de mim methode - hih hoepertingen opleidingsvisie van de... · 2012. 1. 31. · de opleiding en de...

89
KBVB Koninklijke Belgische Voetbalbond Houba de Strooperlaan 145 1020 BRUSSEL Departement « OPLEIDING » FEDERALE TRAINERSSCHOOL Guido De Jaegher Uitgegeven op 05 september 2007 Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden

Upload: others

Post on 13-Feb-2021

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

  • KBVB

    Koninklijke Belgische Voetbalbond

    Houba de Strooperlaan 145

    1020 BRUSSEL

    Departement « OPLEIDING »

    FEDERALE TRAINERSSCHOOL

    Guido De Jaegher

    Uitgegeven op 05 september 2007 Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden

  • Inhoudsopgave

    1. INLEIDING ...................................................................................................................... 4

    2. HET OPLEIDINGSPROCES VAN DE JEUGDVOETBALLER ........................................ 4

    2.1. HET VOETBALONTWIKKELINGSMODEL VAN DE JEUGDVOETBALLER .......................................... 5

    2.2. BASICS ............................................................................................................................... 6

    2.2.1. Definitie basics ......................................................................................................... 6

    2.2.2. Indeling basics volgens spelsituatie ......................................................................... 6

    2.3. TEAMTACTICS ..................................................................................................................... 7

    2.3.1. Definitie teamtactics ................................................................................................. 7

    2.3.2. Indeling van teamtactics volgens spelsituatie .......................................................... 7

    2.4. INHOUDELIJKE BEPALING VOLGENS HET ONTWIKKELINGSMODEL ............................................. 7

    2.4.1. Algemeen overzicht ................................................................................................. 7

    2.4.2. De ontwikkelingsfase 2 tegen 2 : 5-7 jaar ................................................................ 9

    2.4.3. De ontwikkelingsfase 5 tegen 5: 7-9 jaar .............................................................. 10

    2.4.4. De ontwikkelingsfase 8 tegen 8: 9-11 jaar ............................................................ 11

    2.4.5. De ontwikkelingsfase 11 tegen 11 (1): 11-15 jaar ................................................ 12

    2.4.6. De ontwikkelingsfase 11 tegen 11 (2): 15-17 jaar ................................................ 13

    2.5. TEAMTACTICS IN DETAIL .................................................................................................... 14

    2.5.1. T1+ Opbouwzone beheersen ................................................................................ 14

    2.5.2. T2+ Infiltratie naar waarheidszone ........................................................................ 17

    2.5.3. T3+ Waarheidszone beheersen ............................................................................ 18

    2.5.4. T4+ Gevaarlijke tegenaanval opzetten .................................................................. 19

    2.5.5. T1- Zone bal – doel beheersen ............................................................................. 20

    2.5.6. T2- Recuperatie van de bal ................................................................................... 22

    2.5.7. T3- Waarheidszone beheersen ............................................................................. 23

    2.5.8. T4- Gevaarlijke tegenaanval beletten ................................................................... 25

    2.6. VAN JAARPLANNING NAAR TRAININGSSESSIE ...................................................................... 26

    2.6.1. Wanneer jaarplanning voorbereiden? ................................................................... 26

    2.6.2. Voorbeeld jaarplanning basics .............................................................................. 26

    2.6.3. Trainingssessie ..................................................................................................... 34

    3. HET DENKPROCES BIJ HET VOORBEREIDEN VAN EEN TRAININGSSESSIE ..............35

    4. ANALYSE VAN DE BEGINSITUATIE EN PROBLEEMSTELLING …………………….. 37

    1. WIE IS BETROKKEN BIJ HET SPELPROBLEEM? ......................................................................... 37

    2. WAT IS HET SPELPROBLEEM? ................................................................................................. 37

    3. WAAR DOET HET SPELPROBLEEM ZICH VOOR? ......................................................................... 38

    4. WANNEER STELT HET PROBLEEM ZICH? .................................................................................. 38

    5. OPLOSSING ................................................................................................................. ……. 39

    1. WIE IS BETROKKEN BIJ HET OPLOSSEN VAN HET PROBLEEM? .................................................. 39

    2. WAT IS DE OPLOSSING? ........................................................................................................ 39

    3. WAAR WORDT HET PROBLEEM OPGELOST? ............................................................................. 39

    4. WANNEER MOET HET PROBLEEM OPGELOST WORDEN? ............................................................ 40

    6. COACHING ................................................................................................................... ……. 41

    6.1. COACHINGSPUNT – RICHTLIJN ........................................................................................... 42

    6.2. COACHINGSWOORDEN ...................................................................................................... 43

    6.2.1. Voor de jeugdopleider ........................................................................................... 43

    6.2.2. Voor de speler ....................................................................................................... 44

    6.3. VOORBEREIDEN STOP-HELP SITUATIES – "WAAROM?" ....................................................... 45

    7. WEDSTRIJDVORMEN EN TUSSENVORMEN ............................................................ ……. 46

  • 7.1. WEDSTRIJDVORMEN ......................................................................................................... 47

    7.1.1. De meest vereenvoudigde wedstrijdvorm ............................................................. 47

    7.1.2. Klimming in moeilijkheidsgraad ............................................................................. 49

    7.1.3. Methodiek, organisatie en beschrijving van de wedstrijdvorm ............................. 50

    7.2. TUSSENVORMEN .............................................................................................................. 52

    7.2.1. Klimming in moeilijkheidsgraad ............................................................................. 53

    7.2.2. Beschrijving van de tussenvorm ........................................................................... 54

    8. BIJLAGEN ..................................................................................................................... …….. 56

    8.1. STANDAARD VOORBEREIDINGSFORMULIER ........................................................................ 56

    8.2. PROBLEEMSTELLINGEN BASICS ......................................................................................... 60

    8.3. PROBLEEMSTELLINGEN TEAMTACTICS ................................................................................ 62

    8.4. TRAININGEN BASICS ......................................................................................................... 67

    8.4.1. Vrijlopen: aanbieden van de aanvaller .................................................................. 67

    8.4.2. Balcontrole op een lage korte pass ...................................................................... 73

    8.5. TRAININGEN TEAMTACTICS ................................................................................................ 78

    8.5.1. Korte opbouw van bij de keeper via de centrale verdedigers ............................... 78

    8.5.2. Infiltratie via de flank ............................................................................................. 84

  • 1. Inleiding

    De opleidingsvisie van de KBVB wordt visueel als een brug voorgesteld die

    ondersteund wordt door de FUN en FORMATION-pijlers en die uit 4 lagen bestaat: de

    zonefilosofie, het leerplan, de wedstrijd- en tussenvormen en de speler staat centraal.

    In wat volgt wordt het leerplan en de wedstrijd- en tussenvormen besproken en vooral

    hoe de jeugdopleider dat deel van de visie in de praktijk kan omzetten.

    Eerst wordt het opleidingsproces van de jeugdvoetballer uitgewerkt gericht naar

    technisch-tactische ontwikkelingsdoelen.

    Nadien wordt meer aandacht besteed aan de opbouw van een trainingssessie. Eerst

    wordt een denkproces voorgesteld dat de jeugdopleider kan volgen bij het

    voorbereiden van een training. Dat denkproces wordt vervolgens uitgewerkt in stappen

    met vooral aandacht voor praktische tips.

    Het geheel wordt afgesloten met voorbeelden van probleemstellingen en een aantal

    uitgewerkte trainingen.

    Het dient onmiddellijk gezegd dat er een duidelijk onderscheid moet gemaakt worden

    tussen de gedetailleerde voorbereiding die van de kandidaten gevraagd wordt tijdens

    de opleiding en de voorbereidingen die gemaakt worden in de dagelijkse praktijk.

    Onnodig te zeggen dat geen enkele trainer voor iedere training een voorbereiding

    maakt die 10 bladzijden of meer beslaat.

    De bedoeling is echter dat de kandidaat het volledige denkproces en alle aspecten van

    een trainingsvoorbereiding beheerst. Op die manier is hij perfect voorbereid voor de

    praktijk en kan hij de spelers een kwaliteitsvolle training aanbieden, zowel naar

    organisatie als naar voetbalinhoud.

    Eens dat verworven volstaat het om zich in de praktijk te beperken tot de meest

    essentiële zaken.

    2. Het opleidingsproces van de jeugdvoetballer

    Het opleidingsproces van de jeugdvoetballer begeleiden is een complex gebeuren. De

    jeugdopleider moet er immers voor zorgen dat de speler op een bepaalde leeftijd (17 –

    21 jaar) klaar is om zijn plaats op te eisen in het seniorsvoetbal.

    Dit hoofdstuk geeft een algemeen overzicht van het leerplan en richt zich meer

    specifiek op de technisch-tactische ontwikkelingsdoelen.

  • De bovenstaande figuur geeft duidelijk aan dat er een progressie moet zijn in de

    vorming van een voetballer gaande van het ontdekken van wat voetbal is naar het

    ontwikkelen van individuele spelbekwaamheden tot het functioneren in ploegverband.

    De moeilijkheidsfactor echter voor de jeugdopleiders in het voetbal is dat er geen

    absolute grenzen naar leeftijd kunnen getrokken worden in het opleidingsmodel van de

    jeugdvoetballer. Dit geldt zowel voor de opleidingsdoelen als voor de

    speldimensies/ontwikkelingsfases.

    Voor de opleidingsdoelen is het evident dat na de ontdekkingsfase de ‘basics’ de

    bovenhand hebben bij de jonge categorieën, maar deze basics eindigen zeker niet bij

    de leeftijd van bijvoorbeeld 13 jaar. Herhaling moet immers door de jeugdopleider als

    basisprincipe gehanteerd worden bij voetbalopleiding. Verder zullen moeilijkere

    technieken zoals vollée en brossage voor jeugdspelers van een bepaald niveau pas op

    een iets latere leeftijd kunnen aangeleerd worden.

    Opleidingsdoelen die gericht zijn naar ‘teamtactics’ laten zich ook niet vastpinnen op

    een beginleeftijd. Eenvoudige principes waarbij de jeugdspeler leert rekening houden

    met zijn medespeler kunnen al op jonge leeftijd aangeboden worden. Het is echter te

    vermijden de spelers te overladen met taken naar linie en ploeg toe (en daar veel

    trainingstijd aan te besteden) wanneer ze de elementaire basics nog niet beheersen.

    Ook naar de speldimensies/ontwikkelingsfases geeft het algemene model een

    overlapping aan die vooral bepaald wordt door het niveau waar de jeugdspeler speelt

    en traint. Natuurlijk moet de voetbalbond een keuze maken naar de

    competitiewedstrijden toe en moet er naar uniformiteit gestreefd worden. Tijdens de

    trainingssessies kan de jeugdopleider echter meer specifiek naar het niveau van zijn

    spelers werken. Misschien is het voor miniemen van een bepaald niveau aangewezen

    gedurende de week nog te trainen in formaties en volgens terreinafmetingen die

    gericht zijn naar 8 tegen 8 hoewel ze op zaterdag 11 tegen 11 moeten spelen.

    2.1. Het voetbalontwikkelingsmodel van de jeugdvoetballer

    Technisch-tactische, mentale en fysieke ontwikkelingsdoelen

  • 2.2. Basics

    2.2.1. Definitie basics

    Basics zijn het geheel van technische en tactische basisvaardigheden

    (basiscompetenties) die een speler op het einde van de opleiding moet beheersen om

    binnen de 11 tegen 11 goed te kunnen functioneren, ongeacht het spelsysteem en

    spelconcept.

    Het is belangrijk dat de jeugdopleider inziet dat technische en tactische elementen met

    elkaar verbonden zijn. Een amorti van de bal technisch perfect uitvoeren is belangrijk

    maar die zó uitvoeren dat de speler het spel zo snel mogelijk kan verder zetten is zo

    mogelijk nog belangrijker.

    2.2.2. Indeling basics volgens spelsituatie

    Traditioneel werden basics ingedeeld volgens de techniek (vb. stoptechniek) die de

    speler toepaste, maar de Federale Trainersschool opteert in zijn opleidingsplan voor

    een terminologie die gericht is op het verwerven of verbeteren van de

    spelbekwaamheid van de jeugdspeler. Spelbekwaamheid impliceert een technische en

    tactische bekwaamheid om spelproblemen op te lossen.

    Eerst zal de jeugdopleider inzicht moeten verwerven in de technisch-tactische

    richtlijnen voor iedere ‘basic’. Daarvoor heeft de Federale Trainersschool syllabi

    ontwikkeld die enerzijds de technische uitvoering toelichten en anderzijds de

    individuele tactische richtlijnen per 'basic' aanreiken.

    Ook zal de jeugdopleider inzicht verwerven in de samenhang van de basics. Een

    dergelijke indeling kan volgens verschillende invalshoeken gemaakt worden. In de

    tabel die volgt worden de basics met elkaar in relatie gebracht volgens de

    voetbalmomenten ‘balbezit – balverlies’.

    BALBEZIT BALVERLIES

    Balcontrole

    Lage – halfhoge - hoge bal

    (Eerste baltoets, tegenvoets)

    Druk zetten Interceptie na balcontrole

    Leiden

    Dribbelen

    1:1: Druk/tackle/remmend wijken

    Rugdekking (anticiperen op

    uitschakelen medespeler)

    Doelpoging Dichtbij – halve afstand - veraf

    Afweren van doelpoging

    Passing

    Kort – halflang – lang

    Grond – halfhoog – hoog

    Voet - koppen

    Interceptie vóór balcontrole

    Afweren van pass en voorzet Druk zetten

    Rugdekking (vermijden pass

    tussendoor)

    Vrijlopen

    Steunen

    Speelhoeken afsluiten

    Korte dekking

    Omschakeling balbezit ↔ balverlies

    Omschakelen naar balbezit Omschakelen naar balverlies

  • 2.3. Teamtactics

    2.3.1. Definitie teamtactics

    De teamtactics zijn het geheel van handelingen die de verschillende spelers dienen uit

    te voeren om als team zo goed mogelijk te functioneren ongeacht het spelsysteem of

    spelconcept, waarbij de spelers gebruik makend van de basics, de fysieke en mentale

    vaardigheden.

    2.3.2. Indeling van teamtactics volgens spelsituatie

    De teamtactics zijn in een verder hoofdstuk meer in detail uitgewerkt. De volgende

    tabel geeft een indeling volgens de hoofdmomenten in balbezit en balverlies.

    BALBEZIT BALVERLIES

    T1+ Opbouwzone beheersen

    -►aanspeelbaarheid

    -»balcirculatie

    T1- Zone bal-doel beheersen -►blokvorming -►gevaarlijke dieptepass verhinderen

    T2+ Infiltratie naar waarheidszone T2

    - Recuperatie van de bal

    T3+ Waarheidszone beheersen T3

    - Waarheidszone beheersen

    T4+ Omschakeling B -B

    +

    Gevaarlijke tegenaanval opzetten T4- Omschakeling B

    +-B

    Gevaarlijke tegenaanval beletten

    2.4. Inhoudelijke bepaling volgens het ontwikkelingsmodel

    2.4.1. Algemeen overzicht

    Hoewel het algemene ontwikkelingsmodel aangeeft dat er een overlapping is naar

    opleidingsdoelen en speldimensies is het toch zinvol om een referentiemodel te maken

    waarbij een indeling gemaakt wordt per ontwikkelingsfase.

  • De verdere uitwerking per ontwikkelingsfase geeft aan wanneer men normaal begint

    met het aanleren van leerdoelen, het aanpassen van trainingsinhouden naar fysieke

    aspecten en karakteristieken op mentaal vlak.

    De onderliggende figuur geeft echter aan dat einddoelstellingen vaak in fasen moeten

    aangeleerd worden en de jeugdopleider er voor zorgt dat leerdoelen van een vorige

    ontwikkelingsfase herhaald en verder uitgediept worden; leren is namelijk cumulatief.

    • Leerdoelen per

    ontwikkelingsniveau

    voor basics en

    teamtactics

    • Trainingsinhouden

    per

    ontwikkelingsniveau

    op fysiek vlak

    • Karakteristieken per

    ontwikkelingsniveau

    op mentaal vlak

    Nemen we als voorbeeld de basics voor ‘korte pass’:

    – B5: Speler kan een korte pass op de juiste voet, met de juiste balsnelheid en

    op het juiste moment naar een medespeler geven die in de meest gunstige

    positie aanspeelbaar is en dichtbij staat.

    – B6: Speler kan de korte pass op een zodanige manier trappen/koppen dat de

    passontvanger in de meest gunstige omstandigheden verder kan spelen

    (rollende bal, in de loop of in de voet).

    BASICS : KORTE PASSING B5 EN B6

    2-2 5-7 jaar

    Niet van toepassing

    5-5 7-9 jaar

    B5: Korte passing (voet) naar speler die aanspeelbaar is

    B6 : Korte passing (voet) over de grond (geen botsende bal)

    8-8 9-11 jaar

    B6 : Korte passing (voet) in de voet of in de loop van speler

    11-11 (1) 11-13 jaar

    B5 : Korte passing (voet) naar juiste voet

    11-11 (1) 13-15 jaar

    B5 : Korte passing met hoofd naar speler die aanspeelbaar is B6: Korte passing met hoofd op of in de loop van de speler

    B5 : Korte passing (voet) met juiste balsnelheid en op het juiste moment 11-11 (2) 15-17 jaar

    B5 : Korte passing (voet + hoofd) naar juiste speler (meest gunstige positie aanspeelbaar)

  • 2.4.2. De ontwikkelingsfase 2 tegen 2 : 5-7 jaar

    1+K/1+K (5j – 7j)

    debutantjes

    2/2 U6 Balgewenning

    U7 Oppositiespelen

    Football as a

    dribbling and

    shooting game

    BESCHRIJVING VAN DE SPELOMGEVING

    1ste fase: kinderen spelen met de bal naast elkaar.

    2de fase: kinderen spelen tegen elkaar (=oppositiespelen) ■> 1-1 (het duel), d.w.z. leiden en dribbelen met accent op scoren.

    PSYCHOMOTORIEK

    1° fase Algemene lichaams- en balvaardigheden Oog-hand en oog-voet coördinatie: werpen, vangen en trappen 2° fase B

    +: balgewenning met de voet : leiden, dribbelen en trappen

    B-: de bal afnemen + het scoren beletten

    FYSIEK MENTAAL

    • KRACHT: heel weinig ontwikkeld • LENIGHEID: meestal grote lenigheid • UITHOUDING: erg oneconomisch lopen (veel

    energieverlies), snel moe (maar ook snelle

    recuperatie) • SNELHEID: reactiesnelheid in spelvorm • COORDINATIE: - weinig lichaamsbeheersing,

    evenwichtsgevoel, lichaams-, ruimte- en

    tijdsbesef, - vaak nog geen voorkeurvoet ontwikkeld

    (geen dominantie links of rechts)

    • Toont grote spontaneïteit • Speelt graag en maakt graag plezier • Is sterk op zichzelf gericht • Is vaak onrustig en vlug afgeleid • Kan geen langdurige concentratie aanhouden • Is gehecht aan de jeugdopleider • Kijkt op naar jeugdopleider • Bootst jeugdopleider na

  • 2.4.3. De ontwikkelingsfase 5 tegen 5: 7-9 jaar

    4+K/4+K

    (7j tot 9j)

    duiveltjes

    5/5 U8 Toepassing 2/2 U9 Uitbreiding naar kort spel

    Football as a short

    passing game without

    off-side rule

    BESCHRIJVING VAN DE SPELOMGEVING

    Ideale wedstrijdvorm is 5-5 (= enkele ruit)

    met passafstanden tot ongeveer 10 meter

    BASICS TEAMTACTICS

    B+ B

    - B

    + B

    -

    • leiden en dribbelen • korte passing • controle op lage bal • doelpoging tot 10m

    (dichtbij) • doelpoging op lage

    voorzet • vrij en ingedraaid

    staan • vrijlopen:

    aanspeelbaar zijn

    door vrije ruimte te

    zoeken • inworp

    • druk zetten, duel of

    remmend wijken • opstelling tussen

    tegenspeler en doel • korte dekking op

    korte pass • interceptie of

    afweren van korte

    pass

    1. openen breed 2. openen diep

    14.infiltratie met bal: leiden of dribbelen

    (challenge) 15.een doelkans

    creëren via een

    individuele actie 21.zo snel mogelijk

    afwerken bij een

    werkelijke doelkans

    5. positieve pressing op de baldrager

    11.het duel nooit verliezen : zich nooit laten uitschakelen

    12.het duel proberen te winnen bij 100% zekerheid

    15.niet laten uitschakelen door een individuele actie in de waarheidszone

    21.doelpoging afblokken

    FYSIEK MENTAAL

    • KRACHT : natuurlijke bewegingen,

    duelvomen tussen homogene groepen

    (evenwicht) • LENIGHEID : meest gunstige periode • UITHOUDING : de omvang van de training

    voldoet • SNELHEID : - reactie- en startsnelheid in spelvorm - looptechniek enkel observeren en speels

    scholen • COORDINATIE : - lichaamscoördinatie - oog-handcoördinatie - oog-voetcoördinatie

    • Wordt leergierig • Concentratie neemt toe • Is bereid om deel uit te maken van een team

  • 2.4.4. De ontwikkelingsfase 8 tegen 8: 9-11 jaar

    7+K/7+K

    (9 tot 11j)

    preminiemen

    8/8 U10 Toepassing 2/2 en 5/5

    U11 Uitbreiding naar halflang

    spel

    Football as a halflong

    passing game without

    off-side rule

    BESCHRIJVING VAN DE SPELOMGEVING

    Ideale wedstrijdvorm is 8-8 (= dubbele ruit)

    met passafstanden tot ongeveer 20 meter

    BASICS TEAMTACTICS

    B+ B

    - B

    + B

    -

    • halflange passing • controle op

    halfhoge bal • doelpoging vanop

    15 à 20m (halfver) • doelpoging op

    halfhoge voorzet • vrijlopen om zelf

    aanspeelbaar te

    zijn • steunen • corner + indirecte

    vrije trap

    • speelhoeken

    afsluiten • korte dekking op

    halflange pass • interceptie of

    afweren halflange

    pass • corner + indirecte

    vrije trap

    4. ruimte creëren voor zichzelf en het benutten ervan

    6. geen "dom" balverlies waardoor de tegenpartij een doelkans krijgt

    10.een lijn overslaan bij passing diep (2de graad)

    11.infiltratie op het juiste moment (bij ruimte)

    12.infiltratie zonder bal : give & go

    13.infitratie met bal: geen kans op direct en gevaarlijk balverlies

    6. negatieve pressing

    op de baldrager 7. dekking door

    dichtste

    medespeler 10.een meeschuivende

    doelman (hoge

    positie) 13.de bal recupereren

    door interceptie

    FYSIEK MENTAAL

    • KRACHT: spelen met eigen lichaamsgewicht,

    duelvormen tussen homogene groepen • LENIGHEID: neemt af, dus stimuleren • UITHOUDING: de omvang van de training en

    andere bewegingselementen (ademhaling!) • SNELHEID: - reactie-, startsnelheid en versnellen in

    spelvorm (recuperatie!) - looptechniek verbeteren • COORDINATIE: - lichaamscoördinatie - oog-handcoördinatie - oog-voetcoördinatie

    • Wil zich meten met anderen • Kan in teamverband een doel nastreven • Is kritisch tegenover eigen prestatie en die

    van anderen

  • 2.4.5. De ontwikkelingsfase 11 tegen 11 (1): 11-15 jaar

    10+K/10+K (11j tot 15j) miniemen knapen

    11/11 (1)

    U12-U13 Toepassing 2/2, 5/5en 8/8 U14-U15 Uitbreiding naar lang spel

    Football as a long passing game with off-side rule

    BESCHRIJVING VAN DE SPELOMGEVING

    Ideale wedstrijdvorm is 11-11 met passafstanden van soms meer dan 30 meter

    (bij toepassing van de buitenspelregel ontstaat immers veel ruimte tussen verdediging en doel)

    BASICS TEAMTACTICS

    B+ B

    - B

    + B

    -

    • lange passing • controle op hoge

    bal • doelpoging vanaf

    20m (ver) • doelpoging op hoge

    voorzet • vrijlopen om een

    medespeler

    aanspeelbaar te

    maken • vrijlopen door diep

    in de vrije ruimte te

    lopen (buitenspel

    omzeilen) • directe vrije trap

    • speelhoeken

    afsluiten • korte dekking op

    lange pass • interceptie of

    afweren van lange

    pass • onderlinge dekking • directe vrije trap

    3. driehoekspel (juiste onderlinge afstanden)

    5. ruimte creëren voor medespeler en het benutten ervan 7. zo snel mogelijk de

    bal nauwkeurig

    doorspelen 8. een zo hoog

    mogelijke

    balsnelheid

    ontwikkelen 17.subtiele eindpass in

    de diepte trappen 20.diepte induiken

    maar opgelet off-

    side 23.balrecuperatie:

    1ste actie is diepte-

    gericht 24.diep blijven spelen

    1. speelruimte

    verkleinen: sluiten

    (35m op 35m) 2. evenredige

    onderlinge afstand 3. medium blok 4. centrale verdediger

    dichtst bij het duel

    bepaalt off-sidelijn 8. geen kruisbeweging

    met naburige

    speler maken 9. het schuiven en

    kantelen van het

    blok 16.een voorzet beletten

    17.een eindpass in de diepte beletten: centrum afsluiten

    23.onmiddellijk na balverlies druk zetten en dieptepass verhinderen

    FYSIEK MENTAAL

    • KRACHT: geen specifieke krachttraining,

    natuurlijke bewegingen, veelzijdigheid, duels

    tussen homogene groepen • LENIGHEID: grote algemene stijfheid, dus

    aan werken ! • UITHOUDING: de omvang van de training +

    korte duurinspanningen met bal

    (opwarming) ■> 20 seconde regel • SNELHEID: - explosief vermogen en maximale snelheid

    in spelvorm (juiste arbeid/rust verhouding

    respecteren) - looptechniek verbeteren • COORDINATIE: basistechnieken herhalen,

    zeker op het einde van de fase bij begin van

    de puberteit (groeisprint)

    • Beoordelingsvermogen stijgt • Heeft eigen mening • Geldingsdrang neemt toe

  • 2.4.6. De ontwikkelingsfase 11 tegen 11 (2): 15-17 jaar

    10+K/10+K (15j tot 17j) scholieren

    11/11 (2)

    U16 Perfectioneren U17

    Football as a long passing game with off-side rule

    BESCHRIJVING VAN DE SPELOMGEVING

    Alle “basics” worden nu tot in de perfectie uitgevoerd. De jeugdspeler voert zijn taak binnen het 1-

    4-3-3 spelsysteem bij balbezit en balverlies zo goed mogelijk uit (= teamtactics).

    BASICS TEAMTACTICS

    B+ B

    - B

    + B

    -

    Vervolmaking via individuele training 9. diagonale in & out passing naar zwakke zone

    16.een voorzet trappen die bruikbaar is vóór doel

    18.efficiënte bezetting: 1ste, 2de paal en 11m

    19.strikte dekking ontvluchten: snel bewegen

    22.de verste spelers lopen zich vrij net vóór balrecuperatie (loshaken/uit blok)

    25.in blok spelers : enkelen infiltreren (= SPRINT)

    14.collectieve pressing bij kans op balrecuperatie

    18.efficiënte bezetting : 1ste, 2de paal en 11m

    19.kortere dekking in waarheidszone (split-vision)

    20.geen systematische off-side door stap te zetten

    22.een hoge compacte T-vorm (4sp's+K)

    24.T-vorm: tegenaanval afremmen

    25.niet T-vorm : zo snel mogelijk terug

    FYSIEK MENTAAL

    • KRACHT: snelkracht ■> afhankelijk van de

    morfologie van de speler • LENIGHEID: onderhouden in functie van

    blessures • UITHOUDING: extensieve en intensieve

    duurtrainging (geen weerstand!) • SNELHEID: - explosief vermogen en maximale snelheid

    in spelvorm (juiste arbeid/rust verhouding

    respecteren) - looptechniek verbeteren • COORDINATIE: basistechnieken blijven

    herhalen want door lengtegroei ontstaat

    verminderde bewegingscontrole

    • Toont minder zelfvertrouwen • Gaat op zoek naar eigen IK • Zet zich af tegen normale waarden • Moet meer en meer de intentie tonen om te

    willen winnen en moet daarvoor bepaalde

    opofferingen willen doen

  • 2.5. Teamtactics in detail

    De hieronder uitgewerkte teamtactics zijn gebaseerd op een aanvallende spelstijl, spelen in zone en het spelsysteem ‘1-4-3-3’ met de punt van de driehoek van het middenveld gericht naar de aanval. Dit is de keuze van de KBVB als integraal deel van de visie over jeugdopleiding.

    Het is echter vanzelfsprekend dat het aanleren van het functioneren in ploegverband (TEAMTACTICS) ook een doelstelling is voor een trainer van een senoirselftal. De manier van werken, de methodiek en de thema’s die in deze syllabus aangereikt en besproken worden kunnen ook toegepast worden bij trainingen voor volwassenen. Een aantal veranderingen kunnen echter noodzakelijk zijn. De spelsystemen en hun toepassingen kunnen gebaseerd zijn op verschillende concepten. Een mogelijk voorbeeld is het feit dat bij de volwassenen niemand verplicht is om het spelen in zone toe te passen in al zijn facetten; de prioriteit voor een trainer van een eerste elftal blijft immers winnen.

    2.5.1. T1+ Opbouwzone beheersen

    2.5.1.1. AANSPEELBAARHEID

    Er bestaan een aantal teamtactics waarbij initieel de spelers reeds “zo gunstig mogelijk” opgesteld staan, los van de opstelling van de tegenpartij (= aanspeelbaar staan). De 1-4-3-3 veldbezetting laat de spelers toe de volgende 3 principes relatief gemakkelijk uit te voeren.

    - Openen: BREED (B+1)

    * Er wordt zo veel mogelijk ruimte in de breedte gecreëerd wanneer 2/5 en 7/11 opengaan tot tegen de zijlijn.

    * De tegenpartij is verplicht om breder te verdedigen waardoor er ook centraal meer ruimte komt.

    - Openen: DIEP (B+2)

    * De werkelijke speelruimte wordt in de diepte zo groot mogelijk gehouden doordat 7/9/11 initieel op de buitenspellijn staan.

    * Hierdoor ontstaat er meer ruimte voor de aanvallers om los te haken, voor de middenvelders om in het middenveld te combineren en voor de flankverdedigers om in te schuiven.

    * Als 7/9/11 op de buitenspellijn opgesteld staan, profiteren ze maximaal van hun hoge positie bij een diepe bal in de rug van de verdediging.

    - Driehoekspel met evenredige onderlinge afstanden (B+3)

    * Het driehoekspel is de basis voor combinatievoetbal want de speler aan de bal heeft steeds 2 afspeelmogelijkheden.

    * Alle onderlinge afstanden zijn ongeveer evenredig aan elkaar en bedragen 15m à 20m wat de ideale passafstand is voor een nauwkeurige balcirculatie.

    * De verdediging staat in boogvorm zodat de diagonale passing tussen centrale verdedigers en flankverdedigers mogelijk is (zie verder).

    Na het toepassen van bovenvermelde principes bestaat de kans dat de speler toch niet aanspeelbaar is wegens de verdedigende organisatie van de tegenpartij. De spelers dienen zich dan te verplaatsen i.f.v. de bal, medespelers en tegenspelers om toch tijdens de balcirculatie aanspeelbaar te zijn.

  • - Ruimte creëren voor zichzelf en het benutten ervan (B+4)

    * Om uit de dekking van de tegenpartij te komen en aldus aanspeelbaar te zijn, beweegt de speler waardoor hij zijn rechtstreekse tegenspeler verplicht om te kiezen tussen volgen (=doordekken) of positie houden (=blijven). Als de tegenspeler niet volgt, wordt de speler aanspeelbaar. Volgt de tegenspeler wel, dan voert de speler zo snel mogelijk een beweging uit in tegenovergestelde richting, nl ‘loshaken en daarna diepgaan’ of ‘diepgaan en daarna loshaken’. Dit betekent dat de speler eerst van de bal weggaat en nadien naar de bal toekomt of omgekeerd. De tegenspeler reageert op de eerste beweging en wordt nadien tegenvoets genomen door de 2de beweging die in tegenovergestelde richting uitgevoerd wordt. Op dit moment wordt de speler eveneens aanspeelbaar. De speler maakt dus een vooraktie om los te komen van zijn rechtstreekse tegenspeler en aanspeelbaar te zijn.

    * Deze beweging is belangrijk voor 7, 9, 10 en 11 want zij staan hoog opgesteld en worden meestal kort gedekt door de tegenpartij. 7 en 11 zoeken afwisselend de ruimte op die er is tussen 2/5 en 7/11 en tussen de buitenspellijn en het vijandig doel.

    * De beweging naar de bal toe gebeurt niet recht naar de bal maar diagonaal zodat bij de balaanname het indraaien naar doel tegenpartij gemakkelijker verloopt.

    - Ruimte creëren voor medespeler en het benutten ervan (B+5)

    * De 7, 9, 10 en 11 bewegen niet alleen om zelf aanspeelbaar te worden maar ook om ruimte te creëren voor een medespeler. Ruimte voor een medespeler moet gecreëerd worden in de zone die beheerst wordt door de tegenpartij (=sterke zone). Door de beweging van de ene speler en de reactie daarop van een tegenspeler ontstaat toch ruimte waar een medespeler gebruik kan van maken:

    - bv op de flank door 7 of 11 waarbij de flankverdediger door mee te gaan met 7/11 ruimte weggeeft waarin 10 of 9 kan duiken;

    - bv centraal door 9 waarbij een doordekkende centrale verdediger ruimte weggeeft in het centrum waar 7/11 of 10 induikt.

    2.5.1.2. BALCIRCULATIE

    Een vlotte balcirculatie is geen doel maar een middel om te komen tot dieptespel en tot kansen creëren. De tegenpartij belet door een goede blokvorming, pressing op de balbezitter en onderlinge dekking dat er niet diep kan gespeeld worden. Door een efficiënte balcirculatie wordt toch een oplossing om diep te spelen gevonden. De volgende richtlijnen laten een dergelijke balcirculatie toe.

    - Geen “dom”balverlies waardoor de tegenpartij een doelkans krijgt (B+6)

    * Een verantwoorde balcirculatie is er één waarbij geen balverlies geleden wordt in bepaalde zones waardoor de tegenpartij plots gevaarlijk wordt, nl de eigen waarheidszone en de centrale zone op de eigen helft.

    * Passes naar een medespeler die onder druk staat en zeer korte passes (5m) dienen vermeden te worden want de kans op balverlies is te groot.

    * Passes die gegeven worden van het centrum naar de flank zijn minder gevaarlijk dan van de flank naar het centrum. De tegenpartij kan immers gevaarlijker de tegenaanval inzetten bij balrecuperatie centraal dan op de flank.

    * Diagonaal vooruit is minder gevaarlijk en bovendien efficiënter ten gevolge de terreinwinst dan laterale passes want bij een interceptie van een latere pass zijn beide spelers uitgeschakeld.

  • * Een verticale pass van 3 naar 6 of van 4 naar 8 is ook gevaarlijk omdat 6/8 met de rug naar de jagende speler de bal moet aannemen.

    * Bij te veel risico op balverlies (= te veel druk op speler aan de bal) dient de bal ontzet te worden naar een zone waar er geen direct doelgevaar mogelijk is, nl de verdedigende flankzones van de tegenpartij. Bv. 2/5 trapt een lange bal diep langs de lijn i.p.v. naar de 6/8 te spelen; 3 en 4 speelt diagonaal diep in de hoek.

    - Zo snel mogelijk de bal nauwkeurig doorspelen (B+7)

    * De balcirculatie waarbij in 1 tijd gespeeld wordt, is de snelste maar ook de moeilijkste.

    * In 2 tijden de bal rond spelen, nl controle - pass, verloopt veel nauwkeuriger en is bijna even snel als in 1 tijd spelen op voorwaarde dat de tijd tussen de balaanname en de pass zo klein mogelijk is.

    * De richting van de balaanname dient in functie van de verderzetting van de opbouw te gebeuren (zie basics gerichte balcontrole). Het juist ingedraaid staan laat een snelle balcirculatie toe.

    * Een slechte inspeelpass dient eerst nauwkeurig gecontroleerd te worden vooraleer door te spelen. Op dit moment is het behouden van de bal belangrijker dan het ontwikkelen van een hoge balcirculatie.

    - Een zo hoog mogelijke balsnelheid ontwikkelen (B+8)

    * De snelheid van de bal wordt zo hoog mogelijk gehouden als de bal hard en juist ingespeeld wordt naar de passontvanger die in de beste omstandigheden kan verder spelen (Zie basics passing: juiste balsnelheid/juiste voet/in de loop/over de grond).

    - Diagonale IN & OUT passing naar de zwakke zone van de tegenpartij (B+9)

    * In & out passing betekent dat wanneer de bal zich op de flank bevindt, de oplossing centraal wordt gezocht. Als de bal centraal is, wordt de oplossing op de flank gezocht. Concreet betekent dit dat de volgende passen aangewezen zijn: 2 naar 9/10 (diagonaal vooruit) of 2 naar 1/3 (diagonaal achteruit).

    * Een diagonale passing vooruit is niet alleen efficiënt (terreinwinst) maar laat de passontvanger ook toe zich net vóór de balaanname in te draaien en verkleint de kans op gevaarlijk balverlies.

    * Een diagonale passing achteruit kan een goede voorbereidende pass zijn tot een snelle vleugelverandering want de passontvanger ziet het spel voor zich en staat minder onder druk. Vandaar dat de flankverdedigers hoger dienen te staan dan de centrale verdedigers (verdediging staat in boogvorm).

    * Op de sterke zone van de tegenpartij is diep spelen niet mogelijk, op de zwakke zone wel. Het doel is door een snelle balcirculatie en vleugelverandering de bal van de sterke naar de zwakke zone te brengen. Het schuivend defensief blok heeft tijd nodig om zich te verplaatsen en er kunnen bij het schuiven openingen ontstaan.

    * De beste diagonale pass is deze waarbij een speler in dezelfde linie wordt overgeslaan of waarbij een linie wordt overgeslaan. 3 naar 5/11, 4 naar 2/7, 2/5 naar 9/10, 6/8 naar 7/9/11.

    * Als een linie wordt overgeslaan, leidt balverlies zelden tot een gevaarlijke tegenaanval aangezien de speler die werd overgeslaan (bv 6/8) zich na balverlies tussen de bal en het doel bevindt.

  • - Bij passing diep een lijn overslaan (B+10)

    De beste diagonale passes zijn deze waarbij

    * een speler in dezelfde linie wordt overgeslagen vanuit het centrum naar de flank: bv 3 naar 5

    * één of meerdere lijnen worden overgeslagen vanuit het centrum naar de flank (bv 3 naar 11) of van de flank naar het centrum (bv 2 naar 9)

    2.5.2. T2+ Infiltratie naar waarheidszone

    *■ Een goede aanspeelbaarheid en een efficiënte balcirculatie in de opbouwzone moet op een gegeven moment uitmonden in een doelkans. Dit kan gebeuren als een speler van de opbouwzone tot in de waarheidszone infiltreert. Deze infiltratie kan met of zonder de bal gebeuren en heeft tot doel numeriek sterker te staan in de waarheidszone. We onderscheiden het gepast inschuiven van opkomende spelers en het uitschakelen van een middenvelder of verdediger door een individuele actie of 1-2 beweging. De volgende teamtactics zijn hierbij van toepassing.

    - Wanneer infiltreren: RUIMTE + OP HET JUISTE MOMENT(B+11)

    * “Ruimte” betekent dat er in die zone geen of weinig tegenspelers zijn. Door in te schuiven in die ruimte ontstaat daar numeriek een voordelige situatie.

    * De infiltratie moet ook op het juiste moment gebeuren in functie van het kunnen krijgen van de pass in gunstige omstandigheden. Als de speler zijn infiltratie te vroeg inzet, kan dit bij de tegenspeler een reactie uitlokken waardoor de bal niet meer in goede omstandigheden kan gespeeld worden. Zet de speler zijn infiltratie te laat in dan kan hij bv onvoldoende in steun komen van speler die de bal ontvangen heeft.

    - Infiltratie zonder bal: GIVE & GO (B+12)

    * Na de pass beweegt de passgever onmiddellijk en snel richting doel. De speler profiteert van het feit dat zijn rechtstreekse tegenspeler afgeleid wordt door de pass en hem even uit het oog verliest. Als de bal teruggespeeld wordt krijgen we een 1-2 beweging.

    - Infiltratie met bal : geen kans op onmiddellijk en/of gevaarlijk balverlies (B+13)

    * Een infiltratie met bal aan de voet richting doel leidt tot terreinwinst terwijl de ploeg in balbezit blijft.

    * Een infiltratie met bal is slechts verantwoord als dit niet onmiddellijk tot gevaarlijk balverlies leidt. De ploeg moet immers in staat zijn bij een infiltratie een minimale verdedigende organisatie in te nemen. Bv 6 infiltreert en 8 denkt verdedigend door wat naar rechts te schuiven.

    - Infiltratie met bal : leiden of dribbel: CHALLENGE (B+14)

    * “Challenge” bij het leiden of dribbelen betekent dat de speler aan de bal een tegenspeler opzoekt met als doel deze uit te schakelen of een medespeler vrij te spelen. Bv de oprukkende 2 zoekt de tegenspeler van 7 op (op zijn rechterkant) om afhankelijk van zijn beweging hem uit te schakelen of 7 vrij te spelen.

  • 2.5.3. T3+ Waarheidszone beheersen

    Eens de bal in de waarheidszone komt, tracht de ploeg een doelkans te creëren en te scoren. Doelkansen en doelpunten worden gecreëerd ten gevolge van:

    - een doelpoging bij werkelijke doelkans: van dichtbij of vanop afstand

    - een individuele actie waarbij verdediger en/of keeper wordt uitgeschakeld

    - een juiste eindpass in de diepte naar een insnijdende medespeler

    - een juiste voorzet naar een medespeler die juist positie kiest vóór doel en aanspeelbaar is.

    Bij dergelijke verschillende spelsituaties zijn de volgende principes van toepassing.

    - Een doelkans creëren via een individuele actie (B+15)

    * Door één of meerdere tegenspelers d.m.v. een dribbel uit te schakelen, kan de speler aan de bal tot een doelkans komen. Een doelgerichte dribbel is nodig om niemand na het uitschakelen te laten terugkomen.

    * Een individuele actie om zelf de doelkans te creëren is verantwoord als op het ogenblik van de dribbel er in de waarheidszone niemand in betere omstandigheden opgesteld staat en als de speler aan de bal zelf (nog) niet naar doel kan trappen.

    - Een voorzet trappen die bruikbaar is voor een speler vóór doel (B+16)

    Er zijn 3 verschillende soorten voorzetten te onderscheiden:

    1. Ofwel leiden tot aan de achterlijn en dan 45° achteruit passen over de grond naar een inlopende speler (lage voorzet)

    2. Ofwel een voorzet trappen (bij voorkeur over de grond) tussen de verdediging en het doel (buiten bereik van de keeper) als er voldoende ruimte is hiertussen

    3. Ofwel een harde gestrekte voorzet trappen naar speler vóór doel. Afhankelijk van de positie van de medespeler kan die bal getrapt worden naar de 1ste paal, het centrum of de 2de paal of bij te veel druk kan de speler de bal zelfs blind voor doel brengen. De ideale zone vanwaar een dergelijke voorzet vertrekt, is de zone tussen backlijn en zijlijn.

    - Subtiele eindpass in de diepte (B+17)

    * Een subtiele pass in de ruimte tussen buitenspellijn en doel schakelt 1 of meerdere tegenspelers uit en brengt een medespeler alleen vóór doel. De pass kan zowel tussendoor over de grond of in de hoogte over de laatste lijn gespeeld worden.

    * De eindpass in de diepte is subtiel als die niet te hard getrapt wordt zodat de bal buiten het actiegebied van de uitkomende keeper blijft.

    * Het subtiele van de eindpass ligt ook in het feit dat de pass op het juiste moment naar een diepgaande medespeler gegeven moet worden. Als die pass te laat vertrekt, ontvangt die medespeler de bal in buitenspelpositie.

    - Efficiënte bezetting: 1ste - 2de paal en 16m (B+18)

    * De verschillende zones vóór doel moeten ingenomen zijn wanneer er een voorzet getrapt wordt. Dat houdt ook in dat er geen 2 spelers naar dezelfde zone inlopen.

    * De 1ste paal is meestal voor de 9; de 2de paal voor de insnijdende flankaanvaller. Deze 7 of 11 dient dus op het juiste moment in te snijden om enerzijds op tijd bij de voorzet te komen en anderzijds zo lang mogelijk buiten het gezichtsveld van de verdediger en de doelman te blijven.

  • * De centrale zone rond de 16m wordt door 1 of 2 spelers ingenomen, nl de 10 en 6 of 8 indien de bal teruggelegd wordt (45° voorzet of 2de bal).

    - Strikte dekking ontvluchten: snel bewegen! (B+19)

    * Aangezien de speler in de waarheidszone kort door zijn tegenspeler wordt gedekt, zal hij pas aanspeelbaar zijn als hij op het juiste moment snel en juist beweegt.

    * Deze snelle vrijloopbeweging bestaat uit richtings- en snelheidsveranderingen.

    - Diepte induiken maar opgelet off-side (B+20)

    * Op het juiste moment (randje buitenspel) loopt er iemand diep als de speler aan de bal de pass tussendoor kan geven.

    * Om de buitenspelval te omzeilen zal dit vrijlopen zelfs diagonaal of lateraal moeten gebeuren.

    - Zo snel mogelijk afwerken bij werkelijke doelkans (B+21)

    * De speler aan de bal trapt in 1 tijd of na een korte nauwkeurige balaanname naar doel als hij zich kortbij het doel bevindt waardoor de tegenspeler de trap niet kan afblokken.

    * Als de omstandigheden om te trappen gunstig zijn en de kans om te scoren reëel is, kan de baldrager besluiten zijn kans te wagen vanop afstand. Bv bij te weinig druk en/of een terugkerende bal.

    2.5.4. T4+ Gevaarlijke tegenaanval opzetten

    Een gevaarlijke tegenaanval wordt reeds voorbereid tijdens het moment voorafgaand aan de balrecuperatie. Deze offensieve anticipatie is een belangrijke voorwaarde om een succesvolle tegenaanval in te zetten. Als de bal gerecupereerd wordt, moet de ploeg proberen zo snel mogelijk gebruik te maken van de relatieve defensieve zwakte die er kan ontstaan bij de tegenpartij. Bij een tegenaanval is het de bedoeling zo snel mogelijk in de waarheidszone van de tegenpartij te geraken aangezien de tegenpartij zich zo snel mogelijk na balrecuperatie tracht te organiseren. Is er echter geen kans op een gevaarlijke tegenaanval, dan kiest de ploeg voor een verzorgde opbouw (zie T1+). Om succesvol een tegenaanval in te zetten, zijn volgende teamtactics belangrijk.

    - De verste spelers lopen zich vrij (loshaken/uit blok) (B+22)

    * Als de kans op balrecuperatie reëel is, zetten 1 of meerdere spelers reeds hun loopbeweging in functie van een mogelijke tegenaanval. Deze spelers denken reeds aanvallend bij balbezit van de tegenpartij en trachten het moment van balrecuperatie goed aan te voelen.

    * Er kan afhankelijk van de situatie een loshaakbeweging gemaakt worden om de speler die de bal recupereert een aanspeelpunt in de diepte te geven (bv 9/10) of er kan een verplaatsing gemaakt worden waarbij de speler zijn positie in het defensief blok verlaat en maximaal open en diep (zie teamtactic nr 1 en 2) gaat. Deze beweging gebeurt bv door de flankaanvaller die zich het verst van de bal bevindt waardoor met 1 kruispass richting 7 of 11 de restverdediging van de tegenpartij uitgeschakeld kan worden.

    - Balrecuperatie: 1ste actie is DIEP (B+23)

    * De speler die de bal recupereert, zet de tegenaanval in door zelf onmiddellijk diep te spelen of door een korte pass achteruit te geven naar een medespeler die diep speelt.

  • * Als er beslist wordt om een tegenaanval in te zetten, is het belangrijk dat er geen onmiddellijk balverlies geleden wordt.

    * Een nauwkeurige interceptiepass in de diepte biedt veel kans op succes omdat dit de snelste vorm van omschakelen is (interceptie is tegelijkertijd de pass).

    * De 1ste actie in de diepte kan ook een infiltratie zijn waarbij de speler aan de bal zo snel mogelijk terreinwinst boekt.

    - DIEP blijven spelen (B+24)

    * Bij het spelen van de tegenaanval moet belet worden dat tegenspelers terugkomen. Vandaar dat na de 1ste actie de intentie er moet zijn om diep te blijven spelen (direct of indirect na een korte pass achteruit).

    - In blok spelers: enkelen infiltreren (=SPRINT) (B+25)

    * Een aantal spelers sprinten mee naar voor om eveneens in de waarheidszone te komen. Hierdoor kan er daar een numeriek voordelige situatie ontstaan.

    2.5.5. T1- Zone bal - doel beheersen

    2.5.5.1. BLOKVORMING

    De vorming van een defensief blok zonder dat spelers onderling kruisen, is een belangrijk principe wanneer men opteert voor zonevoetbal. Zodra de tegenpartij de bal heeft, wordt de balbezitter onder druk gezet en stellen de andere spelers zich zodanig op dat de speelruimte van de tegenpartij verkleint en dat er geen gevaarlijke dieptepass richting eigen waarheidszone gegeven wordt. Hiervoor dienen er een aantal belangrijke principes nageleefd te worden

    - 35m op 35m: speelruimte verkleinen (= SLUITEN) (B1)

    * Als de tegenpartij de bal heeft, tracht de ploeg de werkelijke speelruimte voor de tegenpartij te beperken. Het beperken van de speelruimte betekent dat de tegenpartij belet wordt om via een verzorgde opbouw de waarheidszone binnen te dringen.

    * Dit blok moet breed (30 à 35 meter) genoeg zijn want het moet steeds in staat zijn om de zone bal - doel te beheersen. Hiervoor moet het zich verplaatsen wanneer de bal door de tegenpartij rondgespeeld wordt en bij een snelle vleugelverandering moet de gevaarlijke dieptepass of infiltratie kunnen belet worden.

    * Dit blok moet diep (30 à 35m) genoeg zijn om niet verrast te worden door een hoge diepe bal achter de verdedigingslinie

    - Evenredige onderlinge afstanden (compact blok) (B-2)

    * De afstanden tussen de spelers onderling bedragen ongeveer 10 à 20m waardoor er steeds druk op de balbezitter kan gezet worden en er moeilijker een gevaarlijke dieptepass kan gegeven worden. Er dient vermeden te worden dat 2 spelers nagenoeg dezelfde zone innemen of kruisen want hierdoor zal er in een andere zone meer ruimte ontstaan.

    * Deze onderlinge afstanden verkleinen naar gelang de speler dichter bij de bal is, de bal dichter bij het doel is of zich meer centraal bevindt.

    - Medium blok: de middenvelders bevinden zich t.h.v. de middellijn (B-3)

    * Het blok kan hoog (high), laag (low) of tussen de 2 geplaatst worden. Als het blok hoog geplaatst wordt, kan er enerzijds hoog druk gezet worden waardoor de tegenpartij ver van het eigen doel gehouden wordt en de bal hoog kan gerecupereerd

  • worden, maar ontstaat er anderzijds veel ruimte in de rug van de verdediging. Bij een laag blok is er weinig ruimte in de rug, maar wordt laag druk gezet op de balbezitter waardoor de tegenpartij vrij dicht tot bij het doel kan opbouwen. Bij een medium blok wordt er enerzijds voldoende hoog druk gezet en wordt er niet al te veel ruimte in de rug weggegeven.

    * Tijdens het spelen van een wedstrijd zal de positie van het blok wisselen van laag naar hoog en omgekeerd. Kiezen voor een medium-blok betekent dat de gemiddelde positie van de middenvelders zich ter hoogte van de middellijn situeert.

    - Centrale verdediger die zich het dichtst bij het duel bevindt, bepaalt de off-side lijn (B-4)

    * Er moet steeds 1 speler in dekking staan van de medespeler die in duel gaat. Als bv de RFV (2) het duel aangaat met de LFA (11) van de tegenpartij wordt de dekking verzekerd door de RCV (3). Om de speelruimte in het blok zo klein mogelijk te maken, bepaalt die speler ook de buitenspellijn.

    * Het vormen van een schuine diagonaal van 3 of 4 verdedigers raden we af omdat de ruimte zowel in het blok als in de rug van de verdedigers waar een speler kan induiken groter is.

    2.5.5.2. GEVAARLIJKE DIEPTEPASS VERHINDEREN

    Wanneer de tegenpartij de bal rondspeelt, zal het compacte blok zich in functie van de bal moeten verplaatsen, om samen met een goede pressing de gevaarlijke dieptepass te beletten. Wordt er toch eens een diepe bal over of tussen de laatste lijn getrapt, zal de keeper eveneens een belangrijke taak hebben om doelgevaar te voorkomen. Een aantal teamprincipes dienen aldus in acht genomen te worden om gevaarlijke dieptepassen te verhinderen.

    - Positieve pressing op de baldrager (B 5)

    * Er dient steeds druk op de balbezitter gezet te worden door een speler die zich opstelt tussen de bal en het eigen doel.

    * Hoe dichter bij doel, hoe agressiever de druk op de balbezitter.

    * Om steeds een speler druk te kunnen laten zetten, dient er een compact blok gevormd te worden en dient de speler naar de passontvanger te bewegen zodra de pass vertrekt.

    * Druk zetten heeft als eerste doel het beletten dat de baldrager een gevaarlijke pass in de diepte kan geven. Het is geen must dat de drukzettende speler de bal afneemt.

    - Negatieve pressing op de baldrager (B 6)

    * Een uitgeschakelde speler zet druk in de rug van de speler aan de bal. Bv 11 zet druk in de rug van infiltrerende RFV van de tegenpartij. Een dergelijke druk verplicht de speler aan de bal om snel te beslissen en te spelen wat balverlies tot gevolg kan hebben.

    * De speler die negatieve druk zet, kan ook de bal veroveren als de balbezitter die bijvoorbeeld niet opgemerkt heeft.

    - De dekking door de dichtste medespeler(s) (B 7)

    * Een goede dekking op de medespeler die de balbezitter aanvalt, laat toe dat de bal niet diagonaal diep kan gespeeld worden.

  • * De afstand van de dekkinggevende speler mag niet te klein zijn om te kunnen reageren op een mogelijke dieptepass. De afstand mag ook niet te groot zijn want het geven van dekking heeft ook als doel de balbezitter onder druk te zetten wanneer die zijn rechtstreekse tegenspeler heeft uitgeschakeld.

    - Geen kruisbeweging met naburige speler maken (B 8)

    * Naburige spelers kruisen niet maar blijven in hun eigen zone om te vermijden dat er ruimte in het blok ontstaat.

    * Speler die dekking gaf, zet de speler aan de bal onmiddellijk onder druk wanneer 2 spelers van de tegenpartij elkaar kruisen en de speler aan de bal in zijn zone komt.

    - Het schuiven en kantelen van het blok (B 9)

    * Om te beletten dat de tegenpartij een gevaarlijke dieptepass kan geven, dient het blok steeds een laterale verplaatsing te maken wanneer de tegenpartij de bal rondspeelt van de ene kant naar de andere (= schuiven).

    * Het blok maakt ook een kantelende beweging wanneer de bal van de ene flank naar de andere gespeeld wordt. Als de bal zich op de rechterkant van de tegenpartij bevindt, zal de linkerflankverdediger (5) hoger opgesteld staan dan de rechterflankverdediger (2). Wanneer de bal zich op de andere flank bevindt, zal de rechterflankverdediger hoger staan dan de linkerflankverdediger. Het blok verplaatst zich dus als een ruitenwisser van rechts naar links en omgekeerd.

    - Een meeschuivende doelman (hoge positie) (B 10)

    * De doelman neemt de taak van de klassieke libero over.

    * De doelman speelt zo ver mogelijk van de doellijn waardoor zijn actiegebied vergroot waarbinnen hij een dieptepass kan onderscheppen. Zo ver mogelijk betekent dat hij zich niet laat verrassen door een mogelijke lobbal.

    * De positie van de doelman is afhankelijk van de hoogte van de laatste lijn. Hoe hoger die laatste lijn, hoe verder de doelman vóór zijn doel staat.

    2.5.6. T2- Recuperatie van de bal

    Als het defensief blok op een efficiënte manier schuift en kantelt waarbij een goede pressing op de balbezitter wordt toegepast, kan de tegenpartij de bal nog steeds rondspelen. Als de gelegenheid zich voordoet, dient de ploeg over te gaan tot het recupereren van de bal om terug in balbezit te komen. Om tot het recupereren van de bal te komen, zijn de volgende teamtactics belangrijk:

    - Het duel NOOIT verliezen: zich nooit laten uitschakelen (B11)

    * De speler die het duel aangaat, doet dit niet alleen om de gevaarlijke dieptepass te beletten maar ook met het doel de bal af te nemen indien dit mogelijk is.

    * Gunstige situaties om de bal af te nemen, ontstaan wanneer de bal te ver van de voet van de tegenspeler is (bv. bij slechte balaanname van pass of bij slechte dribbel)

    * Als de speler beslist de bal af te nemen door tackle, moet hij 100% zeker zijn de bal te hebben. Het duel mag hij nooit verliezen want dan moeten andere spelers schuiven en kunnen er openingen in het blok ontstaan.

    - Het duel proberen winnen bij 100% zekerheid (B 12)

    * Gunstige situaties om de bal af te nemen, ontstaan wanneer de bal te ver van de voet is (slechte controle of dribbel).

  • * Speler kiest slechts voor een tackle bij 100% zekerheid.

    * Bij tackling tracht de speler indien mogelijk in balbezit te komen.

    - De bal recupereren door interceptie (B 13)

    * Door een juiste en agressieve pressing op de balbezitter en door een compacte blokvorming, komt de speler aan de bal onder druk te staan en zijn de afspeelmogelijkheden beperkt. Hierdoor ontstaat de kans op slechte passen. De spelers in het blok zijn steeds attent om een dergelijke slechte pass te onderscheppen.

    * Als een speler er in slaagt om een slechte pass te onderscheppen, is de situatie gunstig om de tegenaanval te spelen omdat de speler die de pass onderschept het spel voor zich heeft en er meestal 2 tegenspelers uitgeschakeld zijn, nl de passgever en de tegenspeler naar wie de bal ging.

    - Collectieve pressing bij kans op balrecuperatie (B 14)

    * Bij een collectieve pressing gaan meerdere spelers zich verplaatsen met als doel te komen tot balrecuperatie. De speler die in duel gaat met de balbezitter, gaat dit nog agressiever doen, terwijl de spelers rondom bijsluiten waardoor de balbezitter omsingeld geraakt en geen afspeelmogelijkheden heeft, wat leidt tot balverlies. De balbezitter wordt als het ware versmacht door de collectieve pressing.

    * Er wordt slechts over gegaan tot collectieve pressing als de omstandigheden gunstig zijn: het blok is goed gevormd, de druk op de balbezitter is aanwezig en de balbezitter bevindt zich in ongunstige omstandigheden om de bal door te spelen (bv botsende bal, niet ingedraaid staan, geen gerichte balaanname).

    * Een collectieve pressing centraal in het blok is bijna uitgesloten omdat er te veel spelers nodig zijn om de balbezitter in te sluiten. Als de balbezitter zich echter op de flank ter hoogte van de middellijn bevindt, is hij reeds ingesloten door de zijlijn en dienen minder spelers deel te nemen aan de collectieve pressing.

    * Het inzetten van de collectieve pressing dient op signaal te gebeuren door een speler die de spelsituatie goed kan overschouwen: bv 6 of 8 en in mindere mate 3 of 4 want die staan iets verder van de bal.

    * Het uitvoeren van een goede collectieve pressing houdt steeds een risico in want als de baldrager toch uit de omsingeling geraakt door een individuele actie of een goede pass, zijn meerdere spelers uitgeschakeld.

    2.5.7. T3- Waarheidszone beheersen

    Als de tegenpartij er toch in slaagt om in de waarheidszone binnen te geraken, moeten de volgende principes toegepast worden om te beletten dat de tegenpartij een doelkans krijgt.

    - Niet laten uitschakelen door een individuele actie (B 15)

    * In de waarheidszone moet de speler aan de bal zo snel mogelijk aangevallen worden door zijn rechtstreekse tegenspeler terwijl die vermijdt door een dribbel uitgeschakeld te worden en de speler aan de bal alleen voor doel komt.

    * De afstand tot de balbezitter is zo kort mogelijk (= agressieve pressing) om te beletten dat hij vrij naar doel kan trappen. Toch mag die speler niet te dicht aangevallen worden waardoor de verdediger al te gemakkelijk door een dribbel uitgeschakeld wordt. De ideale afstand bij het 1-1 duel bedraagt 2m. De speler laat zich wel niet verrassen door een schijnbeweging door goed naar de bal te kijken en het lichaam niet te draaien wanneer de balbezitter doet alsof hij trapt.

  • - Een voorzet beletten (B 16)

    * Iedere voorzet is een potentieel gevaar. Zelfs al is de speler het eerst op de bal, de 2de bal kan gevaarlijk zijn. Er moet dus kost wat kost vermeden worden dat de tegenpartij, eens doorgedrongen op de flank in de waarheidszone, de bal voor doel kan brengen.

    * De speler die druk zet op de tegenspeler aan de bal, kijkt steeds goed naar de bal. Wanneer de balbezitter de intentie heeft de voorzet te trappen, draait hij zijn lichaam niet weg van de bal maar tracht hij zijn voet zo dicht mogelijk bij de bal te zetten waardoor de voorzet kan afgeblokt worden of waardoor hij niet verrast wordt door een schijnbeweging van de trapper.

    - Een eindpass in de diepte beletten : centrum afsluiten (B 17)

    * Om te beletten dat de tegenpartij bij het binnendringen van de waarheidszone een beslissende eindpass in de diepte geeft naar een insnijdende tegenspeler, dient er een zeer agressieve druk op de balbezitter te zijn en dient het centrum goed dichtgezet te worden. De spelers uit de laatste lijn komen dichter bij elkaar zonder dat de flankverdedigers hierin overdrijven waardoor de buitenspelers te gemakkelijk aanspeelbaar worden.

    - Efficiënte bezetting: 1ste - 2de paal en 16m (B18)

    * Als de tegenspeler een voorzet trapt, dienen de zones 1ste, 2de paal en 16m eveneens ingenomen te worden omdat er van daaruit kan gescoord worden.

    * Is er slechts 1 centrale verdediger meer vóór doel, moet die zich meer ter hoogte van de 1ste paal opstellen terwijl de doelman de zone t.h.v. de 2de paal voor zijn rekening neemt.

    - Kortere dekking: split-vision (bal + tegenspeler) (B 19)

    * In de waarheidszone dient iedere tegenspeler zo kort mogelijk gedekt te worden waarbij ook steeds de bal in de gaten gehouden wordt. De speler heeft zowel de bal als zijn rechtstreekse tegenspeler in het vizier (= split-vision) waarbij hij steeds als eerste bij de bal tracht te zijn als een voorzet getrapt wordt.

    Geen systematisch off-side door stap te zetten (B 20)

    * Er wordt niet systematisch op buitenspel gespeeld door een stap vooruit te zetten omdat dit een moeilijk te synchroniseren beweging is als de verdediging op lijn speelt.

    * Als er tegenspelers in de diepte duiken, kiest de verdediging om te blijven staan (als de speler zich in buitenspelpositie bevindt voordat de pass vertrekt of als er voldoende druk is op de balbezitter zodat de gevaarlijke dieptepass niet kan komen) of kiest de verdediging om achteruit te lopen als er te weinig druk op de balbezitter is.

    - Doelpoging afblokken (B 21)

    * In de waarheidszone moet absoluut vermeden worden dat een tegenspeler naar doel kan trappen. Iedere trap richting doel kan een doelpunt tot gevolg hebben. De rechtstreekse tegenspeler van de speler die naar doel wil trappen, dient zeer kort bij de bal te zijn op het ogenblik van de trap. Hierdoor kan de doelpoging afgeblokt worden.

    * Het zelfde principe als bij het afblokken van een voorzet geldt hier ook. De speler die de doelpoging afblokt, kijkt naar de bal en draait zijn lichaam niet waardoor hij niet verrast wordt door een schijnbeweging van de trapper.

  • 2.5.8. T4- Gevaarlijke tegenaanval beletten

    Het beletten van een gevaarlijke tegenaanval wordt reeds voorbereid tijdens het moment voorafgaand aan het balverlies. Deze defensieve anticipatie is een belangrijke voorwaarde om een succesvolle tegenaanval van de tegenpartij te beletten. Als er balverlies geleden wordt, moet de ploeg proberen zo snel mogelijk terug te vallen op een minimale verdedigende organisatie om te beletten dat de tegenpartij in de eigen waarheidszone geraakt. Hiervoor zijn de volgende teamtactics van belang:

    - Een hoge compacte T-vorm: restverdediging van minstens 4 spelers + K (B22)

    * Als er bij balverlies een compacte T-vorm aanwezig is, is de kans reëel dat een mogelijke gevaarlijke tegenaanval afgeblokt wordt. Een dergelijke minimale verdedigende organisatie op het ogenblik van balverlies dient steeds door 4 spelers voorbereid te worden. Deze dienen aldus verdedigend te denken bij balbezit (=restverdediging). Een goede coaching door K en CV moet hiertoe bijdragen.

    * Een compacte T-vorm is nodig om te beletten dat een tegenaanval door het centrum kan worden verdergezet.

    * Een hoge positie laat toe om bij balverlies onmiddellijk druk te kunnen zetten op de speler die de bal recupereert of die de tegenaanval inzet. Het is dus belangrijk dat de laatste lijn goed aansluit tijdens het rondspelen van de bal en de T-vom zich lichtjes draait naar de bal toe.

    * Uiteraard dient de doelman bij balcirculatie mee aan te sluiten om van zijn hoge positie te kunnen profiteren als de tegenpartij bij balrecuperatie onmiddellijk een verre diepe bal over de laatste lijn verstuurt.

    - Drukzetten en dieptepass verhinderen (B 23)

    * Bij balverlies zal er indien mogelijk zo snel mogelijk druk gezet worden op de speler die de bal recupereert waardoor de gevaarlijke dieptepass wordt verhinderd.

    * Het druk zetten kan gebeuren door de speler die het duel verliest of door een andere speler die zich na balverlies het dichtst bij de bal bevindt.

    - “T-vorm”: de tegenaanval afremmen (B24)

    * Als er geen onmiddellijke druk op de speler kan gezet worden, zullen de spelers achter de bal (T-vorm) de tegenaanval trachten af te remmen door remmend wijken toe te passen richting eigen doel. Hierdoor wordt belet dat een tegenspeler gevaarlijk diep kan insnijden en zo alleen voor doel komt.

    - “Niet-T-vorm” spelers: zo snel mogelijk in het blok terugkomen (B 25)

    * De spelers die op het ogenblik van balverlies hoger dan de bal staan, moeten zo snel mogelijk teruglopen om in het blok achter de bal te komen.

    * De teruglopende speler die zich het dichtst bij de bal bevindt, tracht ook negatieve druk op de balbezitter te zetten.

  • 2.6. Van jaarplanning naar trainingssessie

    Uit het bovenstaande zal het al duidelijk zijn dat het een onbegonnen taak is om bij

    voorbaat jaarplanningen uit te werken die van toepassing zijn voor alle niveaus in het

    Belgische voetballandschap.

    Toch wordt van een jeugdopleider gevraagd, en zeker wanneer hij de taak heeft van

    jeugdcoördinator, om een jaarplanning te maken voor zijn spelersgroep of voor

    verschillende categorieën.

    Het spreekt voor zich dat een jaarplanning alleen maar een leidraad kan zijn waarvan,

    indien nodig, kán en moét afgeweken worden.

    2.6.1. Wanneer jaarplanning voorbereiden?

    De jeugdopleider neemt het uitgewerkte opleidingsmodel van de Federale

    Trainersschool als uitgangspunt welke hij toepast op zijn spelersgroep of voor de

    spelersgroep waarvoor hij als jeugdcoördinator een planning opstelt. Normaal werkt hij

    eraan in het tussenseizoen en baseert hij zich op gegevens van de jeugdopleider die

    de groep het voorbije seizoen onder zijn vleugels had.

    Deze timing blijkt in het huidige voetbalgebeuren echter steeds moeilijker en

    moeilijker te volgen gezien het grote verloop van de spelers van het ene

    voetbalseizoen naar het volgende. Dus is het in de praktijk zeker aangewezen om de

    eerste trainingen en oefenwedstrijden te gebruiken om een goede analyse te maken

    van de spelbekwaamheid van de spelers. Het heeft geen enkele zin om een

    theoretische planning te volgen welke elementen bevatten die te gemakkelijk of te

    moeilijk zijn voor de speler(s) in kwestie.

    Verder moet ook rekening worden gehouden met de graad van homogeniteit van de

    spelersgroep. Vooral op gewestelijk niveau kan dit voor onevenwicht zorgen.

    2.6.2. Voorbeeld jaarplanning basics

    Het voorbeeld dat volgt is van toepassing voor de categorie duiveltjes – U9, provinciaal

    niveau en specifiek gericht naar basics.

    Het jaar wordt opgedeeld in periodes: van augustus tot en met november en van

    december tot en met maart. De tweede periode vraagt wat flexibiliteit en zal zeker

    uitlopen tot in april:

    • In december is er de kerstvakantie;

    • De mindere weersomstandigheden in januari en februari kunnen een spelbreker

    zijn (indoorzaal voorzien!);

    • April is al een maand waar traditioneel veel tornooien georganiseerd worden.

    In elke periode worden alle basics aangeleerd die van toepassing zijn voor deze

    leeftijd. Het spreekt voor zich dat het niet alleen een pure herhaling wordt, maar dat in

    de tweede periode ook nieuwe variaties op technische vaardigheden aangeboden

    worden.

    Het dient ook opgemerkt dat de nadruk vooral ligt op de basics van balbezit.

  • BASICS Balbezit

    Vrijlopen

    A B1 speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen

    U -> op de flank

    G Balcontrole

    B12 speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen

    U B13 speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren -> speler op de flank zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand,

    S ingedraaid staan

    T Leiden

    B18 speler weet wanneer hij moet leiden (niemand in gunstige positie

    U aanspeelbaar + een werkelijke doelkans) S B19 speler kan zo snel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden

    B20 speler kan zoveel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden -> speler wordt niet aangevallen op de flank

    Dribbel

    B23 speler weet wanneer hij moet dribbelen (niemand in gunstige positie

    aanspeelbaar + geen werkelijke doelkans) B24 speler kan een tegenspeler uitschakelen bij het dribbelen

    B26 speler kan bij het dribbelen zo veel mogelijk terreinwinst richting doel boeken -> speler komt in 1:1 situatie op de flank, kappen binnen- en buitenkant voet

    Doelpoging

    B27 speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke

    doelkans) B28 speler kan van dichtbij een doelpunt maken -> doelpoging dichtbij, schuin gericht komende van de flank

    BASICS Balverlies

    Druk zetten

    B36 speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt

    B37 speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen -> op de flank

    Duel

    B40 speler kan een goede verdedigende positie aannemen waardoor hij in

    gunstige omstandigheden het duel kan aanvatten

    B41 speler kan het duel winnen na een goede tackle -> op de flank

    Fysieke vaardigheden

    Loop ABC

    Estafettespelen met bal

    Met richtings – en ritmeveranderingen

    Snelvoetenwerk met en zonder bal

  • BASICS Balbezit

    Vrijlopen

    S B1 speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen

    E -> Centraal

    P Balcontrole

    B12 speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen

    T B13 speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren -> speler centraal zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand,

    E ingedraaid staan

    M Leiden

    B18 speler weet wanneer hij moet leiden (niemand in gunstige positie

    B aanspeelbaar + een werkelijke doelkans) E B19 speler kan zo snel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden

    B20 speler kan zoveel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden

    R -> speler wordt centraal niet aangevallen

    Dribbel

    B23 speler weet wanneer hij moet dribbelen (niemand in gunstige positie

    aanspeelbaar + geen werkelijke doelkans) B24 speler kan een tegenspeler uitschakelen bij het dribbelen

    B26 speler kan bij het dribbelen zo veel mogelijk terreinwinst richting doel boeken -> speler komt centraal in 1:1 situatie, kappen binnen- en buitenkant voet

    Doelpoging

    B27 speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke

    doelkans) B28 speler kan van dichtbij een doelpunt maken -> doelpoging dichtbij, centraal gericht

    BASICS Balverlies

    Druk zetten

    B36 speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt

    B37 speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen -> centraal

    Duel

    B40 speler kan een goede verdedigende positie aannemen waardoor hij in

    gunstige omstandigheden het duel kan aanvatten

    B41 speler kan het duel winnen na een goede tackle -> centraal

    Remmend wijken

    B44 speler weet wanneer hij remmend wijken moet toepassen (als hij de bal

    niet kan afnemen)

    B45 speler kan de snelheid uit de actie van de tegenspeler halen waardoor speler(s) kunnen terugkeren en druk kunnen zetten

    B46 speler kan de tegenspeler bij remmend wijken naar buiten duwen -> actie van tegenpartij door centrum

    Fysieke vaardigheden

    Loop ABC

    Met richtings - en ritmeveranderingen

    Snelvoetenwerk met en zonder bal

  • BASICS Balbezit

    Vrijlopen

    O B1 speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen

    K -> Centraal

    T Balcontrole

    B12 speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen

    O B13 speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren -> speler centraal zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand,

    B ingedraaid staan

    E Passing

    B5 speler kan een korte pass geven naar een medespeler die dichtbij staat

    R B6 speler kan de korte pass op een zodanige manier trappen dat de passontvanger in de meest gunstige omstandigheden verder kan spelen (rollende bal) -> naar speler die aanspeelbaar is, over de grond

    BASICS Balverlies

    Druk zetten

    B36 speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt

    B37 speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen -> anticiperen op de passing maar geen interceptie mogelijk

    Interceptie vóór balcontrole

    B32 speler weet wanneer hij naar de bal moet gaan om hem te intercepteren -> anticiperen op de passing met mogelijke interceptie

    Korte dekking

    B48 speler kan door een goede dekking beletten dat zijn rechtstreekse

    tegenspeler ofwel aangespeeld wordt ofwel in gunstige omstandigheden de bal ontvangt -> opstelling tussen tegenspeler en doel

    Fysieke vaardigheden

    Specifieke loopcoördinatie

    Looptechniek

    Tikspelen

  • BASICS Balbezit

    Vrijlopen

    N B1 speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen

    O -> diep op de flank

    V Balcontrole

    B12 speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen

    E B13 speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren -> speler op de flank zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand,

    M ingedraaid staan

    B Passing

    B5 speler kan een korte pass geven naar een medespeler die dichtbij staat

    E B6 speler kan de korte pass op een zodanige manier trappen dat de R passontvanger in de meest gunstige omstandigheden verder kan spelen

    (rollende bal) -> voorzet, over de grond

    Doelpoging

    B27 speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke

    doelkans) B28 speler kan van dichtbij een doelpunt maken -> afwerken op lage voorzet

    BASICS Balverlies

    Druk zetten

    B36 speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt

    B37 speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen -> op de flank

    Afweren

    B35 speler kan een korte pass, een mogelijke doelkans of een doelpunt

    afweren -> afweren van voorzet of doelpoging

    Korte dekking

    B48 speler kan door een goede dekking beletten dat zijn rechtstreekse tegenspeler ofwel aangespeeld wordt ofwel in gunstige omstandigheden

    de bal ontvangt -> opstelling tussen tegenspeler en doel

    Fysieke vaardigheden

    Specifieke loopcoördinatie

    Looptechniek

    Doelspelen

  • BASICS Balbezit

    Vrijlopen

    D B1 speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen

    E -> op de flank

    C Balcontrole

    B12 speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen

    E B13 speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren -> speler op de flank zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand,

    M ingedraaid staan

    B Leiden

    B18 speler weet wanneer hij moet leiden (niemand in gunstige positie

    E aanspeelbaar + een werkelijke doelkans) R B19 speler kan zo snel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden

    B20 speler kan zoveel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden -> speler wordt niet aangevallen op de flank

    Dribbel

    B23 speler weet wanneer hij moet dribbelen (niemand in gunstige positie

    aanspeelbaar + geen werkelijke doelkans) B24 speler kan een tegenspeler uitschakelen bij het dribbelen

    B26 speler kan bij het dribbelen zo veel mogelijk terreinwinst richting doel boeken -> speler komt in 1:1 situatie op de flank, kappen binnen- en buitenkant

    voet, overstap, enkele schaar

    Doelpoging

    B27 speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke doelkans)

    B28 speler kan van dichtbij een doelpunt maken -> doelpoging dichtbij, schuin gericht komende van de flank

    BASICS Balverlies

    Druk zetten

    B36 speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als

    die in zijn zone komt B37 speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen -> op de flank

    Duel

    B40 speler kan een goede verdedigende positie aannemen waardoor hij in

    gunstige omstandigheden het duel kan aanvatten B41 speler kan het duel winnen na een goede tackle -> op de flank

    Fysieke vaardigheden

    Toepassen looptechnieken

    Loopspelen met bal

  • BASICS Balbezit

    Vrijlopen

    J B1 speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen

    A -> Centraal

    N Balcontrole

    B12 speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen

    U B13 speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren -> speler centraal zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand,

    A ingedraaid staan

    R Leiden

    B18 speler weet wanneer hij moet leiden (niemand in gunstige positie

    I aanspeelbaar + een werkelijke doelkans) B19 speler kan zo snel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden B20 speler kan zoveel mogelijk terreinwinst boeken bij het leiden -> ruimte centraal overbruggen met de bal aan de voet en onder druk

    Dribbel

    B23 speler weet wanneer hij moet dribbelen (niemand in gunstige positie

    aanspeelbaar + geen werkelijke doelkans) B24 speler kan een tegenspeler uitschakelen bij het dribbelen

    B26 speler kan bij het dribbelen zo veel mogelijk terreinwinst richting doel boeken -> speler komt centraal in 1:1 situatie, kappen binnen- en buitenkant voet,

    overstap, enkele schaar

    Doelpoging

    B27 speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke doelkans)

    B28 speler kan van dichtbij een doelpunt maken -> doelpoging dichtbij, centraal gericht

    BASICS Balverlies

    Druk zetten

    B36 speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als

    die in zijn zone komt B37 speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen -> centraal

    Duel

    B40 speler kan een goede verdedigende positie aannemen waardoor hij in

    gunstige omstandigheden het duel kan aanvatten B41 speler kan het duel winnen na een goede tackle -> centraal

    Remmend wijken

    B44 speler weet wanneer hij remmend wijken moet toepassen (als hij de bal

    niet kan afnemen) B45 speler kan de snelheid uit de actie van de tegenspeler halen waardoor

    speler(s) kunnen terugkeren en druk kunnen zetten B46 speler kan de tegenspeler bij remmend wijken naar buiten duwen -> actie van tegenpartij door centrum

    Fysieke vaardigheden

    Snelvoetenwerk zonder bal

    Reactiespelen

  • BASICS Balbezit

    Vrijlopen

    F B1 speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen

    E -> Centraal

    B Balcontrole

    B12 speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen

    R B13 speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren -> speler centraal met tegenspeler die kort dekt, controle naar juiste richting

    U oriënteren

    A Passing

    B5 speler kan een korte pass geven naar een medespeler die dichtbij staat

    R B6 speler kan de korte pass op een zodanige manier trappen dat de I passontvanger in de meest gunstige omstandigheden verder kan spelen

    (rollende bal) -> naar speler die aanspeelbaar is, over de grond

    BASICS Balverlies

    Druk zetten

    B36 speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt

    B37 speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen -> anticiperen op de passing maar geen interceptie mogelijk

    Interceptie vóór balcontrole

    B32 speler weet wanneer hij naar de bal moet gaan om hem te intercepteren -> anticiperen op de passing met mogelijke interceptie

    Korte dekking

    B48 speler kan door een goede dekking beletten dat zijn rechtstreekse

    tegenspeler ofwel aangespeeld wordt ofwel in gunstige omstandigheden de bal ontvangt -> opstelling tussen tegenspeler en doel

    Fysieke vaardigheden

    Snelvoetenwerk met bal

    Nummerspelen

  • BASICS Balbezit

    Vrijlopen

    M B1 speler kan zich aanspeelbaar opstellen op het ogenblik dat speler aan de bal kan passen

    A -> diep op de flank

    A Balcontrole

    B12 speler kan zo snel mogelijk in het bezit van een lage pass komen

    R B13 speler kan een correcte balcontrole op een lage pass uitvoeren -> speler op de flank zonder tegenspeler of tegenspeler op korte afstand,

    T ingedraaid staan

    Passing

    B5 speler kan een korte pass geven naar een medespeler die dichtbij staat B6 speler kan de korte pass op een zodanige manier trappen dat de

    passontvanger in de meest gunstige omstandigheden verder kan spelen (rollende bal) -> voorzet, over de grond

    Doelpoging

    B27 speler weet wanneer hij naar doel kan/moet trappen (bij werkelijke

    doelkans) B28 speler kan van dichtbij een doelpunt maken -> afwerken op lage voorzet

    BASICS Balverlies

    Druk zetten

    B36 speler kan tegenspeler aan de bal zo snel mogelijk onder druk zetten als die in zijn zone komt

    B37 speler weet dat hij tegenspeler aan de bal tot op 2m moet aanvallen -> op de flank

    Afweren

    B35 speler kan een korte pass, een mogelijke doelkans of een doelpunt

    afweren -> afweren van voorzet of doelpoging

    Korte dekking

    B48 speler kan door een goede dekking beletten dat zijn rechtstreekse tegenspeler ofwel aangespeeld wordt ofwel in gunstige omstandigheden

    de bal ontvangt -> opstelling tussen tegenspeler en doel

    Fysieke vaardigheden

    Voetbalspecifieke snelheidsspelen

    2.6.3. Trainingssessie

    Het laatste stukje van de puzzel is voor de jeugdopleider het voorbereiden van de

    wedstrijd en de trainingssessie. Hoofdstuk 3 legt uit welk denkproces de jeugdopleider

    kan volgen bij de voorbereiding van een trainingssessie. Dit is voor de jeugdopleider

    uiteindelijk de dagdagelijkse praktijk waarbij hij er naar streeft de trainingsuren die hij

    ter beschikking heeft zo efficiënt en functioneel mogelijk te gebruiken.

  • 3. Het denkproces bij het voorbereiden van een trainingssessie

    Een proces kan gedefinieerd worden als een gebeuren dat een bepaald resultaat

    produceert en dat uit verschillende stappen bestaat welke in een bepaalde volgorde

    doorlopen worden. Het productieproces van een auto bijvoorbeeld doorloopt tientallen

    stappen met als resultaat een voorwerp dat goed bevonden wordt om ons zonder

    gevaar van plaats A naar B te brengen. Het opleidingsproces van de jeugdvoetballer

    zoals hoger beschreven is een ander voorbeeld. Dat proces levert de jeugdvoetballer

    de nodige kennis en vaardigheden op die hem moet toelaten een plaats te verwerven

    in het seniorsvoetbal.

    Ook het geven van trainingen moet procesmatig benaderd worden wil men inhoudelijk

    tot een zo hoog mogelijke kwaliteit komen.

    Algemeen schema denkproces

    Het volgende schema is het algemene schema van het denkproces waarbij

    aangegeven wordt dat het proces zich steeds herhaalt. Dit proces kan toegepast

    worden op specifieke trainingssessies maar ook op week- of maand cycli. Immers, na

    het uitvoeren van een aantal trainingen binnen een thema-blok zal een evaluatie

    moeten gebeuren om na te gaan of de doelstellingen gehaald zijn. Op basis van het

    resultaat kan de planning al dan niet aangepast worden.

    Specifiek schema denkproces

    Het meer specifiek schema dat volgt kan gebruikt worden bij de voorbereiding van een

    specifieke trainingssessie. Stappen 1, 2 en 3 van het proces bepalen vooral het

    inhoudelijke van de trainingssessie, de volgende stappen vertalen deze inhoud naar

    oefenstof die de jeugdopleider de speler zal aanbieden op het terrein in de vorm van

    wedstrijd- en tussenvormen.

    De verschillende stappen van het denkproces worden in de volgende hoofdstukken

    meer in detail besproken. De meeste voorbeelden die gegeven worden, komen uit de

    trainingssessies die in detail uitgewerkt zijn in hoofdstuk 8.5.

  • 4. Analyse van de beginsituatie en probleemstelling

    Zoals reeds eerder aangegeven is het leerplan een algemeen kader waar bij de

    clubwerking rekening moet gehouden worden met het niveau waarop de spelers

    voetballen. De volgende indeling weerspiegelt de huidige indeling van het Belgisch

    voetbal:

    niveau 1 eerste nationale en bepaalde ploegen uit tweede nationale als

    scharnierreeks

    niveau 2 tweede nationale , derde nationale en vierde nationale als scharnierreeks

    niveau 3 vierde nationale, eerste provinciale en tweede provinciale als

    scharnierreeks

    niveau 4 tweede, derde en vierde provinciale.

    Het voorbereiden van een trainingssessie begint met het inhoudelijk bepalen van de

    sessie waarbij de jeugdopleider een duidelijke doelstelling voor ogen heeft.

    Zijn uitgangspunt daarvoor is ofwel de wedstrijd(en) ofwel een thema uit het

    opleidingsplan dat de jeugdopleider zijn jeugdspelers wil aanbieden. Het gekozen

    thema van de training omschrijft hij in de vorm van een probleemstelling.

    Het feit dat er gekozen wordt om in beide gevallen het trainingsthema te verwoorden

    als probleemstelling is om de jeugdopleider te verplichten zo specifiek mogelijk te

    werken.