen maakten aan hun theorieën op basis van
de nieuwe observaties. Hieruit volgt dan ook dat kometen niet de genadeslag gaven aan de
scholastieke indeling van de werkelijkheid, maar dat scholastici die aanpasten aan de nieuwe
observaties.52
Als wetenschapshistorisch werk focust dit artikel vooral op geleerden en de universitaire con-
text. Het kan dus zonder veel twijfel als een internalistische interpretatie van komeetweten-
schappen opgevat worden. Kometen vormden het wetenschappelijk onderzoeksobject van
meerdere intellectuele stromingen, waaronder de scholastieke natuurfilosofie. Het leert ons
bovendien dat er geen eensgezindheid was over (de fysieke eigenschappen van) kometen in
de zeventiende eeuw, wat mij verder sterkt in de overtuiging dat de komeet van 1652 een
zeer interessante case kan zijn voor mijn eigen onderzoek.
Met debatten over de aard van kometen en hun plaats in de kosmos toont Luis Miguel Caro-
lino hoe de komeet een brandpunt was in de hertekening van de relatie tussen wiskundige
astronomie en Aristotelische natuurfilosofie tijdens de zestiende en zeventiende eeuw. Hier-
mee krijgen we voor het eerst in dit overzicht een idee van hoe kometen de aanleiding kunnen
zijn voor debatten tussen disciplines in plaats van binnen disciplines. Carolino geeft aan dat
hij dit artikel noodzakelijk vond omwille van eerdere literatuur over dit onderwerp. Daarin
kaderde historici de debatten tussen astronomen en natuurfilosofen binnen de bredere strijd
tussen heliocentrische en geocentrische theorieën. Binnen deze “strijd” keken zij vooral naar
wat de wiskundige astronomen te zeggen hadden, waardoor de kloof tussen astronomie en
natuurfilosofie overdreven werd.53 Carolino wil met de casus van de Portugese jezuïeten in
Évora en Coimbra tussen 1577 en 1650 aantonen dat astronomen en natuurfilosofen vanaf
1630 gelijkaardige onderzoeksinteresse nastreefden. Dat laat hem toe om te duiden hoe na-
tuurfilosofen astronomische inzichten opnamen in hun Aristotelische denkkader, zonder de
logica van dat kader te ondermijnen.
51 Ariew, “Theory of Comets,”362-65. 52 Ariew, “Theory of Comets,”365-69. 53 Luis Miguel Carolino, “Philosophical teaching and mathematical arguments: Jesuit philosophers versus Jesuit mathematicians on the controversy of comets in Portugal (1577-1650),” in History of Universities 16, nr.2 (Ox-ford: Oxford University Press, 2000): 65-66.
27
Door een nauwkeurige analyse van uitwisselingen tussen astronomie en natuurfilosofie, weet
Carolino de kloof te overbruggen. Astronomen als Christoforo Borri (1583-1632) toonden hun
natuurfilosofische collega’s dat astronomie in staat was om universele uitspraken te doen op
basis van enkelvoudige observaties. Hierdoor voldeed deze wetenschap aan de Aristotelische
voorwaarden voor ware kennis over de natuur en konden natuurfilosofen deze inzichten op-
nemen in hun kosmologische theorieën. Zo raakte de vaststelling dat kometen hemelse ob-
jecten waren, ingeburgerd bij deze filosofen en besloten zij dat het Aristotelisch-Ptolemeïsch
model van het universum ontoereikend was. Dit verplicht hen eveneens om andere elemen-
ten van hun filosofie te herdenken, zoals de aard van hemelse materie.54 Astronomie lijkt in
deze context niet verder gegaan te zijn dan aanvullende argumentatie op de natuurfilosofi-
sche inzichten. De logica achter wat wetenschap uitmaakte zorgde ervoor dat wiskunde in de
Portugese universiteiten de innoverende functie kon uitoefenen die het elders wel deed en
geleidelijk aan raakte de epistemologische status van deze discipline in verval.55 Carolino leert
ons dus hoe kometen de speelbal kunnen zijn van disciplines en hoe deze verschillende intel-
lectuele constructen, elk met eigen interne logica, elkaar afwisselend kunnen ondersteunen
en bekampen.
Zoals duidelijk wordt uit deze bespreking, valt er wel het één en ander te zeggen over een
wetenschapshistorische benadering van kometen. Om te beginnen hebben auteurs in deze
onderzoekslijn terecht opgemerkt dat eerder vastgestelde “revoluties” een onvolledig beeld
van wetenschapsgeschiedenis geven. Daarnaast leveren studies als die van Ariew of Carolino
een idee van de gangbare natuurfilosofische conceptualisaties van kometen, alsook van de
meetinstrumenten en technieken die gebruikt werden. Dit is essentieel voor ieder die zich
wenst te verdiepen in kometentraktaten uit de vroegmoderne tijd. Om af te sluiten leren der-
gelijke studies ons steeds (zij het impliciet) over het belang van religie voor de natuurfilosofie.
De titel van Carolino’s werk spreekt boekdelen. Vaak waren astronomen of natuurfilosofen
ook actief met religie en theologie bezig, als deel van de Jezuïetenorde bijvoorbeeld, of had-
den zij op zijn minst toch een confessioneel kader dat consequenties had voor de manier
waarop zij naar de natuur keken. Dat sterkt mij in de overtuiging dat voor deze periode
54 Carolino, “Philosophical teaching and mathematical arguments,” 81-84. 55 Carolino, “Philosophical teaching and mathematical arguments,” 84.
28
wetenschappen niet los van religie bestudeerd kunnen worden, iets wat verder in dit hoofd-
stuk nog duidelijker wordt.
2.2 De geschiedenis van vroegmoderne astrologie
Astrologie is een tweede kader waarbinnen historici kometen bestudeerd hebben. Lynn
Thorndike was één van de eerste historici die aandacht had voor deze dimensie. In A history
of magic and experimental science verwijt hij historici dat zij te lang een louter wetenschap-
pelijk perspectief toepasten op premoderne wetenschap. Wetenschappelijke traktaten uit de
zeventiende eeuw werden zo in het licht van moderne wetenschap bestudeerd, waardoor his-
torici geen aandacht hadden voor andere vertogen binnen die teksten. Alternatieve, premo-
derne vertogen zoals astrologie liet men zo links liggen, wat een vertekend beeld opleverde
van wetenschap uit de zeventiende eeuw. 56 In het zesde deel van zijn boek pleit hij daarom
voor een aanpak die de wetenschappelijke aspecten van deze traktaten binnen de totaliteit
van de bronnen beschouwt en oog heeft voor de aspecten van een tekst die niet wetenschap-
pelijk lijken vanuit een hedendaags oogpunt. 57 Zij vormden een essentieel onderdeel van de
premoderne verklaringen van de werkelijkheid en mogen daarom niet genegeerd worden. In
de vorige paragraaf zagen we enkele wetenschapshistorici aan het werk, waar een totale be-
handeling van de traktaten meestal achterwege bleef. De vraag is dan op welke wijze auteurs
met een focus op de astrologische traditie dit wel gedaan hebben.
John Robert Christianson lijkt de eerste auteur te zijn die een astrologisch-politieke studie
heeft gemaakt waarin de nadruk op komeetdivinatie ligt. Hij doet dit aan de hand van een
Duits traktaat over de komeet van 1577 van de hand van Tycho Brahe, de bekende Deense
astronoom die we eerder in dit hoofdstuk al eens tegenkwamen. Christianson tracht te ach-
terhalen op welke manier het traktaat een product was van zijn politieke, religieuze en kos-
mologische opvattingen.
Christianson toont ons hoe Tycho Brahe meer was dan een astronoom en belicht de eerdere
premoderne zijde van zijn oeuvre. Hiermee levert hij alleszins een nuance op het verhaal van
Barker en Goldstein hierboven, dat hem toch vooral als astronoom en natuurfilosoof
56 Arthur Berry, A short history from astronomy; Rudolf Wolf, Geschichte der astronomie; A.D. White, “A history of the doctrine of comets,” 109-47. 57 Lynn Thorndike, A history of magic and experimental science VI (New York: Columbia University Press., 1941), 94
29
voorstelde. Terloops vermeldt hij ook dat deze figuur verschillende vertogen in zijn werk over
de komeet van 1577 verwerkte. Gezien de vraagstelling gaat hij hier niet dieper op in, maar
zijn astrologische analyse werkt in ieder geval een van die vertogen verder uit. In het traktaat
bemerkt hij bij Brahe een duidelijke invloed van de Philippisten, een geleding binnen het Lu-
theranisme. Op astronomisch-kosmologisch niveau denkt hij een ontwikkeling te zien richting
zijn latere planetaire theorie. 58 Algemeen genomen krijgen we bij Christianson voor het eerst
een completer beeld van komeettraktaten. Waar binnen klassiek wetenschapshistorische
kringen een selectie wordt gemaakt van wat past en niet past binnen het wetenschappelijk
verhaal, levert Christianson ons een beeld van de verschillende tendensen binnen een derge-
lijke bron. Het zegt ook veel over het soort komeet dat hij tot het onderwerp van zijn artikel
neemt: in de eerste plaats een astrologisch teken dat ingezet wordt voor politiek doeleinden,
maar terloops ook het onderwerp vormt van religieuze, astronomische, natuurfilosofische en
superstitie-debatten.
Aan de hand van de casus van Martin Bylica tracht Darin Hayton uitspraken te doen over de
veelzijdige rol van de hofastroloog. Ook kometen komen aan bod in zijn verhaal en leveren
vooral een aanvulling op wat we al wisten van Christianson: kometen zijn astrologische tekens
die zeker in dienst van de politiek gebruikt kunnen worden.59 Voor de rest krijgen we een zeer
uitgebreide levensloop van de astroloog, maar niet dezelfde link met andere tradities die bij
het eerste artikel wel nog aanwezig waren. Kometen vormen hier niet het element van intel-
lectuele arbeid buiten de disciplines van astronomie en astrologie.
Historici van astrologie leverden een broodnodig tegengewicht voor de vaak selectieve bena-
dering van wetenschapshistorici. Allereerst doorprikten ze de mythe dat kometen hoofdzake-
lijk wetenschappelijke objecten waren, door aan te tonen dat er meer in komeet traktaten zat
dan wetenschappelijke ontwikkeling en bijgelovige randinformatie. Die hernieuwde focus op
de tot dan toe marginale elementen van vroegmoderne wetenschap zorgden vooral bij Chris-
tianson voor het inzicht dat een komeet met één been in heel wat tradities stond. Natuurfilo-
sofie, theologie en astrologie waren elementen van de meeste traktaten. Daarnaast krijgen
we voor het eerst ook een idee van de vergaande politieke invloeden en implicaties die ko-
meetvoorspellingen konden hebben. Zowel Bylica als Brahe hadden invloedrijke mensen die
58 Christianson, “Tycho Brahe's German Treatise,” 131-32. 59 Darin Hayton, “Expertise ex Stellis,” 39-43.
30
verwachtingen stelden aan hun voorspellingen en de astrologen wisten op hun beurt subtiel
politieke doelen in voorspellingen om te zetten.
2.3 Sarah Schechner en kometen op de grens
De auteur die een enorme inspiratie was voor deze thesis en tevens mijn eerste kennismaking
met vroegmoderne komeetwetenschappen, was Sarah Schechners Comets, popular culture,
and the birth of modern cosmology uit 1997. In iets meer dan tweehonderd pagina’s schrijft
ze een boeiende en zeer gevarieerde geschiedenis van kometen en de interpretaties die men-
sen doorheen de eeuwen aan deze hemelverschijnselen gaven, vertrekkend van Aristoteles
en eindigend bij het einde van de achttiende eeuw. Ze stelt vast dat historici of te wetenschap-
pelijk naar komeetwetenschappen keken en dus geen oog hadden voor de mystieke connota-
ties die men aan kometen gaf, of de folklore errond al te anekdotisch beschreven en opvatten
als een verpakking voor moderne ideeën. Met haar werk wil ze deze hiaten opvullen door de
traditionele muren die dergelijke auteurs optrokken tussen bijvoorbeeld bijgeloof en kome-
ten, te doorbreken en op zoek te gaan naar een gedeeld discours over kometen. Zo hoopt ze
aan te tonen dat er een vloeibare interactie was tussen hoge en lage cultuur wanneer die over
natuur en religie nadacht.60
Ze tracht dit te verwezenlijken door de komeetcultuur te interpreteren en historiseren. Zo legt
ze de Romeinse opvattingen over kometen naast het politiek gebruik ervan tijdens de repu-
bliek en het keizerrijk en toont ze zo hoe kometen vaak betekenden dat er (adellijke) koppen
gingen rollen. Verschillende keizers stierven kort na een komeetverschijning en kometen ver-
oorzaakten zo’n paranoia bij Nero dat hij, telkens een komeet de hemel kleurde, met adellijk
bloed zijn eigen dood trachtte te voorkomen.61 Daarnaast maakt Schechner ook verschillende
keren een onderscheid tussen kometeninterpretaties die in specifieke periodes gangbaar wa-
ren en bediscussieerd werden. Zo wijdt ze een hoofdstuk aan de overgang van kometen als
teken naar kometen als oorzaak van bepaalde gebeurtenissen en probeert ze de vinger te
leggen op de overgang van de lokale invloed naar de globale invloed van kometen.62 Boven-
dien schuift ze soms ook radicaal andere visies op kometen naar voor, bijvoorbeeld wanneer
60 Schechner, Comets, 4-5. 61 Schechner, Comets, 25. 62 Schechner, Comets, 91-103.
31
het gaat over de middeleeuwse opvattingen en waar zij stelt dat kometen toen in hoofdzaak
als wonderen gezien werden. Hiermee probeert ze de traditionele astrologische interpretatie
te nuanceren.63
De bronnen die ze gebruikt, variëren sterk. Allereerst heb je de brede categorie van werken
die we als intellectuele traktaten zouden kunnen beschouwen. Denk bijvoorbeeld aan Aristo-
teles en Seneca voor het eerste hoofdstuk en Newton en Halley voor het voorlaatste deel van
het boek. Dit wordt aangevuld met bronnen van volkse cultuur om tot een analyse van kome-
ten in hoge én lage cultuur mogelijk te maken. Hiervoor betrekt ze bij haar studie ook boeken,
tekeningen, houtsnedes, toneelstukken, ….
Uiteindelijk trekt Schechner enkele opmerkelijke conclusies. Allereerst meent zij een assimila-
tie waar te nemen waarbij komeetfolklore langzaamaan opging in de astrofysica van de vroeg-
moderne tijd. De assimilatie bracht een semantische verschuiving met zich mee: kometen wa-
ren niet langer monsterlijke tekens, maar werden natuurlijke oorzaken van globaal onheil.
Deze verschuiving zou ingezet zijn kort na het midden van de zeventiende eeuw. Daarnaast
stelt ze dat ideeën over kometen op en neer gingen op de sociale ladder. Hiermee ziet ze haar
idee van een vloeibare interactie tussen hoog en laag verwezenlijkt. Toch nuanceert ze dit met
de vaststelling dat tijdens de zeventiende eeuw er in de hoge echelons van de maatschappij
een neiging was om zich terug te trekken uit de lage cultuur, waarbij verschillende auteurs op
zoek gingen naar volkse fouten in hun elitaire cultuur. De hoofdstukken over Newton en Halley
tonen dat desondanks sporen van die ‘volkse cultuur’ bewaard bleven. 64 Ten slotte vermeldt
ze ook nog het sociale nut van kometen, wat ze hoofdzakelijk in hoofdstuk vier en zes be-
spreekt. Verschillende kampen in vroegmodern Engeland lieten de betekenis van een komeet
afhangen van het nut voor de eigen zaak. 65
Voor Schechner zijn kometen fenomenen die op de grens van verschillende tradities liggen.
Dit blijkt onder meer uit de binaire paren die ze introduceert doorheen het boek (hoog-laag,
komeetfolklore-astrofysica). Laat er geen misverstand over bestaan, ze introduceert deze en-
kel om ze te doorbreken. Zo blijft de folklore zijn weg vinden in de astrofysica en zien we een
blijvende invloed van volkse overtuigingen in elitaire wetenschap. Tegelijk is ook haar nadruk
63 Schechner, Comets, 27-50. 64 Schechner, Comets, 131-78. 65 Schechner, Comets, 66-88 en 104-30.
32
op de appropriatie van mensen voor wereldlijke zaken zeer interessant, iets wat ze, zoals eer-
der gezegd, aantoont met de Engelse casus in het vierde hoofdstuk. Algemeen onthouden we
van Schechner dan ook de neiging naar het liminale karakter van kometen, die vooral tot uiting
komt in de hoofdstukken over de vroegmoderne periode.
2.4 Religieuze geschiedenis en kometen
In dit derde deel van het historiografische hoofdstuk besteden we extra aandacht aan kome-
ten zoals die in het kader van religieuze geschiedenis bestudeerd zijn. We baseren ons daar-
voor op twee werken die recent gepubliceerd zijn, om het werkbaar te houden en een up-to-
date beeld te geven van dit veld. Vooraleer we de eigenlijke studies onder het vergrootglas
leggen, loont het om even stil te staan bij wat deze werken in essentie met elkaar gemeen
hebben. Om te beginnen delen ze een duidelijke opzet om theologie en natuurfilosofie aan
elkaar te linken. Eric Jorink en Rienk Vermij schrijven steeds over hun onderwerpen op een
manier die de natuurfilosofische interpretatie van de werkelijkheid van hun historische acto-
ren linkt aan hun theologische standpunten. Hierdoor belichten zij de creativiteit die derge-
lijke wetenschappers aan de dag moesten brengen om dit te bewerkstelligen. Daarnaast be-
perkt dit ook het soort geschiedenis dat ze kunnen schrijven. Beide werken zijn in essentie
intellectueel van insteek en moeten dus ook vanuit dat opzicht gelezen worden. Ze handelen
over ideeën, laten intellectuelen aan het woord en zijn op zoek naar de mechanismen achter
hun ideeën.
Eric Jorink schreef vrij recent een monografie over het thema op basis van de Nederlandse
casus. Daarbij onderzoekt hij de manieren waarop geleerden de Schepping interpreteerden
als een tweede boek van God naast de Bijbel, waarin kometen maar één hoofdstuk zijn. Zo
wijdt hij een hoofdstuk aan insecten om aan te tonen dat Gods wonder zelfs in de kleinste
wezens aanwezig was en schrijft hij over rariteitenverzamelingen en wonderboeken in de Ne-
derlanden, alles binnen de periode 1575-1715. Telkens probeert hij de natuurlijke fenomenen
zoals die omschreven en bestudeerd zijn in de traktaten van intellectuelen in relatie te bren-
gen tot hun gedachten over dit ‘Boeck der natuere’. Wat kometen betreft, schuift Jorink en-
kele interessante inzichten naar voor. Zo is zijn centrale hypothese dat de veranderende ver-
klaringen voor kometen in de Nederlandse context niet zozeer toe te schrijven waren aan
33
betere methodes of meer accurate observaties maar in de eerste plaats het gevolg waren van
nieuwe exegetische en filologische inzichten.66
De auteur trekt nadien de conclusie dat wat kometen betreft er op één eeuw tijd veel veran-
derd was. Waar rond het jaar 1600 de meeste geleerden nog van mening waren dat kometen
goddelijke tekens waren en mogelijk aankondigingen waren van de Dag des Oordeels, hield
diezelfde interpretatie honderd jaar later geen stand meer voor iedereen. Naast een groep
geleerden die vasthielden aan de eerdere opvattingen, stond er een nieuwe groep recht die
kometen als tekens van Gods glorie zagen. Volgens Jorink kwam dit niet door de opkomst van
het rationalisme of moderne wetenschappelijke kennis omwille van verschillende redenen.
Om te beginnen blijkt uit de bronnen dat het niets te maken heeft met een wetenschappelijke
doorbraak, omdat beide groepen omstreeks 1700 nog steeds worstelden met de fysieke aard
van kometen. Bovendien bekampten beide groepen elkaar niet met wetenschappelijke maar
theologische argumenten. Exegese en filologie waren de voornaamste wapens van beide
groepen, niet astronomie en natuurfilosofie. Ten slotte moet ook het feit dat kometen God-
delijke tekens bleven niet onbelicht blijven.67 De religieuze insteek bleef nog lang doorleven,
zoals we ook bij Schechner reeds zagen.68 Op die manier ondergraaft Jorink het klassieke ver-
toog van de ‘onttovering van de wereld’ en toont hij ons hoe zelfs moderne komeetweten-
schap nog vervat zat binnen een religieuze kader.
Kometen krijgen bij Jorink duidelijk een religieuze interpretatie. Op die manier verschilt hij van
de wetenschappelijke geschiedenis omdat hij geleerden aan het woord laat over de religieuze
betekenis van en discussie rond kometen. Wat de geschiedenis van astrologische betekenis
betreft, laat hij zaken als het bijgeloof en exacte profetie links liggen, om verder te werken op
de theologische kaders waaraan deze komeet appelleert. Kometen zijn voor Jorink duidelijk
eerst en vooral religieuze tekens, voor ze wetenschappelijke objecten of astrologische tekens
zijn.
Met Rienk Vermij krijgen we een auteur die de link tussen meteorologie en protestantisme
zoekt aan de hand van de casus van de universiteit van Wittenberg. Hij vertrekt vanuit de
vaststelling dat eerdere auteurs Wittenberg in dit opzicht uitgebreid gekeken hebben naar
66 Jorink, Boeck der natuere, 118. 67 Jorink, Boeck der natuere, 183-85. 68 Schechner, Comets, 218.
34
waarom Aristotelisme niet langer werkbaar was voor Luther en Melanchthon en steeds de-
zelfde bron aanhaalden en inhoudelijke tegenstrijdigheden met de Bijbel of epistemische on-
enigheden naar voor schoven als de voornaamste redenen waarom protestanten het niet zo
konden vinden met de natuurfilosofie van Aristoteles. Vermij stelt in plaats daarvan voor dat
Luther aristotelische opvattingen over meteorologische fenomenen als kometen niet kon ac-
cepteren omdat hij die fenomenen daarmee als natuurlijke oorzaken erkende en niet als god-
delijke tekens. Deze tekens waren essentieel voor een Lutheraanse theologie omdat zij gevol-
gen waren van de sociale en natuurlijke wanorde en het nabij zijn van het einde van de wereld.
Aldus vormde het een deel van de officiële doctrine en ondersteunde het de Protestantse
zaak: God was niet tevreden met de huidige situatie.69
Vermij besluit dat sommige historici voor hem de verkeerde motivatie achter de hervormin-
gen aan de universiteit van Wittenberg gekoppeld hebben. Niet de meer rationele benadering
van de natuur was de oorzaak van het herwerken van aristotelische inzichten, maar de nood
aan een natuurfilosofisch systeem dat kometen niet in termen van natuurlijke oorzaken maar
bovennatuurlijke tekens zag, vormde hoofdzakelijk de drijfveer. Tegelijkertijd stelt hij dat de
onderneming in Wittenberg in de zestiende eeuw vrij paradoxaal was. Ze bestudeerden de
natuur maar verwierpen het naturalisme dat aan de basis lag van de studie, waardoor het
zwaartepunt van het onderzoek bij de onnatuurlijke fenomenen lag die directe interventies
van God uitmaakten. Uiteindelijk was hun doel om een in essentie naturalistisch systeem in
lijn te brengen met anti-naturalistische principes van de Reformatie. In de praktijk zorgde dit
veeleer voor een samenloop van de twee perspectieven naar fenomenen als kometen, waar-
door verklaringen van voorspellende fenomenen als natuurlijk of goddelijk naast elkaar kwa-
men te staan.70
Van alle artikels die we in dit hoofdstuk besproken hebben, valt dit laatste toch wat uit de
boot in die zin dat kometen allesbehalve het onderwerp is. In plaats daarvan krijgen we een
analyse van de tak binnen de natuurfilosofie die het bestudeerde: de meteorologie. Op basis
van de zaken die Vermij daarover schreef, kunnen we toch het een en ander zeggen over hoe
kometen in dit verhaal opgevat kunnen worden. Het lijkt opnieuw op de grens van verschil-
lende vertogen te liggen, hier theologie en natuurfilosofie. Bovendien is opnieuw duidelijk hoe
69 Vermij, “A science of signs,” 648-54. 70 Vermij, “A science of signs,” 671-74.
35
dergelijke vertogen op elkaar inspeelden en naast elkaar konden bestaan. Toch lijkt er hier
een zekere hiërarchie te zijn. Uiteindelijk moest de universiteit van Wittenberg eerst en vooral
theologisch op het juist spoor zitten, waarvan de nadruk op kometen als goddelijke tekens het
voornaamste bewijs lijkt. Kometen vormen hier dus uiteindelijk een mediërend object tussen
natuurfilosofie en theologie, waarlangs de twee elkaar in deze zaak bekampen om zeggen-
schap over de interpretatie van de natuurlijke werkelijkheid.
Beide auteurs behandelen duidelijk eenzelfde onderwerp in een andere geografische en tem-
porele afbakening. Het is ook opmerkelijk in hoeverre hun conclusies op een abstract niveau
met elkaar overeenkomen. Bij beide auteurs haalt de theologie het op de natuurfilosofie en is
filologie en exegese belangrijker dan natuurlijke causaliteit om de werking van kometen te
beschrijven en te bediscussiëren. Bovendien krijgen we bij Vermij ook nog een historische
achtergrond voor dit fenomeen. Binnen de boodschap die Luther wou prediken, paste de the-
ologische insteek beter dan de natuurlijk-causale. Voor de Nederlandse discussie bleek het
efficiënter om elkaar te bekampen met exegetische argumenten dan hypotheses over de fy-
sische aard. De meervoudigheid van benaderingen komt opnieuw naar boven, alsook de ogen-
schijnlijke link tussen deze benaderingen wat kometen betreft. Natuurlijke fenomenen in
dienst van religieuze boodschappen lijkt hier de rode draad.
2.5 Besluit
De veelvoudige manieren waarop kometen in de vroegmoderne tijd betekenis kregen, moet
ondertussen vrij duidelijk zijn. Elk van de auteurs had bovendien steeds aandacht voor op zijn
minst twee vertogen. Zo kregen we bij wetenschapsgeschiedenis een idee van de astronomi-
sche en natuurfilosofische behandelingen, die respectievelijk op de observeerbare elementen
enerzijds en de oorzaken en aard van de materie anderzijds focusten. Een vage lijn om te trek-
ken, maar zeker met de studie van astrologie kregen we voor het eerst een idee van de bre-
dere intellectuele en politieke context waarbinnen een komeet gezien kan worden. Christi-
anson maakte ons als eerste duidelijk hoe gevarieerd de gebruikte disciplines binnen één trak-
taat wel niet konden zijn. Ook de religieuze geschiedenis van kometen leverde hier een bij-
drage door te focussen op theologische interpretaties van kometen. Het viel ook op dat elke
auteur minstens binnen twee van die vertogen werkt en de relaties tussen deze intellectuele
constructen uitwerkt (uitgezonderd sommige bronnen uit de wetenschapsgeschiedenis, zoals
36
de paper van Barker en Goldstein). Jorink en Schechner waren hier uitstekende voorbeelden
van. Een veelheid aan interpretaties en de onderlinge relaties tussen deze interpretaties wa-
ren dus de voornaamste zaken die we uit deze literatuurstudie meenemen.
Tegelijkertijd mogen we toch ook even stilstaan bij de hiaten die in de tot nu toe geschreven
literatuur bestaan. Elk van deze auteurs beschouwden deze kometen en de bronnen die er-
over geschreven zijn binnen het kader van hun historische interesse (hetzij wetenschap, reli-
gie, cultuur, astrologie) en lichtten daardoor bepaalde elementen uit de bronnen om hun on-
derwerp uit te diepen. Zo had Jorink het amper over astrologie, stond Schechner niet echt stil
bij de astronomische kant van haar verhaal en besteedde Goldstein niet veel aandacht voor
de theologische debatten. Hier is zeker en vast niets verkeerd aan, maar een studie die de
verschillende vertogen naast elkaar plaatst en waar relevant aan elkaar weet te linken, is vol-
gens mij nog niet geschreven. Die hiaat trachtten we met deze scriptie te dichten.
37
Hoofdstuk 3: Een liminaal perspectief voor komeetcultuur
In dit onderdeel bakenen we aan de hand van wetenschapsfilosofische en -historische
inzichten een methodologie af die aangepast is aan onze vraagstelling. Dit wil zeggen dat het
rekenschap geeft aan de verschillende vertogen in onze bronnen en tracht te duiden hoe ver-
schillende vertogen eventueel met elkaar in verbinding staan.
3.1 Religie en wetenschap in de Vroegmoderne tijd: strijd, harmonie, segregatie en
uitwisseling
Een eerste vertrekpunt wordt aangereikt door het feit dat vroegmoderne kometen ten-
minste tot het einde van de zeventiende eeuw tegelijkertijd ingebed waren in een weten-
schappelijk en religieus vertoog. Die dubbele inbedding maakt hen tot wat ik hieronder limi-
nale objecten zou willen noemen. Margaret Osler maakte een studie van het historische on-
derzoek over de verhoudingen tussen natuurfilosofie en theologie in de vroegmoderne tijd en
stelt vast dat historici drie metaforen gebruiken om deze relaties te bestuderen. 71
De eerste metafoor, en tevens de oudste, poneert een conflict tussen religie en weten-
schap in de vroegmoderne tijd. Een voorbeeld is John William Draper’s History of the conflict
between religion and science uit 1874. In dit boek onderscheidt hij twee manieren waarop
vroegmoderne mensen in Europa de beheersing en besturing van de wereld conceptualiseer-
den: goddelijke interventie enerzijds en de werking van constante (natuur)wetten anderzijds.
De eerste manier van beheersen wordt voornamelijk door religieuzen naar voor geschoven,
de tweede eerder door wetenschappers en natuurfilosofen. Vanuit deze tweedeling ziet Dra-
per een strijd van religie tegen wetenschap en stelt hij bovendien dat religie de menselijke
ontwikkeling hindert.72 Centraal staat dus steeds de metafoor van conflict, oorlog, stijd, etc.
Bovendien bevat Drapers verhandeling een lineair tijdsconcept. In zijn behandeling haalt we-
tenschap het uiteindelijk van religie door de inherente ‘waarheid’ van wetenschap, een waar-
heid die religie verborgen probeert te houden.
71 Margaret J. Osler, “Mixing metaphors: science and religion or natural philosophy and theology in early mod-ern Europe,” History of Science 36, nr. 111 (1998): 91. 72 John William Draper, History of the conflict between religion and science (New York: uitgever, 1874), 86.
38
Enkele overduidelijke problemen komen al snel aan het oppervlak drijven met een der-
gelijke behandeling. Allereerst zit er een duidelijk waardeoordeel in werken van historici zoals
Draper. De relatie tussen religie en wetenschap wordt een Manicheïsche mythe tussen religie
en wetenschap, duister en licht.73 Daarnaast zorgt de oorlogstaal voor een al te eenzijdige en
versimpelde interpretatie van deze relatie. Ten slotte, en ik raakte dit hierboven al kort aan,
hebben we te maken met een sterke teleologische structuur van de wetenschapsgeschiede-
nis. De graduale ontwikkeling van wetenschap leidt onvermijdelijk tot het op de achtergrond
geraken van religieuze dogma’s bij dergelijke auteurs. Alle kritiek ten spijt valt er wel iets te
zeggen voor een conflictbenadering in de wetenschapsgeschiedenis, in die zin dat er zeker wel
conflicten zijn in de vroegmoderne tijd. Beweren dat dit echter de enige relatie tussen weten-
schap en religie was, zou de materie echter (ironisch genoeg) geweld aan doen.
De tweede metafoor die historici ontwikkelden om tot een beter begrip van de relatie
tussen religie en wetenschap te komen, ontstond deels als reactie op de eerste metafoor.
Tegen het antagonisme van de eerste relatie probeerde recenter onderzoek dit juist te nuan-
ceren. Academici zoals John Hedley Brooke zagen meer dan enkel conflict in bijvoorbeeld het
werk van Newton. Die beschouwde zijn eigen werk als “wetenschapper” binnen de bredere
onderneming van het duiden van Gods voorzienigheid in de natuur. Naast conflict zagen zij
dus ook een soort wederzijdse harmonie.74 Hierdoor riepen zij eigenlijk op tot aandacht voor
beide facetten van de relatie in plaats van resoluut voor het een of het ander te kiezen. Deze
nieuwe metafoor diende in de eerste plaats om een meer complex verhaal te vertellen over
de geschiedenis van twee tradities die tot dan toe in scherp contrast tot elkaar gezet werden
in academische kringen. Bovendien bracht het ook een zekere historiciteit in het debat: als
entiteiten werden ze vrij vaag afgebakend en benadrukte men dat ze op verschillende mo-
menten in verschillende contexten anders tot elkaar stonden.75
Toch kent deze metafoor enkele uitgesproken nadelen. Allereest kan deze benadering,
wanneer ze te ver doorgedreven wordt, ook het thema geweld aan doen. Conflicten kunnen
daardoor gemist worden wanneer men te hard op zoek gaat naar de verzoenende elementen.
Deze manier van werken valt dus soms te omschrijven als te optimistisch en kan causaliteit
73 Osler, “Mixing metaphors,” 95. 74 Thomas Dixon, Science and Religion. A Very Short Introduction (Oxford: Oxford University Press, 2008), 2. 75 Dixon, Science and Religion, 15.
39
zien, waar het niet van toepassing hoeft te zijn.76 Alle kritiek ten spijt valt er toch iets te zeggen
voor deze metafoor, zeker wanneer ze in tandem met de vorige metafoor gebruikt wordt.
Harmonie en strijd waren beiden een deel van de relatie tussen de twee entiteiten.
De derde metafoor benadrukt de strikte scheiding tussen beiden. Religie en wetenschap
worden hier twee verschillende maar naast elkaar bestaande tradities die elk in aparte sferen
werken. Zolang ze zich elk tot hun domein beperken, blijft alles rustig en vormen ze een aan-
vulling op elkaar. Daar waar de twee elkaar aanraken (zoals bijvoorbeeld in de metafysica),
blijkt dialoog onmogelijk. Wanneer natuurfilosofen in de vroegmoderne tijd nauwelijks een
onderscheid maakten, zien historici in deze traditie dit als een teken dat God afstand neemt
van zijn creatie. Hij start als het ware de motor maar laat het verder ongemoeid.77
De kritiek die hierop geformuleerd kan worden, is vrij simpel: het blijkt gewoon niet
waar te zijn. De zoektocht naar het Goddelijke plan blijft de onderliggende drijfveer van de
natuurfilosofie tot in de zeventiende eeuw en verder.78
Dit waren de voornaamste tendensen in het onderzoek naar de relatie tussen religie en
wetenschap in de vroegmoderne tijd. Bij het schrijven van deze paragraaf viel het mij op dat
tussen de drie metaforen enkele gelijkenissen te bemerken zijn. Allereerst hebben ze allemaal
een zeer teleologisch verloop op de geschiedenis van wetenschap en religie en een zekere
wenselijkheid van dat verloop.79 De conflictmetafoor veronderstelt dat wetenschap het uit-
eindelijk zal halen van religie op grond van epistemologische suprematie en ziet deze over-
winning als wenselijk. Ook bij harmonie hebben we te maken met een lineair tijdsverloop,
waarin religie wetenschap ondersteunt en stimuleert doorheen de vroegmoderne tijd. Ook de
laatste metafoor zegt in essentie iets gelijkaardig en is volgens mij gewoon een herschrijving
van de eerste metafoor, een oorlog die eindigt met een wapenstilstand. Opnieuw hebben we
te maken met een geleidelijke afscheiding en opnieuw is die wenselijk. Ten tweede leiden de
drie metaforen in handen van onvoorzichtige historici tot een simplificatie van een historische
realiteit. De verhoudingen tussen religie en wetenschap waren nooit zuiver gebaseerd op
76 Zie bijvoorbeeld het werk van Merton, waarin hij stelt dat puritanisme de wetenschap aanmoedigde. Robert K. Merton, Science, technology, and society in seventeenth century England, (New York: H. Fertig, 1938). 77 Osler, “Mixing metaphors,” 99-101. 78 Oa. Jorink en Vermij 79 Deze scriptie handelt niet over teleologie en ontwikkeling in historiografie en een geschiedfilosofische excur-sus zou ons te ver brengen. Voor meer informatie, zie o.a. Elizabeth L. Eisenstein, “Clio and Chronos. An essay on the making and breaking of history book time,” History and theory 6 (1966): 47-8; Georg G. Iggers, “The ‘Cri-sis’ of historicism and changing conceptions of historical time,” Comprendre 43-44, (1977): 60-73.
40
conflict, harmonie of segregatie. Ten slotte zijn ze allen descriptief over de relatie en graven
ze niet veel dieper dan dat. Het framen van de relatie in termen van conflict, harmonie of
segregatie zegt ons iets over wat de verhoudingen juist zijn, soms iets over op welke manier
die verhoudingen tot uiting kwamen, maar nooit waarom ze waren wat ze waren (of ze geven
hierop een gebrekkig antwoord). Geïnspireerd door een recente key note van prof. dr. Johan
Braeckman aan de Universiteit Gent wil mijn onderzoek een waarom-vraag proberen te be-
antwoorden, aangezien ik overtuigd ben van zijn betoog dat dit de vragen zijn die humane
wetenschappen zich moeten stellen.
Margeret Osler erkent in haar overzichtsartikel over het onderwerp een gelijkaardig pro-
bleem en wilt dit oplossen door haar eigen metafoor te introduceren: vertaling en appropria-
tie.80 Haar idee is dat religie en wetenschap in de vroegmoderne tijd een conceptuele invloed
op elkaar hadden in de vorm van vertalings- en appropriatieprocessen. Ideeën uit het ene
kader werden gebruikt om problemen op te lossen in het andere. Deze ideeën kennen binnen
elk domein ongeveer dezelfde structuur maar functioneren elk op een andere manier naarge-
lang de problemen die ze dienen op te lossen. Deze appropriatie van conceptuele ideeën door
verschillende intellectuele constructen vormt een eerste, essentiële bouwsteen voor de limi-
nale methode van deze scriptie. Doorheen haar werk erkent Osler de verbanden die theologie
en natuurfilosofie gedurende de zeventiende eeuw met elkaar aangingen. Bovendien krijgen
we met haar historiografische onderzoek naar de verschillende metaforen voor interactie tus-
sen wetenschap en religie in wetenschapsgeschiedenis een idee van hoe historici eigenlijk al
vanaf de negentiende eeuw over deze interactie dachten in termen van relaties. Hoewel de
verschillende metaforen inhoudelijk niet verder van elkaar zouden kunnen staan, drukken ze
structureel hetzelfde idee uit: religie en wetenschap stonden doorheen de geschiedenis
steeds in relatie tot elkaar. Dit relationele kenmerk vormt het eerste uitgangspunt van mijn
methodologie.
De vertalings- en appropriatiemetafoor heeft in dit opzicht enkele uitgesproken voorde-
len. Allereerst vat zij religie en wetenschap op als intellectuele constructen die specifiek zijn
aan bepaalde contexten en op die manier beantwoorden aan specifieke noden. Bovendien
onderstreept ze op die manier dat beide constructen ook in relatie tot elkaar ontwikkeld wor-
den. Ten tweede zorgt dit idee van intellectuele constructen ervoor dat zij ook niet langer
80 Osler, “Mixing metaphors,” 92-93
41
vaststaande corpussen van kennis zijn.81 In plaats daarvan kennen zij flexibele en constant
veranderende grenzen, naargelang de vertalingen en appropriaties die op een bepaald mo-
ment in de tijd en in de ruimte plaatsvinden. Ten slotte geven zij ook nog agency aan de his-
torische actoren binnen deze relatie. In plaats van louter te werken binnen hun eigen domein
werken zij actief mee aan de hierboven vermelde kruisbestuiving.
Het viel mij zelf pas na een enkele lezingen op, maar Osler ziet in essentie een functio-
nalisme in deze vertalingsprocessen: de overdracht van ideeën gebeurt steeds om een welbe-
paalde reden. Ze beantwoordt met andere woorden een waarom-vraag. Desondanks valt haar
theorie niet zomaar toe te passen op een casus als die van de kometen. De bronnen van dit
onderzoek worden getypeerd door een meervoudige interpretatie van één object binnen één
werk (bijvoorbeeld een combinatie tussen religieuze, natuurfilosofische en astronomische
vertogen). In plaats van een theorie die louter focust op de overgang van concepten tussen
vertogen, moeten we op zoek naar eentje die een object centraal stelt en van daaruit de rela-
ties tussen vertogen duidt.
3.2 Het vage concept op de grens: Vermeir en floating concepts
Koen Vermeir plaatst in zijn artikel het wetenschappelijk object centraal en tracht aan
te tonen hoe verbeelding in verschillende contexten andere betekenissen kon aannemen. Zo
oefende het een verklarende functie uit in het bestaan van (sommige) buitennatuurlijke feno-
menen, leek het een onderliggende oorzaak voor bepaalde divinatorische praktijken en
speelde het ook een rol in de werking van magie. Deze meervoudige interpretaties van de
verbeelding benoemt hij met het begrip floating concept.82 In zijn artikel omschrijft hij dit als
een groep concepten die verschillend functioneren in verschillende (intellectuele) contexten.
Men kan dit soort concepten zo gebruiken omdat ze vaak zeer vaag gedefinieerd zijn en bijna
geen betekenis op zichzelf hebben. Hun functie in de variërende vertogen is dan om beteke-
nisvolle uitspraken over andere fenomenen mogelijk te maken. Vermeir doet dit voor
81 Hiermee bedoelt Osler volgens mij niet religie en wetenschap continuïteit kennen in de specifieke kennis, eerder dat elk zich houdt tot ‘hun domein’, zoals bij eerdere metaforen. Haar metafoor brengt ons bij een con-ceptualisatie van de relatie die kruisbestuiving tussen beide, los van de domeinen, denkbaar maakt. 82 Koen Vermeir, “The ‘physical prophet’ and the power of the imagination. Part 1: a case study on prophecy, vapours and the imagination (1685-1710),” Studies in History and Philosophy of Biological and Biomedical Sci-ences 35 (2004), 561-91.
42
verbeelding en animal spirits in de vroegmoderne natuurfilosofie. Zo kon het concept verbeel-
ding verklaren hoe mentale ziektes tot stand kwamen (als een sterke verbeelding die de in-
terne rede verstoorde), maar evengoed de manier beschrijven waarop demonen menselijke
lichamen corrumpeerden. 83
Er valt wel wat te zeggen voor een benadering van komeetvertogen in lijn met wat Ver-
meir voor verbeelding gedaan heeft. Ook kometen lijken in gelijkaardige rol geplaatst te zijn
door verschillende auteurs die schreven kort na de komeet van 1652. Zij lijken dus fenomenen
te bestuderen die op de grens van verschillende vertogen werkten. Toch kan je hier ook een
kanttekening maken. Vermeirs ‘verbeelding’ is een concept dat een functie heeft naargelang
de context waarbinnen het gebruikt wordt. Demonologen beschouwden het als iets waarop
de demon kon inwerken, terwijl natuurfilosofen in verbeelding een verklaring zagen voor
vreemde geboortes. In de traktaten over mijn komeet lijken we een lichtjes andere situatie
voorgeschoteld te krijgen. Kometen spelen hier geen rol in verschillende, min of meer afgeba-
kende onderwerpen, maar lijken in verschillende contexten tegelijkertijd binnen één bron te
zitten, die bovendien sterk overlappen én elkaar informeren (het relationele van Osler). Daar-
naast vermeldt Vermeir ook de vage omschrijving of definiëring van verbeelding als voor-
waarde voor zijn status als floating concept, terwijl dit over een komeet moeilijk te zeggen
valt. Er bestond wel degelijk debat over de materiële kant van het fenomeen, maar dat is toch
nog iets anders dan een obscuur fenomeen als verbeelding.84 Een laatste verschil tussen mijn
casus en die van Vermeir, is de betekenisgevende functie die hij aan zijn floating concepts
toebedeelt. Verbeelding is vaag omschreven op zichzelf, maar kan daardoor betekenisvol dis-
cours produceren over andere fenomenen. Dit strookt opnieuw niet met mijn bronnen,
waarin kometen niet dienen als ingangspunt om het over totaal ander zaken te hebben. Inte-
gendeel: de relatie die Vermeir poneert tussen verbeelding en het discours waarbinnen het
opereert, kunnen voor kometen omgedraaid worden. Het plaatsen van kometen in verschil-
lende contexten maakt zinvolle vertogen over kometen mogelijk in de meeste gevallen.85
In de vorige alinea stelden we vast dat Osler een bijdrage vormde voor deze scriptie door
haar erkenning van de relationele verhoudingen tussen wetenschap en religie. Haar artikel
focust zich voornamelijk op de uitwisselingsprocessen tussen deze intellectuele constructen,
83 Vermeir, “The ‘physical prophet’,” 573-74. 84 Schechner, Comets, popular culture, 91-103. 85 Zie volgende paragraaf, waarin ik dit staaf met een kleine bronnenstudie.
43
maar besteedt geen aandacht aan hoe dit concreet in zijn werk gaat. Bij Vermeir treffen we
dit wel aan in de vorm van floating concepts en treden we buiten de grenzen van het religie-
wetenschap gegeven. Hier is het uitgangspunt de objecten van wetenschappelijk onderzoek,
niet de intellectuele constructen waartoe ze behoren. Zijn bijdrage tot deze methodologie ligt
dus vooral daar: als eerste kennismaking met een wetenschappelijk object dat op de grenzen
te situeren valt van verschillende vertogen en daaruit betekenis put. Bovendien bracht hij ons
ook op het spoor van de volgende auteurs, die het cruciale probleem van zijn theorie voor
mijn casus oplost (de inherente vaagheid van een floating concept). Anders dan verbeelding
is een komeet tot op zekere hoogte steeds hetzelfde fenomeen. Als observeerbaar object van
wetenschappelijk onderzoek is het moeilijker om in andere contexten radicaal andere bete-
kenissen te hebben. Een zekere structurele kern zal steeds aanwezig zijn, waardoor verbanden
tussen de vertogen duidelijk zijn en waardoor relaties tussen vertogen over kometen nadruk-
kelijker aanwezig kunnen zijn in onze bronnen.
3.3 Voorbij vage concepten: Star, Griesemer en boundary objects
Vermeir zelf heeft dit concept opgegraven uit een artikel van Susan Leigh Star en James
R. Griesemer uit 1989. Daarin spreken zij over grensobjecten (of liminale objecten, boundary
objects in hun woorden) als analytisch instrument om de heterogeniteit binnen een natuur-
historisch museum en samenwerking tussen medewerkers met een verschillende achtergrond
te verklaren. Ze denken daarbij bijvoorbeeld aan professionele wetenschappelijke medewer-
kers, vrijwilligers, geldschieters, … die elk hun zeg (willen) hebben over de totstandkoming en
werking van het museum. Hun boundary object is een wetenschappelijk voorwerp dat voldoet
aan vier eigenschappen. De wetenschappelijke objecten moeten allereerst min of meer be-
grijpbaar zijn voor de verschillende actoren die deelnemen aan de werking van het museum.
Daarnaast, en samenhangend met de eerste eigenschap, moeten ze de informatienood van
alle sferen bevredigen. Om dit mogelijk te maken, hebben deze objecten een zekere flexibili-
teit nodig om in verschillende contexten aan verschillende noden te voldoen. Tenslotte
44
moeten deze objecten robuust genoeg zijn om hun identiteit te bewaren binnen elk van deze
sferen en voor elke afzonderlijke lezing van de actoren. 86
De theorie van Star en Griesemer doet heel technisch aan en weinig verrassend ook ge-
zien het onderwerp dat zij behandelen. Desondanks zijn er enkele nuttige inzichten te vinden
die beantwoorden aan de tekortkomingen van Vermeirs floating concept voor mijn casus. Hun
objecten lijken sterker aan te sluiten bij mijn komeet omdat zij wel een meer afgebakend ob-
ject terugvinden in hun onderzoek. Tegelijkertijd benadrukken zij ook de noodzakelijke flexi-
biliteit van die objecten om aan verschillende contexten aangepast te kunnen worden. Een
centraal gegeven in hun studie is dat deze objecten verschillende betekenissen kunnen heb-
ben in verschillende sferen, maar steeds tot op zekere hoogte hun structuur behouden.87 Dit
lijkt veel beter toepasbaar op kometen en lost een probleem op dat ik poneerde bij Vermeir,
over de inherente vaagheid die hij zag bij zijn floating concept.
Bovendien komen we zo voor het eerst bij de term wetenschappelijk object, iets waar
Lorraine Daston een uitstekende analyse over maakte in haar Biographies of Scientific Objects
uit 2000. Daarin probeert ze haar vinger te leggen op wat een object juist wetenschappelijk
maakt en komt ze al doende in contact met een debat tussen realisten en constructivisten
over de aard van dergelijke voorwerpen. De eerste groep ziet ze als zaken die er altijd al waren
en die gaandeweg ontdekt worden door wetenschappers. Het wetenschappelijk bedrijf tracht
steeds blinde vlekken op een kaart op te klaren en onontgonnen kennis kenbaar te maken. Dit
impliceert dat objecten constanten zijn en de theorieën die erover geponeerd worden door-
heen de tijd veranderen. Constructivisten daarentegen zien wetenschappelijke objecten als
sterk verankerd in hun ruimtelijke en historische context. Eenvoudig gesteld zijn wetenschap-
pelijke objecten voor realisten ontdekkingen en voor constructivisten uitvindingen. Volgens
Daston zit er een waarheid in beide benaderingen: kometen, aardbevingen, planten, etc. zijn
tegelijkertijd reële voorwerpen doorheen de tijd én historisch bepaald. Met haar bundel wil
ze de grens tussen uitvinding en ontdekking doen vervangen en aantonen hoe deze objecten
zowel geconstrueerd en reëel zijn.88 Daston raakt hier een punt aan dat sterk verband houdt
86 Susan Leigh Star en James R. Griesemer, “Institutional Ecology, 'Translations' and Boundary Objects: Ama-teurs and Professionals in Berkeley's Museum of Vertebrate Zoology, 1907-39,” Social Studies of Science 19, nr. 3 (1989): 393 87 Star en Griesemer, “Institutional Ecology,” 393. 88 Lorraine Daston, “Introduction: The Coming into Being of Scientific Objects,” in Biographies of Scientific Ob-jects, eds. Lorraine Daston (Chicago: Chicago University Press, 2000), 1-6.
45
met een worsteling die doorheen dit hoofdstuk af en toe de kop opstak: spreken we nu over
kometen als objecten (de eigenlijke, fysieke komeet) of als concepten (de ideeën die erover
bestaan in religieuze, astronomische, … sferen)? Het lijkt mij duidelijk dat ideeën hier de na-
druk verdienen, al was het maar omdat deze hele scriptie in essentie de komeet van 1652
historiseert. De theologische, natuurfilosofische, astronomische en astrologische betekenis
interesseren ons, niet welke baan de komeet juist aflegde of welke afmetingen hij had.
3.4 Liminaliteit van wetenschappelijke objecten: een methodologische keuze
Doorheen dit methodologisch hoofdstuk, heb ik gespeeld met twee niveau’s. We ver-
trokken vanuit het historiografische voorbeeld van de relatie tussen religie en wetenschap
doorheen de geschiedenis zoals beschreven door historici in de 19e, 20e en 21e eeuw. Het idee
van religie en wetenschap als fluïde intellectuele constructen die actief tot elkaar in relatie
staan en waarbij vertaling en appropriatie tussen beide mogelijk is, resoneerde in eerste in-
stantie enorm met mij en mijn houding ten opzichte van mijn onderwerp. Het idee dat derge-
lijke constructen elk hun beeld hadden op mijn komeet, leek aannemelijk en is de eerste van
twee niveaus waar ik aan het begin van deze alinea op doelde: de (relaties tussen) verschil-
lende vertogen over kometen. Het probleem was dat Oslers theorie vooral geschreven lijkt te
zijn met theologische en natuurfilosofische principes in het achterhoofd, wat maakte dat het
toch niet zo vlot rijmde met mijn onderzoek dan ik in eerste instantie dacht. Dit leidt ons te-
vens naar het tweede niveau, dat van de komeet op zich en de manier waarop het zich tussen
deze vertogen begaf. Hiervoor ging ik ten rade bij Koen Vermeir, Susan Leigh Star en James
Griesemer en hun floating concepts en boundary objects.
Uit dit overzicht halen we onze eigen methodologische insteek, die de komeet be-
schouwt als een liminaal object. Dit concept valt uiteen in drie onderdelen, elk gerelateerd en
afgeleid uit de drie paragrafen hierboven. De relaties die verschillende vertogen langs een
(wetenschappelijk) object met elkaar aangaan, vormt het eerste element. Het object bevindt
zich als het ware op de grens van verschillende vertogen (vandaar: liminaal) en vormt het ver-
bindingspunt waarlangs theologie, wetenschap, astrologie en astronomie op elkaar inwerken.
Als intellectuele constructen zijn deze vertogen bovendien geen vaststaande corpussen van
kennis maar veranderen zij constant doorheen tijd en ruimte, onder andere door middel van
46
de uitwisselingen langs dergelijke liminale objecten. Via Carolino zagen we in het vorige hoofd-
stuk reeds de mogelijke uitkomsten van een dergelijke uitwisseling met betrekking tot de na-
tuurfilosofische en astronomische identiteiten van kometen. Osler sprak enkel over theologie
en natuurfilosofie, maar het spreekt voor zich dat dit evengoed opgaat voor andere vertogen
over kometen zoals astrologie en natuurfilosofie. Het tweede element halen we uit Vermeirs
oeuvre en bestudeert het relationele vanuit het (wetenschappelijke) object waarlangs deze
relaties zich afspelen. Hij liet ons kennismaken met concepten die in verschillende vertogen
anders gebruikt werden om betekenis te verlenen aan die vertogen. Bij kometen werkt dit
echter omgekeerd. Door in verschillende vertogen geplaatst te worden, krijgt die andere be-
tekenissen en maakt die kruisbestuiving tussen vertogen mogelijk. Het boundary object van
Griesemer en Star leerde ons tenslotte dat kometen tegelijkertijd flexibel genoeg kunnen zijn
om verschillende betekenissen te hebben, zonder ooit hun eigenheid te verliezen en relaties
überhaupt mogelijk te maken. Als kometen radicaal andere identiteiten zouden hebben in
verschillende vertogen, zouden de relaties immers niet mogelijk zijn. Een liminaal object in de
wetenschapsgeschiedenis wordt hier dus opgevat als een wetenschappelijk onderzoeksobject
waarlangs onderling en tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke vertogen relaties
worden aangegaan. Deze objecten zijn robuust genoeg om een zekere eigenheid te behouden
ondanks de verschillende vertogen, maar flexibel genoeg om tot op zekere hoogte andere
identiteiten aan te meten afhankelijk van het vertoog waarin ze opereren.
47
Hoofdstuk 4: William Lilly en Arise Evans over de komeet van 1652
4.1 William Lilly, Merlini Anglici Ephemeris
William Lilly was een geroemde astroloog tijdens het Engelse interregnum (1649-1660). Hij is
geboren in 1602 in Diseworth, Leicestershire en kwam terecht in een gezin van landbouwers.89
In zijn jeugd kreeg hij in de lokale school wat wiskunde en retoriek mee, naast het beetje Latijn,
Grieks en Hebreeuws dat hij naar eigen zeggen daar geleerd had. Nadien trok hij naar Londen
op zoek naar een beter leven en ging hij in de leer bij een kleermaker. Daar kwam hij voor het
eerst in contact met astrologie omstreeks 1632 en leerde hij de stiel van John Evans. Als leer-
meester zou Evans veel vertrouwen hebben gehad in zijn toekomst als astroloog.90 In deze
periode kwam Lilly bovendien in contact met enkele astrologische grootheden van zijn tijd. Zo
kreeg hij van Nicholas Fiske en John Gadbury hulp met wiskunde en astronomie. Eens hij vol-
doende zeker was over zijn vaardigheden, werd hij een gevierd astroloog. Getuige daarvan
zijn de publicaties, die talrijk en variërend waren. Zijn bekendste werk is misschien wel de
Christian Astrology, het eerste grote volkstalige handboek voor astrologie dat die wetenschap
zou willen hebben democratiseren en toegankelijk maken voor het volk.91 Daarnaast was hij
ook een praktiserend astroloog en publiceerde hij jaarlijks almenaken. Onder de titel Merlini
Anglici Ephemeris publiceerde hij zijn jaarlijkse voorspellingen, vaak vol met propaganda
boodschappen tegen de monarchisten en voor het parlement in het kader van de Engelse
burgeroorlog (periode).92 Deze reeks, waarvan onze bron deel uitmaakt, was immens popu-
lair. Waar hij in 1646 nog ‘maar’ 13 500 kopieën verkocht, liep dat tegen het eind van dat
decennia op tot meer dan 30 000 stuks, die bovendien in het Nederlands, Duits, Zweeds en
Deens vertaald werden.
89 Anne Geneva, Astrology and the Seventeenth Century Mind: William Lilly and the Language of the Stars (Manchester: Manchester University Press, 1995), 55. 90 Patrick Curry “Lilly, William,” Oxford Dictionary of National Biography, geraadpleegd op 04.07.2018, http://www.oxforddnb.com/. 91 William Lilly, Christian astrology modestly treated of in three books. The first containing the use of an ephe-meris, the erecting of a scheam of heaven; nature of the twelve signes of the zodiack, of the planets; with a most easie introduction to the whole art of astrology. The second, … (London: Printed by Tho. Brudenell for John Partridge and Humph. Blunden ..., 1647). 92 Diane Willen, “Thomas Gataker and the Use of Print in the English Godly Community,” Huntington Library Quarterly 70, nr. 3 (2007): 361.
48
De Engelse burgeroorlog en de nasleep daarvan was één van de belangrijkste gebeurtenissen
uit zijn levensloop, waarbij hij ook actief betrokken werd. In 1642 kwam hij voor het eerst
terecht in de sfeer van het parlement toen hij als medisch astroloog geconsulteerd werd voor
Bulstrode Whitelocke,die op dat moment in het parlement zetelde.93 Over Karel I had hij ge-
mengde gevoelens. Enerzijds erkende hij dat het fundamenteel verkeerd was om het parle-
ment aan de kant te schuiven, maar persoonlijk had hij geen problemen met de man. Hij stelde
op een gegeven moment zelfs dat Karel een ongelukkige koning was en dat een ander moment
van regeren misschien een andere uitkomst had gegeven. Bovendien werd hij op een gegeven
moment ook gecontacteerd door een vertegenwoordiger van de koning, Jane Whorewood,
met wiens help hij de koning hielp. Zo zou hij op een gegeven moment bijgedragen hebben
tot het naar binnen smokkelen van een ijzerzaag met als doel de koning uit te breken, zonder
resultaat weliswaar. Daarnaast was zijn relatie met het parlement niet altijd even gezond. In
de almanak voor het jaar 1653 bekritiseert hij het parlement. Hierdoor moest hij voor een
commissie verschijnen, voor de tweede keer in enkele jaren tijd, en trok hij zijn uitspraken
weer in. Politiek was de man dus allesbehalve een vrij complex gegeven, parlementair in es-
sentie maar met een zeker medelijden voor de monarchie die op dat moment onder druk
stond.
4.1.1 Theologische fundering van astrologische praktijk
William Lilly zoekt in zijn theologisch vertoog naar verantwoording voor de astrologische prak-
tijk. Via deze relatie probeert hij allereerst aan te tonen dat deze komeet als teken bedoeld is
voor mensen. Hiervoor contrasteert hij hen als collectief met twee andere groepen, brute
beesten en engelen. De beesten kijken niet op van dergelijke verschijningen omdat ze het
intellect niet hebben om te vatten wat ze zouden kunnen betekenen, terwijl de engelen zo
intelligent zijn dat ze meer verfijnde tekens van de Heer kunnen onderscheiden. Daarom is de
mens de uitverkoren ontvanger van deze hemelse wonderen. Die uitverkorenen verstaan
Gods boodschap door gebruik te maken van de rede waarop zij een beroep kunnen doen.94
93 Ruth Spalding, “Whitelocke, Bulstrode, appointed Lord Whitelocke under the protectorate,” Oxford Diction-ary of National Biography, geraadpleegd op 15.06.2018. http://www.oxforddnb.com. 94 William Lilly, Merlini Anglici Ephemeris Astrologicall Predictions for the Year 1654, As Also of the Comet Seen Decem. 1652 (Londen: Printed for the Company of Stationers, and H. Blunden at the Castle in Cornhill, 1654), A3r.
49
De band tussen theologie en astrologie gaat echter verder dan verklaren voor wie ze bedoeld
zijn. Lilly wil evengoed aantonen waarom kometen gezonden worden en schrijft;
I am more copious upon this subject than willingly I would, in regard I
am assured the most principall end of this comets creation, or mani-
festation unto mankind, doth principally designe more clearer discov-
erie of Scriptures Truths, more perfect understanding many obscure
places of Scripture now both dark and difficult, and utterly unknown
even to those who at present account themselves most learned.95
In deze passage leren we dat de komeet ons iets leert over de Bijbel. Meer zelfs, sommige
passages kan je enkel in de meest perfect zin begrijpen als je naar hemelverschijnselen als
deze kijkt. Het lijkt erop dat Lilly het idee van de natuur als tweede boek van God aanhangt,
misschien juist omdat in deze periode astrologie onder druk staat. De hemel als onderdeel van
Gods boek zouden dat sceptici mogelijk de mond snoeren en autoriteit verlenen aan deze in
het nauw gedreven discipline. Daarbij is het niet ondenkbaar dat kometen en andere wonde-
ren uit het Boek der natuur toelichting kunnen bieden waar de Bijbel vaag of onduidelijk blijft.
Wat we op zijn minst kunnen halen uit deze passage is dat astrologie ten dienste van theologie
en Bijbelstudie kan staan waar traditionele filologie onduidelijk is.
Naast een ‘intellectuele beweegreden’ voor God om dergelijke kometen te zenden, is Lilly ook
nog van mening een tweede te zien die bedoeld is voor zijn kudde in het geheel:
But indeed so long as Monarchy in that Tyrannicall strain or posture it
now governes, or Popery as now held forth and by the Inquisition up-
held, or Presbytery as it would in strictness appear, or the severe
Lawes of some Nations continues, I say,…, therefore the Sword will as-
sist, and first make way for these manifestations, by Cutting down or
Lopping the irregularities of all tyrannical Authority in most Nations,
etc.96
De auteur heeft het duidelijk niet erg hoog op met verschillende geestelijke en wereldlijke
heersers, alsook de manier waarop sommige naties bestuurd worden. Dat kometen vaak
95 Lilly, Merlini Anglici Ephemeris, [B6v] - B7r. 96 Lilly, Merlini Anglici Ephemeris, [B7r]
50
geassocieerd werden met of zelf gelijkgesteld werden met zwaarden is een kanttekening die
deze passage volgens mij extra betekenis geeft. Zelfs in 1667 verwijst John Milton in Paradise
Lot nog naar kometen als “The brandisht Sword of God before them blaz’d fierce as a Comt.”97
In het geval van Lilly lijkt dit te wijzen op een idee over kometen als religieus teken én actor in
Gods strijd tegen zondige mensen. Het zwaard voorspelt niet enkel, maar snoeit ook onge-
wenste onregelmatigheden op aarde. Hoe kometen die rol uitoefenen in de praktijk wordt uit
deze passage niet duidelijk, maar een natuurfilosofische verklaring zou zich verderop nog kun-
nen aandienen. Hieruit kunnen we dus vaststellen dat kometen als het ware barometers van
hun tijd waren en bovendien een wapen waren voor God om juist de toestanden die niet naar
zijn goeddunken waren, een halt toe te roepen. Bovendien levert deze relatie verder bewijs
voor de toenemende politisering van astrologie.98 Gods boodschap interpreteren als onvrede
met de huidige gang van zaken, levert een opposant munitie voor zijn politieke standpunten.
4.1.2 Astronomie als dienstmaagd van de astrologie
In het traktaat krijgen we ook een duidelijk beeld van de intense verwevenheid van astrologie
en astronomie, wat ook al aangetoond werd door andere historici van de geschiedenis van
astrologie en astronomie. De technische competenties die nodig waren om iets zinnig te kun-
nen zeggen over de sterren, vergden een eenvoudige kennis van astronomische technieken
en instrumenten.99 Zo krijgen we in dit traktaat een idee van de wederzijdse noodzakelijkheid
van astronomie en astrologie. Astrologie leverde astronomie een reden om het überhaupt te
beoefenen, astronomie voorzag astrologie van de harde data noodzakelijk om voorspellingen
te maken. Een eerste bewijs hiervoor dient zich zonder veel zoekwerk aan in zijn werk:
… a true judgement can be given upon this Comets effects viz. Magni-
tude, Colour, Splendor, Form, Continuance, Seat, Place, Motion, Rela-
tion to the Sun, habits as to parts of the World.100
97 Schechner, Comets, 33-34. 98 Zie o.a.: Schechner, Comets, 66-87; Christianson, “Tycho Brahe’s German Treatise,” 110-40; Hayton, “Exper-tise ex Stellis,” 27-46; Darin Hayton, “Astrology as Political Propaganda: Humanist Responses to the Turkish Threat in Early-Sixteenth-Century Vienna.,” Austrian History Yearbook 38, (2007): 61-91. 99 Daston en Park, Cambridge History of Science Vol.3, 577-81; 100 Lilly, Merlini Anglici Ephemeris, B1r.
51
Een goed oordeel is dus afhankelijk van verschillende astronomische observaties en die facto-
ren lijken overeen te komen met wat Schechner in haar studie opsomde.101 Niet alle elemen-
ten zijn aanwezig en Lilly heeft er zelf nog enkele bijgenomen, getuigend van de flexibele hou-
ding waarmee voorspellingen gemaakt werden. De astroloog was vrij te kiezen welke factoren
hij gebruikte om zijn voorspelling te maken.
Daarnaast blijkt die verwevenheid nog uit de voorspellingen zelf, die hij steeds staaft met as-
tronomische observaties. Zo begint hij zijn voorspellingen met:
Then let the Dutch towards whom the tayl pointed in time beware, for
a most bitter portion of Vengeance is drawing neer unto them, …102
De gedragingen van de komeet ten opzichte van zijn geografische omgeving leveren Lilly dus
de conclusie dat de Nederlanden mogen huiveren voor wat deze komeet voorspelt, omdat zijn
staart hun richting uitwijst. Het gewelddadige karakter van de komeet blijkt bovendien uit zijn
gedragingen ten opzichte van de dierenriem. Het begin, de baan en het einde van de komeet
vinden allen plaats in sterrenbeelden waarvan hij weet dat ze kwade invloeden hebben en
voor geheimhouding en bedrog staan.103 Doorheen het traktaat volgen nog vele gelijkaardige
sporen van deze band, maar het punt is duidelijk: astrologie en astronomie kunnen voor deze
auteur amper los van elkaar gezien worden.
4.1.3 Natuurfilosofisch redeneren voor astrologie: waarom werkt astrologie?
Om de voorspellende kracht van kometen te verklaren, maakt Lilly een kleine uitstap naar de
natuurfilosofie. In de eerste pagina’s laat hij Campanella aan het woord, die van mening is dat:
… that Comets do very much operate, or have strong influence upon
our inferior Bodies … For fith hall things are governed by the Action of
Light and Heat, and the World is not unlike a Clock well ordered; it is
evident, That the Addition of Light doth operate somewhat more than
usual, and disturbs or puts out of frame ordinary Actions, and the reg-
ular course of things.104
101 Schechner, Comets, 51. 102 Lilly, Merlini Anglici Ephemeris, [A8r]. 103 Lilly, Merlini Anglici Ephemeris, B1v. 104 Lilly, Merlini Anglici Ephemeris, [A2v].
52
Twee elementen zijn van groot belang voor we het over de aard van de kometen hebben.
Allereerst valt de wereld te vergelijken met een klok, gestructureerd en geordend. Ten tweede
spelen licht en warmte een rol in deze klok (hoe wordt ons niet uitgelegd) en een lichaam dat
licht en warmte lijkt uit te stralen, is juist de komeet. Lilly, via Tommaso Campanella, vat de
komeet op als een surplus aan licht, die normale handelingen ontwricht en de gang van zaken
beïnvloedt. Bovendien is het interessant hoe kometen letterlijk inwerken op menselijke licha-
men, volgens de eerste regel van dit citaat. Kometen zijn in deze lezing dus niet louter tekens,
maar ook oorzaken, zij het iets anders ingevuld dan het soort oorzaken die ze waren bij Aris-
toteles.105
Lilly laat het natuurfilosofische vertoog enkele pagina’s liggen en pikt nadien weer op met de
vragen wat kometen nu eigenlijk zijn en waar ze ergens te situeren zijn in de kosmos. Als eerste
zijn Aristoteles en zijn volgelingen aan de beurt. Zij stellen dat kometen aardse uitwasemingen
zijn die uit de kern van de aarde komen, een dichte, vluchtige substantie die naar de bovenste
sferen van het ondermaanse opklimt. Daar ontbranden ze door in contact te komen met de
hoogste sferen van de ondermaanse sfeer.106 De stoïcijnen hadden elk hun ideeën, maar wis-
ten geen uniforme leer naar voor te schuiven volgens Lilly. Daarom focust hij zich op één au-
teur, Seneca, die kometen als bovenmaanse, bovennatuurlijke fenomenen opvatte en stelde
dat de aard van dergelijke kometen niet gekend was door de mensen van zijn tijd. Het was
Paracelsus die de doorslaggevende inzichten verschafte voor Lilly. De man, een groter natura-
list dan Aristoteles zelf als we onze astroloog mogen geloven, stelt dat engelen en geesten
kometen samenstellen. Als entiteiten die op voorrand weten wat er te gebeuren staat, zijn
deze geesten de uitgesproken scheppers van dergelijke fenomenen om die gebeurtenissen
kenbaar te maken aan de mens vooraleer ze zich voltrekken. Ze bepalen vorm en baan naar
hun goeddunken en hopen zo verandering op aarde te brengen. Het enige punt waarin Lilly
Parcelcus niet volgt, betreft de invloed van bepaalde hemellichamen op de komeetvoorspel-
lingen.107 Lilly wilt deze in tegenstelling tot zijn grote voorbeeld wel betrekken in dit werk.
Aldus zien we hoe Lilly geringe aandacht heeft voor dit vertoog, maar gaandeweg toch de
105 Liba Taub, Ancient Meteorology (New York: Routledge, 2003), 90-99. 106 Lilly, Merlini Anglici Ephemeris, [A8v]. 107 Lilly, Merlini Anglici Ephemeris, [A8v] - B1r.
53
standaard-natuurfilosofische vertogen rond kometen behandelt en natuurfilosofische kennis
meegeeft aan zijn lezers.
Dit is uitermate boeiend omdat de zoektocht naar de oorsprong van kometen uitmondt in een
overtuiging dat de kometen louter voorspellend zijn en niet oorzakelijk. De engelen weten wat
gebeuren zal en trachten de aardbewoners te verwittigen. Dit staat in sterk contrast met het
eerste deel van deze paragraaf dat Campanella aan het woord liet en ons leerde dat kometen
op ons inwerkten via licht en warmte. Aldus waren ze hier eerder een oorzaak dan een voor-
speller. Deze schijnbare tegenstelling kan overbrugd worden door een iets andere interpreta-
tie van Campanella’s theorie (of de lezing erdoor van Lilly). Daarin werken licht en warmte niet
actief op ons in maar stellen zij de observeerbare kenmerken van de komeet voor. Het zijn dus
niet licht en warmte op zich die op onze lichamen inspelen, maar eerder het aanschouwen
van het schouwspel in de hemel dat ons beroert en aanzet tot astrologische oordelen. Daar-
mee krijgen we een sluitende, verklarend systeem bij Lilly dat zijn generatie en werking aan
elkaar koppelt.
4.2 Arise Evans, King Charls his Starre
Arise Evans (geboren als Rhys Evans) was een Engelse profeet die zeer actief was tijdens het
Interregnum op de Britse eilanden tijdens de 17e eeuw. Voor deze inleiding gebruiken we
voornamelijk (secundaire literatuur over) zijn autobiografie en het verhaal dat hier geschetst
wordt, is dus dat van onze auteur zelf (met de nodige kritische noot van enkele historici).108
Hij is geboren in 1607 en kwam terecht in een vermogend gezin.109 Hij groeide op in Llangluin,
Merionethshire waar een priester hem Engels leerde lezen en schrijven. Het geluk en ver-
mogen kwam echter tot een abrupt einde met de dood van zijn vader in 1614. De familie
verloor volgens Evans hun rijkdom en werd veroordeeld tot het leven van de bedelaar.110 En-
kele jaren later kwam hij voor het eerst in aanraking met zijn profetische vaardigheden. De
visioenen werden niet bewaard, maar we weten wel dat hij de Bijbel indook om te kunnen
108 Arise Evans, An eccho to the voice from heaven or a narration of the life, and manner of the special calling, and visions of Arise Evans: by him published, in discharge of his duty to God, and for the satisfaction of all those that doubt (Londen: Printed for the authour, and are to be sold at his house in Long-Alley in Black-friers, 1653). 109 Margaret J. M. Ezell, “Performance Texts: Arise Evans, Grace Carrie, and the Interplay of Oral and Handwrit-ten Traditions during the Print Revolution,” English Literary History 76, nr. 1 (2009): 12. 110 E. Pearlman, “Typological Autobiography in Seventeenth-Century England,” Biography 8, nr. 2 (1985): 100.
54
kaderen. Uit zijn Bijbellectuur concludeerde hij dat de dagen van Karel I van Engeland en de
Engelse monarchie geteld waren. Hij probeert de boodschap over te brengen (en zou daar
naar eigen zeggen in geslaagd zijn), maar werd genegeerd. Bovendien kreeg hij uit vrees voor
represailles niet langer onderdak van de man waarbij hij op dat moment verbleef.111 De rest
van zijn leven stelde hij zijn vermogens ten dienste van de Engelse politiek en zijn voorspellin-
gen schoten af en toe raak. Zo voorspelde hij de Engelse Burgeroorlog en de vooraanstaande
rol die het graafschap Essex in de oorlog speelde. Evans werkte zich verschillende keren in de
problemen, waarvan het meest bizarre voorbeeld zijn vereenzelviging met Jezus in de jaren
1640 was.112 Tussen 1650 en 1652 schreef hij ook verschillende pamfletten met een politieke
boodschap, vaak gericht aan het adres van Cromwell. De restauratie van Karel II van Engeland
was duidelijk een centraal thema van zijn denken in deze periode en ook zijn traktaat over de
komeet van 1652 borduurt hierop verder.
4.2.1 Theologische fundering van de astrologische praktijk
Arise Evans construeert in zijn verhandeling allereerst een band tussen het theologische en
astrologische vertoog, dat op subtiele wijze de astrologische praktijk tracht te onderbouwen
met een religieus motief. Dit is reeds duidelijk als je naar de inhoud van zijn voorspellingen
kijkt. Anders dan bij Lilly staat de Messias-figuur die deze komeet aankondigt centraal. Boven-
dien krijgt de figuur bij Evans ook een naam: Karel II. Hij stelt vast dat deze komeet een bui-
tengewoon verschijnsel is dat Gods plan uitdrukt en door andere astrologen niet juist geïnter-
preteerd is. Volgens onze auteur schiep God alle hemelse lichamen om vier redenen: om als
tekens te dienen voor de mensen op aarde en het aangeven van seizoenen, jaren en dagen.
Bovendien ziet hij een zekere hiërarchie in de vier redenen van God:
Yes verily, as God hath commanded them to be for foure things speci-
fied, and this the first and principle of the foure, Let them be for Signes;
so hath God given them a speciall and so great a power to do his com-
mands in this, as in any of the other as before is said; and therefore
111 Thomas N. Corn, “Evans, Arise,” Oxford Dictionary of National Biography, geraadpleegd op 21.05.2018, http://www.oxforddnb.com/. 112 Corn, “Evans, Arise.”
55
thou O man whosoever thou art, that denyest their power as they are
for signes, dost absolutely deny the Power of God in them.113
Allereerst stelt Evans hier vast dat de belangrijkste reden voor het bestaan van hemellicha-
men, hun functie als tekens van God is. Bovendien is het God die dergelijk tekens opdraagt
zijn wil uit te drukken en hun de macht geeft zijn boodschap over te brengen. Hiermee geeft
hij direct ook een wapen aan elke astroloog tegen sceptici. De voorspellende kracht van he-
mellichamen miskennen, is Gods macht die daarin vervat zit miskennen. In de overige pagina’s
komt Evans nog vaak terug op dergelijke vaststellingen aan de hand van Bijbelcitaten, wat
direct ook iets zegt over zijn werkwijze. Veeleer is de Bijbel voor hem de autoriteit voor wat
een komeet is, hoe hij werkt en wat hij kan of mag betekenen. Getuige daarvan is het zeer
vaak voorkomende zinsdeel “thus I have proved from scripture.”114
4.2.2 Astronomie als dienstmaagd van de astrologie
Ook bij Evans treffen we een relatie aan tussen het astronomisch en astrologisch vertoog,
waarbij astronomie data levert aan astrologie en in ruil een extra, praktijkgerichte bestaans-
reden. In zijn vaststelling van wat astrologie in zijn oog behelst, stelt hij:
But first of all before I speake much of it, let me looke into the nature
of Astronomy, and see what it teacheth, without which Astrology is
invalid, and nothing worth: for as by Astronomy we are taught how to
measure, and finde out the Motions, Scituations, Magnitudes, Distan-
ces, Aspects, and Configurations, &c. of those heavenly bodies the
Starrs…115
Met dit citaat krijgen we een overzicht van welke meerwaarde astronomie is voor een astro-
loog. Meten en observeren van de bewegingen, vormen, afstanden, … van objecten in de he-
melse sferen zijn de voornaamste elementen die hierbij van belang lijken. Interessanter is ech-
ter die eerste bewering voorafgaand aan zijn opsomming: zonder astronomie zou astrologie
113 Arise Evans, King Charls His Starre: Or, Astrologie Defined, and Defended by Scripture, &c: With the Significa-tion of the Comet Seen Decemb. 1652. As it Hath Relation to His Majesty, Charles King of Scotland. (Londen: s.n, 1654), 6-7. 114 Evans, King Charls his Starre, 26. 115 Evans, King Charls his Starre, 4.
56
ongeldig en niet veel waard zijn. Hiermee lijkt Evans het dienstmaagd-model te overstijgen en
astronomie als essentieel element van astrologie te erkennen. Hij levert keer op keer bewijs
voor deze bewering doorheen het astrologische aspect van zijn werk. Zo tracht hij in enkele
pagina’s tijd te bepalen in welke astrologische huizen de komeet gepasseerd is en dit aan de
hand van wiskundige berekeningen en astronomische observaties, gecombineerd met de as-
trologische traditie van de twaalf huizen.116 Op basis van die feiten doet hij uitspraken over de
betekenis van de komeet, die zoals eerder gezegd vooral de komst van Karel II van Engeland
als Messias lijkt te verkondigen. Verderop in het werk merkt Evans op dat de komeet voorna-
melijk langs de noordelijke sterrenbeelden passeert, wat een verdere bevestiging van deze
voorspelling is: dit wijst namelijk op een man van hoog aanzien uit een oud geslacht. Daarnaast
meldt de auteur ons dat de komeet volgens sommigen verder in breedtegraad dan in lengte-
graad bewoog en dus in noordelijk richting verder ging. Dit wijst op een man die tegen de
natuurlijke reden ingaat en voorbij menselijke verwachtingen gaat.117 De astronomisch-astro-
logische verbanden worden zo keer op keer aangehaald en bevestigen zijn aanvankelijke stel-
ling: geen astrologie zonder astronomie, geen betekenis zonder berekening.
4.2.3 Natuurfilosofisch redeneren voor astrologie: waarom werkt astrologie?
Evans probeert de astrologische voorspelbaarheid van kometen te staven aan de hand van
een zeer vreemde vorm van natuurfilosofie. Anders dan de meeste auteurs in deze scriptie
bespreekt deze auteur niet alle grote namen in meteorologie en natuurfilosofie. Aristoteles,
Seneca, Parcelsus, etc. komen allemaal niet aan bod. Wat we in de plaats krijgen is een eigen
opvatting over wat kometen juist zijn en hoe ze werken (deze twee elementen zorgen ervoor
dat we dit hier nog steeds opvatten als natuurfilosofie). In dit opzicht is de volgende passage
zeer onthullend:
… and also that they are not onely signes of future events, but also
have a divers kinde of influence, and power from the Almighty to
116 Evans, King Charls his Starre, 33-35. 117 Evans, King Charls his Starre, 36.
57
worke or bring what they naturally signifie to an effect, and so conse-
quently are not onely Signes but causes of what they signifie,…118
Voor Evans zijn kometen zowel tekens van wat er te gebeuren staat, gestuurd door God, als
oorzaken van wat er te gebeuren staat. God stuurt ze om een boodschap uit te drukken, maar
schenkt ze ook een zekere kracht waardoor zij invloed uitoefenen op de menselijk wereld en
hun betekenis kunnen uitvoeren. Hiermee is hij, anders dan William Lilly, veel concreter over
de oorzakelijkheid van kometen. Vervolgens bespreekt hij ook hoe die oorzakelijkheid tussen
kometen en de menselijke wereld juist werkt. Hij stelt dat ze invloed uitoefenen naargelang
de aard van de elementen. Ook wordt gesuggereerd dat de samenstelling van een komeet
bovendien (die men kan kennen via kleur en andere factoren) bepaalt wat ze uitvoert op onze
aardse wereld. Wat de mens betreft, laat Evans ruimte voor vrije wil. Kometen beïnvloeden
de elementen in onze lichamen, maar hebben geen dwingend effect. In plaats daarvan wekken
ze neigingen op, die beantwoord of genegeerd kunnen worden. Tussen de regels door krijg je
wel de indruk dat een goed christen best gehoor geeft aan deze neigingen, aangezien God de
ultieme oorzaak is.
Een tweede element in Evans natuurfilosofie raakt de discussie rond praeternaturalia aan en
tracht de komeet van 1652 hierin een plaats te geven. Hij maakt een onderscheid tussen twee
soorten tekens afkomstig uit de hemel. Een eerste groep benoemt hij als de gewone tekens:
zoneclipsen, planetaire conjuncties, opposities, etc. Zij bewegen zich volgens meetbare en
vaste patronen naargelang hun natuurlijke bewegingen en de mens is in staat om zeer precies
hun bewegingen te bepalen voor de komende duizend jaar. Deze gewone verschijningen con-
trasteert hij met buitengewone verschijnselen. Deze zijn:
… such, which depend not on naturall course, and therefore naturall
man is altogether incapable to know, or speake of these before they
manifestly appeare.119
De buitengewone tekens zijn met andere woorden zaken die niet afhangen van hun natuur-
lijke bewegingen maar in zekere zin tegennatuurlijk bewegen en daarom ook niet voorspel-
baar zijn door de mens. Op dezelfde pagina probeert hij echter nog dat te doen, waarvan hij
118 Evans, King Charls his Starre, 14-15. 119 Evans, King Charls his Starre, 28.
58
juist beweerde dat het onmogelijkis. In zijn natuurhistorische berekeningen extrapoleert hij
met behulp van eerdere datums waarop kometen verschenen dat de volgende komeet in 1672
zou verschijnen.120 Een tegenargument zou kunnen zijn dat Lilly deze komeet als gewoon te-
ken opvat. Maar aangezien hij aan deze komeetverschijning het eind van de wereld ophangt,
lijkt dit mij onwaarschijnlijk. Evans zelf geeft ons verderop nog een voorbeeld van hoe een-
zelfde type verschijning op een gegeven moment gewoon kan zijn en iets later buitengewoon.
Hij haalt hiervoor een zoneclips aan die in de Bijbel aan bod komt (Isaiah 38:8) en die door
God zelf gemanipuleerd werd. Een eclips is namelijk enkel mogelijk bij nieuwe maan, terwijl
deze eclips gebeurde bij een volle maan wanneer de zon en de maan bijna in oppositie tot
elkaar stonden en dus onmogelijk een zoneclips teweeg konden brengen. Daarom was dit een
buitengewoon teken, door God bestuurd en met invloed vervuld.121 Hij vermeldt het nooit
uitdrukkelijk, maar wat kometen betreft lijkt hij van mening te zijn dat ze allemaal buitenge-
woon zijn omwille van hun onvoorspelbaarheid.
4.2.4 Scepticisme ten opzichte van de astrologische praktijk en de theologische implica-
ties
Ten slotte is er ook nog een relatie te bemerken tussen astrologie en theologie die specifiek
gericht is naar sceptici die deze praktijk afdoen als bijgeloof. Het voorstellen van deze praktijk
als bijgeloof, schiet namelijk steeds in het verkeerde keelgat bij Evans om religieuze redenen.
Gods tekens op een dergelijke wijze minimaliseren, grenst voor Evans aan goddeloosheid. Hij
vertrekt vanuit de bezwaren die deze mensen opwerpen en tracht ze te weerleggen, vaak aan
de hand van een nauwkeurige lezing van de Bijbel. De sceptici stellen allereerst:
Thus faith the Lord, learne not the way of the heathen, and not be dis-
mayed at the Signes of Heaven, fort he heathen are dismayed at
them.122
Voor Evans worden deze woorden vaak verkeerd geciteerd en uit hun tekstuele context ge-
haald. Wanneer je de volgende verzen raadpleegt (het citaat komt uit de Bijbel, Jeremiah 10:2-
4), blijkt dat deze woorden gericht zijn aan de Joodse bevolkingen, wiens religieuze gebruiken
120 Evans, King Charls his Starre, 24-25. 121 Evans, King Charls his Starre, 28. 122 Evans, King Charls his Starre, 17. Jeremiah 10:2-4.
59
soms aan idolatrie grenst. Bovendien stelt de auteur vast dat dit vers spreekt over heidenen
die de sterren aanbidden als God en niet als boodschappen van God. Het eerste is voor Evans
idolatrie, het tweede mainstream christelijke astrologie.123
Daarmee komen we bij het tweede en laatste bezwaar dat door Evans ontkracht wordt:
Thou art weary in the multitude of thy Councells: let now the Astrolo-
gers, the Star-gazers, the monethly Prognosticators stand up, and save
thee from those things that shall come unto thee.124
Opnieuw maakt onze auteur het onderscheid tussen heidenen en astrologen van zijn tijd. Deze
woorden zouden gericht zijn aan de de Babylonische astrologen, die de sterren zagen als ab-
solute goden in plaats van boodschappen van God en hier dus ook geen groter plan in zagen
dat door een God geleid en gestuurd werd en aldus de astrologische praktijk misbruikten.
Evans vraagt voor nuance en hoopt dat zijn lezers gebruik en misbruik van elkaar kunnen schei-
den.
Het valt op dat astrologie, een bijgeloof-vertoog en theologie sterk met elkaar verweven zijn
op dit punt. Astrologie als wetenschap krijgt zijn autoriteit van de Bijbel maar geeft zich via de
Bijbel ook bloot aan kritieken van sceptici op basis van andere interpretaties van dezelfde Bij-
belpassages. Op die wijze moet de auteur steeds theologische regels in het achterhoofd hou-
den terwijl hij zijn astrologie beoefent, om te vermijden aan het kortste eind te trekken bij een
discussie over de bijgelovigheid van zijn wetenschap.
123 Evans, King Charls his Starre, 17-19. 124 Evans, King Charls his Starre, 19. Isaiah 47:13.
60
61
Hoofdstuk 5: Johann Tacke en David Christiani over de komeet van 1652
Onze volgende twee bronnen werden geschreven door professoren verbonden aan de univer-
siteit Giessen. Het loont om de geschiedenis van deze instelling te bespreken aangezien zij
sterk beïnvloed werd door de politieke en religieuze omstandigheden. Als onderwijsinstelling
zag zij het licht in 1607 na de afscheiding van Hesse in 1605 en het daarmee gepaard gaande
verlies van de enige Lutherse universiteit uit de regio in Marburg. Zij was dan ook deel van een
oprichtingsgolf van Lutherse universiteiten die begon in 1527 met de oprichting van Marburg
en volgens Willem Frijhof haar saturatiepunt bereikte omstreeks 1650.125 Ze was soms een
speelbal van de verschillende confessionele en politieke invloeden die afwisselend de regio in
hun greep hielden (smelt samen met Marburg in 1624 wanneer ook die instelling weer in de
Lutherse sfeer hangt, wordt uiteindelijk opnieuw een onafhankelijke universiteit in 1652).126
Als universiteit was zij volgens Notker Hammerstein één van de toonaangevende universitei-
ten op het gebied van de lutherse orthodoxie, naast Leipzig, Tübingen en Jena.127 David Chris-
tiani en Johann Tacke genoten tot nu toe van nagenoeg geen aandacht in de hedendaagse
geschiedschrijving, waardoor we voornamelijk aangewezen zijn op wat ze zelf schreven.
Van Johan Tacke weten we allereerst dat hij leefde tussen 1617 en 1676 en in 1640 zijn proef-
schrift verdedigde in Marburg. Waarover dat proefschrift handelde, is niet duidelijk.128 We
kunnen uit het voorblad van de Coeli Anomalon wel opmaken dat hij doctor in de filosofie en
geneeskunde was en als professor geneeskunde en natuurfilosofie lesgaf aan de universiteit
van Giessen in 1652.129
Christiani is iets beter gedocumenteerd, voornamelijk in de Deutsche Biographie. Hij kwam ter
wereld in 1610 in Greiffenberg en werd klaargestoomd in het gymnasium van Colberg en
125 Willem Frijhof, "Chapter 2: Patterns," in A History of the University in Europe. Volume II: Universities in Early Modern Europe (1500-1800), eds. Hilde De Ridder-Symoens (Cambridge: Cambridge University Press, 1996), 71-72. 126 Willem Frijhof, “Chapter 2: Patterns,” 87. 127 Notker Hammerstein, "Chapter 3: Relations with authority," in A History of the University in Europe. Volume II: Universities in Early Modern Europe (1500-1800), eds. Hilde De Ridder-Symoens (Cambridge: Cambridge Uni-versity Press, 1996), 120. 128 "Tacke, Johann," Katalog der Deutschen Nationalbibliothek, geraadpleegd op 29.06.2018, http://d-nb.info/. 129 Johann Tacke, Coeli Anomalon; id est, De cometis, sive stellis crinitis, praeter universi ordinem in coelo multo-ties visis epikomma physicum, in quo de generatione, varia apparitione & praesagiis cometarum, atque inprimis de cometa,… (Giessen: Ex Officina Typographica Chemliniana, 1653), voorblad.
62
Stettin voor een academische carrière. Uiteindelijk doorliep hij een academisch curriculum op
de universiteiten van Greifswald, Frankfurt en Rostock en behaalde hij de titel van doctor in
de filosofie. Ook als docent doorliep hij verschillende universiteiten (Rostock, Marburg en
Strassburg) om uiteindelijk na een tweejarige reis aangesteld te worden als professor in de
wiskunde aan de universiteit van Marburg in 1642. Bij de heroprichting van Giessen in 1652
krijgt hij daar een posities als professor in de wiskunde aangeboden. Na het schrijven van zijn
traktaat over de komeet van 1652 zou hij daar nog een leerstoel in de theologie bekleden. Hij
liet het leven in 1688.130
5.1 Johann Tacke, Coeli Anomalon
5.1.1 Waarom werkt astrologie? Natuurfilosofisch redeneren voor astrologische autori-
teit
Bij Tacke komt in de eerste plaats een band tussen de natuurfilosofie en astrologie naar voor.
Dit blijkt onder meer uit zijn stellingen over de aard van een komeet. Daarvoor laat hij een
hele reeks aan bekende en minder bekende auteurs de revue passeren. Figuren zoals Aristo-
teles, Seneca en Paracelsus kwamen reeds bij eerdere auteurs aan bod, maar Tacke geeft ook
een stem aan de wiskundige Willebrord Snel van Royen (in de tekst vermeld als Snellius). Die
schrijft volgens onze auteur over kometen als stukken zon die loskomen, wat hun brandende
eigenschappen én ook de aanwezigheid van zonnevlekken verklaart.131 De meeste theorieën
overloopt hij vluchtig, maar bij de Aristotelische opvatting blijft hij toch langer stilstaan. In
enkele regels ontkracht hij hun beschouwingen over kometen:
Nam impossibile est, et in Philosophia Secunda inauditum, vapores aut
exhaltiones eousq; elevari posse. Vapores, utpote humidae et frigidae
meteororum materia non creduntur transilire mediamaëris regionem,
et si vel maxime ad superiorem regionem elevarentur, non tamen con-
densari possent, sed revolverentur in subtilissimas atomos sive Gas
130 Hkm., “Christiani, David,” Deutsche Biographie, geraadpleegd op 29.06.2018, https://www.deutsche-bio-graphie.de/. 131 Tacke, Coeli Anomalon, 15.
63
Helmontianum, omniq; destituentur odore et sulphure, unde quoque
imflammari nescirent.132
In dit citaat weerlegt hij a) het idee dat deze dampen (vapores) kunnen opstijgen tot in de
hogere sferen van het ondermaanse en b) dat als deze dampen ooit zover zouden opstijgen,
ze niet zouden condenseren en verbranden. Over het opstijgen laat hij optekenen dat ze dat
simpelweg niet kunnen omwille van hun kwaliteiten. Als koude en vochtige entiteit in het te
zwaar om tot daar te geraken en neigt het waarschijnlijk naar het aardse. De ontbranding is
onmogelijk omdat onder andere Jan Baptista Van Helmont eerder aantoonde dat deze dam-
pen oplossen in ultrafijne deeltjes. Die deeltjes hebben bovendien geur noch zwavel, waar-
door ontbranding uit zou blijven. Nadat hij de dampen heeft gehad, gaat hij verder met de
uitwasemingen. Deze zijn droog en warm, maar hebben niet genoeg dichtheid en massa om
tot in de atmosfeer te geraken.133
In plaats daarvan stelt Tacke dat kometen uit ether gemaakt zijn, een theorie die hij ontleent
van Paracelsus naar eigen zeggen. Bovendien verklaart deze theorie ook waarom kometen
evenementen op aarde voorspellen. Op basis van de samenstelling van die ether krijgen be-
paalde kometen deze functie, waarbij zeker de specificiteit extra onderstreept moet worden.
Niet alle kometen voorspellen, enkel degene met zeer specifieke en zeldzame samenstelling.
Meer uitleg over bijvoorbeeld welke samenstellingen wat voorspellen geeft hij niet.134 Zo zien
we Tacke een lijn trekken tussen omineuze en niet-omineuze kometen, tussen een astrolo-
gisch voorteken en een observeerbaar hemelverschijnsel. Bovendien krijgen we opnieuw een
relatie tussen natuurfilosofie en astrologie die tracht te verklaren waarom astrologie über-
haupt mogelijk is. Deze relatie werkt hij niet concreet uit aangezien we geen sluitende verkla-
ring krijgen voor de werking van komeetvoorspellingen, maar zit in de intentie om die voor-
spellingen oppervlakkig toe te schrijven aan de samenstelling van ether in de kometen.
132 Tacke, Coeli Anomalon, 7-8. 133 Tacke, Coeli Anomalon, 8. 134 Tacke, Coeli Anomalon, 18-19.
64
5.1.2 Wat voorspelt de komeet? Natuurhistorisch redeneren voor astrologische betekenis
Doorheen het traktaat benoemt Tacke wat een komeet voorspellen kan en staaft zijn stellin-
gen steeds met natuurhistorisch bewijs. Hij haalt drie grote thema’s aan: de dood van promi-
nente mensen, natuurlijke effecten en politieke tumult. Over de dood laat hij optekenen:
… cur Principibus et in statu sublimi constitutis hominibus apparitio
Cometae alicuius mortem praenunciare soleat, et non etiam vilioris
conditionis hominibus.”135
Het zijn vooral de mensen van een hoger aanzien, zoals prinsen en edelen, op wie de verschij-
ning van een komeet een fataal effect kan hebben. Dit contrasteert hij met mensen van een
mindere toestand, die gespaard blijven van de gevolgen van een komeetverschijning. Tacke
onderscheidt verschillende soorten statu sublimi die hiertoe bijdragen. Mensen die met waar-
digheid door het leven gaan, tot de magistratuur behoren of zij die van de bescherming van
God of zijn machtigste engelen genieten zijn de voornaamste slachtoffers. Dit besluit hij op
basis van een lijst van heersers en vooraanstaande mannen die stierven na komeetverschij-
ningen. De dood van Karel de Grote in 814 en Filips de Schone in 1504 zijn slechts twee voor-
beelden uit de zes bladzijden die onze auteur hieraan wijdt.
Ook ziektes en hongersnoden gaan gepaard met de komeetverschijning. Dit onderdeel is het
kortste van de drie thema’s en beslaat maar iets minder dan een pagina. Daarin krijgen we
een vrij standaard, natuurhistorisch overzicht van de verschillende natuurlijke rampen. De
pest uit 729 die in Constantinopel alleen al 300 000 doden maakte, werd aangekondigd door
twee kometen die de mensen voordien opmerkten, net zoals de ziektes en hongersnoden van
842, 945, 964 en 984. De opsomming gaat door tot 1618, maar een uitleg over de schijnbare
causale relatie tussen kometen en ziektes krijgen we niet.136 Het feit dat de twee elkaar steeds
opvolgen in de geschiedenis, is voor Tacke voldoende.
Ten slotte kondigt de komeet ook tumultueuze tijden aan. Oorlog, haat, opstanden tegen de
gevestigde orde en ogenblikken van plotse verandering in de meest algemene zin vallen de
wereld te beurt. Hij merkt op:
135 Tacke, Coeli Anomalon, 38. 136 Tacke, Coeli Anomalon, 44.
65
Iam si quis etiam dubitat bella, regnorum conversiones et eversiones,
odia et tumultus portendi a Cometis, ei quoq per exempla ab Historicis
notata occurentur.137
Opnieuw wil hij zijn stelling staven met evenementen die doorheen de overgebleven geschie-
denis plaatsvonden in navolging van een komeet. Zo haalt Tacke het scheiden van de Rode
Zee door Moses aan als een evenement dat door een komeet in hetzelfde jaar voorspeld werd.
Ook het plunderen van Rome in 410 door Alarik I en de Goten was een ongelukkig voorval dat
de Romeinen overkwam na een gelijkaardige verschijning.138 Keer op keer zien we hoe hij na-
tuurhistorische bewijzen aanreikt om zijn algemeen-astrologische bewijzen kracht bij te zet-
ten.139
5.1.3 Religieuze begrenzing van natuurfilosofische en astronomische kennis
Theologie is een uitgesproken element van Tackes vertoog en komt vooral tot uiting in de
relatie tot de vragen wat de uiteindelijke oorzaak van kometen is en welke kennis of uitspra-
ken toegelaten zijn door de religieuze voorschriften. Hij schrijft:
… Deo Ter Opt. Max. universi huius primo motore et conservatore, qui
vita et lux nostra est, et a quo omnis nostra salus dependet…140
Cometarum quaedam modo allaturus Dei opem imploro…141
Hij begint met het idee dat God de eerste beweger en bewaarder van het universum is, om
vervolgens in te zoomen op hoe ook de komeet als enkelvoudige verschijningen direct of in-
direct Gods werk zijn. Doorheen zijn werk blijkt een intentie om de toekomst die God voor zijn
volk gepland heeft, bloot te leggen en om diens wil te begrijpen voor het te laat is. Opnieuw
krijgen we een indruk van de komeet als barometer voor wat is en komen zal.
Daarnaast krijgen we in het theologisch element van zijn werk ook het idee van het bredere
raamwerk waarbinnen kometen gezien moeten worden en dat bepaalt wat wel en niet gezegd
137 Tacke, Coeli Anomalon, 45. 138 Tacke. Coeli Anomalon, 45. 139 Algemeen-astrologisch, omdat hij doorheen zijn werk enkel over de mogelijke voorspellingen spreekt, maar nooit concreet wordt in wat deze komeet dan wel kan bestellen. Dit in tegenstelling tot eerdere auteurs zoals Evans en Lilly, die juist zeer sterk deze kaart trekken in hun werken. 140 Tacke, Coeli Anomalon, 27. 141 Tacke, Coeli Anomalon, 28.
66
of beredeneerd kan worden over de werking, oorsprong en samenstelling van kometen. Zo
bespreekt Tacke op een gegeven moment achtereenvolgens verschillende auteurs over de
aard van kometen (wat is hun oorsprong en uit wat zijn ze gemaakt) en merkt hij na een citaat
van Paracelsus rond deze thematiek op dat:
Quod inquam hanc Paracelsi sentententiam attinet, prior quidem
Scriptura est contraria…142
Dit originele Schrift slaat uiteraard op de Bijbel en met dit citaat blijkt duidelijk hoe belangrijk
het is om theorieën over de natuur daaraan te toetsen. Spijtig genoeg is een essentieel deel
van de uitleg die daarop volgt en waarschijnlijk deze stelling kracht bijzet, verloren gegaan. Uit
dit citaat kunnen we wel opmaken dat de Bijbel daarin waarschijnlijk een uitgesproken rol
speelde. Het is alleszins duidelijk dat de Bijbel het laatste woord had in deze natuurfilosofische
discussie, waaruit de relatie tussen theologie, natuurfilosofie en astronomie blijkt.
5.1.4 Astronomie ten dienste van de astrologie en natuurfilosofie
Ten slotte zien we bij Tacke astronomie in de rol van hulpwetenschap van astrologie en na-
tuurfilosofie kruipen. Astronomen verdienen lof volgens hem, door:
… specialia enim ab Astronomis exactissimis procul dubio in orbem vul-
gabuntur, quorum interest et astra speculari, eorumq; cum praesenti
Cometa collationem instituere, si modo ex loco Cometae certi praedici
potest, de quo tamen videant Astrologi…143
Astronomen leveren dus met zekerheid observeerbare gegevens over de komeet, met als doel
de astrologen bij te staan in hun voorspellende beschouwingen. Aan de hand van reflecties
over de sterren en de bepaling van de astronomische positie kan een astroloog bepalen of er
al dan niet iets te zeggen valt over de komeet als voorspellend teken. Dit blijkt ook uit de
passages die dit citaat voorafgaan. Daarin geeft Tacke ons een hele reeks gegevens mee over
de komeet. Zo leren we dat het hemelverschijnsel als eerste zichtbaar was op 9 december
1652, dat het een opmerkelijke, oranje-gele kleur had en in de laatste dagen door het oog van
het sterrenbeeld Medusa (de ster Algol) passeerde.144 Effectieve voorspellingen op basis van
142 Tacke, Coeli Anomalon, 17. 143 Tacke, Coeli Anomalon, 56. 144 Tacke, Coeli Anomalon, 53-56
67
deze data krijgen we niet te zien, maar het feit dat de data en de geciteerde stellingname over
de band tussen astrologie en astronomie op elkaar volgen in de tekst toont aan dat astronomie
een duidelijke ondersteuning was voor astrologie.
Ook in relatie tot natuurfilosofie speelt astronomie een gelijkaardige rol. Zoals we reeds in een
vorig hoofdstuk bij Carolino zagen, introduceerden wiskundigen mathematische argumenten
in natuurfilosofische vertogen. Tacke, die zichzelf als doctor in de physicae et medicinae, ge-
bruikt als natuurfilosoof wiskundige argumenten om zijn Paracelsische natuurfilosofie kracht
bij te zetten. Zo beroept hij zich op de observaties en parallax-berekeningen van Michael
Maestlin en Tycho Brahe om de ondermaanse positie die kometen volgens Aristoteles hebben,
te weerleggen. Zij observeerden in 1577 en 1578 kometen die volgens hen in de sfeer van
Venus te plaatsen waren, wat aantoont dat kometen bovenmaans zijn. Tacke herhaalt dat
nogmaals bij zijn eigen stellingname, wanneer hij uitdrukkelijk kiest voor de hemelse plaats.
Naast de berekeningen van de twee heren hierboven, wijst hij nog op een schijnbare continue
beweging voorwaarts en hun zichtbaarheid.145 Dat laatste werkt hij niet uitdrukkelijk uit, maar
slaat op de min of meer universele zichtbaarheid. Een komeet is tegelijkertijd zichtbaar in
Zweden en Spanje (als het weer het toelaat), waardoor hij via een analogie met de planeten
tot de vaststelling kan komen dat ook kometen bovenmaans zijn. Ook hier hebben we dus
weer de (mathematische) astronomie die in samenwerking met Paracelsische natuurfilosofie
voor Tacke nieuwe inzichten oplevert. Net als bij de band met astrologie, kan dit in twee rich-
tingen gaan. Zijn Paracelsische natuurfilosofie krijgt een extra set aan argumenten om te ge-
bruiken, wiskunde en astronomie winnen op epistemologisch gebied aan aanzien.
5.2 David Christiani, Tractatus Physico-Astronomico-Historicus
5.2.1 Theologische fundering van de astrologische praktijk
Wanneer Christiani op zoek gaat naar de betekenis van de komeet van 1652 in zijn Tractatus,
creëert hij een duidelijke relatie tussen het theologisch en astrologisch vertoog waaruit ook
zijn lutherse achtergrond blijkt en astrologie aanlevert als de methode waarlangs Gods bood-
schappen ontcijferd kunnen worden. De predestinatiegedachte die tijdens het lezen van deze
bron sterk op de voorgrond treedt, blijkt al uit de twee efficiënte oorzaken die hij ziet voor
145 Tacke, Coeli Anomalon, 13-14.
68
nieuwe sterren en kometen. De eerste en voornaamste is God, die de oorspronkelijke schep-
per van het universum en de natuur is. Over de tweede, afgeleide efficiënte oorzaak schrijft
hij:
Sed quia Deus, ob sapientissimam naturae ab initio ordinationem, per
caussas secundas deinceps ut plurimum agit, ad generationem no-
vorum ostentorum, quoties fiunt pro efficiente cum ipsa Dei voluntate,
adsumi nobis recte posse videtur quidam quasi fervor, qui facultati na-
turali sit similis.
Het is dus de Goddelijke wil die blijft voortduren na de schepping die deze kometen uiteinde-
lijk tot ontstaan brengt en leidt tot een komeetverschijning op 9 december 1652.146 Bovendien
wordt de rol van kometen in dat vaststaande lot van de wereld enkele pagina’s verder duide-
lijk, wanneer hij stelt dat de komeet twee bedoelingen kan hebben. Om te beginnen een na-
tuurlijke aard, die door de specifieke samenstelling van de komeet voor verandering zorgt in
de natuur en de menselijke wereld. Interessanter zijn echter de bovennatuurlijke kometen:
Supernaturalis est, quod Cometa sint quasi Prophetae, non minus
quam Jonas olim apud Ninivitas, muti, sed , ut David Psalm 19 loquitur,
fatis vocales, qui singulari Dei Providentia…147
Buitengewone kometen zijn dus die kometen die niet enkel verschijnen, maar ook vooraf aan-
gekondigd werden door een echte profeet, door het lot voorspeld werden en het resultaat
zijn van een specifiek moment van Goddelijke voorzienigheid. Door astronomische observatie
met astrologische kennis te combineren, kan men op aarde begrijpen wat God aan het begin
der tijden wou zeggen met deze komeet. Deze passage leert ons niet alleen dat het beoefenen
van astrologie voor Christiani ingegeven is door een religieuze drang Gods plan te begrijpen,
maar ook dat religieuze teksten die profetische kometen beschreven, van onschatbare waarde
waren om de natuurlijke van de bovennatuurlijke kometen te onderscheiden. Het mag stillaan
duidelijk zijn dat kometen en voorspellingen op basis van die kometen in de eerste plaats een
146 David Christiani, Tractatus Physico-Astronomico-Historicus: In quo ex Aristotelis, Tychonis & Keppleri Hypo-thesibus, Observationibus ratis, Astronomicis, Geometricis & Opticis Apodixibus De Cometarum Essentia Et Ge-neratione, Speciebus, materia, forma, loco, motu, disparitione, prognosticis & effectis. In specie vero De Cometa qui A.C. 1652. Orbi illuxit, eiusq[ue] Prognostico, solide disputatur (Giessen: Ex Officina Typographica Chemlini-ana, 1653), 30. 147 Christiani, Tractatus, 34.
69
religieuze aangelegenheid waren, wat voor theologen nieuwe kennis opleverde over Gods
plan voor hun periode en waardoor astrologen geloofwaardigheid verwierven.
5.2.2 Astronomie als dienstmaagd van de astrologie
Ook bij David Christiani krijgen we een verbinding tussen de astronomische en astrologische
vertogen, waarbij het astrologische een bestaansreden geeft voor het astronomisch en in ruil
de noodzakelijke gegevens krijgt om Gods boodschap te vertalen naar concrete voorspellin-
gen. Anders dan bij onze Engelse bronnen maakt deze auteur geen concrete voorspellingen,
maar toch vinden we passages die deze rol van astronomie onderbouwen. Dit wordt onder
meer duidelijk uit de allereerste zin van het traktaat:
Musarum Mathematicarum, quae certe omnium felicium Imperiorum
fuere cometes, praecessissima et humanis usibus accommodatissima
est Astronomia, seu praeclara omnium et pulcherrima Sideralis scien-
tia,…148
Deze passage en het feit dat dit de eerste woorden waren die hij in zijn traktaat over de ko-
meet neerschreef, getuigt toch van eerbied voor astronomie. De volgende drie pagina’s pro-
beert hij aan te tonen hoe deze wetenschap een rol speelde in het leven van mensen door-
heen de geschiedenis. Hij vertrekt vanaf een groep mensen die hij de Antiquitas noemt en
waaronder figuren als Adam, Henoch (vader van Noah) en Noah vallen. Zij kregen astronomie
aangeleerd van God zelf. Vanaf deze eerste groep “astronomen” doorloopt hij verschillende
eeuwen en vermeldt hij onder andere Abraham, Aristotels, Julius Caesar, Alexander de Grote
en Karel V. Astrologie is in dit narratief ook nooit ver weg wanneer hij bijvoorbeeld koningen
en keizers aanhaalt die gebruik maakten van astrologen om de hemelen beter te begrijpen en
hun wereldlijke beslissingen hiernaar te schikken.149
Hoewel we geen concrete voorspellingen krijgen, staat Christiani toch ook even stil bij de fac-
toren die bijdragen tot een degelijk oordeel van de komeetverschijning:
Inter haec Cometarum, quoties illi divina voluntate in coeli apparent,
siginificata. Astronomi primum in genere notant Cometae locum, quo
148 Christiani, Tractatus, 1. 149 Christiani, Tractatus, 1-3.
70
ad longitudinem vel latitudinem penes Eclipticam, similiter etiam res-
pectu Aequatoris, ut quam mundi plagam, regiones ac tractus ter-
restres in ortu suo ac per totum suum decursum et durationem te-
neat.150
Hieruit kunnen we al opmaken dat kometen voor hem een boodschap meedragen dankzij de
Goddelijke wil die ze aanstuurt. Om die betekenis te ontcijferen, bestuderen astronomen al-
lereerst de plaats van de komeet ten opzichte van de ecliptica en de equator. Daarnaast houdt
men best ook nog rekening met de astrologische huizen waarin de komeet passeert, de stand
van de maan en de verhoudingen ten opzichte van de sterrenbeelden en de planeten (met
speciale aandacht voor de verhoudingen ten opzichte van nieuwe sterren).151 Het is ondertus-
sen wel duidelijk dat ook bij Christiani, astronomie en astrologie sterk vervlochten zijn wan-
neer we naar zijn opvattingen over komeetvoorspellingen kijken.
5.2.3 Astronomische observaties ten dienste van natuurfilosofische redeneringen
Tenslotte zien we Christianis lof voor de astronomie ook nog terugkomen in de relatie die hij
construeert met natuurfilosofie, waarbij astronomische bewijzen in natuurfilosofische beto-
gen verwerkt worden. Dit blijkt zowel uit de geschiedenis van komeettheorieën zoals hij die
voorstelt en de wijze waarop hij zelf tot zijn natuurfilosofische visie komt.
De volledige geschiedenis van astronomie en natuurfilosofie over kometen vat hij eigenlijk aan
het begin van zijn verhandeling samen in de volgende zin:
… qua magis discrepantes Philosophorum, tam veterum, quam neote-
ricorum, sententias peperit, quam generatio et ortus Cometarum per
causas suas ostendenbus; ut taceam stellas novas, quarum apparitio-
nes a veteribus, rudibus illis seculis, quipe accuratis Instrumentis, As-
tronomicis, Opticis et Geometricis, destitutis, aut nunquam deprehen-
sae, aut literis ad posteritatem nunquam propagatae sunt.152
Hij hangt hier een verhaal op waar filosofie vanaf de oudheid tot aan zijn tijd zeker haar ver-
dienste had maar waar onenigheid heerste over bepaalde aspecten van de kometen zoals de
150 Christiani, Tractatus, 38. 151 Christiani, Tractatus, 38. 152 Christiani, Tractatus, 16.
71
oorsprong en de baan. Het was echter wiskunde met haar instrumenten, observaties en geo-
metrische berekeningen waardoor men tot kennis kon komen over kometen die tot dan toe
onmogelijk te bereiken waren. In de rest van deze paragraaf doorloopt hij verschillende filo-
sofen vanaf Pythagoras tot aan figuren dichter bij zijn tijd zoals Cardano of Paracelsus om dit
te staven. Toch merkt hij ook op dat astronomie en natuurfilosofie soms botsen over bepaalde
aspecten van de komeettheorie, zoals wij ook al in het historiografische hoofdstuk zagen (cfr.
Carolino). Zo spreekt hij zich op een gegeven moment uit over de moeilijke relatie tussen filo-
sofische en wiskundige scholen over hemelse verschijningen als kometen. Onderzoek naar de
aard van dergelijke zaken bestempelt hij als het moeilijkste wetenschappelijke bedrijf dat men
als mens kan opnemen en wel door de vijandige houding die wiskundigen en filosofen volgens
hem tegenover elkaar aanhouden. Onterecht, zegt hij, want over de Goddelijke wil waarvan
de natuur doordrongen is en de bewondering die ze vertonen voor hemelfenomenen, zijn
beide scholen het wel eens. Bovendien zoeken zij volgens Christiani beiden naar de oorsprong
van een komeet door zijn vorm en materie te bestuderen en zijn zij ook overtuigd dat de oor-
sprong van een komeet, ook iets zegt over de oorzakelijkheid achter de verschijning.153 Verder
wijdt hij daar niet over uit, maar het getuigt toch van een wil langs Christianis kant om beide
scholen die volgens hem elkaar te bekampen, te verenigen om tot zuivere en betere kennis te
komen over kometen.
Die wil om astronomie en natuurfilosofie te confronteren om de komeet beter te begrijpen,
zet hij ook om in de praktijk wanneer hij de aard en plaats van de komeet bespreekt. Hij stelt
dat kometen hemelse objecten zijn en in aard de facto niet verschillen van gewone sterren
(ether). Bovendien stelt hij dat kometen op het moment van schrijven zo door de hele wereld
begrepen worden, wat voor hem bewijst dat waarheid het eerdere debat doorbreekt en stil-
legt.154 Bovendien zijn ze ook zeker en vast niet eeuwigdurend, maar onderhevig aan vernie-
tiging. Dat blijkt onder meer uit de opeenvolging van sterren die doorheen de tijd bijgehouden
zijn. Interessant genoeg vindt hij het ook het vermelden waard dat er geen plaats is in de
ether waar ze bewaard worden, een gedachte die wij tot nu toe niet in eerdere traktaten te-
genkwamen maar waardoor hij wel suggereert dat andere denkers, die niet in deze scriptie
voorkomen, dit idee naar voor schuiven. Wanneer hij de plaats van een komeet bespreekt,
153 Christiani, Tractatus, 29-30. 154 Christiani, Tractatus, 32.
72
wordt de band met astronomie duidelijk. Kometen zijn zeker en vast hemels en geen meteo-
rologische verschijnselen. Bewijzen daarvoor zijn enerzijds logisch en anderzijds astronomisch
van aard. Hemels in logische zin, omdat hun beweging universeel te aanschouwen is (afhan-
kelijk van het weer uiteraard) en die beweging zich voltrekt binnen de grenzen van de hemel.
Astronomen vullen verder aan met parallax-berekeningen en de astronomische instrumenten
met hun nauwkeurige blik en bezegelen het lot van de discussie: de komeet is hemels in aard
én in plaats.155
155 Christiani, Tractatus, 35.
73
Hoofdstuk 6: Michiel Florentius Van Langren en Govaert Wendelen over
de komeet van 1652
6.1 Michiel Florentius Van Langren, Observation Astronomiqve Dv Comete Com-
mencé Au Mois De Decembre, En L'an M.DC.LII
Michiel Florentius van Langren is rond 1600 geboren in de Nederlanden.156 Hij kwam terecht
in een familie van instrumentenmakers, cartografen en praktisch geschoolde wiskundigen.
Zijn grootvader Jacobus Florentius werkte als globemaker en cartograaf in de Noordelijke Ne-
derlanden gedurende de tweede helft van de zestiende eeuw. Arnoldus Florentius was vaardig
in dezelfde ambachten, maar week in 1609 uit naar de Spaanse Nederlanden, waar hij het tot
‘spherographe’ schopte in dienst van de aartshertogen Albrecht en Isabella en bekend stond
als cartograaf en globemaker.157 Over de opleiding van Michiel Florentius is niets bekend,
maar het is vrijwel uitgesloten dat hij van een universitaire opleiding genoten heeft. Waar-
schijnlijk maakte hij kennis met astronomie, cartografie en wiskunde in de werkplaats van zijn
vader.
De praktisch onderlegde wiskundige deed ervaring op in verschillende terreinen. Als militair
ingenieur maakte hij zichzelf bekend bij de aartshertogen van de Spaanse Nederlanden in
1625 door plannen voor een kanaal tussen de havens van Duinkerken en Mardijk voor te leg-
gen aan Isabella. Verder ontwikkelde hij samen met zijn broer Jacobus Florentius een systeem
van luchtzakken waarmee soldaten veilig waterwegen konden oversteken, bedacht hij een
manier om makkelijker vijandige schepen te veroveren of vloten uit elkaar te drijven (waar-
over verder niets geweten is), en deze opsomming kan zo nog even doorgaan. Als wiskundige
probeerde hij ook in 1625 een methode te vinden waarmee men ter zee en ter land de geo-
grafische lengtegraad kon bepalen. Uit de prijzen die voor het oplossen van dit probleem
156 Richard S. Westfall, “Langren, Michael Florent van,” Galileo Project, geraadpleegd op 03.07.2018, http://ga-lileo.rice.edu/. Exacte jaartal geboorteplaats is onbekend. 157 Angelo De Bruycker en Djoeke van Netten, “‘Zodat mijn verbanning tegelijk jouw straf is.’ Bloei, verval en migratie van wetenschap in de Republiek en de Spaanse Nederlanden,” Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 123 (2008): 15; Geert Vanpaemel, “Dubbelportret: Michiel-Florent Van Lang-ren(ca. 1600-1675) als ingenieur en astronoom,” Studium 1, nr. 1 (2008): 15.
74
uitgereikt werden, kunnen we opmaken dat dit één van de grote wiskundige vraagstukken
was tijdens de zeventiende eeuw.158 Op basis van de astronomische gegevens van de standen
van de zon en maan dacht hij het uur en de lengtegraad te kunnen berekenen. Hij zou er echter
nooit in geslaagd zijn om de nodige efemeridentafels op te stellen, waardoor hij enkel in the-
orie het vraagstuk wist op de lossen.159 Dit leverde hem wel de titel ‘mathématicien du roi’ op
en enkele jaren later mocht hij daar ook ‘Cosmographo y Mathematico de Sa Mag en Flandes’
aan toevoegen. Uit dat laatste blijkt ook de volgende discipline waarin hij zichzelf verdiepte:
astronomie. Bekender dan zijn werk over de komeet van 1652 was de maankaart van 1645,
Plenilunii Lumina Austriaca Philippica. Haec Nusquam Vulgata, Generi tamen Humano maxima
utilia, imo necessaria. In tegenstelling tot eerdere kaarten, duidde Van Langren op deze kaart
de verschillende elementen die zichtbaar waren op de oppervlakte van dit hemellichaam, die
hij de namen van astronomen, vrienden, heiligen en edellieden gaf.160 Met de studie van zijn
Observation astronomique de comète, commencé au mois de décembre, en l’an M.DC.LIII mo-
gen we dus een traktaat verwachten dat sterk doordrongen is van de wiskundige inzichten en
misschien wat armer is in universitair-natuurfilosofische of -theologische inzichten.
6.1.1 Astronomie ten dienste van de astrologie
De eerste relatie die bij Van Langren op de voorgrond treedt, maakt de verbinding tussen het
astronomische en astrologische vertoog. Anders dan bij de meeste auteurs die we tot nu toe
gezien hebben, vermeldt hij niet uitdrukkelijk hoe astronomie een hulp is voor astrologie of
hoe astrologie een bestaansreden kan zijn voor astronomie. De relatie speelt zich subtieler af
en dat in drie verschillende aspecten van de tekst: in verantwoording voor het observeren van
de komeet in naam van de patroon aan wie hij het opdraagt, in de nadrukken die hij legt bij
het beschrijven van de fysieke observaties en in het bespreken van de antieken die eertijds
een voorspellende functie aan de komeet toebedeelden.
158 Onder andere door de overheden van Spanje, de Nederlandse Republiek en Frankrijk. Zie: Vanpaemel, “Dub-belportret: Michiel-Florent Van Langren,” 16. 159 “De efemeriden zijn astronomische gegevens over de standen van de hemellichamen. De opkomst en on-dergang van onder andere de maan is belangrijk voor het bepalen van de getijden.” Uit “Efemeriden,” KMI, ge-raadpleegd op 03.07.2018, https://www.meteo.be/. 160 Peter van der Krogt en Ferjan Ormeling, “Michiel Florent van Langren and Lunar Naming,” Els noms en la vida quotidiana. Actes del XXIV Congrés Internacional d’ICOS sobre Ciències Onomàstiques. Annex. Secció 8 (2014), 1851-68.
75
In de allereerste alinea’s van zijn vier pagina’s lange traktaat draagt Van Langren zijn observa-
ties van de komeet op aan graaf Ernest van Isenburg. Die heeft volgens hem steeds aandacht
gehad voor les bonnes sciences, waar astronomie als één van de grootsten deel van is. Hij
beroept zich op de antieke auteurs en tevens de vorsten doorheen de eeuwen die de sterren
steeds met aandacht volgden. Het observeren van de baan, geboorteplaats en algemeen aan-
zicht boven de Brusselse horizon van deze komeet vat hij op als zijn taak, die hij in naam van
de graaf van Isenburg uitvoert. Bovendien, en daar zit de eerste link tussen astrologie en as-
tronomie, merkt hij op dat de komeet in dezelfde nacht verscheen als de overwinning van het
leger van Leopold-Willem van Oostenrijk, die op dat moment landvoogd was van de Zuidelijke
Nederlanden. De verschijning bewijst dat God hen de overwinning schonk en zorgt er tevens
voor dat de overwinning nog lange tijd herinnerd zal worden, omwille van het samenvallen
met de komeet.161 Aldus krijgen we een eerste blik op de betekenis van de komeet: ze voor-
spellen en geven betekenis aan oorlogen door hun verschijning. Veel voorspellingen komen
er niet aan te pas, maar toch is deze eerste passage al tekenend voor het astrologisch vertoog
van de auteur: zeer voorzichtig in de eigenlijke voorspellingen en veeleer geïnteresseerd in de
wiskundige en astronomische identiteit van de komeet.
Daarnaast wordt de band tussen astronomie en astrologie ook duidelijk uit de nadrukken die
Van Langren legt in het beschrijven van de fysieke eigenschappen van de komeet. Daarin be-
gint hij net als zijn collega-astronomen met het eerste moment van zichtbaarheid en schetst
hij dag per dag de baan die de komeet voltrekt in de hemel, met aandacht voor de verschil-
lende sterrenbeelden die het doorkruist en aanraakt. Zo eindigt onze komeet in Cassiopeia,
waar Tycho Brahe zestig jaar eerder het ontstaan van een nieuwe ster ontdekte. Nu probeert
onze auteur te verdedigen dat uitzonderlijke kometen of Cometes Estoillee steeds eindigen in
dergelijke speciale sterrenbeelden. Bovendien zou de komeet daar ontbrand zijn, wat extra
betekenis verleent aan deze verschijning. Om die uitzonderlijke aard te staven, haalt hij ver-
schillende voorbeelden aan uit de recente geschiedenis: de nieuwe ster in Cassiopeia uit 1572,
in Cygnus uit 1600 en in het been van Serpentarius uit 1604.162 Op die manier krijgen we een
161Michael Florentius Van Langren, Observation Astronomique du Comete Commencé Au Mois De Decembre, En L'an M.DC.LII (S.l.: s.n., 1652), [A1r]. 162 Van Langren, Observation Astronomique du Comete, [A1v].
76
tweede voorbeeld van hoe astronomische observatie bijdraagt tot het buitengewone karakter
dat hier op heel subtiele wijze impliciet verbonden wordt met de komeet van 1652.
Ten slotte rest ons nog een opmerking die Van Langren maakt in de laatste alinea van zijn
Observation. Daarin stelt hij vast dat veel filosofen en astronomen vanaf de Oudheid over ko-
meten schreven alsof ze voorbodes waren van gelukkige en ongelukkige gebeurtenissen, af-
hankelijk van de goede of kwade constellaties waarin ze terecht kwamen. In het geval van de
verschijning zou dit willen zeggen dat:
ledit Comete dressant son chemin hors loeil de la peureuse Constella-
tion de Lepus, se faisot verticale au Palais de Lisbona en Portugal, la
nuict du 29 jour du mois de Decembre, apres qu’il avoit parachevé dix
tours de la Terre, & ce que plus est, lors qu’il se tenoit tout contre l’Es-
toille de l’oeil Oriental de Caput Medusae, dit des anciens Astronomes
Arabes Ras Algol, signifiant Caput Diaboli, estant selon leur dire une
Estoille de tres-mauvais agure et fortune,…163
Op basis van de regels van deze astronomen en filosofen kan hij dus enkele voorspellingen
doen over de komeet. Zijn begin in het angstige sterrenbeeld Lepus, en zijn passage door de
ster in het oog van Medusa (bèta Perseus) wijzen op een komeet die niet veel goeds voorspelt.
Bovendien beroept hij zich ook specifiek op de Arabische astronomen die aan het hoofd van
Medusa de naam Ras Algol of duivelsster gaven. Wat hij er zelf over denkt, wordt in de laatste
regels van zijn traktaat duidelijk wanneer hij schrijft:
Souhaittant de tout mon coeur que le Souverain Autheur et Directeur
des luminaires celestes, face reussir que cette nouvelle soit un presage
de l’augmentation et gloire de la S. Eglise, et de nostre Tres-auguste
Monarque.164
Uit zijn wens dat deze verschijning ten dienste van de verbetering en glorie van de Kerk en de
monarchie staat, zo bedoeld door diens auteur God, wijst dit toch op een idee van de astrolo-
gische betekenis van deze komeet voor Van Langren en de mensen voor wie hij schreef. Dat
163 Van Langren, Observation Astronomique du Comete, [A2r]-[A2v]. 164 Van Langren, Observation Astronomique du Comete, [A2v].
77
astronomie en astrologie sterk met elkaar verbonden zijn, kunnen we na deze drie aspecten
van zijn betoog wel besluiten.
6.1.2 Astronomische observaties ten dienste van natuurfilosofische redeneringen
Aan de debatten over de positie van kometen in het universum neemt Van Langren gaande-
weg ook deel, waaruit een verbinding tussen het astronomisch en natuurfilosofisch vertoog
naar voor komt. Gezien zijn achtergrond ligt het voor de hand dat de astronomische observa-
ties en de zaken die men daaruit kan besluiten over de plaats vooral aan bod komen. Na het
opdragen van zijn werk aan de graaf van Isenburg begint hij met zijn beschrijvingen. Zijn eerste
verschijning kende een buitengewone omvang die qua grootte deed denken aan de maan. De
komeet was vrij ovaal van vorm en had voor de rest geen specifieke omtrek. De kleur en sa-
menstelling typeert hij als nevelig, bleek en vrij melancholisch (dat laatste vooral slaand op de
kleur). De geboorteplaats heeft hij niet zelf gezien, maar op basis van het verdere verloop
beredeneert hij dat de komeet enkel in Gemini ontstaan kan zijn. Tot dusver troffen we nog
niet veel natuurfilosofische elementen aan in het discours buiten de vermelding van zijn me-
lancholische kleur, maar dan komt hij bij de afstand tot de aarde:
Nôtre Comete êtoit en son commencement si êloigne de la Terre,
qu’on n’a bonnement peu cognoistre aucune Parallaxe ou diversité de
veuë […], ce qui montre qu’il n’a pas esté composé des vapeurs ou ex-
halations du Globe Terrestre, ou de ses Elemens, desquels il êtoit
beaucoup plus êloigne que la Lune;165
Anders dan de auteurs uit nagenoeg alle andere regio’s roept Van Langren geen autoriteiten
aan om de bovenmaanse positie van kometen aan te tonen. Op basis van de parallax-bereke-
ningen en de verschillende punten van waaruit hij aanschouwd kon worden, besluit hij dat
deze komeet ver voorbij de maan de hemel doorkruiste. Daaruit volgt bovendien dat de ko-
meet geen samenstelling van uitwasemingen, dampen of enige ander aards element kan ge-
weest zijn omdat die nooit in een bovenmaanse positie zou kunnen geraken. Hij levert geen
alternatief aan maar een band tussen de astronomie en natuurfilosofie krijgen we zo wel.
165 Van Langren, Observation Astronomique du Comete, [A1v].
78
6.2 Govaert Wendelen, Teratologia Cometica
Govaert Wendelen is geboren op 6 juni 1580 in Herk-de-Stad en was een vooraanstaande
Zuid-Nederlandse geleerde in de 17e eeuw. Hij doorliep een vrij klassiek onderwijstraject, dat
hij aanvatte met de Latijnse school in Herk. Nadien vervolgde hij zijn studies in het jezuïeten-
college in Doornik en aan de Universiteit Leuven, waar hij waarschijnlijk les volgde in het Col-
legium Trilingue. Nadien reisde hij rond en verdiende hij zijn boterham als leraar wiskunde in
Digne en in 1604 als huisleraar voor de familie van André d’Arnaud in Forcalquier (Provence,
Frankrijk). We weten dat hij in 1612 doctor in het wereldlijke en kerkelijk recht werd en aan
de slag ging als directeur van de Latijnse school in Herk. Als vroom christen besloot hij echter
om toe te treden tot de kerk, waarvoor hij in 1620 doctor in de theologie werd en tot priester
van de parochie van Geetbets (Zuidelijke Nederlanden) benoemd werd. Later zou hij nog een
leerstoel Grieks aangeboden krijgen in Leuven, maar hij koos ervoor om vanaf 1633 pastoor
te blijven in Herk-de-Stad tot 1650. 166 In deze periode zou hij ook als jurist en chronoloog
traktaten schrijven. Hij maakte een studie van de Salische wetten en probeerde te bewijzen
dat deze opgesteld werden op het grensgebied van Brabant en de Kempen (Leges Salicae Illu-
stratae, 1649), hij schreef een traktaat over de datering van Augustianus de Civitate Dei, een
chronologie van het leven en de dood van Jezus Christus en van het pausdom en een datering
van en studie naar de tweede brief van paus Clemens aan de Korintiërs.167
Een uitgesproken interesse had hij ook voor astronomie. Op zeer jonge leeftijd observeerde
hij de maansverduistering van 1591, waardoor hij maar juist op tijd was voor zijn lessen aan
de Latijnse school van Herk-de-Stad.168 Zijn latere astronomische verwezenlijkingen zijn uitge-
breid beschreven in het lemma van Zwartebroeckx uit het Nationaal Biografisch Woorden-
boek, met onder andere de bepaling van de breedteligging van Marseille in 1599 en zijn as-
tronomische wet over de bewegingen van planeten uit 1610 als vroegste voorbeelden.169 In
1626 schreef hij zijn eerste astronomische traktaat, Loxias Eu De Obliquitate Solis, wat een
analyse was van astronomische waarnemingen vanaf de oudheid tot aan zijn tijd. Hij zou ook
die vroege interesse in maansverduisteringen verder cultiveren en was in staat om tot op 1
166 H. J. Zwartebroeckx, "Wendelen (Wendelinus), Godfried", in Nationaal biografisch woordenboek, 4 (1970), 944-45. 167 Zwartebroeckx, “Wendelen,” 947-49. 168 Zwartebroeckx, “Wendelen,” 947. 169 De tweede machten van de omlooptijden van planten is evenredig met de derdemachten van hun afstand tot de zon.
79
minuut correct verduisteringen te voorspellen. Het meest opmerkelijke gegeven uit zijn astro-
nomische carrière is zijn verdediging van het heliocentrische universum, wat als vroom katho-
liek niet vanzelfsprekend was.170 De Teratologia Cometica is een neergeschreven versie van
zijn heliocentrische ideeën die vertrekt vanuit de komeetverschijning, waardoor het een es-
sentieel onderdeel vormt van een geschiedenis van komeetcultuur en de katholieke reacties
op het heliocentrisme.171
6.2.1 Astronomische observaties ten dienste van natuurfilosofische redeneringen
Met dit traktaat probeert Wendelen allereerst aan de hand van de komeet de feitelijkheid van
het heliocentrische universum te bewijzen door bewering over het universum in zijn geheel
en de plaats van de komeet in dat universum.172 Hierdoor legt ook hij een band tussen de
natuurfilosofische en astronomische vertogen en versterkt hij zijn natuurfilosofische redene-
ringen met astronomische observaties en cijfers.
Na het overlopen van de eigenschappen van enkele komeetverschijningen in de zeventiende
eeuw (1607, 1618) bouwt hij heel systematisch ‘zijn’ heliocentrisme uit. Hij begint met zeven
beweringen over de structuur van de kosmos. Daarin plaatst hij de zon in het midden en stelt
hij dat ze dagelijks een omwenteling maakt rond haar eigen as. In het tweede onderdeel be-
spreekt hij het lichaam van de zon, die hij beschrijft als een oven met een onuitputtelijk vuur.
Dat lichaam scheidt zelf kleine, lichtgevende lichamen af, zoals ook onze aarde dat soms doet
via vulkanen als de Etna, de Vesuvius en Hekla. De volgende drie bewering handelen over de
specifieke eigenschappen van de zon en de planeten, maar omdat ze niet direct verband hou-
den met kometen en geen wiskundige gegevens gebruiken, laten we deze links liggen. Bij be-
wering zes en zeven krijgen we echter voor het eerst te maken met die cijfermatige argumen-
tatie. Daar berekent hij respectievelijk de afstand van de baan van Mercurius, Venus, Aarde,
Mars, Jupiter en Saturnus, zonder echter aan te geven van waar hij die gegevens haalt. In de
zevende bewerking werkt hij de afstanden van diezelfde planeten ten opzichte van het cen-
trum van het universum, de zon, uit. 173 Beide beweringen geven echter weer wat we
170 De Bruycker, “’Zodat mijn verbanning tegelijk jouw straf is,’” 14. 171 Zwartebroeckx, “Wendelen,”947-49. 172 Zwartebroeckx, “Wendelen,” 949. 173 Wendelen, Teratologia Cometica, Occasione Anni Vulgaris Aerae MDCLII (S.l.: s.n., s.d.), [C3v]-[C4r].
80
hierboven aangaven: ook bij Wendelen dient astronomie om natuurfilosofische beweringen
te maken.
Zijn ideeën over de komeet als fysisch verschijnsel volgen vlak na deze planetaire thema’s.
Cijfermateriaal vinden we hier niet terug, maar toch valt er ook hier een lijn te trekken tussen
de astronomie en de natuurfilosofie. Vaak leidt hij de beweringen over de beweging van ko-
meten af op basis van zijn inzichten in planetaire bewegingen, die hij kort daarvoor wel
staafde. De naam die hij aan deze beweringen geeft, spreekt ook al boekdelen: Theoremata
Planetaria cum Cometicis componiam. Hiermee veronderstelt hij toch een duidelijke relatie
tussen planeten en kometen en doorheen de rest van zijn theorema’s geeft hij hen toch een
bovenmaanse positie. Hij geeft ten slotte ook nog de inspiratiebronnen mee van zijn werk.
Keppler, Snellius en Ismaël Boulliau zijn de namen die hij uitdrukkelijk vermeldt, maar zijn ze-
ker niet de enigen die hem kennis aanreikten. 174
In het eerste punt bespreekt hij de oorsprong van kometen, die voor Wendelen duidelijk in de
zon ligt. Hij alludeerde er al op in zijn planetaire stellingen, maar nu pas is hij concreet: kome-
ten zijn lichtgevende lichamen die uit de zon afkomstig zijn en door diens kracht voortgestuwd
worden (dit doet sterk denken aan de theorie van Snellius volgens Johan Tacke, cfr. hoofdstuk
Giessen). Afhankelijk van de kracht kunnen ze vanuit het centrum gezien ver weg of dichtbij
eindigen. Ten tweede maakt een komeet steeds cirkelvormige bewegingen. Dit komt in de
eerste plaats door de zon, die zoals we weten uit zijn eerdere stellingen zelf om zijn as draait
en dus ook die beweging meegeeft aan de kometen die hij uitstoot. In zijn derde stelling bouwt
hij hierop voort door te stellen dat ook planeten een invloed hebben op de beweging van de
komeet. Zo schrijft hij:
Si Sol eiaculatur Cometam vi mediocri, exempli caussa, eiaculatione ad
Mercurium, vertetur ibi Cometa ad motum Mercurii: et sic de aliis.175
De beweging kan dus ook door planeten beïnvloed worden (in de tekst Mercurius), maar geldt
even goed voor de andere planeten in het zonnestelsel. Afhankelijk van de kracht waarmee
de zon haar komeet voortstuwt, wordt die ook meer of minder zichtbaar. Kometen die voorbij
de aarde terechtkomen, zijn steeds makkelijker te onderscheiden dan kometen die voor de
174 Wendelen, Teratologia Cometica, [C4r]. 175 Wendelen, Teratologia Cometica, [C4v].
81
aarde hun baan voltrekken. Hoe dat juist werkt is niet echt duidelijk uit de overige stellingen.
In de vijfde stelling tracht hij aan te tonen hoe kometen voorbij die ecliptica kunnen passeren,
waarvoor Wendelen een combinatie van de inherente dynamiek van de komeet, geschonken
door de zon, en magnetisch kracht aanhaalt als verklaring waarom ze überhaupt zo ver gera-
ken in ons zonnestelsel. Stelling zes en zeven behandelen de staart van een komeet en zijn
uiteindelijke einde. Die staart is wat de komeet leven inblaast en hem voorwaarts drijft. Zijn
beweging kan gaandeweg afnemen door de ether die meereist en hem zo vertraagt. Uitein-
delijk gaat de komeet ten onder aan zijn eigen bewegingen en lost hij op in het heelal, een
vernietiging die vaak gepaard gaat met een fonkelend eindpunt dat opvalt tussen de andere
sterren.176
Aldus zien we hoe Wendelen astronomische argumenten verwerkt in een natuurfilosofisch
vertoog over kometen in de kosmos. Harde data en concrete parallax-berekeningen krijgen
we bij hem niet voorgeschoteld in zijn theorema’s, maar uit zijn bespreking van de komeet uit
1618 blijkt wel dat hij dergelijke methodes gebruikt om zijn argumenten kracht bij te zetten.
Daar stelt hij dat de parallax van deze komeet door Keppler wijst op een komeet die boven de
maan vertoeft.177 Ook voor de komeet van 1652 beroept hij zich op parallax-berekeningen om
aan te tonen dat de komeet in de buurt van Mars komt.178 Toch kan je ook in zijn theorema’s
die astronomische invloed bemerken, zowel door de afgeleide uitspraken die hij doet op basis
van zijn planetaire theorema’s én de nadruk die hij legt in zijn cometaire stellingen, die vooral
de nadruk leggen op diens plaats in het heelal en de beweging van de komeet.
6.2.2 Astronomie als dienstmaagd van de astrologie
Ook voor het astrologische vertoog zijn de astronomische observaties nuttig. Net als bij de
eerdere bronnen blijkt dit keer op keer door het belang dat Wendelen legt op gegevens als de
baan, de sterrenbeelden, etc. om dan een voorzichtige voorspelling te formuleren. In zijn as-
trologische oordeel blijkt die astrologie-astronomie verbinding uit twee concrete zaken. Aller-
eerst wilt hij vrij duidelijk steeds de vergelijking aanhalen met de komeet van 1618 en allu-
deert hij op gelijkaardige voorspellingen voor de komeet van 1652. Hij beroept zich voor deze
vergelijking voornamelijk op astronomische gegevens. De periode dat ze zichtbaar waren, de
176 Wendelen, Teratologia Cometica, [C4v]. 177 Wendelen, Teratologia Cometica, [C2r]-[C2v]. 178 Wendelen, Teratologia Cometica, [D4v].
82
passage door de hand van Boötes, dat ze beide naar het einde toe een afbuigende baan ken-
den, een brede en korte staart en een min of meer gelijk aantal sterren dat op het moment
van verschijnen zichtbaar was, leiden Wendelen tot de conclusie dat deze kometen heel wat
gelijkenissen vertonen, maar verder doet hij hier niet veel mee.179 Wel wordt deze vergelijking
gevolgd door een vaststelling van zijn ongelukkige elementen, dus men zou kunnen veronder-
stellen dat dit dient om het onderstaande argument te onderbouwen.
Wendelen legt daarnaast de link tussen astrologie en astronomie doordat hij in zijn astrolo-
gische oordeel heel concreet vanuit astronomische observaties astrologische uitspraken gaat
doen. Eén uitspraak betreft het ongelukkige lot dat deze komeet met zich meedraagt:
Rursum, quoniam ductu fatis recto venit ex plagis Australibus ad Bore-
ales, affirmba par considerati meorum Theoremarum, in Indiis, ac
praesetim Peruvia et Chile ac Monomotapa, fuisse spectatum sub ea
forma, magnitude, celeritate motus exorsum ex ipsa vicina Solis, qua
nobis apparuit ille quem dixi.180
Hij stelt hiermee dat de komeet door het lot een ongelukkige koers gekregen heeft, van het
Zuiden naar het Noorden. Interessant is ook dat hij één van zijn theorema’s aanhaalt om dit
de bewijzen. In regio’s als Peru, Chili en het koninkrijk Mutapa (huidige delen van Zimbabwe
en Mozambique) hoorde hij van observaties die de beweging van de kometen eerst dicht bij
de zon zagen. Aangezien de baan van de zon van Oost naar West gaat en door het Zuiden gaat,
wilt dit zeggen dat ze hoe dan ook in het Zuiden begon. Hij vervolgt het argument van dit citaat
door Mars mee te nemen in zijn redenering. Dat was de richting naar waar de komeet gewor-
pen werd door de zon. Bovendien tonen zijn berekeningen dat Mars en de zon die dag in op-
positie stonden, met de aarde in het midden.181 Niet alleen kan hij hierdoor allerhande astro-
logische connotaties met Mars aanhalen, hij bevestigt ook nog eens de Noord-Zuid beweging.
Als de zon het Zuiden is en als zij in opposities staat met Mars en onze komeet trekt richting
Mars kan het niet anders dan dat de verschijning, van op aarde gezien, steeds van Zuid naar
Noord trekt. Astronomie en astrologie waren zelden zo duidelijk met elkaar verweven als bij
Wendelen, al was het maar omdat zijn astronomie veel verder gaat dan gewoon beschrijven:
179 Wendelen, Teratologia Cometica, [D4r]. 180 Wendelen, Teratologia Cometica, [D4r]-[D4v]. 181 Wendelen, Teratologia Cometica, [D4v].
83
redeneringen maken over de bewegingen van kometen, planeten en zonnen, om tot een as-
trologisch vertoog te komen is wat we bij hem aantreffen.
6.2.3 Theologische fundering van de astrologische praktijk
Ten slotte bemerken we bij Wendelen een band tussen het theologisch en astrologisch ver-
toog, waardoor het divinatorische aspect een religieuze onderbouwing krijgt en astrologie een
wijze wordt waarop goede katholieken een indruk kunnen krijgen van Gods wil voor de aarde.
Dit wordt voornamelijk uitgewerkt in zijn Apotelesma182, die hij aanvat met twee vragen:
In quem finem hoc monstrum intendat? Quid inde fas sit iustumque
ominari?183
Met welk doel is dit teken bedoeld, wat is de goddelijke wet die het beheerst en wat voorspelt
het eigenlijk: dat zijn de vragen die Wendelen stelt wanneer hij de invloed op de menselijke
wereld wil schetsen. Hij beroept zich net als zijn voorgangers op de geschiedenis om de uit-
eenlopende gevolgen van komeetverschijningen te bespreken, vooral voortbouwend op de
komeet van 1618. Aan rampen, oorlog, ziektes en allerhande trieste vernietigingen mochten
ze zich toen verwachten na de verschijning van een komeet. De vermelding van die goddelijke
wet zegt ons iets over die verwevenheid van astrologie en theologie: centraal staat goddelijke
oorsprong van dit teken, waardoor astrologen mogelijk een zeer nobele taak uitvoeren door
diens wil te vertalen naar boodschappen voor de mensen.
Komete zijn zeker niet de enige tekens die God voor de mensen bedoeld heeft. Zo schrijft hij
op de volgende pagina:
Fateor equidem non tantum Cometas; sed ipsas etiam Eclipses cumSo-
lis tum Lunae vocati ( et quidem ab ipso Cicerone in Divinatione) Signa
quae immittat Deus; et Signorum vocabulo in Sacris nostris Libris ex-
serte intelligi Eclipses non semel.
Kometen en eclipsen worden naast elkaar geplaatst, iets wat we ook eerder bij Burns al aan-
troffen.184 Bovendien is God de zender, waarmee hij opnieuw extra autoriteit schenkt aan de
182 De invloed van de sterren op het menselijke lot. 183 Wendelen, Teratologia Cometica, [E1r]. 184 William E. Burns, “”The Terriblest Eclipse That Hath Been Seen in Our Days”: Black Monday and the Debate on Astrology during the Interregnum, ” in Rethinking the Scientific Revolution, ed. Margaret Osler (Cambridge: Cambridge University Press, 2000), 137-52.
84
astrologen. Het is bovendien tekenend dat ook hier de Bijbel als bron van kennis dient om die
tekens beter te begrijpen. Het Gods tweede boek (natuur) beter begrijpen door grondige lec-
tuur van het eerste boek (Bijbel) is een thema dat bij verschillende auteurs in deze bronstudie
naar voor kwam en steeds Jorinks stelling herbevestigt. Aldus hebben we een tweeledige uit-
komst van deze relatie tussen astrologie en theologie: astrologen krijgen autoriteit van het
theologisch vertoog en krijgen een hulpmiddel aangereikt om hun werk te doen. Omgekeerd
levert het in pastorale kringen extra munitie om christelijke gemeenschappen in het gareel te
houden: leef zondig en de komeet zou wel eens een invloed kunnen hebben op jouw gemeen-
schap.
85
Hoofdstuk 7: Andrea Argoli en Giovanni Dominico Cassini over de komeet
van 1652
7.1 Andrea Argoli, Brevis Disseratio de Cometa
Andrea Argoli was een Italiaanse astronoom die geboren werd in 1570. Algemeen genomen
schreven nog niet veel auteurs over deze figuur, buiten het Galileo Project- lemma van Richard
Westfall en lemma’s in Italiaanse biografische woordenboeken.185 We weten dat zijn vader
een jurist was in Italië. Als jonge knaap had hij niet het geluk om aan een universiteit te stu-
deren, maar ging hij in de leer bij Giovanni Antonia Magini (1555-1617). Hij was een astro-
noom, cartograaf, astroloog en wiskundige die aan de universiteit van Bologna doctor in de
filosofie werd.186 Via hem zou Argoli toch in de wereld van natuurfilosofie en astronomie te-
rechtkomen. Als intellectueel hield hij zich voornamelijk bezig met geneeskunde en astrologie,
aangevuld met de twee velden uit de vorige zin. Hij zou uiteindelijk een leerstoel in de wis-
kunde bekleden tussen 1622 en 1627 aan de universiteit van Sapienza, Rome. Vanaf 1632 zou
hij diezelfde functie uitoefenen aan de universiteit van Padua tot aan zijn dood in 1657.187
7.1.1 Astronomische observaties ten dienste van natuurfilosofische redeneringen
Bij Argoli treffen we allereerst een relatie aan tussen het natuurfilosofische en astronomische
vertoog, waarbij astronomische bewijsvoering in een natuurfilosofisch vertoog wordt geïnte-
greerd. Na het overlopen van ruim dertig pagina’s observaties door andere astronomen (waar-
over later meer) krijgen we voor het eerst een onderdeel dat geen auteur toegewezen krijgt.
De anonieme auteur beschrijft het onderdeel met een titel die wel heel ondubbelzinnig zijn
astronomische en natuurfilosofische positie verklapt: Distantia Planetarum ex Ptolomeo in suo
systemate per correctione Copernici.188 In dat vertoog over planetaire afstanden haalt hij ko-
meten aan:
185 Richard S. Westfall, “Argoli, Andrea,” The Galileo Project, geraadpleegd op 10.07.2018., http://gali-leo.rice.edu/; Gliozzi di Mario, “Argoli, Andrea,” Dizionario Biografico degli Italiani, geraadpleegd op 10.07.2018, http://www.treccani.it/. 186 Richard S. Westfall, “ Magini, Giovanni Antonio,” The Galileo Project, geraadpleegd op 10.07.2018, http://galileo.rice.edu/. 187 Westfall, , “Argoli, Andrea.” 188 Andrea Argoli, Brevis Dissertatio de Cometa 1652 1653 et aliqua de meteorologicis impressionibus, (Padua: Paolo Frombatta, 1653)., 32.
86
Cumque nomen Parallaxis pluries usurpetur, et contradictiones inter
Aristotelicos, et Astronomos circa locum Cometerumintercedant, an
patiantur parallaxim, nomen plurimis ignotum breviter libuit expli-
care.189
Hij stelt allereerst vast dat wat de plaats van kometen betreft er al even een discussie is tussen
Aristotelici en astronomen. Bovendien erkent hij ook dat deze discussies vaak doorspekt zijn
van de moeilijke, technische terminologie eigen aan astronomische traktaten. Het lijkt hem
vooral om de parallax-berekeningen te doen, die astronomen op basis van observaties, instru-
menten en berekeningen bepalen en waarmee zij de hoogte van de komeet, vanuit de aarde
gezien, kunnen bepalen. Bovendien krijgen we hier de keerzijde te lezen van wat Carolino in
zijn artikel over de toenadering van natuurfilosofie en astronomie/wiskunde schreef. De au-
teur geeft toe dat het zeker niet vanzelfsprekend is voor iedereen om mee te zijn in deze de-
batten als dergelijke vaktaal gehanteerd wordt. De dubbele verhouding tussen wiskunde en
natuurfilosofie was bovendien nooit duidelijker. Het feit dat ze met elkaar discussiëren, dient
toch als bewijs dat er tot op zekere hoogte een gedeeld discours was tussen de twee intellec-
tuele achtergronden. Tegelijkertijd trekt hij ook duidelijk de lijn tussen beide sferen, contra-
dictiones inter Aristotelicos, et Astronomos, wat ten minste een door hem gepercipieerde
kloof tussen astronomie en Aristotelici veronderstelt.
Wanneer we naar de bepaling van de plaats van kometen in het universum zelf kijken, refe-
reert hij naar het werk van een zekere Camillus van het Lyceum van Padua. Die zou in zijn werk
twee bewijsstukken van Simon Stevin (1548-1620) geleend hebben om aan te tonen dat ko-
meten niet in de atmosfeer tot stand zouden kunnen komen. Ten eerste kunnen kometen
geen atmosferische objecten zijn omwille van de zichtbaarheid tenzij ze in een kleine ruimte
tussen de hoogste regionen van het aardse en de baan van de maan. Hun zichtbaarheid boven
de horizon, tussen de vaste en dwalende sterren van het universum, is een eerste logische
bewijs van de bovenmaanse plaats. Daarnaast probeert hij visueel en wiskundig zijn logische
bewijs meer kracht bij te zetten:
189 Argoli, Brevis Dissertatio de Cometa, 33.
87
Figuur 1. Uit Argoli, Brevis Dissertatio de Cometa, 34.
Elk van de letters of verbindingen tussen de letters stelt een hemellichaam voor. De cirkel
tussen G en L is de aarde en A is haar middelpunt. DE is de horizon, BDFEC is de baan van de
komeet en FG is de afstand tussen de horizon en de komeet. Voor elk van deze lijnen geeft hij
ook concrete afstanden mee, soms met verwijzing naar andere astronomen waarvan hij deze
aantallen leent en soms niet (wat zou kunnen wijzen op eigen berekeningen). Daartegenover
plaatst hij de wiskundige gegevens van Aristotelische auteurs, die het volgens hem bij het fout
eind hebben door verkeerde berekeningen. Kometen liggen enkele Italiaanse mijlen boven de
atmosfeer, in de hemelse gebieden.190
Uiteindelijk krijgen we op het einde van Argoli’s traktaat zijn ideeën over de komeet te horen,
die een duidelijk Aristotelische inslag heeft. Hij begint met het onderscheid te maken tussen
dampen (vapores) en uitwasemingen (exhalationes). Dampen zijn koude, vochtige verschijnin-
gen, uitwasemingen warme, droge verschijnselen. Deze laatste groep is verantwoordelijk voor
de komeetverschijningen. Argoli gaat eerst de materiele, formele en efficiënte oorzaak van de
komeet bepalen: respectievelijk de uitwasemingen, de koude en warme temperaturen en de
sterren. De uitwaseming begint op aarde, waar hij richting de atmosfeer begint op te stijgen.
Tijdens deze beweging breidt hij uit in lengte en breedte in gelijke grootte, om tegen het einde
een slanker lichaam te hebben (dat gelijkt op de eigenlijke komeet). In de hoogste regionen
aanbeland, ontbrandt hij door aanraking met de hoogste sferen.191 Argoli gebruikt hier geen
berekeningen of andere wiskundige argumenten om zijn stellingen kracht bij te zetten, in te-
genstelling tot alle andere figuren die hij eerder citeerde in zijn werk.
190 Argoli, Brevis Dissertatio de Cometa, 35. 191 Argoli, Brevis Dissertatio de Cometa, 47.
88
Eén figuur die hij wel nog uitgebreid aan het woord laat, is een zekere D. Bartholomeus
Schimpheri. Deze wiskundige waarover verder niets terug te vinden is, bespreekt na zijn ob-
servaties de oorsprong, plaats en aard van kometen. Ook hij geeft eerst wat duiding bij het
debat tussen Aristolici en astronomen en geeft aan dat zij vanuit twee totaal verschillende
punten vertrekken. De Aristotelici stellen vast dat kometen ontstaan in de atmosfeer en ont-
branden uit aardse uitwasemingen. Eens in contact gekomen met de hoogste sferen ontbran-
den die tot kometen. Dan is er nog een school van astronomen die kometen in de hemelse
sfeer plaatsen. Daaruit volgt dat deze kometen ook uit ether gemaakt zijn, een stelling die
volgens Schimpheri door verschillende astronomen erkend wordt. Ook bij deze auteur geniet
deze astronomische stelling de voorkeur, die stelt dat dit mooi in te schuiven is in het nieuwe
systeem (waarschijnlijk Copernicaanse systeem) en doet deze uitspraak op basis van de waar-
schijnlijkheid van dit idee. Indien dat de lezer nog niet overtuigt, citeert hij ook nog een resem
astronomen die zijn punten onderbouwen en die de absurditeit van de Aristotelische uitleg
aangetoond hebben (onder andere Witello, Alhazen en een zekere Pedro Nunes).192 Enkele
pagina’s verder gaat hij ook nog met hun parallaxberekeningen van deze komeet afkomen om
de genadeslag toe te kennen aan deze grootheid van de natuurfilosofie: de komeet van 1652
bevond zich boven de maan en beweegt zich dus eeuwig doorheen de etherse regionen van
het universum.193
Met Argoli hebben we een fascinerend beeld gekregen op de natuurfilosofische en astrono-
mische debatten anno 1652 over kometen. Niet alleen is hij zelf een Aristotelisch filosoof in
dit opzicht (tevens de enigste in deze studie), hij neemt verschillende andere standpunten op
in zijn traktaat, standpunten die de komeet in het bovenmaanse plaatsen, iets te zeggen heb-
ben over een heliocentrisch universum en dus in essentie lijnrecht tegenover hem staan. Het
levert ons opnieuw inzicht in de band tussen astronomie en astrologie.
192 Argoli, Brevis Dissertatio de Cometa, 22. 193 Argoli, Brevis Dissertatio de Cometa, 27.
89
7.1.2 Astronomie als dienstmaagd van de astrologie
Ook bij Argoli vinden we een band tussen de astrologische en astronomische vertogen over
traktaten, die net als bij de andere auteurs bestaat uit een astronomie die de gegevens aanle-
vert voor de astrologische voorspellingen van de auteur. Dit komt allereerst sterk naar voor
uit de voorspellingen die de anonieme auteur van de vorige paragraaf maakt over de komeet
van 1652. Zo begint hij met de retrograde beweging die de komeet maakte van het Zuiden
naar het Noorden, waaruit een gewelddadige toekomst blijkt. Ook het feit dat de komeet eerst
in Orion geobserveerd werd, kondigt niet veel goeds aan voor de wereldbevolking. Zo gaan
zijn voorspellingen nog even door: de passage door het zuiden van Taurus betekent niet veel
goeds doordat ze bekend staat als een gewelddadige ster, het schijnbaar aanraken van Mars
voorspelt nog meer oorlog, … Ook de baan die deze komeet nog doorloopt in januari 1653 kan
men nog opvatten als een waarschuwing: de monarchie van Bavaria blijft beter op hun hoede,
want de baan door Perseus en Cassiopeia levert het bewijs dat ze in gevaar is.194 Het onheils-
beeld van de komeet houdt deze auteur dus aan en astronomie is een instrument om die
boodschap meer kracht bij te zetten en een zeker waarheidsgehalte te geven.
Ook bij Argoli zelf vinden we nog een spoor van de astrologisch-astronomische band. Vlak voor
zijn eigen ideeën over de komeet krijgen we van hem nog een overzicht van wat kometen
zouden kunnen voorspellen, afhankelijk van het sterrenbeeld of de planeet die ze doorkruisen.
Ze één voor één bespreken lijkt monnikenwerk dat onze stelling enkel maar meer kracht bijzet,
dus bespreken we één planeet. Over Saturnus schrijft hij:
Saturnus loci Cometae dominus, et phaenomenon, de eius natura mala
presagit, angustias, terrores, luctus, captivitates, exilia, sterilitates, pe-
nuriam, famem, luem epidemiam, …195
Saturnus voorspelt dus voornamelijk kwade dingen zoals smart, verschrikking, verdriet, ge-
vangenschap, verbanning, schaarste, hongersnood en epidemieën zoals de pest. De andere
planeten en sterrenbeelden vormen hier steeds een variatie op: koningsmoorden voor Juppi-
ter en Aries, oorlog bij Gemini, … Veel ruimte voor gelukkige voorspellingen laat hij duidelijk
niet toe.196 Het mag alleszins duidelijk zijn dat astronomie en astrologie ook hier met elkaar in
194 Argoli, Brevis Dissertatio de Cometa, 40. 195 Argoli, Brevis Dissertatio de Cometa, 44. 196 Argoli, Brevis Dissertatio de Cometa, 44-52.
90
verband staan, hetzij op een meer algemene manier. Niet exacte berekeningen van de plaats
of baan, maar stellingen over de algemene gevolgen van het doorlopen van bepaalde hemelse
elementen zijn de opzet van dit onderdeel.
7.2 Giovanni Dominico Cassini, De Cometa Anni MDCLII et MDCLIII
Giovanni Dominico Cassini is geboren in Perinaldo, Genoa in het jaar 1625. De Italiaans-Franse
astronoom is gekend omwille van zijn talrijke ontdekkingen in de astronomie, maar over zijn
afkomst weten we bitter weinig. Als knaap ging hij naar school in Vallebona en later aan het
Jezuïetencollege. Later studeerde hij nog in de abdij van San Fructuoso en ging hij in de leer
bij de jezuïeten Giovanni Battista Riccioli en Francesco Maria Grimaldi.197
Onze bron valt aan het begin van zijn carrière als astronoom te situeren, aangezien hij amper
27 jaar was toen de komeet zich door de hemel bewoog. Zijn latere verwezenlijkingen zijn vrij
goed overgeleverd, aangezien we weten dat hij in Italië aanvankelijk begon met het observe-
ren van de zon. Toen hij zijn handen kon leggen op een nauwkeurigere telescoop, verschoof
zijn aandacht naar planetaire observaties. Zo observeerde hij in eerste instantie de satellieten
van Jupiter en bepaalde hij de omwentelingstijd van de planeet door de schaduwen van die
satellieten op het planeetoppervlak nauwkeurig bij te houden, iets wat hij in 1666 ook voor
Mars zou doen. Zijn astronomische wapenfeiten brachten hem in belangstelling bij de Frans
monarch Lodewijk XIV, die hem uitnodigde om toe te treden tot zijn net opgerichte Académie
des sciences in 1669. In 1671 werd hij directeur van het Observatoire in Parijs, een positie die
vier generaties in zijn familie zou blijven. In Parijs bleef de nu genaturaliseerde Fransman de
hemelen observeren, waardoor hij verschillende nieuwe satellieten van Saturnus ontdekte en
de afvlakking van de planeet aan zijn polen verklaarde door de omwenteling. In 1675 leverde
hij de ontdekking waarvoor hij tot de dag van vandaag bekend staat bij astrofysici: de Cassini-
scheiding of de kloof tussen de eerste twee ringen van Saturnus. Als directeur nam hij daar-
naast deel aan ambitieuze onderzoeksprojecten van bijvoorbeeld de parallax-berekeningen
van Mars. Om nauwkeurigere resultaten te verwerven, zond hij een astronoom van het Ob-
servatoire naar Cayenne in Frans-Guinea om op ongeveer dezelfde tijd de planeet te observe-
ren. Ten slotte moeten we nog meegeven dat hij meeging in de heliocentrische theorie van
197 Richard S. Westfall, “Cassini, Gian Domenico [Cassini I],” The Galileo Project, geraadpleegd op 16.07.2018. http://galileo.rice.edu.
91
Copernicus, maar de ellipsbanen van planeten; door Keppler voorgesteld, verving hij door ge-
bogen ovalen.198 Meer dan de andere figuren lijkt Cassini los te hebben gestaan van enkele
vertogen die we bij auteurs hogerop aan bod zagen komen, iets wat ook uit de analyse hier-
onder moet blijken.
7.2.1 Astronomische observaties ten dienste van natuurfilosofische redeneringen
Bij Cassini treffen we enkel een relatie aan tussen het natuurfilosofisch en astronomisch ver-
toog. Doorheen zijn tekst merken we de patstelling tussen filosofen en wiskundigen, maar
uitgebreid naar ouden refereren doet hij niet. Een eerste stellingname treffen we al aan bij
zijn voorblad, wanneer hij zijn positie in Modena meegeeft. Publicus Astronomiae Professor,
of publiek professor in de astronomie leert ons dat hij zichzelf vooral in de wiskundige sfeer
van komeetobservaties ziet en verklaart eigenlijk de structuur en inhoud van de rest van zijn
traktaat, dat keer op keer naar astronomen, astronomische data en gelijkaardige retorische
tools grijpt om zijn argument over te brengen.199
In de eerste pagina’s vertrekt hij van het universum zoals dat tot in zijn tijd door een aanzienlijk
deel van de academische wereld bedacht werd. Daarin staat de Aarde in het midden van de
kosmos, met een lichaam gemaakt uit water en aarde en omgeven door lucht. De zon, maan,
sterren en andere lichamen omwentelen dit hemellichaam. De veranderende ondermaanse
wereld wordt door hem gecontrasteerd met een bovenmaanse wereld waar alle hierboven
reeds vermeldde hemellichamen perfecte banen maken en onveranderlijk blijven.200 Over de
kometen schrijft hij:
Quaemobrem ostentum istud, quod in numerum Cometarum repo-
nendum esse decrevimus, conciecimus esse corpus ex plurimarum
partium constipatione constitutum, quarum densiores medium glo-
bum efformarent, rariores Orbi medio superessent ispum undiq. cir-
cundantes… plurimis primi nominis Astronomis persuasum est.201
198 “Gian Domenico Cassini,” Encyclopaedia Britannica, geraadpleegd op 16.07.2018. www.britannica.com. 199 Giovanni Dominico Cassini, De Cometa Anni MDCLII et MDCLIII (Modena: Bartolomaeus Sulianum, 1653), voorblad. 200 Cassini, De Cometa, [A2v]-[A3r]. 201 Cassini, De Cometa, [A2v].
92
Hij stelt vast dat kometen reeds vaak beschreven zijn doorheen de eeuwen en dat ze uit op-
hopingen van meerdere deeltjes opgebouwd zijn. Over deze vage omschrijving van de opbouw
van een komeet (die eigenlijk op meerdere natuurfilosofische modelleringen van kometen
toepasbaar is) schrijft hij dat deze door de voornaamste, eerste namen in de astronomie be-
argumenteerd werden. Opnieuw krijgen we hier het label astronoom in plaats van pakweg
filosoof of antieke auteur, iets wat eerder door onze andere auteurs aangehaald werd.
Die eerste namen contrasteert hij op de volgende pagina met de meer recente auteurs, ook
allen astronomen, die stillaan op anomalieën stuiten die niet langer stroken met wat Aristo-
teles en tijdsgenoten beweerden:
Hoc iamdiu recentioribus Astronomis persuasum est ex observationi-
bus macularum facularumq in disco Solis repente orientium, ac eva-
nescentium, figurasq multifariam permutantium.202
Fouten in de observaties en toortsen in de hemel die zich niet langer laten schikken in het
klassieke beeld, zetten dat beeld langzaamaan onder druk. Allen verschijnen of verdwijnen ze
plots en worden alternatieven opgebracht die rekening houden met die veranderingen. In de
paragraaf die volgt, doet Cassini twee zaken die essentieel zijn voor zijn eigen argument. Al-
lereerst erkent hij doorheen de passage dat astronomen het lang bij het verkeerde eind had-
den en gradueel hun fouten beginnen inzien (bijvoorbeeld over de uitwasemingen van de
aarde die kometen schiepen). Tegelijkertijd, en we kregen al een hint in het citaat hierboven,
introduceert hij veranderingen in de hemel. Hij was zeker niet de eerste die dergelijke, ge-
durfde beweringen maakte maar moest wijzen op de corruptie en generatie in de hemelen
om zijn eigen punt te maken. Wat kometen betreft, wijst hij op de gelijkenissen met sterren
en dan vooral hun observatiemethoden. Ze worden op exacte dezelfde wijze in kaart gebracht,
dus waarom worden ze niet als gelijkaardige fenomenen beschouwd? Zoals we hierboven aan-
gaven, is de Aristotelische opvatting al verworpen door zijn voorgangers. Kometen bewegen
door de hemel en grenzen aan onze atmosfeer. Over wat kometen dan wel zijn, is hij vrij kort:
staarten zijn een ophoping van licht die steeds weg van de zon gekeerd staan. Meer informatie
202 Cassini, De Cometa, [A3r].
93
krijgen we niet, maar hij lijkt zich dus wel in te schrijven in de optische theorieën van kome-
ten.203
Ten slotte definieert Cassini de precieze plaats van kometen in het universum. Hij stelt:
Locus igitur Comete in mundo, utendo mensuris orbium planetarum,
quas recensiores Astronomi hinc a Copernico constituerunt, erit infra
situm Veneris in coniunctione inferiori com Sole, et infra Martem Acro-
nichium. Omnes ni a Copernico ad haec usq. Tempora aliquanto maio-
rem haec distantiam Veneris in inferiori coniunctione exhibent, si unus
Lonogmontanus excipiatur; at situm Acronichium Martis omnes dis-
tantiorem faciunt.204
Kometen zijn te situeren in de planetaire banen en lijken zelf een eigen baan te voltrekken in
de kosmos. Hij baseert zich op de metingen van verschillende astronomen waaronder Coper-
nicus. Meer bepaald stelden zij vast dat de komeet onder Venus en Mars te situeren is. Nadien
geeft hij ons twee modellen mee die de mogelijke baan van de komeet kunnen weergeven:
Figuur 2 Uit Cassini, De Cometa, [C4v].
203 Cassini, De Cometa, [A3v] 204 Cassini, De Cometa, C4r.
94
Figuur 3 Uit Cassini, De Cometa, [C4v].
Beide afbeeldingen veronderstellen een universum naar het model van de Deense astronoom Tycho
Brahe, waarbij de zon (S) ronde aarde (A) draait en de overige planeten rond de zon draaien. Dit wordt
onder meer duidelijk wanneer ze de baan rond de aarde van de zon in beschouwing neemt. Kometen
krijgen twee mogelijkheden bij Cassini. Een eerste betreft de komeet die rond de aarde, tussen maan
en zon, wentelt. Het tweede alternatief laat de komeet een baan maken rond de zon. Dit staaft hij met
concrete wiskundige berekeningen, maar hij geeft ogenschijnlijk geen oordeel over welk systeem nu
zijn voorkeur geniet. Wel interessant is dat hij de eerste auteur is uit deze thesis die actief nadenkt
over de baan van een komeet in ons universum. Gezien zijn latere interesse in de bewegingen van
planeten, is deze denkpiste niet geheel onlogisch. Het is alleszins een laatste aanwijzing dat
natuurfilosofie en astronomie voor Cassini sterk verweven waren. We zagen in een drietal pagina’s
hoe hij die twee naadloos in elkaar laat overgaan om tot besluiten te komen over de aard en vormt
dan ook een uitstekende nood om deze bronstudie te beëindigen.
95
Besluit
Doorheen deze scriptie zochten we naar de verschillende interpretaties over kometen die acht
intellectuelen naar aanleiding van de verschijning uit december 1652 neerpenden. Daarbij
stelden wij ons drie vragen. Welke identiteiten gaven deze figuren aan de komeet van 1652 in
het algemeen, hoe verhielden deze identiteiten zich tot elkaar en wat zegt dit onderzoek ons
over de figuur van de “kometograaf” (bij gebrek aan een betere term voor de figuren die het
onderwerp zijn van deze scriptie)? Vooraleer we deze vragen konden beantwoorden, waren
er enkele noodzakelijk stappen nodig.
Allereerst zochten we naar de algemene tendensen in de kennis over kometen tijdens de ze-
ventiende eeuw. Kometen vonden we daar terug als wetenschappelijk object tussen natuur-
filosofische en astronomische vertogen, als media-event van astrologische vertogen en als on-
derdeel van een theologie die ze als voorbodes van Gods wil zag. Deze verschillende tenden-
sen zagen we verder uitgewerkt in ons historiografisch onderzoek, dat zowel de geschiedenis
van wetenschap (natuurfilosofie en astronomie), astrologie en religieuze betekenisgeving van
de werkelijkheid aanraakte. Dankzij historici als Tabitta Van Nouhuys en Sarah Schechner wer-
den de verbanden tussen deze vertogen duidelijk en kreeg onze vraagstelling extra betekenis.
Ten slotte gingen we ten rade bij Margaret Osler, Koen Vermeir, Susan Leigh Star en James R.
Griesemer om onze methodologische insteek vorm te geven. Uit de zoektocht naar een per-
spectief dat beantwoordde aan deze liminaliteit kwamen we tot het liminale object. Dit was
een wetenschappelijke object dat te midden van verschillende relaties tussen vertogen flexi-
bel genoeg was om in elk van die vertogen een andere betekenis aan te nemen, maar robuust
genoeg om die allemaal min of meer te verenigen in één entiteit. De komeet kon tegelijkertijd
een voorbode, theologisch teken, natuurfilosofisch beredeneerd en astronomisch geobser-
veerd object zijn.
De bronnenstudie bevestigde deze methodologie en doorheen hoofdstukken vier, vijf, zes en
zeven zagen we hoe telkens twee auteurs voor elke regio verschillende relaties maakten tus-
sen vertogen over kometen. Bovendien viel het op hoe de meest voorkomende relaties be-
antwoorden aan het historiografische veld dat we in hoofdstuk twee schetsten. De manieren
waarop astronomie en natuurfilosofie elkaar aanvulden werd reeds aangekondigd door Caro-
lino en bleek uit meerdere bronnen. Hetzelfde kan gezegd worden van de banden tussen het
96
theologisch en natuurfilosofisch vertoog. Jorink en Vermij schetsten respectievelijk een beeld
van een natuurfilosofie die aangevuld werd door of moest werken binnen de regels van een
theologisch vertoog. Tacke deed gelijkaardige zaken in zijn tekst door de theorie van Para-
celsus te willen toetsen aan het Heilige Schrift. Aan de hand van deze en andere relaties trek-
ken we in de alinea’s die volgen enkele besluiten, om die nadien terug te koppelen aan de
bredere vraag wat deze relaties ons zeggen over de figuren die ze gemaakt hebben. Naast
deze vaak voorkomende relaties zagen we af en toe ook relaties opduiken uniek voor bepaalde
auteurs. Tacke zou zo bijvoorbeeld natuurhistorie gebruiken om te bepalen wat kometen juist
voorspelden, een tactiek die ook Aristoteles hanteerde wanneer hij zijn meteorologische in-
terpretatie neerpende.205
Astronomie en natuurfilosofie vonden we meer dan welke relatie dan ook terug in ons bron-
nencorpus. Tacke, Van Langren, Wendelen, Cassini en de anonieme auteur uit Argoli gebruik-
ten allen wiskundige argumenten ter aanvulling van hun natuurfilosofische stellingen om tot
sluitende theorieën te komen over de plaats en aard van kometen. Bovendien beschreven ze
af en toe ook de debatten waarin ze zich bevonden. Wiskundigen die gaandeweg de fouten
van Aristoteles blootlegden en ruimte schiepen voor de theorieën van Stoïcijnen als Pena en
neo-Paracelsianen als Van Helmont waren schering en inslag wanneer bijvoorbeeld Christiani
opriep tot lof voor de astronomen. Christiani sprak zelfs over twee afzonderlijke scholen (de
wiskundige en de fysische) die als vijanden tegenover elkaar stonden, maar wiens onenighe-
den door de wiskunde beslecht werden. Kometen waren hemelse objecten, soms fungerend
als een lens die zonlicht brak en één keer als een uit ether samengesteld verschijnsel (bij
Tacke). Slechts één auteur hield vast aan een Aristotelische interpretatie, maar zelf Argoli
schonk aandacht aan de astronomische stemmen in de teksten die hij vooraf liet gaan aan zijn
eigen ideeën. Het waarom achter deze relatie was vrij duidelijk: door natuurfilosofie en astro-
nomie aan elkaar te koppelen, waren deze auteurs van mening dat ze tot meer zekere kennis
te komen over het stukje universum dat zij wilden bestuderen.
De band tussen astrologie en astronomie vonden we niet terug in het historiografische hoofd-
stuk maar was wel overduidelijk een deel van de vertogen over de komeet van 1652. Daarbij
stond astronomie ten dienste van astrologie en leverde het essentiële informatie om tot
205 Schechner, Comets, 20.
97
astrologische voorspellingen te komen. Sommige auteurs gingen nog een stap verder en be-
schreven deze relatie expliciet in hun traktaten. Lilly, Evans, Tacke en Christiani beschreven
een astrologisch bedrijf waarin astronomie onontbeerlijk was. Andere auteurs lieten de band
blijken uit hun voorspellingen door concrete voorspellingen te staven met observaties en be-
rekeningen en al doende een empirische basis te geven aan astrologie.
Ook astrologie en theologie vonden we verschillende keren aan elkaar gekoppeld terug in
onze bronnen. Beide zagen kometen als voorbodes van wat komen zou en vulden elkaars be-
tekenis aan. Vanuit theologie werd een theoretische basis geleverd die de komeet in het bre-
dere kader van Gods plan voor de wereld zag. Lilly, Evans en Christiani opperden dat God deze
boodschappen richting de aarde stuurden en leverden aldus autoriteit voor hun astrologisch
vertoog. Astrologie werd zo ingekapseld in een religieus vertoog en wist zich bovendien te
beschermen tegen eventuele criticasters. Astrologie miskennen werd voor deze auteurs in
deze scriptie gelijkgesteld aan goddeloosheid. Omgekeerd maakte onder andere Wendelen
duidelijk dat de Bijbel ons iets bij te leren had over deze hemelse fenomenen. In lijn met wat
Jorink schreef over de wisselwerking tussen religie en wetenschap was de Bijbel een bron van
kennis en argumenten voor deze auteurs. Gods boek van de natuur begrijpen via het Heilige
Schrift én visa versa was duidelijk de intentie bij deze schrijvers.
Als antwoord op de vraag hoe astrologie juist werkte kregen we misschien wel de interessant-
ste relatie uit deze thesis. Natuurfilosofie werd door Lilly, Evans en Tacke ingezet om de waar-
achtigheid van astrologie te verklaren. Aan de hand van verschillende referenties naar figuren
als Campanella en Paracelsus zochten zij naar een verklaring voor de invloed die deze komeet
had op de aarde en haar bevolking. Gecombineerd met de vorige relatie die kometen aan God
koppelden, maakten zij duidelijk hoe Gods wil concreet tot stand kwam. Daarbij viel op dat
oorzakelijkheid uit den boze was. De vrije wil werd gewaarborgd en kometen voorspelden
enkel en wekten af en toe neigingen op waar mensen zich al dan niet naar konden gedragen.
Nooit werden zij opgevat als bepalende factoren in het gedrag.
Uit deze besluiten kunnen we vaststellen dat komeetcultuur voor velen een uiterst polyva-
lente bezigheid was. Astronomen, natuurfilosofen, theologen en astrologen vonden al dan
niet sporen van hun achtergronden terug in de komeetverschijningen, wat leidde tot zeer uit-
eenlopende vertogen die elk hun plaats hadden in die komeetcultuur. Vandaar ook de term
98
komeetcultuur in plaats van komeetwetenschap, -theorie of -astronomie. Elk van deze termen
doet, zoals blijkt uit dit onderzoek, onrecht aan de veelzijdige interpretaties die we terugvon-
den over de komeet van 1652. Over een komeet spreken als liminaal object is zeker terecht
en opent de ogen voor deze veelzijdigheid. Zoals Christianson enkele decennia terug opriep,
dienen traktaten over kometen bestudeerd te worden omwille van de verschillende discipli-
nes die ze aanraken.
Deze scriptie draaide rond de studie van de benadering van één komeet door acht intellectu-
elen, maar riep ook veel nieuwe vragen op die niet binnen de opzet pasten maar interessante
onderzoekpistes voor nieuwe onderzoek kunnen zijn. Het grote gemis in deze scriptie is dat
ze geen onderzoek over een bepaalde tijdspanne beslaat. Vanuit de studie van één komeet
kan je vaststellingen maken over welke relaties gangbaar waren op dat moment en kaderen
binnen de bredere geschiedenis die eraan voorafging (de eigenlijke functie van onze eerste
hoofdstuk). De relaties doorheen de tijd bestuderen kunnen we helaas hierdoor niet grondig
doen. Een eerste piste zou de studie van één of meer relaties over een langere periode met
meerdere kometen betreffen. Het zou bijvoorbeeld interessant zijn om natuurfilosofische ver-
klaringen van astrologische komeetvoorspellingen naar aanleiding van meerdere kometen uit
de zeventiende eeuw te bestuderen. Hetzelfde gaat op voor elk van de andere relaties: hoe
verhielden astronomische en natuurfilosofische komeetvertogen zich tot elkaar gedurende de
zeventiende eeuw, wat brachten theologische en astrologische vertogen elkaar bij naar het
einde van de zeventiende eeuw, … Maar dergelijk onderzoek zou zich ook niet enkel mogen
beperken tot de vroegmoderne periode. Wat met vertogen in de achttiende, negentiende en
twintigste eeuw? Vertonen zij meer homogene vertogen dan hun vroegmoderne voorgangers
of zit er onder de ‘wetenschappelijke’ laag nog steeds een reeks vertogen die, losgekoppeld
van uitgesproken religieuze connotatie, nog steeds verwondering opwekken? Een tweede
piste zou helemaal los staan van kometen en kijken hoe andere wetenschappelijke objecten
liminaal kunnen zijn. Aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, vloedgolven en onweer lijken alle-
maal geschikte kandidaten voor een gelijkaardige analyse.
Alternatieve perspectieven bieden en oude vraagstukken in een nieuw daglicht bestuderen,
behoren naar mijn bescheiden mening tot de kerntaken van een historicus en dat heb ik met
deze scriptie proberen doen. Hopelijk heeft het aangetoond hoe een wetenschappelijk bedrijf
veel meer was en is dan ontdekking na ontdekking. Komeetvertogen zijn uitstekend
99
voorbeelden van hoe wetenschap in sterke mate geconstrueerd wordt door auteurs vanuit
een specifieke temporele en ruimtelijke positie. Vertogen, intenties en betekenissen die door
moderne wetenschappen afgedankt worden als bijgelovig waren een essentieel deel van de
vroegmoderne studie van kometen en de hele natuur. Over de grenzen kijken naar die afge-
dankte vertogen herinnert er ons aan hoe deze kennis tot stand kwam en relativeert ook he-
dendaagse praktijken. Het zou immers gevaarlijk arrogant zijn om te denken dat wij vandaag
absolute kennis in pacht hebben. Bestuderen is interpreteren, en elke interpretatie die een
mens maakt is ingegeven door zijn achtergrond, voorkennis en verwachtingen. Leren uit het
verleden is de boodschap voor wetenschappers. Niet om alle andere factoren uit te schakelen
en tot objectieve kennis te komen, wel om de menselijke en culturele factoren in kennisaccu-
mulatie te erkennen en vanuit dat zelfbesef een steentje bij te dragen aan de kennis over de
wereld waarin wij leven.
100
101
Bibliografie
Primaire bronnen
Gedrukte bronnen
Argoli, Andrea. Brevis Dissertatio de Cometa, 1652 1653 et aliqua de meteorologicis impressi-
onibus. Padua: Paolo Frombatta, 1653.
Beschryvinge en beduydinge van den comet die anno 1652. In December gesien is/ Gedaen van
een astrologyn in Zweden. Groeningen: gedruct by Ian de Koninck, 1653.
Cassini, Giovanni Domenico. De Cometa anni 1652 et 1653. Modena: Bartolomeo Soliani,
1653.
Christiani, David. Tractatus Physico-Astronomico-Historicus: In quo ex Aristotelis, Tychonis &
Keppleri Hypothesibus, Observationibus ratis, Astronomicis, Geometricis & Opticis Apodixibus
De Cometarum Essentia Et Generatione, Speciebus, materia, forma, loco, motu, disparitione,
prognosticis & effectis. In specie vero De Cometa qui A.C. 1652. Orbi illuxit, eiusq[ue] Prognos-
tico, solide disputatur. Giessen: Ex Officina Typographica Chemliniana, 1653.
Evans, Arise. An eccho to the voice from heaven or a narration of the life, and manner of the
special calling, and visions of Arise Evans: by him published, in discharge of his duty to God,
and for the satisfaction of all those that doubt. Londen: Printed for the authour, and are to be
sold at his house in Long-Alley in Black-friers, 1653.
Evans, Arise. King Charls His Starre: Or, Astrologie Defined, and Defended by Scripture, &c:
With the Signification of the Comet Seen Decemb. 1652. As it Hath Relation to His Majesty,
Charles King of Scotland. Londen: s.n, 1654.
Lilly, William. Christian astrology modestly treated of in three books. The first containing the
use of an ephemeris, the erecting of a scheam of heaven; nature of the twelve signes of the
zodiack, of the planets; with a most easie introduction to the whole art of astrology. The se-
cond, … Londen : Printed by Tho. Brudenell for John Partridge and Humph. Blunden ..., 1647.
102
Lilly, William. Merlini Anglici Ephemeris Astrologicall Predictions for the Year 1654, As Also of
the Comet Seen Decem. 1652. Londen: Printed for the Company of Stationers, and H. Blunden
at the Castle in Cornhill, 1654.
Tacke, Johann. Coeli anomalon; id est, De cometis, sive stellis crinitis, praeter universi ordinem
in coelo multoties visis epikomma physicum, in quo de generatione, varia apparitione &
praesagiis cometarum, atque inprimis de cometa,… Giessen: Ex Officina Typographica Chem-
liniana, 1653.
Van Langren, Michael Florentius. Observation Astronomiqve Dv Comete Commencé Au Mois
De Decembre, En L'an M.DC.LII S.l.: s.n., 1652.
Wendelen, Govaert. Tetralogia Cometica, Occasione Anni Vulgaris Aerae MDCLII. S.l. : s.n., s.d.
103
Secundaire literatuur
Ariew, Roger. “Theory of Comets at Paris During the Seventeenth Century.” Journal of the His-
tory of Ideas 53, nr. 3 (1992): 355-72.
Barker, Peter. “Stoic Alternatives to Aristotelian Cosmology: Pena, Rothmann and Brahe.” Re-
vue d’histoire des sciences 61, nr. 2 (2008): 265-86.
Barker, Peter. “The Optical Theory of Comets from Apian to Kepler.” Physis. Rivista Internazi-
onale di Storia della Scienza 30, (1993): 1-25.
Barker, Peter en Bernard R. Goldstein. “The role of comets in the Copernican revolution.”
Studies in History and Philosophy of Science 19, nr. 3 (1988): 299-319.
Berry, Arthur. A short history from astronomy. From the earliest through the nineteenth cen-
tury. Cambridge: s.n., 1898.
Brüning, Volker Fritz. Bibliographie der Kometenliteratur. Stuttgart: A. Hiersemann, 2000.
Burns, William E. ““The Terriblest Eclipse That Hath Been Seen in Our Days”: Black Monday
and the Debate on Astrology during the Interregnum.” In Rethinking the Scientific Revolution,
uitgegeven door Margaret Osler, 137-152. Cambridge: Cambridge University Press, 2000.
Carolino, Luis Miguel. “Philosophical teaching and mathematical arguments: Jesuit philoso-
phers versus Jesuit mathematicians on the controversy of comets in Portugal (1577-1650).”
History of Universities 16, nr.2 (Oxford: Oxford University Press, 2000): 65-95.
Christianson, J.R. “Tycho Brahe's German Treatise on the Comet of 1577: A Study in Science
and Politics.” ISIS 70, nr. 1 (1979): 110-40.
Clark, Stuart. “Het buitennatuurlijke, een onstabiel begrip.” In Kometen, monsters en muil-
ezels. Het veranderende natuurbeeld en de natuurwetenschap in de zeventiende eeuw, uitge-
geven door Florike Egmond, Eric Jorink en Rienk Vermij, 21-34. Haarlem: Uitgeverij Arcadia,
1999.
Corn, Thomas N. “Evans, Arise.” Oxford Dictionary of National Biography. Geraadpleegd op
21.05.2018. http://www.oxforddnb.com/.
104
Curry, Patrick. “Lilly, William.” Oxford Dictionary of National Biography. Geraadpleegd op
04.07.2018. http://www.oxforddnb.com/.
Curry, Patrick. Prophecy and Power: Astrology in Early Modern England. Oxford: Polity Press,
1989.
Daston, Lorraine, ed. Biographies of Scientific Objects. Chicago: Chicago University Press, 2000.
Daston, Lorraine en Katharine Park. Wonders and the order of nature. New York: Zone Books,
1998.
De Bruycker, Angelo en Djoeke van Netten. “‘Zodat mijn verbanning tegelijk jouw straf is.’
Bloei, verval en migratie van wetenschap in de Republiek en de Spaanse Nederlanden.” Bij-
dragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 123 (2008): 3-31.
Di Mario, Gliozzi. “Argoli, Andrea.” Dizionario Biografico degli Italiani. Geraadpleegd op
10.07.2018. http://www.treccani.it/.
Dixon, Thomas. Science and Religion. A Very Short Introduction. Oxford: Oxford University
Press, 2008.
Draper, John William. History of the conflict between religion and science. New York: s.n.,
1874.
“Efemeriden.” KMI. Geraadpleegd op 03.07.2018. https://www.meteo.be/.
Eisenstein, Elizabeth L. “Clio and Chronos. An essay on the making and breaking of history
book time.” History and theory 6 (1966): 36-64.
Ezell, Margaret J. M. “Performance Texts: Arise Evans, Grace Carrie, and the Interplay of Oral
and Handwritten Traditions during the Print Revolution.” English Literary History 76, nr. 1
(2009): 49-73.
Frijhof, Willem. "Chapter 2: Patterns." In A History of the University in Europe. Volume II: Uni-
versities in Early Modern Europe (1500-1800), uitgegeven door Hilde De Ridder-Symoens, 43-
110. Cambridge: Cambridge University Press, 1996.
105
Geneva, Anne. Astrology and the Seventeenth Century Mind: William Lilly and the Language
of the Stars. Manchester: Manchester University Press, 1995.
“Gian Domenico Cassini.” Encyclopaedia Britannica. Geraadpleegd op 16.07.2018. www.bri-
tannica.com.
Granada, Migual A ., Adam Mosley en Nicholas Jardine. Christoph Rothmann’s Discourse on
the Comet of 1585. An Edition and Translation with Accompanying Essays. Leiden: Brill, 2014.
Grant, Edward. “Aristotelianism and the Longevity of the Medieval World View.” History of
Science 16, (1978): 93–106.
Hammerstein, Notker. "Chapter 3: Relations with authority." In A History of the University in
Europe. Volume II: Universities in Early Modern Europe (1500-1800), uitgegeven door Hilde De
Ridder-Symoens, 113-53. Cambridge: Cambridge University Press, 1996.
Hayton, Darin. “Astrology as Political Propaganda: Humanist Responses to the Turkish Threat
in Early-Sixteenth-Century Vienna.” Austrian History Yearbook 38, (2007): 61-91.
Hayton, Darin. “Expertise ex Stellis: Comets, Horoscopes, and Politics in Renaissance Hun-
gary.” Osiris 25, nr. 1 (2010): 27-46.
Heidarzadeh, Tofigh. A History of Physical Theories of Comets, From Aristotle to Whipple. New
York: Springer, 2008.
Hkm.“Christiani, David.” Deutsche Biographie. Geraadpleegd op 29.06.2018.
https://www.deutsche-biographie.de/.
Iggers, Georg G. “The ‘Crisis’ of historicism and changing conceptions of historical time.” Com-
prendre 43-44, (1977): 60-73.
Jardine, Nicholas. The Birth of History and Philosophy of Science: Kepler's 'A Defence of Tycho
against Ursus' with Essays on its Provenance and Significance. Cambridge: Cambridge Univer-
sity Press, 1984.
Jorink, Eric. Het Boeck der Natuere. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods Schep-
ping 1575-1715. Leiden: Primavera Pers, 2006.
106
Kahn, Didier. “Paracelsus’ Ideas on the Heavens, Stars and Comets.” In Unifying Heaven and
Earth. Essays in the History of Early Modern Cosmology, uitgegeven door Miguel Á. Granada,
Patrick J. Boner en Dario Tessicini, 59-116. Barcelona: University of Barcelona Press, 2016.
Kuhn, Thomas S. The Structure of Scientific Revolutions. Chicago: University of Chicago Press,
1970.
Lakatos, Irme. The methodology of scientific research programmes. Cambridge: Cambridge
University Press, 1978.
Merton, Robert K. Science, Technology and Society in Seventeenth Century England. New
York: H. Fertig, 1938.
Olsen, Roberta J. M. “...And They Saw Stars: Renaissance Representations of Comets and
Pretelescopic Astronomy.” Art Journal 44, nr. 3 (1984): 216-24.
Osler, Margaret J. “Mixing metaphors: science and religion or natural philosophy and theology
in early modern Europe.” History of Science 36, nr. 111 (1998): 91-113.
Pearlman, E. “Typological Autobiography in Seventeenth-Century England.” Biography 8, nr. 2
(1985): 95-118.
Schechner Genuth, Sara. Comets, Popular Culture, and the Birth of Modern Cosmology. Prince-
ton: Princeton University Press, 1997.
Schmitt, Charles B. Aristotle and the Renaissance. Londen: Harvard University Press, 1983.
Spalding, Ruth. “Whitelocke, Bulstrode, appointed Lord Whitelocke under the protectorate.”
Oxford Dictionary of National Biography. Geraadpleegd op 15.06.2018. http://www.ox-
forddnb.com.
Star, Susan Leigh en James R. Griesemer. “Institutional Ecology, 'Translations' and Boundary
Objects: Amateurs and Professionals in Berkeley's Museum of Vertebrate Zoology, 1907-39.”
Social Studies of Science 19, nr. 3 (1989): 387-420.
“Tacke, Johann.” Katalog der Deutschen Nationalbibliothek. Geraadpleegd op 29.06.2018.
http://d-nb.info/.
107
Taub, Liba. Ancient Meteorology. New York: Routledge, 2003.
Thorndike, Lynn. A history of magic and experimental science VI. New York: Columbia Univer-
sity Press., 1941.
Van der Krogt, Peter en Ferjan Ormeling. “Michiel Florent van Langren and Lunar Naming.” Els
noms en la vida quotidiana. Actes del XXIV Congrés Internacional d’ICOS sobre Ciències
Onomàstiques. Annex. Secció 8 (2014): 1851-68.
Van Nouhuys, Tabitta. The Age of Two-Faced Janus. The Comets of 1577 and 1618 and the
Decline of the Aristotelian World View in the Netherlands. Leiden: Brill, 1998.
Vanpaemel, Geert. “Dubbelportret: Michiel-Florent Van Langren (ca. 1600-1675) als ingenieur
en astronoom.” Studium 1, nr. 1 (2008): 13-31
Vermeir, Koen. “The ‘physical prophet’ and the power of the imagination. Part 1: a case study
on prophecy, vapours and the imagination (1685-1710).” Studies in History and Philosophy of
Biological and Biomedical Sciences 35 (2004), 561-91.
Vermij, Rienk. “A Science of Signs. Aristotelian Meteorology in Reformation Germany.” Early
Science and Medicine 15, nr. 6 (2010): 648-74.
Westfall, Richard S. “Argoli, Andrea.” Galileo Project. Geraadpleegd op 08.08.2018. http://ga-
lileo.rice.edu/.
Westfall, Richard S. “Cassini, Gian Domenico.” Galileo Project. Geraadpleegd op 08.08.2018.
http://galileo.rice.edu/.
Westfall, Richard S. “Langren, Michael Florent van.” Galileo Project. Geraadpleegd op
03.07.2018. http://galileo.rice.edu/.
Westfall, Richard S. “Magini, Giovanni Antonio.” Galileo Project. Geraadpleegd op 08.08.2018.
http://galileo.rice.edu/.
White, A.D. “A history of the doctrine of comets.” Papers of the American Historical Associa-
tion 2 (1887): 109-47.
108
Willen, Diane. “Thomas Gataker and the Use of Print in the English Godly Community.” Hun-
tington Library Quarterly 70, nr. 3 (2007): 343-64.
Wolf, Rudolf. Geschichte der astronomie. Munich: s.n., 1877.
Zwartebroeckx, H. J. "Wendelen (Wendelinus), Godfried." In Nationaal biografisch woorden-
boek, 4 (1970), 944-51.