de organisatie van afrikaanse eenheid en de afrikaanse...

177
Afrikaanse Talen en Culturen Academiejaar 2009 - 2010 De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse Unie: hun optreden in conflicten Casus: Westelijke Sahara Promotor: Prof. Dr. Koenraad Stroeken Masterproef, voorgelegd voor het behalen van de graad van Master in de Afrikaanse Talen en Culturen door SANNE NAUDTS

Upload: doandang

Post on 26-Feb-2018

217 views

Category:

Documents


4 download

TRANSCRIPT

Page 1: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

Afrikaanse Talen en Culturen Academiejaar 2009 - 2010

De Organisatie van Afrikaanse Eenheid

en de Afrikaanse Unie:

hun optreden in conflicten

Casus: Westelijke Sahara

Promotor: Prof. Dr. Koenraad Stroeken

Masterproef, voorgelegd voor het behalen van de graad van Master in de Afrikaanse

Talen en Culturen door SANNE NAUDTS

Page 2: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk
Page 3: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

Sanne Naudts

[email protected]

00604337

Master Afrikaanse Talen en Culturen

Masterproef

AMAFRI01000003

Academiejaar 2009-2010

Promotor:

Prof. Dr. Koenraad Stroeken

[email protected]

Vakgroep Afrikaanse Talen en Culturen

Page 4: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

4

Page 5: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

5

Voorwoord

Een voorwoord schrijft men gewoonlijk wanneer het onderstaande werk voltooid is,

en wanneer een dankwoord op zijn plaats is. In dit geval is dat niet anders. Ik zou

dit werk nooit hebben kunnen volbrengen zonder de ondersteuning van een aantal

mensen.

Eerst en vooral gaat mijn diepe dankbaarheid uit naar mijn promoter, Prof. Dr.

Koenraad Stroeken. Hij heeft met zeer veel waardevolle tips en aanwijzingen

gegeven, en deze paper in de goede richting helpen sturen. Hartelijk bedankt voor de

zeer gewaardeerde begeleiding.

Vervolgens wil ik ook mijn dankbaarheid uiten ten opzichte van mijn ouders, zus en

vriend, die mij doorheen het laatste jaar enorm veel steun en moed hebben gegeven.

Dankjewel voor alle huishoudelijke taken die jullie van me hebben overgenomen,

dankjewel voor het begrip opbrengen voor mijn slecht humeur in stressperiodes,

dankjewel voor het me moed inspreken wanneer ik het even niet meer zag zitten,

dankjewel om me af en toe aan te manen terug aan het werk te gaan, dankjewel om

mijn isolatie van jullie, vooral in de laatste weken, te verdragen, dankjewel voor

jullie nuttige aanwijzingen wanneer ik vast zat, dankjewel om klaar te staan

wanneer ik jullie nodig had, dankjewel…

In het bijzonder ook een dankjewel aan mama, Lotte en Hilde, die op het laatste

nippertje nog een aantal stukken tekst van me hebben herlezen. Jullie hebben zo dit

werk bespaard van nog meer type- en spellingfouten, waarvan er ongetwijfeld nog in

staan. Jullie hebben ook vele geapprecieerde suggesties gedaan aangaande de stijl

van dit werk. Dankjewel…

Beste lezer, ik hoop dat je doorheen dit werk mijn geboeidheid voor het onderwerp

een beetje kunt ervaren.

Page 6: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

6

Page 7: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

7

Inhoud

Voorwoord ...................................................................................................................... 5

Lijst met afbeeldingen ................................................................................................. 11

Lijst met afkortingen ................................................................................................... 13

Inleiding ....................................................................................................................... 17

Hoofdstuk 1: Aanloop naar de oprichting van de Organisatie van Afrikaanse

Eenheid 23

1.1 Gemeenschappelijke kenmerken van Afrikaanse staten ............................. 24

1.1.1 Economie ................................................................................................. 24

1.1.2 Sociale stratificatie ................................................................................. 25

1.1.3 Politieke aspecten ................................................................................... 26

1.2 Buitenlands beleid en internationale relaties .............................................. 28

1.2.1 Buitenlands beleid .................................................................................. 28

1.2.2 Structuren in de internationale relaties ................................................ 30

1.3 Ideologische fundamenten voor de OAE ....................................................... 33

1.3.1 Nationalisme ........................................................................................... 33

1.3.2 Panafrikanisme ...................................................................................... 34

1.4 Samenwerking, onenigheid en verzoening in de aanloop naar de oprichting

van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid ........................................................... 38

1.4.1 Redenen voor samenwerking ................................................................. 38

1.4.2 Redenen voor onenigheid........................................................................ 39

1.4.3 Opdeling van Afrikaanse staten............................................................. 40

1.4.4 Verzoening .............................................................................................. 41

1.5 De oprichting van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid ......................... 43

1.5.1 Conferentie van Ministers van Buitenlandse Zaken ............................. 43

1.5.2 Conferentie van Staatshoofden en Regeringsleiders ............................. 46

Hoofdstuk 2: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse Unie ...... 51

2.1 Organisatie van Afrikaanse Eenheid ............................................................ 52

2.1.1 Instellingen en organen .......................................................................... 52

2.1.2 Doelstellingen ......................................................................................... 55

2.1.3 Het budget van de OAU ......................................................................... 56

2.2 De Afrikaanse Unie ....................................................................................... 57

Page 8: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

8

2.2.1 Instellingen ............................................................................................. 57

2.2.2 Doelstellingen ......................................................................................... 57

2.2.3 Evaluatie van de OAE, toekomst van de AU ......................................... 60

2.3 De OAE en AU in relatie met de Verenigde Naties ...................................... 61

2.3.1 Samenwerking tussen de OAE/AU en VN ............................................. 61

2.3.2 Representatie van Afrika in VN-organen .............................................. 61

Hoofdstuk 3: Kolonisering en postkoloniaal conflict management ......................... 63

3.1 Kolonisering en dekolonisering ..................................................................... 64

3.1.1 Betekenis ................................................................................................ 64

3.1.2 Kolonisering............................................................................................ 64

3.1.3 Dekolonisering ........................................................................................ 65

3.1.4 VN-resolutie 1514 ................................................................................... 66

3.1.5 Soevereiniteit .......................................................................................... 66

3.2 Dekolonisering door de OAE: Liberation Committee ................................... 69

3.3 Conflictbeheersing door de OAE en de AU ................................................... 72

3.3.1 De Organisatie van Afrikaanse Eenheid ............................................... 72

3.3.2 De Afrikaanse Unie ................................................................................ 75

Hoofdstuk 4: De Westelijke Sahara – Situering conflict ......................................... 77

4.1 Facts and Figures .......................................................................................... 78

4.1.1 Natuurlijke omgeving............................................................................. 78

4.1.2 Bevolking ................................................................................................ 78

4.2 Natuurlijke rijkdommen in de Westelijke Sahara ....................................... 80

4.2.1 Fosfaat .................................................................................................... 80

4.2.2 Visgronden .............................................................................................. 81

4.2.3 Olie & aardgas ........................................................................................ 83

4.3 Internationale context ................................................................................... 85

4.3.1 Aandeel van Westerse landen in het conflict ......................................... 85

4.3.2 Internationale organisaties en instellingen ........................................... 88

4.4 Geschiedenis .................................................................................................. 91

4.4.1 Korte geschiedenis tot aan de kolonisatie ............................................. 91

4.4.2 Schematische chronologie van het conflict ............................................ 92

Hoofdstuk 5: Conflict Management in de Westelijke Sahara .................................. 97

5.1 Verloop van het conflict ................................................................................. 98

5.1.1 Spaanse kolonisering ............................................................................. 98

Page 9: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

9

5.1.2 Kwijnende kolonisering .......................................................................... 98

5.1.3 Voorbereiding op de Spaanse terugtrekking .......................................... 99

5.1.4 Spaanse terugtrekking ......................................................................... 100

5.1.5 Vredesplan van de VN en de OAE, voorbereidingen voor een

referendum en blijven zoeken naar een oplossing ............................................. 108

5.2 Een aantal controverses .............................................................................. 113

5.2.1 Mensenrechten ..................................................................................... 113

5.2.2 Natuurlijke rijkdommen ....................................................................... 113

5.2.3 Status van de SADR ............................................................................. 114

5.3 Evaluatie van de rol van de OAE, AU en de VN ........................................ 115

Besluit ........................................................................................................................ 119

Bibliografie ................................................................................................................. 123

Wetenschappelijke Literatuur ............................................................................... 124

Bronnen en documenten ........................................................................................ 131

Bronvermelding afbeeldingen in bijlage ................................................................ 140

Bijlagen ...................................................................................................................... 141

Bijlage 1: Classificatie van Afrikaanse staten .......................................................... 142

Bijlage 2: Charter ter oprichting van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid. ...... 147

Bijlage 3: Constitutive Act ter oprichting van de Afrikaanse Unie .......................... 159

Bijlage 4: Resolutie 1514 (XV) ................................................................................... 173

Bijlage 5: Kaart van de Westelijke Sahara ............................................................... 175

Bijlage 6: Kaart van de VN-missie MINURSO ......................................................... 177

Page 10: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

10

Page 11: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

11

Lijst met afbeeldingen

Figuur 1: Kaart Westelijke Sahara door VN ............................................................. 175

Figuur 2: Kaart van MINURSO in de Westelijke Sahara door VN .......................... 177

De bronvermelding voor deze afbeeldingen is opgenomen in de bibliografie.

Page 12: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

12

Page 13: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

13

Lijst met afkortingen

AfDB African Development Bank

AFESD Arabic Fund for Economic and Social Development

AHG Assembly of Heads of State and Government (OAE)

AMU Arabische Magreb Unie

AU Afrikaanse Unie / African Union

AUA African Union Assembly

AUC African Union Commission

AV Algemene Vergadering (van de VN)

CIA Central Intelligence Agency

CIAHSG Conference of Independent African Heads of State and Government

CoM Council of Ministers (OAE)

EGKS Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

EU Europese Unie

GA General Assembly (of the UN)

ICJ International Court of Justice

ILO International Labour Office

IMF Internationaal Monetair Fonds

ICO Islamic Conference Organisation

MINURSO Mission des Nations unies pour l'Organisation d'un Référendum au

Sahara Occidental

OAE Organisatie van Afrikaanse Eenheid

OAU Organization of African Unity

OIC Organisatie Islamitische Conferentie

OUA l‟Organisation de l‟Unité Africaine

POLISARIO Frente Popular de Liberación de Saguía el Hamray Río de Oro

PSC Peace and Security Council

SADR Sahrawi Arab Democratic Republic

SAPs Structural Adjustment Plans

SC Security Council (of the UN)

UMA Union Maghreb Arabe

UN United Nations

UNDESA United Nations Department of Economic and Social Affairs

USA United States of America

VN Verenigde Naties

WB Wereldbank

WE Wikipedia (Engels) – zie bibliografie

WHO Wereldhandelsorganisatie

WN Wikipedia (Nederlands) – zie bibliografie

WSRW Western Sahara Resource Watch

WTO World Trade Organisation

Page 14: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

14

Page 15: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

15

… the sacred principle

of self-determination…

OAU - AHG/Res. 81 (XIII)

Page 16: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

16

Page 17: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

17

Inleiding

Omschrijving van het onderwerp

Aan het begin van dit masterjaar bracht een vak over de Europese integratie me bij

het besef dat ook in Afrika een organisatie bestaat die zich richt op het

samenbrengen en verenigen van de staten op dat continent: de Afrikaanse Unie. Ik

wilde te weten komen hoe deze organisatie in elkaar zat. Al snel bleek dat de

Afrikaanse Unie en vooral haar voorganger, de Organisatie van Afrikaanse Eenheid,

in de eerste plaats gericht was in het licht van de onenigheid en vijandigheid tussen

de Afrikaanse staten in de jaren 1960. Dit in tegenstelling tot de Europese Unie – of

althans de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, waarmee de Europese

integratie van start is gegaan – die geboren is vanuit een verlangen naar

samenwerking op economisch vlak. De Organisatie van Afrikaanse Eenheid werd

opgericht uit het verlangen eenheid te brengen onder de verschillende Afrikaanse

volkeren en staten, en om de vernedering en onvrijheid van de koloniale periode een

halt toe te roepen.

Nu zijn aspiraties op papier sneller geschreven dan in de praktijk te brengen. De

Organisatie van Afrikaanse Eenheid mocht dan wel mooie doelstellingen

geformuleerd hebben, dat betekende nog niet dat ze deze kon realiseren. Daarom

wilde ik onderzoeken wat de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, en haar opvolger

de Afrikaanse Unie, heeft betekend in het omgaan met conflicten en kolonisering op

het continent. Om dit onderzoek bevattelijk te houden, besloot ik dit aspect te

onderzoeken in het kader van een bepaalde casus. Ik koos ervoor het conflict rond de

Spaanse Sahara, later Westelijke Sahara, te behandelen.

De keuze voor net deze casus heeft de volgende redenen: ten eerste is het conflict

gestart in het midden van de jaren 1970, toen de Organisatie voor Afrikaanse

Eenheid een tiental jaar aan de slag was en al enige ervaring had kunnen opbouwen

in het omgaan met conflicten en gevallen van dekolonisatie. Ten tweede is het

conflict nog steeds niet opgelost, wat enerzijds maakt dat ik ook de rol van de

Afrikaanse Unie – die in 2000 werd opgericht – in dit conflict kan onderzoeken.

Anderzijds maakt dit mogelijk om moderne bronnen zoals internet te raadplegen bij

het onderzoek. Ten derde situeerde het onderwerp van mijn bachelorpaper zich in

West-Afrika, waardoor ik al enige vertrouwdheid heb met de geschiedenis van dit

gebied.

Ik zal dus onderzoeken wat en hoe groot de rol was/is van de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid (OAE) en de Afrikaanse Unie (AU) in de ontwikkeling van het

conflict in de Westelijke Sahara en in het vinden van een mogelijk oplossing

daarvoor. Een definitieve oplossing is nog niet gevonden, want het conflict gaat

vandaag nog steeds verder, met weinig kans dat er in de nabije toekomst een einde

aan komt.

Page 18: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

18

Om de vraag naar de rol van de OAE en AU enigszins goed te kunnen beantwoorden,

is het nodig eerst de visie van de OAE en de AU op conflict management te

achterhalen. Zo kan ik hun optreden in de Westelijke Sahara beter kaderen. Het

optreden van de OAE en AU is daarnaast afhankelijk van de redenen waarom een

conflict is ontstaan. Soevereiniteit blijkt hier het sleutelbegrip. Daarom zal ik

bekijken wat de visies zijn van de verschillende partijen op soevereiniteit in dit

conflict. Het derde en laatste onderdeel van de hoofdvraag is welke acties en

initiatieven de OAE en AU hebben ondernomen om te pogen een einde te brengen

aan dit conflict.

Om binnen de reikwijdte van deze opdracht te blijven, is het noodzakelijk het

onderwerp enigszins te beperken. 1 Er zijn dan ook een aantal aspecten of

onderwerpen die in deze paper niet aanbod komen of waarnaar slechts verwezen

wordt. Zo ga ik niet in op het discours rond mensenrechten en de eventuele

schendingen daarvan door partijen aan het conflict enerzijds, en op het discours van

rechten van volkeren anderzijds. Enkel de elementen van deze onderwerpen die

onmisbaar zijn in dit vertoog worden aangehaald. Daarnaast besteed ik geen

aandacht aan de hele problematiek rond de grote groep vluchtelingen die dit conflict

veroorzaakte, evenmin als aan het leven in deze vluchtelingenkampen. Tot slot komt

het ontstaan van nationalisme onder de Sahrawi‟s (de bewoners van de Westelijke

Sahara) niet aan bod, noch de opbouw of werking van de Sahrawi Arab Democratic

Republic (SADR)2, de staat die het de vrijheidsbeweging Frente Polisario oprichtte in

1976.

Methodologie

Voor het uitvoeren van deze studie heb ik mij in de eerste plaats gebaseerd op de

wetenschappelijke literatuur die al over dit onderwerp verschenen is. Het gaat om

boeken, hoofdstukken uit boeken en artikels uit tijdschriften.

Daarnaast heb ik een groot aantal documenten van de Organisatie van Afrikaanse

Eenheid en de Afrikaanse Unie, die beschikbaar zijn via de website van de

Afrikaanse Unie, doorlopen. Het gaat enerzijds om zeer veel resoluties van de

Assembly, anderzijds om een heleboel verdragen en akkoorden, waaronder het

Charter van de OAE en de Constitutive Act van de AU. Via de zoekfunctie op die

website heb ik ook vele andere documenten gevonden, die inzicht geven in de

werking en visies van de beide organisaties.

1 Voor meer uitleg over het leven in de vluchtelingenkampen, het nationalisme onder de Sahrawi‟s en

de werking van de SADR, zie onder meer (Mundy 2007). Zie voor meer uitleg over de OAE en

mensenrechten (Welch 1994) en over de OAE en vluchtelingen (Bakwesegha 1994) 2 Ik zal verder in deze paper altijd de afkorting SADR gebruiken om naar de staat van de Sahrawi‟s te

verwijzen. In de literatuur en andere bronnen zijn evenwel ook andere vertalingen terug te vinden. In

het Nederlands: Democratische Arabische Republiek Sahara (DARS) of Arabische Democratische

Republiek Sahara (ADRS). In het Frans: République Arabe Sahraouie Démocratique (RASD). In het

Spaanse: República Árabe Saharaui Democrática (RASD).

Page 19: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

19

De verschillende documenten van de OAE en AU hebben steeds een andere functie,

ze worden telkens anders genoemd en de taal waarin ze zijn opgesteld is anders. Het

is dus belangrijk deze documenten en de taal waarin ze zijn opgesteld zeer

nauwkeurig te bekijken, net als er ander materiaal bij te betrekken om zo goed

mogelijk te kunnen interpreteren wat er in de teksten – die soms een behoorlijk

cryptische indruk kunnen geven – bedoeld wordt. (Van Walraven 1996: 28)

Het valt overigens ook moeilijk te bepalen wat de rechterlijke status is van de

verklaringen, beslissingen, akkoorden, conventies, resoluties en andere documenten

van de organen van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse Unie.

De teksten en documenten geven daartoe zelf geen hint. Op die manier hebben de

lidstaten zelf enige vrijheid om de OAE en de AU te ontwikkelen zoals zij haar zien,

een optie tussen een losse, intergouvernementele samenwerking, of als een strakke

supranationale organisatie. De regels die de interne werking van de organisatie

bepalen, zijn uiteraard wel bindend voor de lidstaten. (Van Walraven 1996: 152;

Djiena Wembou 1994)

Een gedachte die hierover bij mij opkwam was dat staten in principe regels en

conventies kunnen ondertekenen die ze later niet ratificeren of niet uitvoeren.

Doordat de OAE geen echte sancties of straffen kan opleggen, hoeven de staten niet

te vrezen zichzelf nadeel te doen door voor het goede uitzicht een bepaalde beslissing

te ondersteunen en dan later toch te handelen naar eigen goeddunken. Of de

Afrikaanse Unie beter in staat zal zijn het opvolgen van conventies en resoluties af

te dwingen, valt nog af te wachten.

Men moet in ieder geval goed voor ogen houden dat op de website van de Afrikaanse

Unie niet alle resoluties van alle vergaderingen en sessie beschikbaar zijn. Enkel

deze van de Assembly en de Council worden geordend weergegeven, maar ze zijn nog

steeds niet allemaal beschikbaar. Dit staat in schril contrast met het vrij goed

georganiseerde documentensysteem van de Verenigde Naties. (AU s.d.)

Door deze zeer beperkte beschikbaarheid van bronnen, heb ik dus ongetwijfeld een

heleboel informatie gemist. Zo kon ik bijvoorbeeld niet achterhalen wat de

aanbevelingen van het Ad Hoc Comité voor de Westelijke Sahara waren. Via een

persoonlijk elektronisch contact met Klaas Van Walraven kon ik concluderen dat er

in Addis Abeba zelf, waar het hoofdkwartier van de Afrikaanse Unie gevestigd is en

ook de Organisatie van Afrikaanse Eenheid haar hoofdkwartier had, geen archief is.

Blijkbaar houdt elk departement en elke dienst zijn eigen documenten wat bij. Om

deze te kunnen raadplegen, moet je een persoonlijk contact leggen met de mensen

die deze documenten beheren.

Als de documenten van de OAE en de AU in papieren vorm al niet zo goed

georganiseerd en gearchiveerd zijn, is het ook wel logisch dat ze in digitale vorm nog

moeilijker te raadplegen zijn. Om te beginnen vergt het al een enorme inspanning

om zelfs een goed georganiseerd archief te digitaliseren. Een tweede redenen is

waarschijnlijk ook geldgebrek. De OAE en AU kampen met grote budgettaire

Page 20: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

20

tekorten, en het is begrijpelijk dat ze hun geld liever in projecten steken die de

Afrikaanse bevolking ten goede komen. Ten slotte is het ook mogelijk dat de

Afrikaanse Unie er het nut niet helemaal van inziet om al hun documenten – of toch

een groot deel daarvan – digitaal beschikbaar te maken. (Van Walraven 2010)

Naast wetenschappelijke literatuur en documenten allerhande van de OAE en AU

heb ik ook enkele resoluties van de Verenigde Naties geraadpleegd, die verband

hielden met mijn onderwerp.

Tenslotte heb ik, omdat het conflict in de Westelijke Sahara nog altijd een actueel

conflict is, ook een beetje de actualiteit proberen volgen. Hier en daar is een

verwijzing opgenomen naar een recent nieuwsartikel en voor het actualiseren van

het historische overzicht van het conflict heb ik gebruik gemaakt van de

nieuwsitems op de websites van een aantal persagentschappen.

Tendensen

Tijdens het schrijven aan deze masterproef heb ik een aantal tendensen opgemerkt,

sommige daarvan sluiten redelijk centraal aan bij het onderwerp van deze paper,

andere hebben minder te maken met de centrale these. Ik soms ze hieronder

allemaal op. Deze tendensen zullen verduidelijkt worden doorheen deze paper en

sommige zullen terugkeren in het besluit.

Stichters van OAE worden steeds opnieuw verheerlijkt in verschillende documenten.

De oprichting van de OAE was ook een grote verwezenlijking, maar ook alleen maar

omdat ze is blijven duren. Andere samenwerkingsverbanden die in dezelfde periode

werden opgericht, zijn niet blijven duren, terwijl het veelal om dezelfde leiders ging

die de OAE hadden opgericht. Idee voor verder onderzoek zou dan ook kunnen zijn:

waarom is de OAE dan wel blijven duren? Ging het om een goede combinatie van

intergouvernementaliteit en supranationaliteit, of zijn er ook andere factoren in het

spel?

Gedurende de decennia volgend op de oprichting van de Organisatie van Afrikaanse

Eenheid, blijkt uit de documenten van de OAE dat men steeds verder wil gaan in

samenwerken en integreren. Er is een sterke tendens van intergouvernementaliteit

naar supranationaliteit. De Afrikaanse Unie heeft de ambitieuze plannen om ooit toe

te komen aan een „Verenigde Staten van Afrika‟, een confederatie waarvan de

afzonderlijke delen federaties van staten zijn, overeenkomstig de huidige regionale

economische gemeenschappen. De vraag is echter of Afrika klaar is voor zoveel

integratie en supranationaliteit, nog maar een halve eeuw nadat men over

supranationaliteit niks wilde horen? Zal de Afrikaanse Unie deze plannen ooit

kunnen waarmaken?

De Organisatie van Afrikaanse Eenheid in het laatste decennium van haar bestaan

en ook de Afrikaanse Unie hebben meer dan de OAE in haar eerste dertig jaar een

multisectoriële aanpak. In het begin was de OAE vooral gericht op dekolonisering –

Page 21: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

21

dat is overigens het enige terrein waarin de Organisatie echt succesvol was – en het

oplossen van politieke conflicten. Langzaamaan kwam er ook wel wat meer aandacht

voor economische en sociale zaken, maar die bleven eerder op de achtergrond. Pas

vanaf de jaren 1990 komt er meer aandacht voor economische en sociale

ontwikkeling. De Afrikaanse Unie wil duidelijk tegelijkertijd inzetten op

conflictbeheersing en goed bestuur, en sociale en economische ontwikkeling. Dit

maakt anderzijds ook dat de Afrikaanse Unie minder dan de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid een duidelijke focus heeft. Bovendien heeft de organisatie ook

niet de middelen om zoveel ambities op zoveel verschillende terreinen waar te

maken. De kans is dat er door dit gebrek aan focus net veel minder vooruitgang

merkbaar wordt.

Daarnaast is er een evolutie merkbaar van dekolonisatie naar conflictbeheersing en

daarmee samenhangend de andere invulling van het principe van non-interventie.

Uiteraard is het nu niet echt meer mogelijk om nog veel gebieden te dekoloniseren in

Afrika, maar door de strakke invulling van het principe van non-interventie, dat

gebood dat men zich niet zou moeien met de interne aangelegenheden van een

lidstaat, was echte conflictbeheersing door de OAE niet echt mogelijk. De meeste

conflicten in Afrika spelen zich immers af binnen staten. Met de oprichting van de

Peace and Security Council in de Afrikaanse Unie is duidelijk geworden dat lidstaten

nu wel aanvaarden dat er vanuit continentaal niveau wordt tussengekomen in

interne aangelegenheden in lidstaten.

Een grote constante doorheen de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, en ook wel bij

de Afrikaanse Unie, wat betreft conflictbeheersing, lijkt het toepassen van stille

diplomatie. Het lijkt alsof een aantal leidende figuren binnen de OAE – leden van de

Assembly, of ook wel de Secretary-General – conflicten liever proberen op te lossen

via persoonlijke contacten en informele gesprekken, dan in het groot en breed en op

het officiële niveau veel dingen te verklaren, maar daardoor misschien moeilijker de

partijen in een conflict te kunnen overtuigen voor het vinden van een mogelijke

oplossing. Daardoor wordt het natuurlijk ook net moeilijker voor een onderzoeker of

student als ik, om de achterhalen welke de bijdrage van de OAE was in het oplossen

van het conflict.

Een grote constante doorheen het bestaan van de Organisatie van Afrikaanse

Eenheid en de Afrikaanse Unie is de goede relatie met de Verenigde Naties. Uit

resoluties van beide internationale organisaties blijkt dat ze deze goede verhouding

en nuttige samenwerking apprecieert en wil verder zetten. De OAE en AU zijn

natuurlijk deels afhankelijk van de VN voor ondersteuning op allerlei vlakken, maar

ook de VN van haar kant meent de inspanningen van de OAE en de AU te

waarderen.

Opbouw van de paper

In een inleidend hoofdstuk probeer ik de redenen voor het oprichten van de

Organisatie van Afrikaanse Eenheid te achterhalen. Eerst bespreek ik daarin een

Page 22: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

22

aantal gemeenschappelijke kenmerken van Afrikaanse staten. Vervolgens komen

het buitenlands beleid en de internationale relaties van deze landen aan bod. In een

derde deel vertel ik over het nationalisme en panafrikanisme. Het vierde deel van

dat eerste hoofdstuk bestaat uit een overzicht van de conferenties in de aanloop naar

de Conference of Independent African Heads of State and Government (CIAHSG),

waar de OAE werd opgericht, net als een verslag van deze laatste conferentie.

Het tweede hoofdstuk behandelt de interne structuur en werking van de Organisatie

van Afrikaanse Eenheid en haar opvolger, de Afrikaanse Unie. Ook hun

doelstellingen en visies op een aantal onderwerpen als kolonialisme,

conflictbeheersing en socio-economische ontwikkeling komen kort aan bod. Op het

einde van dat hoofdstuk bekijk ik nog de relatie tussen de OAE/AU en de Verenigde

Naties, een organisatie die evengoed een sleutelrol heeft gespeeld – en dat nog steeds

doet – in het conflict rond de Westelijke Sahara.

In het derde hoofdstuk besteed ik aandacht aan de invullen van de concepten

„kolonisering‟ en „dekolonisering‟, evenals wat deze in de praktijk betekenden, net als

van het begrip soevereiniteit. In een tweede deel in dat hoofdstuk ga ik in op de

instellingen en visies op conflictbeheersing door de Organisatie van Afrikaanse

Eenheid en de Afrikaanse Unie.

Het vierde hoofdstuk gaat dan dieper in op het conflict in de Westelijke Sahara. Het

vangt aan met een overzicht waarin facts and figures over het gebied worden

gepresenteerd, zoals oppervlakte, opbouw en grootte van de bevolking, taal, klimaat,

enz. Daarop volgt wat meer uitleg over de natuurlijke rijkdommen die te vinden zijn

in de Westelijke Sahara en welke rol die spelen in het conflict. Een derde deel staat

stil bij internationale context van het conflict, in het bijzonder de rol van een aantal

Westerse landen. Het vierde en laatste deel biedt een beknopt historisch overzicht

van de belangrijkste gebeurtenissen in het verloop van het conflict. Dit overzicht is

aangevuld en geactualiseerd tot eind april 2010.

Het vierde en laatste hoofdstuk vangt aan met een uitgebreide historische

bespreking van het conflict, waarin aandacht is voor de posities en motieven van de

verschillende partijen. Het wordt gevolgd door een korte bespreking van een aantal

terugkerende controverses. Ten slotte evalueer ik de rol van de OAE/AU en deze van

de Verenigde Naties in dit conflict, met nadruk op de acties en poging die ze hebben

ondernomen om het conflict op een vredevolle en duurzame manier te proberen.

beëindigen.

Mijn betoog wordt afgesloten door het besluit.

Helemaal aan het einde van deze bundel bevinden zich ook een aantal bijlagen.

Daarin zijn de classificatie van de Afrikaanse Staten, het Charter van de OAE, VN-

Resolutie 1514, een kaart van de Westelijke Sahara en een kaart van de VN-missie

MINURSO opgenomen.

Page 23: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

23

Hoofdstuk 1: Aanloop naar de oprichting van de

Organisatie van Afrikaanse Eenheid

De Organisatie voor Afrikaanse Eenheid werd niet zonder reden opgericht. De

staatshoofden en regeringsleiders van de onafhankelijke Afrikaanse staten in het

begin van de jaren 1960 zouden niet de moeite genomen hebben jaarlijkse

bijeenkomsten te organiseren om gemeenschappelijke thema‟s te bespreken. Ze

zouden geen geld vrijmaken om een permanente structuur op te zetten die de

continuïteit tussen deze jaarlijkse bijeenkomsten moest bewaren, en om de

beslissingen van deze samenkomsten in de praktijk te brengen. Deze staten hadden

op het moment van de oprichting geen geld te over. Daarnaast waren deze nieuwe

staten nauwelijks ervaren in het voeren van een buitenlands beleid. Ze moesten nog

uitzoeken hoe ze hun eigen staat, bevolking en territorium gingen besturen. Laat

staan dat het dan eenvoudig was internationale relaties met andere beginnende

staten aan te gaan, waarbij het de bedoeling was een gemeenschappelijk standpunt

te produceren aangaande onderwerpen op continentaal en globaal niveau. Er moeten

dus goede redenen geweest zijn voor deze stichters van de Organisatie voor

Afrikaanse Eenheid om deze inspanningen te leveren.

In dit hoofdstuk moet duidelijk worden met welke redenen de Afrikaanse

staatshoofden deze organisatie hebben opgericht. Ik probeer een aantal gelijkenissen

tussen de verschillende Afrikaanse staten op economisch, sociaal en politiek vlak

aan te geven. Vervolgens komen het buitenlands beleid en de internationale relaties

van deze landen aan bod. Daarna volgt enige uitleg over twee ideologieën die een

belangrijke rol speelden in de oprichting van de OAE, met name het nationalisme en

het panafrikanisme. Dan bespreek ik de tendensen van onenigheid en verzoening die

in het begin van de jaren 1960 de Afrikaanse interstatelijke relaties kenmerkten en

de conferenties waarop deze tendensen tot uiting kwamen. Tenslotte komt een

bespreking van de Conferentie van Onafhankelijke Afrikaanse Staatshoofden en

Regeringsleiders, waar de Organisatie van Afrikaanse Eenheid werd opgericht.

Page 24: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

24

1.1 Gemeenschappelijke kenmerken van Afrikaanse staten

Het hele continent Afrika wordt vaak als eenheid beschouwd, alsof het eerder één

land is, dan een heel continent, hoewel het ongeveer drie maal groter is dan Europa

en het bestaat uit meer dan vijftig onafhankelijke staten. De diversiteit in Afrika is

dan ook enorm: er bestaan zeer grote etnische, culturele, linguïstische, sociale,

geografische, economische, politieke, historische, enz. verschillen in Afrika. Deze

verschillen kunnen in sommige omstandigheden aanleiding geven tot conflicten, iets

waarvoor Afrika bekend staat in het Westen door de media. (Van Walraven 1996: 36)

Niettemin bestaan er doorheen Afrika ook veel gelijkenissen en is het mogelijk

enkele ruwe generalisaties te maken van de situaties in de verschillende regio‟s.

Deze gemeenschappelijke kenmerken en problemen van vele tot alle Afrikaanse

landen, zijn mede een overweging geweest bij het oprichten van de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid. (Van Walraven 1996: 36)

1.1.1 Economie

Afrika wordt gekenmerkt door een sterke onderontwikkeling. Er is slechts een

beperkte industrialisering in een klein aantal landen, met name Zuid-Afrika,

Zimbabwe en landen in Noord-Afrika. In een aantal landen houdt men zich bezig

met het aanboren van de beschikbare minerale grondstoffen, die zeer gegeerd zijn op

de internationale markt. De meeste landen zijn dus aangewezen op inkomsten uit de

landbouw. Deze is nog steeds een van de belangrijkste economische activiteiten.

Jammer genoeg kan deze landbouw in sommige gevallen maar nauwelijks voorzien

in het overleven van de bevolking. Omwille van het belang van landbouw wonen de

meeste Afrikanen nog op het platteland, maar met een zeer sterke

verstedelijkingsgraad wordt verwacht dat deze balans snel kan omslaan. (Van

Walraven 1996: 36; UNDESA 2008; Ellis 1996: 13)

Deze economische situatie heeft zijn wortels in de kolonisering. De Europese

kolonisatoren zagen hun Afrikaanse kolonies vooral als producenten van

landbouwgrondstoffen en leveranciers van bodemrijkdommen. Industrialisering van

de kolonies was niet de bedoeling. De infrastructuur die de kolonisatoren

uitbouwden was er in de eerste plaats op gericht om deze grondstoffen zo snel

mogelijk naar de koloniale metropool te kunnen vervoeren. Na de dekolonisatie

werden de bestaande economische verhoudingen grotendeels verder gezet. Aldus zijn

de inkomsten van Afrikaanse landen sterk afhankelijk van de fluctuerende prijzen

voor grondstoffen op de internationale markt, en daardoor zijn buitenlandse

investeringen en ontwikkelingshulp vitaal voor hun economisch overleven. Volgens

Kwame Akonor doen Afrikaanse staten echter nog steeds niet genoeg moeite om deze

afhankelijkheid te verminderen. (Van Walraven 1996: 36-37; Clairmonte 1969: 492;

Akonor 199-200; Ellis 1996: 12)

Armoede komt op grote schaal voor. Deze armoede is mee verantwoordelijk voor een

lage levensverwachting en een hoge bevolkingsgroei, die er beide voor zorgen dat

Afrika een jong continent is. Al deze aspecten, en nog vele andere, spelen mee in de

Page 25: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

25

vrij bedroevende socio-economische leefomstandigheden van vele Afrikanen. (Van

Walraven 1996: 37; UNDESA 2009; UNDESA 1999; Ashford 2007: 2)

Bij de strijd om onafhankelijkheid was economische groei een belangrijk thema voor

de Afrikaanse elite. Eenmaal onafhankelijk, kozen de Afrikaanse regeringen voor

ruwweg twee benaderingen, namelijk staatskapitalisme en staatsocialisme. In beide

benaderingen was een belangrijke rol weggelegd voor de staat, en uitte men zijn

ongenoegen over het bestaande internationale economische systeem, zij het in

verschillende mate. (Van Walraven 1996: 37-38)

In de jaren 1980 deelde Afrika in de gevolgen van de economische crisis. Lage

grondstofprijzen, waardoor de opbrengsten uit export drastisch terugvielen,

gecombineerd met dure import, maakte dat Afrikaanse landen steeds dieper in de

schulden raakten. Ze moesten aankloppen bij instanties als het Internationaal

Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank (WB) voor financiële hulp, maar deze kon

de groei in schulden niet compenseren. De hulpbetalingen werden gekoppeld aan

Structural Adjustment Plans (SAPs), die aangaven waar landen moesten besparen

om hun economie terug in evenwicht te krijgen. Na vele jaren bleek echter dat de

SAPs het tegenovergestelde effect hadden dan waarvoor ze opgelegd waren: Afrika

had te maken met een steeds groeiende marginalisering in de wereldeconomie en

met een stagnatie of zelfs reductie van buitenlandse private investeringen. De

desastreuze gevolgen op socio-economisch vlak waren niet te overzien. (Van

Walraven 1996: 38-39; Ellis 1996: 1)

1.1.2 Sociale stratificatie

De sociale opbouw van de gemeenschappen in Afrika is extreem complex en aldus

hier moeilijk samen te vatten met voldoende nuancering. De complexiteit is in grote

mate te wijten aan de culturele heterogeniteit op het continent, vele verschillende

verwantschapssystemen en diverse etnische gemeenschappen en identiteiten.

Daarnaast zijn er ruimere culturele complexen, linguïstische barrières, regionale

ongelijkheden, verschillende religies en variaties in de manieren waarop mensen in

hun levensonderhoud voorzien. (Van Walraven 1996: 39-40)

Globaal genomen zijn Afrikaanse samenlevingen opgebouwd uit de bourgeoisie, een

grote massa boeren, een kleine klasse van arbeiders en een groep van permanente

werklozen. De bourgeoisie bestaat uit rijke ondernemers in de landbouwsector,

bijvoorbeeld plantage-eigenaars; kleine zakenlui zoals handelaars en transporteurs;

vaklui; mensen die universitaire studies hebben genoten; ambtenaren die investeren

in eigendom; journalisten; politici en soortgelijke mensen. (Van Walraven 1996: 40)

Er zijn in Afrika maar weinig grote privéondernemingen, grote bedrijven zijn in

handen van de staat of van buitenlands kapitaal. Op die manier is politieke macht

de belangrijkste toegang tot economische welvaart. Dat uit zich in uitgebreide en

ingewikkelde patronagenetwerken en het bestaan van informele sectoren. Voor de

samenstelling van die netwerken maakt men vaak gebruik van – of manipuleert

men – etnische identiteiten, die dienen als bindmiddel binnen het netwerk. Het

Page 26: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

26

belang van etniciteit in de economische sfeer heeft een weerslag in het economische

beleid. Daarin probeert men ofwel het evenwicht te bewaren tussen de belangen van

verschillende etnische groepen, ofwel worden bepaalde etnische groepen of

identiteiten systematisch gediscrimineerd of gefavoriseerd. (Van Walraven 1996: 40-

41; Diamond 2008: 138)

In het licht van de redenen voor de oprichting van de Organisatie voor Afrikaanse

Eenheid wordt verder gefocust op de bourgeoisie, omdat voornamelijk zij de dragers

zijn van het gedachtegoed van het nationalisme en panafrikanisme (zie infra) en de

motor zijn achter de Afrikaanse nationale en internationale politiek. Van Walraven

duidt de verschillende groepen in de bourgeoisie aan met de benaming „the modern

elite‟, een term die een zekere sociale mobiliteit impliceert, net als het feit dat sociale

status niet permanent is. (Van Walraven 1996: 40-41)

Leden van de moderne elite worden beschouwd als belangrijke mediatoren tussen

wat worden gezien als Westerse en traditionele waarden. Zij hebben namelijk

enerzijds deels een Westerse opvoeding en Westers onderwijs genoten, wat enige

vervreemding van „traditie‟3 teweegbrengt, maar anderzijds hebben zij, net als hun

landgenoten af te rekenen met racisme en onderdrukking. Binnen ideologieën als

nationalisme, panafrikanisme en diverse vormen van socialisme, vindt deze elite een

manier om met die onderdrukking en dat racisme om te gaan. Hun houding ten

aanzien van „traditionele‟ waarden kan variëren. Enerzijds kunnen die waarden

worden afgewezen, anderzijds kunnen ze worden geïdealiseerd of in nog andere

gevallen worden ze samengebracht met moderne waarden. (Van Walraven 1996: 41-

42)

1.1.3 Politieke aspecten

Met het bereiken van politieke onafhankelijkheid kon de Afrikaanse elite haar

gevoel van minderwaardigheid enigszins verzachten, maar het bleef niettemin steeds

aanwezig ten aanzien van het Westen. Daarnaast blijft een gevoel van

kwetsbaarheid tegenover interne en externe vijanden. Binnen de elite is er

voortdurend strijd om privileges en men moet tegelijkertijd het bezit van die

privileges en van een Westers geïnspireerde levensstijl verantwoorden tegenover de

bevolking. Dit groeide naarmate de economische omstandigheden achteruit gingen.

Er zijn dus veel bronnen voor spanning en conflicten in de relatie tussen de staat en

wie haar vertegenwoordigt, en de samenleving. (Van Walraven 1996: 42)

De toegang tot de staatsmacht en economische welvaart is in Afrika vrij beperkt. Er

bestaat een grote kloof tussen armen en rijken. Om haar macht te kunnen behouden

3 Traditie is voortdurend onderhevig aan veranderingen en wordt constant opnieuw gecreëerd,

waardoor traditie – in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt – eigenlijk nooit naar hetzelfde

verwijst. Bovendien hangt de betekenis of inhoudt van traditie ook sterk af van wie haar bepaalt. Een

goed deel van de traditie waarnaar verwezen wordt in deze paragraaf, bestaat uit een idealisering van

een Afrikaans verleden door de Afrikaanse elite en verwijst dus niet noodzakelijk naar historische

praktijken of gedachtegoed. Zie ook Pinxten & De Munter 2009, Hobsbawn 1983: 1 en Ranger 1983:

211-262.

Page 27: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

27

tegenover de bevolking, versterkt de elite haar interne cohesie. (Van Walraven 1996:

42-43)

Tegenover de bevolking probeert de elite haar positie te versterken door de

autoritaire staat van tijdens de kolonisatie verder te zetten. Zo‟n staat hoeft geen

verantwoording af te leggen tegenover de bevolking over haar daden. Een

charismatisch leider kan zo‟n autoritaire staat versterken. Deze bekleed dan meestal

de functie van president en ultieme machthebber, omdat hij de hoogste positie heeft

zowel binnen de rechterlijke, wetgevende als uitvoerende macht. (Van Walraven

1996: 43-44 en 46)

Bovenop het autoritaire karakter van Afrikaanse staten komt dat tot in de jaren

1990 het eenpartijstelsel gebruikelijk was. Dit systeem had vooral tot doel

ontwikkeling van organisaties binnen de civil society – waartoe iedereen behoort die

niet deel uitmaakt van de staat – wordt tegengehouden. (Van Walraven 1996: 44-45)

In Afrika is het leger of zijn gewapende groepen zeer belangrijk voor controle over de

staat en de samenleving. Ze worden daar vooral ingezet voor het verzekeren van de

interne veiligheid, in plaats van tegenover externe vijanden. Er worden pogingen

gedaan om het leger, dat bijna enkel uit infanterie bestaat, buiten het

staatsapparaat te houden, maar dat is, gezien de vaak grote macht van het leger,

niet eenvoudig. (Van Walraven 1996: 45)

In de jaren 1970 en 1980 konden door economisch en politiek verval, soms zelfs een

regelrechte „state collapse‟, langzaamaan terug civil society-organisaties bestaan.

Tegelijk groeide echter het aantal gewapende groepen, van wie het verzet soms

uitgroeide tot regelrecht burgeroorlogen. De staatssoevereiniteit verminderde verder

tijdens de jaren 1980 en 1990, onder meer door buitenlandse interventie en

afhankelijkheid van buitenlandse hulp. (Van Walraven 1996: 46-47; Ellis 1996: 8)

Door de druk vanuit de civil society, vooral vanuit de bevolking in de stedelijke

gebieden, en door veranderingen op internationaal niveau (niet in het minst door het

einde van de Koude Oorlog), was er in de jaren 1990 nood aan een

meerpartijensysteem en meer democratisering. Een aantal organisaties gingen zich

specifiek bezig houden met het promoten van democratisering en good governance.

Helaas werd het meerpartijensysteem bevolkt door dezelfde politici als voorheen, en

er was dus opnieuw geen garantie voor stabiliteit. In sommige gevallen kreeg de

regeringspartij de kans zich te versterken ten aanzien van de verdeelde posities

binnen de oppositie en aldus het eenpartijstelsel enigszins door te zetten. In andere

gevallen ontstond er een complete impasse tussen grote delen van de civil society en

de staatselite, waardoor er maar weinig werd verwezenlijkt. In nog andere gevallen

leidde dit systeem tot een regelrechte burgeroorlog. Ellis verwoordt immers treffend:

„democratization […] means different things to different people‟. (Ellis 1996: 7) Zo

kwam het dat aan het begin van de jaren 1990 de staatselite meestal ofwel in een

oorlog verwikkeld was, ofwel lam was gelegd door de tegenstellingen met de civil

society. (Van Walraven 1996: 47-48; Diamond 2008: 138, 141; Ellis 1996: 6)

Page 28: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

28

1.2 Buitenlands beleid en internationale relaties

Om de redenen voor het oprichten van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid

verder te achterhalen, is het nodig een blik te werpen op het buitenlands beleid dat

Afrikaanse staten voerden en de internationale relaties die ze in het licht daarvan

aanknoopten. We kijken kort naar de mogelijkheden voor samenwerking die deze

internationale relaties boden.

1.2.1 Buitenlands beleid

Voornaamste thema‟s

Een eerste belangrijk thema is de veiligheid van de staat en de staatselite, zowel

tegenover interne als externe vijanden. Afrikaanse staten zijn doorgaans niet

expansionistisch ingesteld, maar eerder gericht op het verdedigen van de bestaande

verworvenheden. Het uiten van eventuele vijandigheden tegenover andere staten

werd binnen de perken gehouden door de zwakke economische mogelijkheden. Het

thema staatsveiligheid was vooral belangrijk kort na de onafhankelijkheid. (Van

Walraven 1996: 49-50, 54; Efrat 1964: 22-23)

Voor bereiken en behouden van de staatsveiligheid, is het voor de elite het handigst

als de internationale orde zoveel mogelijk bewaard blijft. Dit brengt immers een

zekere voorspelbaarheid met zich mee, zodat je je een goed beeld kan vormen van de

mogelijke reacties van andere staten. Anderzijds hadden de Afrikaanse staten een

sterk antikoloniaal profiel, ze wilden niet langer een minderwaardige positie

tegenover het Westen. Toch konden deze jonge staten zich uit economische

overwegingen niet veroorloven om de internationale relaties al te veel te willen

veranderen en alzo een conflict met de rijke Westerse landen te veroorzaken. (Van

Walraven 1996: 50, 54)

Vanuit hun antikoloniale houding voorzagen alle onafhankelijke Afrikaanse staten

wel in de steun aan vrijheidsbewegingen in gebieden die nog niet politiek afhankelijk

waren. Bij sommige landen ging dit om actieve steun, andere namen meer een

passieve houding aan. Eenmaal politieke onafhankelijkheid in de meeste landen in

Afrika bereikt was, ging men ook meer aandacht schenken aan economische

bevrijding. (Van Walraven 1996: 54)

Om de internationale relaties toch een beetje te veranderen, zag – en ziet – de

Afrikaanse elite wel wat in African Unity. Eensgezindheid onder de Afrikaanse

staten, tegenover de buitenwereld, kan zowel de positie van Afrika als geheel, als

deze van de individuele landen verbeteren. Zo fungeert African Unity als

hefboommechanisme, een idee dat sterk aanwezig is binnen de organisatie van

Afrikaanse Eenheid. (Van Walraven 1996: 51-52)

Het tweede belangrijke thema binnen het Afrikaanse buitenlands beleid is de

realisatie van economische ontwikkeling. Tot in de jaren 1980 waren er slechts twee

mogelijkheden: samenwerking of confrontatie met de structuren van het

Page 29: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

29

internationale economische systeem. In sommige landen bestond de moderne elite in

grote mate uit een handelsklasse die belangen had bij het accepteren van het

toenmalige economische systeem en bij goede banden met het Westen. Deze

verzwakten de antikoloniale houding en steun voor vrijheidsbewegingen om

negatieve impact op de economie te voorkomen. In andere gevallen had de elite een

revolutionaire oorsprong, waardoor zij meer gericht waren op militaire en

economische contacten met het Sovjetblok en meer enthousiast waren voor steun aan

antikoloniale bewegingen. (Van Walraven 1996: 52, 54-55)

Het derde thema non-alignment of „niet-gebondenheid‟ is situeert zich zowel op

politiek als economisch vlak. Het begrip moet in de eerste plaats gezien worden

binnen de context van de Koude Oorlog, en betekende ongeveer dat men zich niet

ging richten op één blok binnen deze globale tegenstelling. Dit principe resulteerde

in enige samenwerking met andere niet-gebonden landen buiten Afrika. Het

probleem was echter dat men het niet altijd eens was over wat men precies moest

verstaan onder dit principe. Op momenten van ontspanning binnen de Koude Oorlog

was het minder belangrijk. (Van Walraven 1996: 53)

Actoren in de besluitvorming

Wat betreft de besluitvorming in het buitenlands beleid, was deze in het begin vooral

in handen van de president. Het staatshoofd was zijn eigen buitenlandminister en de

minister voor buitenlandse zaken fungeerde meestal als zijn loopjongen. Het

buitenlands beleid bestond zo eerder uit een seriële aaneenschakeling van ad hoc

beslissingen, dan uit een coherent beleid. Interstatelijke relaties stonden gelijk aan

goede relaties tussen de staatshoofden, en waren dus weinig instabiel. (Van

Walraven 1996: 56-58)

Vanaf de jaren 1970 en 1980 begonnen de Afrikaanse staten meer diplomatieke

ervaring en meer ervaring met buitenlands beleid te krijgen. Een steeds groter

aantal (kleinere) aangelegenheden werd weggetrokken van de president en door een

korps van diplomaten opgevolgd. Er was meer aandacht voor lange termijnplanning

en meer pragmatiek in de berekening van het buitenlands beleid. Het betekende ook

een stabilisering in de interstatelijke relaties, omdat deze meer en meer gingen

afhangen van diplomaten, en minder van de persoonlijke relatie tussen de

staatshoofden. Niettemin bleef deze persoonlijke relatie op het hoogste niveau van

groot belang. Het buitenlands beleid blijft dus gedomineerd door de president,

enigszins in balans gebracht door het diplomatieke korps. (Van Walraven 1996: 57)

Naast de president, de minister van buitenlandse zaken en een korps van

diplomaten, waren er ook andere actoren die mee het buitenlands beleid bepaalden:

persoonlijke adviseurs van de president, het kabinet of de raad van ministers, het

partijbureau van de president (vooral tijdens het eenpartijstelsel), het ministerie van

buitenlandse zaken, de militaire staf (meestal enkel in militaire aangelegenheden),

en het parlement. Al deze personen en instellingen hadden gedurende de voorbije

Page 30: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

30

decennia een verschillende invloed op het buitenlands beleid. Invloed van het volk in

deze was en is zo goed als onbestaande. (Van Walraven 1996: 58-60)

1.2.2 Structuren in de internationale relaties

Wanneer het gaat om de structuren van internationale relaties, dan zijn de

belangrijkste actoren daarin de staten, maar zij zijn niet de enige factoren die deze

relaties bepalen. (Van Walraven 1996: 61) In dit stuk komen de internationale

relaties aan bod die Afrikaanse staten met elkaar hebben en met landen buiten

Afrika.

Afhankelijkheid van niet-Afrikaanse landen

Europa, en bij uitbreiding het Westen, vormt nog steeds de belangrijkst bron van

afhankelijkheid voor Afrikaanse landen, in het bijzonder met de voormalige

koloniale metropolen. De handelsrelaties tussen Europa en Afrika werden enigszins

geregulariseerd in de Yaoundé- en Lomé-akkoorden, maar deze bevatten toch

belangrijke beperkingen voor Afrikaanse landen. Investeringen en

ontwikkelingshulp vanuit het Westen zijn van vitaal belang, al kon de stijging van

deze budgetten de groei van de schuldenlast niet tegenhouden. De steun van de

Sovjetunie aan Afrika is grotendeels weggevallen met de val van het Communisme

in Europa. De invloed van China is de laatste jaren echter groter geworden. (Van

Walraven 1996: 62-63; Mazama 2007: xiv; Africa Monitor-West & Central Africa

2006; Ellis 1996: 5)

Naast afhankelijkheid in de economische sfeer heeft Afrika ook te maken met

afhankelijkheid op militair vlak. Hier ligt de dominantie niet bij Europa, maar des te

meer bij de USA en de Sovjet-Unie, vooral tijdens de Koude Oorlog. Beide landen

kwamen toen actief tussen in Afrikaanse conflicten en Afrikaanse landen knoopten

banden aan met staten uit beide blokken. Toch is er nog steeds enige invloed van de

Fransen en Britten, die Afrikaanse staten op verschillende terreinen ondersteuning

bieden. Frankrijk is de belangrijkste niet-Afrikaanse militaire macht op het

continent. (Van Walraven 1996: 63-64)

Militaire interventie tussen en binnen Afrikaanse landen neemt eerder de vorm aan

van subversie en guerrilla – ook door staatslegers – dan van conventionele

oorlogsvoering. Deze vorm is veel goedkoper en maakt het gemakkelijker om rebellen

te helpen. Toch brengt deze zwakheid van het nationale leger ook risico‟s met zich

mee: het land waartegen deze subversieve acties gericht zijn, kan met gelijke munt

terugbetalen. (Van Walraven 1996: 67)

De grote afhankelijkheid maakt dat Afrika af te rekenen krijgt met vele

buitenlandse interventies, waartegen ze zich niet kan verzetten. Deze buitenlandse

inmenging draagt vaak bij tot de verergering of verlenging van Afrikaanse

conflicten, al werd ze na de Koude Oorlog wel enigszins teruggeschroefd. In de

perceptie van Afrikanen is de afhankelijkheid van het buitenland mogelijks groter

dan de empirische afhankelijkheid, waardoor ze ook niet geneigd zijn de banden met

Page 31: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

31

meer welvarende landen te verbreken of die relaties radicaal de veranderen. (Van

Walraven 1996: 64-65)

Inter-Afrikaanse relaties

De grote afhankelijkheid van buitenlandse instanties en staten betekent dat de

afzonderlijke Afrikaanse landen tegenover elkaar wat meer onafhankelijkheid

bezitten. Men benadrukt sterk de gelijkheid van de Afrikaanse staten. Sommige

landen kunnen na enkele decennia van enige economische ontwikkeling echter wel

wat invloed uitoefenen over staten in hun buurt, al blijft die invloed beperkt en is

het land in kwestie zelf nog steeds afhankelijk van buitenlandse staten. (Van

Walraven 1996: 66)

Een staat kan proberen invloed uit te oefenen op zijn buurlanden door een stabiel

buitenlands beleid op te zetten, dat wordt uitgevoerd door een efficiënt diplomatiek

korps. Zo kan een staat beschouwd worden als betrouwbaar en geloofwaardig. Deze

invloed kan versterkt worden door kwalitatief politiek leiderschap, dat bijvoorbeeld

deels voortkomt uit charisma en goede persoonlijke banden tussen staatshoofden.

Maar het belang van de invloed van leiders kan ook het gevolg zijn van de

onderontwikkelde staat van andere vormen van macht en van onervarenheid in

buitenlands beleid. (Van Walraven 1996: 67-68)

Geen enkele staat in Afrika heeft echter overwicht over een van de andere

Afrikaanse landen, waardoor het niet mogelijk is een ander land tot iets te dwingen

of op een bepaalde manier te beïnvloeden. Het gevolg van de relatieve gelijkheid van

de Afrikaanse staten is dat continentale samenwerking in principe wel nog gaat,

maar steeds moeilijker wordt naarmate het aantal actoren stijgt. Zonder een

dominante staat worden akkoorden minder goed opgevolgd en kunnen sancties

daarvoor moeilijker uitgevoerd worden. Anderzijds bestaan er wel internationale

regimes waarop Afrikaanse staten kunnen terugvallen voor samenwerking, maar

het gaat hier om een losse samenwerking die weinig verplichtingen met zich

meebrengt. (Van Walraven 1996: 68-69)

Mogelijkheden tot samenwerking

Samenwerking betekent dat actoren hun gedrag aanpassen volgens werkelijke of

verwachte voorkeuren van anderen via een proces van beleidscoördinatie. Deze

samenwerking kan zwijgzaam verlopen, kan via expliciete onderhandeld zijn of

opgelegd zijn door een ander. (Van Walraven 1996: 69)

Op diplomatiek vlak zijn de banden tussen buurlanden meestal het sterkst, gevolgd

door de relatie met de voormalige koloniale metropool. Verder voorziet een Afrikaans

land diplomatieke vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties en donoren van

officiële ontwikkelingshulp. Soms worden er ook regionale missies opgezet, waarbij

een aantal gezanten en groep van staten vertegenwoordigt. Het zijn de economisch

en/of militair iets meer machtige staten, of de staten met aspiraties tot leiderschap of

Page 32: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

32

een ambitieus buitenlands beleid, die het meest diplomatisch actief zijn en de meeste

ambassades opzetten. (Van Walraven 1996: 69-70)

Militaire samenwerking is vooral gebaseerd op akkoorden, staten komen elkaar

maar zelden militair ter hulp. Door het veelvuldig gebruik van de methodes van

subversion en counter-subversion zijn de morele posities van individuele landen niet

altijd even duidelijk. Ook het concept „agressie‟ is maar moeilijk te definiëren, hoewel

deze agressie verminderde door de publieke veroordeling van subversie. Vele

(binnenlandse) conflicten worden gewoon genegeerd door (andere) Afrikaanse staten.

(Van Walraven 1996: 71)

Coalities en allianties bestaan zowel binnen als buiten de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid. Onder coalitie of alliantie verstaan we het tijdelijk of

permanent samengaan van staten of actoren om een bepaald gemeenschappelijk doel

te bereiken, al dan niet tegenover landen of actoren die buiten deze coalitie staan.

Sommige coalities of allianties hebben een meer tijdelijk karakter, andere zijn meer

permanent. Sommige van deze allianties zijn geïnstitutionaliseerd, andere berusten

gewoon op een afspraak. Elk van deze organisaties kan een positief of negatief effect

hebben op het functioneren van de OAE. Dit hangt onder meer af van de graad van

overlap in de doelstellingen van beide organisaties of hoe lidstaten hun alliantie

aanwenden in het pan-Afrikaanse kader. Een gevolg van deze veelvuldige allianties

zijn de breuklijnen die ontstaan tussen deze verschillende coalities. Op het ontstaan

van de verschillende coalities en de daarbij horende breuklijnen gaan we dieper in

het stuk over samenwerking en verzoening in Afrika voor de oprichting van de OAE.

(Van Walraven 1996: 71-72)

Page 33: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

33

1.3 Ideologische fundamenten voor de OAE

In dit stuk bespreken we de ideologieën van het nationalisme en het panafrikanisme,

die een belangrijke rol hebben gespeeld in de oprichting, de opbouw en het

functioneren van de OAE. Deze zijn echter niet alleen gebaseerd op deze twee

ideologieën, maar ook op vele andere ideeën van diverse groepen en mensen die hier

onmogelijk opgenoemd kunnen worden.

1.3.1 Nationalisme

Nationalisme voor de onafhankelijkheid

Het nationalisme in Afrika is nauw verbonden met de antikoloniale beweging en het

streven naar onafhankelijkheid in de koloniale gebieden. In de jaren 1950 al

ontstonden er allerlei sociale bewegingen, die (aspecten van) de Europese

overheersing in vraag stelden. Het Afrikaanse nationalisme was in grote mate een

politieke expressie van sociale grieven, maar het ging ruimer dan alleen dat. Het

uiteindelijke doel was de bevrijding van het koloniale systeem: zelfbestuur in al haar

facetten, volledige autonomie en gelijkwaardigheid van Afrikanen aan Europeanen.

Het was aldus de bedoeling om de welvaart en integriteit van een volk te realiseren

doordat dit volk de controle kon uitoefenen over haar eigen staat. (Van Walraven

1996: 74-75)

Het nationalisme dat in de 20e eeuw vorm kreeg in Afrika, was in grote mate

gebaseerd op het 19e-eeuwse Europese nationalisme. De Afrikanen formuleerden

hun sociale grieven, hun vraag om welvaart en controle over hun eigen staat, volgens

de ideeën van de kolonisator – het nationalisme – om zo een grotere kans te hebben

dat hun vragen ingewilligd zouden worden. Door de vraag om controle over de staat

te verbinden aan meer welvaart, kon de Afrikaanse elite zich verzekeren van de

steun van de bevolking en haar claim zo meer legitimiteit geven. Er heerste een

groot optimisme dat men, eenmaal de onafhankelijkheid verkregen was, deze

welvaart makkelijk zou kunnen realiseren. (Van Walraven 1996: 74-75, 77-78; Ellis

1996: 1, 18)

De nationalistische bewegingen hadden evenwel een sterk elitair karakter, vanwege

de westerse opvoeding die de leiders hadden genoten. Ze konden echter de

ontevredenheid van de bevolking prima coördineren rond het idee van nationale

onafhankelijkheid. Globaal genomen was het nationalisme eerder gebaseerd op een

raciaal bewustzijn, dan op een nationaal/etnisch bewustzijn. Het ging om de creatie

van „africanité‟ of „African-ness‟. Daarin kwam het nationalisme goed overeen met

het panafrikanisme. Nationalisme in Afrika ging ook op een bijzondere manier

samen met moderniteit en traditionalisme. Enerzijds werden traditionele elementen

bestempeld als „achterlijk, anderzijds ging men (andere) traditionele elementen

benadrukken, als voorbeeld voor beschaving en bijzondere Afrikaanse deugden.

Denk hierbij aan de ideeën van African Personality, Négritude en Zairisation. (Van

Walraven 1996: 76-79)

Page 34: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

34

Nationalisme na de onafhankelijkheid

De komst van de onafhankelijkheid deed de Afrikaanse elite nadenken over de

manier waarop ze hun eigen staat wilden besturen. Ze voelden zich aangetrokken tot

het socialisme, vanwege de nauwe associatie van het kapitalisme met imperialisme

en kolonialisme. Het socialisme in Afrika verschilde evenwel van het zuivere

Marxisme, men vormde een eigen „Afrikaans socialisme‟ waarin men teruggreep

naar Afrikaanse culturele en traditionele elementen. Dat gaf aanleiding tot een

geperverteerd beeld van de Afrikaanse culturen en tradities, zowel in het Afrikaans

socialisme als het staatsnationalisme. Deze hadden bovendien vooral tot doel de

dominantie van de staatselite te legitimeren en hield niet langer rekening met de

sociale grieven van de massa, die tijdens de onafhankelijkheidsstrijd nog zo

belangrijk waren. (Van Walraven 1996: 73 en 79-82)

De modernistische oorsprong van het nationalisme en de uiting ervan in Westerse

talen droeg verder bij tot de vervreemding tussen de staatselite en haar onderdanen.

Er werd door de eerste vooral nadruk gelegd op symbolen, eerder dan op werkelijke

plannen of een werkelijk beleid, om de bevolking zoveel mogelijk aan haar te binden.

Daarnaast bestond er een traditie van despotisch leiderschap, waarbij autoriteit

verbonden was met een bepaalde persoon en niet een functie, en de tendens om

politieke macht te verheerlijken. Staatshoofden waren als symbolen van de natie,

waarbij ze niet in toom werden gehouden door de beperkingen van traditioneel

leiderschap. Er werd tevens gretig gebruik gemaakt van de terminologie van

verwantschap. Deze aspecten droegen verder bij tot het verder beperken van

deelname van de bevolking aan de staat. (Van Walraven 1996: 81; Diamond 2008:

138)

1.3.2 Panafrikanisme

Het „pan‟ in panafrikanisme duidt op het promoten van solidariteit tussen groepen

die met elkaar verbonden zijn of als verbonden beschouwd worden, door een gedeelde

taal, cultuur, ras, religie, natie en/of geografische regio. Pan-bewegingen zijn meestal

sociale bewegingen. Het panafrikanisme heeft echter maar een nauwe sociale basis,

het is vooral een samengaan van een gedachtegoed met een politiek-culturele

beweging. (Van Walraven 1996: 83; WE 2010d; Decraene 1961: 11)

De beweging streeft naar een vereniging van de Afrikanen in Afrika en de

Afrikaanse diaspora in een wereldwijde Afrikaanse gemeenschap en het is aldus een

uiting van raciale solidariteit. (Decraene 1961: 11; Akonor 2007: 196; Asante 2007:

4-5) In een meer specifieke invulling is men ervan overtuigd dat een intensieve

samenwerking van de landen van geografisch Afrika op verschillende vlakken – en

eventueel een politieke unificatie – een voordeel zou opleveren voor deze landen. Dit

is wat bedoeld wordt met het hefboommechanisme van African Unity. (Van

Walraven 1996: 83; Marah 2007: 23)

Ontstaan

Het panafrikanisme is gebaseerd op ideeën gevoelens die werden geboren bij

(afstammelingen van) tot slaaf gereduceerde Afrikanen. In de diaspora ervoer men

Page 35: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

35

de fysieke verwijdering van Afrika en onderging men acculturatie en sociale

vervreemding in de nieuwe omgeving. Er kon maar weinig waarheidsgetrouwe

kennis van Afrika worden bewaard, waardoor een romantisch beeld ontstond van het

continent. (Van Walraven 1996: 84)

Ondanks de afschaffing van de slavernij doorheen de 19e eeuw bleven vele Afro-

Amerikanen4 en zwarten elders ter wereld zich nog steeds tweederangsburgers

voelen. Ze bleven streven naar gelijke rechten en een gelijke behandeling met de

blanke bevolking ofwel verlangen naar een fysieke of spirituele terugkeer naar

„Moeder Afrika‟. Zij zagen Afrika als een meer gastvrije omgeving, waar ze meer

zelfvertrouwen konden opbouwen. Een concrete realisatie van dit gedachtegoed was

de stichting van de staat Liberia. (Van Walraven 1996: 84)

Voornaamste thema‟s

Het panafrikanisme benadrukte de raciale solidariteit onder alle zwarten, op basis

van een gemeenschappelijk verleden, gemeenschappelijke ervaringen (lees:

onderdrukking) en een gemeenschappelijke cultuur. De Afrikaanse cultuur – voor

zover die bestaat – en Afrika‟s verleden en toekomst werden sterk geïdealiseerd, wat

goed wordt geïllustreerd bij Molefi Kete Asante, in zijn paper over “The Resurgence

of the African World in the 21st Century”. Daarin probeert hij Afrikanen te

overtuigen dat ze geen redenen hebben om zich minderwaardig te voelen, en dit met

soms twijfelachtige argumenten. (Van Walraven 1996: 83-84, 90; Decraene 1961: 7-8;

Asante 2007)

Afrika was de thuis van alle zwarten, waar zij zich vrij konden voelen van

onderdrukking en discriminatie, waar zij weer hun waardigheid konden beleven.

Men streefde naar een verenigd Afrika, met inbegrip van Noord-Afrika en geloofde in

de mogelijkheid van African Unity als hefboommechanisme. (Van Walraven 1996:

83-84, 90; Decraene 1961: 7-8)

De antikoloniale houding van het panafrikanisme was een punt van overeenkomst

tussen het panafrikanisme en het nationalisme. In de loop van de jaren 1950 kreeg

het nationalisme echter de bovenhand. Ten eerste zou onafhankelijkheid enkel

mogelijk zijn binnen de bestaande koloniale grenzen, en niet voor een verenigd

Afrika. Ten tweede vreesde de elite dat een verenigd Afrika niet voldoende hun

belangen zou kunnen waarborgen en verdedigen. Eenmaal de onafhankelijkheid een

feit was, maakte de kwetsbaarheid van de afzonderlijke Afrikaanse staten echter

noodzakelijk om toch aan enige vorm van samenwerking te doen. Een tweede

overeenkomst tussen beide ideologieën was het idee van moderniteit en het streven

naar meer welvaart. (Van Walraven 1996: 83, 89-90; Decraene 34-50)

4 „Amerika‟ wordt hier begrepen als het hele Amerikaanse content, zowel Noord-Amerika en Latijns-

Amerika of Zuid-Amerika. Met Afro-Amerikanen bedoel ik hier dus afstammelingen van Afrikanen

zowel in bijvoorbeeld Brazilië als de USA.

Page 36: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

36

Vertegenwoordigers

Het panafrikanisme was een ideologie die vooral leefde onder de leden van de elite

en was in de eerste plaats een stedelijk fenomeen. Binnen de elite bestonden evenwel

tegenstelling, bijvoorbeeld tussen conservatieven, progressieven – die vooral de

modernisering promoten – en de gematigden, die iets zien in het samengaan van

nieuwe en traditionele elementen. Er werden panafrikanistische organisaties

opgericht en Pan-African Conferences gehouden. Deze organisaties beperkten zich

echter vaak tot het verzamelen van informatie over wat er elders gebeurde, en

hielden weinig activisme in. (Van Walraven 1996: 83, 86-88: Decraene 1961: 26-33,

51-66)

Belangrijke namen binnen het panafrikanisme zijn Sylvester Williams, W.E.B. du

Bois, Marcus Garvey, Jean Price-Mars, George Padmore, Cheikh Anta Diop en de

Ghanese president Kwame Nkrumah, bijgenaamd Osagyefo of „de verlosser‟. Deze

laatste was een sterke voorvechter van een doorgedreven politieke unificatie binnen

Afrika, met de oprichting van een „Verenigde Staten van Afrika‟, naar het voorbeeld

van de USA. (Decraene 1961: 11-18; Van Walraven 1996: 90-91, 99-117; Gadio 2007:

xi, Mazama 2007: xii, Marah 2007: 17)

Hoogopgeleide Afro-Amerikanen gingen naar Afrika waar zij paradoxaal genoeg

fungeerden als gangmakers voor het Europees kolonialisme. Vele Afro-Amerikanen

en verwesterde West-Afrikanen hadden een ambivalente houding tegenover Afrika.

Enerzijds waren zij op een Westerse wijze opgevoed en opgeleid, en daardoor ook wel

vervreemd van Afrika. Anderzijds kenden zij een groot verlangen naar wat zij zich

voorstelden als „Moeder Afrika‟. Hun fysieke terugkeer naar Afrika, ook al was dit

slecht tijdelijk, draaide meestal uit op een teleurstelling, wat mede een rem was op

de ontwikkeling van de ideologie. (Van Walraven 1996: 84-86, Nkrumah in Zizwe

Poe 2007: 33)

Diversiteit

Lange tijd bestond het panafrikanisme uit niet meer dan een samenraapsel van vage

ideeën, visioenen en dromen, met maar weinig samenhang of concrete plannen of

doelen. De vele uitingen van en strekkingen binnen het panafrikanisme oefenden

invloed uit op elkaar, net als het panafrikanisme invloed ondervond van andere

ideologieën en denkrichtingen. De vaagheid van de ideologie was vooral de wijten

aan een gebrek aan scholing, mede vanwege de raciale onderdrukking, en doordat

het gedachtegoed verspreid was over verschillende continenten, waardoor men ook

niet altijd over een even accurate kennis over Afrika beschikte. (Van Walraven 1996:

83-84; Decraene 1961: 7-8)

De verschillen tussen de Francofone en Lusofone versies en de Angelsaksische

invulling – die wat meer dominant was – van het panafrikanisme werden onder

meer duidelijk op de pan-Afrikaanse congressen. De kolonisatiepolitiek van

Frankrijk en Portugal had gezorgd voor een sterke assimilatie en verbondenheid met

de koloniale metropool, tot zelfs ideeën van een Groot-Frankrijk toe. Dit uitte zich in

Page 37: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

37

soms tegengestelde visies over hoe dekolonisatie en samenwerking moest aangepakt

worden. In de Franstalige versies van pan-Afrikaanse samenwerking vindt men

steeds de samenwerking met de voormalige koloniale metropool terug. (Van

Walraven 1996: 78, 86-88 en 90-91)

Hier is het dus belangrijk een onderscheid te maken tussen pan-Afrikaanse

samenwerking en panafrikanisme, aangezien deze laatste steeds gericht was de

autonomie van Afrikanen, en dat bij het eerste begrip niet altijd het geval was. Dit

toont dat bijvoorbeeld het concept „African Unity‟, dat zo centraal staat binnen het

panafrikanisme, op zoveel verschillende manieren kan geïnterpreteerd worden, dat

het zonder de juiste context inhoudsloos is. De realisatie van enige vorm van African

Unity werd verder beperkt door ideeën van panarabisme in Noord-Afrika, gebaseerd

op een islamitisch gevoel van eenheid en solidariteit. (Van Walraven 1996: 78, 86-88

en 90-91; Decraene 1961: 11-18)

Page 38: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

38

1.4 Samenwerking, onenigheid en verzoening in de aanloop

naar de oprichting van de Organisatie van Afrikaanse

Eenheid

We zijn dit hoofdstuk begonnen met het aanhalen van een aantal

gemeenschappelijke aspecten in de economische, sociale, politieke en militaire

realiteit van de nu 53 verschillende staten. Via een overzicht van het buitenlands

beleid en de structuren in de internationale relaties werden de eerste

meningsverschillen zichtbaar, net als door de bespreking van twee belangrijke

ideologieën. In dit gedeelde gaan we verder op deze verschillen in opvatting, maar

komen uiteindelijk uit op de punten waarop de Afrikaanse staten verzoening

bereikten.

1.4.1 Redenen voor samenwerking

Tot in de jaren 1960 heerste er in het algemeen een sfeer van vertrouwen en

eenheid, van optimisme en het geloof in de effectiviteit van het hefboommechanisme.

Men was het dus wel eens dat enige vorm van samenwerking tussen Afrikaanse

landen moest uitgewerkt worden. De samenwerking kon bestaan uit de

harmonisering van het beleid op economisch en politiek vlak. Het zoeken naar

bondgenoten kon daarna zijn voordelen opleveren op het vlak van nationale

veiligheid. Een goede relatie met je buurlanden maakte het minder waarschijnlijk

dat deze buurlanden jou om een of andere redenen zouden aanvallen of subversieve

acties tegen jouw bewind zouden ondersteunen. (Van Walraven 1996: 91-98, 131;

Efrat 1964: 12, 19)

Er werden aan het einde van de jaren 1950 en het begin van de jaren 1960 een

aantal conferenties gehouden, zowel tussen staten als onder niet-gouvernementele

groepen, in navolging van de pan-Afrikaanse conferenties van de voorbije decennia.

Daar werd ruim gebruik gemaakt van de ideeën en het taalgebruik van het

panafrikanisme, maar slechts weinig initiatieven hadden werkelijk hun basis in deze

beweging. Er waren maar weinig regelrechte aanhangers van het panafrikanisme in

regeringskringen. (Van Walraven 1996: 93, 95, 97)

Op deze conferenties werden verschillende initiatieven ondernomen tot

samenwerking. (Van Walraven 1996: 90-97) Telkens wanneer er sprake was van het

institutionaliseren van deze samenwerking moest men nadenken over hoe men dit

zou doen. Zou het gaan om intergouvernementele samenwerking, of onder de

paraplu van een supranationale instelling? En daaraan verbonden: zou het gaan om

een losse samenwerking, met vrijblijvende principes, of op basis van vele concrete

afspraken en regels? En op welke terreinen zou men samenwerken? Niet alle opties

waren zomaar mogelijk, omwille van financiële redenen, of omdat een staat of

supranationale instelling niet het politieke en economische overwicht zou hebben om

de gemaakte overeenkomsten af te dwingen. (Van Walraven 1996: 90-108, Efrat

1964: 11)

Page 39: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

39

Men was het vrij snel eens over de noodzaak van goede samenwerking binnen de

VN. In 1958 werd de African Group opgericht, een permanente samenwerking en

overleg van de afgevaardigden van de verschillende Afrikaanse landen binnen de

VN, om zo een gezamenlijk standpunt naar voor te kunnen brengen en meer

overwicht te krijgen in zaken die Afrika aanbelangen. In 1960 werd beslist deze

samenwerking te verlengen. (Van Walraven 1996: 91, 93, 100)

1.4.2 Redenen voor onenigheid

Ondanks de bovengenoemde redenen voor samenwerking, kwam een permanente

continentale samenwerking niet van de grond. De recente dekoloniseringsgolf zorgde

voor een plotse explosie van het aantal politiek actoren, wat samen met de

onervarenheid op het vlak van buitenlands beleid zorgde voor spanningen en

misverstanden. Er bestond competitie tussen de afzonderlijke staten en hun leiders

om overwicht te verwerven ten aanzien van de andere staten. Deze competitie werd

mede bepaald door de angst voor het leiderschap van een ander Afrikaans land of

staatshoofd. Men had net zo lang onder het leiderschap van een ander moeten leven,

dat men dit niet opnieuw wilde laten gebeuren. De meeste Afrikaanse landen

konden zich daarom niet vinden in het idee van de Ghanese president Kwame

Nkruma om een „Verenigde Staten van Afrika‟ te creëren. Samenwerking was dus in

zekere zin tegengesteld aan de net verworven onafhankelijkheid van Afrikaanse

staten. (Van Walraven 1996: 91-93, 97-99, 119; Efrat 1964: 22-23)

De instellingen en samenwerkingsverbanden die toch werden opgericht, bleven

beperkt tot een aantal landen en werden niet uitgebreid over heel Afrika. Op de

conferenties bleek dat de jonge Afrikaanse staten een verschillende houding hadden

op drie terreinen, die een permanente samenwerking in de weg stond. Het ging op

onenigheid op het vlak van (1) anti-(neo)kolonialisme vs. samenwerking met

Europa/het Westen; (2) de graad van samenwerking tussen Afrikaanse staten; en (3)

de wijze waarop die samenwerking zou moeten worden geïnstitutionaliseerd. (Van

Walraven 1996: 109)

In het versterken van deze onenigheid, waren de conferenties van Brazzaville in

december 1960, in Casablanca in januari 1961 en in Monrovia in mei 1961 het meest

doorslaggevend. Daar werden de groepen landen gevormd die nog enige tijd na de

oprichting van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid dezelfde houding zouden

aannemen den aanzien van een aantal kwesties. De standpunten van de ene groep

landen lokte reactie uit van de andere, die op hun beurt een conferentie belegden om

hun opinie over een bepaalde gelegenheid te vormen. De verschillende groepen

stonden respectievelijk bekend als de conservatieve (uitsluitend Franstalige staten),

radicale en gematigde landen – al waren de landen van de Brazzaville-conferentie

ook aanwezig in Monrovia, en zijn de Monrovia-landen dus alle landen die niet tot de

Casablanca-groep behoren. Voor een gedetailleerd overzicht van welke landen tot

welke groep behoren, kan u terecht in bijlage 1. Voor meer uitleg over deze opdeling,

zie het volgende onderdeel. (Van Walraven 1996: 103-108)

Page 40: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

40

De verschillende houdingen van de Afrikaanse landen op de drie voornoemde

terreinen werd vooral duidelijk in twee grote crises waarmee Afrika in die periode te

kampen kreeg, namelijk de Congo-crisis en de crisis in Algerije. In beide

aangelegenheden was er voornamelijk onenigheid over de inmenging van het Westen

in Afrika en de perceptie van wie als vijand moest worden beschouwd. De radicale

landen, die zoals hun aanduiding weergeeft, radicaal tegen elke vorm van

kolonialisme en neokolonialisme waren, vonden de Westerse inmenging in deze

conflicten onaanvaardbaar. Zij lieten uitschijnen te ijveren voor een volledige

verbreking van de banden met Europa. De Franstalige landen, de Brazzaville-groep,

waren nog doordrongen van de assimilatiegedachte die de Franse kolonisator had

verspreid, en ze wensten hun goede banden met Frankrijk te behouden, ook als dit

een voortzetting was van de ongelijke machtsrelaties. Niet alle landen wensten ook

even actieve ondersteuning te bieden aan vrijheidsbewegingen in de nog

afhankelijke gebieden. (Van Walraven 1996: 91-92, 95-96, 100-103)

Hieraan gekoppeld zijn de diverse invullingen van het begrip niet-gebondenheid, dat

vooral in de context van de Koude Oorlog van belang was. Welke hulp of

ondersteuning kon een Afrikaanse staat van het Westen of het Oostblok aanvaarden

zonder dat dit haar status als niet-gebonden land zou aantasten? (Van Walraven

1996: 92, 115)

1.4.3 Opdeling van Afrikaanse staten

Zoals hierboven duidelijk is geworden, bestonden er in het Afrika van de jaren 1960

diverse breuklijnen tussen de staten op het continent, die, afhankelijk van de

breuklijn die benadrukt werd, andere staten tegenover elkaar zette en andere staten

tot geallieerden maakte. (Van Walraven 1996: 8-12, 415-421)

Een van de breuklijnen was gebaseerd op de lingua franca en voormalige

kolonisator: er werd onderscheid gemaakt – door die landen zelf – tussen Franstalige

en Engelstalige kolonies. Uiteraard waren er ook gebieden in Afrika die door geen

van beide machten werden ingenomen, en waar men een andere lingua franca

hanteerde. Dat maakte echter de scheidingslijn tussen deze twee benaderingen van

kolonisatie en dekolonisatie - ook verwoord in de begrippen direct rule en indirect

rule – er niet minder reëel op. Twijfelgevallen als de Seychellen, Mauritius en de

Kameroen zijn in de bijlage buiten deze opdeling gehouden, net als de landen in

Noord-Afrika. Zodoende geldt de opdeling volgens lingua franca alleen voor Sub-

Sahara Afrika. (Van Walraven 1996: 9)

Daarnaast bestaat er een regionale opdeling binnen Afrika, die door de OAE/AU

werd en wordt gebruikt binnen haar institutionele vormgeving. De regionale blokken

spelen een belangrijke rol voor het bereiken van een evenwichtige

vertegenwoordiging in verschillende organen van de OAE/AU. De blokken zijn

achtereenvolgens Noord-Afrika, West-Afrika, Centraal-Afrika, Oost-Afrika en Zuid-

Afrika. Ook in deze opdeling hebben we te maken met een paar twijfelgevallen:

Soedan en Mauritanië, die respectievelijk in het blok Oost-Afrika en het blok West-

Page 41: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

41

Afrika zijn ondergebracht, vertonen qua cultuur en politiek vaak nauwe

gelijkenissen met Noord-Afrikaanse landen. (Van Walraven 1996: 9)

Een derde opdeling is deze tussen Noord-Afrika en Sub-Sahara Afrika. De eerste

categorie bevat dezelfde landen als de categorie Noord-Afrika in de regionale

opdeling, de andere categorie bevat al de andere landen. Ook hier zijn Mauritanië en

Soedan twijfelgevallen. (Van Walraven 1996: 415-421)

Een vierde en laatste manier van opdelen is volgens politieke oriëntatie. Daarin

onderscheid men radicale landen van gematigde en conservatieve staten. Deze

opdeling is enigszins arbitrair en dus zeker niet absoluut geldig. Staten die geneigd

zijn een radiale houding aan te nemen – de Casablanca-staten – zijn of waren vaker

voorstander van actieve hulp aan vrijheidsbewegingen, vragen om fundamentele

veranderingen in het internationaal economisch systeem, zijn vaker te vinden voor

een socialistische geïnspireerd ontwikkelingmodel, zijn sterk gericht op niet-

gebondenheid, zijn eerder kritisch ten aanzien van buitenlandse aanwezigheid in

Afrika en voeren een eerder zelfbewust, dynamisch, ongeduldig, hoogdravend

buitenlands beleid. (Van Walraven 1996: 9-10; Akonor 2007: 192)

Conservatieve staten – de Brazzaville-groep – daarentegen zijn of waren minder

volhardend in dekolonisatie en probeerden die eerder te bereiken met diplomatische

druk op blanke regimes dan via gewapende vrijheidsstrijd, konden zich verzoenen

met het bestaande internationale economische systeem, kozen eerder voor een

kapitalistisch systeem, wensten goede banden met het Westen of de ex-kolonisator te

behouden en voorden meestal een pragmatisch, stil en ingehouden buitenlands

beleid. De landen in deze categorie waren meestal Franstalige landen, mede

vanwege de wijze waarop de Fransen hun koloniseringmissie zagen en in de praktijk

brachten. (Van Walraven 1996: 10)

De gematigde landen combineerden kenmerken uit beide posities.

De beide posities zoals hierboven geschetst werden concreet gemaakt in specifieke

contexten en conflicten. Niettemin kon een positie van een bepaald land in een

bepaalde aangelegenheid ook volgens andere criteria worden opgebouwd dan deze

hierboven vermeld. Die andere criteria kunnen zijn: de positie van een land binnen

een van de vier voorgaande groepen of categorieën, verandering van oriëntatie na

bijvoorbeeld een staatsgreep, verschillen in nationaal beleid tussen staten die zich in

dezelfde groep situeren, enz. Toch is de onderverdeling nuttig: ideologische

oriëntaties duiden op feitelijke verschillen in buitenlands beleid, en de groepen

hebben bovendien enig bestaan buiten concrete conflicten of aangelegenheden om.

Maar elke andere taxonomie had evengoed zijn voordelen en onvolkomenheden

gehad. (Van Walraven 1996: 10-11)

1.4.4 Verzoening

Eenmaal in 1962 zowel de Congo-crisis als het conflict in Algerije opgelost waren,

verminderde de relevantie van de verschillende groepen enigszins. De Casablanca-

Page 42: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

42

groep kwam minder hoogdravend uit de hoek, en zowel de Casablanca- als

Brazzaville-landen stelden zich wat gematigder op. Geen enkele Afrikaanse staat

kon zich immers veroorloven zijn banden met de twee voornaamste blokken te laten

verzuren, want ze waren van deze landen afhankelijk voor ontwikkelingshulp. (Van

Walraven 1996: 115, 118)

President Nyerere riep op om persoonlijke conflicten niet en plein public uit te

vechten, maar die op een serene en discrete manier via besprekingen op te lossen. Er

kwamen een paar verzoeningsconferenties die de staten van de verschillende

groepen weer dichter bij elkaar moesten brengen, al bleef men de samenwerking

binnen deze aparte groepen nog even voortzetten. Binnen deze groepen kreeg men

echter ook te maken met meningsverschillen en een slechtere cohesie. Men besefte

opnieuw dat pan-Afrikaanse samenwerking meer dan nodig was. (Van Walraven

1996: 119, 121-122)

Eind 1962 werd beslist een nieuwe conferentie te houden met de staatshoofden van

de Afrikaanse landen die op dat moment afhankelijk waren. Deze conferentie zou

voorafgegaan worden door een samenkomst van de ministers van buitenlandse

zaken van deze landen, die een aantal onderwerpen en problemen al zouden

bekijken, net als de mogelijkheden voor pan-Afrikaanse samenwerking. Op de

conferentie van de staatshoofden zouden dan de definitieve beslissingen genomen

worden. Het is op deze conferentie in mei 1963 in Addis Abeba dat de Organisatie

van Afrikaanse Eenheid werd opgericht. (Van Walraven 1996: 125)

Page 43: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

43

1.5 De oprichting van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid

In mei 1963 werden dan de veelbelovende conferenties gehouden met de eerst

ministers van buitenlandse zaken en vervolgens de Afrikaanse staatshoofden. De

eerste conferentie vond plaats tussen 15 en 21 mei in de Ethiopische hoofdstad Addis

Abeba, aangezien de Ethiopische keizer Haile Selassie tot de conferentie had

uitgenodigd. De conferentie van staatshoofden werd gehouden in dezelfde stad, van

22 tot en met 25 mei. Het is op deze laatste conferentie dat de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid werd opgericht.

1.5.1 Conferentie van Ministers van Buitenlandse Zaken

In de aanloop naar de conferentie organiseerden de afzonderlijke blokken nog

vergaderingen onder elkaar en een heleboel landen haalden nog snel een aantal

diplomatieke banden aan. De Brazzaville-staten ondertekenden zelfs nog een

akkoord voor een nieuw samenwerkingsverband, maar stelden de ratificatie daarvan

uit tot na de conferentie van staatshoofden en regeringsleiders. (Van Walraven 1996:

127, 133)

Gastland Ethiopië had ter voorbereiding van de conferentie alle verklaringen en

beslissingen van de conferenties van voorbijgaande jaren doorgestuurd aan alle

deelnemende landen, die daaruit inspiratie konden halen. (Van Walraven 1996: 128-

129)

Het was overigens de eerste keer in de Afrikaanse geschiedenis, met twee

uitzonderingen, dat alle Afrikaanse leiders op zo‟n hoog niveau samenkwamen,

ongeacht hun ideologische overtuiging. In totaal waren er 31 delegaties aanwezig.

Enkel Marokko was niet vertegenwoordigd op het niveau van het staatshoofd, omdat

koning Hassan II protesteerde tegen de aanwezigheid van Mauritanië. Hij meende

immers dat het grondgebied van dit land historisch deel uitmaakte van Marokko en

vond dat dan ook bij Marokko moest gevoegd worden. Op de oorsprong en gevolgen

van dit Groot-Marokkaans gedachtegoed kom ik later terug in het hoofdstuk over de

Westelijke Sahara. Togo was in het geheel niet vertegenwoordigd op de conferentie,

al lag dat niet aan het land zelf. Dit lag wel aan de andere Afrikaanse leiders die met

het toelaten van het land op de conferentie niet het risico wilden lopen impliciet de

bloedige staatsgreep van het Grunitsky-regime te dogen. (Van Walraven 1996: 127-

130)

In totaal waren er meer dan 500 officiële gezanten aanwezig op de conferentie,

waarvan 60 participanten observers status hadden, omdat zij leden waren van

nationale partijen uit afhankelijke gebieden. In totaal waren er zo‟n 3000

participanten, met inbegrip van leden van de pers, Ethiopische medewerkers en niet-

gouvernementele lobbygroepen. Iedereen die verder iets wilde betekenen in Afrika,

moest op deze conferentie aanwezig zijn. De oprichters van de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid worden daarom ook wel aangeduid met de term „Founding

Fathers‟. (Van Walraven 1996: 128)

Page 44: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

44

Verloop van de conferentie

Op de agenda van de conferentie stond de bespreking van het Ethiopische voorstel

voor een charter tot samenwerking, met de amendementen die op voorhand waren

ingediend door de deelnemende landen. Daarnaast zou men het ook hebben over de

relatie van Afrika met de Verenigde Naties. (Van Walraven 1996: 128-129)

In het begin werd maar weinig vooruitgang geboekt, men verloor twee dagen met het

debatteren over procedurele aangelegenheden en aanverwanten, waaronder de zaak

van Togo. Deze zaak werd uiteindelijk doorgeschoven naar de conferentie van de

staatshoofden, waar beslist werd dit land niet toe te laten. Een gezant van Congo-

Brazzaville riep op om er meer vaart achter te steken, zodat deze bijeenkomst toch

nog iets zou opleveren. (Van Walraven 1996: 130)

De Ministers van Buitenlandse Zaken kwamen er niet uit om een concrete vorm voor

samenwerking uit te werken. Ze besloten het opstellen van een Charter door te

schuiven naar de conferentie van de staatshoofden of een daaropvolgende

conferentie. Na veel debatteren werden er wel twee subcomités opgericht, waarin

Casablanca-staten en Monrovia-staten zoveel mogelijk werden gemixt. Het eerste

subcomité zou zich buigen over het Ethiopische charter, de oprichting van een

organisatie en een secretariaat. De voorzitter van dit comité werd Tanzania. Een

tweede subcomité zou zich buigen over de relatie tussen Afrika en de VN. (Van

Walraven 1996: 131-133)

Vreemd genoeg sprak Nigeria zich uit tegen het gebruik van de Ethiopische versie

als uitgangspunt voor een charter. Dit voorstel was immers grotendeels gebaseerd op

het akkoord dat de Brazzaville-landen zo kort voor de conferentie nog gesloten

hadden en dat nota bene ondertekend werd in Nigeria. In een stemming onthielden

zowel Nigeria als Ghana zich voor het gebruik van het Ethiopische voorstel, terwijl

de andere landen voor stemden. Nigeria hield echter de poot stijf: ze wilden de

Ethiopische versie niet als uitgangspunt, maar Ethiopië wilde op haar beurt haar

voorstel ook niet intrekken. Omdat deze patstelling tijdsgebrek dreigde te

veroorzaken, ging men verder onderhandelen op het niveau van de subcommissies.

Uiteindelijk kwam men daar overeen om het Ethiopische voorstel te gebruiken als

uitgangspunt voor de onderhandelingen op de conferentie van staatshoofden en

regeringsleiders. Aan deze laatste vroeg men een orgaan te creëren om de

mogelijkheden van dit voorstel te onderzoeken en daarvan verslag uit te brengen op

de volgende conferentie van ministers, waarvan men adviseerde dat ze zes maanden

later zou plaatsvinden. (Van Walraven 1996: 133)

Inhoudelijke beslissingen

Wat betreft het concept African Unity werden de verschillende standpunten van de

voorbije jaren samengevoegd in één compromis. Andere belangrijke thema‟s en

aspecten betroffen de eenheid van het hele continent, de bevrijding van

(neo)kolonialisme, de versterking van de onafhankelijkheid, het proberen beëindigen

van de onderontwikkeling, de erkenning van een „African Personality‟, de

Page 45: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

45

verwezenlijking van political union en het belang van waardigheid. Deze thema‟s

duidden eerder op de relaties van Afrika met de wereld, dan op de relaties binnen

Afrika. (Van Walraven 1996: 130; CIAHSG 1963a)

De redenen voor het oprichten van een pan-Afrikaanse organisatie werden

uitgelicht. Enerzijds betrof het interne verlangens, zoals het verbeteren van de socio-

economische situatie op het continent en het verzekeren van de wederzijdse

veiligheid van de staatselites. Anderzijds ging het om extern gerichte wensen, zoals

het geloof in het hefboommechanisme en het verlangen naar gelijkwaardigheid met

andere staatselites in de wereld. Men was ervan overtuigd dat vooruitgang op beide

terreinen elkaar positief zou beïnvloeden. (Van Walraven 1996: 131)

Er werden inhoudelijke discussie gevoerd over de resoluties die zouden worden

doorgegeven aan de staatshoofden en regeringsleiders. Een deel van deze resoluties

werden zonder problemen aanvaard, zoals een resolutie aangaande de Verenigde

Naties. Daarin herbevestigde men het vertrouwen in de VN en wenste men een

goede samenwerking met deze internationale organisatie, maar vroeg men

tegelijkertijd ook om een betere vertegenwoordiging van Afrika in haar belangrijkste

organen. Opdat de Afrikaanse landen met één stem zouden kunnen spreken in de

VN, werd een permanent secretariaat opgericht om de efficiëntie van de UN Africa

Group te verbeteren en de continuïteit te verzekeren. (Van Walraven 1996: 130, 133-

134, CIAHSG 1963a)

De aanbevelingen aangaande het Ethiopische charter , waarin de belangrijkste

aspecten nog eens werden opgelijst die de dubbele basis vormden voor de

institutionalisering van de Afrikaanse Eenheid, werden relatief goed aanvaard.

Evenzo de resoluties aangaande onderwijs, cultuur, wetenschap, gezondheid en

andere sociale aangelegenheden, en de resoluties over dekolonisatie, Apartheid en

raciale discriminatie. Bij het uitbannen van deze laatste twee zaken wilde men ook

de buitenwereld betrekken, en de sterke taal van de resolutie was een teken dat

Afrika op dat vlak niet langer met zich zou laten sollen. (Van Walraven 1996: 133-

134, 136-137)

Moeilijker bleken de resoluties aangaande economische zaken, in het bijzonder deze

over de relatie met de EEG en de creatie van een gemeenschappelijke markt. Er

werd gewaarschuwd voor het vergelijken van de Europese met de Afrikaanse

situatie en er werd verduidelijkt dat samenwerking met Europa een Afrikaanse

economische integratie niet hoeft te verhinderen. In de uiteindelijke resolutie was

niks meer te lezen over de relatie met Europa of de creatie van een

gemeenschappelijke markt, maar bevatte wel de vraag om meer controle over de

internationale instellingen die zich bezig hielden met de ontwikkeling van Afrika en

de vraag om meer gelijke handelsrelaties. De aanvaarding van een resolutie over de

ontwapening van Afrika en de rest van de wereld was ook moeilijker. (Van Walraven

1996: 135-136)

Page 46: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

46

Evaluatie

Op de conferentie werden een aantal belangrijke moeilijkheden overwonnen, een

aantal controversiële punten werden van de agenda van de conferentie voor

staatshoofden en regeringsleiders gehaald. Men kon zich dan volledig toeleggen op

de wijze waarop men de samenwerking zou institutionaliseren. De conferentie

toonde daarnaast dat de Casablanca-, Monrovia- en Brazzaville-landen toch een

heleboel gemeenschappelijke punten van bezorgdheid hadden, die konden fungeren

als gronden voor verzoening. Een aantal landen, waaronder een paar kleine landen,

hadden de kans om op deze conferentie een voortrekkersrol te nemen. Ghana en

Nigeria werden op hun beurt ingeperkt. (Van Walraven 1996: 137-138)

Door de situatie met het Ethiopische charter kon een definitief akkoord voor

samenwerking pas gesloten worden op de volgende ministerconferentie. Men was

dus nog steeds niet voorbij het „point of no return‟. (Van Walraven 1996: 137)

1.5.2 Conferentie van Staatshoofden en Regeringsleiders

Op de conferentie van staatshoofden werd toch besloten om een charter voor pan-

Afrikaanse samenwerking op te stellen. Men zag het belang van zo‟n samenwerking

voor het kunnen gebruik maken van het hefboommechanisme. Daarnaast meende

men dat het slagen van de conferentie zou afhangen van het feit of er al dan niet een

Charter werd opgesteld en er dus definitief besloten werd tot pan-Afrikaanse

samenwerking. (Van Walraven 1996: 139-140)

Op de conferentie hadden rivaliserende leiders de kans om elkaar eindelijk

persoonlijk te leren kennen. Denkend aan het belang van staatshoofden en de goede

banden tussen hen voor het buitenlands beleid en de internationale relaties tussen

Afrikaanse landen – waarover we het eerder al hadden – zorgden deze persoonlijke

contacten voor werkelijke verzoening tussen landen. Doordat men door deze

contacten meer informatie over elkaar had, en men beter kon inschatten wat de

ander zou denken of doen, waren interstatelijke relaties minder geneigd te escaleren

om een kleinigheid. (Van Walraven 1996: 139)

Voor het opstellen van een Charter besloot men te vertrekken van het voorstel dat

gastland Ethiopië reeds had opgesteld. Dit voorstel werd uiteindelijk bijna integraal

overgenomen in het definitieve charter, met hier en daar minimale aanpassingen. De

resoluties die werden besproken en opgesteld op de conferentie van ministers,

werden meestal zonder debat aangenomen en bekrachtigd. (Van Walraven 1996:

141-143)

Er werd heel wat gedebatteerd over de naam van de nieuwe organisatie. Uiteindelijk

kwam Dahomey met het voorstel „Organisation de l‟Unité Africaine‟ (OUA). Ook de

andere landen konden zich hierin vinden, al vond Liberia dat het equivalent in het

Engels dan zeker „Organization OF African Unity‟ (OAU) moest zijn, en niet

„Organization FOR African Unity‟. Dit laatste zou teveel de indruk geven dat eenheid

onder Afrikaanse landen nog moest worden gecreëerd, terwijl de organisatie een

Page 47: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

47

institutionalisering was van een bestaande „organische‟ eenheid. (Van Walraven

1996: 140-141)

Uiteindelijk werd op 25 mei 1963 het Charter tot de oprichting van de Organisatie

van Afrikaanse Eenheid aangenomen, en die dag word sindsdien „African Liberation

Day‟ gevierd. Op 26 mei 1963 volgde een plechtige ondertekening van het Charter.

Helemaal op het einde moest Haile Selassie Kwame Nkrumah nog overhalen om te

tekenen, en Marokko besliste later toe te treden tot de Organisatie. (Van Walraven

1996: 143)

De vorm van de nieuwe samenwerking

Nkrumah deed naar goede gewoonte een oproep voor onmiddellijke supranationale

unificatie, en werd hierin gesteund door Milton Obote, premier van Oeganda. De

andere staten voelden echter niets voor dit voorstel, en gaven de voorkeur aan een

meer flexibele, minimale structuur en een graduele uitwerking van de pan-

Afrikaanse samenwerking. Ze wilden een minimumprogramma, dat „acceptable to

all‟ was. (Van Walraven 1996: 131, 139; Efrat 1964: 22)

Het belangrijkste orgaan dat werd opgericht, was de Assembly of Heads of State and

Government, een jaarlijkse bijeenkomst van alle staatshoofden en regeringsleiders

van de aangesloten Afrikaanse landen. Deze vergadering zou telkens worden

voorbereid door een conferentie van de Ministers van Buitenlandse Zaken, zoals nu

ook het geval was geweest. Deze Council of Ministers zou tweemaal per jaar

samenkomen, eenmaal daarvan net voor de jaarlijkse vergadering van de Assembly.

(Van Walraven 1996: 142; CIAHSG 1963b)

Daarnaast zou ook een Administrative Secretary-General worden aangeduid, die aan

het hoofd zou staan van een General Secretariat. Dat secretariaat, dat voorlopig haar

hoofdkwartier kreeg in Addis Abeba, zou de continuïteit moeten bewaren tussen de

verschillende samenkomsten van de Assembly en Council door. Het zou vooral

zorgen voor administratieve ondersteuning van deze conferenties, zoals bijvoorbeeld

het opstellen en bewaren van documenten. Sommige landen wilden de functie van de

Administrative Secretary-General niet te nauwkeurig omschrijven, en zelfs de

vermelding „Administrative‟ in de titel weglaten. Zo zou deze figuur enige macht

kunnen uitoefenen. (Van Walraven 1996: 142-143; CIAHSG 1963a; CIAHSG 1963b)

De meeste landen waren echter voor het behoud van de vermelding ‟Administrative‟,

als weerspiegeling voor de strikt administratieve aard van deze functie, waarvan de

bekleder weinig macht kon uitoefenen. Deze landen wilden niet het risico lopen dat

deze ambtenaar een politieke figuur zou worden en zo mogelijks concurrentie zou

vormen voor de autoriteit van de staatshoofden en regeringsleiders in de Assembly.

De uiteindelijke keuze voor wie deze functie zou vervullen, net als de definitieve

locatie van het hoofdkwartier van dit secretariaat, werd uitgesteld tot de volgende

samenkomst van de Assembly in juli 1964. (Van Walraven 1996: 142-143, CIAHSG

1963a)

Page 48: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

48

Voornaamste principes en domeinen van samenwerking

De voornaamste thema‟s en principes die in het Charter werden aangehaald, waren

grotendeels een weergave van de punten waarop men verzoening of een compromis

had kunnen bereiken onder de Afrikaanse leiders.

Het lijstje van principes bevatte de vaste elementen die ook op de conferenties,

voorafgaand aan deze, steeds werden aangehaald. Het ging om: respect voor de

territoriale integriteit en soevereiniteit van andere staten, non-interventie, het

vredevol oplossen van conflicten, veroordelen van subversie en de drang naar

hegemonie of dominantie en de gelijkheid/gelijkwaardigheid van de Afrikaanse

staten. Uit deze principes blijkt dat men het politieke en territoriale status quo wilde

bewaren, en enkel op de terreinen van niet-gebondenheid en dekolonisering

veranderingen wilde bereiken. (Van Walraven 1996: 139-140; Young 1988: 24;

CIAHSG 1963b: 3-4)

Onder bevrijding begreep men het uitroeien van kolonialisme en Apartheid in

Afrika. Zeker op dit domein was nood aan solidariteit tussen Afrikaanse landen: de

onafhankelijke staten zouden hulp bieden voor de bevrijding van de nog afhankelijke

gebieden. Hiertoe besloot men een „Liberation Committee‟ op te richten, met daaraan

gekoppeld een speciaal fonds. De manier waarop dit fonds zou worden gespijsd van

bijdragen door de lidstaten, leverde enige problemen op tijdens de conferentie. Meer

uitleg over het Liberation Committee volgt in het volgende hoofdstuk. (Van

Walraven 1996: 142-143 en CIAHSG 1963a: 2-4)

Er werd samenwerking voorzien op het vlak van politiek, defensie en veiligheid,

diplomatie, economie, transport en communicatie, onderwijs, cultuur,

gezondheidszorg en hygiëne, voedselvoorziening en wetenschap en techniek. Zo

opgesomd lijkt het wel alsof er geen domein meer was waarop men niet wilde

samenwerken. Het ging er vooral om dat de afzonderlijke staten hun beleid in deze

domeinen zouden afstemmen op de algemene principes die hierboven worden

opgesomd en op het beleid van de andere landen. Het was niet meteen de bedoeling

om gezamenlijk een nieuw beleid in deze domeinen uit te schrijven. (Van Walraven

1996: 141-142: CIAHSG 1963b: 3)

Naast meer uitleg over de Organisatie van Afrikaanse Eenheid in het volgende

hoofdstuk, is het Charter van de Organisatie integraal overgenomen in bijlage 2.

Evaluatie

De conferentie van de ministers en staatshoofden van alle toen afhankelijke

Afrikaanse landen en de oprichting van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, had

uiteraard een aantal positieve gevolgen. Anderzijds kunnen er ook enkele

bedenkingen geformuleerd worden bij deze conferentie en organisatie.

Met de oprichting van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid werden de voorbije

coalities en samenwerkingsverbanden grotendeels verbroken, zodat de

Page 49: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

49

tegenstellingen tussen Afrikaanse landen minder tot uiting kwamen. De Organisatie

werd de enige organisatie voor samenwerking op continentaal niveau. Naast een

geografische entiteit was Afrika nu ook een politieke entiteit. (Van Walraven 1996:

144, 149; Efrat 1964: 19)

De Organisatie vormde niet zomaar een losse en tijdelijke samenwerking, maar

betekende het begin van een nieuw regime, waarin pan-Afrikaanse principes werden

aanvaard als basis voor interstatelijke relaties. Het idee voor het houden van een

conferentie en het oprichten van een organisatie was niet rechtstreeks ontsproten uit

pan-Afrikaanse overtuigingen, maar de ideologische wortels van de Organisatie

lagen wel deels verankerd in dit gedachtegoed, net als in het gedachtegoed van het

nationalisme. Het Charter vormde een briljant ideologisch compromis: het bracht

ideeën uit verschillende denkrichtingen samen en het geheel was te interpreteren

naar eigen wens. (Van Walraven 1996: 144, 148)

Zoals reeds vermeld zorgde de regelmatige interactie op hoog niveau ervoor dat men

meer informatie over elkaar had en dus beter de beweegredenen van een ander kon

inschatten. Dit had zijn positieve weerslag in het buitenlands beleid van de

Afrikaanse landen ten aanzien van elkaar. De Organisatie optimaliseerde de

samenwerking tussen de vele landen, door het clusteren van verschillende aspecten

en dus side-payments of wederzijdse toegevingen op verschillende domeinen mogelijk

te maken. (Van Walraven 1996:144-145)

De samenwerking op continentaal niveau drukte de kosten van de individuele

landen inzake relaties buiten Afrika. Doordat bijvoorbeeld één delegatie kon worden

gezonden naar besprekingen op wereldniveau, die uit naam van heel Afrika kon

spreken, hoefde niet elk land apart een delegatie te sturen. Wat betreft de Africa

Group in de Verenigde Naties werd op de conferentie in mei 1963 beslist een

permanent secretariaat op te richten, dat deze African Group beter kon

ondersteunen in administratieve taken en zo de efficiëntie en continuïteit kon

verzekeren. (Van Walraven 1996: 144-145)

De Organisatie van Afrikaanse Eenheid mocht dan al de meeste bestaande coalities

doorbroken hebben, met de samenwerking tussen de Brazzaville-landen bleek dat

moeilijker. De instellingen die door deze groep waren opgericht, werden omgevormd

tot instellingen voor samenwerking buiten de politieke sfeer, maar de politieke band

tussen de landen bleef toch bestaan. (Van Walraven 1996: 144)

De Organisatie van Afrikaanse Eenheid was strikt intergouvernementeel. Enkel het

secretariaat werd georganiseerd op supranationaal niveau, maar viel volledig onder

de autoriteit van de Assembly, waardoor het weinig kon bijdragen tot de verdere

supranationalisering van de Afrikaanse samenwerking. Er waren maar weinig

concrete verplichtingen voor de lidstaten en de grote mate van

intergouvernementaliteit betekende dat de Organisatie geen sancties kon opleggen

wanneer een lidstaat de principes van het Charter overtrad. Er was ook geen land

dat op economisch, demografisch en politiek vlak dominant genoeg was om deze

Page 50: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

50

sancties op te leggen uit naam van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid. (Van

Walraven 1996: 145, 147)

Het Westen had in se niks tegen pan-Afrikaanse samenwerking, zolang deze de

Westerse belangen in Afrika en de wereld maar niet in het gedrang bracht. Door de

afhankelijkheid van de Afrikaanse staten van het Westen, hield men automatisch

rekening met Westerse belangen zorgde men ervoor dat deze niet zouden worden

geschaad. Op die manier nam de Organisatie van Afrikaanse Eenheid een gematigd

standpunt in ten aanzien van het Westen. (Van Walraven 1996: 145)

De veelheid van de terreinen waarop men wilde samenwerking had tot gevolg dat de

Organisatie van Afrikaanse Eenheid als geheel geen echte focus had, dat er geen

groter plan of algemeen doel was waarnaar men werkte. De nadruk lag wel op de

externe doelen – het verbeteren van de positie van Afrika in de wereld – en

dekolonisatie, maar de afwezigheid van consensus over concrete doelen op deze en

andere terreinen, maakte dat de Organisatie als geheel weinig kracht had. (Van

Walraven 1996: 146, 149)

Page 51: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

51

Hoofdstuk 2: De Organisatie van Afrikaanse

Eenheid en de Afrikaanse Unie

In het eerste deel bespreek ik de instellingen organen van de organisatie van

Afrikaanse Eenheid, evenals haar doelstellingen. Er volgt ook een korte uitleg over

het budget dat de OAE ter haar beschikking heeft.

In het tweede deel bespreek ik de instellingen en doelstellingen van de Afrikaanse

Unie, met de nadruk op wat is veranderd ten opzichte van de OAE. Daarna maak ik

een korte evaluatie van de OAE die beter zicht geeft op de redenen waarom

Afrikaanse Unie werd opgericht.

Tot slot gaan we even dieper in op de relatie tussen de Organisatie van Afrikaanse

Eenheid en de Afrikaanse Unie met de Verenigde Naties.

Dit hoofdstuk moet een kader scheppen om later beter de instellingen en visies rond

dekolonisatie en conflictbeheersing – waarover we het hebben in hoofdstuk 3 – en de

rol van de OAE en AU in het conflict in de Westelijke Sahara te begrijpen.

Page 52: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

52

2.1 Organisatie van Afrikaanse Eenheid

Na de ondertekening van het Charter op 26 mei 1963 trad het in werking op 13

september 1963 (Ekeh 2009), nadat het – zoals het zelf Charter stipuleerde – werd

geratificeerd door tweederde van de 33 ondertekenende landen. In de decennia die

daarop volgden traden nog 22 andere landen toe en tezamen met de vereniging van

een aantal gebieden en de terugtrekking van Marokko uit de organisatie – waarover

later meer – zorgde dit voor de 53 landen die met het aanbreken van het nieuwe

millennium de Organisatie van Afrikaanse Eenheid omvormden tot de Afrikaanse

Unie. (WE 2010c)

Al deze landen samen herbergen een grote diversiteit aan talen, naar schatting zo‟n

2000 (Maho 2004: 279) Om de goede werking van de Organisatie te verzekeren en

omdat het simpelweg onmogelijk zou zijn documenten te voorzien in al deze talen,

maakt de Organisatie gebruik van vier werktalen, namelijk het Frans, het Engels,

het Portugees en het Arabisch. (CIAHSG 1963b: 10)

2.1.1 Instellingen en organen

In het Charter wordt voorzien in de oprichting van vier instellingen om de

doelstellingen van de Organisatie ten uitvoer te brengen. Het gaat om de „Assembly

of Heads of State and Government‟, de „Council of Ministers‟, het „General Secretariat‟

en ten slotte de „Commission of Mediation, Conciliation and Arbitration‟. (CIAHSG

1963b: 5)

De Assembly5 wordt beschouwd als het hoogste orgaan in de organisatie, aan wie

alle andere organen verantwoording verschuldigd zijn. In de Assembly zal men het

hebben over „matters of common concern to Africa with a view to coordinating and

harmonizing the general policy of the Organization‟. (CIAHSG 1963b: 5) De „general

policy‟ verwijst dan naar de beleidsdomeinen waarin de OAE de lidstaten wil laten

samenwerken. Het gaat om (1) politieke en diplomatische samenwerking, (2)

economische samenwerking, waarin transport en communicatie zijn inbegrepen, (3)

samenwerking in onderwijs en cultuur, (4) samenwerking in het domein van de

gezondheidszorg, volksgezondheid en voedselvoorziening, (5) wetenschappelijke en

technische samenwerking, en ten slotte (6) samenwerking op het terrein van

defensie en veiligheid. (CIAHSG 1963b: 3)

Het gevaar van het willen voeren van zulk een brede samenwerking is echter dat

men op de duur door de bomen het bos niet meer ziet en men niet meer weet wie zich

met wat bezighoudt. Op die manier wordt elk probleem apart opgelost, via een ad

hoc beslissing, maar mist men een „bigger picture‟. Door het voorzien van zo‟n brede

samenwerking gingen de jonge Afrikaanse staten over de grenzen van hun

5 Wanneer verder in deze paper gesproken wordt over de „Assembly‟, verwijst dit naar de Assembly van

Staatshoofden en Regeringsleiders van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, en niet naar de

„General Assembly‟ van de Verenigde Naties. In dat laatste geval zal steeds voluit „General Assembly‟

geschreven zijn, of het Nederlandse equivalent „Algemene Vergadering‟.

Page 53: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

53

staatsmanschap. Uiteindelijk focuste de OAE zich vooral op de dekolonisatie, en

waren de andere domeinen van samenwerking van ondergeschikt belang. (Efrat

1964: 22-23; CIAHSG 1963a)

De Assembly is daarnaast het enige orgaan dat de gehele structuur, de functies en

de handelingen van alle andere organen of gespecialiseerde instituten kan herzien.

(CIAHSG 1963b: 5) De opbouw en werking van de Organisatie voor Afrikaanse

Eenheid hangen dus volledig af van de beslissingen van de staats- en

regeringsleiders. De Organisatie heeft daardoor een zeer sterk intergouvernementeel

profiel, in vergelijking met een supranationaal profiel.

De Assembly komt eenmaal per jaar samen, gewoonlijk op de eerste maandag van

juni, in Ordinary Session. Daarnaast is het mogelijk om een Extraordinary Session

samen te roepen, wanneer er dringendere zaken moeten besproken worden. Op deze

bijeenkomsten heeft elk land precies één stem, naar het principe van gelijkheid

tussen staten. (ILO s.d.; CIAHSG 1963b: 5) In de praktijk zijn resoluties van de OAE

echter steeds een compromis, een weergave van een consensus, aangenomen zonder

stemming. Nergens wordt expliciet het beleid van een bepaalde staat veroordeeld, de

resoluties, verklaringen en beslissingen zijn altijd steeds heel omzichtig

geformuleerd. (Van Walraven 1996: 28)

Een tweede orgaan is de Council of Ministers, die meestal bestaat uit de Ministers

van Buitenlandse Zaken, maar in sommige gevallen kunnen het ook de ministers

zijn die bevoegd zijn voor het onderwerp ter discussie. De ministerraad houdt zich

eraan minstens tweemaal per jaar bijeen te komen. Dit gebeurt meestal in februari,

voornamelijk voor het bespreken van budgettaire zaken, en een keer in mei of juni,

ter voorbereiding van de samenkomst van de Assembly. Net als bij deze laatste kan

ook de Council in Extraordinary Session bijeenkomen. Daarnaast worden er in

bepaalde beleidsdomeinen elke twee jaar Ministrial Sectoral Meetings gehouden.

(CIAHSG 1963b: 6 en ILO s.d.)

De belangrijkste taak van de Council is het voorbereiden van de vergaderingen van

de Assembly, en zich verdiepen in de onderwerpen die het van deze laatste

toegewezen krijgt. De Council vormt eigenlijk de uitvoerende macht van de OAE,

daar waar de Assembly in de eerste plaats kan bestempeld worden als wetgevende

macht. Bij de Council zijn dezelfde regels van kracht als bij de Assembly wat het

stemmen betreft. Maar ook hier worden resoluties, beslissingen en verklaringen

aangenomen na consensus, en wordt er dus doorgaans niet gestemd. (CIAHSG

1963b: 6-7)

De derde instelling die door de Organisatie van Afrikaanse Eenheid werd opgericht,

is het „General Secretariat‟ of Algemeen Secretariaat. Deze wordt geleid door een

„Secretary-General‟ (Secretaris-Generaal) die wordt aangeduid door de Assembly. De

Page 54: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

54

Secretary-General wordt bijgestaan door een of meerdere6 Assistent Secretaries-

General, die elk afkomstig zijn uit een andere geografische regio en op hun beurt ook

door de Assembly worden gekozen. De Secretary-General en zijn Assistenten worden

aangeduid voor een termijn van vier jaar, maar kunnen worden herverkozen. Naast

deze functionarissen bestaat het General-Secretariaat uit een heleboel ambtenaren.

(CIAHSG 1963b: 7 en ILO s.d.)

Zoals aangegeven in het vorige hoofdstuk, was de oorspronkelijke aanduiding van

het hoofd van het Secretariaat „Administrative Secretary-General‟ en had deze

inderdaad een bijna strikt administratieve taak. Doorheen de jaren was zijn

werkelijke macht onderhevig aan politieke wisselvalligheid en sinds de jaren 1990

lijkt de positie mogelijkheden te hebben. (David Meyers 1976; Van Walraven 1996:

127)

Het General Secretariat vormt een soort van fysieke aanwezigheid van de

Organisatie voor Afrikaanse Eenheid. De Assembly en de Council komen regelmatig

bijeen, maar zij vormen geen permanent fysiek orgaan. Het Secretariaat

daarentegen is op elk moment fysiek bereikbaar. Het is gehuisvest in het

Hoofdkwartier van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid, in de Ethiopische

hoofdstad Addis Abeba. In deze gebouwen worden ook vergaderingen van de

Assembly en de Council gehouden, al worden vergaderingen van de Assembly vaker

gehouden in het land van de Chairperson van de Assembly. (WE 2010c; ILO s.d.)

Het Secretariaat houdt supervisie over de implementatie van de beslissingen van de

Council en de Assembly door de lidstaten. Het orgaan heeft haar eigen

administratieve taken en voorziet in technische en administratieve diensten voor

andere organen, zoals het voorbereiden van vergaderingen, het bewaren van

documenten, het opstellen van het jaarlijkse rapport, het voorbereiden van het

jaarlijkse budget en de agenda voor de Council, en meer van dergelijke technische

taken. (CIAHSG 1963b: 7 en Van Walraven 1996: 156)

Naast haar locatie in het hoofdkwartier van de OAE, heeft het secretariaat enkele

regionale en subregionale kantoren, voornamelijk in steden waar andere

internationale organisaties hun thuisbasis hebben. Er is bijvoorbeeld een kantoor in

New York, in Genève, Caïro, Brussel, Lagos, Niamey en Dar es Salaam. (ILO s.d.)

Ten slotte is er de „Commission of Mediation, Conciliantion and Arbitration‟, die de

functie heeft om conflicten tussen lidstaten onderling op een vreedzame manier op te

lossen. In het Charter wordt al weinig aandacht aan dit orgaan besteed en in de

jaren nadien bleek het vooral een slapend instituut. (CIAHSG 1963b: 8; Van

Walraven 1996: 157)

Naast deze vier vaste instellingen, kan de Assembly of Heads of State and

Department beslissen „Specialized Commissions‟ op te richten, die zich bezig houden

6 (ILO s.d.) spreekt over vijf Assistent Secretaries-General.

Page 55: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

55

met een bepaalde problematiek. Drie daarvan zijn de „Economic and Social

Commission, de „Educational, Scientific, Cultural and Health Commission‟ en de

„Defence Commission‟, waarvan de oprichting voorzien was bij de oprichting van de

OAE als zodanig. De „Commission of Fifteen on Refugees‟ is er bijvoorbeeld één die

later is opgericht. (CIAHSG 1963b: 8 en ILO s.d)

2.1.2 Doelstellingen

Over de doelen die de OAE zou moeten nastreven, bestaat veel onenigheid onder

Afrikaanse politici. Van Walraven meent bovendien dat internationale organisaties

zelden hun eigen doelstellingen kunnen formuleren, en enkel die doelen kunnen

nastreven die hen worden toegeschreven door hun lidstaten. De werkelijke doelen

van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid kunnen we proberen achterhalen de vele

documenten die zo‟n organisatie produceert. (Van Walraven 1996: 24)

De officiële doelstellingen die de Organisatie van Afrikaanse Eenheid moet

nastreven volgens haar lidstaten, staan weergegeven in het Charter. Het gaat om

het promoten van eenheid en solidariteit onder Afrikaanse staten, het coördineren

en intensifiëren van de inspanning van deze staten om een beter leven te bereiken

voor hun bevolking, het verdedigen van de soevereiniteit, territoriale integriteit en

onafhankelijkheid van haar lidstaten, het uitroeien van alle vormen van

kolonialisme, en het promoten van internationale samenwerking, in

overeenstemming met het Charter van de Verenigde Naties en het Universele

Verklaring van de Rechten van de Mens. Om deze doelen te kunnen bereiken,

moeten de staten hun beleid op de verschillende terreinen harmoniseren, de

coördinatie daarvan moet gebeuren door de OAE. (CIAHSG 1963b: 3)

Belangrijke principes die de OAE in acht moet houden bij het uitvoeren van haar

taken zijn soevereine gelijkheid van lidstaten, non-interventie, respect voor

territoriale integriteit en soevereiniteit, vredevolle oplossing van conflicten, radicale

veroordeling van elke poging tot politieke eliminatie en subversieve activiteit,

toewijding aan het bereiken van onafhankelijkheid voor de nog afhankelijke

gebieden, en tot slot het bevestigen van niet-gebondenheid. (CIAHSG 1963b: 4)

Hier lijkt mij een verschil in klemtoon te liggen met het begin van de Europese

integratie, die 12 jaar voordien, met het oprichten van de Europese Gemeenschap

voor Kolen en Staal, definitief van start ging. Zowel deze EGKS (opgericht in 1951),

als de Europese Economische Gemeenschap (opgericht met de Verdragen van Rome

in 1957) voorzagen vooral in economische samenwerking tussen de toen zes staten in

West-Europa. De pogingen tot meer politieke samenwerking die ondertussen werden

ondernomen, liepen op niets uit. (Dinan 2004)

De Afrikaanse integratie is volgens het Charter van de OAE dan weer eerder gestart

vanuit politieke overwegingen, vooral het vermijden en oplossen van conflicten en

het verzekeren van de veiligheid van de Afrikaanse elites. Er is aandacht voor

economische integratie en samenwerking, maar de klemtoon ligt op het politieke.

(CIAHSG 1963b: 1-4)

Page 56: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

56

Het is voorzien dat elk onafhankelijke Afrikaanse staat kan deelnemen aan deze

samenwerking, mits een enkelvoudige meerderheid van lidstaten dit goedkeurt. Het

is omgekeerd ook mogelijk dat een staat niet langer wil meedoen. Het volstaat dat

dit land dit bekend maakt, en indien het zich niet bedenkt, wordt het lidmaatschap

precies een jaar later opgeheven. (CIAHSG 1963b: 10-11)

2.1.3 Het budget van de OAU

Het budget van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid wordt gespijsd door

bijdragen van de lidstaten. De bijdrage van elk land wordt bepaald met behulp van

een beoordelingsschaal opgesteld door de Verenigde Naties. In de beoordelingsschaal

wordt rekening gehouden met de oppervlakte van het land, de bevolking, en het

inkomen per capita. Niettemin kan de bijdrage van één enkele staat nooit de grens

van 20 procent van het totale jaarlijkse budget van de Organisatie overstijgen. Dat

budget ligt meestal tussen de 27 en de 30 miljoen Amerikaanse dollar. De lidstaten

hebben de plicht om hun bijdragen stipt te betalen, maar in de praktijk is dit eerder

een uitzondering. De achterstallen in betalingen waarmee de Organisatie

geconfronteerd wordt, is enorm en heeft uiteraard repercussies op haar werking.

(CIAHSG 1963b: 9 en ILO s.d.)

De begroting van de OAU wordt opgemaakt door het Secretariaat voor een periode

van één jaar, lopend van 1 juni tot 31 mei en moet worden goedgekeurd door de

Council. Na goedkeuring door de Council mag de Secretaris-Generaal geschenken,

legaten of andere donaties aanvaarden ten behoeve van de Organisatie, om het

eerder beperkte budget aan te vullen. (OAE 1963b: 9-10 en ILO s.d.)

Page 57: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

57

2.2 De Afrikaanse Unie

Op 9 september 1999 werd op een speciale bijeenkomst van de Assembly in Sirte

beslist om de integratie van de Afrikaanse staten naar een nieuw niveau te tillen.

Daarnaast was er heel wat veranderd in de wereld sinds 1963, en het was nodig om

de werking van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid aan te passen, zodat de

organisatie kon klaar zou zijn voor de nieuwe uitdagingen. De staatshoofden

beslisten om ineens de OAE te laten voor wat ze was, en een nieuwe organisatie op

te richten, naar het voorbeeld van de OAE, maar afgestemd op huidige realiteit in

Afrika. Die nieuwe organisatie werd de Afrikaanse Unie.

Op 11 juli 2000 werd de „Constitutive Act‟ ter oprichting van de Afrikaanse Unie

goedgekeurd. Er werd een overgangsperiode voorzien, waarin de opbouw van de OAE

en haar instellingen konden worden omgevormd tot deze van de Afrikaanse Unie. Op

de bijeenkomst van de Assembly in 2002 werd de Organisatie van Afrikaanse

Eenheid definitief opgeheven en ging de Afrikaanse Unie van start. (OAU-AHG

2000; AUA 2002b)

Wat was er dan anders aan de Afrikaanse Unie, ten opzicht van de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid?

2.2.1 Instellingen

Een aantal instellingen van de OAE bleven in wezen bewaard, maar kregen een iets

andere naam. De „Assembly of Heads of State and Government‟ werd de „Assembly of

the African Union‟, de „Council of Ministers‟ werd de „Executive Council‟, het „General

Secretariat‟ wordt de „Commission‟. Daarnaast wordt de oprichting voorzien van een

Pan-African Parliament, een Court of Justice die een beetje de opvolger is van de

oude Commission of Mediation, Conciliation and Arbitration, een Permanent

Representatives Committee, een aantal Specialized Technical Committees die

voortkomen uit de vroegere Specialized Commissions, een Economic, Social and

Cultural Council, en ten slotte nog een aantal financiële instellingen. (OAU-AHG

2000)

Op het moment van de ondertekening van de Constitutive Act waren slechts de

Assembly, de Executive Council en de Specialized Technical Committees effectief in

staat van functioneren, net omdat deze in grote mate voortbouwden op de

instellingen van de OAE. Het oprichten van de andere voorziene instellingen stond

nog op de agenda voor de toekomst.

Bij de overgang van de OAE naar de AU werd ook Kiswahili aangenomen als

werktaal binnen de nieuwe organisatie. (Akonor 2007: 195)

2.2.2 Doelstellingen

De Afrikaanse Unie heeft een aantal doelstellingen die de OAE voorheen niet had.

Page 58: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

58

Om te beginnen is het de bedoeling dat de Afrikaanse Unie een veel grotere mate

van integratie teweeg brengt onder de lidstaten dan de oppervlakkige

„samenwerking‟ en „harmonisering van beleid‟ waar het in de OAE om ging. Op lange

termijn – met de nadruk op „lange‟ – zouden de Afrikaanse staten regionale

federaties vormen die op hun beurt de delen zijn van een confederatie. De huidige

„Regional Economic Communities‟ zouden daarvoor evolueren naar „Regional

Integration Communities‟ en de basis vormen voor de verschillende federaties. Het

geheel vormt dan een soort „Verenigde Staten van Afrika‟, net zoals Nkrumah het in

1963 al gedroomd had. De titel van zijn boek uit 1963 „Africa Must Unite‟ is nu de

slogan de je te zien krijgt, telkens wanneer je de website van de Afrikaanse Unie wil

betreden. De Afrikaanse Unie zal zo dus een veel meer supranationaal karakter

hebben dan de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, die voornamelijk georganiseerd

was op basis van intergouvernementaliteit. Het reeds bestaan van de Regionale

Econmische Gemeenschappen zou erop kunnen wijzen dat de afzonderlijke staten, in

tegenstelling tot vijftig jaar geleden, nu meer bereid zijn een deel van hun

soevereiniteit over te hevelen naar een supranationaal niveau, ook op terreinen die

ze vroeger zagen als de exclusieve bezorgdheid van staten. (AUC 2004; Ibok 2000:

18)

Om deze supranationaliteit te verwezenlijken, wordt het vroegere Secretariaat-

Generaal een grotere rol toegewezen. Het wordt een veel sterker orgaan dan in de

OAE en de voormalige functie van Secretaris-Generaal krijgt meer mogelijkheden en

bevoegdheden. Zijn functie zal meer lijken op deze van de Secretaris-Generaal van

de VN, die ook een politieke figuur is, dan op de directeur van een grote

administratie zoals het vroeger was. De naamsverandering van „General-Secretariat‟

naar „Commission‟ en van „(Administrative) Secretary-General‟ naar „Chairperson of

the African Union Commission‟, in overeenstemming met de „Chairperson of the

African Union‟, de voorzitter van de Assembly, moet deze grotere

verantwoordelijkheid en het groter aantal bevoegdheden voor deze functie duidelijk

maken. (OAU-AHG 2000)

Om deze verregaande integratie te willen bereiken, is het de bedoeling om het

panafrikanisme te doen herleven en daar bovendien de bevolking meer bij te

betrekken. Het panafrikanisme was altijd als een ideologie van de elite, net als de

Organisatie van Afrikaanse Eenheid een instelling was voor de elite. Het gewone

volk had weinig invloed op de werking of doelstellingen van de OAE, als het er zich

al van bewust was dat zo‟n organisatie bestond. Met de oprichting van de Afrikaanse

Unie moet dat dus veranderen. De nadruk wordt gelegd op democratisering en

partnerschap. Er wordt voorzien in de oprichting van een Pan-Afrikaans parlement,

waar parlementariërs uit de verschillende landen in zetelen, en een Economische,

Sociale en Culturele Raad, waarin civil society-organisaties vertegenwoordigd zijn.

Het Pan-Afrikaans Parlement is ondertussen opgericht, in maart 2004, en heeft zijn

zetel in Johannesburg. (AUC 2004; Ibelema 2007: 52)

De Afrikaanse Unie toont zich in haar documenten en de naamgeving van de

functies in de verschillende organen opvallend gendergevoelig. Het is niet alleen de

Page 59: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

59

bedoeling om de socio-economische situatie van vrouwen te verbeteren, en hun

gelijkwaardigheid aan mannen beter in de praktijk te willen brengen, maar ook dat

binnen de instellingen van de Afrikaanse Unie, ook vrouwen belangrijke posities

bekleden. (AUC 2004)

Daar waar de Afrikaanse Unie in de eerste plaats gericht was op politieke

samenwerking, ligt de nadruk bij de Afrikaanse Unie ook in grote mate op socio-

economische ontwikkeling. De realiteit van de reeds bestaande economische

gemeenschappen draagt hiertoe bij. In de beginjaren van de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid was men er vooral van overtuigd dat men eerst de conflicten in

Afrika zou moeten oplossen, alvorens een effectieve socio-economische ontwikkeling

te kunnen creëren. Deze redering kwam voort uit de terechte observatie dat de

conflicten veel leed veroorzaken voor de bevolking, en hun levensomstandigheden

telkens opnieuw doen verslechteren. Doorheen de jaren werd men er zich echter van

bewust dat de bedroevende socio-economische omstandigheden van vele

gemeenschappen een oorzakelijke factor waren in vele conflicten. Het verbeteren van

de levensomstandigheden van de bevolking kon dus bijdragen aan het voorkomen

van conflicten. (AUC 2004; El-Ayouti 1994: 180)

Daarom wil de Afrikaanse Unie een beleid uitwerken dat tegelijkertijd aandacht

heeft voor socio-economische ontwikkeling als het oplossen van bestaande en

voorkomen van nieuwe conflicten. De socio-economische ontwikkeling situeert zich

zowel op het vlak van bijvoorbeeld handel en landbouw, als gezondheidszorg,

voedselzekerheid en onderwijs. Men wil daarbij bijzondere aandacht besteden aan de

jeugd. Niet alleen omdat de Afrikaanse bevolking in verhouding uit zeer veel

jongeren bestaat, maar ook omdat men zich ervan bewust is dat deze jongeren de

toekomst zijn van het continent en dat zij, mits een goede scholing en gezondheid,

het huidige project van Afrikaanse Eenheid kunnen voortzetten en verder

uitbouwen. De Afrikanen hebben ondertussen begrepen dat een goede toekomst

afhangt van henzelf en daar zelf voor verantwoordelijk zijn. Er heerst eerder een

klimaat van Afro-responsibility dan Afro-pessimism. (AUC 2004)

Het versterken van de integratie in Afrika heeft mede tot doel om het ontstaan van

conflicten op het continent te verminderen. Men hoopt dat, door de interdependentie

tussen staten op verschillende vlakken te vergroten, er minder kans is dat deze

staten met elkaar in conflict gaan. Aldus wil de Afrikaanse Unie inzetten op oplossen

van bestaande conflicten, maar vooral het voorkomen van nieuwe conflicten of

voorkomen dat kleinere spanningen uitgroeien tot een werkelijk conflict. Men wil

een mechanisme oprichten dat tijdig kan waarschuwen voor potentieel explosieve

situaties. Daarnaast moet door een combinatie van het promoten van goed bestuur,

democratie en gerechtigheid, en het bestrijden van allerlei vormen van criminaliteit

de kans dat er zich grote gewapende conflicten voordoen, gevoelig dalen. (AUC 2004)

In de ontwikkelingsprojecten die de Afrikaanse Unie voor ogen heeft, wil ze

vertrekken vanuit de menselijke noden. Het moet niet gaan om het blind vergaren

van materiële rijkdom of het betekenisloos verhogen van cijfers als het „bruto

Page 60: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

60

binnenlands product‟ of „gemiddeld inkomen‟. Ontwikkeling moet dus niet – zoals

enkele decennia geleden – uitgaan van cijfers, maar wel van mensen. Ontwikkeling

moet de werkelijke levensomstandigheden van mensen verbeteren, en niet de

statistieken mooier maken. Ontwikkeling moet bovendien een holistisch geheel zijn,

en dus tegelijkertijd vooruitgang nastreven op economisch, sociaal, politiek, milieu,

cultureel en technologisch vlak. (AUC 2004)

2.2.3 Evaluatie van de OAE, toekomst van de AU

Er wordt ook wel gezegd dat een van de overwegingen voor het oprichten van de

Afrikaanse Unie, de magere resultaten van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid

waren. Hoewel de Organisatie van Afrikaanse Eenheid succesvol was in het

uitbannen van kolonialisme en het bereiken van onafhankelijkheid – evenwel met

opvallende uitzonderingen, zoals de kwestie van de Westelijke Sahara – werden de

voorbije vijftig jaar in Afrika gekenmerkt door een groot aantal gewapende

conflicten, een steeds groeiende schuldenlast en op vele plekken een verslechtering

van de levensomstandigheden, zelfs ten opzichte van de koloniale periode. (Akonor

2007: 191)

Georges Balandier vat samen:

“Il existe une Organisation pour l'Unité de l'Afrique, qui

fonctionne comme un organisme moderne, en principe

fédérateur depuis maintenant nombre d'années et dont le

moins qu'on puisse dire est qu'il est resté peu efficace. Il

demeure impuissant face aux situations extrêmes, il n'a pu

intervenir pour apaiser les tragédies, pour mettre l'obstacle des

forces de paix là où les affrontements sont trop rudes et

conduisent à une décivilation.” (Balandier 2003:87)

Met de oprichting van de Afrikaanse Unie kon men verder werken in de geest van de

Organisatie van Afrikaanse Eenheid, maar anderzijds de mislukkingen van deze

organisatie achter zich laten. De aspiraties van de Afrikaanse Unie voor de toekomst

zijn, zoals hierboven blijkt, alleszins niet mals. Met de overgangsperiode aan het

begin van het nieuwe millennium en het feit dat vele voorziene organen nog niet

opgericht zijn, nog in het proces van oprichting zijn of nog maar net van start zijn

gegaan, is de Afrikaanse Unie vandaag zeker nog niet op haar potentiële

kruissnelheid. Het valt af te wachten of de Afrikaanse Unie de komende decennia

haar ambitieuze doelstellingen kan waarmaken. Kwame Akonor zelf is daar alvast

weinig optimistisch over. (Akonor 2007: 191)

Page 61: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

61

2.3 De OAE en AU in relatie met de Verenigde Naties

Zowel de Organisatie van Afrikaanse Eenheid als de Afrikaanse Unie zijn in grote

mate bezig op het terrein van conflictbeheersing en –oplossing. Aangezien alle

onafhankelijke staten in Afrika lid zijn van de Verenigde Naties en dus het Charter

onderschrijven, en in dat Charter bepaald wordt dat de VN de ultieme organisatie is

die zich bezighoud met conflictbeheersing, zou hier een mogelijk belangenconflict

kunnen bestaan. Niettemin is de VN er zich van bewust dat zij zich onmogelijk met

dezelfde toewijding kunnen bezighouden met conflicten in verschillende regio‟s,

zonder de hulp van regionale organisaties. Bovendien word de VN nog steeds in

grote mate bepaald door de belangen van de grote Westerse machten en zijn deze

niet bereidt veel energie en geld te steken in het opvolgen en oplossen van het

zoveelste conflict in het continent dat in de wereld maar een marginale positie heeft.

In dit hoofdstuk hebben we daarom kort over de samenwerking tussen de OAE/AU

en de Verenigde Naties, net als over de representatie van Afrika in de organen – in

het bijzonder de Veiligheidsraad – van deze laatste.

2.3.1 Samenwerking tussen de OAE/AU en VN

In 1965 bevestigen de Assembly van de OAU en de Algemene Vergadering van de

Verenigde Naties beide in een resolutie – respectievelijk resolutie 33 (II) en resolutie

2011 (XX) – dat beide organisaties nauw willen samenwerken daartoe hun beider

Secretarissen-Generaal opdragen de nodige documenten en informatie aan elkaar

uitwisselen. In deze resoluties wordt zodoende formeel bevestigd wat in andere

resoluties van beide organisaties impliciet naar voor komt, namelijk dat ze een goede

relatie met elkaar in willen aanknopen en in stand houden en met elkaar willen

communiceren in een sfeer van transparantie en openheid. (CIASHG 1963a; OAU-

AHG 1965b; UN-GA 1965)

Zoals hierboven al duidelijk werd gemaakt, is de VN ook een beetje afhankelijk van

de OAE en AU voor het zich bezighouden met conflictbeheersing op het Afrikaanse

continent. De OAE en AU doen dit evenwel niet om de VN te plezieren, maar omdat

ze dit zelf belangrijk vinden en omdat de VN zich misschien niet altijd in dezelfde

mate met deze conflicten zou bezighouden.

Anderzijds zijn de OAE en AU in zeer belangrijke mate afhankelijk van de VN, al

was het maar omdat ze zelf de mensen en middelen niet heeft om vredesmissies en

dergelijke op te zetten. Daarom gebeurt het wel dat de OAE en AU zich bezig houden

met de diplomatieke kant van een conflict, en dat ze voor de praktische bijstand,

vaak in de vorm van een vredeskorps, hulp vragen aan de Verenigde Naties.

(Andemicael 1994)

2.3.2 Representatie van Afrika in VN-organen

Al sinds de oprichting van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid wordt in vele

documenten waarvan sprake is van een goede samenwerking tussen de OAE/AU en

de VN, meteen ook vermeld dat de Afrikaanse staten zich toch graag wat beter

Page 62: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

62

vertegenwoordigd weten in de organisatie en haar belangrijkste instellingen. Indien

mogelijk zouden de Afrikaanse staten deze betere vertegenwoordiging willen

doortrekken naar andere internationale instellingen en organisaties, zoals het IMF

en de International Bank for Reconstruction and Development. (OAU-AHG 1999a)

Om dit te proberen verwezenlijken, werd al in 1958 beslist de African Group te

vormen en in 1963 om deze te versterken met een permanent secretariaat, , om zo de

samenwerking tussen afgevaardigden uit verschillende Afrikaanse landen en de

coördinatie van „matters of common concern‟ te verbeteren. (CIAHSG 1963a: 6)

Sinds een aantal jaren gaan er binnen de VN stemmen op om de vertegenwoordiging

binnen de VN-Veiligheidsraad te herzien. Dit gaat vooral uit van een aantal landen

die aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werden uitgesloten van de

wereldmacht of die toen behoorden tot de Derde Wereld. Ondertussen nemen deze

echter een belangrijke positie in binnen de wereldeconomie. Het gaat in het

bijzonder om de landen die net omwille van hun vraag, bekendstaan als de G4:

Duitsland, Japan, Brazilië en India. Ze nemen het niet langer dat enkel de

zogenaamde overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog de status hebben van

permanent lid in de Veiligheidsraad, terwijl de machtsverhoudingen in de wereld

sindsdien grondig zijn veranderd. (Blum 2005)

Sinds er sprake is van een mogelijke hervorming van de Veiligheidsraad hebben

verschillende groepen van landen plannen ingediend over hoe zij deze hervorming

zien. Meestal komt zo‟n plan neer op het uitbreiden van het aantal leden van de

Veiligheidsraad, en dan enerzijds het afschaffen van het systeem van permanente

leden of anderzijds het uitbreiden van het aantal permanente leden. Er wordt in

deze plannen meestal ook aandacht geschonken aan een meer representatieve

regionale vertegenwoordiging. (Weiss 2003)

Geen van de geformuleerde plannen is tot nu toe echter ten uitvoer gebracht, omdat

de verschillende landen het maar niet eens kunnen worden over welke vorm deze

mogelijke hervorming van de Veiligheidsraad moet aannemen.

Page 63: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

63

Hoofdstuk 3: Kolonisering en postkoloniaal conflict

management

In dit hoofdstuk besteed ik eerst aandacht aan de formele betekenis van begrippen

als „kolonisering‟, „kolonialisme‟ en „dekolonisatie‟. Vervolgens ga ik dieper in op wat

de historische invulling van deze begrippen was, met andere woorden hoe de

kolonisering en dekolonisering in Afrika verliepen. Bij dat laatste neemt VN-

resolutie 1514 een sleutelrol. Ten slotte beschrijf ik de invulling van het begrip

soevereiniteit in het Europese, Islamitische en internationale recht.

In het tweede deel vertel ik wat meer over het Liberation Committee, het orgaan dat

de inspanningen van de OAE voor de dekolonisering van Afrika coördineerde. Het

wordt opgevolgd door een derde deel waarin de mechanismen voor conflictbeheersing

door de OAE en AU worden besproken.

Page 64: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

64

3.1 Kolonisering en dekolonisering

In dit deel besteed ik eerst aandacht aan de formele betekenis van begrippen als

„kolonisering‟, „kolonialisme‟ en „dekolonisatie‟. Vervolgens ga ik dieper in op wat de

historische invulling van deze begrippen was, met andere woorden hoe de

kolonisering en dekolonisering in Afrika verliepen. Deze heeft invloed gehad op het

ontstaan van het conflict in de Westelijke Sahara. VN-resolutie 1514 neemt een

sleutelrol in wat betreft dekolonisering. Ten slotte beschrijf ik de invulling van het

begrip soevereiniteit in het Europese, Islamitische en internationale recht.

3.1.1 Betekenis

Voor ik begin aan dit hoofdstuk over kolonisering en dekolonisering, wil ik eerst

uitleggen wat mijn invulling is van de woorden „kolonisering‟, „kolonisatie‟,

„kolonialisme‟, „dekolonisering‟, „dekolonisatie‟.

„Kolonisering‟ en „kolonisatie‟ betekenen „koloniën vormen, nederzettingen vestigen‟.

Ze duiden voor mij op de feitelijke actie van het koloniseren. „Kolonisering‟ geeft

daarbij eerder een proces aan, terwijl „kolonisatie‟ meer wijst op een voltooide actie.

Met „dekolonisering‟ en „dekolonisatie‟ gaat het net hetzelfde. Het gaat om „de

kolonisering of periode van kolonisatie tot een einde brengen‟ waarbij het eerste

alweer duidt op een proces en het tweede duidt op een voltooide actie.

„Kolonialisme‟ verwijst op haar beurt dan meer naar de ideologie van de kolonisator,

de ideologie die uitlegt waarom en hoe er zou moeten gekoloniseerd worden. Voor

zover ik weet bestaat er niet zoiets als „dekolonialisme‟.

3.1.2 Kolonisering

Noord-Afrika had haar eerste contacten met Europa al zes eeuwen voor het begin

van onze tijdrekening, tijdens de periode van de Grieken en Feniciërs. De rest van

Afrika maakte kennis met de Europeanen in de 15e en 16e eeuw. Lange tijd

beperkten dezen hun aanwezigheid tot het bouwen van enkele nederzettingen aan de

kust en tot het tot slaaf maken van de zwarte bevolking. Op de zogenaamde „Congo

Conference‟ in Berlijn in 1884 en 1885 verdeelden de Europese mogendheden

Afrika‟s grondgebied onder elkaar en begon de werkelijke kolonisering van Afrika.

(WE 2010b)

De grenzen werden vastgesteld volgens het goeddunken van deze Europese

mogendheden. Soms volgden de politieke grenzen een natuurlijke grens, zoals

bijvoorbeeld een rivier. In andere gevallen kwamen ze overeen met een lengte- of

breedtegraad. In nog andere gevallen werden ze per verdrag afgesproken, volgens de

feitelijke veroveringen die koloniale legers hadden gemaakt. In nog andere gevallen

kwamen ze overeen met de scheiding tussen politieke entiteiten onder de Afrikanen,

al was dat vaak niet het geval. In de meeste gevallen werden politieke en etnische

gemeenschappen van elkaar gescheiden door de koloniale grenzen. (WE 2010b)

Page 65: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

65

3.1.3 Dekolonisering

De dekolonisatie van Afrika begon na de Tweede Wereldoorlog en strekte zich uit

over een periode van vier decennia. Het betekende een overgang in de politieke

opbouw van de wereld: rijken werden omgevormd tot verzamelingen van natiestaten.

De inwoners van deze gebieden waren niet langer de onderdanen van een

buitenlandse heerser, maar werden onafhankelijke burgers. Hoewel de bedoeling

van de dekolonisatie was om vooruitgang te creëren op het vlak van socio-

economisch welzijn en het herwinnen van menselijke waardigheid, resulteerde deze

overgang niet altijd in werkelijke vooruitgang. De enige vooruitgang die plaatsvond,

situeerde zich eerder in de voormalige koloniale metropolen dan in de oud-kolonies.

(Frank 1987: 9)

Ellis beschrijft de dekolonisering of de onafhankelijkheid als een herordening van

het complexe geheel van onderhandelingen/akkoorden tussen kolonisator en elite, en

meent dat er in de grond niet veel veranderd is aan de relaties tussen de Afrikaanse

en Europese elite. (Ellis 1996: 18) Frank op zijn beurt geeft aan dat er voor de

Afrikanen zelf wel veel veranderde. Hij omschrijft de overgang de koloniale naar de

postkoloniale wereld als “perhaps the most revolutionary social transformation in

human history” (Frank 1987: 9) en meent dat deze al bij al vredevol is verlopen.

(Frank 1987: 9-10)

Niettemin zijn er opvallende en pijnlijke uitzonderingen. Het „gemak‟ waarmee de

dekolonisatie verliep, hing in grote mate af van de wijze waarop men deze gebieden

had gekoloniseerd, bijvoorbeeld de zogenaamde direct rule of indirect rule methoden.

In alle gevallen gold één regel als het sine qua non van de dekolonisatie: de koloniale

grenzen zouden niet gewijzigd worden, tenzij op uitdrukkelijke vraag van de

bevolking. (Frank 1987: 9-10; Davidson 1992: hdst. 6; Hazlewood 1967: 3) Frank legt

uit:

“Whether or not the boundaries of empire – decreed by cultural

messianism, mercantilist greed, the Congress of Berlin or all

three – made sense in ecological, geographic or demographic

terms, those boundaries could only be altered with the consent

of the governed”. (Frank 1987: 10)

Slechts in enkele gevallen zijn de grenzen van de koloniale territoria gewijzigd, mét

goedkeuring van de bevolking. Rwanda-Urundi werd gesplitst in de aparte staten

Rwanda en Burundi, het British Togolese Trust Territory en de Gold Coast besloten

samen het land Ghana te vormen, en het Franse Cameroun en het Britse Southern

Cameroon verenigden zich in Kameroen. In het geval van Belgisch Congo, werd het

territorium samengehouden en een secessie van Katanga voorkomen. (WE 2010a;

Frank 1987: 10-11)

De enige gevallen van dekolonisering die een uitzondering vormden op de regel van

de Verenigde Naties (zie infra), waren deze van Westelijk Nieuw Guinea en

Oost-Timor – deze gebieden werden ingenomen door buurland Indonesië, al is

Page 66: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

66

Oost-Timor7 sinds kort onafhankelijk – en de Westelijke Sahara, dat werd bezet door

Marokko. Deze laatste kwestie is het onderwerp van nauwer onderzoek in deze

paper en komt verderop aan bod. (Frank 1987: 11)

3.1.4 VN-resolutie 1514

VN-resolutie 1514, aangenomen op 14 december 1960 door de Algemene Vergadering

in haar 15e sessie, vormt de basis van het internationaal recht aangaande

dekolonisering (UN-GA 1960a). De volledige resolutie is opgenomen in bijlage 3.

Novais vat de inhoud samen als:

based on the following tripartite principle: all dependent

peoples are entitled to freedom, defined in terms of the existing

colonial territories, and once such a people had come to be

independent, no residual right of self-determination remained

with any group within it or cutting across its frontiers. (Novais

2009: 61)

In Resolutie 1654, aangenomen door de Algemene Vergadering op 27 november

1961, benadrukt de AV het belang van Resolutie 1514. Ze betreurt dat de bepalingen

daarin nog steeds maar nauwelijks zijn opgevolgd en dringt aan op een snelle

dekolonisering. Om dit vanuit de Verenigde Naties te bevorderen, wordt in de

resolutie een Speciaal Comité opgericht van zeventien leden. Deze Commissie heeft

als taak

„to examine the application of the Declaration [Resolution

1514], to make suggestions and recommendations on the

progress and extent of the implementation of the Declaration

[…]‟. (UN-GA 1961)

In de praktijk betekent dat het Speciale Comité

“to this day oversees and promotes the achievement of those

objectives, monitoring elections and plebiscites preceding self-

government, investigating progress towards self-rule and

establishing the conditions and timetables for progress towards

the mandated objective”. (Frank 1987: 10)

3.1.5 Soevereiniteit

De sleutel in het conflict in de Westelijke Sahara is het begrip „soevereiniteit‟ en de

interpretatie daarvan binnen het internationale recht. Historisch werd soevereiniteit

begrepen als „territoriale soevereiniteit‟, een idee uit de late middeleeuwen en dat in

7 Pedro Pinto Leite maakte een vergelijking tussen de aanslepende dekolonisering van Oost-

Timor en de Westelijke Sahara. (Pinto Leite 2006)

Page 67: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

67

het huidig internationaal systeem werd vastgelegd met de Vrede van Westfalen in

1648. Die interpretatie van soevereiniteit bevatte ook het idee van „soevereine

gelijkheid‟, wat inhield dat staten gelijk waren aan elkaar voor het internationale

recht (voor zover dat in die tijd bestond). In de geschiedenis en in de praktijk is

„soevereiniteit‟ dus gegroeid als Europees principe, het is geconcipieerd in een

Europese context. (Joffé 1986: 21)

In de 19e werd het idee van de „natiestaat‟ geboren, onder andere bij denkers als

Herder. (Hayes 1927: 722-723) Dit werd toegevoegd aan het concept „soevereiniteit‟.

De notie „soevereine natiestaten‟ werd verder in de praktijk gebracht via de

dekolonisatie, die gebaseerd was op de principes van de Verenigde Naties, van wie

het Charter op haar beurt geïnspireerd was op de „Déclaration de Droits de l‟Homme

et du Citoyen‟ die opgesteld werd ten tijde van de Franse Revolutie. (Joffé 1986: 21-

22)

Tijdens de kolonisering namen de Afrikanen Europese denkpatronen over, onder

meer over politiek. Dit gebeurde om dialoog tussen de kolonisator en de onderworpen

bevolking mogelijk te maken. Door in de postkoloniale periode de nieuwe staten

vorm te geven binnen de oude koloniale grenzen, rechtvaardigt de koloniale

bevolking haar claim op soeverein staatschap en soevereine territoriale integriteit.

(Joffé 1986: 22-23)

Onder meer in Noord-Afrika probeerden de nieuwe staten de sociale,

etnische/culturele, religieuze en economische variatie in hun gebied onder één

geheel, de staat, samen te brengen. Dit verliep uiteraard niet zonder de nodige

strubbelingen, maar men drong hoe dan ook een nationaal bewustzijn op. De creatie

van nationale uniciteit gaat vaak samen met het creëren van een historische

stamboom, gebaseerd op een mythe. Men creëert met andere woorden een nationale

geschiedenis. (Joffé 1986: 23)

Voor Marokko8 betekende de creatie van een nationale geschiedenis dat zij de

periode van het Marokkaanse sultanaat opnieuw wilde evoqueren. Dat sultanaat

strekte zich echter verder uit dan de grenzen van het hedendaagse Marokko.

Niettemin probeerde men deze gebieden bij de postkoloniale Marokkaanse staat te

voegen. Het probleem voor Marokko was echter dat het internationale recht

gebaseerd is op het Europese en Romeinse recht. Er wordt geen rekening gehouden

met andere rechterlijke tradities, waarin men de relaties tussen politieke entiteiten

anders ziet, zoals bijvoorbeeld in het islamitisch recht. (Joffé 1986: 25)

Het concept „soevereiniteit‟ in het islamitisch recht heeft zijn oorsprong in de

vorming van de eerste islamitische staat in Medina na de Hijra en werd verder

uitgewerkt tijdens de periode van de eerste vier kaliefen. Een belangrijke plicht van

8 Joffé schreef ook een artikel waarin hij uitgebreid ingaat op de unieke staatsvorm van het

postkoloniale Marokko. De koning bekleed daarin een bijzondere positie, die voor een groot

deel gebaseerd is op de politieke vormgeving van de pre-koloniale staat. (Joffé 1988)

Page 68: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

68

de kalief bestond eruit ervoor te zorgen dat de Sharia – de islamitische wet – werd

gerespecteerd en dat de mensen onder zijn bestuur dagelijks leefden volgens de

voorschriften van de islam. Als de kalief hierin faalde, kon de moslimgemeenschap

hem afzetten. Het concept bayaa duidt op deze voorwaardelijke trouw van de

gemeenschap aan de kalief, die hem gegeven werd indien deze zich hield aan zijn

plichten onder de Sharia. De populaire legitimatie van zijn religieuze status was dan

ook een cruciaal element voor de kalief om politieke soevereiniteit te kunnen

uitoefenen. (Joffé 1986: 25-26).

De ideale politieke entiteit binnen de islam omvatte de hele umma, de gemeenschap

van moslims, en kwam dus overeen met de dar al-islam, het land van de islam. In de

praktijk bestonden er echter verschillende kleinere politieke entiteiten, sultah

genoemd. In de relatie tussen de sultan – de heerser over zo‟n sultah – gold nog

steeds het principe van bayaa, net als het idee van territoriale soevereiniteit. Al ging

dat vooral om een link tussen de heerser en de gemeenschap(pen) in kwestie:

soevereiniteit gerelateerd aan gemeenschap en op basis van persoonlijke banden.

(Joffé 1986: 26)

Het moderne Marokkaanse sultanaat kon worden beschreven als een religieus

instituut, waarbij loyaliteit en trouw belangrijke onderdelen waren van macht en

soevereiniteit. Ook in de bled as-Siba (het gebied waar de sultan geen directe

controle uitoefende; onderscheid zich van bled al-Makhzen, waar er wel directe

controle van de sultan heerst) gold de autoriteit van de sultan, dan via lokale

vertegenwoordigers of autoriteiten. De autoriteit van de sultan diende in die

gebieden vaak als legitimatie van de lokale autoriteit, of als bemiddelingsinstantie.

Vooral in grensregio‟s, waar de dar al-islam grensde aan de dar al-harb (het land

van de heidenen), was dit het geval. Het delegeren van autoriteit werd aangeduid

met thaghr en omvatte de plicht tot het verdedigen van de grenzen van de

moslimwereld, net als de plicht tot jihad voor het verdedigen van de umma. (Joffé

1986: 26-27)

Het is vanuit deze realiteit en traditie dat Marokko en Mauritanië later hun claim

voor het Internationale Gerechtshof in Den Haag argumenteerden. Zie voor meer

uitleg hierover hoofdstuk 5.

Page 69: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

69

3.2 Dekolonisering door de OAE: Liberation Committee

Een van de redenen waarom de Organisatie van Afrikaanse Eenheid werd opgericht,

was vanuit de antikoloniale houding van de Afrikaanse elite. Op dezelfde conferentie

waarop de Organisatie van Afrikaanse Eenheid werd opgericht, benadrukten de

Afrikaanse staatshoofden de noodzaak van zo snel mogelijke dekolonisatie, in

overeenstemming met resolutie 1514 van de Verenigde Naties. De Organisatie zou

op haar beurt de vrijheidsstrijd in de nog niet onafhankelijke gebieden

ondersteunen. Er zou ook gestreden worden tegen de blanke regimes is zuidelijk

Afrika, evenals tegen Apartheid. (CIAHSG 1963a)

Onder vrijheidsbewegingen verstond de OAE dus alleen die groepen die in een

koloniale staat ijverden voor onafhankelijkheid voor het hele koloniale territorium.

De OAE zou dus een afscheidingsbewegingen steunen, evenmin als rebellengroepen

na de onafhankelijkheid. (Van Walraven 1996: 207)

Om deze ondersteuning te bieden, richtten de staatshoofden en regeringsleiders het

„Co-ordinating Committee‟ op, dat ook wel het Committee of Nine werd genoemd,

maar vooral bekend werd als het „Liberation Committee‟. Het bestond uit Algerije,

Ethiopië, Guinee, Congo-Léopoldville, Nigeria, Senegal, Tanganyika, de Verenigde

Arabische Republiek (het latere Egypte) en Oeganda. Het hoofdkwartier van het

comité werd gevestigd in Dar es Salaam. Er werd tevens een Special Fund opgestart,

waarin de lidstaten van de OAE hun bijdragen zouden storten en waarmee het

Liberation Committee haar acties kon financieren. (CIAHSG 1963a)

In de loop van de jaren groeide het lidmaatschap van het comité van de negen

oorspronkelijke leden naar 21 leden. Aan het hoofd van het comité stond een

Executive Secretary, die de baas was van het Executive Secretariat van het comité.

De Executive Secretary werd aangeduid door de Tanzaniaanse regering, de twee

Assistent Executive Secreatries werden aangeduid door het comité zelf, uit twee

verschillende regio‟s. Er bestond een rotatiesysteem, zodat elke regio‟ om de zoveel

jaar een Assistent Executive Secretary kon leveren. Naast haar hoofdkwartier in Dar

es Salaam zette het Liberation Committee ook een aantal regionale kantoren op,

meestal in de buurt van conflictregio‟s. (Van Walraven 1996: 232-233)

Het Liberation Committee had enige autonomie ten aanzien van het Algemeen

Secretariaat in Addis Abeba, hoewel het er administratief gezien, wel een deel van

was. Het Algemeen Secretariaat van haar kant probeerde enige controle over het

Liberation Committee te krijgen. Voor haar beleid was het comité verantwoording

verschuldigd aan de Council en de Assembly, maar het kon ook tegenover deze

organen enige vrijheid verwerven. De antikoloniale taal van het comité was

doorgaans iets harder en radicaler dan die van de OAE in het algemeen en het

comité nam een activistische houding aan. (Van Walraven 1996: 232-234)

Page 70: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

70

Het Speciale Fonds waarmee het comité haar acties kon financieren, kreeg te maken

met enorme achterstallen in het betalen van bijdragen, vooral vanwege staten die

verder verwijderd waren van conflictgebieden. Ook landen die zelf geen lid waren

van het comité, werden verondersteld bij te dragen aan het Speciale Fonds. Er

heerste echter geheimhouding rond het gebruik van het geld, uit tactische

overwegingen, maar daardoor hadden vele staten ook de neiging om niet te betalen.

Ze wilden weten wat gebeurde met het geld waarvan ze er toch al niet zoveel

hadden. Door het lidmaatschap uit te bereiden, andere landen observer status toe te

kennen en meer documenten over haar activiteiten te verspreiden, kon het comité

het probleem van achterstallige betaling enigszins oplossen. (Van Walraven 1996:

234-235)

Het Liberation Committee had een sterke voorkeur voor meer actieve en radicale

vrijheidsbewegingen. Het gaf bijvoorbeeld (politieke) steun aan het Polisario,

ondanks de lange onbeslistheid van de OAE wat aan te vangen met de situatie in de

Westelijke Sahara. Vrijheidsbewegingen hadden meer kans op steun van het

Liberation Committee wanneer zij een internationale banden hadden en hun ideeën

aangaande nationalisme en socio-economische organisatie overeenkwamen met die

van de OAE. Niettemin bestond er ook onenigheid tussen vrijheidsbewegingen en

het Liberation Committtee, bijvoorbeeld bij het nemen van beslissingen. (Van

Walraven 1996: 235-236)

Tot 1972 was het aan vrijheidsbewegingen toegelaten om met observer status deel te

nemen aan de vergaderingen van het Liberation Committee, maar ze hadden toen

nog geen toegang tot alle documenten. Er bestond vaak onenigheid over de te volgen

tactiek om de bevrijding te realiseren tussen de bevrijdingsbewegingen en het

Liberation Committee. De vrijheidsbewegingen klaagden ook over het gebrek aan

strijdlust bij de lidstaten en de onenigheid in hun rangen. Daarnaast wilden de

vrijheidsbewegingen ook meer financiële steun. (Van Walraven 1996: 236-237)

Het Liberation Committee moest haar werk doen in vervelende omstandigheden: het

werd vanuit vele verschillende hoeken beïnvloed en kon niet rekenen op voldoende

financiële middelen. De betalingen van het Liberation Committee vielen in het niet

bij de financiële steun die deze bevrijdingsbewegingen soms vanuit het buitenland

kregen. De directe financiële hulp die deze bewegingen kregen van sommige

Afrikaanse staten, is moeilijker in te schatten. Toch was de hulp van het Liberation

Committee niet onbelangrijk. Door haar multilateraal karakter kon het comité de

invloed van Westerse donorlanden beperken en het legitimeerde bovendien de

gewapende strijd van de bevrijdingsbewegingen. Het Liberation Committee wilde per

land slechts één groep ondersteunen, om onderlinge strijd tussen

bevrijdingsbewegingen te vermijden. Het probeerde de verschillende bewegingen van

één land te laten samenwerken of, indien dit niet kon, steunde het comité slechts één

beweging, meestal deze die het meeste werd gesteund door de bevolking en zich

bezig hield met guerrilla-acties tegen de koloniale overheerser. (Van Walraven 1996:

237-240)

Page 71: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

71

In 1994 werd in Arusha het Liberation Committee opgeheven, omdat men van

mening was dat de dekolonisering in Afrika voltooid werd. (Van Walraven 1996: 232)

Page 72: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

72

3.3 Conflictbeheersing door de OAE en de AU

Afrika staat in het Westen bekend als een continent waar voortdurend gewapende

conflicten heersen. Enerzijds zit de media daar zeker voor iets tussen, dat het vaak

enkel dit beeld van Afrika schetst, anderzijds komen er inderdaad veel gewapende

conflicten voor.

Vaak worden grenzen genoemd als oorzaken van conflicten, omdat deze etnische en

culturele complexen doorsnijden. “Ethnic overhang” en grensoverschrijdende handel

vormen inderdaad een bron van spanningen, maar heel vaak zijn grensconflicten ook

de noemer voor conflicten van een heel andere aard. Er is in Afrika maar weinig

oorlog echt omwille van grenzen. Mocht dit toch het geval zijn, en een grens wordt

verlegd als gevolg van een oorlog, dan zou dit een verstoring betekenen in de

binnenlandse etnische balans en de grensherzieningen zouden een precedent

scheppen. Bovendien hecht men nog steeds veel belang aan de legitimiteit van de

koloniale grenzen en is er maar weinig capaciteit voor conventionele oorlogsvoering,

die een grensherziening zou kunnen afdwingen. (Van Walraven 1996: 67) Zodoende

is het maar weinig waarschijnlijk dat, nu de dekolonisatie in Afrika zo goed als

compleet is, men nog grenzen zou wijzingen.

De meeste conflicten in Afrika zijn interne conflicten, conflicten binnen een staat.

Deze conflicten ontstaan vaak door een samenkomst aan redenen en niet elke partij

in het conflict vecht om dezelfde redenen. Wanneer conflicten tussen landen

voorkomen, zijn die meestal het resultaat van binnenlandse conflicten die uit de

hand zijn gelopen, of van versterkte ongelijkheden tussen landen. (Van Walraven

1996: 68)

Zowel de Organisatie van Afrikaanse Unie als de Afrikaanse Unie deden/doen aan

conflictbeheersing. Hun inspanningen worden hieronder verduidelijkt.

3.3.1 De Organisatie van Afrikaanse Eenheid

Vanaf haar oprichting in 1963 was de organisatie zich ervan bewust dat ze nood had

aan een goede basis die een kader zou bieden voor collectieve regionale actie en

strategische planning in de domeinen van regionale veiligheid, vrede en stabiliteit,

net zoals de promotie van economische ontwikkeling via economische samenwerking

en integratie. De Afrikaanse leiders beseften dat, om een beter leven de creëren voor

de Afrikanen, het noodzakelijk was om de soevereiniteit en territoriale integriteit

van hun staten te verdedigen en om internationale samenwerking te promoten, in

overeenstemming met het Charter van de Verenigde Naties. (Ibok 2000: 3)

De ervaringen van de OAE in het promoten van regionale stabiliteit en het beperken

van de negatieve impact van conflicten in Afrika zijn even gevarieerd als het

lidmaatschap van de Organisatie. Tijdens het eerste decennium van haar bestaan

was de organisatie vooral gefocust op het verzekeren van de reductie van conflicten

en op de lont halen uit spanningen tussen lidstaten, in het bijzonder spanningen die

hun oorzaak hadden in grensdisputen, territoriale claims en ideologische

Page 73: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

73

confrontaties. De Organisatie heeft toch wel enig succes kunnen boeken op die

terreinen. (Ibok 2000: 3)

De grootste verwezenlijking van de OAE was in het domein van de dekolonisatie. Bij

haar oprichting kon de Organisatie slechts de helft van haar huidige lidstaten

opnemen, maar tegen 1994 had de vrijheidsstrijd, gevoerd onder het mandaat van

het Liberation Committee, vele vruchten afgeworpen, die culmineerden in het einde

van Apartheid en geïnstitutionaliseerd racisme in Zuid-Afrika. (Ibok 2000: 3-4)

De OAE was dus wel bezig met het oplossen van conflicten, vooral interstatelijke

conflicten, ook al was dat op een ad-hoc basis, met weinig algemene planning. (Jonah

1994: 4) Het Mechanism for Mediation, Arbitration and Conciliation dat is

opgenomen in het Charter van de OAE, bood een basis voor deze conflictbeheersing,

ook al was de bijbehorende commissie eerder een slapend orgaan. De opname van

zulk een mechanisme in het Charter bewees de nood ervan. De redenen waarom het

OAE er niet in slaagde om procedures voor het oplossen van conflicten te formuleren,

lagen vooral in de verschillende percepties en interpretaties van het begrip

soevereiniteit. Niettemin zijn een aantal innovatieve beslissingen genomen, zoals het

vormen van Ad-Hoc Committees waarin staatshoofden zetelden, om specifieke zaken

op te volgen, zoals in de Westelijke Sahara, het conflict tussen Tsjaad en Libië en het

conflict tussen Senegal en Mauritanië. Een aantal personen kregen het mandaat om

tussen te komen in conflicten in de naam van de Assembly. In locale conflicten

werden regionale organisaties ingezet om deze conflicten op te lossen. De rol van de

Secretaris-Generaal heeft doorheen de jaren zinvolle veranderingen ondergaan,

waardoor deze persoonlijk of via Speciale Gezanten het vredevol oplossen van

conflicten kan promoten. (Ibok 2000: 4)

In de jaren 1980 en 1990 kreeg de OAE steeds meer te maken met de ongelijke

internationale economische relaties, die samen met slechte prestaties op het gebied

van goed bestuur, politieke emancipatie en mensenrechten hun impact hadden op de

vrede, veiligheid en stabiliteit in Afrika. (Ibok 2000: 4)

Door het einde van de Koude Oorlog en het verdwijnen van de spanningen in Afrika

die het gevolg waren van deze globale tegenstelling, werden etnische, religieuze en

culturele tegenstellingen steeds meer duidelijk en een reden voor conflict. In die

periode meende de OAE dat intrastatelijke conflicten enkel de zaak waren van de

betreffende staat, en dat de OAE daar niks mee te zien had. Het principe van non-

interventie werd gerespecteerd. In de Verklaring van 1990 over de politieke en socio-

economische situatie in Afrika en de fundamentele veranderingen in de wereld, werd

voor het eerst de veranderende aard van conflicten in Afrika erkend: van

interstatelijke conflicten – waarvoor men in het verleden ad hoc comités had

gecreëerd – naar intrastatelijke conflicten. Deze laatste vroegen om een meer

dynamische benadering, gezien de Afrikaanse bezorgdheid om concepten als

soevereiniteit en non-interventie in de interne zaken van lidstaten. In diezelfde

verklaring werd duidelijk gemaakt dat noodzakelijke vooruitgang op sociaal en

Page 74: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

74

economisch gebied zouden moeten helpen in het voorkomen van nieuwe conflicten.

(Ibok 2000: 5-6)

De conflicten brachten vele vernieling en humanitaire rampen met zich mee en vele

Afrikaanse leiders en landen konden niet langer staan toekijken hoe een deel van

het continent werd verscheurd door conflicten, enkel en alleen om betwistbare zaken

van technische aard rond het begrip soevereiniteit. Non-interventie hoefde niet ook

onverschilligheid te betekenen. Bovendien wilde men niet langer dat Afrika gezien

werd als een continent van conflicten en ellende. De oplossing was dat nationale en

subregionale mechanismen voor conflictbeheersing werden aangevuld met

mechanismen op continentaal en internationaal niveau, op voorwaarde dat deze

ingebed zouden zijn binnen het kader van de OAE. (Ibok 2000: 6-7)

In de aanloop naar de verklaring van 1990 werden de mechanismen voor

conflictbeheersing van de OAE geëvalueerd en er werd bekeken wat men voor

wijzigingen kon aanbrengen. Centraal stond de gedachte de Afrikanen zelf hun

conflicten moeten oplossen, ook al hebben ze daarvoor ondersteuning voor nodig

vanuit het buitenland. De Verklaring uit 1990 bevatte het voorstel een permanent

Mechanism for the Prevention, Management and Resolution of Conflicts op te richten,

net als de nodige instituten om dit Mechanisme te ondersteunen. In 1993 werd het

Mechanisme dan ook effectief opgericht. (Ibok 2000: 6-7; OAU-AHG 1993b)

Tegelijkertijd met de nieuwe inspanningen van Afrikaanse staten om zich toe te

leggen op het oplossen van conflicten, bleek dat Afrika‟s partners in de rest van de

wereld minder geneigd waren zich direct militair te engageren in Afrika. Enerzijds

had dit als voordeel dat door het verminderen of zelfs uitblijven van externe

interventie, conflicten in Afrika niet nodeloos verlengd zouden worden, of zouden

verlopen volgens de belangen van deze buitenlandse macht. Anderzijds hadden en

hebben de Afrikaanse staten nog steeds niet genoeg eigen middelen om militaire

acties en grondige conflictbeheersing in de praktijk te brengen. Zij hebben daarvoor

de steun – niet alleen financieel, maar ook op het gebied van materiaal,

manschappen, kennis en kunde – van rijkere landen nodig. (Ibok 2000: 7-8)

Het was en is dus nodig de internationale gemeenschap van de goede bedoelingen

van de Afrikaanse staten te verzekeren, zodat deze laatste zich kunnen verzekeren

van de hulp van de eerste. Daarom werd sterk de nadruk gelegd op de mechanismen

voor conflictpreventie. In het licht daarvan bekeek men het opzetten van een Early

Warning Network, gekoppeld aan Early Political Action, samengebracht in een

bescheiden coördinatiefaciliteit in het Conflict Management Center. Dit Netwerk zou

moeten voorzien in het verzamelen van betrouwbare informatie, zodat het goede

beleidsaanbevelingen kan doen. Niettemin wordt de uitvoer van doeltreffende

conflictpreventie, -beheer en –oplossing nog steeds in grote mate beperkt door het

gebrek aan middelen. Gedurende de jaren dat het Mechnisme in werking was, bleek

dat de lidstaten van de OAE niet langer onvoorwaardelijk vasthielden aan de

principes van soevereiniteit en non-interventie, en dat deze principes onder

Page 75: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

75

bepaalde, strikte voorwaarden konden overschreden worden. Hieruit blijkt mede de

groeiende positieve houding van lidstaten ten aanzien van de OAE. (Ibok 2000: 8-9)

De rol van de OAE in conflicten in Afrika is gedurende de voorbije decennia niet

altijd even duidelijk geweest, maar dit is vooral de wijten aan de voorkeur van de

Secretaris-Generaal voor stille diplomatie. Niettemin heeft de OAE in elk conflict

wel zijn rol gespeeld, op de voorgrond of op de achtergrond. (Ibok 2000: 9)

3.3.2 De Afrikaanse Unie

De Afrikaanse Unie was zich er bij zijn oprichting van bewust dat er nog veel werk

stond te wachten op het vlak van conflictbeheersing. Zoals hierboven al duidelijk

werd gemaakt, was de Afrikaanse Unie van mening dat men tegelijkertijd moest

werken aan zowel conflictbeheersing als socio-economische ontwikkeling, want dat

verbeteringen op het ene vlak ook voor verbeteringen op het ander vlak zouden

zorgen. Daarnaast besefte men dat de verantwoordelijkheid voor het oplossen van

Afrikaanse conflicten in de eerste plaats bij de Afrikanen zelf lag Niettemin besefte

de Unie dat ze zelf niet genoeg kennis en vooral middelen had om deze inspanningen

voor conflictbeheersing in de praktijk te brengen. De Unie zou haar goede

bedoelingen zo moeten presenteren dat ze de steun van donorlanden van

ontwikkelingshulp en deze van de Verenigde Naties kon verzekeren.

Een eerste inspanning op het vlak van conflictbeheersing werd gedaan al op de

eerste bijeenkomst van de Assembly van de Afrikaanse unie in 2002. Daar werd de

Peace and Security Council (PSC) van de Afrikaanse Unie opgericht. Dit orgaan

vervangt, sinds het protocol op 26 december 2003 in werking trad, het Central Organ

dat werd opgericht bij het OAU Mechanism for Conflict Prevention, Management and

Resolution.

Met de oprichting van deze Vredes- en Veiligheidsraad wil de Assembly allerminst in

het vaarwater komen van de VN-Veiligheidsraad. Ze wil daarentegen een goede

samenwerking tussen beide instellingen, waardoor een meer efficiënte behandeling

van vredes- en veiligheidsproblemen op het Afrikaanse continent mogelijk wordt. De

PSC moet vooral ook de bestaande regionale mechanismen voor conflictbeheersing

met elkaar in harmonie brengen en afstemmen op het algemeen beleid van de

Afrikaanse Unie.

Met de oprichting van de Peace and Security Council wil de Afrikaanse Unie

“an operational structure for the effective implementation of the

decisions taken in the areas of conflict prevention, peace-

making, peace support operations and intervention, as well as

peace-building and post-conflict reconstruction”. (AUA 2002a)

Het orgaan maakt integraal deel uit van de Afrikaanse Unie en wordt ondersteund

door de Commission, een „Panel of the Wise‟, een „Continental Early Warning System‟,

een „African Standby Force‟ en een „Special Fund‟. Tot de taken van de PSC behoren

Page 76: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

76

zowel het promoten van vrede, veiligheid en stabiliteit, het anticiperen en

voorkomen van conflicten (peace-building), het helpen oplossen van conflicten (peace-

making) en zorgen voor post-conflict reconstruction. Daarnaast helpt de PSC ook in

het bestrijden van internationaal terrorisme, het uitwerken van een

gemeenschappelijk defensiebeleid voor de hele Afrikaanse Unie en het promoten van

democratie, goed bestuur en respect voor de wet.

De belangrijkste verwezenlijking van de Afrikaanse Unie in de oprichting van de

PSC is dat het principe van non-interventie niet langer als heilig wordt beschouwd.

Binnen de Organisatie van Afrikaanse Eenheid was het bijna absoluut ondenkbaar

dat zeker een lidstaat, maar ook de Organisatie zelf zouden tussenkomen in de

interne conflicten of aangelegenheid van een andere lidstaat, al zeker niet op militair

vlak. In de Afrikaanse Unie is het met de oprichting van de PSC en de daarbij

horende „African Standby Force‟ mogelijk dat militairen uit lidstaten in een

gezamenlijk leger onder commando van de Afrikaanse Unie, kunnen tussenkomen in

andere lidstaten. Het principe van non-interventie geldt dus nog steeds tussen

lidstaten, maar niet langer tussen de Afrikaanse Unie en haar lidstaten. (AUA

2002a)

Page 77: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

77

Hoofdstuk 4: De Westelijke Sahara – Situering

conflict

Dit hoofdstuk biedt een inleiding op de casus van de Westelijke Sahara. Het conflict

aldaar woedt al sinds het midden van de jaren 1970, en er is nog steeds geen

oplossing voor gevonden. Voorlopig ziet het er ook niet naar uit dat deze in de nabije

toekomst wel zal gevonden worden.

In het vijfde hoofdstuk, dat volgt op dit, wordt dieper ingegaan op de oorzaken en de

toedracht van het conflict, in het bijzonder op de inspanningen van de Organisatie

van Afrikaanse Eenheid en van de Verenigde Naties ter oplossing van het conflict.

Om dit alles goed te kunnen plaatsen, geef ik in dit hoofdstuk wat meer informatie

over de context waarin het conflict is ontstaan en verloopt.

Eerst komen een aantal feitelijke zaken rond de het territorium van de Westelijke

Sahara aanbod: wat uitleg over de natuurlijke omgeving en de bevolking die er

woont. Dit wordt gevolgd door een verdieping aangaande de natuurlijke rijkdommen

in het gebied. Daarbij aansluitend komt een verduidelijking van de internationale

context van het conflict. Tenslotte geef ik een kort historisch overzicht van de

geschiedenis tot aan de kolonisatie en een schematische historische weergave van

het verloop van het conflict in de Westelijke Sahara.

Page 78: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

78

4.1 Facts and Figures

In dit stukje geef ik wat informatie over de natuurlijke omgeving in de Westelijke

Sahara, over de mensen die er wonen en hoe deze leven. Dit is voornamelijk een

weergave van de huidige situatie.

4.1.1 Natuurlijke omgeving

De natuurlijke omgeving in de Westelijke Sahara is bijzonder ongunstig voor mensen

om te wonen en te overleven. Zoals de geografische naam aangeeft, is het grootste

deel van de 266 000 km² die het gebied omvat – bijna negen keer groter dan België –

bedekt door lage en vlakke woestijn, met grote oppervlakten rotsen en zand die in

het zuiden en noordoosten kleine bergen vormen. Er heerst een warm en droog

woestijnklimaat, doordat er nauwelijks regen valt. (CIA 2010 en Federale Overheid

België 2008)

Wel staat er voortdurend koude aflandige wind, die mist en zware dauw

veroorzaken. De Harmattan komt gedurende het hele jaar voor, en brengt vaak stof

en zand mee, die de zichtbaarheid sterk beperken. De Sirocco komt voor gedurende

de winter en het voorjaar en is eerder een droge wind, die op zijn beurt ook heel wat

stof en zand met zich meedraagt. (CIA 2010)

Door de zo goed als afwezige neerslag is slechts 0,02% van de totale landoppervlakte

geschikt voor het verbouwen van gewassen, ofwel zo‟n 53,2 km², ongeveer het

equivalent van een gemiddelde Belgische gemeente. (CIA 2010 en WN 2009).

4.1.2 Bevolking

Volgens een Spaanse volkstelling uit 1974 waren er om en bij de 74 000 inwoners in

de Westelijke Sahara. Toen nog waren het grootste deel daarvan nomaden:

gemeenschappen die met elkaar verbonden waren via een gemeenschappelijke taal –

het Hasaniyya Arabisch – en een zelfde cultuur. (Olsson 2006: 12)

Sindsdien is het aantal mensen in het gebied opgelopen tot tussen de 405 210 (CIA

2010) en de 440 000 (UNDESA 2008), onder meer door de influx van Marokkanen

tijdens de Groene Mars, waarover later meer. Dit betekent dat er theoretisch

ongeveer 1,5 personen per km² zouden wonen. Uiteraard wonen bij dit klimaat deze

mensen niet verspreid over het gebied, bijna de helft – of 198 200 inwoners – woont

in de hoofdstad Laayoune – ook geschreven als El Ajún, El Aaiún, La „Youn, al-Ayun.

Andere steden in het gebied zijn Boujdour, Dakhla en Smara. (WN 2010) In totaal

woont er 81% van de bevolking of 356 000 mensen in steden. De

verstedelijkingsgraad ligt rond de 5,9 %. (UNDESA 2008) Er wonen ook nog

ongeveer 102 000 Sahrawi‟s in vluchtelingenkampen nabij Tindouf in Algerije.

(CIA 2010)

Bijna de helft van de bevolking is jonger dan 14 jaar, iets meer dan de helft is tussen

de 15 en de 65, waardoor er nauwelijks mensen ouder zijn dan 65 jaar. Dit komt door

de lage levensverwachting van 54 jaar, door een vrij hoog sterftecijfer. Dit wordt

gecompenseerd door een zeer hoge vruchtbaarheidsgraad, en een zeer hoog

Page 79: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

79

geboortecijfer, dat op zijn beurt weer afgezwakt wordt door vrij hoge graad van

kindersterfte. (CIA 2010)

De bevolking bestaat op etnisch vlak voornamelijk uit Arabieren en Imazighen –

deze laatste zijn beter bekend als Berbers. De voornaamste religie is de islam, de

Sahrawi volgen de Sunni-leer en de rechterlijke traditie van Malik. Er wordt

voornamelijk het Hassaniyya Arabisch gesproken, maar ook Marokkaans Arabisch,

Frans en Spaans. (CIA 2010 en WE 2010e)

Een deel van de bevolking zijn nomadische herders, die kudden dromedarissen,

schapen en geiten hoeden. Anderen overleven van de visvangst en het ontginnen van

fosfaat. Door het klimaat is nauwelijks landbouw mogelijk, met als gevolg dat het

grootste deel van het voedsel voor de stedelijke bevolking geïmporteerd wordt. De

weinige landbouw die mogelijk is in oases, voorziet in het telen van fruit en

groenten. Er wordt betaald met de Marokkaanse Dirham. (CIA 2010)

Page 80: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

80

4.2 Natuurlijke rijkdommen in de Westelijke Sahara

De Westelijke Sahara bezit een aantal natuurlijke rijkdommen: enerzijds zijn er de

zeer visrijke wateren, anderzijds een aantal bodemrijkdommen. In die laatste

categorie horen bijvoorbeeld zand en een aantal metalen en mineralen zoals fosfaat,

ijzererts, uranium, titanium, vanadium, koper, nikkel, chroom, platina, mangaan en

goud. Het is niet van al deze grondstoffen zeker of ze werkelijk gevonden zijn in het

territorium. Fosfaat is veruit het belangrijkste van dit hele lijstje, maar ook

vanadium, uranium en titanium zijn belangrijke strategische grondstoffen. Ten

slotte is er mogelijk ook olie of aardgas aanwezig. (Shelley 2006: 20; Olsson 2006;

CIA 2010; Ruf 1987: 71)

Doorheen de jaren is het strategisch belang van visvangst en mogelijke olie voor

Marokko vergroot, terwijl dat van fosfaat min of meer stabiel is gebleven. (Shelley

2006: 17)

Wohlgemut meent dat:

“There is no doubt that the question of the natural resources of

Western Sahara such as fish, oil and phosphates has been the

main reason for the interest in the area in question. As in so

many places all over the globe the exploitation of natural

resources including the job opportunities it creates for the

occupiers makes states and people react selfishly and in conflict

with international law.” (Wohlgemuth 2006: 9)

In de Madrid Akkoorden werd al duidelijk hoe belangrijk deze grondstoffen waren:

Spanje was bereid het territorium te verlaten ten voordele van Marokko en

Mauritanië, in ruil voor 35 procent van de opbrengsten uit de exploitatie van fosfaat

en 10 jaar lang het recht om te vissen in Saharaanse wateren. (Pinto Leite 2006: 13)

In afwachting van de uitkomst van een referendum in de Westelijke Sahara en dus

een beslissing over het internationale juridische statuut van het territorium, moet

men volgens Pedro Pinto Leite zijn handen afhouden van de natuurlijke rijkdommen

van het gebied. Het exploiteren ervan is in strijd met het internationale recht. (Pinto

Leite 2006: 16)

4.2.1 Fosfaat

In de biografie van koning Hassan II wordt ontkent dat Marokko het territorium van

de Westelijke Sahara zou hebben ingenomen omwille van het fosfaat. Als reden

wordt gegeven dat de kosten om dit fosfaat te winnen niet zouden opwegen tegen de

inkomsten die eruit zouden worden gehaald. Deze reden valt echter te betwijfelen,

want met de overdracht van de autoriteit over het gebied van Spanje naar Marokko,

nam Marokko ook de moderne infrastructuur over die door Spanje werd

geïnstalleerd bij de fosfaatmijnen in Bou Craa. Bovendien hield Marokko een Spaans

bedrijf aan als partner die kon voorzien in kapitaal en expertise. (Shelley 2006: 19)

Page 81: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

81

In de late jaren 1970 kelderden de prijzen van fosfaat vliegensvlug, waardoor

Marokko snel alle hoop verloor om hiervan rijk te worden. Door het innemen van ‟s

werelds op een na grootste reserve van fosfaat, kon Marokko wel verzekeren dat er

geen competitie meer zou komen vanuit het Zuiden. Zo heeft Rabat haar greep op

het wereldaanbod verzekerd en ze behoudt dat tot nu toe. (Shelley 2006: 19)

Het belang van de winning van fosfaat uit de Westelijke Sahara voor Marokko

vandaag blijkt uit het feit dat in 2008 in Marokko (waar de opbrengst van de

Westelijke Sahara bij hoort) 8 miljoen ton fosfaat werd geproduceerd. Alleen de

Verenigde Staten van Amerika (8,590 miljoen ton) en China (15,2 miljoen ton)

produceerden meer.9 (Jasinsky 2010: 56.9 – Table10) De fosfaatrots wordt vanuit

Bou Craa via ‟s werelds grootste transportband vervoerd naar de haven waar

Laayoune, waar de rots wordt verwerkt, maar niet opgezet wordt tot zuur of

meststof. (Shelley 2006: 20; Ruf 1987, 71)

Bou Craa voorziet in een betekenisvol aandeel inkomen en werkgelegenheid voor de

Sahrawi‟s, maar beide zijn aan het verminderen. In 2006 werkten er in totaal

ongeveer 1 900 mensen. In 1968 waren er nog 1 600 Saharawi werknemers, en dat

aantal viel terug tot 567 het jaar na de overname van het gebied door Marokko.

Sahrawi-activisten zeggen dat er nu slechts een 200-tal jobs worden ingenomen door

Sahrawi‟s, en dat dit voornamelijk lagere functies zijn. Volgens hen wordt het

aannemen van werknemers gedaan in Marokko. In de loop van de jaren hebben vele

Sahrawi-werknemers en gepensioneerden geklaagd dat hun lonen en pensioenen

steeds worden teruggeschroefd door Marokko. Het pensioen van oudere werknemers,

dat nog door Spanje wordt betaald, voorziet in noodzakelijk inkomen voor de

gemeenschap. Dit is waarschijnlijk een van de redenen waarom het Polisario niet

klaagt over de blijvende Spaanse inmenging in Bou Craa. (Shelley 2006: 20)

4.2.2 Visgronden

Het belang van de visvangst voor Marokko zit hem in drie aspecten: (1) Marokko ziet

de ontwikkeling van de Marokkaanse visindustrie als een generator van inkomen en

werkgelegenheid, (2) er is een groeiende internationale vraag naar vis en

zeevruchten, (3) de voorbije jaren werd een enorme groei vastgesteld in het

Marokkaanse aandeel van de visvangst in de Saharaanse wateren. (Shelley 2006:

17)

Zeer veel vissersgemeenschappen in de Westelijke Sahara zijn van oorsprong

Marokkanen die door de zware subsidies van de Marokkaanse overheid werden

overgehaald zich te vestigen in wat Marokko de „Zuidelijke Provincies‟ noemt, en dus

het grondgebied van de Westelijke Sahara is. Deze gemeenschappen hebben hard te

9 Om de productie van fosfaat in verschillende landen gedurende verschillende jaren te

vergelijken, zie de jaarlijkse rapporten van U.S. Geological Survey.

http://minerals.usgs.gov/minerals/pubs/commodity/phosphate_rock/index.html#myb. Kijk bij

„Minerals Yearbook‟ onder „Annual Publications‟.

Page 82: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

82

lijden onder de nieuwe bepalingen aangaande visvangst. Niettemin ziet Marokko de

visvangst als een remedie tegen de werkloosheid in de Westelijke Sahara, die

geschat wordt tussen de 25% en de 50%. (Shelley 2006: 17)

In 1960 werd nog 200 000 ton vis per jaar opgehaald, tegen 2001 was dat opgelopen

tot 1 miljoen ton per jaar. De hele visindustrie zet direct en indirect zo‟n 400 000

Marokkanen aan het werk. De export van vis brengt elk jaar ongeveer 1 miljard

dollar op, 15% van de totale inkomsten uit export. (Shelley 2006: 17)

Er wordt vooral gevist op sardines en inktvissen, in het bijzonder de octopus en

pijlinktvis. Door overbevissing en de migratie van scholen is de vangst van sardines

in de wateren die door Marokko worden gecontroleerd, met 80% gedaald. De

voorraad is enkel gezond in het zuiden van de Westelijke Sahara. Inktvissen

voorzien in 80 à 90% van de inkomsten van export en worden bijna alleen in

Saharaanse wateren gevonden. Geschat werd dat in 2007 90% van de Marokkaanse

vangst uit de Saharaanse wateren zou komen. Voor 2006 zorgde Laayoune alleen al

voor 40% van de Marokkaanse vangst. (Shelley 2006: 18)

Dat de visserij voor Marokko een belangrijk domein van de economie is, kunnen we

verder afleiden uit de hoeveelheid geld en middelen die de voorbije jaren

geïnvesteerd is in het heropbouwen van havens als Laayoune, Dakhla en Boujdour.

(Shelley 2006: 18)

Aan al deze economische activiteit hebben de meeste Saharawi‟s zo goed als niks.

Enkele Sahrawi zijn vissers, maar zij kunnen door gebrek aan micro-kredieten vaak

geen boot of werktuigen kopen. Sommige Sahrawi‟s vinden werk in havens. Er zijn

wel een aantal rijke Sahrawi families die aan de kant staan van Marokko en aan wie

wordt toegestaan enkele licenties te controleren en een diepvrieseenheid of een

sardineverwerkingseenheid op te zetten. Deze Sahrawi‟s kunnen patronage verlenen

in de vorm van jobs of vislicenties. (Shelley 2006: 18)

De bescherming van de visvoorraad in deze wateren wordt in de war gestuurd door

massale illegale visserij. Er wordt geschat dat ongeveer 7000 kleinere boten in de

door Marokko gecontroleerde wateren legaal actief zijn, maar dat er zeker ook

evenveel boten illegaal vissen. Daarnaast opereren er ook een handvol grotere

schepen die worden gecontroleerd door invloedrijke Marokkanen en een handvol

Sahrawi‟s. (Shelley 2006: 18)

In 2005 onderhandelde de Europese Unie een akkoord met Marokko over visvangst.

Tot dan toe had de EU al gevist in Marokkaanse en Saharaanse wateren, onder

overeenkomsten die waren afgeleid van de Madrid-Akkoorden. De overeenkomst die

in 2006 werd geratificeerd, vermeldde echter expliciet waters die werden

gecontroleerd door Marokko maar niet onder haar soevereiniteit vielen. (CEU 2006:

14, art.11) De EU had niet de kans genomen om in het nieuw akkoord, dat van nul

zou worden opgesteld, alles volgens het internationale recht te laten verlopen. Op

Page 83: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

83

deze manier lijkt het akkoord over visvangst een impliciete erkenning van de huidige

stand van zaken in de Westelijke Sahara.10 (Shelley 2006: 18)

In mei 2008 gaf de Europese Unie, onder druk van een aantal Europarlementariërs,

toe dat schepen uit Europese landen zoals Spanje, Litouwen en Groot-Brittannië,

gaan vissen in de rijke visgronden voor de kusten van de Westelijke Sahara, terwijl

de EU zelf verklaard had dat ze deze natuurlijke rijkdom beschouwden als eigendom

van de Sahrawi‟s. (Rigg 2009: 1; Review of African Political Economy 2006: 345) Het

zijn overigens niet alleen Marokkaanse, Saharaanse en Europese schepen die

illegaal vissen in Saharaanse wateren, maar ook schepen uit bijvoorbeeld Rusland.

(WSRW 2010; Godoy 2010) Het Polisario en sympathisanten strijden tegen het

bestaan van dit akkoord, zie bijvoorbeeld de campagnewebsite

www.fishelsewhere.eu. (WSRW 2009 en WSRW s.d.)

4.2.3 Olie & aardgas

In 2001 leende Marokko verkenningslicenties uit aan oliemaatschappijen Kerr

McGee (USA) en Total (Frankrijk). Aangezien tot nu toe nog geen olie ontdekt is in

Marokko, kon worden verondersteld dat dit betrekking had op het grondgebied van

de Westelijke Sahara. Tot nu toe is evenmin olie of aardgas ontdekt in de Westelijke

Sahara, maar met de recente ontdekking van olievelden en aardgas in Mauritanië, is

er een vrij grote kans dat er zich ook in de Westelijke Sahara olie of gas bevindt.

(Shelley 2006: 18-19)

Doordat Marokko zelf geen olie te verkopen heeft, is haar economie volledig

afhankelijk van de oliemarkt, de meest volatiele grondstoffenmarkt ter wereld. Als

Marokko zelf olie of aardgas kon produceren, zou ze deze prijsschommelingen

enigszins kunnen nivelleren: door eigen productie zou het land minder olie moeten

kopen op de internationale markt. De voorbije jaren schommelde de kosten voor het

importeren van olie tussen de 17 en 63 procent van de totale importkosten. (Shelley

2006: 18)

Er werd al gezocht naar olie voor de kusten van de Westelijke Sahara ten tijde van

de Spaanse overheersing, maar de oorlog tussen Marokko en het Polisario en de

wettelijke status van het territorium hadden oliecompagnieën na het midden van de

jaren 1970 weggehouden. Met de huidige olieprijzen zou de ontdekking van een

olieveld grote inkomsten opleveren voor Marokko. De nieuwe zoektocht naar olie

sinds 2001 maakt dan ook dat Marokko nog sterker vasthoudt aan het behouden van

het territorium van de Westelijke Sahara. (Shelley 2006: 19)

Hans Correll stelde in zijn wettelijke opinie voor de Verenigde Naties duidelijk dat

de exploitatie van natuurlijke rijkdommen van een non-self-governing territory ten

voordele moet zijn van de bewoners van dit territorium. Van de ontginning van

fosfaat en de visserij merken de Sahrawi‟s weinig voordeel, zoals hierboven al bleek.

10 Voor een uitgebreide analyse van de vraag of het Fisheries Partnership Agreement van de

EU met Marokko nu wel of niet volgens het internationale recht is, zie (Milano 2006).

Page 84: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

84

Olie of aardgas is er tot nu toe nog niet gevonden in de Westelijke Sahara en in het

geval dat wel is, duurt het op zijn best nog enkele jaren eer het kan boven gehaald

worden. Maar in het geval dat het wel gevonden wordt is de vraag wie er de

vruchten van zal plukken? (Shelley 2006: 19)

Hier komt hetzelfde strijdpunt boven dat een van de punten is waarom er maar geen

referendum wordt gehouden. Voor het Polisario bestaat de bevolking van de

Westelijke Sahara uit de mensen die er voor 1975 woonden, tezamen met hun

verwanten die sindsdien gevlucht zijn; volgens Marokko horen daar ook de vele

duizenden Marokkaanse kolonisten die sindsdien in het territorium wonen. Als men

daarbij neemt dat het laatste Vredesplan stemrecht zou toekennen aan vele

kolonisten, heeft men het raden naar de positie van de Verenigde Naties in deze. Als

er al olie gevonden wordt, is het weinig waarschijnlijk dat Marokko daar zeer veel

aan zal verdienen, en de Saharaanse bevolking al helemaal niet. (Shelley 2006: 19)

Alzo halen de Sahrawi‟s zo goed als geen voordeel uit de exploitatie van hun

natuurlijke rijkdommen. Ze worden geweerd van de jobs in Bou Craa ten voordele

van Marokkanen, en niet eens ten voordele van Marokkanen die al in het

territorium wonen. Historisch gezien zijn ook maar weinig Sahrawi‟s betrokken bij

de visvangst. Vandaag opereren Sahrawi vissers op kleine boten en worden ze in

moeilijkheden gebracht door het beperkt aantal toelatingen, een gebrek aan

financiële middelen, en maatregelen ter bescherming van het visbestand. Sommige

Sahrawi-notabelen kunnen weinig betaalde jobs bieden in het verwerken van de vis

of de toelatingen voor visvangst controleren. De ontwikkelingen die gebeuren in de

visindustrie zijn bedoeld om ten goede te komen aan de Marokkaanse kolonisten, de

export en dus de Marokkaanse staat. Wat betreft de mogelijke ontginning van olie

zullen de inkomsten rechtstreeks naar de Marokkaanse schatkist gaan en de

werkgelegenheid voor de inwoners van de Westelijke Sahara – Marokkaans of

Sahrawi – uiterst miniem. (Shelley 2006: 20)

Het Polisario probeert de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen tegen te gaan,

onder meer door te dreigen met juridische acties tegen het visvangst akkoord tussen

Marokko en de Europese Unie, het lobbyen van campagnes tegen bedrijven die

werken in de Westelijke Sahara of importeren vanuit dit gebied, en het uitvaardigen

van verkenningslicenties en –opties voor natuurlijke rijkdommen uit naam van de

SADR. (Shelley 2006: 20)

Page 85: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

85

4.3 Internationale context

In dit deel schets ik kort de internationale context van het conflict in de Westelijke

Sahara. Uiteraard kwam dit al deels aan bod in het voorbije stukje over de

natuurlijke rijkdommen van het territorium. Hier gaat het vooral om het

geopolitieke belang van Marokko te verduidelijken en de houding van de

voornaamste Westerse spelers in het conflict, namelijk de Verenigde Staten van

Amerika, Frankrijk en Spanje. Tenslotte geef ik nog even weer bij welke

internationale organisaties Marokko en de Westelijke Sahara betrokken zijn,

evenals door welke landen de SADR ondertussen erkend is.

4.3.1 Aandeel van Westerse landen in het conflict

Frankrijk en Spanje zijn als voormalige koloniale machten in het gebied uiteraard

betrokken bij dit conflict, maar misschien is de USA, op de voet gevolgd door

Frankrijk, wel de belangrijkste speler in het conflict. Beide landen geven veel steun

aan Marokko, op allerlei vlakken, al betekent dat niet dat ze de positie van het land

in het conflict onvoorwaardelijk steunen. Een deel van de interesse van deze landen

in het conflict is natuurlijk verbonden aan hun belangen in verband met de

natuurlijke rijkdommen in de Westelijke Sahara (Pinto Leite 2006: 13; Ruf

1987: 71, 79)

Frankrijk en USA – en bij uitbreiding de hele NAVO – beschouwen West-Afrika

daarnaast als hun traditionele invloedssfeer. (Ruf 1987: 82-83)

Het geopolitieke belang van Marokko

Marokko is van groot geopolitiek en strategisch belang voor het westen. Het land

vormt samen met Spanje de poort tot de Middellandse Zee. Gibraltar is één van de

belangrijkste scheeproutes ter wereld. Het is voor de NAVO dan ook van kapitaal

belang om het land aan zijn kant te hebben voor het beschermen van Westerse

belangen in de regio. Daarnaast is het land een van de twee landen in Noord-Afrika

met een betekenisvolle bevolking en een operationeel leger. (Shelley 2004: 6)

Marokko is er steeds in geslaagd om de voordelen van haar locatie goed aan te

wenden, om nuttig te zijn voor het westen en zo beschouwd te worden als te

vertrouwen en om allerlei steun waardig te zijn, zonder daarbij haar eigen

mogelijkheid tot onafhankelijke actie te verliezen. Inzake de Westelijke Sahara is

het de verdienste van Marokko om Frankrijk en de Verenigde Staten aan haar zijde

te houden en om de Sovjet-Unie over te halen dat ze er geen voordelen zou halen zich

te mengen in het conflict. De Sovjet-Unie was een belangrijke handelspartner van

Marokko, maar voorzag langs de andere kant het Polisario van wapens via Algerije.

(Ruf 1987: 82; Shelley 2004: 7)

Het land vormt daarnaast een tegengewicht tegen het radicale Algerije, waar

niettemin nog een deel „Fransen‟ wonen. Op die manier bood Marokko de verzekering

aan het Westen dat Algerije ook lokaal in het oog werd gehouden. (Shelley 2004: 7-8)

Bovendien blijft Marokko nog tot de dag van vandaag beweren dat de oprichters van

Page 86: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

86

het Polisario aanhangers zijn van verschillende vormen van communisme. Vroeger

deden deze labels het goed om het Westen te doen schrikken, nu wordt de verwijzing

vooral aangehaald als misplaatste ideologie. (Shelley 2004: 8)

Marokko heeft ook al zijn nut bewezen voor Sub-Sahara Afrika. Het Marokkaanse

leger verzorgde al interventies in Zaïre uit naam van de USA en bood steun aan

vrijheidsbewegingen van verschillende landen, opnieuw aan de zijde van de

Verenigde Staten. (Ruf 1987: 72) Marokko heeft ook diplomatieke banden met Israël

en Arabische regeringen en is een belangrijke stem van „gematigdheid‟ in het

Palestijns-Israëlisch conflict en in de Islamitische wereld als zodanig. Er wordt

gezegd dat dit de reden was voor Israëlische steun aan Marokko aangaande het

conflict in de Westelijke Sahara. Een NAVO-subcommittee beschreef de geopolitieke

houding van Marokko ooit als volgt: “On the international scene, Morocco appears to

be one of the most reliable friends of the West within the Arab world.” (Shelley 2004:

8-10)

De Verenigde Staten van Amerika

De Verenigde Staten hebben op het eerste zicht niets te maken met het conflict in de

Westelijke Sahara, maar zijn toch één van de belangrijkste internationale spelers in

het conflict. Ze zijn één van de belangrijkste, zo niet hét belangrijkste lid van de VN-

Veiligheidsraad en hebben daar aldus veel invloed. Daarnaast zijn ze ook een

belangrijk lid van de NAVO, die vooral tijdens de Koude Oorlog het geopolitieke

belang van Marokko kon gebruiken. Met de grote voorraad natuurlijke rijkdommen

in het territorium van de Westelijke Sahara, zijn ook op dat vlak de belangen van de

USA aan het conflict verbonden.

De Verenigde Staten willen de bilaterale handel tussen Marokko, Algerije en

Tunesië versterken en de regionale (economische) integratie aanmoedigen. Vooral

het afbreken van interne barrières voor handel en investeringen is voor de USA van

belang. Op politiek vlak is de USA van mening dat Marokko zich economisch

voordeel zou kunnen doen met het oplossen van het conflict in de Sahara en bijgevolg

het wegwerken van de meningsverschillen tussen zichzelf en Algerije. (Shelley 2004:

10-11)

Het belang van het conflict voor de Verenigde Staten blijkt ook uit het feit dat James

Baker, oud-Minister van Buitenlandse Zaken van de USA, een tijdlang de

persoonlijke gezant was van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor de

Westelijke Sahara. (Shelley 2004: 11-12)

Op economisch vlak, en dan vooral wat betreft landbouwproducten, ondervindt

Marokko een grote concurrentie van Europa in haar handel met de Verenigde

Staten. Daarom hebben beide landen handelsakkoorden afgesloten zodat Marokko

niet teveel nadeel ondervindt van de handel tussen de USA en de EU. (Shelley 2004:

12-13)

Page 87: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

87

Op militair vlak mikt de USA op nauwe militaire relaties met Marokko en de

Arabische wereld als zodanig. Ze boden al veel ondersteuning van het Marokkaanse

leger, onder meer ook in haar strijd tegen het Polisario, al ervoer de USA wel enig

ongemak toen bleek dat Amerikaanse wapens werden gebruikt in de strijd tegen het

Polisario. De Verenigde Staten zijn immers één van de belangrijkste leden in de VN-

Veiligheidsraad. (Shelley 2004: 13-16)

Het is duidelijk dat Marokko steun krijgt van de USA op diplomatisch, materieel,

financieel en militair vlak, om illegale bezetting van de Westelijke Sahara vol te

houden. (Olsson 2006: 12) Het behouden van de controle over de Westelijke Sahara

kost Marokko heel veel en houdt een aantal politieke risico‟s in voor eigen land. Het

is niet zeker of Marokko de bezetting kan blijven volhouden. Soms wordt ook wel

gezegd dat het conflict niet zal opgelost geraken zolang de Verenigde Staten niet met

harde hand op tafel kloppen en beslissen dat het opgelost moet worden. (Shelley

2004: 22-23; Mundy 2009: 115)

Frankrijk

Frankrijk is uiteraard de voormalige koloniale macht van Marokko en heeft – zoals

kenmerkend voor ex-kolonies van Frankrijk – nog steeds een goede relatie met de

voormalige koloniale metropool. Frankrijk en Spanje hebben samen besloten wie

welk deel van noordwest-Afrika zou koloniseren.

De economische akkoorden tussen de USA en Marokko, waarvan net sprake was,

vallen natuurlijk niet zo goed bij de Europese Unie, en dus ook bij Frankrijk en

Spanje. Hoewel Frankrijk nog steeds aan de kant staat van Marokko in het conflict

over de Westelijke Sahara, heeft het ook al contact opgenomen met president

Bouteflika van Algerije. Het land probeert zijn rol te verschuiven van deelnemer

naar bemiddelaar en wil de indruk geven dat haar standpunt rond de Westelijke

Sahara meer gebalanceerd is dan voorheen. Door relaties aan te knopen met Algerije

kan Frankrijk misschien een oplossing bereiken voor de Verenigde Staten buiten de

Verenigde Naties om, en directe gesprekken tussen Marokko en Algerije

bewerkstelligen. De Westelijke Sahara heeft niettemin wat angst rond deze betere

relaties tussen Frankrijk en Algerije. Hoewel dit kan ingaan tegen de Amerikaanse

invloed in het conflict, kan het er ook toe leiden dat een oplossing voor het conflict

boven hun hoofd wordt beslist. (Shelley 2004: 16-18)

Ondanks de beterende relaties tussen Frankrijk en Algerije, zijn deze tussen

Frankrijk en Marokko nog steeds het nauwst, zowel op demografisch als economisch

vlak. Bovendien steun Frankrijk Marokko ook op militair vlak. (Shelley 2004: 18-20)

Spanje

Spanje is natuurlijk de voormalige kolonisator van de Westelijke – toen nog Spaanse

– Sahara en heeft aldus zeker zijn plaats in het conflict. De link met dit land geeft

als eerste een internationale dimensie aan het conflict. (Ruf 1987: 72)

Page 88: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

88

Vervolgens is Spanje nog steeds aanwezig in het gebied via enkele kleine stukjes

land in Marokko, in het bijzonder Ceuta en Mellila. Bovendien draagt Spanje nog

steeds de soevereiniteit over de Canarische Eilanden, die liggen tegenover de kust

van de Westelijke Sahara. Op deze eilandengroep bevindt zich een belangrijke

militaire basis van de Verenigde Staten, waarvan gezegd wordt dat ze van groot

belang is voor Amerikaanse spionagesatellieten. (Ruf 1987: 71)

Daarnaast controleren Spanje en Marokko samen de toegang tot de Middellandse

Zee vanuit de Atlantische Oceaan. (Ruf 1987: 72)

De positie van Spanje in dit conflict is doorheen de tijd al een aantal keer veranderd

sinds het land de Westelijke Sahara overdroeg aan Marokko en Mauritanië. Daarbij

werd wel de voorwaarde gevoegd dat er een referendum moest worden

georganiseerd, maar toen dat maar niet werd gedaan, lag Spanje er niet wakker van.

De belangen van het land op het vlak van natuurlijke grondstoffen werden reeds

veilig gesteld. Bovendien had Marokko als tegenprestatie voor deze overdracht de

druk om de beide Spaanse enclaves Ceuta en Mellila ook over te dragen, verminderd.

Langs de andere kant was men in Spanje ook wel geschokt van de militaire macht

die Marokko had getoond bij het innemen van het territorium en het bijbehorende

verlies van waardigheid voor de Spaanse troepen. (Shelley 2004: 20)

In de periode kort na de val van Franco probeerde Spanje Marokko en Algerije met

elkaar te verzoenen. Maar langs de ene kant waren de opbrengsten van visserij en

fosfaat niet zo hoog als Marokko beloofd had, net door de oorlog met het Polisario.

Anderzijds steunde Algerije zonder schaamte de secessionistische bewegingen op de

Canarische Eilanden en in Spaans Baskenland. (Shelley 2004: 20)

Doorheen de tijd koos Spanje in meer gevallen de kant van Marokko dan die van de

Sahrawi‟s. Dit had mede te maken met het feit dat het land in de Europese Unie aan

de zijde wilde staan van Frankrijk en geen conflicten wilde met haar buurland.

(Shelley 2004: 21)

Het leek ook of Spanje het plan voor een referendum onder de VN steunde, maar

uiteindelijk bleek dat het land vooral zijn eigen belangen in de Westelijke Sahara wil

waarborgen, in de eerste plaats op het vlak van grondstoffen. Het land wil daarna

een aparte speler zijn in het conflict – en ook daarbuiten – los van Frankrijk en de

Verenigde Staten. (Shelley 2004: 21-22)

Volgens Paul Rigg zou er een grote discrepantie bestaan tussen de houding van de

Spaanse regering ten aanzien van het conflict in de Westelijke Sahara, en deze van

de Spaanse bevolking. Hij beweert dat deze laatste een grote solidariteit voelt voor

de bevolking van haar voormalige kolonie. (Rigg 2009)

4.3.2 Internationale organisaties en instellingen

Zoals hierboven al bleek, heeft Marokko nauwe banden met enkele landen van de

NAVO, die al bestonden voor het uitbreken van het conflict in de Westelijke Sahara.

Marokko is zelf geen lid van de organisatie. Het land is wel lid van een aantal

Page 89: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

89

andere internationale organisaties, namelijk de Afrikaanse Ontwikkelingsbank

(AfDB); de Arabische Liga; de Verenigde Naties (VN) en de daaronder ressorterende

instellingen; het Internationaal Monetair Fonds (IMF); het Arabisch Monetair

Fonds; de Wereldbank (WB) en bijbehorende instellingen; de Organisatie

Islamitische Conferentie (OIC/ICO); de Arabische Maghreb Unie (UMA/AMU); het

Arabische Fonds voor Economische en Sociale Ontwikkeling (AFESD); en de

Wereldhandelsorganisatie (WHO/WTO). (Agentschap NL s.d.; UN-Website 2006)

Voor zover ik heb kunnen bepalen is de SADR enkel lid van de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid, vandaag Afrikaanse Unie. Net daarom is Marokko sinds 1984

niet langer lid van de Organisatie. De „Westelijke Sahara‟, noch de „SADR‟ zijn lid

van de Verenigde Naties. Ze staan zelfs niet op de lijst van de niet-leden die

niettemin de status van permanent observer hebben (zoals Palestina en het

Vaticaan). (UN-Website 2008) Dit betekent dat de SADR en Marokko in geen enkele

internationale organisatie rechtstreeks met elkaar worden geconfronteerd, wat hen –

volgens mij – de kans geeft zich te permitteren het conflict te laten aanslepen. Er is

geen enkele internationale organisatie waar de werking rechtstreeks bemoeilijkt

wordt door de onenigheid tussen beide landen. Uiteraard ondervinden een aantal

organisaties wel nadelen van het conflict in hun werking, bijvoorbeeld de VN en de

AMU, maar dit komt vooral doordat hun lidstaten een verschillende mening

koesteren ten aanzien van het conflict. (Shelley 2004: 2, 26-48)

We zouden ons eventueel kunnen afvragen of – wanneer de SADR een verzoek tot

toetreding zou richten aan de VN, en dat verzoek wordt ingewilligd – Marokko dan

ook uit de VN zou stappen, net zoals ze in 1984 deed in de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid. Naar mijn idee is het om te beginnen al zeer onwaarschijnlijk

dat de SADR zou toegelaten worden tot de Verenigde Naties, omdat zo weinig landen

de staat erkennen, en al helemaal geen Westerse landen, die de grootste invloed

hebben binnen de VN. In het onwaarschijnlijke geval dat de SADR toch zou

toegelaten worden, denk ik niet dat Marokko het risico zou nemen zich zo te isoleren

van de rest van de wereld. Bovendien zou Marokko zich waarschijnlijk meer schade

berokkenen dan als ze samen met de Westelijke Sahara in de VN zou zetelen,

aangezien de VN ook op vele andere vlakken ondersteuning kan bieden, die volledig

los staan van dit conflict.

Volgens een onofficiële lijst hebben er in totaal tachtig staten ter wereld de SADR

ooit al erkend. 49 van die staten hebbe nog nooit overwogen om hun erkenning op te

zeggen, 25 daarvan hebben hun erkenning ingetrokken of hebben hun diplomatieke

relaties met de SADR bevroren, met zes van die tachtig staten zijn de relaties terug

hersteld. Dit betekent dat in totaal 35 van de 53 Afrikaanse staten de SADR ooit al

erkend hebben. Twintig daarvan hebben hun erkenning nooit ingetrokken of hebben

hun relaties met de SADR hersteld, met de vijftien andere Afrikaanse staten zijn de

relaties bevroren. De SADR heeft in totaal zestien ambassades over de hele wereld,

waarvan negen in Afrikaanse landen. Een van deze ambassades ligt evenwel in

Kenia, een land waarvan de relaties met de SADR momenteel bevroren zijn. (ARSO

s.d.)

Page 90: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

90

Marokko probeerde een tijdlang alle diplomatieke banden te verbreken met elke

staat die de SADR erkende. Ze kon deze strategie alleen niet blijven aanhouden,

want het betekende een steeds grotere isolatie van het land op internationaal

niveau. (Ruf 1987: 75)

Page 91: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

91

4.4 Geschiedenis

In dit deel komt eerst een kort overzicht van de geschiedenis van de Westelijke

Sahara en haar omgeving tot aan het begin van de periode van kolonisatie, zo

ongeveer tot de 17e eeuw. Daarna volgt een schematisch overzicht van de

geschiedenis en het verloop van het conflict in de Westelijke Sahara.

4.4.1 Korte geschiedenis tot aan de kolonisatie

Ondanks het droge klimaat in de Sahara, zijn er steeds nauwe contacten geweest

tussen de gemeenschappen ten noorden en deze ten zuiden van de Sahara in

noordwest-Afrika. Al ten tijde van de Romeinen was bekend dat er expedities werden

georganiseerd vanuit de gebieden aan de Middellandse Zee naar de goudrijke

gebieden in het zuiden. Met de introductie van de dromedaris in de 2e eeuw breiden

deze trans-Saharacontacten zich verder uit. Als gevolg van deze contacten, die in de

loop van de volgende eeuwen alleen maar intenser werden is de bevolking in deze

regio van Afrika van gemengde negroïde en Berberse oorsprong. (Naudts 2009a: 15-

17, Naudts 2009b: 15-16, Gaudio 1993: 11-13)

Tegen de 3e eeuw verspreiden de Zenata- en Sanhadja-Imazighen zich over

noordwest-Afrika en brachten enige culturele eenheid in het gebied. Aan het einde

van de 7e eeuw hadden de eerste Arabische veroveringen plaats. Als gevolg van deze

veroveringen, ontstond er een Arabisch-Imazighen mengcultuur die tot op vandaag

verder leeft in verschillende vormen. De Sahrawi‟s in wat nu de Westelijke Sahara

is, stammen af van de Sanhadja-Imazighen, de Beni Hassan, een Arabische stam die

aan het einde van de 13e eeuw naar het gebied kwam en die aan de basis liggen van

het Hassaniyya Arabisch, en van Afrikanen. (Gaudio 1993: 19-20, Hodges 1983: 30)

Met de komst van de Arabieren werd het netwerk van handelsroutes doorheen de

Sahara verder uitgebouwd. Er was bijvoorbeeld een belangrijke route tussen

Sidjilmasa in het zuiden van Marokko en de Malinese stad Timboektoe aan de Niger.

De routes waren niet alleen vitaal voor handel, maar ook voor intellectuele

uitwisseling tussen de steden in Noord-Afrika en de steden in de Sudan, ten zuiden

van de Sahara. (Thobhani 2002: 11-13)

Marokko en de Westelijke Sahara waren enige tijd samen in een politieke eenheid

onder de Almoraviden en de Almohaden, de latere Marokkaanse dynastie van de

Sa‟di breidde haar gebied ook uit tot bezuiden de Sahara.

Door dit uitgebreid netwerk van handelsroutes dat eeuwenlang stand hield en dat

mede de basis vormde voor culturele uitwisseling en af en toe politieke eenheid, zijn

de bevolkingen in gebieden in Marokko, Algerije, de Westelijke Sahara, Mauritanië,

Mali en zelfs Niger al vele eeuwen op een zekere manier met elkaar verbonden.

Zoals in het voorbije hoofdstuk staat te lezen, zijn de politieke eenheden waarvan

sprake hierboven, niet hetzelfde als moderne natiestaten. De soevereiniteit die de

vorst of leider uitoefende over de Sahrawi‟s was dus nooit zo rechtstreeks als bij een

Page 92: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

92

moderne staat. Tony Hodges meent dat zulk een rechtstreeks soevereiniteit ook niet

mogelijk zou geweest zijn in het geval van de Sahrawi‟s. Elke poging

„would have been fruitless given the mobility, dispersal and

military prowess of these nomads and the sheer size,

remoteness and in hospitality of their desert homeland.‟

(Hodges 1987: 1)

Niettemin werd het gebied toch gekoloniseerd door de Spanjaarden. Daarover meer

in het deel over het conflict in de Westelijke Sahara.

4.4.2 Schematische chronologie van het conflict

Hieronder volgt een schematisch overzicht van het verloop van het conflict in de

Westelijke Sahara, vanaf de Conferentie van Berlijn tot eind april 2010. Het

overzicht is overgenomen van Claes Olsson (Olsson (ed.) 2006: 5-7) , aangevuld met

het overzicht uit Toby Shelley (Shelley 2004: viii-ix) en vervolgens aangevuld tot de

stand van zaken in het voorjaar van 2010 door mezelf, met hulp van de nieuwssites

van Al-Jazeera, UN News Agency, Associated Press en Reuters, en Africa Research

Bulletin 2008 (Bailey et al. (eds.) 2008: 17488c-17489c).

Spaanse kolonisering

1884 Op de conferentie van Berlijn verdelen de Europese machten het Afrikaanse

grondgebied onder elkaar. Spanje begint haar kolonisering van de Westelijke

Sahara

1898 Ma el Ainin richt Smara op en zet zijn verzet tegen Spanje en Frankrijk

voort.

1912 De grenzen van de Westelijke Sahara worden vastgelegd door Frankrijk en

Spanje

1913 Franse troepen nemen bezit van Smara

j1920 en 1930 Verzet van de Sahrawi‟s tegen het Franse leger

1934 Spanje en Frankrijk slagen de Sahrawistrijders die de Spaanse stellingen

hadden aangevallen, brutaal neer. Spanje neemt volle bezitting van het

territorium.

1947 Een Spaanse geoloog ontdekt fosfaat in de woestijn.

Kwijnende kolonisering

1956-1958 Veldslagen tussen het Sahrawi-verzet en de Spaanse troepen

1956 Marokko wordt onafhankelijk.

1957 Sahrawi-strijders vallen Spaanse stellingen aan. Spanje en Frankrijk

antwoorden met Opération Écouvillon en duizenden Sahrawi‟s moeten

verhuizen naar de Tarfaya Strip.

1958 Er wordt een militair verdrag gesloten tussen Spanje en Frankrijk, met de

goedkeuring van het Marokkaans regime: Saguia el-Hamra en Río de Oro

vallen voortaan onder het gezag van Spanje, Tarafaya onder dat van

Marokko.

1960 Mauritanië wordt onafhankelijk.

Page 93: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

93

1960 De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties stelt verklaring 1514 (XV)

op: Declaration on the Granting of Independece to Colonial Countries and

Peoples.

1962 Algerije wordt onafhankelijk.

1963 De Westelijke Sahara wordt opgenomen op de lijst van de Verenigde Naties

van landen die nog moeten gedekoloniseerd worden.

1965 In een verklaring roept de Algemene Vergadering van de VN Spanje op tot

het houden van een referendum. De oproep wordt herhaald in 1966.

Voorbereiding op de Spaanse terugtrekking

1967-1973 Er wordt een nieuw Sahrawi-verzet gevormd.

1969 Harakat Tahrir word opricht om campagne te voeren voor onafhankelijkheid

van de Sahrawi‟s. Een jaar later wordt de verzetsgroep brutaal neergeslagen

en haar leider wordt niet meer gezien.

1973 Het Frente Polisario wordt opgericht en voert haar eerste acties tegen de

Spaanse stellingen.

1973 Spanje doet enkele inspanningen om de participatie van de locale Djemaa te

vergroten in de administratie van het territorium.

1973 Spanje begint fosfaat te exporteren.

1974-1975 Spanje houdt een volkstelling en formuleert het plan om een

referendum te houden.

Spaanse terugtrekking

1974 (juli) Algerije steunt het Polisario voor de eerste keer.

1974 (augustus) Marokko kondigt aan dat het geen referendum zal aanvaarden

waarin onafhankelijkheid een optie is.

1975 (mei) De Fact Finding Mission van de Verenigde Staten brengt haar bezoek

aan de Westelijke Sahara. Daar noteert ze bij de Sahrawi‟s een grote steun

voor onafhankelijkheid.

1975 (16 oktober) Het Internationaal Gerechtshof in Den Haag verwerpt de

Marokkaanse en Mauritaanse claims over het territorium van de Westelijke

Sahara.

1975 (6 november) De Marokkaanse Groene Mars wordt gehouden.

1975 (14 november) De Madrid-Akkoorden worden gesloten: Spanje draagt de

Westelijke Sahara over aan Marokko en Mauritanië, en trekt zich niets aan

van haar beloften om een referendum te houden.

1975 (november) Marokkaanse en Mauritaanse troepen vallen binnen in de

Westelijke Sahara. Tienduizenden Sahrawi‟s vluchten naar

vluchtelingenkampen in Algerije. Ze vertellen over aanvallen met napalm en

het afslachten van vee door het Marokkaanse leger.

1976 (26 februari) Spanje verklaart zich officieel niet langer verantwoordelijk voor

de Westelijke Sahara.

1976 (27 februari) De Sahrawi Arab Democratic Republic (SADR) wordt

uitgeroepen door het Frente Polisario.

1976-1977 Op twee fronten wordt een guerrillastrijd gevoerd

Page 94: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

94

1978 Er vindt een staatsgreep plaats in Mauritanië, die wordt opgevolgd door een

wapenstilstand tussen Mauritanië en het Polisario. De oorlog tussen Marokko

en het Polisario gaat verder.

1979 De Algiers-Overeenkomst wordt gesloten: Mauritanië zegt zijn claims over de

Westelijke Sahara op en erkent het zelfbeschikkingsrecht van de Westelijke

Sahara.

1981-1997 Marokko bouwt en versterkt haar wal.

1984 SADR wordt lid van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid en Marokko

verlaat uit protest de Organisatie.

Vredesplan van de VN en de OAE, voorbereidingen voor een

referendum

1988 Marokko en het Polisario aanvaarden een voorstel van de VN en de OAE voor

een wapenstilstand die moet gevolgd worden door een referendum.

1989 Ontmoeting tussen het Polisario en de Marokkaanse koning Hassan II.

1991 De VN richt haar vredesmissie MINURSO op (Mission des Nations unies pour

l'Organisation d'un Référendum au Sahara Occidental), dat de implementatie

van het vredesplan zal opvolgen. De wapenstilstand gaat van start.

1992 Het referendum wordt voor de eerste keer uitgesteld.

1995 Het proces ter identificatie van de stemgerechtigden in het voorziene

referendum wordt gestaakt doordat Marokko en het Polisario andere

opvattingen hebben over wie moet kunnen stemmen.

1997 James Baker, voormalige Minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde

Staten van Amerika wordt aangeduid als de persoonlijke afgevaardigde van

de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

1997 Het Polisario en Marokko tekenen in Houston een Akkoord over de

modaliteiten van het voorziene referendum.

1998 Het referendum wordt opnieuw verdaagd.

1999 Het proces ter identificatie van stemgerechtigden wordt verder gezet. Koning

Hassan II overlijdt. Een serie protesten worden gevoerd in het gebied dat

door Marokko wordt gecontroleerd.

2000 Een voorlopige lijst van 86 000 kiezers wordt gepubliceerd. Marokko

presenteert nog eens 130 000 verzoeken, wat het proces in een verdere crisis

brengt.

2001 James Baker stelt zijn Framework Agreement voor, ook bekend als Baker I.

het wordt helaas verworpen door alle partijen.

2001 Marokko geeft twee licenties uit aan oliemaatschappijen Total (Fr.) en Kerr

McGee (USA) om mogelijke oliegebieden in de Westelijke Sahara te

verkennen.

2001 Mohammed Daddach wordt vrijgelaten na 27 jaar in gevangenschap. Hij

wordt ontvangen door een grote menigte in Laayoune en Smara. Aan het

einde van het jaar is er een opstand in Smara.

2002 Koning Mohammed VI van Marokko verklaart dat het proces naar een

referendum overbodig is.

Page 95: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

95

Verder zoeken naar een oplossing

2003 James Baker presenteert een tweede versie van zijn Framework Agreement

(Baker II). Het plan wordt in eerste instantie aanvaard door het Polisario,

maar afgewezen door Marokko, omdat het geen steun wil verlenen aan een

referendum waarin onafhankelijkheid een optie is.

2004 De VN overzien de eerste, beperkte familiebezoeken tussen de

vluchtelingenkampen en de bezette territoria.

2004 Marokko wordt gevraagd terug aan de sluiten bij de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid, dan reeds Afrikaanse Unie.

2004 De grens tussen Marokko en Algerije gaat weer open.

2005 De Nederlandse ambassadeur Peter Van Walsum vervangt James Baker als

persoonlijke gezant van de Secretaris-Generaal van de VN voor de Westelijke

Sahara.

2005 Het Polisario dreigt met een nieuwe oorlog voor onafhankelijkheid, Algerije

spreekt opnieuw haar steun uit voor Sahrawi onafhankelijkheid. Als gevolg

hiervan wordt een top van de Arabisch-Maghrebijnse Unie voor onbepaalde

tijd uitgesteld.

2005 Het Polisario laat 404 Marokkaanse krijgsgevangenen vrij.

2005 De Marokkaanse Minister van Binnenlandse Zaken beschrijft het conflict

over de Westelijke Sahara als een zaak tussen zijn eigen land en Algerije.

2005 Marokko sluit een akkoord met de EU dat Europese schepen toelaat te vissen

in de visrijke wateren voor de kust van de Westelijke Sahara.

2006 Marokko bereidt een nieuw plan voor waarin de Westelijke Sahara een zekere

vorm van zelfbestuur zou krijgen. De VN verlengt het mandaat van

MINURSO.

2007 Het Polisario verwerpt het autonomieplan van Marokko. Het plan wordt toch

voorgelegd aan de VN.

2007 De VN roepen op tot gesprekken tussen Marokko en het Polisario. Twee

ontmoetingen worden gehouden later dat jaar, met weinig resultaten.

2008 Gesprekken tussen Marokko en het Polisario worden verder gezet.

2008 VN-gezant Peter Van Walsum verklaart dat onafhankelijkheid van de

Westelijke Sahara een „onrealistische‟ optie wordt.

2009 Christopher Ross wordt aangeduid als nieuwe persoonlijke gezant van de VN-

Secretaris-Generaal voor de Westelijke Sahara.

2009 Gesprekken tussen Marokko en Polisario worden verder gezet.

2010 De gesprekken tussen Marokko en Polisario gaan nog steeds verder. Op 30

april wordt het mandaat van MINURSO alweer voor een jaar verlengd.

Page 96: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

96

Page 97: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

97

Hoofdstuk 5: Conflict Management in de Westelijke

Sahara

In dit hoofdstuk geef ik eerst een vrij uitgebreid verslag van het verloop van het

conflict in de Westelijke Sahara, met nadruk op het aandeel van de Verenigde Naties

en dat van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid en Afrikaanse Unie. Ik zal

grotendeels de structuur aanhouden die ik in het vorige hoofdstuk heb toegepast op

het schematische historische overzicht, maar hier uiteraard meer informatie geven

over de redeneringen van verschillende partijen en de verbanden tussen de

verschillende gebeurtenissen en acties van partijen aangeven.

Daarna haal ik kort enkele controverses aan, die meespelen in het verloop en een

mogelijke oplossing van het conflict.

Vervolgens evalueer ik de rol van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid en deze

van de Afrikaanse Unie in dit conflict, net als deze van de VN.

Page 98: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

98

5.1 Verloop van het conflict

5.1.1 Spaanse kolonisering

Tijdens de zogenaamde Congo-Conferentie gehouden in 1884-1885 in Berlijn, maakte

Spanje op 19 januari 1885 haar claim over de Westelijke Sahara bekend. Frankrijk

had tegen dan al haar claim bevestigd over wat later Frans West-Afrika zou worden.

Dit gebied was verbonden met de kolonies die Frankrijk toen al had in Algerije en

Tunesië. De Westelijke Sahara leekt zo wel een Spaans eiland in een Franse

omgeving. (Ruf 1987: 65)

Frankrijk en Spanje hadden als koloniale machten niet meteen veel interesse voor de

zeer droge en schijnbaar arme woenstijngebieden in hun territoria, waar enkel

nomadische stammen woonden. Niettemin verzetten deze nomadische stammen zich

hevig tegen koloniale en militaire penetratie van hun gebied tot 1934. Ze streden

vooral tegen Frankrijk, die de soevereiniteit van Spanje in het gebied niet

respecteerde. Spanje had alleen maar wat troepen gelegerd op enkele plaatsen langs

de kust. (Ruf 1987: 65)

Spanje richtte in 1887 haar eerste nederzetting op in Dakhla, dat toen ook Villa

Cisneros werd genoemd. Grenzen van de Spaanse Sahara werden bepaald via

verdragen tussen 1900 en 1912, net als welke delen van Marokko voor Frankrijk

waren en welke voor Spanje. Pas in 1934 hadden de Spaanse troepen het gebied,

zowel de kust als het binnenland, effectief gepacificeerd en de bevolking militair en

politiek onderworpen. (Ruf 1987: 65; Hodges 1987: 2; CIA 2010)

5.1.2 Kwijnende kolonisering

Met de onafhankelijkheid van Marokko in 1956 draag Spanje een aantal van de

gebieden die ze daar in handen had, over aan Marokko, maar behoudt ze de

soevereiniteit over andere gebieden, zoals de enclaves Ceuta en Mellila, de Tarfaya

Strip en het gebied rond Ifni. (Ruf 1987: 65)

De onafhankelijkheidsstrijd in Marokko en haar buurlanden had

onafhankelijkheidsstrijders uit het hele gebied van huidig zuidelijk Marokko tot het

noorden van Mauritanië en een deel van Algerije samengebracht Ook na 1956 werd

de strijd, zowel tegen Spanje als Frankrijk verder gezet, want de leiders van de

onafhankelijkheidsstrijders meenden dat dit geen echte onafhankelijkheid was. In

Februari 1958 werd het verzet brutaal neergeslagen – op vraag van Marokko – in

een gezamenlijke operatie door Spanje en Frankrijk: Operatie Ouragan of

bijgenaamd „Ecouvillon‟. Meteen na de operatie marcheerden de Marokkaanse

troepen zuid-Marokko binnen. Op 10 april 1958 droeg Spanje de Tarfaya Strip over

op Marokko. (Ruf 1987: 65-66)

Het innemen van de Tarfaya Strip en zuid-Marokko maakte deel uit van het plan om

Groot-Marokko te reconstrueren. Dit idee was kort na de onafhankelijkheid

geformuleerd door de partij Istiqlal, maar werd gedeeld door zowat alle politieke

Page 99: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

99

partijen – hoewel niet iedereen de grens van dit Groot-Marokko op dezelfde plek

legde. Zelfs na jaren van oorlog en moeilijke bezetting van de Westelijke Sahara

bleef de concensus onder de politieke partijen nog bestaan en bleef de gedachte van

Groot-Marokko levend. (Ruf 1987: 66-67; Novais 2009: 60; Joffé: 1986: 25; Saxena

1995: 25-50)

Volgens dit gedachtegoed behoorden de hele Westelijke Sahara, geheel Mauritanië,

delen van Senegal en Mali en het zuidwesten van Algerije tot wat voor de kolonisatie

het sultanaat van Marokko was. Zoals al duidelijk werd in hoofdstuk 3, bestond de

interne structuur van het Marokkaanse sultanaat in die periode uit een soort van

feodaal systeem, dat vooral werd samengehouden door persoonlijke banden tussen

verschillende leden van de bourgeoisie en verschillende gemeenschappen. De

kolonisatie en de daarbij horende modernisering zorgden voor een erosie van dit

feodale systeem. (Ruf 1987: 66-67)

Redenerend vanuit het Groot-Marokkaanse gedachtegoed, was de onafhankelijkheid

van Mauritanië in 1960 dus niet naar de zin van de Marokkanen. Zij verbraken alle

diplomatieke banden met alle landen die deze nieuwe staat erkenden. Denk hierbij

aan de zwakke vertegenwoordiging van Marokko op de Conferentie van

Staatshoofden en Regeringsleiders in mei 1963 uit protest om de aanwezigheid van

Mauritanië. (Ruf 1987: 66; Van Walraven 1996: 127-128)

In 1963 viel Marokko de regio rond Tindouf in Algerije vanuit dezelfde Groot-

Marokkaanse aspiratie. Het conflict werd beslecht binnen de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid in 1964 en de koloniale grens werd behouden, overeenkomstig

met de richtlijnen van de Verenigde Naties. (Ruf 1987: 67; OAU-AHG 1964; OAU-

AHG 1965a)

De irredentistische aanvallen van Marokko vanuit het Groot-Marokkaans

gedachtegoed op haar buurlanden Algerije en Mauritanië, net als later op de

Westelijke Sahara, werden voor een groot deel mee bepaald door de wil om de positie

van Koning Hassan II te versterken in zijn eigen land, ten aanzien van een

verdeelde bevolking. (Ruf 1987: 69, Hodges 1987: 3)

5.1.3 Voorbereiding op de Spaanse terugtrekking

In 1968 brak het verzet tegen de Spaanse kolonisator opnieuw uit onder de

Sahrawi‟s in de Spaanse Sahara. Nu werd dit verzet niet gevoerd door „nomadische

stammen‟ , maar door jonge mensen wiens ouders hadden kunnen genieten van

koloniaal onderwijs. Hun gezamenlijke sociale status en politieke ervaring

betekenden meer voor hen dan hun verwantschap. Het verzet kon ook rekenen op

een belangrijke bijdragen van vrouwen. (Ruf 1987: 68)

Tegen 1969 had Marokko haar claims over Mauritanië definitief opgegeven en sloot

het land vriendschapsverdragen zowel met Mauritanië als Algerije. Op 14 september

1970 besloten de landen samen te werken om de dekolonisatie van de Westelijke

Sahara te versnellen, in overeenkomst met de resoluties van de VN. (Ruf 1987: 68)

Page 100: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

100

De Verenigde Naties hadden al in 1966 gevraagd aan Spanje om het gebied te

verlaten en een referendum te houden, zodat de Sahrawi‟s hun recht op

zelfbeschikking konden uitoefenen en dus konden beslissen hoe ze de toekomst van

hun land zagen. In diezelfde resoluties vroeg de Algemene Vergadering ook dat een

VN-missie zou worden gestuurd naar het gebied, om het houden van dit referendum

voor te bereiden en te ondersteunen. Deze aspecten kwamen jaarlijks terug in de

resoluties van de Algemene Vergadering (UN-GA 1966; UN-GA 1967; UN-GA 1968;

UN-GA 1969; UN-GA 1970; UN-GA 1972; UN-GA 1973)

Op 10 mei 1973 hielden de Sahrawi‟s hun verzetsbeweging Frente Popular para la

Liberacíon de Saguia el-Hamra y Río de Oro opgericht, beter bekend als Frente

Polisario of kortweg Polisario, over de doopvont. (Frente Polisario 1976) Deze

beweging streeft sindsdien naar de onafhankelijkheid van het gebied. De eerste

acties tegen Spaanse stellingen werden al uitgevoerd op 20 mei van datzelfde jaar.

(Hodges 1987: 2 en Ruf 1987: 68)

Tot 1973 had Spanje niet willen horen van dekolonisatie van de Spaanse Sahara,

uitgezonderd van een aberratie tussen 1958 en 1964. In 1973 drong dekolonisatie

zich echter op, door een combinatie van de herhaaldelijke oproepen van de Verenigde

Naties en een meer instabiel wordend Franco-regime. Daarom bood Spanje de

autonomie aan aan de Spaanse Sahara en verklaarde zich in augustus 1975 aan de

VN bereid een referendum te houden. Een politiek onafhankelijke Sahara zou voor

Spanje nog steeds economisch nuttig zijn, want afhankelijk van Spaanse hulp. Het

Spaanse aandeel in de Saharaanse grondstoffen werd dus verzekerd. (Hodges 1987:

2; Olsson 2006: 12; Joffé 1986: 19)

5.1.4 Spaanse terugtrekking

Marokko kon zich niet verzoenen met de belofte van Spanje om een referendum te

organiseren. Zeker niet omdat in dat referendum de optie „aansluiten bij Marokko‟

niet zou voorkomen, omdat dit niet strookte met de economische belangen van

Spanje, terwijl dat net het idee was van de Groot-Marokkaanse gedachte. Marokko

meende gebruik te kunnen maken van de politieke instabiliteit in Spanje en richtte

zich daarom tot de Verenigde Naties. De Algemene Vergadering van de VN besloot

dat de claims van Marokko – en Mauritanië – wel degelijk het overwegen waard

waren, en besloot in resolutie 3292 (XXIX) van 1974 de zaak door te schuiven naar

het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Een van de suggesties voor de reden

waarom de Algemene Vergadering zo besliste, was dat de VN te weinig welwillend

was om de principes voor dekolonisatie, opgesomd in resolutie 1514 (XV), toe te

passen. Dit omdat dit de belangen van een aantal belangrijke leden van de VN in het

algemeen en van de VN-Veiligheidsraad in het bijzonder, zou schaden. (Joffé 1978:

16, 19; Olsson 2006: 12; UN-GA 1960a; UN-GA 1974)

Wat nog onduidelijk is, is waarom Mauritanië Marokko steunde in deze claim,

hoewel haar eigen soevereiniteit niet langer in gevaar was. De Mauritaanse

soevereiniteit werd gesteund door Frankrijk en Algerije en het land was ondertussen

een volwaardig lid van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid. Bilaterale relaties

Page 101: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

101

met Marokko zouden niet op gelijke voet verlopen en het land zou de steun van

Algerije verliezen. Misschien wilde Mauritanië liever een klein voordeel dan

helemaal geen voordeel in dit conflict, misschien wilde ze de invloed van Frankrijk in

het gebied versterken. (Ruf 1987: 70)

De positie van Algerije aangaande de claim van Marokko was al vanaf het begin

duidelijk en is nooit veranderd. Als radicale staat had Algerije een sterk

antikoloniaal profiel. Bovendien had Algerije er geen voordeel bij dat buurland

Marokko een gebied met veel natuurlijke rijkdommen zou controleren en nog steeds

niet overtuigd was de grens tussen beide landen te accepteren en respecteren. (Ruf

1987: 70)

De meer conservatieve staten Senegal en Tunesië steunden de eisen van Marokko en

Mauritanië waardoor deze ook binnen de Organisatie van Afrikaanse Eenheid enige

steun had. Libië op haar beurt steunde dan weer het Polisario. (Ruf 1987: 70-71)

Tijdens het proces voor het Internationaal Gerechtshof11 presenteerden zowel

Spanje, Marokko en Mauritanië, als Algerije (ter vertegenwoordiging van het

Polisario en de Sahrawi's) hun visie op deze zaak.

Eerst en vooral moest worden onderzocht - zoals gevraagd in resolutie 3292 (XXIX) -

of de Spaanse Sahara, voor de komst van de Spanjaarden, geen terra nullus was. Dit

zou betekenen dat bij de kolonisatie door Spanje, geen enkele politieke entiteit de

soevereiniteit van het gebied in handen had. Indien het Gerechtshof had geoordeeld

dat dit het geval was, betekende dit dat de historische claims van Marokko en

Mauritanië zouden worden afgewezen en dat de Sahrawi's binnen de koloniale

grenzen onafhankelijkheid zouden krijgen. (Joffé 1986: 24)

Marokko en Mauritanië baseerden hun claim over de Westelijke Sahara op het

principe van territoriale integriteit en dat van “the partial or total disruption of

national unity or territorial integrity of a country” (UN-GA 1960a) zoals die werden

verwoord in resolutie 1514. Beide landen stelden dat de Sahrawi's uit Marokko,

Algerije, de Spaanse Sahara en Mauritanië eigenlijk één volk waren voor de

kolonisatie, en dat ze toen verenigd waren in één politieke entiteit, namelijk het

sultanaat van Marokko. Resolutie 1514 bepaald dat territoria die door de kolonisatie

gescheiden zijn geraakt, terug gere-integreerd mogen worden. In dat opzicht zijn

historische claims dus wel belangrijk. Het aanvoeren van historische territoriale

soevereiniteit was de enige manier waarop men de prekoloniale situatie kon

proberen inpassen in het nauwe internationaalrechtelijke kader dat de Verenigde

Naties hadden gecreëerd. (Olsson 2006: 12; Joffé 1986: 20-21, 23)

Er was inderdaad sprake van bepaalde banden tussen de nomadische

gemeenschappen in de Sahara, en de sultan van Marokko. Zoals in hoofdstuk 3 al

11 Voor een meer uitgebreide analyse van het proces voor het Internationaal Gerechtshof en

het oordeel dat het Hof uiteindelijk velde, zie (Roussellier 2007).

Page 102: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

102

werd uitgelegd, was de invulling van het begrip 'soevereiniteit' door het Islamitisch

recht anders dan de betekenis ervan in het Europese recht. De sultan van Marokko

had, op basis van banden tussen personen en gemeenschappen, enige invloed over de

nomadische gemeenschappen in de Sahara. Hij fungeerde op zijn minst als hun

religieuze leider, en autoriteit in religie was een belangrijke voorwaarde voor

autoriteit en soevereiniteit op politiek vlak. Deze persoonlijke en religieuze banden

waren mede de reden dat het Gerechtshof oordeelde dat het principe van terra nullus

niet van toepassing was. (Joffé 1986: 24, 27-28)

Langs de andere kant zou de directe autoriteit – en dus de bled al-Makhzen uit

hoofdstuk 3 – van de Marokkaanse sultan niet verder gereikt hebben dan Oued

Noud, een stad in het zuiden van Marokko, maar een stuk noordelijker dan de

huidige grens tussen Marokko en de Westelijke Sahara. (Ruf 1987: 65) Voor de

gemeenschappen in de bled as-Siba was de Marokkaanse sultan niet echt hun

heerser, maar eerder iemand waarmee ze via andere personen een politieke alliantie

of een soort van vriendschappelijke verhouding hadden.

Bovendien toonde de vraag om onafhankelijkheid van de Sahrawi's uit de Spaanse

Sahara, en de effectieve organisatie van hun eis in het Polisario, dat zij zich een

apart volk voelden. De vraag om onafhankelijkheid is op die manier

zelfrechtvaardigend. Het nationalisme onder de Spaanse Sahrawi's was gegroeid

tijdens de jaren 1950, door de groeiende graad van sedentarisering en modernisering

in de Spaanse Sahara als gevolg van de kolonisatie en werd versterkt door het

gezamenlijk verzet tegen de koloniale aanwezigheid. Het Polisario suggereerde

trouwens dat haar leden een referendum onnodig vonden, vanwege hun evidente

nationalistische sentimenten. Deze benadering sluit de legitimiteit van historische

rechten uit. De redering is dat de koloniale ervaring gebieden en bevolkingen zo kan

veranderen, dat het onzinnig is de dekolonisatie op te lossen in termen van de

prekoloniale situatie. Historische claims waren zo irrelevant voor de dekolonisatie

van de Westelijke Sahara. (Joffé 1986: 18-19)

Algerije ondersteunde deze visie van de Sahrawi's door voor het Internationaal

Gerechtshof het principe uti possdetis te evoqueren. Dit principe stelt dat de grenzen

zoals vastgesteld tijdens de kolonisatie, worden overgenomen bij de dekolonisatie.

Het kwam neer op territoriale integriteit van koloniale territoria. Het werd vooral

toegepast bij de dekolonisatie van Latijns-Amerika in de 19e eeuw, maar in de 20e

eeuw meer en meer verlaten. Niettemin was het als gedachte aanwezig in het

Charter van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid en het werd in die context

aangevoerd in de argumentatie van Algerije. De Organisatie van Afrikaanse Eenheid

onderschreef aldus, via de interventie van Algerije in het Gerechtshof, de regel van

de VN wat betreft territoriale integriteit en uitte zich tegen de claims van Marokko

en Mauritanië. De OAE herhaalde dat de grenzen van koloniale gebieden bij

onafhankelijkheid enkel konden worden gewijzigd op uitdrukkelijke vraag van de

bevolking na en akkoord tussen de verschillende betrokken partijen. De annexatie

van de Westelijke Sahara door Marokko is een uitzondering op dit principe. (Joffé

1986: 17-18, Frank 1987: 11; Hodges 1987: 2)

Page 103: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

103

De bevolking van de Westelijke Sahara of het Polisario hebben dus niet de kans

gekregen bij te dragen aan het debat in het Internationaal Gerechtshof, al konden ze

gelukkig rekenen op de steun van Algerije en de Organisatie van Afrikaanse

Eenheid. Wel vond tussen 12 en 19 mei 1975 eindelijk het bezoek plaats van de VN-

missie, waarom de Algemene Vergadering al sinds 1965 gevraagd had. De fact

finding mission bracht een bezoek aan zowel de Westelijke Sahara, als Marokko,

Algerije, Mauritanië en Spanje. (Joffé 1986: 16)

De VN-missie is op haar bezoek geïmponeerd door de kracht en de representativiteit

van het Polisario. Het wordt al snel duidelijk dat de verzetsgroep met haar vraag om

onafhankelijkheid de mening van het overgrote deel van de bevolking weerspiegeld

en dat deze laatste dan ook zo goed als volledig achter het Polisario staat. Niemand

lijkt een integratie met Marokko te zien zitten. De aanbeveling van de missie luidde

dan ook om een referendum te organiseren, waarin de Sahrawi's hun recht op

zelfbeschikking konden uitoefenen. Deze aanbeveling ging zo in op de eerdere

gedacht van het Internationaal Gerechtshof of een referendum wel gepast zou zijn.

(Ruf 1987: 69; Hodges 1987: 2; Joffé 1986: 16-17)

Het rapport van de missie heeft als gevolg dat de Algemene Vergadering van de VN

in haar resolutie van 10 december 1975 opnieuw benadrukt dat het absoluut

noodzakelijk is om een referendum te organiseren. Op die manier droeg de VN-

missie de eerdere principes over dekolonisatie uit, namelijk territoriale integriteit en

zelfbeschikkingsrecht. Deze hadden volgens hen prioriteit boven eventuele

historische rechten. (Ruf 1987: 69; Hodges 1987: 2; Joffé 1986: 16-17; Frank 1987:

13)

In resolutie 1514 (XV) uit 1960 en 2625 (XXV) uit 1970 van de Verenigde Naties,

staan deze principes duidelijk vermeld:

"all peoples have the right freely to determine, without external

interference, their political status and to persue their economic,

social and cultural development" (UN-GA 1970a)

En verder:

"to transfer all powers to the peoples of those territories,

without any conditions or reservations, in accordance with

their freely espressed will and desire, without any disctinction

to race, creed or colour, in orde to enable them to enjoy complete

independence and freedom" (UN-GA 1960b).

In een referendum moet dus elke optie mogelijk zijn. Deze visie werd eveneens

gereflecteerd in het Charter van de OAE en later in de Caïro Declaration, en vonden

dus ook praktische uiting in de argumenten van Algerije in het proces bij het

Internationaal Gerechtshof. (Joffé 1986: 17, 19-20; CIAHSG 1963b; OAU-AHG

1993a)

Page 104: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

104

Dit in acht genomen, zou het eigenlijk niet echt uitmaken wat het advies van het

Internationaal Gerechtshof zou zijn. Er zou hoe dan ook een referendum moeten

georganiseerd worden, waarin elke optie mogelijk was. Zowel onafhankelijkheid,

kolonisatie of autonomie onder Spanje, of integratie met Marokko en Mauritanië.

Op 16 oktober 1975 maakt het Internationaal Gerechtshof haar advies ten aanzien

van de kwestie in de Spaanse Sahara bekend. Helaas voor Marokko en Mauritanië

hanteerde het hof een Europese invulling van het internationale recht, en hield ze

geen rekening met andere rechtstradities, bijvoorbeeld de islamitische. Net als het

internationale recht geen rekening hield met de rechtsregels en wettelijke principes

die van toepassing waren in de gegeven periode. (Joffé 1986: 16, 23-24, 27-28; Frank

1987: 11-12; Hodges 1987: 3; Olsson 2006: 12)

Het Gerechtshof oordeelde dat er inderdaad sprake was van culturele, religieuze en

politieke banden tussen Mauritanië, Marokko en de Westelijke Sahara. Door het

bestaan van deze banden werd het hof overtuigd om het principe van terra nullus

niet van toepassing te verklaren in deze zaak. Anderzijds was het hof van mening

dat het ging om persoonlijke banden en banden tussen gemeenschappen, en hoewel

deze banden enige wettelijke status hadden, het niet ging om territoriale

soevereiniteit. De gemeenschappen waarmee deze banden bestonden leidden een

nomadisch leven en waren dus niet op dezelfde manier aan hun territorium

verbonden als sedentaire gemeenschappen. De relaties met de sultan van Marokko

betekende niet dat hij controle had over het territorium waar deze gemeenschappen

leefden. Het principe van disrupted territory was dus evenmin van toepassing. (Joffé

1986: 16, 23-24, 27-28; Frank 1987: 11-12; Hodges 1987: 3; Olsson 2006: 12; ICJ

1975)

Het Internationaal Gerechtshof verwoordde het zo:

“[…] the materials and information presented to it do not

establish any tie of territorial sovereignty between the territory

of Western Sahara and the Kingdom of Morocco of the

Mauritanian entity. Thus the Court has not found legal ties of

such a nature as might affect the application of resolution 1514

(XV) in the decolonization of Western Sahara and, in

particular, of the principle of self-determination through the

free and genuine expression of the will of the peoples of the

Territory.” (ICJ 1975: p.68, para.162)

Marokko interpreteert het advies van het Internationaal Gerechtshof echter als een

ondersteuning van haar claim. Nog diezelfde dag roept het land haar bevolking op

om de volgende dag in grote getale het nieuw verworven grondgebied binnen te

trekken. De meer dan de 350 000 voorziene burgers trekken op 17 oktober via het

westelijke deel van de grens de Spaanse Sahara binnen. Deze volksverhuizing wordt

de 'Groene Mars' genoemd. Tegelijkertijd trekken via het oostelijke deel van de grens

echter ook Marokkaanse troepen het gebied binnen. Ze verdrijven de Saharaanse

bevolking op brutale wijze. Er is sprake van grove schendingen van de

Page 105: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

105

mensenrechten, er worden verhalen verteld over aanvallen met napalm en fosforgas,

over bombardementen op vluchtende burgers en vee. De opinie van het Gerechtshof

werd alzo gebruikt om een Marokkaanse bezetting van de Spaanse Sahara te

legitimeren en om een gewone dekolonisatie uit de weg te gaan. (Ruf 1987: 72-73;

Hodges 1987: 3; Novais 2009: 60; Frank 1987: 12)

De aanvallen van het Marokkaanse leger en de komst van een groot aantal

Marokkaanse burgers, zorgt voor een grote stroom van Sahrawi-vluchtelingen, er is

sprake van een aantal van 60 000. Wetende dat een Spaanse volkstelling uit 1974

sprak van 74 000 inwoners in de Spaanse Sahara, betekent dit dat bijna de hele

bevolking moet vluchten. De vluchtelingen krijgen onderdak in kampen nabij

Tindouf, een stad in het zuidoosten van Algerije, waar ze vandaag nog altijd leven.

(Novais 2009: 60; Frank 1987: 12-13) Het verdrijven van de Sahrawi-bevolking en de

komst van vele Marokkaanse kolonisten, betekende meteen een probleem voor het

geplande referendum. Resolutie 3162 (XXVIII) van de VN maakt immers duidelijk

dat men moet verzekeren "that only the indigenous inhabitants exercice their right to

self-determination and independence" (UN-GA 1973). Hoe zou men daar nu in de

praktijk voor kunnen zorgen?

VN-ambassadeurs waarschuwden de Derde Wereld dat het falen om een gezamenlijk

front te vormen tegen de „usurpation‟ van Marokko en Mauritanië, een precedent zou

worden om in plaats van Europese koloniale overheersing, andere vormen van

kolonisering en imperialisme te tolereren, en dit niet alleen in Afrika, maar ook in

andere delen van de wereld. De Verenigde Naties kunnen echter niet naar behoren

reageren op deze actie van Marokko, evenmin als Spanje, dat in eigen land met

genoeg zorgen zat omwille van het feit dat het fascistische regime van Generaal

Franco bijna ten einde liep. Zowel de VN als Spanje moesten in de praktijk toegeven

aan de eisen van Marokko en Mauritanië. Het internationale recht had een stevig

deuk gekregen. (Frank 1987: 12-13)

Als gevolg van een voldongen feit en vanwege crisis in eigen land, begon Spanje zich

langzaam maar zeker terug te trekken uit de Spaanse Sahara. Op 14 november werd

in Madrid het geheim een tripartiete verdrag getekend tussen Spanje, Marokko en

Mauritanië. Daarin werd voorzien dat in nog tot 28 februari de administratie van

het grondgebied zou worden overgelaten aan de laatste twee landen via gouverneurs,

maar dat Spanje daarbij de soevereiniteit over het gebied verhielp. Na een verdere

reeks van geheime akkoorden en terugtrekking van Spanje, werd op 26 februari

1976 de soevereiniteit van de Spaanse Sahara definitief overgedragen op Marokko

en Mauritanië. Ongeveer tweederde werd toegewezen aan Marokko, het resterende

deel aan Mauritanië. In ruil daarvoor zou Spanje 35 procent van de

fosfaatopbrengsten krijgen van Fosbucraa, het grootste fosfaatbedrijf in de Spaanse

Sahara en nog tien jaar lang mogen vissen in Saharaanse wateren. Marokko en

Mauritanië wilden deze overdracht legitimeren door eind februari haastig een

Djemaa samen te roepen. Deze raad van Sahrawi's moest beslissen over de toekomst

van hun land. De VN oordeelde echter dat dit geen alternatief was voor het houden

van een referendum en erkende de zogenaamde uitkomst van de Djembaa – het

Page 106: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

106

verwelkomen van de integratie met Marokko – niet. (Hodges 1987: 2; Ruf 1987: 72-

73; Frank 1987: 12-13; Hultman 1977: 27)

Waarschijnlijk wilde Spanje wel de resoluties van de VN toepassen en zich schikken

naar het advies van het International Court of Justice, maar door de crisis in eigen

land was men in Madrid niet toe aan het nemen van ingrijpende politieke

beslissingen. Mogelijks hebben de Verenigde Staten en Frankrijk mee druk

uitgeoefend op Spanje om in te stemmen met de Marokkaanse eisen. In het

algemeen kunnen we de hele situatie beschrijven als een „decolonization disaster‟.

(Ruf 1987: 70; Hodges 1987: 3)

Algerije weigerde op haar beurt, net als de Verenigde Naties, de Madrid-Akkoorden

als geldig te verklaren. Ze besloot het Frente Polisario verder te steunen op

financiëel, logistiek en militair vlak, om haar strijd voor de onafhankelijkheid van de

Westelijke sahara verder te zetten, nu tegen Marokko en Mauritanië. Algerije doet

dit enerzijds vanuit haar historische traditie als radicale staat en haar sterk anti-

koloniale houding, en anderzijds om in te gaan tegen het expansionisme van

buurland Marokko, waar ze zelf eerder al slachtoffer van was. (Frank 1987: 12-13;

Hodges 1987: 3; Ruf 1987: 73)

De Assembly van de OAE verwijst in haar resolutie 81 (XIII) in juli 1976 naar het

“sacred principle of self-determination” (OAU-AHG 1976) sluit zich op die manier

aan bij de Verenigde Naties wat betreft de noodzaak van een referendum. De

staatshoofden en regeringleiders roepen de partijen aan het conflict op om samen te

werken in de zoektocht naar een vredevolle oplossing, zodat er vrede, gerechtigheid

en goed nabuurschap kan heersen in de regio. Om zelf bij te dragen aan het vinden

van een oplossing, vat de Assembly het plan op een Extraordinary Session in te

richten, waaraan het Polisario kan deelnemen. Op die manier kan men misschien

een “lasting and just solution to the problem of Western Sahara” bekomen. (OAU-

AHG 1976)

De dag na de definitieve overdracht van de Spaanse Sahara, op 27 februari 1976,

roept het Polisario unilateraal haar eigen staat uit, de Sahrawi Arab Democratic

Republic (SADR). Deze staat opereert vanuit de vluchtelingenkampen in Tindouf en

zet van daaruit haar strijd verder. (Hodges 1987: 3)

Het Polisario richt haar strijd in eerste instantie op Mauritanië, omdat dit land de

zwakste schakel is. Het land had maar weinig middelen om de verovering en

bezetting vol te houden en had bovendien te maken met deserteurs in haar leger,

omdat deze soldaten – meestal zelf van oorsprong Sahrawi‟s – zich identificeerden

met de Polisario-strijders. De acties van deze laatste, tot diep in het binnenland van

Mauritanië, zelfs tot in de hoofdstad, leidden tot een interventie van Frankrijk. (Ruf

1987: 73)

De organisatie van Afrikaanse Eenheid roept in 1978 opnieuw op tot het organiseren

van die Extraordinary Session waarvan twee jaar eerder al sprake was, waaruit

Page 107: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

107

blijkt dat deze nog niet heeft plaatsgevonden. Om de lidstaten aan te sporen,

benadrukt de OAE haar verantwoordelijkheid in het vinden van een duurzame en

vredevolle oplossing. Op de conferentie wordt een Ad-Hoc Comité opgericht dat de

zaak van de Westelijke Sahara zal blijven opvolgen. In afwachting van een oplossing

roept de Assembly de staten in de regio op om af te zien van alle acties die de

zoektocht naar deze rechtvaardige en vredevolle oplossing in het gedrang zouden

kunnen brengen. (OAU-AHG 1978)

Ondanks Franse „hulp‟ in de vorm van wapens en militair personeel, geeft

Mauritanië in 1979 aan niet langer de soevereiniteit over hun deel van de Westelijke

Sahara te willen opnemen. Deze beslissing komt na toenemende druk van het

Polisario en de crisis in eigen land na een staatsgreep. Het land sluit op 5 augustus

1979 een vredesakkoord met het Polisario, maar voor deze laatste de kans krijgen

om zich in het gebied te vestigen, wordt het onder de voet gelopen door Marokko.

(Ruf 1987: 73 en Hodges 1987: 3)

Om zichzelf te beschermen tegen de aanvallen van het Polisario, bouwt Marokko

tussen 1981 en 1986 verschillende wallen of muren. Deze wallen zijn voornamelijk

opgebouwd uit zand en worden beschermd door mijnenvelden, zware bewapening,

radarinstallaties en elektronische sensors. De eerste wal werd gebouwd rond de

'useful trangle', met name rond de steden Laayoune, Bou Craa en Smara. Dit maakt

het mogelijk om de fosfaatproductie terug op te starten en tegelijkertijd wordt

verhinderd dat het Polisario toegang zou krijgen tot deze economisch vitale steden.

(Hodges 1987: 3; Ruf 1987: 73-74; Pinto Leite 2006: 13; Novais 2009: 60-61)

Tegen 1986 was de vijfde muur afgewerkt, die in totaal zo'n 2250 km lang is. In 1987

zijn er ongeveer 120 000 Marokkaanse troepen aanwezig in de Westelijke Sahara,

een groot deel daarvan moet deze lange muur beschermen. De smalle strook van

ongeveer een tiende van de totale oppervlakte van het territorium die overblijft

buiten de muur, is in handen van de SADR en wordt door het Polisario de „Free Zone‟

genoemd. De mijnenvelden die de muur beschermen maken echter dat het voor

zowel nomaden, dieren als strijders een gevaarlijke aangelegenheid is om in deze

zone rond te zwervan. (Hodges 1987: 3; Ruf 1987: 73-74; Pinto Leite 2006: 13; Novais

2009: 60-61; Landmine and Cluster Munitions Monitor 2009: 1217)

Tegen 1981 lijkt er enige schot in de zaak te komen. Uit resolutie 103 van de

Assembly blijkt dat Koning Hassan II zich bereid heeft verklaard om een

referendum te organiseren in de Westelijke Sahara en de aanbevelingen van het Ad-

Hoc Committee rond de Westelijke Sahara te aanvaarden. Hij zal samenwerken met

het comité om een “just, peaceful and lasting solution” voor het conflict te vinden.

Om het zoeken naar een oplossing te ondersteunen en te helpen bij het organiseren

van het referendum, richt de Assembly een Implementation Committee op.

Daarnaast verzoekt de Assembly de partijen in het conflict onmiddellijk een staakt-

het-vuren in acht te nemen. Het is de bedoeling dat de verschillende partijen ten

laatste in augustus van datzelfde jaar samenkomen met het implementatiecomité

om de modaliteiten van dit staakt-het-vuren te bespreken en het verloop van het

Page 108: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

108

referendum te bepalen. De OAE vraagt aan de VN om samen met haar een

vredesmacht te voorzien, om de rust tijdens de organisatie van het referendum en de

daaropvolgende verkiezingen te bewaken. (OAU-AHG 1981; Frank 1987: 14)

De SADR had sinds haar oprichting in 1976 naast een militaire strijd tegen Marokko

en Mauritanië ook een intense en erg succesvolle diplomatieke strijd gevoerd in het

buitenland. Door zich te verzekeren van voldoende buitenlandse steun, kon de SADR

misschien bereiken dat Marokko onder buitenlandse druk haar claim over de

Westlijke Sahara zou opzeggen. Tegen het einde van 1981 hadden al 26 van de toen

50 Afrikaanse staten de Saharaanse staat erkend, en er waren daarnaast vele

andere landen uit de Derde Wereld die dit hadden gedaan. De Afrikaanse steun voor

de SADR was de voorbije jaren gegroeid vanwege de radicale positie van Marokko en

haar weigering om zelfs maar te praten. Omwille van deze nipte Afrikaanse steun,

besliste de Secretaris-Generaal van de OAE in 1982 om de staat als volwaardig lid

toe te laten tot de Organisatie. (Hodges 1987: 3; Ruf 1987: 74-75)

Uit resolutie 104 van 1983 van de Assembly blijkt dat de samenkomst die in 1981

was voorzien, ondertussen nog niet is doorgegaan. Er is dus nog geen staakt-het-

vuren afgesproken, laat staan een referendum georganiseerd. Dat referendum moet

volgens de Assembly overigens vrij zijn van administratieve of militaire

beperkingen. Zoals de VN eerder al had bepaald, mag geen enkele optie geweigerd

worden in het referendum. De Assembly roept het Implementation Committee op om

voor december van dat jaar de bijeenkomst met de verschillende partijen toch te

laten doorgaan. De Assembly maakt duidelijk dat ze de zaak op de voet zal blijven

volgen, en hoopt dat deze tegen haar volgende bijeenkomst in de zomer van 1984

toch kan opgelost worden. De Assembly dankt ten slotte de Saharawi leiders voor

“making it possible for [this] Summit to meet by withdrawng form it voluntarily”.

(OAU-AHG 1983)

Marokko kon zich niet verzoenen met deze beslissing en kondigde op 13 november

1983 aan dat ze uit de Organisatie zou stappen. Een jaar later was haar ontslag

officiëel. (Hodges 1987: 3; Ruf 1987: 74-75)

5.1.5 Vredesplan van de VN en de OAE, voorbereidingen voor een

referendum en blijven zoeken naar een oplossing

Marokko heeft met haar ontslag uit de Organisatie van Afrikaanse Eenheid

duidelijk aangegeven dat ze niet gediend is van de partijdigheid van de Organisatie.

Het is dus niet langer mogelijk voorde OAE om de rol van bemiddelaar te spelen in

dit conflict. Deze rol wordt opnieuw opgenomen door de Verenigde Naties, die de

pogingen van de OAE in de voorbije jaren op de voet gevolg en ondersteund hebben.

Begin 1987 heeft het SADR al politieke erkenning gekregen van 67 staten, niet

alleen uit Afrika. Marokko blijft echter de uithoudingsoorlog verder zetten, ondanks

diplomatische verliezen en grote financiële kosten. Dit kan omdat Marokko kan

Page 109: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

109

genieten van substantiële militaire en financiële hulp uit zowel Westerse als

Arabische landen. (Hodges 1987: 4)

In 1988 formuleerde de VN met stille steun van de OAE het Settlement Plan, dat

voorzag in een staakt-het-vuren dat werd opgevolgd door een referendum. Om te

bepalen wie mocht stemmen op dit referendum zou worden uitgegaan worden van de

Spaanse volkstelling uit 1974. Het akkoord werd door beide partijen geaccepteerd en

diende tot nog 2003 als basis voor vinden van een oplossing, die helaas niet uit de

bus kwam. (Shelley 2004: 2-3; Novais 2009: 60-61) Uit resolutie 1184 van de Council

of Ministers van de OAU uit 1989 blijkt in ieder geval dat Koning Hassan II van

Marokko en leiders van het Frente Polisario zijn samengekomen op 4 en 5 januari

van datzelfde jaar. De Council moedigt de partijen aan verder te gaan met deze

gesprekken, al blijkt uit deze resolutie niet wat de eerste bijeenkomst heeft

opgeleverd. (OAU-CoM 1989)

Op 6 september 1991 wordt uiteindelijk na 15 jaar oorlog een vredesakkoord

getekend tussen het Polisario en de Marokkaanse autoriteiten. De bedoeling was dat

dit akkoord zou gevolgd worden door een referendum voor zelfbeschikking,

gebaseerd op de Spaanse volkstelling van 1974. Om dit alles te bereiken, zond de VN

een missie om de wapenstilstand te overzien en de implementatie van het

referendum voor te bereiden: de „Mission des Nations Unies pour le referendum en

Sahara Occidental‟, kortweg MINURSO. De taken van MINURSO bestonden erin

kiesgerechtigden te identificeren, de terugtrekking van Marokkaanse troepen te

overzien en ervoor te zorgen dat de militaire eenheden van het Polisario zich in de

overeengekomen gebieden bevonden. (Novais 2009: 61)

Met dit akkoord kwam een einde aan de militaire oorlog tussen het Polisario en

Marokko, wat wel een mijlpaal betekent in het verloop van het conflict. Tussen 1975

en 1991 werd het aantal Marokkaanse troepen opgedreven van 56 000 tot 250 000.

Dat aantal werd onder MINURSO afgebouwd tot ongeveer 160 000 manschappen

vandaag. Ondanks deze positieve evolutie betekende dit allerminst dat een

definitieve oplossing voor het conflict binnen bereik lag. Het conflict mocht dan niet

langer militair uitgevochten worden, het werd des te harder verder gezet op

diplomatisch vlak. Marokko weigert een referendum te accepteren waarin

onafhankelijkheid een optie is. Doordat er sinds 1991 maar weinig vooruitgang is

geboekt, is het conflict bijna volledig van de internationale agenda gegleden. Dat

maakt het nog minder waarschijnlijk dat een oplossing wordt gevonden. (Pinto Leite

2006: 13 en Shelley 2006: 20; Rigg 2009: 1)

Al die tijd, sinds 1975 tot vandaag, zit een groot deel van de Saharaanse bevolking

nog altijd vast in de vluchtelingenkampen. Door het vijandige klimaat in de regio

rond Tindouf - de oase wordt omringt door hamada-woestijn - zijn de bewoners van

de kampen voor hun overleven aangewezen op externe hulp. In 1987 woonden er

ongeveer 165 000 mensen in de kampen, vandaag zou dat aantal gedaald zijn tot

ongeveer 160 000. Niettemin is in de kampen de voorbije decennia een heel

bijzondere sociale organisatie uitgebouwd. Het activisme in de kampen werd tot

Page 110: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

110

1991 voornamelijk gedragen door vrouwen, aangezien het overgrote deel van de

mannelijke bevolking zich nuttig maakte als strijder aan de zijde van het Polisario.

Sinds 1976 zijn deze kampen ook de thuisbasis van de Saharaanse staat. (Hodges

1987: 4; Shelley 2004: 2)

Sinds het akkoord in 1991 probeert MINURSO om samen met Marokko en het

Polisario een referendum voor te bereiden. Het meest fundamentele probleem is

daarbij dat Marokko helemaal niet wil meewerken aan een referendum waarbij

onafhankelijkheid een optie is. Daarnaast is het grootste struikelblok het bepalen

van wie zou mogen kiezen bij een referendum. Lang werd uitgegaan van de Spaanse

volkstelling uit 1974, die gewag maakte van 74 000 inwoners in de Spaanse Sahara.

Ondertussen zijn een groot deel daarvan terechtgekomen in de Algerijnse

vluchtelingenkampen en hebben de Groene Mars en het daaropvolgende

subsidiëringbeleid van de Marokkaanse regering meer dan 350 000 Marokkaanse

kolonisten naar het gebied gebracht. Het is dus niet meer zo eenvoudig te bepalen

wie stemrecht zou kunnen krijgen. Verschillende voorstellen in de voorbije jaren

probeerden hiervoor een uitkomst te zoeken.

In 1997 wordt James Baker, voormalige Minister van Buitenlandse Zaken van de

Verenigde Staten van Amerika, aangewezen als persoonlijke afgezant van de

Secretaris-Generaal van de VN, toen Kofi Annan. In 2001 stelde Baker zijn eerste

plan ter oplossing van het conflict voor, dat later bekend stond als Baker I. Het plan

voorzag een periode van vier tot vijf jaar waarin de Westelijke Sahara autonomie zou

hebben, gevolgd door een referendum waarin kon gekozen worden tussen autonomie

en onafhankelijkheid. Het akkoord werd eerst door Marokko onthaald met

enthousiasme, maar het Polisario en Algerije konden zich er niet mee verzoenen. Het

probleem voor hen was dat in dit plan ook Marokkaanse kolonisten zou worden

toegestaan te stemmen.

Met de dood van koning Hassan II van Marokko in 1999 hoopt men even dat er

misschien een doorbraak kan komen in het conflict. Mohammed VI, die zijn vader

opvolgt, blijkt echter al snel een nog radicalere houding aan te nemen aangaande het

conflict. (Zoubir et al. 2004: 54)

In 2003 kwam Baker met een herwerkte versie van zijn plan, Baker II. Het

betekende geen fundamentele verandering ten opzichte van Baker I, maar was wel

gedetailleerder. Zowel Marokko als Algerije wilden dit plan overwegen, maar enkel

met een hele waslijst aan voorwaarden. Polisario leek het plan te verwerpen, maar

veranderde haar standpunt net voor de samenkomst van de Veiligheidsraad eind juli

2003, waarschijnlijk onder druk van Algerije. Het Polisario wilde nu het plan

aanvaarden als basis voor onderhandelingen. De voornaamste reden voor deze

houding was om de zaken gaande te houden, om de Veiligheidsraad betrokken te

houden en om Marokko het wapen van de tijd te ontnemen. Niettemin is het plan er

niet in geslaagd een uitweg uit deze patstelling te creëren. Marokko was immer niet

Page 111: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

111

bereid een eventuele onafhankelijkheid van het gebied te accepteren. (Shelley 2004:

3; Novais 2009: 61)

In 2005 vervangt de Nederlandse ambassadeur Peter Van Walsum James Baker als

persoonlijke afgezant van de Secretaris-Generaal van de VN voor de Westelijke

Sahara.

In april 2006 formuleerde Marokko een tegenplan. Het voorzag autonomie in de

context van een democratisch en gedecentraliseerd Marokkaanse koninkrijk voor de

Westelijke Sahara. Dit plan werd als onaanvaardbaar beschouwd door het Polisario

en Algerije, die nog steeds de onafhankelijkheid van het gebied wensten. Ook dit

plan kon dus evenmin de diplomatieke en militaire patstelling doorbreken. Het

mandaat van de VN-missie MINURSO werd ondertussen jaar na jaar verlegd.

Ondanks aanmaningen van VN-Secretaris-Generaal Ban Ki-moon in 2008, dat het

huidige politieke status quo niet geaccepteerd zou worden door de VN en dat er een

meer duurzame oplossing moet komen, is er ondertussen nog maar nauwelijks

vooruitgang geboekt. Er was even het gerucht dat de vluchtelingenkampen zouden

worden verplaatst naar Tifariti, een stadje in de smalle strook van de Westelijke

Sahara tussen de grens met Mauritanië en de Marokkaanse muur. Indien dit

inderdaad was gebeurd, had dit een ernstige opflakkering van het conflict betekent.

(Novais 2009: 61; Africa Monitor-North Africa 2006; Review of African Political

Economy 2006: 336-341)

Op 21 april 2008 vertelde Peter Van Walsum leden van de VN-Veiligheidsraad dat

onafhankelijk voor de Westelijke Sahara een onrealistisch idee geworden was. Deze

uiting viel niet in goede aarde bij het Polisario, dat deze optie open probeerde te

houden tijdens de vier voorgaande gespreksrondes met Marokko. De gesprekken

werden opnieuw opgestart in 2007 in een poging een brug te kunnen slaan tussen de

twee rivaliserende plannen van de beide zijden in het conflict. De onderhandelingen

nabij New York hebben echter maar weinig opgeleverd, wat mogelijks de opinie van

Van Walsum kan verklaren. (Baily et al. (eds.) 2008)

Van Walsum meende dat er geen druk werd gezet op Marokko om zijn claim van

soevereiniteit over het gebied op te geven, en dat aldus onafhankelijk een weinig

“realistische” optie is. De commentaar veroorzaakte verwarring in de

Veiligheidsraad, die werd verondersteld kort daarop te debatteren over dit conflict.

Bovendien leken de commentaren van Van Walsum een eerder rapport van

Secretaris-Generaal Ban Ki-moon tegen te spreken, die daarin geen voorkeur liet

blijken voor een van de twee voorstellen. Van Walsum suggereerde dat verdere

gesprekken beter konden worden gebaseerd op twee „realiteiten‟, namelijk dat de

VN-Veiligheidsraad Marokko niet zou dwingen een referendum te organiseren

omdat het ingaat tegen de belangen van de permanente leden, maar dat de VN

evenmin de soevereiniteit van Marokko over de Westelijke Sahara zou erkennen

zonder een akkoord. In de Veiligheidsraad heerst echter verdeling: Zuid-Afrika en

enkele andere niet-gebonden landen menen dat de Westelijke Sahara als ex-kolonie

een kans moet hebben op onafhankelijkheid, terwijl Frankrijk en de USA het

Page 112: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

112

autonomieplan steunen. Washington wenst dat er een einde aan het conflict komt,

zodat de regio zich kan concentreren op het bestrijden van islamterrorisme.(Bailey et

al. (eds.) 2008)

Het is evenwel niet verwonderlijk dat het Polisario de geschiktheid van Van Walsum

als bemiddelaar in het conflict in vraag stelde. Het Polisario is van mening dat elke

oplossing die de optie voor onafhankelijkheid uitsluit, onaanvaardbaar is. Op 30

april 2008 werd uiteindelijk een resolutie aangenomen door de Veiligheidsraad die

opriep tot realisme in het conflict en volgens sommige diplomaten impliciete steun

voor het voorstel van Marokko bevatte. Het huidige status quo was volgens de

Veiligheidsraad geen aanvaardbare oplossing, maar het vinden van een goede,

duurzame oplossing moest gepaard gaan met een „spirit of compromise‟ bij beide

partijen. (Baily et al. (eds.) 2008)

Page 113: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

113

5.2 Een aantal controverses

In dit stukje ga ik heel kort in op een aantal controverses, waarvan sommige vaak

terugkeren in de debatten rond het conflict.

5.2.1 Mensenrechten

Marokko is al meerdere malen terecht gewezen door internationale organisaties en

instellingen die zich bezig houden met mensenrechten vanwege de inbreuken

daarop. Er wordt melding gemaakt van marteling, verdwijningen, arrestatie en

opsluiting zonder wettelijke compensatie en executies zonder gerechtelijk oordeel.

Het is bekend dat mensenrechtenschendingen door Marokko tegenover Sahrawi‟s al

voorkwamen voor de bezetting in 1975, maar het is sindsdien zeker verergerd.

(Olsson 2006: 12; Pinto Leite 2006: 12, 14; Human Rights Watch 2010)

Bovendien zijn de schendingen niet gestopt met de komst van MINURSO. Deze

laatste heeft geen voldoende mandaat om de rechten van de mensen in de regio te

beschermen, waardoor Marokko ongestraft kan verdergaan. Het was Frankrijk die

haar veto gebruikte voor een resolutie van eind april 2009 waarin mensenrechten

werden aangehaald. De bondgenoot van Marokko stelde dat de situatie in de bezette

gebieden moest gezien worden als “having a „human dimension‟”, eerder dan een

kwestie van mensenrechten. (Olsson 2006: 12; Pinto Leite 2006: 12, 14; Rigg 2009: 1)

Daarnaast hebben internationale organisaties en instellingen al meermaals

benadrukt dat de acties van Marokko in strijd zijn met UN Resolutie 1514 (XV) en

1541 (XV) die stellen dat zelfbeschikking een onvervreemdbaar recht is van de

Sahrawi‟s, en met het internationale recht in het algemeen. (Olsson 2006: 12)

Het is echter niet alleen Marokko die beschuldigd wordt van systematische

schendingen van de mensenrechten. Marokko beweert zelf ook dat het Polisario het

niet al te nauw neemt met de mensenrechten bij het behandelen van Marokkaanse

krijgsgevangenen.

5.2.2 Natuurlijke rijkdommen

Zij die Marokko steunen halen vaak aan dat het land veel heeft geïnvesteerd in de

infrastructuur en de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de Westelijke

Sahara, en dat het leven daar soms beter is dan in Marokko zelf. Dit zou bewijzen

dat het territorium in goede handen is onder Rabat. Zelfs als je de vraag achterwege

laat of economische ontwikkeling opweegt tegen het verlies van

zelfbeschikkingsrecht, dan nog moet dit argument worden ontmaskerd. Als we

zouden afgaan op de statistieken, dan is het waar dat de beschikbaarheid in de

Westelijke Sahara van drinkbaar water en elektriciteit doorgaans beter is dan in

vele delen van Marokko. Het is ook zo dat er vele middelen werden gespendeerd aan

het bouwen van wegen, havens en publieke gebouwen. Er zijn een aantal

woningprojecten die men graag toont aan bezoekers. (Shelley 2006: 20)

Page 114: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

114

Het is evenwel zo dat de voornaamste reden om zoveel geld te besteden aan sociale

infrastructuur, het complementeren was van het beleid waarbij voedsel en brandstof

in het territorium wordt gesubsidieerd. Ambtenaren worden dubbel betaald en er

wordt een aalmoes voorzien voor wie werkloos is. Dit beleid was nodig om kolonisten

aan te trekken vanuit Marokko, om de ongeveer 74 000 Sahrawi‟s die in het gebied

woonden, aan te vullen. Zonder dit beleid zou het niet mogelijk zijn zoveel kolonisten

te laten leven in dit gebied met de beperkte infrastructuur die was voorzien door de

Spanjaarden. Ondanks deze inspanningen leven vele Marokkanen in afgrijselijke

omstandigheden. Het aantal Sahrawi‟s die kon profiteren van deze sociale uitgaven

is echt marginaal. (Shelley 2006: 20)

Er wordt soms ook aangehaald dat de Westelijke Sahara niet economisch valabel zou

zijn vanwege een kleine bevolking en daarom niet in staat haar grondstoffen zelf te

ontginnen, waardoor de eer toekomt aan Marokko. Toch bepaald resolutie 1514 (XV)

van de VN dat politieke, economische, sociale of onderwijskundige onvoorbereidheid

geen obstakel mag zijn om een territorium niet de onafhankelijkheid te geven.

Bovendien bestaan er in de wereld vele staten die een nog kleinere bevolking hebben

dan de Westelijke Sahara. (Pinto Leite 2006: 16)

5.2.3 Status van de SADR

Binnen de internationale gemeenschap heeft men zich wel al afgevraagd of de SADR

nu wel werkelijk een staat is. Niettemin voldoet de SADR aan de voorwaarden die

werden opgesteld in de Montevideo Conventie waaraan een structuur of entiteit

moet voldoen om een staat te zijn. De SADR heeft een permanente populatie (in de

Westelijke Sahara én de vluchtelingenkampen), een duidelijk bepaald territorium,

een regering en de capaciteit om relaties aan te gaan met andere landen. Het is waar

dat de VN het gebied nog steeds ziet als „a non-self-governing territory‟, wat ook wel

verwarrend is. Niettemin is de SADR sinds 1984 opgenomen als volwaardig lid in de

Organisatie van Afrikaanse Eenheid en werd de staat in 2002, met de lancering van

de Afrikaanse Unie, verkozen tot vicepresident van de Unie. (Pinto Leite 2006: 15)

Page 115: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

115

5.3 Evaluatie van de rol van de OAE, AU en de VN

Vanaf het moment dat bleek dat de dekolonisatie van de Spaanse Sahara een

probleem zou worden, hebben de Verenigde Naties en de Organisatie van Afrikaanse

Eenheid steeds aan één zeel getrokken.(Kouassi 1994: 142-143) Ten eerste wilden ze

absoluut de dekolonisatie van het gebied realiseren, en om die dekolonisatie te laten

verlopen volgens de wensen van de bevolking, moest een referendum worden

georganiseerd. Toen Spanje zich daar bereidt toe verklaarde, maar voor het de kans

had dit te realiseren, het gebied onder de voet werd gelopen door buurland Marokko,

hielden de VN en de OAE vast aan het principe van een referendum. (UN-GA 1966;

UN-GA 1967; UN-GA 1968; UN-GA 1969; UN-GA 1970; UN-GA 1972; UN-GA 1973)

De Verenigde Naties was bereid de redenen van Marokko in overweging te nemen en

stuurde de kwestie door naar het Internationaal Gerechtshof. (UN-GA 1974) De

Organisatie van Afrikaanse Eenheid veroordeelde de acties van Marokko, dat zich

volgens hen gedroeg als een koloniale mogendheid, en dat terwijl de Organisatie –

waar Marokko nota bene lid van was – net streed tegen alle vormen van

kolonisering. (Van Walraven 1996: 252)

In de zomer van 1975 werd in de OAE de eerste resolutie opgesteld aangaande de

Westelijke Sahara. Daarin besloten de Afrikaanse staatshoofden en regeringsleiders

het advies van het Internationaal Gerechtshof af te wachten alvorens zij een

standpunt zouden innemen. In tussentijd vroegen zij aan Spanje om geen enkele

actie te ondernemen die de dekolonisatie van het territorium in het gedrang zou

brengen, iets waartegen het tekenen van de Madrid-akkoorden duidelijk inging.

(OAU-AHG 1975) In oktober 1975 formuleerde het Internationaal Gerechtshof haar

oordeel, dat meteen werd opgevolgd door een expliciete oproep van de VN tot het

houden van een referendum, zodat de Sahrawi‟s eindelijk hun recht tot

zelfbeschikking konden uitoefenen. (UN-GA 1975) De OAE bevestigd dat “sacred

principle of self-determination” in haar resolutie het jaar nadien. (OAU-AHG 1976)

In 1978 beslist de Assembly van de OAE om een Ad-Hoc Committee op te richten om

de kwestie van de Westelijke Sahara te blijven opvolgen en haar eigen

verantwoordelijkheid in het oplossen van het conflict op te nemen. Verder bevestigt

de Assembly opnieuw resolutie 1514 van de VN en de noodzaak om een referendum

te organiseren. (OAU-AHG 1978)

Uit resolutie 103 van de OAE-Assembly in 1981 blijkt dat koning Hassan II bereidt

zou zijn om een referendum te laten doorgaan en dat hij bereid is samen te werken

met het Ad Hoc Comité van de OAE dat de kwestie van de Westelijke Sahara

opvolgt. (OAE-AHG 1981)

In de resolutie wordt eveneens een Implementation Committee opgericht, dat de

aanbevelingen van het Ad Hoc Comité moet helpen implementeren. Om de

organisatie van een referendum mogelijk te maken, vragen de staatshoofden en

Page 116: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

116

regeringsleiders van de OAE dat er onmiddellijk een staakt-het-vuren wordt

uitgeroepen en dat het Implementatiecomité als taak heeft te controleren of dit

staakt-het-vuren werd gerespecteerd. Het is daarnaast de bedoeling dat het

Implementatiecomité voor het einde van augustus van datzelfde jaar samenkomt

met de partijen in het conflict, om de modaliteiten van het staakt-het-vuren te

bepalen en de organisatie van het referendum verder uit te werken. Om de vrede en

veiligheid te verzekeren in de Westelijke Sahara in de aanloop naar en tijdens het

referendum, vraagt de Assembly van de OAE aan de VN om, samen met de OAE, te

voorzien in een Vredeskorps. De OAE en VN zullen er tevens samen over waken dat

de Sahrawi‟s effectief hun recht op zelfbeschikking kunnen uitoefenen in het

referendum. (OAE-AHG 1981; Frank 1987: 14)

In februari 1982 liet de Secretaris-Generaal van de OAE de SADR toe tot de

Ministerraad van de OAE, nadat bleek dat een nipte meerderheid van 26 Afrikaanse

staten dit lidmaatschap ondersteunde. Het waren vooral radicale staten en staten

uit Zuidelijk Afrika die gevraagd hadden om de toetreding van de SADR, omdat ze zo

hoopten het Marokkaanse verzet tegen het houden van een referendum en het

dekoloniseren van het territorium, te doorbreken. Deze landen wilden op deze

manier ook een halt toeroepen aan de voortdurende pogingen van Marokko om het

referendum uit te stellen. De toetreding van de SADR wachtte nu enkel nog op de

bevestiging van de Assembly, die voorzien was voor de vergadering in de zomer van

1982. Met deze beslissing had de Secretaris-Generaal echter een van de zwaarste

institutionele crises binnen de OAE ontketend. (Van Walraven 1996: 252-253;

Layachi 1994: 33-34)

De vergadering van de Assembly werd die zomer in 1982 niet gehouden. De

Secretaris-Generaal was door zijn beslissing voorbijgegaan aan de doctrine binnen

de OAE dat een staat in staat moest zijn om een effectieve controle uit te oefenen

over haar territorium en inwoners. Aangezien de SADR opereerde vanuit de

vluchtelingenkampen in Algerije, was dat zeker niet het geval. De beslissing ging

evengoed in tegen de eigen oproep van de OAE om een referendum te houden en de

Sahrawi‟s daardoor zelf te laten beslissen wie over hen mocht heersen. Door de

SADR toe te laten tot de OAE had deze laatste een duidelijke positie in genomen,

tegenover één van haar eigen lidstaten. (Van Walraven 1996: 253)

De Secretaris-Generaal van de OAE meende echter gehandeld te hebben volgens de

procedure die in het Charter wordt voorzien voor de toelating van een nieuw lid.

Andere landen reageerden dat de beslissing om een nieuwe staat toe te laten enkel

toeviel aan de Assembly en niet door de Secretaris-Generaal kon worden genomen.

De erkenning van een staat door individuele landen betekende bovendien niet

automatisch dat de SADR moest worden toegelaten door en tot een collectieve groep.

Tot slot bepaalde het Charter ook dat een kandidaat-lidstaat een “independent

sovereign African state” moest zijn, wat misschien niet echt van toepassing was op de

SADR. Problemen met de interpretatie van het Charter konden worden opgelost in

de Assembly, maar daarvoor was een tweederde meerderheid nodig, die men nooit

bijeen zou krijgen. De tegenstanders van de toelating van de SADR oordeelden aldus

Page 117: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

117

dat het Charter was overtreden. Daarnaast waren er nog enkele politieke

overwegingen. Hoewel de meeste staten voorstander waren van het principe van

zelfbeschikkingsrecht, betekende dit niet automatisch dat men het militante en

nationalistische Polisario zou steunen. (Van Walraven 1996: 253)

Deze onenigheid tussen de OAE-lidstaten werd aangevuld met het feit dat voorzien

was dat de top zou plaatsvinden in Libië en dat Kolonel Qadhafi dan Chairman van

de Assembly zou worden. Het land was op dat moment echter betrokken in de crisis

in Tsjaad en niet alle landen in de OAE namen dezelfde houding aan tegenover dat

conflict. Er werd dus gestreden tegen zowel de erkenning van het lidmaatschap van

de SADR, en de locatie en de chairman van de voorziene top. Vele landen besluiten

daarom niet aanwezig te zijn op de volgende top. Omdat op die manier het vereiste

quorum niet wordt gehaald, wordt de top in haar geheel afgelast. (Van Walraven

1996: 254)

Uiteindelijk kon men de top van de zomer van 1983, het jaar nadien, toch laten

doorgaan, maar pas nadat men de SADR had overtuigd niet te komen. In resolutie

104 herhaalt de OAE-Assembly de bereidheid van Hassan II voor het houden van

een referendum en de bepalingen die ze in resolutie 103 had vooropgesteld. (OAE-

AHG 1983) De VN drukt dat jaar haar steun uit voor resolutie 103. (UN-GA 1983)

Juist voor de samenkomst van de Ministerraad in november 1984 beslisten een

aantal landen nog om de SADR uiteindelijk toch te erkennen. Zo ontstond nu toch

een ruime meerderheid die het lidmaatschap van de SADR ondersteunde en de

toelating van het land tot de OAE kon niet meer verhinderd worden. Marokko stapt

uit protest uit de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, het enige Afrikaanse land dat

deze stap ooit heeft gezet. Een aantal landen had was hier niet rauwig om, want ze

hadden schoon genoeg van de weigering van Marokko om mee te werken aan het

vinden van een vredevolle en duurzame oplossing. (Van Walraven 1996: 254-255;

Zoubir et al. 2004: 54)

De erkenning had de SADR al bij al echter niet geholpen, want nu was de OAE, dat

als Afrikaanse Organisatie toch dichter bij het conflict stond, uitgeschakeld als

bemiddelaar in het conflict. Een betere oplossing was misschien geweest om het

Polisario te erkennen als vrijheidsbeweging en via het Liberation Committee zo hun

zaak te steunen. Er was nu ook een functionerende staat vervangen door een staat

die enkel op papier bestond, maar anderzijds bestonden er geen procedures om een

staat die de basisprincipes van de Organisatie aan zijn laars lapte, te schorsen of uit

de Organisatie te zetten. De kwestie had getoond dat de OAE zeer serieus was wat

betrof haar antikoloniale houding, maar ook dat Marokko bereid was om in haar

zoektocht naar invloed, een aantal fundamentele principes van postkoloniaal Afrika

te overtreden. (Van Walraven 1996: 255-256)

De rol van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid als bemiddelaar in het conflict

werd opnieuw opgenomen door de Verenigde Naties. Deze benadrukte in haar

resolutie 39/40 dat de enige mogelijkheid om uit het conflict te geraken, de

Page 118: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

118

implementatie is van resolutie 104 van de OAE – die op haar beurt een herhaling is

van resolutie 103. (UN-GA 1984) Ze herhaalt dit in 1985 en 1986. (UN-GA 1985; UN-

GA 1986)

In 1989 stelt de OAE haar voorlopig laatste resolutie op aangaande de Westelijke

Sahara. Daarin complimenteert de Ministerraad de OAE-Secretaris-Generaal en

-Chairman, samen met de Secretaris-Generaal van de VN voor de geleverde

inspanningen in het zoeken naar een oplossing in het conflict. De Council noteert ook

met voldoening de ontmoeting tussen Hassan II en het Polisario en roept beide

partijen op om haar gesprekken verder te zetten, zodat een vredevolle oplossing

dichterbij zou komen. (OAU-CoM 1989) Negen jaar later wordt de zaak van de

Westelijke Sahara nog eens aangehaald in een resolutie van de OAE, die de kwestie

doorverwijst naar de volgende Ministerraad. (OAU-AHG 1998) Daar komt de

kwestie echter niet meer aan bod. Sindsdien heeft noch de OAE, noch de AU ooit –

voor zover ik kan nagaan – een resolutie geschreven aangaande de Westelijke

Sahara.

In 2004 staat in de bijlage van een visiedocument van de Commissie van de

Afrikaanse Unie wel te lezen: “It is absolutely necessary that Morocco rejoin the

African Union” (AU-AUC 2004: 54) De projecten die de Afrikaanse Unie voorziet,

zowel op vlak van conflictbeheersing, als op het vlak van socio-economische

ontwikkeling, zouden in ieder geval efficiënter kunnen werken indien Marokko, als

enige Afrikaanse land geen lid, zich terug zou aansluiten bij de AU. Er is echter

weinig kans dat Marokko dit zal doen zolang er geen oplossing is gevonden voor het

conflict. Het lidmaatschap van de SADR was immers de reden om zich uit de

organisatie terug te trekken.

De VN12 gaat in ieder geval verder met het zoeken naar een oplossing in de kwestie

van de Westelijke Sahara. Ze formuleert daartoe verschillende plannen, zoals de

Settlement Proposals for the Peace Plan in the Western Sahara in 1988 die in 1991

aanleiding gaven tot het tekenen van een Vredesplan en de oprichting van

MINURSO door de Veiligheidsraad. (Solà-Martín 2007: 399-400) De OAE leverde

enkele observatoren voor deze VN-missie. (Ibok 2000: 16) Latere plannen van de VN

konden helaas minder vooruitgang forceren en men is vandaag nog altijd op zoek

naar een voorstel dat de huidige patstelling kan doorbreken, dit alles met de stille

steun van de OAE/AU. Een vernieuwde internationale aandacht zou mogelijks

kunnen helpen. (Ibok 2000: 16; Africa Monitor-North Africa 2008; Africa Monitor-

North Africa 2009; Shelley 2004: 3-4; Rigg 2009: 2)

12 Aangezien ik in deze paper vooral aandacht wil besteden aan de rol van de OAE en AU,

heb ik de rol van de VN hier niet meer verder uitgewerkt. De inspanningen van de VN

werden in eerdere delen van deze paper al aangehaald. Voor een meer uitgebreidere analyse

van de rol van de VN, zie (Pointier 2004)

Page 119: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

119

Besluit

Ondanks vele tegenstellingen in Afrika in de vroege jaren 1960, vonden de

staatshoofden en regeringsleiders van de toen afhankelijke landen toch genoeg

redenen om een pan-Afrikaans samenwerkingsverband op te zetten. De Organisatie

van Afrikaanse Eenheid was een strikt intergouvernementele organisatie, die zich

niet wilde inmengen in de interne zaken van haar leden, maar zich daarentegen

meer richtte op externe doelen, zoals de strijd tegen het kolonialisme.

Het terrein van de dekolonisatie blijkt ook wel het enige waar de Organisatie van

Afrikaanse Eenheid enige vooruitgang heeft geboekt. Om echter de uitdagingen aan

te kunnen die de veranderde realiteit stelt aan het begin van het nieuwe millennium

en om de mislukkingen van de OAE enigszins achter zich te kunnen laten, wordt in

2000 de Afrikaanse Unie opgericht, die twee jaar later haar werk start.

De nieuwe organisatie richt zich meer op supranationaliteit en integratie, een

multisectoriële aanpak, en vervangt het principe van non-interventie voor non-

indifference wat betreft conflicten op het continent, zowel interstatelijke als

intrastatelijke conflicten. Dit in tegenstelling tot de intergouvernementaliteit, de

focus op dekolonisatie en het heilige principe van non-interventie in de OAE. Het

valt echter wel nog af te wachten of de Afrikaanse Unie haar ambitieuze

doelstellingen zal kunnen omzetten in de praktijk. Een belemmering hiervoor zijn

zowel het tekort aan financiële middelen, als aan menselijke kunde.

De nieuwe aanpak van conflictbemiddeling heeft in ieder geval nog geen resultaten

opgeleverd in het conflict in de Westelijke Sahara. De rol van de OAE – en zodoende

ook die van haar opvolger – in dit conflict was grotendeels uitgespeeld toen de OAE

met de toelating van de SADR tot de organisatie in 1983 haar positie als neutrale

bemiddelaar verspeelde. Marokko trok zich terug uit de Organisatie en de OAE

moest zich beperken tot het in stilte steunen van de inspanningen van de Verenigde

Naties.

Door al deze stille diplomatie en de beperkte elektronische beschikbaarheid van

OAE/AU-documenten, is het zeer moeilijk om de effectieve rol van de OAE en de AU

in dit conflict te achterhalen, zeker sinds de terugtrekking van Marokko uit de

organisatie. We moeten het stellen met enkele algemeen geformuleerde resoluties en

vage documenten, om de rol van de OAE te achterhalen.

Gelukkig kunnen we deze complementeren met de rol van de Verenigde Naties, die

haar inspanningen beter documenteert en publiek maakt. We kunnen uit deze

documenten opmaken dat de algemene positie van de VN doorgaans overeenkomt

met deze van de OAE en AU – of omgekeerd. Helaas wordt de VN zelf geplaagd door

de tegenstelling tussen enerzijds de mening van de Algemene Vergadering, en

anderzijds de belangen van een aantal machtige leden in de organisatie.

Page 120: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

120

De VN als zodanig wenst zich zoveel mogelijk aan haar eigen resoluties te houden.

Ze wil dat er een referendum wordt gehouden, waarin geen enkele optie wordt

uitgesloten voor de Sahrawi‟s. Onafhankelijkheid van de Westelijke Sahara is voor

de VN op zich geen must, tenzij de Sahrawi zelf in zo‟n referendum verklaren dat ze

onafhankelijkheid wensen. De modaliteiten van het referendum vormt op zich al het

grootste probleem. Er is ten eerste onenigheid over wie daarin zou mogen stemmen.

Het Polisario wil alleen de Sahrawi‟s laten stemmen, zij die de vroegere Spaanse

Sahara bewoonden en hun afstammelingen, Marokko wil ook de andere stammen,

die zij ook als Sahrawi beschouwen – binnen de context van een Groot-Marokko – in

dit referendum hun mening laten uiten. (Zoubir et al. 2004: 54; Jensen 2005: 59-71)

Als het Polisario zijn zin zou krijgen, is het zo goed als zeker dat de uitkomst van het

referendum onafhankelijkheid zou zijn. Als Marokko zijn zin zou krijgen, is de kans

veel groter dat het integratie bij Marokko wordt.

Ten tweede wil het Polisario geen referendum aanvaarden waarin de optie voor

onafhankelijkheid niet in voor komt. Marokko heeft dan net de tegenovergestelde

mening. Zij wil geen referendum aanvaarden waarin onafhankelijkheid wel als een

optie voorkomt. De reden voor Marokko is zeker en vast hun verlangen om opnieuw

het Groot-Marokko te construeren – en met het verhinderen van de annexatie van

Mauritanië en het zuidwesten van Algerije in de jaren 1960, is de integratie van de

Westelijke Sahara in Marokko de enige manier om daar nu nog aan tegemoet te

komen. Daarnaast zou het voor het Marokkaanse koningshuis een stevige opdoffer

zijn om na decennia van bezetting, opeens haar troepen uit het gebied terug te

trekken, als een geslagen hond. Indien dit inderdaad zou gebeuren, zou dit ernstige

gevolgen kunnen hebben voor de interne stabiliteit in Marokko. Tot slot is er in de

loop van de tijd ook het aspect natuurlijke rijkdommen bij gekomen. De

aanwezigheid van fosfaat en rijke viswateren waren mogelijks een reden voor de

Marokkaanse bezetting, maar nu er naar alle waarschijnlijkheid ook olie of aardgas

aanwezig zou zijn in het gebied, is de kans dat Marokko bereidt is zich terug te

trekken, nog kleiner geworden.

Een aantal machtige leden van de Verenigde Naties, in het bijzonder Frankrijk en de

Verenigde Staten van Amerika, steunen echter Marokko in hun bezetting van het

gebied en houden zich niet aan de algemene oproep van de VN voor een referendum.

Deze landen doen dat uiteraard uit eigenbelang: ze vinden de geopolitieke locatie

van Marokko te belangrijk om hun goede relatie met het land te verliezen en

anderzijds halen ze veel winsten uit de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen.

Zolang alle leden van de Verenigde Naties zich niet scharen acht de principes die de

organisatie naar voor schuift, is het weinig waarschijnlijk dat ook uit die hoek een

oplossing te verwachten valt.

Zolang zowel Marokko als het Polisario radicaal vasthouden aan hun eigen wensen

en er op internationaal niveau niet met eensgezinde stem wordt gesproken, is er

weinig kans dat er een oplossing voor dit conflict uit de bus komt. Het risico bestaat

dat men de hele kwestie uiteindelijk zo moe wordt dat de huidige de facto situatie

Page 121: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

121

aanvaart wordt. Misschien is er over enkele decennia zoveel veranderd in de wereld

dat er dan opnieuw kans is op een oplossing.

Page 122: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

122

Page 123: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

123

Bibliografie

1) De bronnen zijn onderverdeeld in twee categorieën. De eerste categorie bevat

wetenschappelijke literatuur, de tweede categorie alle bronnen en documenten die

niet tot de eerste categorie behoren. Aan het einde staan een bronvermelding van de

afbeeldingen in bijlage.

2) De referenties zijn opgesteld in de taal waarin de betreffende bron of tekst is

geschreven.

3) Van veel literatuur, bronnen of documenten wordt als auteur een organisatie of

instelling vermeld. Om de referenties in mijn tekst kort te houden, heb ik in die

referenties telkens de afkortingen van deze organisaties of instellingen gebruikt. De

afkortingen zijn weergegeven in deze bibliografie.

4) De afkortingen LB en MT in de referenties staan respectievelijk voor „Laatst

Bewerkt‟ en „Mijn Toegang‟.

5) Zoals ik in de inleiding al heb weergegeven, heb ik een groot aantal documenten

gelezen van de OAE en AU. Deze bleken echter niet allemaal relevant voor deze

thesis en een groot deel is dan ook niet opgenomen in deze bibliografie. Een aantal

hebben wel meegespeeld in de algemene gedachte in sommige stukken van mijn

paper.

Page 124: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

124

Wetenschappelijke Literatuur

Africa Monitor: North Africa

2006 Political Outlook - The Only Game in Town. Africa Monitor: North Africa,

Vol.11, No.5, p2.

2008 Polisario Raises Threat Of Saharan Struggle. Africa Monitor: North Africa,

Vol.12, No.2, p1-2.

2009 Political Outlook - Envoy Has Work Cut Out. Africa Monitor: North Africa,

Vol.14, No.3, p.3.

Africa Monitor: West & Central Africa

2006 China‟s Involvement. Africa Monitor: West & Central Africa, Vol.7, No.12,

p.1+6.

Akonor, Kwame

2007 Stuffing Old Wine in New Bottles: the Case of the African Union. In Mazama,

Ama, Africa in the 21st Century: Toward a New Future, New York, Routledge,

p.191-209.

Andemicael, Berhanykun

1994 OAU-UN Relations in a Changing World. In El-Ayouti, Yassin (ed.), The

Organization of African Unity After Thirty Years. Westport: Praeger

Publishers, p.119-138.

Asante, Molefi Kete

2007 The Resurgence of the African World in the 21st Century. In Mazama, Ama,

Africa in the 21st Century: Toward a New Future, New York, Routledge,

p.3-16.

Ashford, Lori S.

2007 Africa‟s Youthful Population: Risk or Opportunity? Population Washington:

Population Reference Bureau. http://www.prb.org/pdf07/AfricaYouth.pdf

Baily, Virginia and Veronica Hoskins (eds.)

2008 Western Sahara. Independence: An “Unrealistic Goal”. Africa Research

Bulletin – Political, Social and Cultural Series, Vol.45, No.4, p.17488c-17489c.

Oxford: Blackwell Publishing Ltd, April 2008.

Bakwesegha, Christopher

1994 The OAU and African Refugees. In El-Ayouti, Yassin (ed.), The Organization

of African Unity After Thirty Years. Westport: Praeger Publishers, p.77-96

Balandier, Geoges

2003 Civilisé, dit-on. Paris: Presses Universitaires de France.

Page 125: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

125

Blum, Yehuda Z.

2005 Proposals for UN Security Council Reform. The American Journal of

International Law, Vol.99, No.3, p.632-649

Clairmonte, Frederick

1969 Book Review: Unity or Poverty? The Economics of Pan-Africanism by

Reginald H. Green and Ann Seidman. Canadian Journal of African Studies,

Vol.3, No.2, Special Issue: Unemployment in Africa, p.489-493.

David Meyers, B.

1976 The OAU‟s Administrative Secretary-General. International Organization,

Vol.30, No.3, p.509-520.

Davidson, Arthur

1992 The Black Man's Burden: Africa and the Curse of the Nation-state. New York:

Times Books.

Decraene, Philippe

1961 Le Panafricanisme. Paris: Presses Universitaires de France

Diamond, Larry

2008 Progress and Retreat in Africa: The Rule of Law Versus the Big Man. Journal

of Democracy, Vol.19, No.2, p.138-149.

Dinan, Desmond

2004 Europe Recast. A History of European Union. Hampshire: Palgrave

Macmillan, Lynne Rienner Publishers.

Djiena Wembou, Michel-Cyr

1994 The OAU and International Law. In El-Ayouti, Yassin (ed.), The Organization

of African Unity After Thirty Years. Westport: Praeger Publishers, p.15-25.

Efrat, Edgar S.

1964 Pan-Africanism: Problems and Prospects. Bulletin of African Studies in

Canada, Vol.2, No.1, p.11-24.

El-Ayouti, Yassin (ed.)

1994 The Organization of African Unity after Thirty Years. Westport: Praeger

Publishers.

El-Ayouti, Yassin

1994 An OAU for the Future: An Assessment. In El-Ayouti, Yassin (ed.), The

Organization of African Unity After Thirty Years. Westport: Praeger

Publishers, p.179-191.

Page 126: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

126

Ellis, Stephen

1996 Africa after the Cold War: New Patterns of Government and Politics.

Development and Change, Vol.27, p.1-28.

Frank, Thomas M.

1987 The theory and practice of decolonization: the Western Sahara case. In

Lawless, Richard & Laila Monahan (eds.), War and Refugees. The Western

Sahara Conflict, Londen: Printer Publishers, p.9-15.

Gadio, Cheikh Tidiane

2007 Foreword. In Mazama, Ama, Africa in the 21st Century: Toward a New Future,

New York, Routledge, p.xi-xii.

Gaudio, Attilio

1993 Les populations du Sahara Occidental. Histoire, vie et culture. Paris: Éditions

Karthala.

Hayes, Carlton J.H.

1927 Contributions of Herder to the Doctrine of Nationalism. In The American

Historical Review, Vol. 32, No. 4 (Jul., 1927), pp. 719-736.

Hazlewood, Arthur (ed.)

1967 African Integration and Disintegration. Case Studies in Economical and

Political Union. London: Oxford University Press.

Hazlewood, Arthur

1967 Introduction: Problems of integration among African States. In Hazlewood,

Arthur (ed.), African Integration and Disintegration. Case Studies in

Economical and Political Union. London: Oxford University Press.

Hobsbawn, Eric & Terence Ranger (eds.)

1983 The Invention of Tradition. Cambridge: Cambridge University Press.

Hobsbawn, Eric

1983 Introduction: Inventing Traditions. In Hobsbawn Eric & Terence Ranger

(eds.), The Invention of Tradition, Cambridge: Cambridge University Press,

p.1-14.

Hodges, Tony

1983 The Origins of Saharawi Nationalism. Third World Quarterly, Vol. 5, No.1,

p.28-57.

1987 Introduction. In Lawless, Richard & Laila Monahan (eds.), War and Refugees.

The Western Sahara Conflict, Londen: Printer Publishers, p.1-5.

Hultman, Tami

1977 The Struggle for Western Sahara. A Journal of Opinion, Vol.7, No.1, p.27-32.

Page 127: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

127

Ibelema, Minabere

2007 Neo-Pan-Africanism and Presidents William Clinton and George W. Bush‟s

Images in the Nigerian Press. In Mazama, Ama (ed.), Africa in the 21st

Century. Toward. A New Future. New York: Routledge, p.51-67.

Jensen, Erik

2005 Western Sahara. Anatomy of a Stalemate. International Peace Academy

Occasional Paper Series. Londen: Lynne Rienner Publishers.

Joffé, George

1986 The International Court of Justice, and the Western Sahara Dispute. In

Lawless, Richard & Laila Monahan (eds.), War and Refugees. The Western

Sahara Conflict, Londen: Printer Publishers (1987), p.16-30.

1988 Morocco: Monarchy, Legitimacy and Succession. Third World Quarterly,

Vol.10, No.1, Special Issue: Succession in the South, p.201-228.

Jonah, James O.C.

1994 The OAU: Peace Keeping and Conflict Resolution. In El-Ayouti, Yassin (ed.),

The Organization of African Unity After Thirty Years. Westport: Praeger

Publishers, p.3-13.

Kouassi, Edmond Kwam

1994 OAU-UN Interaction over the Last Decade. In El-Ayouti, Yassin (ed.), The

Organization of African Unity After Thirty Years. Westport: Praeger

Publishers, p.139-146.

Layachi, Azzedine

1994 The OAU and Western Sahara: A Case Study. In El-Ayouti, Yassin (ed.), The

Organization of African Unity After Thirty Years. Westport: Praeger

Publishers, p.27-39.

Lawless, Richard and Laila Monahan (eds.)

1987 War and Refugees. The Western Sahara Conflict. London: Pinter Publishers.

Maho, Jouni Filip

2004 How many languages are there in Africa, really? In Bromber, Katrin & Birgit

Smieja (eds.), Globalisation and African Languages: Risks and Benefits,

Berlin: Mouton/Walter de Gruyter. P.279-296.

Marah, John K.

2007 Kwame Nkrumah‟s Continental Africa: A Dream Deferred but Not Forgotten.

In Mazama, Ama (ed.), Africa in the 21st Century. Toward. A New Future.

New York: Routledge, p.17-31.

Mazama, Ama (ed.)

2007 Africa in the 21st Century. Toward a New Future. New York: Routledge.

Page 128: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

128

Mazama, Ama

2007 Preface: The African Century. In Mazama, Ama (ed.), Africa in the 21st

Century. Toward. A New Future. New York: Routledge, p.xiii-xiv.

Mundy, Jacob A.

2007 Performing the nation, pre-figuring the state: the Western Sahara refugees,

thirty years later. Journal of Modern African Studies, Vol.45, No.2, p.275-297.

2009 Out with the Old, in with the New: Western Sahara back to Square One?

Mediterranean Politics, Vol.14, No.1, p.115-122.

Milano, Enrico

2006 The new Fisheries Partnership Agreement between the European Community

and the Kingdom of Morocco: fishing too south? Anuario Espanol de Derecho

Internacional, Vol.XXII, p.413-457.

Naudts, Sanne

2009a De islam in West-Afrika. En de bijdrage van de islam in intellectuele cultuur

in de Sudan. Bachelorproef eerste zit (mei 2009), Universiteit Gent:

Afrikaanse Talen en Culturen

2009b Timboektoe als centrum van kennisoverdracht. Waarom Timboektoe in de 15e

en 16e eeuw als belangrijk centrum van kennisoverdracht fungeerde in de

Islamitische wereld en hoe de structuren van kennisoverdracht eruit zagen.

Bacherlorproef tweede zit (september 2009), Universiteit Gent: Afrikaanse

Talen en Culturen

Novais, Rui Alexandre

2009 An unfinished process: the Western Sahara as a post-scriptum of the colonial

period. Africana Studia, No.12, p.58-66. Porto: Centro de Estudos Africanos

Da Universidade do Porto.

Olsson, Claes (ed.)

2006 The Western Sahara Conflict: The Role of Natural Resources in

Decolonization. By Pedro Pinto Leite, Claes Olsson, Mangus Schöldtz, Toby

Shelley, Pål Wrange, Hans Corell and Karin Scheele. Current African Issues,

No.3. Uppsala: Nordiska Afrikainstitutet.

Pinxten, Hendrik & Koenraad De Munter

2009 Tradities zijn verandering. Volkskunde, Vol.110, No.3-4, p.271-292.

Gravenwezel: Centrum voor Studie en Documentatie.

Pointier, Laurent

2004 Sahara occidental. La controverse devan les Nations unies. Paris: Éditions

Karthala.

Page 129: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

129

Ranger, Terence

1983 The Invention of Tradition in Colonial Africa. In Hobsbawn, Eric & Terence

Ranger (eds.), The Invention of Tradition, Cambridge: Cambridge University

Press, p.211-262.

Pinto Leite, Pedro

2006 International legality vs. Realpolitik: the Cases of Western Sahara and East-

Timor. In Olsson, Claes (ed.), The Western Sahara Conflict: The Role of

Natural Resources in Decolonization. By Pedro Pinto Leite, Claes Olsson,

Mangus Schöldtz, Toby Shelley, Pål Wrange, Hans Corell and Karin Scheele.

Current African Issues, No.3. Uppsala: Nordiska Afrikainstitutet, p.11-16.

Rigg, Paul

2009 Absolute Friends: The largest solidarity movement between two peoples offers

hope in Western Sahara. New Internationalist, 8 June 2009. Harborough:

New Internationalist.

http://www.newint.org/features/special/2009/06/08/absolute-friends/

Review of African Political Economy

2006 Briefings. Review of African Political Economy, Vol.33, No.108, p.325-368.

Roussellier, Jacques Eric

2007 Elusive Sovereignty. People, Land and Frontiers of the Desert: The Case of

the Western Sahara and the International Court of Justice. The Journal of

North African Studies, Vol. 12, No.1, p.55-78

Ruf, Werner

1987 The Role of World Powers: Colonial Transformations and King Hassan‟s Rule.

In Lawless, Richard & Laila Monahan (eds.), War and Refugees. The Western

Sahara Conflict, Londen: Printer Publishers (1987), p.65-97.

Saxena, S.C.

1995 Western Sahara: No Alternative to Armed Struggle. Delhi: Kalinga

Publications.

Shelley, Toby

2004 Endgame in the Western Sahara: What future for Africa‟s Last Colony?

London: Zed Books.

2006 Natural Resources and the Western Sahara. In Olsson, Claes (ed.), The

Western Sahara Conflict: The Role of Natural Resources in Decolonization. By

Pedro Pinto Leite, Claes Olsson, Mangus Schöldtz, Toby Shelley, Pål Wrange,

Hans Corell and Karin Scheele. Current African Issues, No.3. Uppsala:

Nordiska Afrikainstitutet, p.17-21.

Page 130: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

130

Solà-Martín, Andreu

2007 The Western Sahara Cul-de-Sac. Mediterranean Politics, Vol.12, No.3, p.399-

405.

Thobhani, Akbarali

2002 Western Sahara Since 1975 Under Moroccan Administration. Social,

Economic, and Political Transformation. New York: the Edwin Mellen Press.

Van Walraven, Klaas

1996 Dreams of Power. The Role of the Organization of African Unity in the Politics

of Africa 1963-1993. Leiden: Rijksuniversiteit, proefschrift doctoraat.

Weiss, Thomas G.

2003 The Illusion of UN Security Council Reform. The Washington Quarterly, Vol.

26, No. 4, p.147-161.

Welch Jr., Claude E.

1994 The OAU and Human Rights: Regional Promotion of Human Rights. In El-

Ayouti, Yassin (ed.), The Organization of African Unity After Thirty Years.

Westport: Praeger Publishers, p.53-75.

Wohlgemuth, Lennart

2006 Introduction. In Olsson, Claes (ed.), The Western Sahara Conflict: The Role of

Natural Resources in Decolonization. By Pedro Pinto Leite, Claes Olsson,

Mangus Schöldtz, Toby Shelley, Pål Wrange, Hans Corell and Karin Scheele.

Current African Issues, No.3. Uppsala: Nordiska Afrikainstitutet, p.9.

Young, Merwin Crawford

1988 The Colonial State and Post-Colonial Crisis. In Gifford, Prosser & Roger Louis

(eds.), Decolonization and African Independence: The Transfer of Power, 1960-

1980. New Haven: Yale University Press, p.1-31.

Zizwe Poe, Daryl

2007 The Philosophical Challenges for Africans in the 21st Century. In Mazama,

Ama (ed.), Africa in the 21st Century. Toward. A New Future. New York:

Routledge, p.33-49.

Zoubir, Yahia H.; Benabdallah-Gambier, Karima

2004 Morocco, Western Sahara and the future of the Maghrib. Journal of North

African Studies, Vol.9, No.1, p.49-77.

Page 131: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

131

Bronnen en documenten

African Union (AU)

s.d. African Union Website. http://www.africa-union.org/

2009 African Union Scientific Awards. Information Guide. Addis Ababa: African

Union. LB April 2009, MT 20 April 2010.

http://www.africa-union.org/root/au/conferences/2009/june/hrst/award.html

(Information Guide)

African Union – Assembly of the African Union (AUA)

2002a Protocol Relation to the Establishment of the Peace and Security Council of the

African Union. Assembly of the African Union, First Ordinary Session,

Durban, South Africa, 9 July 2002. Addis Ababa: African Union.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Treaties/Text/Protocol_peace%20and%20securit

y.pdf

2002b The Durban Declaration in Tribute to the Organization of African Unity and

on the Launching of the African Union. Assembly of the African Union, First

Ordinary Session, Durban, South Africa, 10 July 2002. Addis Ababa: African

Union.

http://www.au2002.gov.za/docs/summit_council/audecis.pdf

African Union – Commission of the African Union (AUC)

2004 Africa, Our Common Destiny. Guideline Document. Prepared by the

Commission of the African Union. Addis Ababa: Commission of the African

Union, May 2004.

http://www.africa-union.org/AU%20summit%202004/Volume%205%20-

%20Africa%20Our%20Common%20Destiny.pdf

Agentschap NL

s.d. Marokko: Verdragen. Ministerie van Economische Zaken, Nederland. LB s.d.,

MT 21 mei 2010.

http://www.evd.nl/zoeken/showbouwsteen.asp?bstnum=3729&location=

Al-Jazeera

s.d. Al-Jazeera News Agency – Online Archive. MT 20 May 2010.

http://english.aljazeera.net/

Associated Press

s.d. Associated Press News Agency – Online Archive. MT 20 mei 2010.

http://www.ap.org/

Page 132: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

132

Association de soutien à un référendum libre et régulier au Sahara

Occidental (ARSO)

s.d. List of states which recognize the SADR. LB s.d., MT 21 May 2010.

http://www.arso.org/03-2.htm

Central Intelligence Agency (CIA)

2010 CIA World Fact book – Western Sahara. Washington: CIA. LU s.d., MA 17

March 2010.

https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/index.html

Conference of Independent African Heads of State and Government

(CIAHSG)

1963a Resolutions adopted by the First Conference of Independent African Heads of

State and Government. Addis Ababa, Ethiopia, from 22 to 25 May 1963. Addis

Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Decisions/hog/aHoGAssembly1963.pdf

1963b Organization of African Unity Charter. First Conference of Independent

African Heads of State and Government, Addis Ababa, Ethiopia, 25 May

1963. Addis Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Treaties/text/OAU_Charter_1963.pdf

Council of the European Union (CEU)

2006 Council Regulations on the Conclusion of the Fisheries Partnership Agreement

between the European Community and the Kingdom of Morocco + Fisheries

Partnership Agreement Morocco. Brussels: Council of the European Union.

http://www.vest-sahara.no/files/dated/2008-05-

15/fisheries_partnership_agreement_eu-morocco.pdf

Ekeh, Peter P.

2009 Charter of the Organization of African Unity. Buffalo, State University of New

York: Urhobo Historical Society. LB 2009, MT 11 April 2010.

http://www.waado.org/NigerDelta/Documents/ConstitutionalDocuments/OAU

Charter-1963.html

Federale Overheid België

2008 Geografische beschrijving van België. Brussel: Federale Overheid. LB s.d., MT

17 maart 2010. http://www.belgium.be/nl/over_belgie/land/geografie/

Frente Polisario

1976 Proclamation of the First Government of the Saharawi Arab Democratic

Republic. Beschikbaar op http://www.arso.org/03-1.htm

Page 133: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

133

Godoy, Julio

2010 Afrika kreunt onder illegale visvangst. Afrika Nieuws, 29 maart 2010.

http://www.afrikanieuws.nl/site/list_message/26651

Human Rights Watch

2010 Morocco/Western Sahara: Country Summary, January 2010.

http://www.hrw.org/en/node/87731

Ibok, Sam

2000 Conflict Prevention, Management and Resolution in Africa. United Nations

Public Administration Network. New York: United Nations.

http://unpan1.un.org/intradoc/groups/public/documents/cafrad/unpan011836.p

df

International Court of Justice (ICJ)

1975 Western Sahara Advisory Opinion, ICJ Reports, 16 October 1975. The Hague:

International Court of Justice. http://www.icj-cij.org/docket/files/61/6195.pdf

International Labour Office (ILO)

2010 Organization of African Unity. Globalisation and Workers‟ Rights.

International Labour Office: Bureau for Workers‟ Activities. LB s.d., MT 29

January 2010.

http://actrav.itcilo.org/actrav-english/telearn/global/ilo/law/oau.htm

Jasinsky Stephen M.

2010 2008 Minerals Yearbook. Phosphate Rock [Advance Release]. Reston: U.S.

Geological Survey (U.S. Department of the Interior).

http://minerals.usgs.gov/minerals/pubs/commodity/phosphate_rock/myb1-

2008-phosp.pdf

Landmine and Cluster Munitions Monitor

2009 Landmine Report 2009 – Western Sahara. Ottawa: Landmine and Cluster

Munitions Monitor.

http://www.the-

monitor.org/index.php/publications/display?act=submit&pqs_year=2009&pqs_

type=lm&pqs_report=western_sahara&pqs_section=

Organization of African Unity (OAU) – Assembly of Heads of State and

Government (AHG)

1964 Border disputes among African States. AHG/Res. 16 (I), Assembly of Heads of

State and Government, First Ordinary Session, Cairo, United Arab Republic,

17 to 21 July 1964. Addis Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Decisions/hog/bHoGAssembly1964.pdf

Page 134: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

134

1965a Report of the Ad Hoc Commission for the Algero-Moroccan Border Dispute.

AHG/Res. 32 (II), Assembly of Heads of State and Government, Second

Ordinary Session, Accra, Ghana, 21 to 26 October 1965. Addis Ababa:

Organisation for African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Decisions/hog/cHoGAssembly1965.pdf

1965b Relations between the Organization of African Unity and the United Nations.

AHG/Res. 33 (II), Assembly of Heads of State and Government, Second

Ordinary Session, Accra, Ghana, 21 to 26 October 1965. Addis Ababa:

Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Decisions/hog/cHoGAssembly1965.pdf

1975 Resolution on the So-Called Spanish Sahara. AHG/Res. 75 (XII), Assembly of

Heads of State and Government, Seventh Ordinary Session, Kampala,

Oeganda, 28 July to 1 August 1975. Addis Ababa: Organisation of African

Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Decisions/hog/lHoGAssembly1975.pdf

1976 Resolution on the convening of the extraordinary summit on the question of

Western Sahara. AHG/Res. 81 (XIII), Assembly of Heads of State and

Government, Thirteenth Ordinary Session, Port-Louis, Mauritius, 2 to 6 July

1976. Addis Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/AU/Documents/Decisions/hog/mHoGAssembly1976.pdf

1978 Resolution of the Question of Western Sahara. AHG/Res. 92 (XV), Assembly of

Heads of State and Government, Fifteenth Ordinary Session, Khartoum, 18 to

22 July 1978. Addis Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/AU/Documents/Decisions/hog/oHoGAssembly1978.pdf

1981 Resolution on Western Sahara. AHG/Res. 103 (XVIII), Assembly of Heads of

State and Government, Eighteenth Ordinary Session, Nairobi, Kenya, 24 to

27 June 1981. Addis Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Decisions/hog/rHoGAssembly1981.pdf

1983 Resolution on Western Sahara. AHG/Res. 104 (XIX), Assembly of Heads of

State and Government, Nineteenth Ordinary Session, Addis Ababa, Ethiopia,

6 to 12 June 1983. Addis Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Decisions/hog/sHoGAssembly1983.pdf

1993a 1993 Cairo Declaration on the Occasion of the Thirtieth Anniversary of the

Organization of African Unity. AHG/Decl. 1 (XXIX), Assembly of Heads of

State and Government, Twenty-ninth Ordinary Session, Cairo, Egypt, 28 to

30 June. Addis Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Decisions/hog/3HoGAssembly1993.pdf

Page 135: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

135

1993b Declaration of the Assembly of Heads of State and Government on the

Establishment within the OAU of a Mechanism for Conflict Prevention,

Management and Resolution. AHG/Decl. 3 (XXIX), Assembly of Heads of State

and Government, Twenty-ninth Ordinary Session, Cairo, Egypt, 28 to 30

June. Addis Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Decisions/hog/3HoGAssembly1993.pdf

1998b Decision on Western Sahara. AHG/Dec. 131 (XXXIV), Assembly of Heads of

State and Government, Thirty-fourth Ordinary Session, Ouagadougou,

Burkina Faso, 8 to 10 June 1998. Addis Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Decisions/hog/8HoGAssembly1998.pdf

1999a Algiers Declaration. AHG/Decl.1 (XXXV), Assembly of Heads of State and

Government, Thirty-fifth Ordinary Session, Algiers, Algeria, 12 to 14 July

1999. Addis Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/root/au/Documents/Decisions/hog/9HoGAssembly1999.pdf

2000 The Constitutive Act of the African Union. Assembly of Heads of State and

Government, Thirty-Sixth Ordinary Session, Lomé, Togo, 11 July 2000. Addis

Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-union.org/root/au/AboutAu/Constitutive_Act_en.htm

Organisation of African Unity (OAU) – Council of Ministers (CoM)

1989 Resolution on Western Sahara. CM/Res. 1184 (XLIX), Council of Ministers,

Forty-ninth Ordinary Session, Addis Ababa, Ethiopia, 20 to 25 February

1989. Addis Ababa: Organization of African Unity.

http://www.africa-

union.org/Official_documents/council%20of%20minsters%20meetings/com/32

CoM_1989a.pdf

Reuters

s.d. Reuters News Agency – Online Archive. MT 20 May 2010.

http://www.reuters.com/

United Nations (UN) – General Assembly (GA)

1960a Resolution 1514 (XV): Declaration on the Granting of Independence to

Colonial Countries and Peoples. Resolution 1514 (XV), 15th Session of the

General Council, 14 December 1960. New York: United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/152/88/IMG/NR015288.pdf?OpenEle

ment

1960b Resolution 1541 (XV): Principles which should guide Members in determining

whether or not an obligation exists to transmit the information called for

under Article 73e of the Charter. Resolution 1541 (XV), 15th Session of the

General Council, 15 December 1960. New York: United Nations.

Page 136: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

136

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/153/15/IMG/NR015315.pdf?OpenEle

ment

1961 Resolution 1654 (XVI): The situation with regard to het implementation of the

Declaration on the granting of independence to colonial countries and peoples.

Resolution 1654 (XVI), 16th Session of the General Assembly, 27 November

1961. New York, United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/167/07/IMG/NR016707.pdf?OpenEle

ment

1965 Resolution 2011 (XX): Co-operation between the United Nations and the

Organization of African Unity. Resolution 2011 (XX), 20th Session of the

General Assembly, 11 October 1965. New York: United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/217/74/IMG/NR021774.pdf?OpenEle

ment

1966 Resolution 2229 (XXI). Question of Ifni and Spanish Sahara. Resolution 2229,

21st Session of the General Assembly, 20 December 1966. New York: United

Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/005/32/IMG/NR000532.pdf?OpenEle

ment

1967 Resolution 2354 (XXII). Question of Ifni and Spanish Sahara. Resolution

2354, 22nd Session of the General Assembly, 19 December 1967. New York:

United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/236/89/IMG/NR023689.pdf?OpenEle

ment

1968 Resolution 2428 (XXIII). Question of Ifni and Spanish Sahara. Resolution

2428, 23rd Session of the General Assembly, 18 December 1968. New York:

United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/243/88/IMG/NR024388.pdf?OpenEle

ment

1969 Resolution 2591 (XXIV). Question of Spanish Sahara. Resolution 2591, 24th

Session of the General Assembly, 16 December 1969. New York: United

Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/257/24/IMG/NR025724.pdf?OpenEle

ment (deel 1)

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/257/25/IMG/NR025725.pdf?OpenEle

ment (deel 2)

Page 137: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

137

1970a Resolution 2625 (XXV). Declaration on Principles of International Law

concerning Friendly Relations and Co-operation among States in accordance

with the Charter of the United Nations. Resolution 2625, 25th Session of the

General Assembly, 24 October 1970. New York: United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/348/90/IMG/NR034890.pdf?OpenEle

ment

1970b Resolution 2711 (XXV). Question of Spanish Sahara. Resolution 2711, 25th

Session of the General Assembly, 14 December 1970. New York: United

Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/349/76/IMG/NR034976.pdf?OpenEle

ment

1972 Resolution 2983 (XXVII). Question of Spanish Sahara. Resolution 2983, 27th

Session of the General Assembly, 14 December 1972. New York: United

Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/270/13/IMG/NR027013.pdf?OpenEle

ment

1973 Resolution 3162 (XXVIII). Question of Spanish Sahara. Resolution 3162, 28th

Session of the General Assembly, 14 December 1973. New York: United

Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/282/34/IMG/NR028234.pdf?OpenEle

ment

1974 Resolution 3292 (XXIX). Question of Spanish Sahara. Resolution 3292, 29th

Session of the General Assembly, 13 December 1974. New York: United

Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/738/94/IMG/NR073894.pdf?OpenEle

ment

1975 Resolution 3458 (XXX). Question of Spanish Sahara. Resolution 3458, 30th

Session of the General Assembly, 10 December 1975. New York: United

Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/001/71/IMG/NR000171.pdf?OpenEle

ment

1983 Resolution 38/40: Question of Western Sahara. Resolution 38/40, 38th Session

of the General Assembly, 7 December 1983. New York: United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/444/32/IMG/NR044432.pdf?OpenEle

ment

Page 138: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

138

1984 Resolution 39/40. Question of Western Sahara. Resolution 39/40, 39th Session

of the General Assembly, 5 December 1984. New York: United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/460/17/IMG/NR046017.pdf?OpenEle

ment

1985 Resolution 40/50. Question of Western Sahara. Resolution 40/50, 40th Session

of the General Assembly, 2 December 1985. New York: United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/477/57/IMG/NR047757.pdf?OpenEle

ment

1986 Resolution 41/16. Question of Western Sahara. Resolution 41/16, 41st Session

of the General Assembly, 31 October 1986. New York: United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/495/24/IMG/NR049524.pdf?OpenEle

ment

1987 Resolution 42/78. Question of Western Sahara. Resolution 42/78, 42st Session

of the General Assembly, 4 December 1987. New York: United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/513/10/IMG/NR051310.pdf?OpenEle

ment

1988 Resolution 43/33. Question of Western Sahara. Resolution 43/33, 43st Session

of the General Assembly, 22 November 1988. New York: United Nations.

http://daccess-dds-

ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/530/12/IMG/NR053012.pdf?OpenEle

ment

United Nations – Department of Economic and Social Affairs (UNDESA) –

Population Division

1999 The World at Six Billion. New York: United Nations.

http://www.un.org/esa/population/publications/sixbillion/sixbillion.htm

2008 Urban Population, Development and the Environment 2007. New York,

United Nations

http://www.un.org/esa/population/publications/2007_PopDevt/Urban_2007.pdf

2009 Millennium Development Goals Report 2009. New York, United Nations.

http://www.un.org/millenniumgoals/pdf/MDG_Report_2009_ENG.pdf

United Nations (UN) – News Agency

s.d. United Nations News Service – Online Archive. MT 20 May 2010.

http://www.un.org/News/

United Nations (UN) – Website

2006 Member States of the United Nations. Based on Press Release ORG/1469 of 3

July 2006. LB: 3 July 2006, MT: 31 March 2010.

http://www.un.org/en/members/index.shtml

Page 139: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

139

2008 Permanent Observers: Non-member States and Entities. Based on the United

Nations Protocol's Blue Book, "Permanent Missions to the United Nations

No.298", March 2008. LB: Last updated with ST/SG/SER.A/298 (29 February

2008), MT: 31 March 2010.

http://www.un.org/en/members/nonmembers.shtml

Van Walraven, Klaas

2010 Persoonlijke elektronische communicatie. 20 mei 2010

Western Sahara Resource Watch (WSRW)

s.d. Campaign Website Fish Elsewhere. http://www.fishelsewhere.eu/

2009 About the EU-Moroccan Fisheries Agreement. Campaign Website Fish

Elsewhere. http://www.fishelsewhere.eu/index.php?cat=147&art=0

2010 WSRW concerned about Russian Fisheries in occupied Western Sahara.

WSRW website.

http://www.wsrw.org/index.php?parse_news=single&cat=105&art=1381

Wikipedia (Engels) (WE)

2010a Cameroons. Wikipedia (Engels), LB 9 March 2010, MT 15 April 2010.

http://en.wikipedia.org/wiki/Cameroons

2010b Colonization of Africa. Wikipedia (Engels), LB 16 May 2010, MT 24 May

2010.

http://en.wikipedia.org/wiki/Colonisation_of_Africa

2010c Organisation of African Unity. Wikipedia (Engels), LB 28 January 2010, MT

28 January 2010.

http://en.wikipedia.org/wiki/Organization_of_African_Unity

2010d Pan-Africanism. Wikipedia (Engels), LB 26 January 2010, MT 27 January

2010.

http://en.wikipedia.org/wiki/Pan-Africanism

2010e Western Sahara. Wikipedia (Engels), LB 15 May 2010, MT 19 May 2010.

http://en.wikipedia.org/wiki/Western_Sahara

Wikipedia (Nederlands) (WN)

2009 Lijst van Belgische gemeenten naar oppervlakte. Wikipedia (Nederlands), LB

27 september 2009, MT 19 mei 2010.

http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_Belgische_gemeenten_naar_oppervlakt

e

2010 Westelijke Sahara. Wikipedia (Nederlands), LB 10 april 2010, MT 14 april

2010. http://nl.wikipedia.org/wiki/Westelijke_Sahara

Page 140: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

140

Bronvermelding afbeeldingen in bijlage

United Nations – Department of Peacekeeping Operations, Cartographic

Section

2004 Western Sahara. January 2004. New York: United Nations.

http://www.un.org/Depts/Cartographic/map/profile/wsahara.pdf

2010 MINURSO – April 2010. New York: United Nations.

http://www.un.org/Depts/Cartographic/map/dpko/minurso.pdf

Page 141: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

141

Bijlagen

Bijlage 1: Classificatie van Afrikaanse staten

Bijlage 2: Charter ter oprichting van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid.

Bijlage 3: Constitutive Act ter oprichting van de Afrikaanse Unie

Bijlage 4: Resolutie 1514 (XV)

Bijlage 5: Kaart van de Westelijke Sahara

Bijlage 6: Kaart van de VN-missie MINURSO

Page 142: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

142

Bijlage 1: Classificatie van Afrikaanse staten

Overgenomen uit Van Walraven 1996: 417-421

A. Regionale categorieën

Noord-Afrika

Algerije

Egypte

Libië

Marokko*

Tunesië

West-Afrika

Benin (Dahomey)

Burkina Faso (Opper-

Volta)

Gambia

Ghana

Guinee-Bissau

Guinee-Conakry

Ivoorkust

Kaapverdië

Liberia

Mali

Mauritanië

Niger

Nigeria

Senegal

Sierra Leone

Togo

Centraal Afrika

Angola

Burundi

Centraal Afrikaanse

Republiek

Democratische

Republiek Congo

(Zaïre/Congo-

Léopoldville)

Equatoriaal Guinee

Gabon

Kameroen

Republiek Congo

(Congo-Brazzaville)

Rwanda

São Tomé en Príncipe

Tsjaad

Oost-Afrika

Comoren

Djibouti

Eritrea

Ethiopië

Kenia

Madagaskar

Mauritius

Oeganda

Seychellen

Soedan

Somalië

Tanzania

Zuidelijk Afrika

Botswana

Lesotho

Malawi

Mozambique

Namibië

Swaziland

Zambia

Zimbabwe

Zuid-Afrika

B. Noord-Afrika en Sub-Sahara Afrika

Noord-Afrika

Algerije

Egypte

Libië

Marokko*

Tunesië

Sub-Sahara Afrika

Angola

Benin (Dahomey)

Botswana

Burkina Faso (Opper-

Volta)

Burundi

Centraal Afrikaanse

Republiek

Comoren

Page 143: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

143

Democratische

Republiek Congo

(Zaïre/Congo-

Léopoldville)

Djibouti

Equatoriaal Guinee

Eritrea

Ethiopië

Gabon

Gambia

Ghana

Guinee-Bissau

Guinee-Conakry

Ivoorkust

Kaapverdië

Kameroen

Kenia

Lesotho

Liberia

Madagaskar

Malawi

Mali

Mauritanië

Mauritius

Mozambique

Namibië

Niger

Nigeria

Oeganda

Republiek Congo

(Congo-Brazzaville)

Rwanda

São Tomé en Príncipe

Senegal

Seychellen

Sierra Leone

Soedan

Somalië

Swaziland

Tanzania

Togo

Tsjaad

Zambia

Zimbabwe

Zuid-Afrika

C. Engelstalige en Franstalige staten

Engelstalige staten

Botswana

Eritrea

Ethiopië

Gambia

Ghana

Kenia

Lesotho

Liberia

Malawi

Mauritius

Namibië

Nigeria

Oeganda

Seychellen

Sierra Leone

Soedan

Somalië

Swaziland

Tanzania

Zambia

Zimbabwe

Zuid-Afrika

Franstalige staten

Benin (Dahomey)

Burkina Faso (Opper-

Volta)

Burundi

Centraal Afrikaanse

Republiek

Comoren

Democratische

Republiek Congo

(Zaïre/Congo-

Léopoldville)

Djibouti

Gabon

Guinee-Conakry

Ivoorkust

Kameroen

Madagaskar

Mali

Mauritanië

Niger

Republiek Congo

(Congo-Brazzaville)

Rwanda

Senegal

Togo

Tsjaad

D. Radicale en gematigde-conservatieve staten°

Radicale staten

Algerije

Angola

Benin (Dahomey) (vanaf 1972/1974)

Burkina Faso (Opper-Volta) (vanaf

1983)

Kaapverdië

Page 144: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

144

Republiek Congo (Congo-Brazzaville)

(vanaf 1964)

Egypte (tot 1972)

Equatoriaal Guinee (in de jaren 1970)

Ethiopië (na 1974)

Ghana (tot 1966 en vanaf 1982)

Guinee-Conakry (tot de vroege jaren

1980)

Guinee-Bissau

Libië (vanaf 1969)

Madagaskar (na 1972)

Mali

Marokko* (van 1960 tot 1962/1963)

Mozambique

RASD (SADR)

São Tomé en Príncipe

Seychellen (vanaf 1977)

Somalië (van 1969 tot 1977)

Soedan (van 1964 tot de vroege jaren

1970)

Tanzania

Zimbabwe

Gematigde-conservatieve staten

Benin (Dahomey) (tot 1972/1974)

Botswana

Burkina Faso (Opper-Volta) (tot 1983)

Burundi

Kameroen

Centraal Afrikaanse Republiek

Tsjaad

Comoren

Republiek Congo (Congo-Brazzaville)

(tot 1964)

Djibouti

Egypte (vanaf 1972)

Equatoriaal Guinee (vanaf de jaren

1980)

Ethiopië (tot 1974)

Gabon

Gambia

Ghana (van 1966 tot 1982)

Guinee-Conakry (vanaf de vroege

jaren 1980)

Ivoorkust

Kenia

Lesotho

Liberia

Libië (tot 1969)

Madagaskar (tot 1972)

Malawi

Mauritanië

Mauritius

Marokko* (vanaf 1962/1963)

Niger

Nigeria

Rwanda

Senegal

Seychellen (van 1976 tot 1977)

Sierra Leone

Somalië (tot 1969 en vanaf 1977)

Soedan (tot 1963 en vanaf de jaren

1970)

Swaziland

Togo

Tunesië

Oeganda

Democratische Republiek Congo

(Zaïre/Congo-Léopoldville)

Zambia

Noten:

°Deze lijst is net als de andere gepubliceerd in Van Walraven 1996 en is dus

enigszins verouderd. Van Walraven geeft zelf aan dat de opdeling maar relevant was

tot midden jaren 1980, en dus maar geldt tot ongeveer 1985. Namibië, Zuid-Afrika

en Eritrea zijn bovendien niet opgenomen. Meer uitleg bij deze classificatie in (Van

Walraven 1996: 8-12, 415-416).

Page 145: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

145

De Sahrawi Arab Democratic Republic is enkel in deze lijst opgenomen, wegens een

gebrek aan data, zoals Van Walraven het uitlegt. In een recenter document (april

2009) van de Afrikaanse Unie betreffende wetenschappelijke prijzen, wordt SADR in

de bijlage opgenomen in de lijst van Noord-Afrikaanse staten. (AU 2009: 13)

*Marokko is in deze lijsten opgenomen, hoewel het land maar tot 1984 lid was van

de Organisatie van Afrikaanse Eenheid. Tijdens haar lidmaatschap werd het land

volgens deze lijsten geclassificeerd. Mocht Marokko misschien ooit aansluiten bij de

Afrikaanse Unie, zou het land waarschijnlijk terug ondergebracht worden in dezelfde

categorieën, zeker wat betreft regionale indeling, omdat die binnen de AU gebruikt

wordt voor institutionele doeleinden.

Page 146: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

146

Page 147: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

147

Bijlage 2: Charter ter oprichting van de Organisatie

van Afrikaanse Eenheid.

Conference of Heads of State and Government – Addis Ababa, 1963

Page 148: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

148

Page 149: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

149

Page 150: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

150

Page 151: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

151

Page 152: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

152

Page 153: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

153

Page 154: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

154

Page 155: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

155

Page 156: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

156

Page 157: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

157

Page 158: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

158

Page 159: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

159

Bijlage 3: Constitutive Act ter oprichting van de

Afrikaanse Unie

Assemby of Heads of State and Government of the Organisation of African Unity.

The Constitutive Act

We, Heads of State and Government of the Member States of the Organization of

African Unity (OAU):

1. The President of the People's Democratic Republic of Algeria

2. The President of the Republic of Angola

3. The President of the Republic of Benin

4. The President of the Republic of Botswana

5. The President of Burkina Faso

6. The President of the Republic of Burundi

7. The President of the Republic of Cameroon

8. The President of the Republic of Cape Verde

9. The President of the Central African Republic

10. The President of the Republic of Chad

11. The President of the Islamic Federal Republic of the Comoros

12. The President of the Republic of the Congo

13. The President of the Republic of Côte d'Ivoire

14. The President of the Democratic Republic of Congo

15. The President of the Republic of Djibouti

16. The President of the Arab Republic of Egypt

17. The President of the State of Eritrea

18. The Prime Minister of the Federal Democratic Republic of Ethiopia

19. The President of the Republic of Equatorial Guinea

20. The President of the Gabonese Republic

21. The President of the Republic of The Gambia

22. The President of the Republic of Ghana

23. The President of the Republic of Guinea

24. The President of the Republic of Guinea Bissau

25. The President of the Republic of Kenya

26. The Prime Minister of Lesotho

27. The President of the Republic of Liberia

28. The Leader of the 1st of September Revolution of the Great Socialist People's

Libyan Arab Jamahiriya

29. The President of the Republic of Madagascar

30. The President of the Republic of Malawi

31. The President of the Republic of Mali

32. The President of the Islamic Republic of Mauritania

33. The Prime Minister of the Republic of Mauritius

34. The President of the Republic of Mozambique

Page 160: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

160

35. The President of the Republic of Namibia

36. The President of the Republic of Niger

37. The President of the Federal Republic of Nigeria

38. The President of the Republic of Rwanda

39. The President of the Sahrawi Arab Democratic Republic

40. The President of the Republic of Sao Tome and Principe

41. The President of the Republic of Senegal

42. The President of the Republic of Seychelles

43. The President of the Republic of Sierra Leone

44. The President of the Republic of Somalia

45. The President of the Republic of South Africa

46. The President of the Republic of Sudan

47. The King of Swaziland

48. The President of the United Republic of Tanzania

49. The President of the Togolese Republic

50. The President of the Republic of Tunisia

51. The President of the Republic of Uganda

52. The President of the Republic of Zambia

53. The President of the Republic of Zimbabwe

INSPIRED by the noble ideals which guided the founding fathers of our Continental

Organization and generations of Pan-Africanists in their determination to promote

unity, solidarity, cohesion and cooperation among the peoples of Africa and African

States;

CONSIDERING the principles and objectives stated in the Charter of the

Organization of African Unity and the Treaty establishing the African Economic

Community;

RECALLING the heroic struggles waged by our peoples and our countries for

political independence, human dignity and economic emancipation;

CONSIDERING that since its inception, the Organization of African Unity has

played a determining and invaluable role in the liberation of the continent, the

affirmation of a common identity and the process of attainment of the unity of our

continent and has provided a unique framework for our collective action in Africa

and in our relations with the rest of the world.

DETERMINED to take up the multifaceted challenges that confront our continent

and peoples in the light of the social, economic and political changes taking place in

the world;

CONVINCED of the need to accelerate the process of implementing the Treaty

establishing the African Economic Community in order to promote the socio-

economic development of Africa and to face more effectively the challenges posed by

globalization;

Page 161: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

161

GUIDED by our common vision of a united and strong Africa and by the need to

build a partnership between governments and all segments of civil society, in

particular women, youth and the private sector, in order to strengthen solidarity and

cohesion among our peoples;

CONSCIOUS of the fact that the scourge of conflicts in Africa constitutes a major

impediment to the socio-economic development of the continent and of the need to

promote peace, security and stability as a prerequisite for the implementation of our

development and integration agenda;

DETERMINED to promote and protect human and peoples' rights, consolidate

democratic institutions and culture, and to ensure good governance and the rule of

law;

FURTHER DETERMINED to take all necessary measures to strengthen our

common institutions and provide them with the necessary powers and resources to

enable them discharge their respective mandates effectively;

RECALLING the Declaration which we adopted at the Fourth Extraordinary Session

of our Assembly in Sirte, the Great Socialist People's Libyan Arab Jamahiriya, on

9.9. 99, in which we decided to establish an African Union, in conformity with the

ultimate objectives of the Charter of our Continental Organization and the Treaty

establishing the African Economic Community;

HAVE AGREED AS FOLLOWS:

Article 1

Definitions

In this Constitutive Act:

"Act" means the present Constitutive Act;

"AEC" means the African Economic Community;

"Assembly" means the Assembly of Heads of State and Government of the Union;

"Charter" means the Charter of the OAU;

"Commission" means the Secretariat of the Union;

"Committee" means a Specialized Technical Committee of the Union;

"Council" means the Economic, Social and Cultural Council of the Union;

"Court " means the Court of Justice of the Union;

"Executive Council" means the Executive Council of Ministers of the Union;

"Member State" means a Member State of the Union;

"OAU" means the Organization of African Unity;

"Parliament" means the Pan-African Parliament of the Union;

"Union" means the African Union established by the present Constitutive Act.

Page 162: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

162

Article 2

Establishment

The African Union is hereby established in accordance with the provisions of this

Act.

Article 3

Objectives

The objectives of the Union shall be to:

(a) achieve greater unity and solidarity between the African countries and the

peoples of Africa;

(b) defend the sovereignty, territorial integrity and independence of its Member

States;

(c) accelerate the political and socio-economic integration of the continent;

(d) promote and defend African common positions on issues of interest to the

continent and its peoples;

(e) encourage international cooperation, taking due account of the Charter of the

United Nations and the Universal Declaration of Human Rights;

(f) promote peace, security, and stability on the continent;

(g) promote democratic principles and institutions, popular participation and good

governance;

(h) promote and protect human and peoples' rights in accordance with the African

Charter on Human and Peoples' Rights and other relevant human rights

instruments;

(i) establish the necessary conditions which enable the continent to play its rightful

role in the global economy and in international negotiations;

(j) promote sustainable development at the economic, social and cultural levels as

well as the integration of African economies;

(k) promote co-operation in all fields of human activity to raise the living standards

of African peoples;

(l) coordinate and harmonize the policies between the existing and future Regional

Economic Communities for the gradual attainment of the objectives of the Union;

(m) advance the development of the continent by promoting research in all fields, in

particular in science and technology;

(n) work with relevant international partners in the eradication of preventable

diseases and the promotion of good health on the continent.

Article 4

Principles

The Union shall function in accordance with the following principles:

(a) sovereign equality and interdependence among Member States of the Union;

(b) respect of borders existing on achievement of independence;

(c) participation of the African peoples in the activities of the Union;

(d) establishment of a common defence policy for the African Continent;

Page 163: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

163

(e) peaceful resolution of conflicts among Member States of the Union through such

appropriate means as may be decided upon by the Assembly;

(f) prohibition of the use of force or threat to use force among Member States of the

Union;

(g) non-interference by any Member State in the internal affairs of another;

(h) the right of the Union to intervene in a Member State pursuant to a decision of

the Assembly in respect of grave circumstances, namely: war crimes, genocide and

crimes against humanity;

(i) peaceful co-existence of Member States and their right to live in peace and

security;

(j) the right of Member States to request intervention from the Union in order to

restore peace and security;

(k) promotion of self-reliance within the framework of the Union;

(l) promotion of gender equality;

(m) respect for democratic principles, human rights, the rule of law and good

governance;

(n) promotion of social justice to ensure balanced economic development;

(o) respect for the sanctity of human life, condemnation and rejection of impunity

and political assassination, acts of terrorism and subversive activities;

(p) condemnation and rejection of unconstitutional changes of governments.

Article 5

Organs of the Union

1. The organs of the Union shall be:

(a) The Assembly of the Union;

(b) The Executive Council;

(c) The Pan-African Parliament;

(d) The Court of Justice;

(e) The Commission;

(f) The Permanent Representatives Committee;

(g) The Specialized Technical Committees;

(h) The Economic, Social and Cultural Council;

(i) The Financial Institutions;

2. Other organs that the Assembly may decide to establish.

Article 6

The Assembly

1. The Assembly shall be composed of Heads of States and Government or their duly

accredited representatives.

2. The Assembly shall be the supreme organ of the Union.

3. The Assembly shall meet at least once a year in ordinary session. At the request of

any Member State and on approval by a two-thirds majority of the Member States,

the Assembly shall meet in extraordinary session.

Page 164: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

164

4. The Office of the Chairman of the Assembly shall be held for a period of one year

by a Head of State or Government elected after consultations among the Member

States.

Article 7

Decisions of the Assembly

1. The Assembly shall take its decisions by consensus or, failing which, by a two-

thirds majority of the Member States of the Union. However, procedural matters,

including the question of whether a matter is one of procedure or not, shall be

decided by a simple majority.

2. Two-thirds of the total membership of the Union shall form a quorum at any

meeting of the Assembly.

Article 8

Rules of Procedure of the Assembly

The Assembly shall adopt its own Rules of Procedure.

Article 9

Powers and Functions of the Assembly

1. The functions of the Assembly shall be to:

(a) determine the common policies of the Union;

(b) receive, consider and take decisions on reports and recommendations from the

other organs of the Union;

(c) consider requests for Membership of the Union;

(d) establish any organ of the Union;

(e) monitor the implementation of policies and decisions of the Union as well ensure

compliance by all Member States;

(f) adopt the budget of the Union;

(g) give directives to the Executive Council on the management of conflicts, war and

other emergency situations and the restoration of peace;

(h) appoint and terminate the appointment of the judges of the Court of Justice;

(i) appoint the Chairman of the Commission and his or her deputy or deputies and

Commissioners of the Commission and determine their functions and terms of office.

2. The Assembly may delegate any of its powers and functions to any organ of the

Union.

Article 10

The Executive Council

1. The Executive Council shall be composed of the Ministers of Foreign Affairs or

such other Ministers or Authorities as are designated by the Governments of

Member States.

Page 165: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

165

2. The Executive Council shall meet at least twice a year in ordinary session. It shall

also meet in an extra-ordinary session at the request of any Member State and upon

approval by two-thirds of all Member States.

Article 11

Decisions of the Executive Council

1. The Executive Council shall take its decisions by consensus or, failing which, by a

two-thirds majority of the Member States. However, procedural matters, including

the question of whether a matter is one of procedure or not, shall be decided by a

simple majority.

2. Two-thirds of the total membership of the Union shall form a quorum at any

meeting of the Executive Council.

Article 12

Rules of Procedure of the Executive Council

The Executive Council shall adopt its own Rules of Procedure.

Article 13

Functions of the Executive Council

1. The Executive Council shall coordinate and take decisions on policies in areas of

common interest to the Member States, including the following:

(a) foreign trade;

(b) energy, industry and mineral resources;

(c) food, agricultural and animal resources, livestock production and forestry;

(d) water resources and irrigation;

(e) environmental protection, humanitarian action and disaster response and relief;

(f) transport and communications;

(g) insurance;

(h) education, culture, health and human resources development;

(i) science and technology;

(j) nationality, residency and immigration matters;

(k) social security, including the formulation of mother and child care policies, as

well as policies relating to the disabled and the handicapped;

(l) establishment of a system of African awards, medals and prizes.

2. The Executive Council shall be responsible to the Assembly. It shall consider

issues referred to it and monitor the implementation of policies formulated by the

Assembly.

3. The Executive Council may delegate any of its powers and functions mentioned in

paragraph 1 of this Article to the Specialized Technical Committees established

under Article 14 of this Act.

Page 166: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

166

Article 14

The Specialized Technical Committees

Establishment and Composition

1. There is hereby established the following Specialized Technical Committees,

which shall be responsible to the Executive Council:

(a) The Committee on Rural Economy and Agricultural Matters;

(b) The Committee on Monetary and Financial Affairs;

(c) The Committee on Trade, Customs and Immigration Matters;

(d) The Committee on Industry, Science and Technology, Energy, Natural

Resources and Environment;

(e) The Committee on Transport, Communications and Tourism;

(f) The Committee on Health, Labour and Social Affairs; and

(g) The Committee on Education, Culture and Human Resources.

2. The Assembly shall, whenever it deems appropriate, restructure the existing

Committees or establish other Committees.

3. The Specialized Technical Committees shall be composed of Ministers or senior

officials responsible for sectors falling within their respective areas of competence.

Article 15

Functions of the Specialized Technical Committees

Each Committee shall within its field of competence:

(a) prepare projects and programmes of the Union and submit it to the Executive

Council;

(b) ensure the supervision, follow-up and the evaluation of the implementation of

decisions taken by the organs of the Union;

(c) ensure the coordination and harmonization of projects and programmes of the

Union;

(d) submit to the Executive Council either on its own initiative or at the request of

the Executive Council, reports and recommendations on the implementation of the

provisions of this Act; and

(e) carry out any other functions assigned to it for the purpose of ensuring the

implementation of the provisions of this Act.

Article 16

Meetings

Subject to any directives given by the Executive Council, each Committee shall meet

as often as necessary and shall prepare its Rules of Procedure and submit them to

the Executive Council for approval.

Page 167: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

167

Article 17

The Pan-African Parliament

1. In order to ensure the full participation of African peoples in the development and

economic integration of the continent, a Pan-African Parliament shall be established.

2. The composition, powers, functions and organization of the Pan-African

Parliament shall be defined in a protocol relating thereto.

Article 18

The Court of Justice

1. A Court of Justice of the Union shall be established;

2. The statute, composition and functions of the Court of Justice shall be defined in a

protocol relating thereto.

Article 19

The Financial Institutions

The Union shall have the following financial institutions whose rules and

regulations shall be defined in protocols relating thereto:

(a) The African Central Bank;

(b) The African Monetary Fund;

(c) The African Investment Bank.

Article 20

The Commission

1. There shall be established a Commission of the Union, which shall be the

Secretariat of the Union.

2. The Commission shall be composed of the Chairman, his or her deputy or deputies

and the Commissioners. They shall be assisted by the necessary staff for the smooth

functioning of the Commission.

3. The structure, functions and regulations of the Commission shall be determined

by the Assembly.

Article 21

The Permanent Representatives Committee

1. There shall be established a Permanent Representatives Committee. It shall be

composed of Permanent Representatives to the Union and other Plenipotentiaries of

Member States.

2. The Permanent Representatives Committee shall be charged with the

responsibility of preparing the work of the Executive Council and acting on the

Executive Council's instructions. It may set up such sub-committees or working

groups as it may deem necessary.

Page 168: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

168

Article 22

The Economic, Social and Cultural Council

1. The Economic, Social and Cultural Council shall be an advisory organ composed of

different social and professional groups of the Member States of the Union.

2. The functions, powers, composition and organization of the Economic, Social and

Cultural Council shall be determined by the Assembly.

Article 23

Imposition of Sanctions

1. The Assembly shall determine the appropriate sanctions to be imposed on any

Member State that defaults in the payment of its contributions to the budget of the

Union in the following manner: denial of the right to speak at meetings, to vote, to

present candidates for any position or post within the Union or to benefit from any

activity or commitments, therefrom;

2. Furthermore, any Member State that fails to comply with the decisions and

policies of the Union may be subjected to other sanctions, such as the denial of

transport and communications links with other Member States, and other measures

of a political and economic nature to be determined by the Assembly.

Article 24

The Headquarters of the Union

1. The Headquarters of the Union shall be in Addis Ababa in the Federal Democratic

Republic of Ethiopia.

2. There may be established such other offices of the Union as the Assembly may, on

the recommendation of the Executive Council, determine.

Article 25

Working Languages

The working languages of the Union and all its institutions shall be, if possible,

African languages, Arabic, English, French and Portuguese.

Article 26

Interpretation

The Court shall be seized with matters of interpretation arising from the application

or implementation of this Act. Pending its establishment, such matters shall be

submitted to the Assembly of the Union, which shall decide by a two-thirds majority.

Page 169: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

169

Article 27

Signature, Ratification and Accession

1. This Act shall be open to signature, ratification and accession by the Member

States of the OAU in accordance with their respective constitutional procedures.

2. The instruments of ratification shall be deposited with the Secretary-General of

the OAU.

3. Any Member State of the OAU acceding to this Act after its entry into force shall

deposit the instrument of accession with the Chairman of the Commission.

Article 28

Entry into Force

This Act shall enter into force thirty (30) days after the deposit of the instruments of

ratification by two-thirds of the Member States of the OAU.

Article 29

Admission to Membership

1. Any African State may, at any time after the entry into force of this Act, notify the

Chairman of the Commission of its intention to accede to this Act and to be admitted

as a member of the Union.

2. The Chairman of the Commission shall, upon receipt of such notification, transmit

copies thereof to all Member States. Admission shall be decided by a simple majority

of the Member States. The decision of each Member State shall be transmitted to the

Chairman of the Commission who shall, upon receipt of the required number of

votes, communicate the decision to the State concerned.

Article 30

Suspension

Governments which shall come to power through unconstitutional means shall not

be allowed to participate in the activities of the Union.

Article 31

Cessation of Membership

1. Any State which desires to renounce its membership shall forward a written

notification to the Chairman of the Commission, who shall inform Member States

thereof. At the end of one year from the date of such notification, if not withdrawn,

the Act shall cease to apply with respect to the renouncing State, which shall thereby

cease to belong to the Union.

2. During the period of one year referred to in paragraph 1 of this Article, any

Member State wishing to withdraw from the Union shall comply with the provisions

of this Act and shall be bound to discharge its obligations under this Act up to the

date of its withdrawal.

Page 170: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

170

Article 32

Amendment and Revision

1. Any Member State may submit proposals for the amendment or revision of this

Act.

2. Proposals for amendment or revision shall be submitted to the Chairman of the

Commission who shall transmit same to Member States within thirty (30) days of

receipt thereof.

3. The Assembly, upon the advice of the Executive Council, shall examine these

proposals within a period of one year following notification of Member States, in

accordance with the provisions of paragraph 2 of this Article;

4. Amendments or revisions shall be adopted by the Assembly by consensus or,

failing which, by a two-thirds majority and submitted for ratification by all Member

States in accordance with their respective constitutional procedures. They shall

enter into force thirty (30) days after the deposit of the instruments of ratification

with the Chairman of the Commission by a two-thirds majority of the Member

States.

Article 33

Transitional Arrangements and Final Provisions

1. This Act shall replace the Charter of the Organization of African Unity. However,

the Charter shall remain operative for a transitional period of one year or such

further period as may be determined by the Assembly, following the entry into force

of the Act, for the purpose of enabling the OAU/AEC to undertake the necessary

measures regarding the devolution of its assets and liabilities to the Union and all

matters relating thereto.

2. The provisions of this Act shall take precedence over and supersede any

inconsistent or contrary provisions of the Treaty establishing the African Economic

Community.

3. Upon the entry into force of this Act, all necessary measures shall be undertaken

to implement its provisions and to ensure the establishment of the organs provided

for under the Act in accordance with any directives or decisions which may be

adopted in this regard by the Parties thereto within the transitional period

stipulated above.

4. Pending the establishment of the Commission, the OAU General Secretariat shall

be the interim Secretariat of the Union.

5. This Act, drawn up in four (4) original texts in the Arabic, English, French and

Portuguese languages, all four (4) being equally authentic, shall be deposited with

the Secretary-General of the OAU and, after its entry into force, with the Chairman

of the Commission who shall transmit a certified true copy of the Act to the

Government of each signatory State. The Secretary-General of the OAU and the

Chairman of the Commission shall notify all signatory States of the dates of the

deposit of the instruments of ratification or accession and shall upon entry into force

of this Act register the same with the Secretariat of the United Nations.

Page 171: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

171

IN WITNESS WHEREOF, WE have adopted this Act.

Done at Lome, Togo, this 11th day of July, 2000.

CONSTITUTIVE ACT OF THE AFRICAN UNION

ADOPTED BY THE THIRTY-SIXTH ORDINARY SESSION OF THE ASSEMBLY

OF HEADS OF STATE AND GOVERNMENT

11 JULY, 2000 - LOME, TOGO

1. People's Democratic Republic of Algeria

2. Republic of Angola

3. Republic of Benin

4. Republic of Botswana

5. Burkina Faso

6. Republic of Burundi

7. Republic of Cameroon

8. Republic of Cape Verde

9. Central African Republic

10. Republic of Chad

11. Islamic Federal Republic of the Comoros

12. Republic of the Congo

13. Republic of Côte d'Ivoire

14. Democratic Republic of Congo

15. Republic of Djibouti

16. Arab Republic of Egypt

17. State of Eritrea

18. Federal Democratic Republic of Ethiopia

19. Republic of Equatorial Guinea

20. Republic of Gabon

21. Republic of The Gambia

22. Republic of Ghana

23. Republic of Guinea

24. Republic of Guinea Bissau

25. Republic of Kenya

26. Kingdom of Lesotho

27. Republic of Liberia

28. Great Socialist People's Libyan Arab Jamahiriya

29. Republic of Madagascar

30. Republic of Malawi

31. Republic of Mali

32. Islamic Republic of Mauritania

33. Republic of Mauritius

34. Republic of Mozambique

35. Republic of Namibia

36. Republic of Niger

37. Federal Republic of Nigeria

38. Republic of Rwanda

39. Sahrawi Arab Democratic Republic

Page 172: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

172

40. Republic of Sao Tome and Principe

41. Republic of Senegal

42. Republic of Seychelles

43. Republic of Sierra Leone

44. Republic of Somalia

45. Republic of South Africa

46. Republic of Sudan

47. Kingdom of Swaziland

48. United Republic of Tanzania

49. Republic of Togo

50. Republic of Tunisia

51. Republic of Uganda

52. Republic of Zambia

53. Republic of Zimbabwe

Page 173: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

173

Bijlage 4: Resolutie 1514 (XV)

Verenigde Naties, Algemene Vergadering – 14 december 1960

1514 (XV) Declaration on the granting of indpendence to colonial

countries and peoples

The General Assembly,

Mindful of the determination proclaimed by the peoples of the world in the

Charter of the United Nations to reaffirm faith in fundamental human rights, in the

dignity and worth of the human person, in the equal rights of men and women and of

nations large and small and to promote social progress and better standards of life in

larger freedom,

Conscious of the need for the creation of conditions of stability and well-being

and peaceful and friendly relations based on respect for the principles of equal rights

and self-determination of all peoples, and of universal respect for, and observance of,

human rights and fundamental freedoms for all without distinction as to race, sex,

language or religion,

Recognizing the passionate yearning for freedom in all dependent peoples

and the decisive role of such peoples in the attainment of their independence,

Aware of the increasing conflicts resulting from the denial of or impediments

in the way of the freedom of such peoples, which constitute a serious threat to world

peace,

Considering the important role of the United Nations in assisting the

movement for independence in Trust and Non-Self-Governing Territories,

Recognizing that the peoples of the world ardently desire the end of

colonialism in all its manifestations,

Convinced that the continued existence of colonialism prevents the

development of international economic cooperation, impedes the social, cultural and

economic development of dependent peoples and militates against the United

Nations ideal of universal peace,

Affirming that peoples may, for their own ends, freely dispose of their

natural wealth and resources without prejudice to any obligations arising out of

international economic co-operation, based upon the principle of mutual benefit, and

international law,

Believing that the process of liberation is irresistible and irreversible and

that, in order to avoid serious crises, an end must be put to colonialism and all

practices of segregation and discrimination associated therewith,

Welcoming the emergence in recent years of a large number of dependent

territories into freedom and independence, and recognizing the increasingly powerful

trends towards freedom in such territories which have not yet attained

independence,

Convinced that all peoples have an inalienable right to complete freedom, the

exercise of their sovereignty and the integrity of their national territory,

Page 174: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

174

Solemnly proclaims the necessity of bringing to a speedy and unconditional

end colonialism in all its forms and manifestations;

And to this end

Declares that:

1. The subjection of peoples to alien subjugation, domination and exploitation

constitutes a denial of fundamental human rights, is contrary to the Charter of the

United Nations and is an impediment to the promotion of world peace and co-

operation.

2. All peoples have the right to self-determination; by virtue of that right

they freely determine their political status and freely pursue their economic, social

and cultural development.

3. Inadequacy of political, economic, social or educational preparedness

should never serve as a pretext for delaying independence.

4. All armed action or repressive measures of all kinds directed against

dependent peoples shall cease in order to enable them to exercise peacefully and

freely their right to complete independence, and the integrity of their national

territory shall be respected.

5. Immediate steps shall be taken, in Trust and Non-Self-Governing

Territories or all other territories which have not yet attained independence, to

transfer all powers to the peoples of those territories, without any conditions or

reservations, in accordance with their freely expressed will and desire, without any

distinction as to race, creed or colour, in order to enable them to enjoy complete

independence and freedom.

6. Any attempt aimed at the partial or total disruption of the national unity

and the territorial integrity of a country is incompatible with the purposes and

principles of the Charter of the United Nations.

7. All States shall observe faithfully and strictly the provisions of the Charter

of the United Nations, the Universal Declaration of Human Rights and the present

Declaration on the basis of equality, non-interference in the internal affairs of all

States, and respect for the sovereign rights of all peoples and their territorial

integrity.

947th plenary meeting,

14 December 1960.

Page 175: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

175

Bijlage 5: Kaart van de Westelijke Sahara

Verenigde Naties – Kaart van de Westelijke Sahara – situatie januari 2004

Figuur 1: Kaart Westelijke Sahara door VN

Page 176: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

176

Page 177: De Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Afrikaanse ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/457/512/RUG01-001457512_2011_0001... · 2.3.2 Representatie van Afrika in VN ... 61 Hoofdstuk

177

Bijlage 6: Kaart van de VN-missie MINURSO

Verenigde Naties – Kaart van de aanwezigheid van MINURSO in de Westelijke

Sahara – Situatie April 2010

Figuur 2: Kaart van MINURSO in de Westelijke Sahara door VN