de salduz-bis wet: een noodzaak? - universiteit gent
TRANSCRIPT
DE SALDUZ-BIS WET: EEN
NOODZAAK?
Aantal woorden: 32 179
Marie Moeyersoons Studentennummer: 01304229
Promotor: Prof. dr. Philip Traest
Commissaris: Wim Lammens
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de rechten
Academiejaar: 2018 – 2019
2
3
Woord vooraf
Dit werk vormt het sluitstuk van mijn Rechtenopleiding aan de Universiteit Gent. Uiteraard zou ik dit
werk niet hebben kunnen voltooien zonder de hulp van enkele personen, die ik dan ook kort wens te
bedanken. Ten eerste wens ik mijn promotor, Prof. dr. P. Traest, te bedanken, voor het begrip dat hij
getoond heeft voor de omstandigheden waarin ik deze masterproef heb geschreven. Ik ben heel
dankbaar dat ik de mogelijkheid heb gekregen om deze nog in juni te mogen afronden.
Ten tweede wens ik mijn broers, papa, Thomas en in het bijzonder mijn mama te bedanken voor de
steun de afgelopen jaren. Zonder hun aanmoediging vanop de zijlijn had ik niet gestaan waar ik nu sta.
Ik wil deze masterproef opdragen aan mijn broer Maarten. De grootste en schoonste ster aan de hemel.
In maart hebben wij veel te vroeg en veel te abrupt afscheid van jou moeten nemen. Ik ben niet alleen
mijn grote broer verloren maar ook mijn beste vriend, grote voorbeeld en enthousiaste supporter. Wat
had ik jou nog eens graag ‘mijn zusje studeert wel Rechten hé!’ horen zeggen.
‘Morgen wil ik
dat gisteren
vandaag nog
zou gaan komen
dan had ik je gisteren
dus vandaag
Naar morgen meegenomen’
Marie Moeyersoons, Lebbeke, juni 2019
4
5
Lijst van gebruikte afkortingen
E.H.R.M: Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EVRM: Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
PV: Proces-verbaal
DSB: Dienst Strafrechtelijk Beleid
Salduzwet: wet van 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de
wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan
elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te
raadplegen en door hem te worden bijgestaan (B.S. 5 september 2011)
Salduz Plus: wet van 21 november 2016 betreffende bepaalde rechten van personen die worden
verhoord (B.S. 24 november 2016)
Wet Franchimont: wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium
van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek. (B.S. 2 april 1988)
WVH: wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (B.S.14 augustus 1990)
Sv.: Wetboek van strafvordering
IVBR: Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke Rechten
CPP: Code de Procédure Pénal
HR: Hoge Raad der Nederlanden
PACE: Police and Criminal Evidence Act (1984)
Code C: Code of Practice for the Detention, Treatment and Questioning of Persons by Police Officers
6
7
Inhoudsopgave
Woord vooraf…………………………………….……………………………………………………………………………..………...3
Lijst van gebruikte afkortingen…………………………………………………………………………………………….…….…5
lnhoudsopgave……………………………………………….……………………………………………………………………………7
Inleiding……………………………………………………………………………………………………………………………………..11
DEEL 1: Salduz ........................................................................................................ 13
Hoofdstuk 1: De weg naar Salduz ............................................................................ 13
1.1 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ............................................................. 13
1.2 Het Belgische rechtssysteem ............................................................................................. 14
1.2.1 Een inquisitoir rechtssysteem ................................................................................... 14
1.2.2 De taak van een advocaat ........................................................................................... 15
1.3 Het recht op bijstand van een advocaat: artikel 6.3 c) EVRM .......................................... 15
1.3.1 Tijdens het strafrechtelijk onderzoek ........................................................................ 16
1.3.2 Tijdens het verhoor .................................................................................................... 17
1.3.3 Verschillende situaties in verschillende landen ........................................................ 18
1.4 Het recht op bijstand in het IVBR ..................................................................................... 18
1.5 De voorbode van het Salduz-arrest ................................................................................... 19
1.5.1 Can versus Oostenrijk ............................................................................................... 20
1.5.2 Magee versus Verenigd Koninkrijk ............................................................................ 21
1.5.3 Imbrioscia versus Zwitserland ................................................................................... 22
1.5.4 Murray versus Verenigd Koninkrijk .......................................................................... 22
1.5.5 Brennan versus Verenigd Koninkrijk ........................................................................ 23
1.5.6 Conclusie .................................................................................................................... 24
8
1.6 Het gekende Salduz-arrest ................................................................................................ 24
1.6.1 De feiten ..................................................................................................................... 24
1.6.2 Het verzoek ................................................................................................................ 25
1.6.3 De beslissing van het Hof .......................................................................................... 26
1.6.3.1 Algemene principes ................................................................................................ 26
1.6.3.2 Principes toegepast op de zaak Salduz ................................................................... 27
1.6.4 Belangrijke beginselen aan de basis ..........................................................................28
1.6.4.1 Wapengelijkheid ....................................................................................................28
1.6.4.2 Beginsel nemo-tenetur en zwijgrecht ....................................................................28
1.6.4.3 Cautieplicht ............................................................................................................ 29
1.7 Een verfijning van Salduz in latere arresten ..................................................................... 29
1.8 Conclusie ........................................................................................................................... 32
Hoofdstuk 2: Salduz-wetgeving zit eraan te komen ................................................ 33
2.1 De situatie in België .......................................................................................................... 33
2.1.1 Bouglame versus België .................................................................................................... 34
2.1.2 Erkenning van het bijstandsrecht door het Hof van Cassatie ......................................... 36
Hoofdstuk 3: Ondertussen in andere EU-landen .................................................... 38
3.1 Nederland .......................................................................................................................... 38
3.2 Frankrijk............................................................................................................................ 38
3.3 Het Verenigd Koninkrijk ................................................................................................... 39
Hoofdstuk 4: Ook initiatief door EU ........................................................................ 41
4.1 De Routekaart en eerste richtlijnen .................................................................................. 41
4.1.1 De eerste richtlijn ............................................................................................................. 43
4.1.2 De tweede richtlijn ........................................................................................................... 44
4.1.3 De derde richtlijn ............................................................................................................. 44
Hoofdstuk 5: De Salduz-wet ................................................................................... 45
5.1 Wijzigingen ....................................................................................................................... 46
9
5.1.1 Indeling in categorieën ..................................................................................................... 46
5.2 Kopzorgen om de nieuwe wet ...........................................................................................48
5.2.1 Pijnpunten omtrent de nieuwe wet ..................................................................................48
5.2.1.1 Deontologie van de tolk ..............................................................................................48
5.2.1.2 Impact op de capaciteit en budget............................................................................. 49
5.2.1.3 Gebrek aan advocaten ............................................................................................... 49
Hoofdstuk 6: De post-Salduz-wet-evaluatie ............................................................ 50
6.1 Het bloempotarrest ........................................................................................................... 50
6.2 Het Valentijnsarrest .......................................................................................................... 51
6.3 De evaluatie van Salduz .................................................................................................... 53
6.4 Algemene conclusie ........................................................................................................... 54
DEEL 2: Salduz-bis ................................................................................................. 56
Hoofdstuk 1: Voorstel tot richtlijn .......................................................................... 56
1.1 De EU onderneemt actie ................................................................................................... 56
1.2 België verzet zich .............................................................................................................. 60
1.3 Daar is de nieuwe richtlijn ................................................................................................ 62
Hoofdstuk 2: De Salduz-bis wet .............................................................................. 66
2.1 ‘Salduz-bis’ ........................................................................................................................ 66
2.1.1 Categorie §1. Het verhoor van een persoon ongeacht in welke hoedanigheid hij
wordt verhoord. ........................................................................................................................ 67
2.1.2 Categorie §2. Het verhoor van een persoon die verdacht wordt van een misdrijf met
een daaraan gekoppelde gevangenisstraf van maximum 1 jaar en die niet van zijn vrijheid is
beroofd………………. .................................................................................................................. 68
2.1.3 Categorie §3. Het verhoor van een persoon die verdacht wordt van een misdrijf met
een daaraan gekoppelde gevangenisstraf van minstens 1 jaar en die niet van zijn vrijheid is
beroofd……………………………………………………………………………………………………………………….68
2.1.4 Categorie §4. Het verhoor van een persoon die verdacht wordt van een misdrijf met
een daaraan gekoppelde gevangenisstraf van meer dan 1 jaar én die van zijn vrijheid is
beroofd. ……………………………………………………………………………………………………………………..69
10
2.2 Enkele aandachtspunten ................................................................................................... 70
2.2.1 De bijzonder positie van minderjarigen .......................................................................... 70
2.2.2 Recht op medische bijstand............................................................................................. 72
2.2.3 Sanctionering van het onrechtmatige verhoor ................................................................ 72
Hoofstuk 3: Conclusie ............................................................................................ 73
Hoofdstuk 4: Evaluatie ........................................................................................... 74
4.1 Algemene conclusie ........................................................................................................... 74
4.2 Conclusie per vakgebied .................................................................................................... 75
4.2.1 Politiediensten ........................................................................................................... 75
4.2.2 Het openbaar ministerie ............................................................................................ 76
4.2.3 De ordes van advocaten ............................................................................................. 76
Hoofdstuk 5: De richtlijn 2013/48/EU in andere landen ......................................... 77
5.1 Nederland .......................................................................................................................... 77
5.2 Frankrijk............................................................................................................................ 78
5.3 Verenigd Koninkrijk .......................................................................................................... 78
DEEL 3: Ondertussen in Straatsburg ...................................................................... 79
Hoofdstuk 1: Het EHRM zit niet stil ........................................................................ 79
1.1 Ibrahim e.a. versus Verenigd Koninkrijk .......................................................................... 79
1.2 D.M. versus Bulgarije ....................................................................................................... 80
1.3 Ömer Güner versus Turkije ...............................................................................................82
1.4 Beuze versus België ...........................................................................................................82
1.5 Besluit ................................................................................................................................ 83
DEEL 4: Algemene beschouwing ............................................................................ 85
DEEL 5: Bibliografie ............................................................................................... 88
11
Inleiding
“Als een persoon verhoord wordt, moet er vooral geluisterd worden…”
K. Van Cauwenberghe, onderzoeksrechter rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen
Strafrecht is een vakgebied dat constant in beweging is en wordt beïnvloed door onder andere de EU
en het EHRM. De uitspraken van het Europees Hof van de Rechten van de Mens zoals in het arrest
Salduz en arresten nadien, hebben in verschillende Europese landen het debat omtrent de
rechtsbijstand bij politieverhoren blijvend brandend actueel gemaakt. Het arrest Salduz van 27
november 2008 heeft in België, maar ook in verschillende andere Europese landen het recht op
toegang tot een advocaat bij het politieverhoor prominent op de agenda geplaatst. Het arrest heeft
nadien veelvuldig navolging gekregen: tussen november 2008 en april 2010 zijn reeds meer dan 50
gelijksoortige arresten geveld door het Europees Hof van de Rechten van de Mens. Deze rechtspraak
is zeer nuttig om het recht op toegang tot een advocaat bij het politieverhoor verder in te vullen. De
verschillende arresten bevatten namelijk aanwijzingen over hoe het Hof dit ziet.1 Eenieder die met
strafrecht bezig is, weet dan ook dat er de laatste decennia ontzettend veel gewijzigd is in de
verschillende procedures. Het verhoor heeft veruit de meest ingrijpende wijzigingen doorstaan. Het
voorafgaand vertrouwelijk overleg met een advocaat en de bijstand tijdens het verhoor zijn totaal
nieuw en hebben de werking van ons systeem volledig gewijzigd.
Slechts een kleine 2 jaar is deze Salduz-bis wet (of in de praktijk Salduz-plus wet genaamd) in werking
getreden. Hij kwam niet tot stand zonder slag of stoot. Wanneer Europa het voorstel van de richtlijn,
die later tot deze wet aanleiding gaf, bekendmaakte, was vooral België het land dat zich tegen de
inwerkingtreding verzette. De invloed van een dergelijke wijziging in het dagelijkse leven in het
strafrecht mag dan ook niet onderschat worden. Jaarlijks worden in België alleen al zo’n kleine 2
miljoen verhoren afgenomen.2
In deze masterproef wil ik vooraleerst stilstaan bij het arrest Salduz van het EHRM, en de daarmee
samenhangende Salduz-wet van 2013 en de Salduz-bis wet van 2016. Deze wet kwam dus uiteindelijk
1 P. DE HERT, T. DECAIGNY, De advocaat bij het politieverhoor. Een stand van zaken, Kortrijk-Heule, UGA, 2010, 5-13. 2 DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID (DSB), Evaluatie Salduz wet. Eindrapport, 5 februari 2013, www.dsb-spc.be/doc/pdf/Salduz_eindrapport_NL.pdf, 14.
12
in twee verschillende implementatiedelen tot stand, omdat de Belgische wetgever niet kon volgen.
België was dan ook ruim te laat om aan de rechtspraak van het Hof in 2008 concrete invulling te geven.
Vervolgens wil ik antwoorden gaan zoeken op de vragen of er nu echt een nood was aan deze Salduz-
bis wet, wat deze wet toevoegt, of er voor/nadelen zijn aan deze wet, hoe het staat in andere EU-
landen, wat de voornaamste verschilpunten zijn met de Salduz-wet en wat de eigenlijke beweegreden
was om tot deze wet te komen. Tot slot wil ik ook gaan onderzoeken of er nu tevredenheid is in de
praktijk over deze wet.
13
DEEL 1: Salduz
Hoofdstuk 1: De weg naar Salduz
1.1 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
1. Het EVRM tracht bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden na
te streven: mensen- en burgerrechten voor alle inwoners van de 47 ondertekenende lidstaten zijn erin
vastgelegd. Het is dan ook het belangrijkste verdrag dat binnen de Raad van Europa in de geschiedenis
werd afgesloten. Aan de basis van dit verdrag ligt het idee dat iedere mens een aantal basisrechten
heeft, waar zelfs een democratisch verkozen parlement fundamenteel niet kan aan raken. Bij het
opstellen van het Europees Verdrag van de Mens in 1950 te Rome werd reeds vanaf het prille begin
bepaald dat eenieder recht heeft op een eerlijk proces. Artikel 6, paragraaf 3 van het verdrag luidt als
volgt:
“Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten: zich zelf te
verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over
voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te
kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen.”
2. De Belgische wetgever ging niet uit eigen beweging over tot het stelselmatig verbeteren van de
rechtspositie van de verdachte bij het verhoor, om deze in het licht van de grondrechten een betere
bescherming te laten genieten. Integendeel, de wetgever werd verplicht om nieuwe wetgeving aan te
nemen onder druk van rechtspraak van het Europees Hof.3 Het EHRM is namelijk een supranationale
rechtsinstantie en het EVRM primeert op strikt nationale wetgeving. Dit brengt met zich mee dat de
nationale wetgever dus geen afbreuk kan doen aan deze supranationale rechten.
Daarnaast heeft de rechtspraak van het EHRM precedentwaarde45, ook indien België niet rechtstreeks
betrokken is, op basis van het interpretatief gezag van gewijsde. Concreet betekent dit dat indien de
wetgever de grenzen van de beleidsruimte waarover hij beschikt in het licht van de EHRM-rechtspraak
3 P. DE HERT, T. DECAIGNY en M. COLETTE, De wet consultatie- en bijstandsrecht (Salduz-wet), Mechelen, Kluwer, 2011, XXII. 4 Art. 32.1 EVRM. 5 J. VANDE LANOTTE, Y. HAECK, Handboek EVRM. Deel 1 Algemene beginselen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 721-733.
14
overschrijdt, deze rechtspraak te Straatsburg van rechtstreekse toepassing wordt geacht
niettegenstaande zijn nationale wetgeving.6
3. Het Europees Verdrag is, in tegenstelling tot heel wat andere internationale verdragen, stevig
doorgedrongen in ons rechtsstelsel. Het kan dan ook in de meeste Europese landen door de directe
werking die aan de rechten wordt gegeven, door de rechtsonderhorige rechtstreeks voor de interne
rechter worden ingeroepen. Het is daarom niet overdreven te stellen dat het Europees Verdrag een
afdwingbaar charter is geworden dat in belangrijke mate de basisprincipes van iedere rechtsstaat
bepaalt.7
1.2 Het Belgische rechtssysteem
1.2.1 Een inquisitoir rechtssysteem8
4. Als we eerst kijken naar het rechtssysteem in België, kunnen we besluiten dat het tot nader
order een inquisitoir stelsel is, waar nu eenmaal andere regels gelden dan in een accusatoir stelsel. In
het accusatoir rechtssysteem, dat van kracht is in de Angelsaksische landen zoals bijvoorbeeld het
Verenigd Koninkrijk en Amerika, is het van groot belang dat ten allen tijde het principe van equality of
arms behouden blijft. Gelijkheid tussen de verschillende actoren in het proces is van zo’n groot belang
omdat in dit systeem de politie en het openbaar ministerie rechtstreeks tegenover de verdachte staan.
Daarnaast hecht dit systeem veel belang aan verklaringen (die als bekentenissen kunnen worden
beschouwd) tijdens verhoren.
Het inquisitoire rechtssysteem, of ook wel het continentale napoleontische systeem genoemd, zoals
van toepassing in België, hecht daarentegen veel minder belang aan het verhoor omdat in dit systeem
een verklaring slechts een deel van de bewijsvoering is. De volledige bewijsvoering waarop de
rechtbank zich zal baseren bestaat uit een dossier waarvan deze verklaring slechts een deel is. Een
rechter zal zich dan ook niet enkel op de verklaring baseren.
Een ander verschil tussen beiden is het tijdstip waarop men in aanraking komt met een onafhankelijke
rechter. In het accusatoire systeem is deze tussenkomst pas voorzien na de arrestatie en
inverdenkingstelling, dus op een veel later tijdstip dan in het inquisitoire systeem. Deze tussenkomst
6 T. DECAIGNY, M. COLETTE en P. DE HERT, “Wet consultatie- en bijstandsrecht. Wet van 13 augustus 2011 als antwoord op Salduz-rechtspraak”, NJW 2011, afl. 247, 522. 7 J. VANDE LANOTTE, Y. HAECK, Handboek EVRM. Deel 1 Algemene beginselen, Antwerpen, Intersentia, 2005, ix. 8 K. VAN CAUWENBERGHE, “Waarheen met een fair trial in België?”, T.Strafr. 2009, afl. 4, 199.
15
kan in het accusatoire systeem enkele dagen op zich laten wachten. Het inquisitoire systeem voorziet
al een tussenkomst van een onafhankelijke onderzoeksrechter, een functie die in een accusatoire
systeem niet bestaat, binnen de 24 uur van de voorleiding met het oog op aanhouding. Juist deze snelle
tussenkomst moet de nodige waarborgen bieden aan verdachten.
Omwille van deze verschillen tussen het Angelsaksische rechtssysteem en het continentale, is de
aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor dus eerder bij het accusatoire systeem aangewezen om
de gelijkheid tussen de verschillende partijen te verzekeren en de verdachte een eerlijk proces te
garanderen.
We zullen kunnen vaststellen dat door het resultaat van het Salduz-arrest en de Salduz-wetten het
historisch kenmerk van het vooronderzoek in het Belgisch strafprocesrecht, namelijk de inquisitoire
rechtspleging, geleidelijk aan verdwijnt. We zullen dan ook zien dat het Belgisch strafrecht hierdoor in
de richting van het Anglo-Angelsaksische accusatoir strafrecht systeem wordt gestuurd.
1.2.2 De taak van een advocaat
5. Het behoort tot de fundamentele taak van een raadsman om in de eerste plaats in dossiers aan
de cliënt of opdrachtgever juridisch advies en bijstand te verlenen. Dat is namelijk de kerncompetentie
van de jurist en dat is ook wat mensen in elk geval vragen en verlangen.9 De advocaat die de verdachte
zal bijstaan bij het eerste verhoor moet als partijdige deskundige de verdachte wijzen op zijn rechten,
hij moet de verdachte adviseren, erop toezien dat de rechten van de verdachte tijdens het verhoor
worden gevrijwaard en erop toezien dat het verhoor en eventuele incidenten correct worden
weergegeven in het proces-verbaal. De bijstand bij het verhoor legt bijgevolg een grote
verantwoordelijkheid op de schouders van de advocaat. De bijstand van een advocaat tijdens het
verhoor zorgt ervoor dat wordt toegezien op de naleving van de rechten van de verdachte en dat deze
laatste zich daadwerkelijk op zijn rechten kan beroepen.10
1.3 Het recht op bijstand van een advocaat: artikel 6.3 c) EVRM
Niettegenstaande dat het recht op bijstand van een advocaat staat ingeschreven in verscheidene
internationale verdragen, was het volgens velen niet duidelijk hoe dit recht moest worden opgevat.
9 E. LANCKSWEERDT, “Een holistische juridische aanpak in het publiek recht?”, TBP 2012, afl. 7, 420. 10 P. DE JAEGERE, A. VERSTRAETE, “Het recht op bijstand bij het verhoor Een deontologische benadering van de taak van de advocaat”, Ad Rem 2010, afl. 3, 11.
16
6. Er heeft in België nooit discussie bestaan over het recht tijdens de procedure ten gronde, maar
wel over het feit of dit bijstandsrecht ook geldt tijdens het vooronderzoek. De traditionele, klassieke
opvatting bestaat erin dat de bijstand van een advocaat ter terechtzitting een vaststaand recht
uitmaakt, terwijl dit bij het vooronderzoek niet het geval is. Toch wordt de rol van de advocaat tijdens
dit stadium van het onderzoek niet ontkend. Men gaat er echter van uit dat de raadsman louter een
controlefunctie kan vervullen ten aanzien van de bewijsvergaring.11 De advocaat zou niet kunnen
toegelaten worden tot het verhoor van de verdachte door de politie of de onderzoeksrechter, noch zou
hij op basis van deze bijstandsbepaling aanwezig kunnen zijn bij andere verrichtingen in het
onderzoek.12 De verdachte is dus van bij het begin van de vervolging wel drager van de rechten vervat
in artikel 6 EVRM, inclusief art. 6.3.c EVRM, niettemin kan hij deze slechts uitoefenen vanaf het
ogenblik dat het interne recht dit toelaat.
7. Aangezien ons Belgisch recht voorziet in een inquisitoir onderzoek (zie supra, nr. 4) voor de
terechtzitting dat geheim, schriftelijk en niet-tegensprekelijk is, verleent dit ook een geheim karakter
aan het verhoor. Derhalve zou volgens de klassieke visie dit geheim karakter geschonden worden
indien men de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor zou toelaten.
In enkele gevallen voorzag de Belgische wet toch de mogelijkheid voor de verdachte om zich te laten
bijstaan door een raadsman tijdens het lopende strafrechtelijke vooronderzoek. Meer specifiek werd
er zelfs soms voorzien in de mogelijkheid om over bijstand van een advocaat tijdens een verhoor te
beschikken.
1.3.1 Tijdens het strafrechtelijk onderzoek
8. Tijdens het opsporingsonderzoek was dit onder andere het geval in het kader van een
bemiddelingsprocedure waarbij zowel de dader als het slachtoffer zich kunnen laten bijstaan door een
advocaat.13 Ook bij een strafrechtelijk kortgeding kon de raadsman zijn cliënt bijstaan.1415
9. In het kader van een gerechtelijk onderzoek had de inverdenkinggestelde dan weer in
meerdere gevallen recht op bijstand van een advocaat. Een inverdenkinggestelde die onder
11 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafpocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 666. 12 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 171. 13 Art. 216 ter §6 Sv. 14 Art. 28 sexies Sv. en Art. 61 quater Sv. 15 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 539.
17
aanhoudingsmandaat is geplaatst heeft dit recht bijvoorbeeld in de procedures voor de raadkamer en
de kamer van inbeschuldigingstelling waarin wordt beslist of de voorlopige hechtenis al dan niet
verder wordt gehandhaafd. Ook bij de uitoefening van het inzagerecht voorziet de wet in de bijstand
van een advocaat.16 Wanneer de inverdenkinggestelde of de burgerlijke partij gebruik wil maken van
zijn recht om bijkomende onderzoeken te vragen kunnen zij zich eveneens laten bijstaan door een
raadsman.17 De wet voorziet dit evenzeer bij het toezicht op langdurige onderzoeken.18
Bij ondervragingen echter, zowel door de politie, de onderzoeksrechter als de Procureur des Konings
was de advocaat in principe niet aanwezig.19 Toch bestonden hierop een kleine reeks uitzonderingen,
waarbij de Belgische wetgever expliciet heeft voorzien dat de verdachte de bijstand van een raadsman
kon genieten tijdens een verhoor.
1.3.2 Tijdens het verhoor
10. De Belgische wetgever liet de advocaat tot dan toe ook wel enkele keren toe tot het
verdachtenverhoor. Hier ging het in de eerste twee gevallen, voorzien door de Voorlopige
Hechteniswet, echter wel om een verhoor door de onderzoeksrechter. De Voorlopige Hechteniswet
van 20 juli 1990 voorzag enerzijds in de mogelijkheid ten aanzien van de verdachte in voorlopige
hechtenis om de onderzoeksrechter te verzoeken hem aan een samenvattende ondervraging te
onderwerpen. Deze ondervraging mag dus worden bijgewoond door de advocaat van de verdachte, al
zal deze geen actieve rol vervullen: hij is enkel aanwezig en kan aan de onderzoeksrechter voorstellen
tot vragen doen, die dan zelf beslist of hij deze stelt aan de inverdenkinggestelde.20 Toch blijkt dit in de
praktijk niet altijd evident: onderzoeksrechters achten het dikwijls niet opportuun een dergelijke
samenvattende ondervraging te houden.21 Anderzijds voorziet artikel 20bis, §3 lid1 Voorlopige
Hechteniswet nog een tweede geval waarbij de advocaat bijstand mag verlenen aan zijn cliënt bij een
verhoor. Het betreft ook hier een verhoor door de onderzoeksrechter, in het geval dat deze dient te
beslissen over het al dan niet uitvaardigen van een bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke
verschijning en waarbij zowel de betrokkene en diens raadsman dienen gehoord te worden. De
verdachte kan deze bijstand evenwel weigeren. In praktijk betekent dit dat de onderzoeksrechter een
verklaring van de verdachte moet afnemen zonder dat zijn raadsman deze verklaring mag
16 Art. 61ter Sv. 17 Art. 61 quinquies Sv. 18 Art. 136 Sv. 19 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafpocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2009, 591. 20 T. DECAIGNY, J. VAN GAEVER, "Salduz: nemo tenetur en meer...", T. Strafr. 2009, afl. 4, 208. 21 P. TRAEST, R. VERSTRAETEN, "Het recht van verdediging in de onderzoeksfase", NC 2008, afl. 2, 92.
18
onderbreken, waarna de advocaat zijn opmerkingen mag meedelen. In dit geval levert de advocaat dus
enkel morele steun: hij is aanwezig maar komt niet tussen tijdens het verhoor.22
1.3.3 Verschillende situaties in verschillende landen
11. Doordat in andere landen het recht op bijstand dikwijls anders geregeld wordt, kan dit leiden
tot ongewone situaties. Een verdachte die bijvoorbeeld in het kader van een Belgisch strafonderzoek
op rogatoire commissie in een ander land wordt verhoord, kan daar eventueel wel worden bijgestaan
door een raadsman. Ook kan het voorkomen dat bij een confrontatie via videoconferentie de verdachte
in het buitenland wel wordt bijgestaan door een advocaat, terwijl de verdachte in België niet op deze
bijstand kan rekenen.23 De wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse internationale
rechtshulp in strafzaken voorzag bijvoorbeeld in artikel 6 dat een verzoek om wederzijdse rechtshulp
ten uitvoer kan worden gelegd volgens de door de buitenlandse overheden uitdrukkelijk vermelde
procedureregels, op voorwaarde dat die regels de fundamentele rechten niet beperken en geen
afbreuk doen aan enig ander grondbeginsel van het Belgische recht. Indien er dus in een
rechtshulpverzoek wordt bepaald dat het verhoor van een persoon dient plaats te vinden in de
aanwezigheid van een advocaat, is er geen reden voor de Belgische instanties om dit te weigeren,
vermits er geen verbodsbepaling bestaat in het Belgische recht op de aanwezigheid van een advocaat
tijdens het verhoor en dit evenmin ingaat tegen de openbare orde.24 De bijstand van een advocaat bij
een verhoor is dus noch expliciet voorzien als algemene regel, noch uitdrukkelijk verboden. In principe
bestaat er dus geen bezwaar tegen de mogelijkheid voor de politie om de advocaat toe te laten tot het
verhoor. Deze is toch gebonden aan zijn beroepsgeheim in het kader van het geheim van het
onderzoek.25 De verdachte zal evenwel zelden een fiat van de politie krijgen indien hij om de bijstand
van een advocaat verzoekt.26
1.4 Het recht op bijstand in het IVBR
12. Naast te zijn opgenomen in het befaamde EVRM is het recht op bijstand ook terug te vinden in
het minder bekende Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke Rechten.27 Hier is het
22 F. GOOSSENS, "Het E.V.R.M.: een argument pro aanwezigheid van de advocaat bij het politioneel verdachtenverhoor", Ad Rem 2005, afl. 3, 44. 23 P. TRAEST, R. VERSTRAETEN, "Het recht van verdediging in de onderzoeksfase", NC 2008, afl. 2, 92. 24 T. DECAIGNY, J. VAN GAEVER, "Salduz: nemo tenetur en meer….", T. Strafr. 2009, afl. 4, 208. 25 Art. 28 quinquies Sv. 26 T. MITEVOY, "Naar een wijziging in het Belgisch recht van de rol van de advocaat tijdens de voorbereidende fase van het strafproces?", Panopticon 2009, afl. 2, 62. 27 Art. 14.3 d) IVBPR.
19
recht omschreven in een lijst van minimumgaranties van eenieder bij het bepalen van de gegrondheid
van de tegen hem lopende strafvervolging.
Het bewuste artikel 14.3 d) luidt als volgt: ‘Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem
ingestelde strafvervolging heeft een ieder, in volle gelijkheid, recht op de volgende minimumgaranties : in
zijn tegenwoordigheid te worden berecht, zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een
raadsman naar eigen keuze; ingeval hij geen rechtsbijstand heeft, van dat recht op de hoogte te worden
gebracht; rechtsbijstand toegewezen te krijgen, indien het belang van de rechtspraak dit eist, en zonder
dat daarover betaling van hem kan worden verlangd, indien hij niet over voldoende middelen beschikt.’
Daarnaast bepaalt paragraaf b) van hetzelfde artikel dat ‘diegene tegen wie de strafvervolging loopt,
over genoeg tijd dient te beschikken om zijn verdediging voor te bereiden en dit met een door hemzelf
gekozen raadsman.’
Het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties, die zorgen voor een standaardinterpretatie voor
elk van deze artikels benadrukte dat er, naast voldoende tijd en faciliteiten ook moet kunnen
gecommuniceerd worden met een raadsman naar zijn keuze om zijn verdediging voor te bereiden.
Het comité stelt dat dit een zeer belangrijke voorziening is28 om een eerlijk proces te kunnen
garanderen.29 Het recht om te communiceren met een advocaat impliceert volgens hen dat de cliënt
onmiddellijke toegang tot zijn raadsman moet verzekerd worden en dat deze hem desgevallend kan
adviseren zonder enige beperking, maar in overeenstemming met de algemene beroepsethiek.
1.5 De voorbode van het Salduz-arrest30
13. Er was een tijd dat Salduz een onbekende jongeman was waarvan niemand kon vermoeden dat
hij zo een belangrijke invloed zou krijgen op de strafprocedures bij ons en in andere Europese landen.
Destijds was het de normaalste zaak van de wereld dat een verdachte verhoord werd door de politie
en dat daar geen buitenstaanders bij betrokken waren. Dit gaf natuurlijk wel eens aanleiding tot
incidenten die echter vaak moeilijk aan te tonen waren bij gebreke aan audiovisuele opnames van het
verhoor. Het woord van een politieman tegen het woord van de verdachte dus. Een moeilijke zaak,
zeker als er eventuele strafbare feiten moesten bewezen worden. De verdachte die gearresteerd werd,
wist eigenlijk niet wat er hem of haar te wachten stond. Van het politiekantoor ging het naar de cel,
28 Human Rights Committee, General Comment 32, 24 juli 2007, par. 32-34. 29 W. JEBBINK, "Salduz en de actieve raadsman", NJB 2009, afl. 12, 733. 30 P. PONSAERS, M. DE WAELE, “Het EHRM en de zaak Salduz: een steeds indringendere vraag naar juridische bijstand tijdens het politieverhoor” in M. BOCKSTAELE, E. DEVROE, P. PONSAERS (ed.), Salduz: bijstand van advocaten bij verhoren, Apeldoorn, Nederland, Maklu, 2011, 13-26.
20
vandaar naar het cellencomplex op de rechtbank, of soms rechtstreeks naar de onderzoeksrechter.
Telkens bang afwachtend wat er nu weer stond te gebeuren.31
14. Tot op het moment van de latere Salduz-uitspraak door het EHRM (zie infra, nr. 22) bestond er
in België geen wettelijke basis voor een advocaat om aanwezig te zijn bij ondervragingen door politie
of een onderzoeksrechter. De enige uitzondering hierop vormde in de praktijk de zeer weinig
gebruikte samenvattende ondervraging in geval van voorlopige hechtenis. Wel bevatte het
voorontwerp van een nieuw wetboek voor strafprocesrecht dat op dat moment in de maak was een
principieel recht voor een verdachte om, na zijn eerste verhoor, te verzoeken tot bijstand van een
advocaat tijdens een ondervraging.3233
15. Het Hof van Cassatie oordeelde herhaaldelijke keren dat er geen recht bestond op bijstand van
een raadsman tijdens een politieverhoor of een ondervraging door een onderzoeksrechter. Volgens
het Hof van Cassatie had dit namelijk geen schending van een eerlijk proces tot gevolg.34 Evenwel
gingen in praktijk wel enkele onderzoeksrechters de advocaten van een in verdenking gestelde
tolereren tijdens een ondervraging in een afsluitend verhoor.35 Toen het EHRM in 2008 het befaamde
Salduz-arrest velde, was België hierover ‘verbaasd’.3637 Toch had het EHRM in de jaren voordien al
uitspraken gedaan die deze richting aankondigde.
1.5.1 Can versus Oostenrijk38
16. In deze zaak werd in 1985 uiteindelijk geen uitspraak door het EHRM gedaan omdat de partijen
een schrapping van de rol wensten en verkregen. We kunnen wel kijken naar het voorafgaande rapport
door de Commissie39 (welke vandaag de dag niet meer bestaat) die de goedkeuring leek te dragen van
het Hof.
31 K. VAN CAUWENBERGHE, “Het verhoor: permanente uitdaging voor politie en magistratuur” in P. TRAEST, A. VERHAGE, G. VERMEULEN, Strafrecht en strafprocesrecht: doel of middel in een veranderende samenleving?, Mechelen, Gandaius, 304-305. 32 G. VERMEULEN, L. VAN PUYENBROECK, “Het recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor na de arresten Salduz en Panovits van het EHRM”, NC 2009, afl. 2, 88. 33 Art. 86, 5° en 147 van het voorstel. 34 Cass. 3 oktober 2007, AR P.07.1372.F. 35 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafprocesrecht & Internationaal Strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 915. 36 L. VAN PUYENBROECK, G. VERMEULEN, “Het recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor na de arresten Salduz en Panovits van het EHRM”, NC 2009, afl. 2, 87-97. 37 L. VAN PUYENBROECK, G. VERMEULEN, “Mensenrechtenhof schudt strafrechtlandschap dooreen”, JK 2008, afl. 180, 1-2. 38 EHRM 30 september 1985, nr. 9300/81, Can/Oostenrijk. 39 G. CORSTENS, J. PRADEL, Het Europese strafrecht, Deventer, Kluwer, 2003, 248.
21
Deze kwam tot een uitspraak waarin men voor het eerst concludeerde dat een verdachte niet alleen
recht heeft op rechtsbijstand tijdens het proces, maar gedurende de gehele procedure.40 Voor de eerste
keer werd dus een ophelderende uitspraak gedaan over de taak van de advocaat tijdens het
strafrechtelijk vooronderzoek. Het Hof stelde immers vast dat het bijstandsartikel wordt geschonden
als de beklaagde geen mogelijkheid heeft tot vrije communicatie met zijn raadsman in het
vooronderzoek.41 In deze zaak werd de bijstand van de advocaat belemmerd gedurende de voorlopige
hechtenis, aangezien elke consultatie met de advocaat onder toezicht van de politie stond. Daardoor
had het consultatierecht geen vertrouwelijk karakter. Het EHRM oordeelde hierover dat artikel 6 §3,
c) van het E.V.R.M. geschonden werd omdat de advocaat zijn functie niet correct kon uitoefenen. Een
advocaat moet namelijk bijstand kunnen verlenen op een zodanige wijze dat het vertrouwelijk aspect
wordt gerespecteerd.
Uitzonderingen om geldige redenen zijn wel mogelijk, maar dit moet steeds individueel bekeken
worden in het licht van de gehele procedure.
1.5.2 Magee versus Verenigd Koninkrijk42
17. In deze zaak tikte het Hof het Verenigd Koninkrijk in 1990 zwaar op de vingers omdat de
verdachte overging tot bekentenissen zonder voorafgaand zijn raadsman te kunnen consulteren.43 Het
Hof oordeelde dat hierdoor de rechten van meneer Magee onherstelbaar beschadigd waren. In dit
arrest kwam het Hof tot de conclusie dat de rechten van Magee gedurende het verhoor onherstelbaar
werden beschadigd doordat er op onaanvaardbare manier geprobeerd werd hem de feiten te laten
bekennen: tijdens het verhoor werd hij er herhaaldelijk op gewezen dat hij op basis van zijn stilzwijgen
schuldig kon worden bevonden.
40 A. BEIJER, “Recht op bijstand door een advocaat tijdens het politieverhoor? Een commentaar bij de zaak Saduz versus Turkije”, Proces 2009, afl. 1, 20. 41 § 61: “The Commission concludes unanimously that there has been a violation of art. 6 (3) (c) of the Convention by reason of the refusal to allow the applicant unsupervised personal contacts with his lawyer.” 42 EHRM 6 juni 1990, nr. 28135/95, Magee/Verenigd Koninkrijk. 43 B. DE SMET en G. STESSENS, "Art. 6 §3 E.V.R.M." in Y. HAECK en J. VANDE LANOTTE (reds.), Handboek E.V.R.M., II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 603.
22
1.5.3 Imbrioscia versus Zwitserland44
18. Zo’n 3 jaar later oordeelde het EHRM dat, de vereisten bepaald in artikel 6 EVRM, ook van
belang zijn in de fase van het onderzoek wanneer niet-naleving ervan het eerlijk karakter van het
proces ernstig in gevaar brengt.45
Slechts bij het zevende verhoor kreeg de beklaagde in deze zaak bijstand van een raadsman: de
Zwitserse regering was namelijk van mening dat de voorwaarden van artikel 6 EVRM niet gelden
tijdens het vooronderzoek.
En hoewel het EHRM besloot dat artikel 6 ook van toepassing is wanneer een rechter nog niet ten
gronde over de zaak oordeelt, sprak het Hof zich niet uit over de vraag of de verdachte nu
daadwerkelijk recht had op bijstand van een raadsman gezien men geen absolute schending van art. 6
EVRM had vastgesteld. Er werd hier dus uiteindelijk geen uitspraak gedaan over de vraag of de
aanwezigheid van een raadsman een noodzakelijke vereiste is om het recht op een eerlijk proces zoals
voorzien in artikel 6 te waarborgen.46 Hier erkent het EHRM het feit dat de verdachte niet over het
gehele vooronderzoek bijstand had gekregen. Men was echter niet van mening dat dit gebrek zou
resulteren in een schending van het recht op verdediging of aanleiding zou geven tot een ongunstige
rechtsvervolging. In dit arrest werd de aanwezigheid van een raadsman dus nog niet erkend als een
noodzakelijke vereiste om het recht op een eerlijk proces te garanderen.
1.5.4 Murray versus Verenigd Koninkrijk47
19. In dit arrest van 8 februari 1996 oordeelde het EHRM voor het eerst dat artikel 6, §3, punt c
EVRM werd geschonden omdat de verdachte tijdens de eerste 48 uur na zijn arrestatie geen recht had
verkregen op overleg met een raadsman. Het Hof was van mening dat de advocaat steeds
rechtsbijstand moet kunnen verlenen aan de verdachte, voorafgaand aan het eerste politieverhoor. De
advocaat moet advies kunnen geven bij belangrijke beslissingen die het verdere verloop van het
onderzoeksproces kunnen bepalen. Daarnaast moet hij kunnen helpen bij de keuzes die de verdachte
44 EHRM 24 november 1993, nr. 13972/8, Imbrioscia/Zwitserland. 45 P. POPELIER, “Rechtspraak Grondwettelijk Hof.”, T.V.W. 2018, nr. 3, 165-177. 46 P. PONSAERS, M. DE WAELE, ”Het EHRM en de zaak Salduz. Een steeds indringender vraag naar juridische bijstand tijdens het politieverhoor” in M. Bockstaele, E. Devroe, P. Ponsaers (reds.), Salduz-bijstand van advocaten bij verhoren, Antwerpen, Maklu, 2011, 16. 47 EHRM 8 februari 1996, nr. 14310/88, Murray/Verenigd Koninkrijk.
23
dient te maken om zich al dan niet te beroepen op zijn zwijgrecht.48 Het consultatierecht kwam hier
mee vast te staan.
Meneer Murray beriep zich op zijn recht om te zwijgen tijdens het verhoor door de politie. Vervolgens
wees de politiedienst Meneer Murray erop dat dit een gebrek aan medewerking uitmaakte en dat dit
kon leiden tot negatieve consequenties tijdens zijn proces. De rechter in het Verenigd Koninkrijk
verklaarde de verdachte vervolgens schuldig en steunde hierbij onder andere op het niet-meewerken
aan het onderzoek door meneer Murray.4950 Het EHRM verklaarde evenwel dat het recht op een eerlijk
proces in deze zaak niet werd geschonden, gezien de zware (andere) bewijslast tegen de verdachte.
Vervolgens stelde het EHRM in vraag of de aanwezigheid van een advocaat tijdens het politioneel
verhoor wel noodzakelijk is. Dit verdict is de eerste stap naar de uitdrukkelijke erkenning van de
aanwezigheid van een advocaat tijdens het vooronderzoek bij het politioneel verhoor.
Toch laat het EHRM het na om te specifiëren op welk moment tijdens de eerste 48 uur van de
vrijheidsberoving de raadsman moet tussenkomen. Daarenboven merkte het EHRM in haar besluit op
dat het recht op bijstand geen absoluut recht is: beperkingen op dit recht zijn steeds toegestaan, als
het eerlijk karakter van het strafproces niet wordt aangetast. Het EHRM erkent dus stapsgewijs het
noodzakelijk karakter van het bijstandsrecht tijdens het politioneel verhoor. Maar het is nu ook aan
het EHRM om zich nader te gaan verduidelijken over het tijdstip wanneer een advocaat best
bijstandsrecht verleent aan een verdachte.
1.5.5 Brennan versus Verenigd Koninkrijk51
20. Hier ging het EHRM in het jaar 2001 het consultatierecht opnieuw onderschrijven. Daarnaast
bepaalde ze dat een verdachte steeds een raadsman moet kunnen raadplegen in afwezigheid van een
derde, met uitzondering van een grondige reden die dat recht kan gaan beknotten.52
48 P. PONSAERS, M. DE WAELE, ”Het EHRM en de zaak Salduz. Een steeds indringender vraag naar juridische bijstand tijdens het politieverhoor” in M. BOCKSTAELE, E. DEVROE, P. PONSAERS (reds.), Salduz-bijstand van advocaten bij verhoren, Antwerpen, Maklu, 2011,17. 49 B. DE SMET, G. STESSENS, "Art. 6 §3 E.V.R.M." in Y. HAECK, J. VANDE LANOTTE (reds.), Handboek E.V.R.M., II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 604. 50 T. SPRONKEN, “Nemo tenetur, zwijgrecht en advocatenbijstand bij het politieverhoor: de zaak Murray‟, Advocatenblad 1996, afl. 10, 420-424. 51 EHRM 16 oktober 2001, nr. 39846/98, Brennan/Verenigd Koninkrijk. 52 §58: “The Court has noted above that Article 6 § 3 normally requires that an accused be allowed to benefit from the assistance of a lawyer at the initial stages of an interrogation. Furthermore, an accused’s right to communicate with his advocate out of hearing of a third person is part of the basic requirements of a fair trial and follows from Article 6 § 3, c”.
24
1.5.6 Conclusie
21. Doorheen de jaren bepaalde het Hof dat artikel 6 EVRM ook van toepassing is in het stadium
van het vooronderzoek, en niet enkel tijdens het onderzoek voor de rechter ten gronde. De verdachte
bevindt zich namelijk in een kwetsbare positie en moet in deze fase van het onderzoek een raadsman
kunnen raadplegen.53 Het is aan de raadsman om de verdachte, voorafgaand aan het eerste politionele
verhoor, te helpen bij het maken van keuzes omtrent het afleggen van een bekentenis of zich te
beroepen op het zwijgrecht. Deze consultatie moet steeds vertrouwelijk kunnen gebeuren in
afwezigheid van een derde.
1.6 Het gekende Salduz-arrest54
1.6.1 De feiten
22. Yusaf Salduz, de verzoeker, is een Turkse onderdaan die in 1984 in Izmir werd geboren. Op 29
mei 2001 werd hij gearresteerd omdat hij ervan verdacht wordt te hebben deelgenomen aan de
verboden betoging van de PKK, een door Turkije verboden Koerdische arbeiderspartij. Daarnaast
werd hij er ook van beschuldigd een verboden vlag aan een brug te hebben gehangen. Daarop werd hij
op 30 mei 2004 door de politie ondervraagd zonder bijstand van een raadsman. In dit verhoor gaf hij
toe dat hij had deelgenomen aan de betoging en ook woorden had geschreven op de vlag. Yusaf
weigerde vervolgens om de inhoud van zijn verklaring te bevestigen omdat hij deze onder dwang had
moeten afleggen. De onderzoeksrechter hield Yusaf daarna aan, waarna hij wel bijstand van een
raadsman kreeg. Gezien de ‘terreurdaden’ waarvoor Salduz beschuldigd werd, moest hij verschijnen
voor het Hof van de staatsveiligheid (Izmir State Security Court). Voor het Hof voor de Staatsveiligheid
van Izmir weigerde Yusaf opnieuw om de inhoud van zijn verklaring bij de politie te bevestigen, en
stelde hij dat deze verklaring was afgelegd onder dwang. Op 5 december 2002 veroordeelde het Hof
voor de Staatsveiligheid de verzoeker voor zijn hulp en steun aan de PKK tot een gevangenisstraf. Later
werd zijn straf verminderd vanwege zijn minderjarigheid op het moment van de feiten. Bij de
beoordeling steunde het Hof voor de Staatsveiligheid zich op de verklaringen die verzoeker had
afgelegd bij de politie, verklaringen van een medebeklaagde bij het openbaar ministerie en met twee
andere overtuigingsstukken. Zij concludeerden dat de bekentenis van de verzoeker aan de politie
authentiek was.
53 L. VAN PUYENBROECK, G. VERMEULEN, “Het recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor na de arresten Salduz en Panovits van het EHRM”, NC 2009, 90. 54 EHRM 27 november 2008, nr. 36391/02, Salduz/Turkije.
25
Salduz gaat vervolgens in beroep bij het Hof van Cassatie. Hij staafde zijn beroep op artikel 5 en 6 van
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Ten eerste steunt hij zijn beroep op het
onrechtmatig verloop van de procedures voor de rechtbank van eerste aanleg. Een tweede zaak
waarop hij zich baseert, is het onjuist beoordelen van de bewijzen waarop zijn vonnis werd
gemotiveerd. De Procureur-Generaal leverde ook zijn geschreven standpunt in bij het Hof van Cassatie.
Door omstandigheden konden noch Yusuf Salduz, noch zijn advocaat dit geschreven standpunt
verkrijgen. Op 10 juni 2002 besliste het Hof van Cassatie de uitspraak van het Hof voor de
Staatsveiligheid te steunen en het cassatieberoep bijgevolg te verwerpen.55 Yusaf Salduz diende na
uitputting van de rechtsmiddelen in eigen land een verzoekschrift in bij het EHRM: hij bekloeg zich
erover dat hij geen bijstand van een raadsman kreeg toen hij door de politie werd gearresteerd.56
1.6.2 Het verzoek
23. Meneer Salduz trekt op 8 augustus 2002 naar het EHRM in Frankrijk. Hij werpt in zijn
verzoekschrift op dat de Turkse overheid zijn mensenrechten heeft geschonden, namelijk het recht op
een eerlijk proces, doordat hij geen raadsman verkreeg tijdens zijn aanhouding door de politie.
Daarnaast ook door het niet verkrijgen van een standpunt van de Procureur Generaal voor het Hof van
Cassatie van Turkije. Dit doet hij op basis van een beweerde schending van artikel 6, § 1 en § 3 (c) van
het EVRM.57
Het Hof verklaart zijn verzoekschrift gedeeltelijk onontvankelijk. Ze argumenteert namelijk dat Salduz
zowel tijdens zijn proces voor de rechtbank van eerste aanleg, als in cassatie vertegenwoordigd werd
door zijn advocaat. Bovendien acht het Hof dat zijn politieverklaring niet de enige basis van zijn
veroordeling was. Volgens deze visie werd het recht op een eerlijk proces niet verhinderd door de
afwezigheid van een raadsman tijdens het politieverhoor.
Yusuf Salduz betwist deze uitspraak, waarin de schending van artikel 6 §3 (c) niet wordt erkend. Hij
verzoekt het EHRM om de zaak over te dragen naar de Grote Kamer van het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens. Dit verzoek werd uiteindelijk aanvaard en de Grote Kamer sprak zich uit op 27
november 2008.58
55 EHRM 27 November 2008, nr. 36391/02, Salduz/Turkije §24-26. 56 P. DE HERT, A. HOEFMANS, S. VANDROMME, “Jurisprudentie, nieuwe wetgeving en doctrine voor de praktijk 2009”, T. Strafr. 2009, afl. 1, 36. 57 EHRM 27 November 2008, Salduz/Turkije, §45-67. 58 Rechtspraak EHRM, NJW 2009, afl. 194, 24-25.
26
1.6.3 De beslissing van het Hof
1.6.3.1 Algemene principes
24. Het EHRM start met het leggen van de nadruk dat artikel 6 §3 (c) EVRM niet alleen toepasbaar
is op de volledige strafrechtprocedure, maar ook op het vooronderzoek. De herhaling van deze
uitspraak en het dus het aanhalen van zijn vroegere arrest ‘Imbrioscia v. Zwitserland’ accentueert de
brede toepassingssfeer van het fundamentele recht op een eerlijk proces zoals te vinden in artikel 6
EVRM.
Het Hof benadrukt daarnaast ook dat art. 6 §3, c EVRM deel uitmaakt van art. 6 EVRM dat het recht op
een eerlijk proces waarborgt. Het wordt zelfs gezien als een fundamenteel kenmerk van het recht op
een eerlijk proces. Het Hof erkent weliswaar dat niet beschreven staat hoe dit recht ingevuld moet
worden, waardoor er een interpretatieruimte is gelaten voor de lidstaten. Dit betekent echter niet dat
ze niet onderhevig zijn aan de controlemogelijkheid van het EHRM. Het Hof zal nagaan of het
eindresultaat het recht op een eerlijk proces voldoende beschermt. Het Europees Hof stelt het principe
voorop dat de lidstaten aan de grondrechten een praktische en effectieve bescherming moeten bieden,
ze mogen niet louter theoretisch en illusoir zijn. Het Hof acht dit van belang om de wapengelijkheid
tussen de opsporingsdiensten en verdediging te realiseren en om te beschermen tegen rechterlijke
dwalingen. Hierdoor kunnen zij de verenigbaarheid van de nationale interpretaties met de
eerbiediging op een eerlijk proces toetsen.
Het Hof is de mening toegedaan dat een praktische en effectieve bescherming van het recht op een
eerlijk proces pas kan wanneer de concrete en effectieve toegang tot een advocaat gegarandeerd is
vanaf het eerste politieverhoor. Dit kan worden beperkt omwille van bijzondere omstandigheden maar
zonder dat er een onherstelbare aantasting mag zijn van de rechten gewaarborgd in art. 6 EVRM. ‘…’
the Court finds that in order for the right to a fair trial too remain sufficiently “practical and effective”,
Article 6 §1 requires that, as a rule, access to a lawyer should be provided as from the first interrogation
of a suspect by the police, unless it is demonstrated in the light of the partical circumstances of each case
that there are compelling reasons to restrict that right (…)”. Er is namelijk een onherstelbare inbreuk
op de rechten van verdediging indien de belastende verklaringen, afgelegd tijdens een politieverhoor,
zonder bijstand van een advocaat worden gebruikt om de veroordeling te onderbouwen. Deze
principes, conform de internationale mensenrechtelijke standaarden, beschermen tegen willekeur en
rechterlijke dwaling en realiseren wapengelijkheid tussen opsporingsorganen en verdediging.
27
De toegang tot een advocaat tijdens het vooronderzoek moet volgens het hof een algemeen
uitgangspunt zijn. Beperkingen op dit recht worden slechts erkend in geval van bijzondere
omstandigheden.
1.6.3.2 Principes toegepast op de zaak Salduz
25. De kamer oordeelde dat dhr. Salduz in zijn recht op toegang tot een advocaat beperkt was
geweest, zonder de grondige dwingende redenen die hiervoor vereist zijn. Salduz kreeg namelijk geen
bijstand van een advocaat, en dit recht werd beperkt zonder een grondige reden. Het Hof maakt
duidelijk dat de toegang tot een advocaat de regel dient te zijn, en de afwezigheid van bijstand de
uitzondering. Het gebrek aan toegang tot een advocaat als uitzondering moet in elk specifiek geval
verantwoord worden.59 De toegang tot een advocaat dient steeds voorzien te zijn vanaf het eerste
verhoor van een verdachte door de politie, tenzij er in het licht van de omstandigheden dwingende
redenen zijn om dit recht niet te verlenen. Deze tekortkoming op het moment van het eerste
politieverhoor kan niet ongedaan worden gemaakt door de latere bijstand van een advocaat noch door
een latere tegensprekelijke procedure. Bijgevolg leidde de afwezigheid van bijstand van een advocaat
bij het politieverhoor tot een aantasting van de rechten van verdediging, zelfs wanneer hij nog de kans
kreeg om op een later ogenblik het verzamelde bewijs te betwisten.
Het Hof besloot dat de rechten van de verdediging onherstelbaar zijn geschonden indien de
verklaringen, afgelegd zonder toegang tot een raadsman, voornamelijk gebruikt worden als bewijs.
“The rights of the defence will in principle be irretrievably prejudiced.” 60
Tot slot wees het Hof op de jonge leeftijd van dhr. Yussaf op het moment van de feiten. Ze stelt dat het
van fundamenteel belang is om toegang tot een raadsman te voorzien wanneer de persoon in hechtenis
een minderjarige is. Er moet dus extra waakzaamheid worden gehanteerd wanneer het gaat om een
minderjarige.
59 P. LEMMENS, W. VANDENHOLE, “Europese rechtspraak ‘Rechten van de Mens’ in kort bestek”, RW 2011-2012, afl. 2, 157. 60 Rechtspraak EHRM, NjW 14 januari 2009, 194.
28
1.6.4 Belangrijke beginselen aan de basis
In het arrest Salduz gaat het Hof zijn uitspraak baseren op enkele principes. Volgens het Hof is de
bijstand van een raadsman van belang om deze te kunnen verzekeren.
1.6.4.1 Wapengelijkheid61
26. Het recht op een eerlijk proces veronderstelt dat een verdachte dezelfde kansen en
mogelijkheden moet krijgen als iedere andere partij. Dit vertaalt zich in het beginsel ‘wapengelijkheid’
of ‘equality of arms’. Het is dus van belang dat een verdachte vanaf het begin van het onderzoek
toegang krijgt tot een raadsman. Een raadsman kan de kwetsbare positie van een verdachte gaan
opvangen doordat hij zowel een controlerende als een beschermende functie uitoefent. Hij gaat de
verdachte wijzen op zijn rechten: het recht om te zwijgen, zichzelf niet te beschuldigen, … Daarnaast
zal hij de verdachte gaan beschermen door erop toe te zien dat er bijvoorbeeld geen ongeoorloofde
druk op hem wordt uitgeoefend.
1.6.4.2 Beginsel nemo-tenetur en zwijgrecht
27. Het beginsel nemo-tenetur komt er op neer dat niemand kan verplicht worden zichzelf te
beschuldigen. Dit beginsel werd niet uitdrukkelijk bepaald door het EHRM, maar kan worden afgeleid
uit rechtspraak van het Hof over de interpretatie van artikel 6.62 Niemand kan gedwongen worden mee
te werken aan zijn eigen veroordeling. Het is een principe dat internationaal erkend wordt als
grondvoorwaarde voor een eerlijk proces.
28. Hiermee samenhangend is het zwijgrecht : dit komt erop neer dat men niet gedwongen kan
worden verklaringen af te leggen of te antwoorden op vragen gesteld tijdens het verhoor. De politie
mag hierbij geen ‘ongeoorloofde dwang’ gebruiken om de persoon tot een bekentenis te dwingen. Het
zwijgrecht geeft de verdachte het recht om te zwijgen, maar hij kan daarmee niet voorkomen dat hij
gehoord wordt.63 Indien hij gebruik maakt van dit zwijgrecht mag de rechter dit niet gaan toepassen
als een schuldbekentenis. Het Hof geeft een adviserende taak aan de advocaat, waarbij deze minstens
de verplichting heeft de verdachte mee te delen dat hij het recht heeft om niet constructief mee te
61 L. HUYBRECHTS, M. ROZIE, “De rechten van verdediging bij de behandeling ten gronde”, NC 2008, afl. 2, 111. 62 K. VAN CAUWENBERGHE, "Is er een advocaat in de zaal?", Vigiles 2009, afl.1, 11. 63 M. MANNAERT, “De Salduz-wet”, NC 2011, 280.
29
werken aan het verhoor en de mogelijkheid om zich op het zwijgrecht te beroepen.64 Hoewel het
zwijgrecht kan aanzien worden als een grondbeginsel in het strafprocesrecht, is het toch niet absoluut.
In bepaalde zaken kan men toch verplicht worden mee te werken aan het onderzoek. Het gaat hier dan
om wilsonafhankelijk materiaal zoals een bloedstaal, urinestaal of DNA, die per bevel kunnen worden
afgenomen.6566
1.6.4.3 Cautieplicht
29. Deze plicht houdt in dat een verdachte er steeds moet op worden gewezen dat hij een
zwijgrecht heeft en een recht zichzelf niet te beschuldigen.67 Aan deze verplichting moet steeds
voldaan zijn vooraleer het verhoor plaatsvindt. Door de Salduz-rechtspraak heeft men in praktijk te
maken met een dubbele cautieplicht: een verdachte wordt gewezen op zowel zijn zwijgrecht, als zijn
recht op bijstand door een raadsman.68
1.7 Een verfijning van Salduz in latere arresten
Na het Salduz-arrest ging het Hof het recht op bijstand in verschillende opeenvolgende arresten
verfijnen. Herhaaldelijk wordt er in deze arresten verwezen naar de zaak Salduz en stelt men steeds
opnieuw dat er geen reden is om van deze uitspraak af te dwalen.
30. In de zaak Panovits t. Cyprus69 bevestigde het Hof dan ook zijn Salduz-uitspraak. In dit arrest
werd beslist dat een verdachte in principe niet moet vragen om rechtsbijstand. In geval het verzoek
dan ook zou uitblijven, mag dit zeker niet gezien worden als afstand van zijn bijstandsrecht. De
autoriteiten hebben dan ook de verplichting om een verdachte steeds in te lichten over zijn rechten.
Op de overheid rust dus steeds de positieve verplichting om erover te waken dat de verdachte, in het
bijzonder indien deze minderjarig is, zich voldoende bewust is van zijn rechten en om hem de nodige
64 T. DECAIGNY , P. DE JAEGERE en A. VERSTRAETE , “De inhoud van het consultatie- en bijstandsrecht: middelen, mogelijkheden en deontologie” in P. DE HERT en T. DECAIGNY (eds.), De advocaat bij het verhoor. Een stand van zaken, Kortijk-Heule, UGA, 2010, 123-152. 65 Omz. OM. 24 november 2016 betreffende de richtlijn inzake het recht op toegang tot een advocaat, www.om-mp.be/om_mp/files/ensavoirplus/circulaires/nouveau%20circulaires%20de%20salduz/COL.8.2011%20versie%2024%20nov%202016/NL/COL%208-2011%20-%20versie%2024-11-2016%20NL.pdf. 66 EHRM 17 december 1996, nr. 19187/91, Saunders/Verenigd Koninkrijk. 67 R. BOONE, “Salduz: de georganiseerde chaos”, JK 2011, afl. 222, 8. 68 L. HUYBRECHTS en M. ROZIE, “De rechten van de verdediging bij de behandeling ten gronde”, NC 2008, afl. 2, 111. 69 EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04, Panovits/Cyprus.
30
inlichtingen te verschaffen die hem in staat stellen toegang te krijgen tot rechtsbijstand.70 Wanneer de
verdachte toch een afstand wil doen van zijn bijstandsrecht, kan dit enkel in onbetwistbare
bewoordingen worden gedaan, en op voorwaarde dat hij voldoende werd ingelicht over alle mogelijke
gevolgen van deze afstand.71 Tenzij er dwingende redenen kunnen worden ingeroepen, die op zichzelf
de eerlijkheid van het proces niet mogen aantasten, zou het gebrek aan rechtsbijstand tijdens een
ondervraging van de verdachte een beperking van zijn rechten van verdediging uitmaken.72 Door het
verdict van het Panovits-arrest benadrukt het EHRM dat lidstaten hun wetgeving moeten aanpassen.
Door deze aanpassing zal het bijstandsrecht effectief tot uiting komen en zal het ook steeds
daadwerkelijk worden meegedeeld.
31. Een kleine twee maanden later gaat het Hof in het arrest Shabelnik t. Oekraïne73 zijn vroegere
standpunten opnieuw bevestigen: de verdachte, beroofd van zijn vrijheid, heeft recht op bijstand
tijdens het verhoor door politie. Deze rechtsbijstand is steeds vereist voor een effectieve uitoefening
van het recht op een eerlijk proces. Op die manier kan een raadsman immers zijn juridisch advies
geven tijdens het politionele verhoor. Het Hof lijkt hierbij duidelijk af te stevenen op een vaststaand
recht op bijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor.74
32. In de zaak Pishchalnikov t. Rusland75 oordeelde het Hof vervolgens in 2009 dat dhr.
Pishchalnikov ten onrechte geen toegang tot een advocaat had gekregen, voordat hij tijdens een
politieverhoor bekennende verklaringen aflegde. Opnieuw wordt er gewezen op het feit dat de
verdachte vanaf het prille begin van ondervragingen door de politie toegang moet krijgen tot een
advocaat. Opdat het recht op een eerlijk proces voldoende praktisch en effectief wordt gewaarborgd,
dient er aan de verdachte vanaf het eerste politieverhoor toegang tot een raadsman verleend te
worden. Ook in dit arrest wordt er opnieuw verwezen naar Salduz: de rechten van de verdediging
zullen in principe aanzienlijk aangetast zijn wanneer belastende verklaringen, gemaakt gedurende een
politieondervraging zonder toegang tot een advocaat, worden gebruikt voor veroordeling.76
70 EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04, Panovits/Cyprus, par. 72. 71 L. VAN PUYENBROECK, G. VERMEULEN, “Het recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor na de arresten Salduz en Panovits van het EHRM”, NC 2009, 87-97. 72 T. SPRONKEN, "Na twee EHRM-uitspraken moet advocaat toegang krijgen tot verhoor", Adv. bl. 2009, afl. 1, 18. 73 EHRM 19 februari 2009, nr. 16404/03, Shabelnik/Oekraïne. 74 P. DE HERT, K. WEIS, "Het recht op bijstand van een advocaat bij het verhoor", T. Strafr. 2009, afl. 4, 195. 75 EHRM 24 september 2009, nr. 7025/04, Pishchalnikov/Rusland. 76 EHRM 24 september 2009, nr. 7025/04, Pishchalnikov/Rusland, par. 67 en 70.
31
33. Ook de zaak Dayanan t. Turkije77 is nogmaals een bevestiging van vroegere uitspraken. Het Hof
heeft met dit arrest zijn rechtspraak op bijzonder duidelijke wijze kracht bijgezet nu het niet
terugkoppelt naar de ontoelaatbaarheid van verklaringen, maar oordeelt dat het enkele feit van het
gebrek aan deze bijstand ervoor zorgt dat het proces in zijn geheel niet als eerlijk kan worden
beschouwd.78
34. Aansluitend, in de zaak Zaichenko t. Rusland79 van 18 februari 2010 besloot men dat bij een
vaststelling op heterdaad, een verklaring kon worden afgenomen zonder noodzakelijke tussenkomst
van een raadsman, op voorwaarde dat de verdachte wordt gewezen op zijn zwijgrecht. De politie
stootte bij het doorzoeken van een wagen op twee vermoedelijk gestolen jerrycans. De verdachte werd
niet gearresteerd en legde een belastende verklaring af. Toch bevat hetzelfde arrest een duidelijke
waarschuwing voor het afnemen van verklaringen in dergelijke omstandigheden: hoewel dhr.
Zaichenko niet onmiddellijk toegang tot een advocaat moest worden geboden, werd hij onvoldoende
gewezen op zijn zwijgrecht. Zijn verklaring kon aldus niet als een afstand van dit recht aanvaard
worden bij gebrek aan waarschuwing over zijn zwijgrecht, waardoor zijn recht op een eerlijk proces
alsnog geschonden werd.80
35. In de zaak Gäfgen t. Duitsland81 ging het om een situatie van kidnapping. De politie dreigt
omwille van deze omstandigheden tijdens het verhoor de verdachte te folteren, omdat gevreesd werd
voor het leven van het slachtoffer. Ook vonden alle verhoren plaats zonder bijstand van een advocaat.
Gäfgen werd veroordeeld tot levenslang. Hij stapte naar het EHRM en beweerde daar dat zijn recht op
een eerlijk proces geschonden werd. Hierbij wijst hij op het folterverbod en het gebruik van
onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal.
De grote kamer van het EHRM erkende de schending van het folterverbod, maar niet de aantasting van
een eerlijk proces. Aangezien de verdachte tijdens de terechtstelling voor het gerecht een
schuldbekentenis had afgelegd, nam het Hof aan dat de veroordeling niet gebaseerd was op de
onrechtmatig verkregen bewijzen. Het EHRM redeneerde dat de urgentie van deze zaak de aanleiding
77 EHRM 13 oktober 2009, nr. 7377/03, Dayanan/Turkije. 78 T. DECAIGNY, "Antwerps Hof van Beroep erkent recht op bijstand advocaat bij politieverhoor", JK 2010, afl. 202, 2. en Wetsvoorstel 24 maart 2010 tot wijziging van artikel 47bis Sv. 79 EHRM 18 februari 2010, nr. 39660/02, Zaichenko/Rusland. 80 T. DECAIGNY, P. DE HERT, “Bijstand van advocaat bij verhoor: een praktisch voorstel", JK 2010, afl. 206, 11. 81 EHRM 1 juni 2010, nr. 22978/05, Gäfgen/Duitsland.
32
gaf tot het rechtmatig schenden van het bijstandsrecht. Ze bevestigden hiermee het niet absoluut
karakter van het recht op bijstand tijdens het politioneel verhoor.
36. Het Hof benadrukte later in de zaak Brusco t. Frankrijk82 dat de verdachte vanaf het moment
van zijn aanhouding reeds recht heeft op bijstand door een advocaat. Daarnaast heeft de verdachte ook
gedurende de verhoren recht op rechtsbijstand van een advocaat. Aan de advocaat moet de
mogelijkheid worden geboden om tijdens het verhoor daadwerkelijk rechtsbijstand te leveren. Het is
belangrijk dat de advocaat de verdachte kan wijzen op zijn zwijgrecht en het recht om zichzelf niet te
beschuldigen.83
1.8 Conclusie
37. Sinds het Salduz-arrest heeft het Hof het recht op bijstand van een advocaat in verschillende
navolgende arresten geconcretiseerd. Dikwijls wordt er bij deze uitspraken verwezen naar het Salduz-
arrest en stelt men vast dat er geen reden is om af te wijken van deze rechtspraak. Het is duidelijk dat
het gaat om vaste rechtspraak, waarvan zelden of nooit wordt afgeweken.
82 EHRM 14 oktober 2010, nr. 1466/07, Brusco/Frankrijk. 83 EHRM 27 oktober 2011, nr. 25303/08, Stojkovic/Frankrijk en België.
33
Hoofdstuk 2: Salduz-wetgeving zit eraan te komen
2.1 De situatie in België
38. In het tijdperk vóór de Salduz-wetten had een verdachte in België noch de wettelijke basis,
noch de mogelijkheid om een advocaat te raadplegen alvorens een verklaring af te leggen bij de politie
en de onderzoeksrechter. België leefde namelijk met het idee dat in de nationale wetgeving de
mensenrechten uit het EVRM effectief en concreet werden beschermd, ook al was er geen organisatie
aanwezig die de bijstand van een advocaat regelde. Merkwaardig is het dan ook dat België, samen met
Nederland en Frankrijk, de drie landen waren die het proces van wet-aanpassing naar aanleiding van
het EHRM-arrest zo lang mogelijk hebben uitgesteld. In België bepaalde de grondwet dat een
gearresteerde verdachte maximaal 24 uur van zijn vrijheid beroofd mag worden.84 Binnen de 24 uur
wordt de verdachte dan voorgeleid voor de onderzoeksrechter. In samenwerking met de politie
verzamelen zij alle bewijzen à charge en à decharge van de verdachte, onder andere via het
verdachtenverhoor. Vervolgens heeft de onderzoeksrechter, indien hij dit nodig acht voor het
onderzoek, de bevoegdheid om een aanhoudingsbevel uit te vaardigen. In dit geval bevindt de
verdachte zich in voorlopige hechtenis.85 Vijf dagen na de beslissing van de onderzoeksrechter wordt
het vooronderzoek afgesloten in de raadkamer. Het is net tijdens deze vijf dagen dat de verdachte een
advocaat kan raadplegen of ambtshalve een raadsman wordt toegewezen. De advocaat kan het dossier
vervolgens slechts één dag voor de behandeling in de raadkamer op de rechtbank raadplegen. Het is
de raadkamer die uiteindelijk beslist of er voldoende bewijzen zijn om de strafzaak door te sturen naar
de vonnisrechter. Tijdens het proces wordt er een uitspraak gedaan over de gepleegde feiten en de
schuld of onschuld. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, wordt een gepaste strafmaat
uitgesproken.
39. De Belgische wetgever bleef, ondanks de Salduz-uitspraak door het EHRM en de
daaropvolgende arresten volhouden, dat artikel 6 EVRM enkel van toepassing is in de tweede fase van
het strafproces. Evenwel moet er worden onderlijnd dat het Salduzarrest niet rechtstreeks tot België
gericht was. Niettemin had dit arrest, dat later door het EHRM meermaals werd bevestigd in andere
arresten, een indicatieve waarde voor andere lidstaten, en heeft het ook België in deze richting
gedwongen. België was dan ook initieel van mening dat het een arrest was tegen Turkije, en België wel
84 Art. 12 Gw. 85 Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990, 15779.
34
betere garanties in zijn land toepaste. (Wat eigenlijk het tegenovergestelde bleek. Turkije had, in
tegenstelling tot België, wél een recht op bijstand in zijn wetgeving staan, maar had het in deze
Salduzcasus niet toegepast!)
40. In de Kamercommissie Justitie van 21 januari 200986, net na het uitspreken van het
Salduzarrest, benadrukte toenmalig Minister van Justitie Stefaan De Clerck, dat het Belgisch systeem
niet te vergelijken viel met het Turkse systeem. Hierbij verwees hij naar de Belgische wetgeving die
bepaalt dat een verdachte maximaal 24 uur kan worden vastgehouden. Hij bedoelde hiermee dat de
Belgische wetgeving reeds bepaalde waarborgen voorzag in de bescherming van de verdachte,
waardoor de vergelijking met andere landen, met eventueel andere of niet bestaande waarborgen niet
opgaat. Elke wetswijziging bleef in België dus uit. Het duurde tot na het arrest Bouglame dat er enige
actie ondernomen werd. Dit was dan nog op initiatief van de advocatuur, parket en magistratuur en
niet de wetgever, omdat die mogelijke toekomstige veroordelingen door het EHRM wilden vermijden.
41. België ontloopt in het arrest Bouglame en in het arrest Stojkovic nipt een veroordeling door
het EHRM in verband met rechtsbijstand van het politioneel verhoor. Deze arresten waren grote
waarschuwingen, en toonden aan dat een mogelijke veroordeling van België er wel zat aan te komen.
Voor België was het vijf voor twaalf om werk te maken van nieuwe, up-to-date wetgeving op vlak van
rechtsbijstand.
2.1.1 Bouglame versus België87
42. Bouglame, een Nederlandse onderdaan, wordt in mei 2007 gearresteerd in Amsterdam. Tegen
hem was een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door een Belgische onderzoeksrechter, op
verdenking van deelname aan internationale drugshandel. Op de dag van zijn overlevering wordt hij
ondervraagd door de Luikse politie, maar hij weigert te antwoorden. Hij vraagt enkel of hij zijn
advocaat mag zien. Ook voor de onderzoeksrechter herhaalt hij die vraag. Hij krijgt zijn raadsman
echter niet te zien. Hij wordt aangehouden en zal uiteindelijk in februari 2008 voor de rechtbank
verschijnen. Vervolgens wordt hij vrijgesproken, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De
rechters achten het namelijk niet zeker dat Bouglame inderdaad de persoon is die gezocht wordt. Voor
het Europees Mensenrechtenhof voert Bouglame aan dat zijn recht op toegang tot een advocaat (zoals
86 Integraal verslag van de Commissie voor de Justitie, Parl.St. Kamer 2008-2009, nr. 0422, 37. 87 EHRM 2 maart 2010, nr. 16147/08, Bouglame/België.
35
dat voortvloeit uit artikel 6 § 3 c) E.V.R.M.) geschonden werd, omdat hij niet met zijn raadsman kon
overleggen vooraleer de eerste rechterlijke beslissing (hier de beslissing tot aanhouding van de
onderzoeksrechter) genomen werd.
43. Het Hof stelt vast dat het Belgische artikel 16 § 2 van de wet van 20 juli 1990 niet voorziet in
een recht op toegang tot een advocaat voorafgaand aan het verhoor. De onmogelijkheid voor Bouglame
om voorafgaand aan het verhoor bij de onderzoeksrechter, een overleg te hebben met zijn raadsman
is dus rechtstreeks verbonden met de inhoud van de Belgische wetgeving. Het Hof verwijst opnieuw
naar Salduz en herhaalt dat het ook daar besliste dat de systematische weigering van het verlenen van
toegang tot een raadsman, enkel en alleen op basis van een nationale wetsbepaling, al volstaat om te
kunnen besluiten tot een schending van artikel 6 § 3c).
Het EHRM verklaart de klacht uiteindelijk wel onontvankelijk omdat meneer Bouglame werd
vrijgesproken en dus niet meer kan worden aanzien als slachtoffer in de zin van artikel 6 EVRM.88
44. Niettegenstaande het feit dat België in deze zaak niet veroordeeld werd, kan het door de
bevoegde autoriteiten wel als een sterk signaal beschouwd worden. Het Hof geeft impliciet maar
duidelijk aan dat de Belgische wetgeving de Salduztoets niet zal doorstaan. Opvallend is ook dat
Bouglame geen belastende verklaringen aflegde tijdens zijn verhoren. Het loutere feit dat artikel 16 §
2 van de wet van 20 juli 1990 het niet mogelijk maakt om voorafgaand aan het verhoor toegang te
hebben tot een raadsman, zou volstaan voor het Hof om een schending uit te spreken. Dat had het
ongetwijfeld in deze zaak ook gedaan, mocht de verzoeker door de rechter ten gronde niet
vrijgesproken zijn.89
45. Op eigen initiatief nemen de Ordes de organisatie op zich om bijstand te verlenen aan
verdachten tijdens het eerste politieverhoor of verhoren voor een onderzoeksrechter. De situatie van
individuele organisatie kan niet iedereen bekoren. Er volgt al snel kritiek van parket en magistratuur.
Gezien de afwezigheid van enige wettelijke regeling, regeert volgens hen een systeem van autarchie
waarvan de regels door de balies zelf bedacht worden. Ze zijn van mening dat dit leidt niet enkel tot
chaos en onsamenhangende regelingen onder balies, het wekt volgens hen ook veel wrevel op tussen
88 P. TRAEST, “Toegang tot een advocaat bij het verhoor in de recente Belgische rechtspraak-rechtsleer” in P. DE HERT, T. DECAIGNY, F. GOOSSENS e.a., De advocaat bij het verhoor. Een stand van zaken, Kortrijk, UGA, 2010, 93-121. 89 K. WEILS, “België ontsnapt nipt aan Salduzbom”, JK 2010, afl. 210, 3.
36
advocaten en onderzoeksrechters.90 Maar na de advocatuur accepteert uiteindelijk ook het Hof van
Cassatie het bijstandsrecht in zijn arrest van 23 november 2010.
2.1.2 Erkenning van het bijstandsrecht door het Hof van Cassatie
46. Het Hof van Cassatie gaf uiteindelijk gehoor aan de oproep tot erkenning van de rechten in
artikel 6 EVRM. Het velde op 23 november 2010 het baanbrekende arrest91 waarin het resoluut koos
voor de erkenning van het recht op bijstand van een advocaat, niet louter voorafgaand aan een verhoor,
maar tijdens het verhoor. Dit recht is echter niet absoluut en de sanctionering wordt gemoduleerd.92
“Het recht van verdediging en het recht op een eerlijk proces zijn in de regel geschaad als incriminerende
verklaringen afgelegd buiten de aanwezigheid van een advocaat worden aangewend om de verdachte te
veroordelen.”93 Het Hof van Cassatie geeft echter onmiddellijk aan, dat dit recht geen automatisme van
bewijsuitsluiting in het leven roept. Er is volgens het Hof met name geen schending van het recht van
verdediging en aldus is geen bewijsuitsluiting noodzakelijk of mogelijk als aan drie voorwaarden is
voldaan.94
47. Vooreerst mag de verklaring niet als doorslaggevend bewijs zijn gebruikt. Ten tweede mag er
kennelijk geen misbruik of dwang zijn aangewend tijdens het verhoor en ten slotte mag de verdachte
zich niet in een kwetsbare positie hebben bevonden of moet aan de kwetsbare positie van de verdachte
zijn verholpen.
Het is van belang erop te wijzen dat het Hof van Cassatie de aanwezigheid van deze voorwaarden
blijkbaar cumulatief eist om belastende verklaringen afgelegd buiten aanwezigheid van een advocaat
niet uit te sluiten. De basisregel is de bewijsuitsluiting.95
48. De vraag vanwege het Hof van Cassatie om een wettelijke of andere regeling voor deze
problematiek klinkt steeds luider. Advocaat-generaal VANDERMEERSCH stelt dan ook dat moet
90 X, “Onderzoeksrechter De Troy verhindert bijstand advocaten bij verhoor”, Het Laatste Nieuws 2011, www.hln.be/nieuws/binnenland/-onderzoeksrechter-de-troy-verhindert-bijstand-advocaten-bij verhoor~a7643cdd/. 91 Cass. 23 november 2010, AR P.10.1428.N. 92 T. DECAIGNY, “Cassatie erkent recht op bijstand advocaat”, JK 2010, afl. 219, 1. 93 Cass. 23 november 2010, AR P.10.1428.N., §12. 94 T. DECAIGNY, “De bijstand van een advocaat bij het verhoor: erkenning of inperking door het Hof van Cassatie?”, RW 2011-12, afl. 6, 294-301. 95 Cass. 23 november 2010, RW 2011-12, afl. 6, 301-308.
37
worden aangenomen dat de huidige Belgische wetgeving niet meer beantwoordt aan de Europese
standaard en dat het arrest Bouglame op dit vlak geen enkele ruimte meer geeft voor twijfel.
49. Na dit cruciale arrest velt het Hof op 5 april 2011 toch een zeer opmerkelijk arrest waarin het
terug een stap achteruit doet.96 In dit arrest wordt een beklaagde vervolgd voor feiten van
vluchtmisdrijf, intoxicatie, dronken voeren en het niet in staat zijn van het voorleggen van nodige
documenten. Het Hof oordeelt: “Geen van deze misdrijven kan leiden tot een vrijheidsberoving, aldus
dient de eiser bij zijn verhoor niet te worden bijgestaan door een raadsman”.97
Het Hof is van mening dat uit de interpretatie die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft
aan het recht op de bijstand van een raadsman, niet blijkt dat dit ook vereist is wanneer de feiten
waarover de verdachte of beklaagde wordt gehoord, geen aanleiding kunnen geven tot
vrijheidsberoving. Wanneer de misdrijven niet onmiddellijk kunnen leiden tot een vrijheidsberoving,
is het volgens het Hof dan ook niet vereist om de verdachte bijstand te verlenen.98 Volgens het Hof
hangt het recht op bijstand namelijk af van de zwaarwichtigheid van de gepleegde feiten. Deze
uitspraak van het Hof kan op zijn minst als eigenaardig worden beschouwd: het artikel 6 EVRM maakt
immers geen onderscheid op vlak van aangehouden of niet-aangehouden verdachten, noch naargelang
het betrokken delict.99
96 Cass. 5 april 2011, AR P.10.1651.N. 97 Cass. 5 april 2011, AR P.10.1651.N., §3. 98 F. GOOSSENS, P. DE HERT, T. DECAIGNY, “Een advocaat bij het verhoor: volgens het Hof van Cassatie enkel een recht voor kandidaten voor vrijheidsberoving”, Vigiles 2011, afl. 3, 81-83. 99 F. GOOSSENS, P. DE HERT, T. DECAIGNY, “Een advocaat bij het verhoor: volgens het Hof van Cassatie enkel een recht voor kandidaten voor vrijheidsberoving”, Vigiles 2011, afl. 3, 81-83.
38
Hoofdstuk 3: Ondertussen in andere EU-landen
Als we kort eens gaan kijken hoe het op dat moment in enkele buurlanden van België staat, kunnen we
vaststellen dat de recente rechtspraak van het EHRM ook daar soms voor verrassing zorgt. Sommige
van deze landen overwegen een aanpassing van hun regels, anderen hebben ze al reeds aangepast.
3.1 Nederland
50. In Nederland werd het recht voor verdachten om toegang te hebben tot een advocaat net in
2010 ingevoerd als rechtstreeks gevolg van de recente uitspraken van het EVRM in verband met het
recht op bijstand van een advocaat bij het politieverhoor. Voor het Salduz-arrest was hier geen sprake
van de mogelijkheid tot een consultatiegesprek met een advocaat voorafgaand aan het eerste verhoor,
zoals ook het geval was in Frankrijk en België. De mogelijkheid voor de verdachte om een advocaat
tijdens het verhoor aanwezig te hebben was er evenmin.
51. Na het arrest van het EHRM was Nederland verplicht zijn wetgeving aan te passen. De Hoge
Raad der Nederlanden (de hoogste rechtsprekende instantie van Nederland) gaf een interpretatie aan
het Salduz-arrest. In dit arrest van de HR staat dat ze uit art. 6 EVRM afleiden dat een aangehouden
verdachte het recht heeft om voorafgaand aan het verhoor door de politie een advocaat te raadplegen.
Ze leiden er echter niet uit af dat de verdachte ook recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat
bij het politieverhoor.
De implementatie gebeurde er uiteindelijk in twee delen. Enerzijds het recht van de verdachte om
voorgaand aan het verhoor door de politie een advocaat te raadplegen. Anderzijds het recht van een
aangehouden minderjarige verdachte op bijstand tijdens verhoor door de politie.100101 Er is in
Nederland dus geen recht voorzien tot bijstand van een advocaat tijdens het verhoor voor een
meerderjarige verdachte. Deze regeling is er van toepassing op alle verhoren door elke
opsporingsambtenaar.
3.2 Frankrijk
52. In de traditiegetrouwe Franse strafprocedure werd tot de Salduz-uitspraak geen juridische
bijstand tijdens het vooronderzoek toegekend. In Frankrijk bestond er enkel een beperkt recht op
100 P. DE HERT, T. DECAIGNY, De advocaat bij het verhoor. Een stand van zaken, Kortrijk-Heule, Uga, 2010, 85. 101 Staatscourant 16 maart 2010, nr. 4003.
39
juridische bijstand voor een bijzondere categorie verdachten die het voorwerp uitmaken van een
specifieke vorm van vooronderzoek.102 Dit recht werd met de wet van 4 januari 1993 inzake het recht
tot overleg met een advocaat ingevoerd. Het gaat hier om de ‘Garde à Vue’, een mogelijke procedure in
het kader van het vooronderzoek. De politie moet de verdachte informeren over zijn recht op bijstand
van een advocaat onmiddellijk nadat hij onder GAV wordt geplaatst. De draagwijdte van de bijstand
blijft echter minimaal. Ze is beperkt tot 30 minuten voorafgaand aan het eerste verhoor, na het
verstrijken van de eerste 24u van de GAV en na 12u indien de GAV verlengd wordt. In bijzondere
omstandigheden kan de advocaat pas tussenkomen 48 uur of 72 uur na de aanvang van de detentie.
Deze regeling belet niet dat het verhoor kan plaatsvinden vooraleer een consultatie met een advocaat
heeft plaatsgevonden. Ook worden advocaten niet toegelaten bij het verhoor zelf, of wordt er inzage
verleend in het dossier. De taak van een advocaat tijdens de GAV is niet om deel te nemen aan het
politioneel onderzoek of om een verdachte te verdedigen, maar om erover te waken dat de GAV
conform de regels wordt uitgevoerd.
Daarvoor werden advocaten eerder gezien als ‘personae non gratae’ in Franse politiebureaus, als een
‘maatschappelijk werker’ of als ‘een toerist’.103
Pas in 2000, met de Wet van 15 juni 2000, werd de verplichte mededeling ook hier ingevoerd waarbij
politiediensten een verdachte dienen te informeren dat ze het recht hebben om niet te antwoorden op
de gestelde vragen.
53. De belangrijkste wijzigingen om te voldoen aan de rechtspraak van het EHRM werden in
Frankrijk ingevoerd met de wet van 14 april 2011, waarbij de verdachte het recht kreeg om zich te
laten bijstaan door een advocaat tijdens het verhoor. Als de verdachte op dit recht beroep doet, kan er
vervolgens geen verhoor plaatsvinden tot de advocaat aanwezig is of tot er een periode van 2 uur
verstreken is en geen advocaat aanwezig kan zijn. Inzake het zwijgrecht dient na deze wet een
verdachte er steeds op te worden gewezen dat hij het recht heeft om een verklaring af te leggen, te
antwoorden op de gestelde vragen of te zwijgen.
3.3 Het Verenigd Koninkrijk
54. In Engeland en Wales is het recht op een advocaat tijdens de onderzoeksfase reeds wettelijk
erkend sinds 1984. Het verhoor wordt er geregeld door de Police and Criminal Evidence Act (PACE) en
102 Artikel 803-3, Code de Procédure Pénale. 103 P. DE HERT, T. DECAIGNY, De advocaat bij het verhoor. Een stand van zaken, Uga, 2010, Kortrijk-Heule, 80-81.
40
de Code of Practice for the Detention, Treatment and Questioning of Persons by Police Officers (Code C).
Elke persoon die is vastgehouden heeft er, ongeacht of hij de Britse nationaliteit bezit, het recht ‘een
advocaat te raadplegen, vertrouwelijk, en op elk tijdstip’. Dit komt er ook op neer dat een verdachte
steeds het recht heeft een advocaat aanwezig te laten zijn tijdens het verhoor door de politie. Daarbij
werd er voorzien in een permanentiedienst voor bijstand van een advocaat. Ook een persoon die niet
werd gearresteerd maar wordt verhoord door de politie heeft eenzelfde recht.104 Er is wel een
fundamenteel verschil: een gearresteerde moet steeds geïnformeerd worden over zijn recht op
bijstand van zodra zijn detentie op een politiebureau bevolen wordt. Een ‘vrijwilliger’ moet
daarentegen niet over dit recht geïnformeerd worden. Wanneer een verdachte vraagt een advocaat te
raadplegen, moet de politie een consultatie toestaan van zodra dat praktisch mogelijk is. Dit kan
uitgesteld worden wanneer er omstandigheden zijn die dit toelaten. Dit uitstel moet wel steeds
gemachtigd worden door een politieambtenaar. Het recht om een vertrouwenspersoon in te lichten
over de vrijheidsbeneming is eveneens aanwezig naast ook het zwijgrecht. Bijkomend is het een
verplichting om de politieverhoren op te nemen in de vorm van een geluidsopname indien deze
plaatsvinden in een politiekantoor.
55. Het Verenigd Koninkrijk had dus al geruime tijd voor de richtlijn 2013/48 (zie infra, nr. 64) tot
stand kwam op eigen beweging voorzien in rechten op vlak van bijstand. Sterker nog, de Engelse
wetgever ging nog een heel stuk verder door de invoering van de causatieplicht. Al vanaf het ogenblik
dat er gegronde aanwijzingen zijn dat een persoon een misdrijf gepleegd heeft, is er in het Verenigd
Koninkrijk een dergelijke causatieplicht. Dit houdt in dat vanaf het ogenblik dat er gegronde
aanwijzingen zijn dat een persoon een misdrijf heeft gepleegd, de vermelding van het zwijgrecht en
het recht tot bijstand van een advocaat wordt herhaald als de verdachte gearresteerd wordt en telkens
na iedere onderbreking tijdens het politieverhoor.
56. Wat opmerkelijk is, is dat als een verhoorde beroep doet op zijn zwijgrecht dat in het Verenigd
Koninkrijk echter wel gevolgen kan hebben tijdens zijn proces. Sinds 1994 is daar namelijk de Criminal
Justice and Public Order Act (CJPOA) van kracht. Ingevolge de CJPOA kan de jury tijdens het proces
rekening houden met het feit dat de verhoorde beroep deed op zijn zwijgrecht en dat met negatieve
gevolgen voor die verhoorde inzake de schuldvraag. Stilte kan namelijk aangenomen worden als
schuld, bevestiging of als belemmering/misleiding!
104 Police and Criminal Evidence Act 1984, 58.
41
Hoofdstuk 4: Ook initiatief door EU
4.1 De Routekaart105 en eerste richtlijnen
57. Ondertussen was men zich ook op het niveau van de EU bewust geworden van het bestaan van
grote verschillen in de mate waarin een verdachte recht heeft op de bijstand van zijn raadsman tijdens
de onderzoeksfase in de verschillende EU-lidstaten. Omwille hiervan wou de EU door een EU-initiatief
het politionele werk gaan harmoniseren. De primordiale doelstelling die de Europese Commissie
nastreefde was vooral het bevorderen van het evenwicht tussen enerzijds de efficiëntie van de
strafvervolging en anderzijds de rechten van verdediging. Dit teneinde het wederzijds vertrouwen
tussen de gerechtelijke autoriteiten te versterken en daardoor de toepassing van het beginsel van de
wederzijdse erkenning van elkaars beslissingen te faciliteren.106 En hoewel er flink onderhandeld werd
bleek de opdracht veel moeilijker te worden dan initieel gedacht. De verschillen in de rechtsstelsels
van de lidstaten waren immers immens.
58. De Europese Unie beschikte bij haar ontstaan nog niet over de bevoegdheid om richtlijnen op
te stellen rond dit thema. Daardoor mislukten de eerste pogingen van de Commissie om hieromtrent
een geharmoniseerd Europees beleid op poten te zetten. Met het invoeren van het Verdrag van
Lissabon verkreeg de EU echter een uitgebreider pakket aan bevoegdheden waardoor ook het
harmoniseren van strafrechtprocedures in het vizier van de EU kwam. Dit zorgde mee voor een
sterkere basis om te komen tot gemeenschappelijke procedurele rechten. Artikel 82, lid 2, punt b
VWEU bepaalt namelijk: ‘voor zover nodig ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen
en rechterlijke beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een
grensoverschrijdende dimensie, kunnen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone
wetgevingsprocedure bij richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen. In de minimumvoorschriften
wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de rechtstradities en de rechtsstelsels van de
lidstaten.107
105 Resolutie Raad nr. 2009/C295/01, 30 november 2009, Over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures, Pb.C. 4 december 2009, afl. 295, 1. 106 A. HONHON, V. DE SOUTER, “De totstandkoming van de Europese richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat”, T. Strafr. 2013, afl. 6, 361. 107 Art. 82 VWEU.
42
59. Het grote verschil met het EHRM is dat de EU wel bevoegd is om de procedures binnen de
Europese Unie te harmoniseren. Dit in tegenstelling tot het EHRM, dat landen slechts kan gaan
veroordelen. Landen zijn dan vervolgens verplicht de wetgeving in hun land passend te maken aan
deze uitspraak. Een ander belangrijk verschil is dat de lidstaten tijdens de onderhandelingen binnen
de Raad van de Europese Unie de uiteindelijke richtlijn kunnen beïnvloeden zodat de Europese
verplichtingen enigszins binnen hun nationale context zullen passen. Ook moet gesteld worden dat, in
tegenstelling tot het EHRM, zowel het Europees parlement als de Raad van de Europese Unie over een
grotere democratische legitimiteit beschikt.
Niettemin rijst de vraag waarom de Europese Unie deze bevoegdheid effectief naar zich toegetrokken
heeft. Alle EU-lidstaten hebben het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ondertekend en
artikel 6 van het EVRM garandeert een eerlijk proces. Er kan daarom gesteld worden dat er geen nood
was aan EU-regulering, maar deze stelling wordt ontkracht door de tekortkomingen van het EHRM en
het gebrek aan duidelijkheid rond het EVRM. Ten eerste kan een individu op basis van het EVRM pas
naar het EHRM stappen in geval van een schending van één of meerdere van zijn rechten wanneer alle
andere (nationale) juridische middelen zijn uitgeput. De kostprijs van de nationale en uiteindelijk
internationale procedure impliceert een financiële barrière, die het EHRM zeer hoogdrempelig maakt.
Ten tweede heeft men de laatste jaren de werking van het EHRM danig veranderd. Er zijn bepaalde
filtermechanismen ingevoerd die de toegankelijkheid van het EHRM verder verlagen. Omwille van
deze argumenten kan men gaan besluiten dat een Europese wetgeving noodzakelijk was.
60. Over de bevoegdheid van de EU om aan België de uiteindelijke Salduz-wet op te leggen bestaat
nauwelijks tot geen discussie. Het Verdrag van Lissabon geeft de Europese Unie duidelijk de nodige
bevoegdheden om de normen van dergelijke wet op te leggen aan haar lidstaten. Zij speelt bovendien
in op een leemte die wordt nagelaten door het EVRM en EHRM.
61. En hoewel het slechts om 5 procedurele rechten ging die men wou opleggen aan de lidstaten ,
was het toch te moeilijk voor de lidstaten om tot een akkoord te komen. In 2007 was er zelfs nog
helemaal geen akkoord, terwijl de onderhandelingen al zo’n 3 jaar in beslag namen. Het voorstel werd
uiteindelijk zelf tijdelijk in de ijskast gestoken.108 Intussen velde het EHRM het bekende Salduz-arrest,
108 Voorstel (Comm.) voor een kaderbesluit van de Raad over bepaalde procedurele rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie, 28 april 2004, COM(2004)328 def.
43
maar binnen de EU duurde het toch tot 2009 voor de EU-lidstaten opnieuw toenadering tot elkaar
zochten op het vlak van procedurele rechten.
Zweden, die het voorzitterschap van de Raad op zich mocht nemen, kwam tot de vaststelling dat de EU
hoogstwaarschijnlijk nooit tot een akkoord zou komen als men alle rechten in één keer wou integreren.
Er werd dan volgens Zweden ook beter geopteerd voor een stapsgewijze routekaart vast te leggen in
een resolutie van de Raad. En zo geschiedde: ze deed dat uiteindelijk met name door de resolutie ter
versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures.109 Men ging
in dit initiatief maatregelen nemen om de minimumstandaarden te waarborgen van een aantal cruciale
rechten. Deze ‘roadmap’ bevat een verzoek aan de Commissie om in vijf elementaire, maar niet-
limitatief omschreven domeinen, stapsgewijs concrete voorstellen te formuleren.
- Maatregel A: Vertaling en vertolking
- Maatregel B: Informatie over de rechten en informatie over de beschuldiging
- Maatregel C: Juridisch advies en rechtsbijstand
- Maatregel D: Communicatie met familie, werkgever en consulaire autoriteiten
- Maatregel E: Bijzondere waarborgen voor kwetsbare verdachten of beklaagden
- (Maatregel F: Een groenboek over voorlopige hechtenis)
In 2009 vonden dus twee belangrijke stappen plaats op het Europees niveau: naast het inwerking
treden van het Verdrag van Lissabon was ook het uitwerken en goedkeuren van deze ‘routekaart’ een
cruciaal teken dat men ging trachten te voorzien in procedurele gelijkheid in de rechtssystemen van
alle lidstaten.
4.1.1 De eerste richtlijn
62. De EU nam een eerste richtlijn in dit kader aan in 2010.110 Het ging om de richtlijn betreffende
het recht op vertaling en vertolking in strafzaken, ter verwezenlijking van maatregel A. De lidstaten
kregen vervolgens tot uiterlijk 27 oktober 2013 om deze richtlijn te gaan omzetten in hun nationale
wetgeving. En hoewel deze diende omgezet te worden door de toenmalige minister van justitie,
mevrouw Turtelboom, was het pas tijdens de ambtstermijn van de volgende minister, minister Geens
109 Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm, COM (2010) 171. 110 Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures.
44
dat dit werd gedaan. Rijkelijk te laat dus verscheen de implementatie van deze richtlijn op 24
november 2016 uiteindelijk in het Staatsblad.111
4.1.2 De tweede richtlijn
63. In de tweede richtlijn, de richtlijn 2012/13/EU ging men de tweede maatregel, “informatie over
de rechten en informatie over de beschuldiging” implementeren. Deze richtlijn omvat 3 specifieke
rechten. Vooreerst het recht op informatie over de procedurele rechten, inclusief een schriftelijke
verklaring van de rechten voor verdachten. Daarnaast omvat de richtlijn het recht om op de hoogte
gesteld te worden van de reden tot vrijheidsbeneming waarvan hij/zij verdacht wordt, en dit vóór het
eerste politieverhoor. Ten slotte wordt ook het recht tot kosteloze toegang tot essentiële
dossierstukken vermeld. De uiterlijke implementatiedatum werd bepaald op 2 juni 2014. In België
werden de verschillende deelrechten geleidelijk aan geïmplementeerd via verschillende wetten. Zo
werd het recht tot toegang tot het strafdossier geregeld via titel 6 van de Wet van 27 december 2012,
houdende diverse bepalingen betreffende justitie.112 De andere maatregelen werden ingevoerd via de
‘Salduz-wet’.113
4.1.3 De derde richtlijn
64. De rechten in maatregelen C, D en E werden verwerkt in de richtlijn 2013/48/EU van 22
oktober 2013. De lidstaten kregen als uiterste omzettingsdatum 27 november 2016 opgelegd. In België
werden deze rechten verwerkt in de ‘Salduz-bis wet’.114
111 Wet houdende verdere omzetting van de Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, BS 24 november 2016, 77970. 112 Wet van 27 december 2012 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 31 januari 2013, 5286. 113 Wet van 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, BS 5 september 2011, 56347. 114 Wet van 21 november 2016 betreffende bepaalde rechten van personen die worden verhoord, BS 24 november 2016, 77974.
45
Hoofdstuk 5: De Salduz-wet
65. De wet van 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van
20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens
vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door
hem te worden bijgestaan (de zogenaamde ‘Salduz-wet’) verschijnt op 5 september 2011 in het
Belgisch Staatsblad. Het wetsontwerp werd op 20 juli 2011 tijdens de plenaire vergadering van de
Kamer goedgekeurd. Hoewel het ontwerp het met een meerderheid van stemmen haalt, is er toch ook
enig verzet. Verschillende partijen vrezen een stijging van het aantal procedurefouten en het
verzwakken van de positie van de politie, terwijl de positie van de verdachte wordt versterkt.115
Meer dan drie jaar na het baanbrekende Salduz-arrest en na maanden onderhandelen is dus
uiteindelijk de wet consultatie- en bijstandsrecht tot stand gekomen.
66. Al tijdens besprekingen in het parlement waren er luide stemmen die opgingen omtrent de
totstandkoming van deze wet. De voornaamste kritieken waren gericht op het gebrek aan een grondig
debat, de onwetendheid op begrotingsvlak, de kosten die infrastructuurwerken met zich zouden
meebrengen en het effect van deze maatregel op het rechtssysteem in het algemeen. In 2011
bevestigde minister van Justitie De Clerck met onderstaande uitspraak de gegrondheid van deze
kritieken door te stellen niet te weten wat de Salduz-wet zou kosten aan verbouwingen: "Maar hoeveel
de Salduzwet zal kosten aan verbouwingen in rechtbanken en politiekantoren weten we niet." 116
67. De reden dat deze elementen niet uitgebreid onderzocht en bestudeerd werden in het
parlement door de beleidsmakers, lag klaarblijkelijk bij de tijdsdruk en de wil om een veroordeling
van het EHRM te voorkomen. Zoals al besproken waren sommige partijen, zoals Groen! en Ecolo,
voorstander van een maximale uitwerking van de Salduz-wet waarbij het volledige systeem
herbekeken zou worden. Ook vanuit de magistratuur steeg de vraag op om het huidige systeem
volledig te herzien. "Europa dwingt ons nu tot een snelle wettelijke aanpassing, terwijl een grondig debat
zou moeten plaatsvinden, ook over infrastructuur en budget. Een grondige discussie is nu niet mogelijk,
wat spreker betreurt."117 Minister De Clerck benadrukte dat een maximale visie uitwerken praktisch
onmogelijk was en dat enkel de vereisten van het Salduz-arrest in de huidige procedure werden
115 Verslag namens de commissie Justitie, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr. 5-663/4. 116 IKERREMANS, “Landuyt over Salduz: "Zo weinig mogelijk veranderen"”, Het Belang van Limburg 2011, www.hbvl.be/cnt/aid1028858/landuyt-over-salduz-zo-weinig-mogelijk-veranderen. 117 Verslag namens de commissie Justitie, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr. 5-663/4.
46
ingepast 'zonder echter een debat te voeren over de bestaande procedure zoals over de rol van de
onderzoeksrechter, de termijn van 24 uur, het accusatoir systeem, enz.'118
5.1 Wijzigingen
5.1.1 Indeling in categorieën119120
68. Als we kijken wat deze wet in het Belgische recht heeft gewijzigd kunnen we vaststellen dat
artikel 47bis van het wetboek van strafvordering door de nieuwe wet werd aangepast. Men gaat eerst
een onderscheid maken naargelang de categorie waarin de persoon zich bevindt, en nadien gaat men
aan deze categorieën bepaalde rechten verbinden:121
- Categorie §1. Het verhoor van een persoon ongeacht in welke hoedanigheid hij wordt
verhoord.
- Categorie §2. Het verhoor van een persoon die verdacht wordt van een misdrijf met een
daaraan gekoppelde gevangenisstraf van maximum 1 jaar en die niet van zijn vrijheid is
beroofd.
- Categorie §3. Het verhoor van een persoon die verdacht wordt van een misdrijf met een
daaraan gekoppelde gevangenisstraf van minstens 1 jaar en die niet van zijn vrijheid is
beroofd.
- Categorie §4. Het verhoor van een persoon die verdacht wordt van een misdrijf met een
daaraan gekoppelde gevangenisstraf van meer dan 1 jaar én die van zijn vrijheid is
beroofd.
De wet voorziet vervolgens in drie soorten rechten 122:
69. §1. Bepalingen die gelden voor het verhoor van een persoon ongeacht in welke
hoedanigheid hij wordt verhoord
118 Verslag namens de commissie Justitie, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr. 5-663/4. 119 Omz. 23 september 2011 inzake het recht op toegang tot een advocaat, www.om-mp.be/sites/default/files/u1/col_8_2011_-_bijstand_advocaat.pdf. 120 M. MINNAERT, “Politieverhoor in het Post-Salduz tijdperk”, Vigiles 2011, 197-213. 121 C. GUILLAIN, A. WUSTEFELD, Le rôle de l’avocat dans la phase préliminaire du procès penal à la lumière de la réforme Salduz, Limal, Anthemis, 2012, 109-127. 122 M. MINNAERT, “De Salduz-wet”, NC 2011, afl. 5, 275.
47
Hier gaat het om een recht voor iedereen die wordt verhoord: zowel slachtoffers, getuigen, aangevers
als verdachten.123 Het nieuwe recht houdt hier in dat elk verhoor zal beginnen met een beknopte
mededeling van de feiten waarover de ondervraagde zal worden verhoord en de mededeling dat zij
niet verplicht kunnen worden zichzelf te beschuldigen.124
De verhoorde heeft zoals voor de wetswijziging, nog steeds het recht gebruik te maken van de
documenten in zijn bezit, het proces-verbaal na te lezen, het verhoor af te leggen in de taal naar keuze.
De ondervrager heeft de verplichting in het proces-verbaal het verloop van het verhoor te laten
vermelden. Al deze elementen moeten nauwkeurig in het proces-verbaal van verhoor opgenomen
worden en de rechten moeten aan ondervraagde persoon overhandigd worden alvorens er met het
verhoor gestart kan worden.125
De Salduz-wet heeft dus aan de verhoorde twee nieuwe rechten toegekend, namelijk de beknopte
mededeling van de feiten waarover het verhoor zal gaan en de mededeling van het recht zichzelf niet
te beschuldigen.
70. §2. Bepalingen in verband met het verhoor van een persoon aangaande misdrijven die
hem ten laste kunnen worden gelegd
Het begrip ‘verdachte’ staat hier centraal. De bepalingen gelden ongeacht of deze van zijn vrijheid is
beroofd of niet. Hier wordt steeds de mededeling gedaan aan de te ondervragen persoon. De
belangrijkste mededeling is de mogelijkheid om voor het eerste verhoor een vertrouwelijk overleg te
hebben met een advocaat naar keuze of een toegewezen advocaat. Dit recht geldt enkel wanneer de
betrokkene verdacht wordt van een misdrijf dat aanleiding kan geven tot een bevel tot aanhouding.
Daarbij wordt het recht volledig uitgesloten wanneer het gaat om verhoren omtrent
verkeersmisdrijven.126
71. §3. Bepalingen in verband met het verhoor van een persoon die van zijn vrijheid is
beroofd
123 Verslag namens de commissie Justitie, Parl.St. Senaat 2010-2011, nr. 5-663/4, 30. 124 Art. 47bis §1 Sv. 125 Omz. 23 september 2011 inzake het recht op toegang tot een advocaat, www.om-mp.be/sites/default/files/u1/col_8_2011_-_bijstand_advocaat.pdf. 126 Art. 47bis Sv, paragraaf 2.
48
Aan deze personen moet steeds meegedeeld worden dat hij beschikt over een aantal bijzondere
rechten, zoals voorzien in de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. De betrokkene
heeft het recht om voor zijn eerste verhoor door de politie een eerste vertrouwelijk overleg te hebben
met zijn raadsman of een raadsman die door de permanentiedienst van de Orde van Vlaamse balies of
de Ordre des barreaux francophones et germanophones ter beschikking wordt gesteld. De
aangehouden persoon heeft bovendien ook recht op bijstand binnen de 24 uur na zijn aanhouding. Van
dit vertrouwelijk overleg met een advocaat en het recht op bijstand tijdens de verhoren kan
uitzonderlijk afgeweken worden. Dit dient te gebeuren bij gemotiveerde beslissing van de procureur
des Konings of de onderzoeksrechter. Wanneer de verdachte nadien wordt ondervraagd door de
onderzoeksrechter, met het oog op het verlenen van een bevel tot aanhouding, heeft hij eveneens recht
op bijstand door zijn advocaat tijdens die ondervraging. De wet voorziet ook in het recht voor de
aangehouden persoon om een vertrouwenspersoon over zijn aanhouding in te lichten en in het recht
op medische bijstand.
5.2 Kopzorgen om de nieuwe wet
72. De datum van inwerkingtreding werd zo’n 4 maanden later gelegd, namelijk op 1 januari 2012.
Een lange voorbereidingstijd ging deze wetswijziging vooraf, maar toch klonken er luide stemmen dat
de wet veel te vlug in werking trad.127 De bijstand van een advocaat bij een eerste verhoor wordt nu
wettelijk geregeld en de bestaande wetgeving werd waar nodig aangepast in het licht van de
rechtspraak van het EHRM. Echter bleven bij deze nieuwe wet wel een aantal pijnpunten terugkomen
waar we kort kunnen op ingaan128:
5.2.1 Pijnpunten omtrent de nieuwe wet
5.2.1.1 Deontologie van de tolk
73. Op vlak van deontologie kunnen we besluiten dat er een dringende nood is aan een
deontologische code. Wanneer eenzelfde tolk het vertrouwelijk gesprek tussen advocaat en verdachte
bijwoont en nadien ook aanwezig is bij het verhoor door politie, procureur of onderzoeksrechter
zouden tolken buiten hun rol kunnen treden en de verhoorde als het ware gaan bijstaan in hun
verweer. Ook zou, om de vertrouwelijkheid tussen een advocaat en zijn cliënt te garanderen, een
127 R. BOONE, E. CALLUY, “Salduz wordt harde dobber voor de lokale politie”, JK 2011, afl. 240, 9. 128 P. TRAEST, A. VERHAGE, G. VERMEULEN, Het Salduz-verhaal: Een nieuwe wet, Strafrecht en strafprocesrecht: doel of middel in een veranderende samenleving?, Mechelen, Wolters Kluwer, 2016-2017, 319-320.
49
wettelijk verbod moeten worden opgelegd aan de persoon die is opgetreden voor de vertaling om in
dezelfde zaak nog op te treden voor een andere partij.129
5.2.1.2 Impact op de capaciteit en budget
74. Tijdens de verscheidene hoorzittingen in het parlement werd vaak gewezen op het prijskaartje
van de geplande hervormingen. Er is meer geld nodig voor de rechtsbijstand door advocaten en de
kosten voor tolken zouden quasi verdubbelen. Ook bij de politie zouden de kosten door dit alles
verhogen: infrastructuur, opleidingen, meer-prestaties, … Ook John Maes, voorzitter van de commissie
strafrecht, waarschuwde dat er voor de advocatuur ‘een hele nieuwe wereld’ zal opengaan. Dit omdat
advocaten veel meer betrokken zullen worden bij het hele onderzoek en het dus van belang is dat er
opleidingen worden georganiseerd en belangrijke wijzigingen plaatsvinden in de beroepsuitoefening.
Ook wees hij op de enorme financiële impact die de Europese richtlijn zal hebben op het
justitiebudget.130 Het is daarnaast duidelijk dat deze bijkomende rechten opnieuw een niet
onbelangrijke impact zullen hebben op de capaciteit van de politiediensten. Een veel groter aantal
verhoren zal het recht openen op bijstand van een advocaat, advocaten zullen aanwezig kunnen zijn
bij bepaalde onderzoekshandelingen, … Al deze nieuwe of uitgebreidere rechten zorgen voor
bijkomende werklast en organisatie bij de politie.
5.2.1.3 Gebrek aan advocaten
75. Politiediensten stelden nu al vast dat er op het terrein volstrekt onvoldoende advocaten bij de
Salduz-webapplicatie ingeschreven zijn om aan de vraag voor eerstelijnsbijstand voor gearresteerde
verdachten te voldoen. De vrees is er dus dat er absoluut onvoldoende advocaten beschikbaar zullen
zijn om aan deze bijkomende rechten tegemoet te komen. In dat geval heeft de verdachte slechts een
theoretisch en illusoir recht, wat onaanvaardbaar is.
129 L. HUYBRECHTS, “De Europese Richtlijn betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en de Belgische wet en rechtspraak”, NC 2011, afl. 1, 7. 130 M. DE CORT, “De hypotheek van Salduz”, Ad Rem 2013, afl. 4, 6-8.
50
Hoofdstuk 6: De post-Salduz-wet-evaluatie
76. Bij afkondiging van de wetswijziging werd uit verschillende hoeken heel bezorgd gereageerd
en deze wetswijziging kwam uiteindelijk niet tot stand zonder slag of stoot. Vooral politie was op
voorhand zeer sceptisch.131 Hier klonk vooral het verhaal dat er nog té veel praktische en procedurele
vragen waren, té weinig tijd om politiemensen op te leiden, gebrekkige infrastructuur door
onvoldoende spreekkamers of vergaderlokalen, capaciteitsproblemen en een te klein budget. Of zoals
Dirk van Nuffel (korpchef in Brugge en voorzitter Vaste Commissie van de Lokale Politie) alarmeerde:
‘Salduz zal ten koste gaan van andere politietaken.’132
6.1 Het bloempotarrest
77. Uit de hoek van de advocatuur kwamen al snel na de inwerkingtreding van de wet punten van
kritiek naar boven.133 Zij klagen over de beperkte en passieve interpretatie van het bijstandsrecht en
pleiten voor een actievere functie tijdens het verhoor.
Het is een advocaat die uiteindelijk als eerste naar het Hof van Cassatie stapt.134 In casu werpt hij op
dat de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter herleid wordt tot de ‘rol
van een bloempot’, wat volgens hem niet te verzoenen valt met de rechtspraak van het EHRM.135
Hij krijgt evenwel het deksel op de neus. Cassatie onderschrijft dat de rol van een advocaat passief
hoort te zijn. Volgens Cassatie heeft het bijstandsrecht enkel tot doel: “toe te zien op de eerbiediging
van het zwijgrecht, de wijze waarop de verdachte wordt behandeld en de kennisgeving van de rechten
aan de verdachte en de regelmatigheid van de het verhoor. Als er een schending is, mag de advocaat
hiervan melding laten maken in het proces verbaal, maar hij mag geen juridische betwistingen opleggen
en in discussie treden met de politie”.136 Tijdens het verhoor mag een advocaat namelijk geen vragen
beantwoorden of advies verlenen aan zijn cliënt. De wetgever bouwt wel een alternatief in waardoor
de advocaat tijdens het verhoor een éénmalige onderbreking van 15 minuten mag vragen.137
131 K. VAN CAUWENBERGHE, “Salduz: een gordiaanse knoop”, JK 2010, afl. 205, 12. 132 R. BOONE, E. CALLUY, “Salduz wordt harde dobber voor de lokale politie”, JK 2011, afl. 240, 9. 133 R. BOONE, “Eén jaar Salduz: 'Er moeten een aantal fundamentele keuzes gemaakt worden”, JK 2013, afl. 264, 8-9. 134 Cass. 24 januari 2012, AR P.12.0106.N. 135 P. TERSAGO, “Cassatie kiest voor beperkte rol Salduz-advocaten”, JK 2012, afl. 247, 6. 136 Cass. 24 januari 2012, AR P.12.0106.N. 137 Art. 2bis §2 lid 5 WVH.
51
6.2 Het Valentijnsarrest
78. Nadien gaat het Grondwettelijk Hof in zijn ‘Valentijnsarrest’138 zich uitspreken over de
verschillende annulatieberoepen die werden ingesteld tegen de Salduzwet van 13 augustus 2011. Door
de grote kritiek uit het kamp van de advocatuur stond het in de sterren geschreven dat er wel één of
meerdere annulatieberoepen ingediend zouden worden.139 Een eerste beroep tot vernietiging van de
wet van 13 augustus 2011 werd al ingesteld in 2011 maar werd verworpen140. De beroepen,
samengebundeld in het Valentijnsarrest, werden ingesteld door de Ordre des barreaux francophones
et germanophones en de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel, door de vzw Ligue des
Droits de l’Homme, door de vzw Liga voor Mensenrechten en door de Orde van Vlaamse balies en
Edgar Boydens.
79. Het Grondwettelijk Hof behoudt het leeuwendeel van de wet, gaat enkele elementen preciseren
en voert toch ook enkele belangrijke wijzigingen door:141
In de eerste plaats beslecht het Hof enkele punten van geschil in het voordeel van de wetgever. De
dikwijls té passieve houding van de advocaat tijdens het verdachtenverhoor vindt gratie bij het
Grondwettelijk Hof.142 Ze is van mening dat deze houding die advocaten moeten aannemen voldoende
is om de fundamentele rechten van de verdachten tijdens het verhoor te waarborgen. Het
Grondwettelijk Hof stemt er ook mee in dat tijdens de periode van politiedetentie slechts één aan het
verhoor voorafgaande consultatie moet worden georganiseerd. Het Hof acht een bijkomende
consultatie bij een voorleiding bij de onderzoeksrechter wel logisch, maar suggereert dat de verdachte
daarvoor zijn toevlucht neemt tot de wettelijke mogelijkheid van bijkomend overleg tijdens het
verhoor.143 Andere hangijzers van de wet die de toets doorstaan en aldus worden beslecht in voordeel
van de wetgever, betreffen de mogelijkheid voor de leidinggevende magistraat om uitzonderlijk af te
wijken van de toegang tot een advocaat, en de afwezigheid van een wettelijk vermoeden van
onvermogen.
Vervolgens gaat ze enkele elementen behouden mits een verduidelijking. Vele advocaten ervaren het
gebrek aan toegang tot het strafdossier bij de toepassing van de wet als een hinderpaal om de
138 GwH 14 februari 2013, nr. 7/2013. 139 H. BERKMOES, “De Salduzwet struikelend over de tweede horde: het Valentijnsarrest van het Grondwettelijk Hof”, Vigiles 2013, afl. 1-2, 18-33. 140 GwH 22 december 2011, nr. 201/2011. 141 T. DECAIGNY, P. DE HERT, “Grondwettelijk Hof schaaft aan Salduz wet”, JK 2013, afl. 264, 1-2. 142 GwH 14 februari 2013, nr. 7/2013, overw. B. 31-34. 143 GwH 14 februari 2013, nr. 7/2013, overw. B. 41.
52
verdachte optimaal te kunnen bijstaan. Het Grondwettelijk Hof oordeelt niettemin dat in deze fase
geen inzage in het strafdossier moet worden geboden. Tegelijk onderlijnt het Hof dat niet alleen de
verdachte, maar ook de advocaat goed moet weten wat het voorwerp is van het verhoor. Men moet
duidelijk ingelicht worden door de politieambtenaren of magistraten over de feiten en het onderwerp
van het verhoor.144
Het Hof voegt ook een nuance toe: in uitzonderlijke gevallen mag de tijdsduur van de consultatie
uitgebreid worden. In de regel bedraagt dit gesprek voor het verhoor maximaal 30 minuten. Doch kan
dit bij wijze van uitzondering worden uitgebreid. Dit bijvoorbeeld wanneer de advocaat en de
verdachte niet dezelfde taal spreken en er beroep moet worden gedaan op een tolk.145
Tot slot expliciteert het Hof het bijstandsrecht van de persoon die van de vrijheid is beroofd enkel in
de periode van arrestatie tot het bevel tot aanhouding, en zwijgt ze over het bijstandsrecht tijdens de
verdere periode van voorlopige hechtenis. Het Grondwettelijk Hof legt namelijk de bal in het kamp van
de onderzoeksrechter. Volgens het hof dient de onderzoeksrechter vorm te geven aan het
bijstandsrecht na de uitvaardiging van het aanhoudingsbevel, of indien de verdediging hierom vraagt.
80. Op vlak van wetswijzigingen ging het Hof, tegen alle verwachtingen in, instemmen met het
criterium voor vrijheidsberoving. Volgens het Hof impliceert de keuze voor dit criterium om al dan
niet in de bijstand van een advocaat te voorzien, dat de verdachte zich er steeds van bewust moet zijn
of hij al dan niet van zijn vrijheid is beroofd. Naast de kennisgeving van vrijheidsberoving, vereist het
Hof nu ook dat wie niet van de vrijheid is beroofd daar expliciet van in kennis moet worden gesteld.
Een verdachte dient verbaal geïnformeerd te worden van zijn vrijheidsberoving en zijn
daaropvolgende rechten. Niet van hun vrijheid beroofde verdachten dienen ook nadrukkelijk
geïnformeerd te worden over hun mogelijkheid tot consultatierecht en bijstandsrecht voor en tijdens
het verhoor.
Een tweede wetswijziging gaat over de vernietiging van het woord ‘enkel’ in de sanctieregeling van
artikel 47 bis §6 van het wetboek van strafvordering. Hierdoor mag een veroordeling ‘niet enkel’
gebaseerd zijn op een onregelmatig verhoor. De vernietiging van het woord enkel brengt dus met zich
dat een verhoor afgenomen in strijd met de wet op geen enkele wijze à charge mag worden
aangewend.146 De laatste gedeeltelijke vernietiging van de wet heeft betrekking op zijn materiële
toepassingssfeer. Verkeersmisdrijven mogen, zoals tot dan het geval was, niet meer worden
144 GwH 14 februari 2013, nr. 7/2013, overw. B. 36, B. 37. 145 GwH 14 februari 2013, nr. 7/2013, overw. B. 38-41. 146 GwH 14 februari 2013, nr. 7/2013, overw. B. 51-60.
53
uitgesloten van het bijstandsrecht. De Belgische wetgever kreeg tot 31 augustus 2011 de tijd om de
geviseerde wetgeving aan te passen.
De advocaten zijn blij met de uitspraak van het Grondwettelijk Hof. 'We zijn tevreden dat het Hof
bijkomende waarborgen eist om de rechten van de verdachten beter te garanderen. Dat was immers de
hoofdreden waarom wij naar het Grondwettelijk Hof zijn gestapt'147
6.3 De evaluatie van Salduz
81. Eén jaar na de inwerkingtreding van de wet publiceert de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid
zijn eind-evaluatierapport148, na enkele kleinere tussentijdse rapporten. DSB kreeg al tijdens de
parlementaire voorbereidingen de opdracht de wet te gaan opvolgen. De evaluatie diende uiteindelijk
te bestaan uit zowel een kwalitatief als kwantitatief luik.
In dit rapport komt men tot de conclusie dat de wet functioneert. Hoewel initieel veel kritiek en de
vrees was geuit dat ‘de trein nooit zou rijden’, blijkt uit verschillende evaluatierapporten dat de trein
wel degelijk rijdt. Niettemin zijn er ook moeilijkheden en kritieke punten in de toepassing van de
Salduz-wet en zijn enkele bepalingen in de wet en bepaalde praktijken vatbaar voor verbetering.
Enkele punten die de politie aanhaalt zijn onder meer dat de Salduz wet leidt tot extra politiewerk:
- Door meer telefonisch verkeer (met advocaten en met de permanentiedienst) tussen het
andere werk door, waardoor de onderzoeker soms “geblokkeerd” blijft aan een telefoontoestel
en een bureel;
- Meer werk door het bijhouden van de webapplicatie;
- Meer werk door het nauwkeurig bijhouden welke verrichtingen op welk tijdstip plaatsvinden
en door welke collega ze worden uitgevoerd;
- Meer werk door het moeten organiseren van een toezicht op de verdachte terwijl de
onderzoeker aan het wachten is, aan het bellen is, of met de webapplicatie bezig is;
- Meer capaciteit door de organisatie van de ontvangst van de advocaat in het politiegebouw,
diens begeleiding in het gebouw naar de consult/verhoorruimte, het scannen en in bewaring
geven van persoonlijke bezittingen. Tevens omdat tijdens de pauze ook begeleiding van de
advocaat moet voorzien worden binnen de politiegebouwen;
- Meer werk doordat er meer verplaatsingen moeten gebeuren met de verdachte in het gebouw
of zelfs buiten het gebouw (naar een andere politiezone, consult/verhoorruimte, bijkomend
vertrouwelijk overleg via de telefoon,…);
- …
147 X., “Advocaten blij met uitspraak Hof over Salduz”, De tijd 2013, www.tijd.be/politiek-economie/belgie/algemeen/advocaten-blij-met-uitspraak-hof-over-salduz/9305142.html. 148 DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID (DSB), Evaluatie Salduz wet. Eindrapport, 5 februari 2013, www.dsb-spc.be/doc/pdf/Salduz_eindrapport_NL.pdf.
54
De Federale politie haalt aan dat het extra werk niets te maken heeft met kwaliteit van verhoor of
waarheidsvinding, maar dat het gaat om puur formalistisch werk. Ze is van mening dat er minder tijd
en geld over blijft voor het bestrijden van criminaliteit.
De DSB formuleerde tot slot 10 aanbevelingen aan de wetgever. Deze werden merendeel opgevolgd en
werden verwerkt in de Salduz-bis wet.
6.4 Algemene conclusie
82. Gedurende de drie jaar die de Belgische wetgever nodig had om de wet in werking te laten
treden, zat ook de Europese wetgever niet stil. Snel bleek dat het Salduz-arrest slechts een begin was
van wat nog zou komen. Op 8 juni in datzelfde jaar zou dan ook al een voorstel voor een richtlijn
verschijnen.149 Deze richtlijn zou tot doel hebben de procedurele waarborgen voor verdachten en
beklaagden in strafprocedures toe te lichten. Is de wetgeving in België op dit moment dan al niet weer
achterhaald?
83. Eerst en vooral kunnen we stilstaan bij het feit dat in België niet-aangehouden verdachten
enkel recht hebben op een voorgaand overleg met hun advocaat, zonder dat deze nadien mag aanwezig
zijn tijdens de verhoren. Een belangrijk verschil, dat niet wordt gemaakt in de rechtspraak het EHRM,
waar toegang tot een advocaat moet worden verleend ongeacht of er sprake is van
vrijheidsbeneming.150
84. Vervolgens voorziet onze wet enkel in een georganiseerd consultatierecht voorafgaand aan een
politieverhoor. Er dient dus geen vertrouwelijk overleg te worden georganiseerd voorafgaand aan het
verhoor door de onderzoeksrechter. Aanvullende gesprekken tussen de advocaat en zijn cliënt zijn wel
nog mogelijk, maar moeten op eigen initiatief tot stand komen van de verdachte of zijn advocaat.151
149 Voorstel (Comm.) tot een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding, 8 juni 2013, COM(2011) 326 definitief - 2011/0154 (COD). 150 Art. 3 van het Voorstel tot een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding. 151 M. COLETTE, “Wet consultatie- en bijstandsrecht. Krachtlijnen van het controversiële antwoord van de wetgever op de Salduz-rechtspraak”, Ad Rem 2011, afl. 5, 30.
55
85. Ook wordt het bijstandsrecht enkel toegekend aan gearresteerde verdachten en slechts tot en
met de invrijheidsstelling of de voorleiding voor de onderzoeksrechter.152
86. Nog een bijkomende beperking aan het consultatie- en bijstandrecht is dat het niet van
toepassing is op alle misdrijven.153
87. Daarnaast is er geen wettelijke bepaling waarin de gedragscode van de advocaat op een
duidelijke manier wordt uitgelegd. Er worden wel opleidingen gegeven, maar niet elke advocaat is
even enthousiast om hieraan mee te werken.
88. We kunnen dus concluderen dat vanuit een puur mensenrechtelijke visie de Belgische Salduz-
wet als een stap in de goede richtlijn kan worden beschouwd. De aanwezigheid tijdens politieverhoren
kan per slot van rekening bescherming bieden tegen misbruiken en ervoor zorgen dat het zwijgrecht
wordt bewaard. Toch lijkt de Belgische wetgeving alweer achter te lopen op de Europese regelgeving,
waardoor de wet al achterhaald is vooraleer ze in werking is getreden.
152 M. COLETTE, “Wet consultatie- en bijstandsrecht. Krachtlijnen van het controversiële antwoord van de wetgever op de Salduz-rechtspraak”, Ad Rem 2011, afl. 5, 32. 153 Art. 2bis §1 WVH, Art. 47bis §2, lid 3 Sv.
56
DEEL 2: Salduz-bis
Hoofdstuk 1: Voorstel tot richtlijn
1.1 De EU onderneemt actie
89. Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie hebben de voorbije jaren niet
geaarzeld om steeds meer ‘minimumregels’ aan te nemen ter versterking van de procedurele rechten
van verdachten en beklaagden in strafprocedures.154 Waar Salduz bijstand van een raadsman en een
vertrouwelijk overleg voorzag tijdens of voor het eerste verhoor (of in de eerste arrestatieperiode),
wou men dit met het Salduz-bis initiatief gaan uitbreiden. Tot dan was er namelijk voor de politie nog
steeds de mogelijkheid om een kort eerste verhoor uit te voeren, zonder bijstand van een advocaat, en
na de aanhouding uitvoerig te verhoren. Het was de bedoeling dat men met Salduz-bis hier
verandering in zou brengen, en bijstand van een advocaat voorzien voor elke persoon en elk
verhoor.155
90. Anders dus dan bij de Salduz-wetgeving waar lidstaten verplicht werden door rechtspraak van
het EHRM om tot nieuwe, aangepaste wetgeving te komen, kwam deze regelgeving enkel en alleen tot
stand op initiatief van de Europese Unie. De Europese Unie gaat hier uitgebreider voorzien in rechten
voor verdachten en beklaagden dan wat het EHRM tot dan toe aan de lidstaten had opgelegd. De EU
doet dit in zijn geloof dat ‘gemeenschappelijke minimumvoorschriften leiden tot meer vertrouwen in de
strafrechtstelsels van alle lidstaten, hetgeen op zijn beurt dan weer moet leiden tot efficiëntere justitiële
samenwerking in een klimaat van wederzijds vertrouwen, en tot bevordering van een cultuur van
grondrechten in de Unie. Dergelijke gemeenschappelijke minimumvoorschriften moeten ook
belemmeringen voor het vrije verkeer van burgers wegnemen op het gehele grondgebied van de
lidstaten.’156
154 Richtlijn 2010/64/EU van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en Richtlijn 2012/12/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures. 155 E. BROCKMANS, “Salduz bis krijgt vorm”, JK 2016, afl. 355, 7. 156 Voorstel (Comm.) voor een richtlijn van het Europees Parlement en de betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding, 8 juni 2011, COM(2011) 326 def - 2011/0154 (COD).
57
91. In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp157 werd er op gewezen dat de Belgische
wetgeving al gedeeltelijk voldeed aan de richtlijn 2013/48/EU, maar dat de wet toch nog op een aantal
punten grondig diende aangepast te worden.
92. Het doel van het voorstel ‘tot richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het
recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij
aanhouding’158 was om in alle lidstaten van de EU op termijn gemeenschappelijke
minimumvoorschriften vast te stellen betreffende het recht van verdachten en beklaagden op toegang
tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht om bij aanhouding te communiceren met
een derde, zoals een familielid, de werkgever of een consulaire autoriteit. Dit voorstel werd gezien als
een logische volgende stap in een reeks maatregelen die waren vastgelegd in de resolutie van de Raad
van 30 november 2009 over een Routekaart ter versterking van de procedurele rechten van
verdachten en beklaagden in strafprocedures, die is gevoegd bij het programma van Stockholm (zie
supra, nr. 61). Maar doordat de Commissie plots twee rechten tegelijk wou aanpakken, legde ze nu
eigenlijk de hele opzet van de routekaart naast zich neer.
93. In het effectenbeoordelingsrapport, samenhangend bij dit voorstel van de Commissie werd
voornamelijk naar voor geschoven als doelstelling van deze nieuwe richtlijn: (1) het verbeteren van
de justitiële samenwerking in de EU, (2) het waarborgen van een voldoende beschermingsniveau van
de grondrechten voor alle personen in strafprocedures, (3) het verminderen van de kosten van
vertragingen, weigeringen en beroepen bij de tenuitvoerlegging van verzoeken tot justitiële
samenwerking tussen de lidstaten, (4) het waarborgen dat verdachten of beklaagden voldoende
toegang tot een advocaat hebben gedurende de gehele strafprocedure en diegene die van hun vrijheid
worden benomen het recht hebben om een derde van hun keuze in kennis te (doen) stellen van hun
vrijheidsbeneming.159
De eigenlijke bedoeling van de Commissie zit vooral in het principe van wederzijdse erkenning. Men
wil efficiënter zijn op vlak van strafvervolgingen en de rechten van verdediging opkrikken om zo
157 Voorstel van wet betreffende bepaalde rechten van personen die worden verhoord, Parl. St. Kamer, 2015-2016, nr. 2030/001, 33. 158 Voorstel (Comm.) voor een richtlijn van het Europees Parlement en de betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding, 8 juni 2011, COM(2011) 326 def - 2011/0154 (COD). 159 Effectenbeoordelingsrapport (Comm.), Begeleidend document bij het voorstel voor een richtlijn aan het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op toegang tot een advocaat en het recht op kennisgeving aan een derde van vrijheidsbeneming in strafprocedures, 8 juni 2011, SEC(2011) 687 def.
58
vertrouwen te wekken tussen de rechterlijke machten van alle lidstaten. De commissie ziet het recht
op toegang tot een advocaat dan ook als een garantie tegen slechte behandeling van verdachten en
zelfincriminatie.160
94. De rechten die reeds bestonden op vlak van vertolking en vertaling en het recht op informatie
hadden reeds een goed afgegrensd toepassingsgebied. Ook bij deze richtlijn koos de Commissie voor
een overeenkomstig toepassingsgebied: ‘Deze richtlijn is van toepassing op de verdachten of beklaagden
in een strafprocedure, vanaf het ogenblik waarop zij erdoor de bevoegde autoriteiten van een lidstaat
door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis worden gesteld dat zij ervan
worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, ongeacht of hen hun vrijheid is
ontnomen. Zij is van toepassing totdat de procedure is beëindigd, dat wil zeggen totdat definitief is
vastgesteld of de verdachte of beklaagde het strafbare feit al dan niet heeft begaan, met inbegrip van,
indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.’161 Daarnaast
is deze richtlijn ook van toepassing ‘op andere personen dan verdachten en beklaagden die in de loop
van het verhoor door de politie of door een andere rechtshandhavingsautoriteit, verdachte of beklaagde
worden.’162 Dit is een belangrijk gegeven, aangezien de richtlijn dus ook van toepassing zal zijn op alle
andere personen, bijvoorbeeld getuigen.
95. In het voorstel kunnen we ook enkele mogelijkheden om tijdelijk af te wijken van het recht op
toegang terugvinden. Deze zijn wel steeds aan strikte voorwaarden onderworpen. Het kan enkel gaan
om een afwijking a) met een evenredig karakter en niet verdergaand dan noodzakelijk; b) met een
strikt beperkte geldigheidsduur; c) die niet uitsluitend wordt gebaseerd op de soort of de ernst van
het vermeende strafbare feit, en d) die geen afbreuk doet aan het globale eerlijke verloop van de
procedure. In dit verband dient de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
in acht te worden genomen, waarin wordt bepaald dat de rechten van de verdediging in principe
onherstelbaar zijn geschonden als belastende verklaringen die tijdens een politieverhoor bij
afwezigheid van een advocaat zijn gedaan, worden gebruikt voor een veroordeling. Een tijdelijke
afwijking is mogelijk in het geval de verdachte of de beklaagde zich op een grote geografische afstand
bevindt. Ook dienen de lidstaten tijdelijk te kunnen afwijken van het recht op toegang tot een advocaat
in de fase van het voorbereidende onderzoek om, in dringende gevallen, ernstige negatieve gevolgen
160 A. HONHON, V. DE SOUTER, “De totstandkoming van de Europese richtlijn betreffende het recht op een advocaat”, T. Strafr. 2013, afl. 6, 361. 161 Art. 2, §1, Richtlijn 2013/48/EU. 162 Art. 2, §3, Richtlijn 2013/48/EU.
59
voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen. ofwel om een
situatie te voorkomen die de strafprocedure substantiële schade kan toebrengen. Daarnaast dienen de
lidstaten tevens tijdelijk te kunnen afwijken in de fase van het voorbereidende onderzoek, indien
onmiddellijk optreden door de onderzoeksautoriteiten noodzakelijk is om te voorkomen dat
strafprocedures substantiële schade kan worden toegebracht, in het bijzonder om te voorkomen dat
essentieel bewijs wordt vernietigd of veranderd, of dat getuigen worden beïnvloed. De lidstaten dienen
de motieven en de criteria voor een tijdelijke afwijking van de bij deze richtlijn verleende rechten
duidelijk in hun nationale recht vast te leggen, en zij mogen slechts beperkt gebruikmaken van die
tijdelijke afwijkingen. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat bij de beoordeling van de verklaringen
die de verdachten of beklaagden afleggen of van het bewijs dat is verkregen in strijd met hun recht op
een advocaat, of in gevallen waarin overeenkomstig deze richtlijn een afwijking van dat recht was
toegestaan, de rechten van de verdediging en het eerlijke verloop van de procedure worden
geëerbiedigd.
Anderzijds gaf het voorstel de beschermde persoon ook de kans om af te zien van zijn recht, op
voorwaarde dat hij geïnformeerd werd in eenvoudige en begrijpbare bewoordingen over de gevolgen
dat dit kan meebrengen en op voorwaarde dat deze afstand vrijwillig en ondubbelzinnig geschiedde.163
Feit is wel, dat vooraleer men een beperking op zijn recht op bijstand kan toestaan, het moet gaan om
een zeer uitzonderlijke situatie.164 Ook moet de afstand steeds geregistreerd worden, en heeft de
verdachte of de beklaagde steeds de mogelijkheid om deze afstand op een elk later moment in de
strafprocedure te herroepen.
96. Het voorstel tot richtlijn voorzag daarnaast ook in een sanctie in geval men het recht op
bijstand zou miskennen. Deze sanctie zou leiden tot de niet-toelaatbaarheid van het bewijs of de
verklaring die gegeven werd in strijd met het recht op toegang tot een advocaat. Men bepaalde dat
deze sanctie zelfs van toepassing was als een persoon geldig afstand deed van zijn recht of er een
tijdelijke beperking was van het recht dat aan alle voorwaarden voldeed. Dit gaat om een zeer zware
bestraffing: de mogelijkheid tot afwijking of afstand invoeren en dan een geldig gebruik hiervan ook
bestraffen met dezelfde sanctie als het miskennen van het recht lijkt wel een zéér vergaande maatregel.
Het lijkt natuurlijk kortzichtig om elk gebruik van de afwijkingen te gaan sanctioneren met niet-
toelaatbaarheid van het bewijs.
163 A. HONON, V. DE SOUTER, “De totstandkoming van de Europese richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat”, T. Strafr. 2013, afl. 6, 362. 164 A. BAILLEUX, “Nieuwe richtlijn versterkt rol advocaat in strafprocedure”, JK 2013, afl. 278, 8.
60
Het EHRM heeft al vaak opgeworpen dat de toelating van het bewijs in strafzaken een nationale
aangelegenheid uitmaakt. Toch zal het het Hof zijn dat zal beslissen over de eerlijkheid van het verloop
van het proces. In geval van een mogelijke schending van artikel 6 EVRM, na een verklaring zonder
bijstand van een advocaat, zal het Hof bij zijn beoordeling rekening houden met 5 criteria. Eerst gaat
ze kijken naar het algemene juridische kader dat voorhanden is en de waarborgen die daarin liggen
vervat. Ten tweede gaat ze rekening houden met de kwaliteit van het bewijs en de omstandigheden
waarin men het bewijs heeft verkregen en of die omstandigheden twijfels kunnen oproepen omtrent
de betrouwbaarheid en juistheid van het bewijs. Als derde gaat men controleren of de verklaring al
dan niet op korte tijd terug werd ingetrokken, en of enige verklaring werd gedaan die consistent werd
ontkend. Ten vierde gaat ze kijken naar de procedurele waarborgen tijdens de procesgang en of de
beklaagde de kans had om de authenticiteit van het bewijs in vraag te stellen en zich te verzetten tegen
het gebruik. Als vijfde gaat het Hof de bewijskracht van ander bewijs in de zaak onderzoeken.
1.2 België verzet zich
97. Bij het begin van de onderhandelingen over deze richtlijn was er een grote verdeeldheid tussen
twee groepen in de Raad. Het merendeel van de lidstaten had geen probleem met het ingediende
voorstel van de Commissie, maar een minderheid van vijf lidstaten zag wel fundamentele problemen
in het plan. België, vertegenwoordigd door de toenmalige minister van justitie Turtelboom, had felle
kritiek.165 Samen met Frankrijk, Nederland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk protesteerden ze dan
ook tegen het voorstel. In een gezamenlijke nota van 21 september 2011 waarin ze hun bezorgdheid
uitten, aan de Raad van de Europese Unie en andere instellingen van de EU, verklaarden ze dat ze
‘ernstige bedenkingen bij de aanpak van de Commissie’ hadden en beweerden ze dat de ontwerp-
richtlijn ‘de effectieve uitvoering van strafrechtelijke onderzoeken en procedures zou belemmeren.’ Ze
klaagden ook dat het voorstel van de Commissie onvoldoende rekening hield met de ‘verschillende
manieren waarop de lidstaat het recht op een eerlijk proces garanderen.’ Ze waren overtuigd dat er niet
voldoende verklaard werd wat de link was tussen de richtlijn die ter voorstel lag en de vereisten die
voortvloeien uit het EVRM. Ze waren van mening dat ‘de richtlijn minimumnormen moest voorschrijven
op een manier die rekening hield met de diversiteit van de verschillende rechtssystemen.’ Ook werd er
volgens hen geen rekening gehouden met de impact op de systemen van juridische bijstand: de
aanwezigheid van een advocaat bij elke onderzoeksmaatregel waarbij de aanwezigheid van de
165 S. ROELANDT, “EU zorgt voor aardverschuiving voor de Belgische justitie”, 2013, doorbraak.be/eu-zorgt-voor-aardverschuiving-voor-de-belgische-justitie/.
61
verdachte is vereist of toegestaan, zou in veel gevallen leiden tot vertraging in de vroege stadia van het
onderzoek, zonder evenredige meerwaarde voor het belang van de verdachte. Diens belang zou zelfs
kunnen worden geschaad door dergelijke vertraging, vonden deze lidstaten.166 Andere landen zoals
Duitsland, Bulgarije, Polen, en Oostenrijk verwachtten daarentegen geen impact, terwijl het zich laat
raden dat de impact zeker reëel zal zijn.
98. Naast België als lidstaat an sich, richtte ook het Belgische college van procureurs-generaal een
schrijven aan de Unie om hun onrust te uiten. Het college waarschuwde de Commissie wat hun aanpak
zou kunnen betekenen. Zij waren van mening dat een loskoppeling van de juridische bijstand ervoor
zou zorgen dat er een klassenjustitie zou ontstaan waar enkel de gegoeden wel bij zouden varen.
Omdat, wanneer men het recht op bijstand loskoppelt van het systeem op rechtsbijstand, dit heel wat
onoverzienbare gevolgen zou kunnen hebben op het budget van de lidstaten. Nog meer wanneer ze
recht op toegang moet garanderen voor al haar burgers. Zou er in tegendeel geen loskoppeling zijn,
dan zou men als lidstaat kunnen stellen dat ze enkel het recht moet garanderen voor zover de
gerechtigde ook effectief rechtsbijstand krijgt. Daarnaast wees het College erop dat België een
bijzondere status heeft omdat, ze samen met Roemenië, de enige lidstaten zijn met een
arrestatietermijn van maar 24u. Als laatste haalde ze aan dat de richtlijn een negatieve impact zou
hebben op de werking van politie en justitie.167
99. Het ontwerp van deze Salduz-richtlijn slaat opnieuw een bres in het al sterk gehavende
Belgische strafvorderlijke schip. Dat de eerste Salduz-wet al een hele weerslag had op de dagelijkse
gang van zaken hoeft weinig betoog. Uit de eerste evaluaties bleek dat er een sterk ontwijkingsgedrag
bij politie en justitie heerste. Waar tot voorheen in België om en bij de 80 000 gerechtelijke arrestaties
gebeurden op jaarbasis, viel dat bij de implementatie terug tot slechts de helft. De spectaculaire
terugval was vooral te verklaren door het feit dat politie en parket minder snel tot een arrestatie
overgingen, aangezien bij vrijheidsberoving de hele consultatie- en verhoorbijstandsregeling
toegepast moest worden met alle daaraan gekoppelde capaciteits- en budgettaire gevolgen. Men zou
kunnen concluderen dat er voordien misschien te snel werd overgegaan tot een arrestatie (maar geen
enkele aanwijzing is hier voorhanden). Toch is een terugval tot de helft zeer ingrijpend. Uit de tweede
evaluatie van de Salduz-wet door de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid van 30 maart 2012 is ook
166 A. HONHON, V. DE SOUTER, “De totstandkoming van de Europese richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat”, T. Strafr. 2013, afl. 6, 363. 167 A. HONHON, V. DE SOUTER, “De totstandkoming van de Europese richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat”, T. Strafr., 2013, afl. 6, 366.
62
gebleken dat slechts een vierde van de verdachten afstand doet van zijn recht op bijstand en dus drie
vierden van het recht op bijstand gebruik maakt. Dit is aanzienlijk minder dan in het buitenland, waar
ongeveer 60 procent afstand doet van zijn recht.168
100. Deze tegenstand ten aanzien van de ontwerp-richtlijn van de Commissie had een aanzienlijke
invloed op de aanpak van de Raad. De Raad was dan ook voorstander geworden van een afgeslankte
versie van de richtlijn. Doorheen de onderhandelingen was de tekst geëvolueerd waardoor de vijf
staten zich minder verzetten tegen de richtlijn.
Dit was dan echter niet naar de zin van het Europees Parlement, dat de tekst terug dichter bij het
originele ontwerp wou brengen. Tijdens de onderhandelingen tussen Raad, Parlement en Commissie
werd het recht op bijstand tijdens het politieverhoor als uitgangspunt genomen. In de uiteindelijke
compromistekst staat dat de advocaat effectief moet kunnen participeren in het verhoor maar dat het
aan het nationale recht is om dit nader te reguleren. De preambule is iets concreter en noemt als
voorbeelden: het stellen van vragen, vragen om verduidelijking en het geven van verklaringen.
101. Er mag wel niet uit het oog verloren worden dat zowel Ierland en het Verenigd Koninkrijk
kozen voor een opt-out, en er dus voor kozen om niet deel te nemen aan de wetgevingsprocedures.
Wat opmerkelijk is, daar beide landen bij de vroegere richtlijnen over het recht op vertaling en het
recht op informatie geen gebruik maakten van deze opt-out.
Ook besloot Denemarken niet deel te nemen aan de richtlijn, hoewel ze geen deel uitmaakte van de
groep van vijf die een probleem zag in het voorstel van de Commissie. Dit valt wel eenvoudig te
verklaren doordat Denemarken bij het VWEU een protocol aannam betreffende zijn positie. Artikel 1
van protocol 22 stelt dat Denemarken niet zal deelnemen aan de aanneming in de Raad van
overeenkomst deel III, titel V, van het VWEU voorgestelde maatregelen.169 In praktijk komt dit overeen
met ‘de ruimte van veiligheid, vrijheid en recht’ dat dienst deed als wettelijke basis voor de richtlijn
2013/48.170
1.3 Daar is de nieuwe richtlijn
102. De algemene oriëntatie werd uiteindelijk goedgekeurd bij gekwalificeerde meerderheid op 8
juni 2012. Drie landen lieten een voorbehoud optekenen. Enerzijds waren er Portugal en Estland
168 F. SCHUERMANS, “Salduz-bis of Salduz in het kwadraat?”, JK 2012, afl. 252, 6. 169 Art. 1, Protocol nr. 22, betreffende de positie van Denemarken. 170 Art. 82 VWEU.
63
omdat ze van mening waren dat men nog niet ver genoeg ging om het recht tot toegang tot een
raadsman te garanderen en anderzijds was er België dat ook voor een voorbehoud koos, maar dit
omwille van de impact van de tekst op de begroting en de gevolgen voor de grondbeginselen van de
Belgische strafprocedure.171 Een voorbehoud formuleren in het kader van een wetgevingsprocedure
heeft in feite geen gevolgen voor de latere totstandkoming van die wet. Het heeft enkel als functie om
een signaal van ongenoegen te uiten, in de hoop zo ook andere lidstaten te overtuigen tegen te
stemmen.
103. Het finale algemene voorbehoud dat België in de Raad opwierp bij de algemene oriëntatie werd
bij het goedkeuren van het definitieve resultaat herhaald. De uiteindelijke richtlijn zou zeer grote en
gewichtige gevolgen hebben voor het rechtssysteem in België. Het voorbehoud dat België maakte ging
vooral om de impact van de richtlijn op de Belgische begroting en de grondbeginselen van de nationale
strafprocedure. Dat dit alles veel geld zou kosten, is blijkbaar geen geldig argument. De voorziene
implementatietermijn werd gezet op 36 maanden, terwijl Frankrijk bijvoorbeeld zou aangedrongen
hebben op 5 jaar. Ook België had zo’n termijn van 5 jaar wel kunnen gebruiken, niet alleen om zich
budgettair klaar te houden, maar vooral om zijn hele strafprocedure te moderniseren en op EU-leest
te schoeien, waarbij resoluut meer zou geopteerd worden voor een Angelsaksisch model. Het wordt
steeds duidelijker dat de traditionele rechtstatelijke garanties die wij kleven aan de figuur van
onderzoeksrechter en de onderzoeksgerechten, noch bij de EU-instellingen, noch bij het Straatsburgs
Mensenrechtenhof enige indruk maken. De combinatie van enerzijds onze traditionele Napoleontische
instellingen met zijn inquisitoire kenmerken en anderzijds de groeiende accusatoire Angelsaksische
elementen zorgt ervoor dat België met een onwerkbare kwestie zit.172
104. Op 10 juli vond de stemming in het Parlement met een gewone meerderheid van stemmen
plaats. Voor het grootste deel kwamen de voorstellen van de Commissie en het Parlement overeen, al
waren er ook enkele verschillen.173 Het eerste verschil is dat het Parlement voorzag in een uitsluiting
voor administratieve inbreuken. Ook haalt het Parlement aan dat men het recht heeft om te
communiceren met zijn advocaat en hem te ontmoeten op elk moment van de strafprocedure. Hierin
171 A. HONHON, V. DE SOUTER, “De totstandkoming van de Europese richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat”, T. Strafr, 2013, afl. 6, 363. 172 F. SCHUERMANS, “Saldus-bis of Salduz in het kwadraat?”, JK 2012, afl. 252, 6. 173 Ontwerpverslag (EP) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding, COM/2011/0326 def - 2011/0154 (COD).
64
gaat het Parlement verder dan de Commissie, omdat ze pleit voor een actievere rol voor de advocaat.
Het Parlement voorzag daarnaast in het recht om bewijselementen die gelinkt zijn aan de
tenlastelegging voor te stellen en het recht om aan de autoriteiten alle handelingen te vragen die nuttig
zijn voor de klachten tegen zijn cliënt. Ook voorzag het Parlement ook het recht op de aanwezigheid
van een advocaat tijdens elke onderzoeksdaad waar ook de persoon zelf aanwezig mag zijn of moet
zijn, met een uitzondering in het geval de aanwezigheid het verzamelen van bewijs in gevaar zou
brengen. Tot slot voorzag het Parlement ook nog in een recht op een afwijking van het recht op toegang
ingeval van dwingende redenen. Deze moeten wel in concreto verbonden zijn aan dringende
noodzakelijkheid om een ernstige aanslag op leven, de vrijheid of de fysieke integriteit te voorkomen.
105. De uiteindelijke richtlijn voorziet dus in een verplichte bijstand van de advocaat, voorgaand
aan elk verhoor van de verdachte, ongeacht of er een vrijheidsberoving plaatsvindt of niet.174 Dit wil
dus zeggen dat er, in tegenstelling tot voordien, een bijstandsrecht is voor elk verhoor en niet enkel en
alleen voor het eerste verhoor. In cijfergegevens bekeken komt dit voor België jaarlijks alleen al neer
op meer dan 500 000 verhoren. De advocaat kan tijdens het verhoor ‘ask questions, request clarification
and make statements’, aldus terug te vinden in het ontwerp. Daarnaast draagt de richtlijn ook op dat
de verplichte aanwezigheid van de raadsman bij elke onderzoekshandeling of bewijsverkrijgende
handeling nodig is. Behalve bij de wedersamenstelling (wat al voorzien is in de Salduz-wet) is de
aanwezigheid bij elke line-up en confrontatie nieuw. Dit is iets wat organisatorisch en strafvorderlijk
zeer moeilijk in praktijk om te zetten is, vooral als het gaat om de aanwezigheid bij confrontaties.
Nergens in de toelichting is nochtans de meerwaarde hiervan of redenen hiervoor terug te vinden.175
106. Nationale staten kregen van Europa tot uiterlijk 27 november 2016 de tijd om de richtlijn in
hun wetgeving om te zetten. België was dus één van de vijf landen die zich verzette in de Raad. Vooral
omdat het ingediende voorstel veel verder ging dan wat België in gedachten had. In de Belgische
Salduz-wet wordt er een onderscheid gemaakt tussen betrokkenen die niet van hun vrijheid zijn
beroofd en diegene die het wel zijn. Daarnaast is er bij ons een uitsluiting voorzien voor strafbare feiten
waarvoor men geen bevel van aanhouding kan bekomen. Ook de aanpak van de advocaat tijdens het
verhoor is minder vergaand en verschillend van de richtlijn.176
174 Ontwerpartikel 3 (a) en 3 (b). 175 F. SCHUERMANS, “Salduz-bis of Salduz in het kwadraat?”, JK 2012, afl. 252, 6. 176 A. HONHON, V. DE SOUTER, “De totstandkoming van de Europese richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat”, T. Strafr. 2013, afl. 6, 366.
65
107. Het moet wel gezegd worden dat onder andere door België en de vier andere lidstaten die
kritiek hadden op de richtlijn, erger is voorkomen. In het oorspronkelijke voorstel van de Europese
Commissie werd een recht op bijstand voorzien bij elke onderzoekshandeling waar de aanwezigheid
van de verdachte nodig is. Dit komt in praktijk neer op bijvoorbeeld fouilleren, identificatie, het nemen
van vingerafdrukken, het afnemen van DNA-staal, …
108. Eigenaardig en tegelijk veelzeggend is het, dat uiteindelijk het Verenigd Koninkrijk, Ierland en
Denemarken, die voorstanders waren voor een richtlijn zoals deze, uiteindelijk voor een opt-out
kozen.177
177 F. SCHUERMANS, “Salduz-bis of Salduz in het kwadraat?”, JK 2012, afl. 252, 6.
66
Hoofdstuk 2: De Salduz-bis wet
2.1 ‘Salduz-bis’
109. Bij ons verscheen deze ‘wet van 21 november 2016 betreffende bepaalde rechten van personen
die worden verhoord’ (de zogenaamde ‘Salduz-bis wet’) op 24 november in het Belgisch Staatsblad. De
wet trad dus amper drie dagen na verschijning in werking. De richtlijn zorgde in België voor zowel
wijzigingen aan het Wetboek van strafvordering, het Gerechtelijk Wetboek, als aan de wet van 20 juli
1990 betreffende de voorlopige hechtenis en de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees
aanhoudingsbevel.
110. Op 10 november 2016 werd deze wet met een overtuigende meerderheid goedgekeurd. Op een
totaal van 134 stemmen waren er zo’n 108 ja-stemmen en 26 onthoudingen. In de parlementaire
vergaderingen staken vooral nog vragen met betrekking tot budgetten de kop op.178 ‘De bijstand van
een advocaat is een essentieel onderdeel van het recht op een billijk proces. Maar wat met het budgettaire
aspect van de zaak?’ Ook wordt gewezen op de ongerustheid die er bestaat bij de politie. ‘Wat wordt er
met deze hervormingen concreet verwacht van politie? En hoe staat het op dat vlak met opleidingen en
budgetteringen?’ Mevrouw Özlem Özen (PS) verzet zich echter en werpt daarentegen tijdens de
vergadering en tijdens de stemming op dat de regering echter slechts een minimalistische omzetting
van de richtlijn doorgevoerd heeft. Dat had volgens haar maar tot één doel: ze inpassen in haar logica
van een lineaire uitgaveninkrimping. Volgens haar is deze minimalistische omzetting té bescheiden en
heeft België gekozen voor een zwakke omzetting van deze richtlijn. Zoals bijvoorbeeld bij het
vermoeden van afstand van een advocaat. Het wetsontwerp gaat uit van afstand van het bijstandsrecht
als de inverdenkinggestelde zonder advocaat naar het verhoor komt, terwijl in zijn oproeping kort de
tenlastelegging en zijn rechten zijn aangegeven. De afdeling Wetgeving van de Raad van State toonde
echter al met kracht aan dat deze afstand het resultaat moet zijn van een actieve interventie van de
betrokkene. Dat blijkt de regering volgens mevrouw Özen niet te raken, want zij handhaaft de huidige
regeling, tegen alles en iedereen in. Nu het gerecht almaar technischer wordt, wijst mevrouw Özen er
dan ook op dat het risico dat iemand zonder advocaat naar een verhoor komt aanzienlijk is, gewoon
omdat hij zich van de gelopen risico’s niet bewust is.
178 Wetsontwerp betreffende bepaalde rechten van personen die worden verhoord, Parl. St. Kamer 2015-2016, nr. 2030/006, 8-11.
67
111. Overeenkomstig de Europese Richtlijn 2013/48/EU en de rechtspraak van het EHRM kent de
‘Salduz-bis wet’ in praktijk gradueel meer rechten toe aan verdachten die verhoord worden naarmate
het feit waarop de verdenking betrekking heeft, ernstiger is, naarmate de toestand van betrokkene
precairder is, of rekening houdend met de kwetsbaarheid van de betrokkene zelf. Er wordt dus ook
rekening gehouden met de situatie van zwakke personen en minderjarigen.179
In praktijk komt het er in ons land op neer dat de verschillende categorieën waarin verhoorden werden
opgedeeld in se behouden blijven, maar ook veranderen180: de Salduz-bis wet bouwt verder op de
grondvesten van de wet van 13 augustus 2011.
2.1.1 Categorie §1. Het verhoor van een persoon ongeacht in welke hoedanigheid hij
wordt verhoord.
112. Tot dan toe ging het in deze categorie om verhoren in het kader van overtredingen en
wanbedrijven, waarvoor er geen bevel tot aanhouding mogelijk is. In het begin bevatte deze categorie
ook overtredingen en wanbedrijven waarvoor de politierechtbanken bevoegd zijn. Deze regeling werd
snel door het Grondwettelijk Hof vernietigd.181 In deze categorie was er geen consultatierecht, noch
een recht op bijstand.182
In deze eerste categorie van verhoorden is er na de nieuwe richtlijn quasi geen verandering te
vermelden. Enkel het feit dat de overheid nu een passieve houding hanteert ten opzichte van bijstand
van een advocaat. Er is dus geen bezwaar meer tegen bijstand van een advocaat tijdens het verhoor,
maar de betrokkene dient dit wel zelf te regelen als hij hier gebruik van wenst te maken.183 Men
ondervangt op deze manier dus de ongelijke positie waarin een slachtoffer zich bijvoorbeeld kan
bevinden tijdens een confrontatie met een verdachte die bijstand geniet.
Onveranderd ten opzichte van vroeger is dat vooraleer er wordt overgegaan tot een verhoor, er steeds
kennis moet worden gegeven van de feiten waarover de verdachte zal worden verhoord en de
mededelingen van enkele elementen, zoals het feit dat niemand verplicht kan worden zichzelf te
179 Y. LIEGEOIS, “De ‘Salduz+ wet’ van 21 november 2016: een nieuw hoogtepunt in het recht van toegang tot een advocaat onder dictaat van Europa”, NC 2017, afl. 2, 106. 180 Omz. OM. 24 november 2016 betreffende de richtlijn inzake het recht op toegang tot een advocaat, www.om-mp.be/om_mp/files/ensavoirplus/circulaires/nouveau%20circulaires%20de%20salduz/COL.8.2011%20versie%2024%20nov%202016/NL/COL%208-2011%20-%20versie%2024-11-2016%20NL.pdf. 181 GwH 14 februari 2013, nr. 7/2013. 182 T. BAUWENS, T. DECAIGNY, P. DE JAEGERE, T. DE MEESTER, W. VAN STEENBRUGGE, A. VERSTRAETE, “Capita Selecta” in Orde van Vlaamse Balies (ed.), Handboek voor de advocaat stagiair strafprocesrecht, Mechelen, Kluwer, 2015, 310-311. 183 Wetsontwerp betreffende bepaalde rechten van personen die worden verhoord, Parl. St. Kamer 2015-2016, nr. 2030/001, 62.
68
beschuldigen. Deze mededelingen zijn nog steeds de ‘standaardmededelingen’ die bij elk verhoor van
een verdachte terugkomen, ongeacht de ernst van de misdrijven waarover deze wordt verhoord en
ongeacht of hij van zijn vrijheid is benomen of niet. Er is steeds een graduele aanvulling van
bijkomende rechten in functie van de ernst van het misdrijf of de toestand van vrijheidsbeneming.184
2.1.2 Categorie §2. Het verhoor van een persoon die verdacht wordt van een misdrijf
met een daaraan gekoppelde gevangenisstraf van maximum 1 jaar en die niet van
zijn vrijheid is beroofd.
113. Voordien ging het hier om verhoren met betrekking tot misdrijven waarvoor er wel een bevel
tot aanhouding mogelijk was en waarbij het verhoor slechts plaatsvond na een schriftelijke
uitnodiging. Deze uitnodiging moest vermelden over welke feiten het ging en over welke rechten de
verdachte beschikte. Ook hier was er, net zoals in de vorige categorie, geen recht op bijstand maar wel
een consultatierecht. Er geldt een vermoeden dat men een advocaat heeft geraadpleegd voor men naar
het verhoor komt.185186
Naar analogie aan categorie §1 is er na de richtlijn ook hier een passieve houding van de overheid ten
opzichte van de bijstand van een advocaat. Er wordt dus geen voorafgaand vertrouwelijk overleg noch
bijstand van een advocaat door de overheid geregeld, dit dient op eigen initiatief van de verhoorde te
gebeuren.
2.1.3 Categorie §3. Het verhoor van een persoon die verdacht wordt van een misdrijf
met een daaraan gekoppelde gevangenisstraf van minstens 1 jaar en die niet van
zijn vrijheid is beroofd.
114. Deze categorie kwam tot dan toe overeen met categorie §2, met het verschil dat men nu geen
schriftelijke uitnodiging krijgt. Hier heeft men wel een consultatierecht, in die zin dat men kan vragen
184 Y. LIEGEOIS, “’De Salduz+’ wet van 21 november 2016: een nieuw hoogtepunt in het recht van toegang tot een advocaat onder dictaat van Europa”, NC 2017, 112-117. 185 P. TRAEST, “De Salduz-wet” in L. PAUWELS, G. VERMEULEN (ed.), Actuele ontwikkelingen inzake EU-strafrecht, veiligheid, politie, strafprocedure, prostitutie en mensenhandel, drugsbeleid en penologie, Antwerpen, Maklu, 2012, 182. 186 M. MINNAERT, “Politieverhoren in het post-Salduz-tijdperk” in F. GOOSSENS, H. BERKMOES, A. DUCHATELET, F. HUTSEBAUT (ed.), De Salduzregeling: Theorie en praktijk, vandaag en morgen, Brussel, Politeia, 2012, 27.
69
om het verhoor uit te stellen om een raadsman te gaan raadplegen. Een recht op bijstand was er
evenwel hier ook nog niet.187
Hier gaat men steeds meedelen dat hij als verdachte wordt verhoord en dat hij het recht op een
vertrouwelijk overleg en bijstand heeft. Voor een minderjarige in deze categorie is een vertrouwelijk
overleg en de bijstand verplicht. Het vertrouwelijk overleg kan dan wel telefonisch plaatsvinden.
Veelal zal een verhoor categorie §3 na een uitnodiging plaatsvinden. Een voordeel hiervan is dat een
aantal rechten reeds in de schriftelijke uitnodiging kunnen vermeld worden, dit is inclusief het recht
op een vertrouwelijk overleg en op de bijstand van een advocaat. De geschreven uitnodiging geldt dan
als mededeling van de voormelde rechten, en moeten dus niet meer herhaald worden vooraleer het
verhoor aanvangt. De meerderjarige die uitgenodigd werd, wordt geacht reeds een advocaat te hebben
geraadpleegd voorafgaand aan het verhoor en de nodige maatregelen te hebben genomen om zich
door hem te laten bijstaan tijdens het verhoor. De omzendbrief van het Openbaar Ministerie
betreffende ‘de richtlijn inzake het recht op toegang tot een advocaat’ stelt wel om bijkomende
garanties te voorzien waaronder een periode van minimum drie vrije dagen te laten tussen de
uitnodiging en het verhoor. Indien het verhoor na uitnodiging geschiedt, dient er dus geen
afstandsverklaring meer getekend te worden. Indien het zonder uitnodiging plaatsvindt, moet er wel
nog steeds een afstandsverklaring worden ondertekend. Deze verklaring kan nadien wel nog worden
herroepen. In het model van afstandsverklaring verspreid bij de richtlijn van het Openbaar Ministerie
wordt de betrokkene erop gewezen dat zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt
en bijgevolg tegen hemzelf of tegen andere personen kunnen worden aangewend. Er wordt ook
nogmaals op gewezen dat hij tijdens het verhoor de keuze heeft om een verklaring af te leggen, te
antwoorden op gestelde vragen of te zwijgen, en dat hij niet verplicht is zichzelf te beschuldigen.188
2.1.4 Categorie §4. Het verhoor van een persoon die verdacht wordt van een misdrijf
met een daaraan gekoppelde gevangenisstraf van meer dan 1 jaar én die van zijn
vrijheid is beroofd.
115. In deze categorie gold er wel al een bijstandsrecht én een consultatierecht. Het consultatierecht
was hier wel slechts éénmalig. Het vertrouwelijk overleg dient plaats te vinden tussen de
187 P. TRAEST, “De Salduz-wet” in L. PAUWELS, G. VERMEULEN (ed.), Actuele ontwikkelingen inzake EU-strafrecht, veiligheid, politie, strafprocedure, prostitutie en mensenhandel, drugsbeleid en penologie, Antwerpen, Maklu, 2012, 182-183. 188 Omz. PG van 24 november 2016 betreffende de organisatie van de bijstand door een advocaat vanaf het eerste verhoor binnen het kader van het Belgisch strafprocesrecht, https://www.om-mp.be/om_mp/files/en-savoir-plus/circulaires/nouveau%20circulaires%20de%20salduz/COL.10.2011%20versie%2024%20nov%202016/NL/COL%2010-2011%20versie%2024-11-2016.pdf.
70
vrijheidsbeneming en voor het eerstvolgende verhoor en dit binnen de arrestatietermijn van 24 uur.
In deze categorie gaat de overheid op een proactieve wijze voor bijstand van een advocaat zorgen. Om
dit vertrouwelijk overleg te regelen wordt er steeds contact genomen met de permanentiedienst via
de Salduz Webapplicatie, afhankelijk of de verhoorde een voorkeursadvocaat heeft of niet. Het
vertrouwelijk overleg dient binnen de twee uur na het contact met een advocaat plaats te vinden. Met
akkoord van de verhoorde kan dit ook telefonisch plaatsvinden. Indien geen vertrouwelijk overleg kon
plaatsvinden binnen de eerste twee uren vindt er alsnog een dergelijk telefonisch vertrouwelijk
overleg plaats. Het vertrouwelijk overleg kan wel maximum dertig minuten duren. Een verhoorde
Salduz IV kan afstand doen van het recht op vertrouwelijk overleg en op bijstand tijdens het verhoor,
en dit via een schriftelijke afstandsverklaring. Hij kan om een vertrouwelijk telefonisch contact
verzoeken met een advocaat, maar dit is niet (meer) verplicht. Ook hier kan de afstand herroepen
worden. Er is een specifieke regeling voorzien wanneer er enkel afstand gedaan wordt indien het
verhoor audiovisueel wordt opgenomen. Een bijkomend recht binnen Salduz IV is de mogelijkheid tot
onderbreking: een onderbreking van het recht op bijstand van een advocaat, dit voor maximaal 15
minuten, met het oog op een bijkomend vertrouwelijk overleg is hier in deze categorie extra mogelijk.
Dit kan steeds op verzoek van de verhoorde of zijn advocaat of bij het aan het licht komen van nieuwe
strafbare feiten.
2.2 Enkele aandachtspunten
2.2.1 De bijzonder positie van minderjarigen189
116. De Europese richtlijn 2013/48/EU handelt over de rechten van verdachten, vooral van hun
vrijheid benomen verdachten. De bepalingen over minderjarige verdachten zijn minimaal en de
Belgische wetgeving vult die nu al volledig in. De wetsbepalingen zijn toepasselijk op allé
minderjarigen, van nul tot achttien jaar, ongeacht ze als slachtoffer, getuige of gearresteerde verdachte
worden verhoord.
De minderjarige heeft een bijzondere positie bij de vrijheidsbeneming en het verhoor. Er wordt
namelijk aanvaard dat de leeftijd noodzakelijkerwijze een bijzondere kwetsbaarheid tot gevolg heeft.
Deze positie van minderjarigen werd benadrukt in verschillende richtlijnen en aanbevelingen van de
EU waarbij eveneens bijkomende garanties zijn opgenomen.190 De Salduz-richtlijn voorzag niet in een
189 C. VAN DE HEYNING, “Het verhoor van kwetsbare personen na de Salduz-bis-Wet: context, controverse en uitsluiting van het bewijs”, T. Strafr. 2018, afl. 2, 81-84. 190 Richtl. Raad en Parlement nr. 2016/800, 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdacht of beklaagde zijn in een strafprocedure, Pb. L. 21 mei 2016, afl. 132, 1-20.
71
bijzondere regeling met betrekking tot de rol van minderjarigen tijdens het verhoor, maar in artikel
13 van de richtlijn werd wel bepaald dat de lidstaten bij de implementatie rekening moeten houden
met specifieke behoeften van kwetsbare verdachten en beklaagden. Daarnaast kan men in de
preambule terugvinden dat bij de uitvoering de lidstaten rekening moeten houden met de rechten van
het kind, en moeten streven naar een kindvriendelijke justitie.191 Net zoals bij de uitspraken van het
EHRM wordt bij de EU aanvaard dat minderjarigheid de verdachte in een kwetsbare positie stelt.
117. De voorgaande Salduz-wetgeving voorzag reeds in enkele bijkomende waarborgen met
betrekking tot het consultatie- en bijstandsrecht van minderjarigen. Artikel 2bis WVH bepaalde alvast
dat de minderjarige geen afstand kon doen van het consultatie- en bijstandsrecht wanneer hij
verhoord werd als verdachte onder categorie IV, in tegenstelling tot een meerderjarige die dat wel nog
kon.
Als minderjarigen werden verhoord onder een andere categorie hadden ze geen recht op bijstand,
maar was er wel een verplichte consultatie van een advocaat voorzien vooraleer men kon overgaan
tot dit verhoor. Het nieuwe artikel 47bis, §3 Sv. herneemt deze verplichting en benadrukt dat het
verhoor van de minderjarige maar kan plaatsvinden nadat hij een voorafgaand consult heeft genoten.
Dit is ook het geval wanneer het verhoor op uitnodiging gebeurt. De Salduz-omzendbrief schrijft voor
dat als een minderjarige zich aanmeldt zonder advocaat er geen afstand of geen vermoeden van
afstand mag zijn.192 Er moet in dat geval een advocaat worden gezocht. Het consultatierecht kan zowel
lokaal als telefonisch plaatsvinden. Het is aan de steeds verhoorders om contact op te nemen met de
permanentiedienst of de stafhouder indien geen raadsman wordt gevonden. Wanneer het verhoor niet
op uitnodiging plaatsvindt, kan het eenmalig worden uitgesteld.
118. De ‘Salduz-wet’ is een verbetering voor de rechtswaarborgen van minderjarige verdachten.
Door hun leeftijd kunnen ze minder inschatten wat de mogelijke gevolgen zouden kunnen zijn van een
politioneel verhoor. Het is dus positief dat ze geen afstand kunnen doen van hun recht op bijstand
tijdens een verhoor. Voor minderjarigen zijn de advocatenkosten daarbovenop gratis. De minderjarige
krijgt mentale steun tijdens het voorafgaand overleg met de advocaat en tijdens het verhoor is er
iemand die waakt over zijn rechten en meer uitleg kan geven over de procedures. De verhoren
191 Preambule (55). 192 Omz. OM. 24 november 2016 betreffende de richtlijn inzake het recht op toegang tot een advocaat, www.om-mp.be/om_mp/files/ensavoirplus/circulaires/nouveau%20circulaires%20de%20salduz/COL.8.2011%20versie%2024%20nov%202016/NL/COL%208-2011%20-%20versie%2024-11-2016%20NL.pdf.
72
verlopen vaak vlotter door het voorafgaand overleg.193 Ook het Salduz-eindrapport geeft dit aan: ‘toch
blijkt dat de advocaten, in de meeste gevallen, hun cliënt de raad hadden gegeven om niet te zwijgen en
weldegelijk te spreken.’194
2.2.2 Recht op medische bijstand195
119. De Salduz-wet van 13 augustus 2011 verleende reeds een recht op medische bijstand aan
eenieder die van zijn vrijheid is benomen overeenkomstig art. 1, 2 of 3 WVH. Artikel 2bis §8 gaat dit
recht hernemen.
2.2.3 Sanctionering van het onrechtmatige verhoor
120. Omwille van het subsidiaire karakter van de bescherming door het EHRM, oordeelde het Hof
dat de lidstaten vrij zijn om te kiezen hoe zij een schending van de Salduz-rechten remediëren.196 Het
EHRM benadrukte wel dat de rechter zich niet alleen of doorslaggevend kan beroepen op een verhoor
in strijd met deze rechten. In de andere gevallen zal de rechter moeten beoordelen of de inbreuk artikel
6 EVRM schendt in het licht van de gehele procedure. Een inbreuk op de Salduz-rechten leidt dan ook
niet noodzakelijk tot de uitsluiting van het bewijs.197
In het latere arrest Ibrahim v. Verenigd Koninkrijk (infra, nr. 142) kwam het EHRM terug op deze
beoordeling. Het hof stipuleerde 10 criteria op basis van haar vroegere rechtspraak voor de
beoordeling of het gebruik van het onrechtmatig verhoor een schending uitmaakt van het recht op een
eerlijk proces.
193 M. BOCKSTAELE, “Wat met minderjarigen in de ‘Salduz-plus wet’?”, in Salduz Plus. Aandachtspunten bij de implementatie van de EU-richtlijn 2013/48, Antwerpen, Maklu, 214-215. 194 DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID (DSB), Evaluatie Salduz wet. Eindrapport, 5 februari 2013, www.dsb-spc.be/doc/pdf/Salduz_eindrapport_NL.pdf, 78. 195 Art. 2bis, §8 WVH. 196 P. WAETERINCKX, C. VAN DE HEYNING, “De rechten van verdediging tijdens het strafonderzoek en de regeling van de rechtspleging – capita selecta (deel I)” in De conferentie, Mensenrechten in praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2016, 242 e.v. 197 C. VAN DE HEYNING, “Het verhoor van kwetsbare personen na de Salduz-bis-Wet: context, controverse en uitsluiting van het bewijs”, T. Strafr. 2018, afl. 2, 89.
73
Hoofstuk 3: Conclusie
121. Het Salduz-verhaal begint meer en meer te lijken op een verhaal zonder einde. De nieuwe wet
voert opnieuw een aantal nieuwigheden in en vraagt supplementaire inspanningen van alle actoren in
de strafrechtprocedure. Opnieuw staan politie, magistratuur en advocatuur voor grote uitdagingen bij
het verhoren van verdachten.198
122. Een advocaat had tot hier toe enkel de taak toezicht te houden op de wettigheid en de
regelmatigheid van het verhoor van zijn cliënt. Het was hem dan ook niet toegestaan om tijdens het
verhoor tussen te komen en zijn cliënt inhoudelijk te gaan sturen. Door de omzetting van de richtlijn
komt daar nu verandering in: hij mag zijn taak nu anders gaan invullen en zijn cliënt actief bijstaan
tijdens zijn verhoor of een onderzoekshandeling. Hij moet niet meer ‘stilzitten’ tijdens het verhoor.
In praktijk kan hij dus het verhoor onderbreken of zelfs zijn cliënt aanmanen te zwijgen, om met hem
bijkomend te overleggen of hem te adviseren te stoppen met het verhoor. De advocaat kan ook in zijn
plaats gaan antwoorden op vragen die door de speurders werden gesteld. Deze actieve rol laat dus ook
toe dat hij zelf vragen stelt of zich verzet tegen bepaalde vragen.199
123. Ook voor politie- en andere ambtenaren zorgt dit voor een aanpassing. Zij moeten aanvaarden
dat een advocaat zich kan en zal moeien bij het zoeken naar bewijs. De bewijswaarde van het verhoor
verhoogt en zal belangrijker worden in een proces.
124. Bovendien zal ook de bodemrechter niet ontsnappen aan de advocaat, die zijn actieve
bijstandsrol ook op de zitting zelf mag uitspreken. De richtlijn is namelijk van toepassing tot en met
het moment dat de strafprocedure is beëindigd. Menig rechter zal dus plots onderbroken worden door
een advocaat die de beklaagde kan en mag op zijn zwijgrecht wijzen.
198 K. VAN CAUWENBERGHE, “Het verhoor: permanente uitdaging voor politie en magistratuur”, in Strafrecht en strafprocesrecht: doel of middel in een veranderde samenleving?, Mechelen, Wolters Kluwer, 2017, 337. 199 G. WARSON., “Salduz bis. Actieve verdediger i.p.v. waakhond”, Ad Rem 2015, afl. 1, 30-32.
74
Hoofdstuk 4: Evaluatie
125. Ook hier kreeg de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid de opdracht een grondige evaluatie te
maken van deze wetswijziging200, met als doel ‘waar nodig bij te sturen en gecoördineerde oplossingen
tussen de terreinactoren op korte termijn uit te werken voor pijnpunten’ die werden vastgesteld tijdens
de evaluatie.
4.1 Algemene conclusie
126. In de evaluatie komt men tot de algemene conclusie dat België met de wet van 21 november
2016201 tegemoetkomt aan de Europese eis tot omzetting van de richtlijn betreffende het recht op
toegang tot een advocaat in strafprocedures, ter versterking van de procedurele rechten van
verdachten en beklaagden middels aanpassing van de Salduz-wet van 2011.202
Men besluit dat er een degelijke synergie tot stand gekomen is tussen de verschillende actoren, met
inachtneming van eenieders behoeften, zodat er een betere kijk op de actievere rol van de advocaat is
ontstaan en hij zijn positie kon innemen zoals bedoeld in de wet. Daarnaast haalt ze aan dat soms nog
puntjes op de i moeten worden gezet, maar dat er zich geen grote incidenten hebben voorgedaan. Enkel
bij het recht voor minderjarigen op verplichte bijstand heerst er nog onzekerheid en twijfel omtrent
de toepassing in het kader van de wet. Sommigen beschouwen minderjarigen steeds automatisch als
kwetsbaar, wat bijkomende bescherming met zich meebrengt.
Daarnaast wijst DSB er op dat men de impact op vlak van bijkomende werklast en op de algemene
werking van de politiediensten niet mag onderschatten. Ook gebrekkige of verouderde infrastructuur
zorgt er soms voor dat op vele plaatsen de infrastructuur ontoereikend is, om de effectieve toepassing
te garanderen van de rechten waarin de wet Salduz+ voorziet, hetgeen dan weer veiligheidsrisico’s
meebrengt voor de politiemensen en bezoekers.
127. Tot slot wijst men er op dat Salduz+, zoals Salduz, heeft bijgedragen tot een versterking van de
rechten van de verdediging, wat een goede zaak is. Maar men moet wel blijven waken over het goede
evenwicht tussen die rechten en de verwachte vereisten en toegekende middelen aan de actoren voor
200 Wetsontwerp betreffende bepaalde rechten van personen die worden verhoord, Parl. St. Kamer, 2015-2016, nr. 2030/001, 35. 201 Wet van 21 november 2016 betreffende bepaalde rechten van personen die worden verhoord, BS 24 november 2016, 77974. 202 DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID (DSB), Wet Salduz+: Kwalitatieve evaluatie 2017-2018, 29 november 2018, www.dsb-spc.be/doc/pdf/Rapport-Salduz-kwalitatief_NL.pdf.
75
de toepassing ervan op het terrein. Een hyperjuridisering moet voorkomen worden zegt ze, en de
kerntaken van verschillende betrokken actoren mogen niet al te zeer in gedrang komen. In de
toekomst is het dus volgens DSB noodzakelijk om continu te blijven nadenken over de rol en de waarde
van het verhoor en de kerntaken in het strafrecht en de rechtsstaat.
4.2 Conclusie per vakgebied
128. Men besluit dat er in het algemeen de inwerkingtreding van de wet correct lijkt te zijn verlopen,
ondanks de ontzettend korte termijn van inwerkingtreding en het achterwege blijven van een
overgangsperiode voor de actoren in het veld.
4.2.1 Politiediensten203
129. De politiediensten zijn van mening dat de inwerkingtreding in het algemeen naar behoren is
verlopen. Op zeer korte termijn werden wel grote inspanningen geleverd voor de implementatie van
de nieuwe wet: de wijzigingen moeten op eigen initiatief ter kennis worden genomen, begrepen
worden en geïnterpreteerd. Dit is niet zonder risico voor procedure en de eenvormigheid van de
interpretaties. Maar onder meer door schema’s en het ter beschikking stellen van documentatie
trachtte men zo doelgericht mogelijk om te gaan met deze veranderingen.
130. Als probleem halen de politiediensten vooral aan dat er een gebrek is aan uitwisseling van
goede handelswijzen. Daarnaast komen ook als pijnpunten naar voor: problemen betreffende de
bepaling van categorie van verhoor, het ontbreken van een verklaring van rechten in bepaalde talen,
het gebrek aan duidelijkheid in de wet in geval van afstand, het feit dat advocaten soms niet binnen de
twee uur aanwezig zijn, en tot slot het feit dat er te weinig overleg is met het parket. Deze problemen
kunnen tot gevolg hebben dat het effectief en efficiënt functioneren van politiediensten in het gedrang
komt en kerntaken niet meer naar behoren kunnen worden vervuld. Hoewel men niet meteen zo zwart
moet kijken.
Bij enkele diensten komt er naar voor dat de aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor leidt
tot een grotere straffeloosheid in de maatschappij. Er zou zoveel bescherming aan de rechten van de
verdachten worden gegeven, dat dit zelfs ten koste gaat van het beschermen van de maatschappij.
203 DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID (DSB), Wet Salduz+: Kwalitatieve evaluatie 2017-2018, 29 november 2018, www.dsb-spc.be/doc/pdf/Rapport-Salduz-kwalitatief_NL.pdf.
76
4.2.2 Het openbaar ministerie204
131. Het openbaar ministerie is van mening dat de inwerkingtreding van de wet goed is verlopen.
Hoewel een aantal parketten aangeeft dat de toepassing van Salduz-bis geen noemenswaardige
problemen oplevert, wijzen vele parketten, net zoals de politiediensten, een aantal algemene, vaak
voorkomende problemen aan. Deze gaan voornamelijk over de beschikbaarheid van de advocaten,
moeilijkheden met de webapplicatie en de permanentiedienst voor verdachten, moeilijkheden bij de
toepassing van de wet voor minderjarige verdachten, het gebrek aan tolken, het gebrek aan oplijsting
van misdrijven zonder een vrijheidsbenemende straf en het gebruik van antwoordformulieren met
een zelfgeschreven verklaring bij eenvoudige feiten. Een ander specifiek probleem gaat om het
uitvoeren van rechtshulpverzoeken in het buitenland: in sommige landen is er geen Salduz-wetgeving,
wat voor problemen kan zorgen.
4.2.3 De ordes van advocaten205
132. De Ordes zijn van mening dat de verhoren op een gepaste wijze gebeuren sinds de
inwerkingtreding. Maar ook zij wijzen wel op bepaalde pijnpunten die in de toekomst beter zouden
kunnen verlopen: ze verwijst naar enkele moeilijkheden in het licht van de beperkte kennis en
interpretatie van bepaalde politiediensten en onderzoeksrechters wat de rol van de advocaat betreft.
Ook haalt ze aan dat de wetgeving onvoldoende duidelijk is, in het bijzonder wanneer het gaat om het
niet verplichte karakter van het telefonisch overleg met de permanentiedienst in geval van afstand. Ze
vermelden ook het gebrek aan kennis in bepaalde politiezones wat het gebruik van de webapplicatie
betreft. De hele advocatuur merkt wel op dat een goede opleiding tot advocaat zeer belangrijk is, zeker
gezien het stijgend belang van het bijstandsrecht en de gestegen rol van de advocaat.
204 DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID (DSB), Wet Salduz+: Kwalitatieve evaluatie 2017-2018, 29 november 2018, www.dsb-spc.be/doc/pdf/Rapport-Salduz-kwalitatief_NL.pdf. 205 DIENST VOOR HET STRAFRECHTELIJK BELEID (DSB), Wet Salduz+: Kwalitatieve evaluatie 2017-2018, 29 november 2018, www.dsb-spc.be/doc/pdf/Rapport-Salduz-kwalitatief_NL.pdf.
77
Hoofdstuk 5: De richtlijn 2013/48/EU in andere landen
133. Deze nieuwe richtlijn verplichtte ook verschillende andere EU lidstaten om hun wetgeving te
wijzigen. Het ging om een richtlijn met minimumharmonisatie en een non-regressieclausule. Het was
dus niet mogelijk om naar een ander EU-land te kijken en een ‘copy-paste-wetgeving’ te gaan
aannemen. We kijken kort naar drie andere EU-landen:
5.1 Nederland
134. Waar de Hoge Raad van Nederland voordien nog geen recht gaf aan een verdachte om zijn
advocaat aanwezig te laten zijn op het politiekantoor wanneer hij werd verhoord, kwam ze wat later
op haar uitspraak terug en oordeelde dat dit toch een schending zou zijn. ‘Met het oog daarop gaat de
Hoge Raad voortaan ervan uit dat een aangehouden verdachte het recht heeft op bijstand van een
raadsman tijdens zijn verhoor door de politie, behoudens bij het bestaan van dwingende redenen om dat
recht te beperken.’206
135. Nederland voldeed aan de Europese richtlijn door zijn wetgeving aan te passen met de wet van
17 november 2016.207 Het wetgevend initiatief gebeurde doordat er aan de Tweede Kamer der Staten-
Generaal (ter vergelijking de Kamer van Volksvertegenwoordigers in België) op 19 februari 2015 twee
voorstellen van wet werden ingediend. De eerste: ‘Implementatie van richtlijn nr. 2013/48/EU van het
Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat
in strafprocedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de
hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te
communiceren tijdens de vrijheidsbeneming.’208 En de tweede: ‘Wijzing van het Wetboek van
Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de
raadsman en enkele dwangmiddelen.’209
Op de hoofdpunten stemmen de Nederlandse voorstellen voor implementatie van de EU-richtlijn
2013/48 grotendeels overeen met de Belgische. De verschillen zitten in de details.
206 ECLI:NL:HR:2015:3608, 6.3. 207 Wet 17 november 2016 houdende de omzetting van richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming, Stb. 8 december 2016, 475. 208 Tweede Kamer, Vergaderjaar 2014-2015, 34157, nr. 2, Voorstel van wet. 209 Tweede Kamer, Vergaderjaar 2014-2015, 34159, nr. 2, Voorstel van wet.
78
5.2 Frankrijk210
136. Richtlijn 2013/48/EU werd samen met richtlijn 2012/13/EU omgezet in de Franse rechtsorde
met een wet van 27 mei 2014. De Code de procédure pénal voorziet nu in een recht op bijstand van een
advocaat voorafgaand aan en tijdens het eerste verhoor, telkens wanneer een persoon wordt verdacht
van een wanbedrijf (délit) of misdaad (crime) waarvoor een vrijheidsberovende straf kan worden
opgelegd211 of wanneer een persoon wordt gearresteerd (placé en garde à vue).212 Indien een persoon
verdacht wordt van een overtreding (contravention) gelden de Salduz-rechten dus niet213, dit in
tegenstelling tot een aantal andere landen zoals bijvoorbeeld België.
5.3 Verenigd Koninkrijk
137. Omdat het Verenigd Koninkrijk opteerde voor een opt-out, is de richtlijn nooit ingevoerd in het
Engelse rechtssysteem. We kunnen er wel op wijzen dat veel van de rechten vermeld in de richtlijn
2013/48/EU al reeds in het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn en aldus lang voor het gehele
Salduz-gebeuren worden verzekerd (zie supra, nr. 108).214
210 P-J. VAN DE WEYER, “De Salduz-bis wet en het recht op bijstand van een advocaat in administratieve sanctieprocedures: Mag het iets meer zijn?”, VDB-CDPK 2017, afl. 4, 603. 211 Art. 61-1 CPP. 212 Art. 63-3-1 e.v. CPP. 213 J. LEROY, “Fasc. 40: Personnes soupçonnées ne faisant pas l’objet d’une garde à vue” in X. (eds.), Jurisclasseur Procédure Pénal, 2015, § 66. 214 Overweging 58, Richtlijn 2013/48/EU.
79
DEEL 3: Ondertussen in Straatsburg
Hoofdstuk 1: Het EHRM zit niet stil
141. Ook het EHRM heeft in de tussentijd niet stil gezeten. Na de inwerkingtreding van Salduz-bis
wet heeft het EHRM al zo’n 4-tal belangrijke arresten geveld die betrekking hebben op art. 6 §3 EVRM
en die van enig belang kunnen zijn in de Europese lidstaten.
1.1 Ibrahim e.a. versus Verenigd Koninkrijk215
142. In dit eerste arrest Ibrahim e.a versus Verenigd Koninkrijk van 13 september 2016 besloot het
EHRM dat onder meer artikel 6, §3, c) geschonden was in hoofde van de aanklager Abdurahman.216
Klagers dhr. Ibrahim, dhr. Mohammed en dhr. Omar werden gearresteerd en ervan verdacht bommen
hebben te hebben gemaakt, geplaatst en ontstoken. Ze werden door de politie verhoord in het kader
van hoogdringende veiligheidsverhoren (‘safety interviews’), vooraleer zij toegang kregen tot
juridische bijstand. Dergelijke verhoren kunnen hoogdringend uitgevoerd worden wanneer er
gegronde redenen zijn om informatie te verkrijgen. Het vindt plaats in afwezigheid van een advocaat
en vooraleer de aangehoudene juridische bijstand krijgt.
Dhr. Abduraham werd in eerste instantie als getuige verhoord door de politie. Hierdoor kreeg hij niet
onmiddellijk toegang tot juridische bijstand. Tijdens de verhoren bleek echter dat hij een vierde
bommenlegger had geholpen. Op dat ogenblik diende de klager normaal in kennis te worden gesteld
van zijn nieuwe statuut. Ondanks het feit dat het duidelijk was dat hij zichzelf vanaf dat ogenblik zou
kunnen beschuldigen en aldus niet meer als getuige verklaringen zou afleggen, ging zijn verhoor als
getuige verder. Tijdens het verhoor incrimineerde hij zichzelf door verklaringen af te leggen.
Gedurende zijn volgende verhoor werd hij wel bijgestaan door een advocaat.
Tegen de andere twee klagers achtte het Hof artikel 6 EVRM niet geschonden, omwille van de
overweldigende bewijslast. Het Hof oordeelt anders ten aanzien van dhr. Abduraham. Het Hof was er
niet van overtuigd dat er dringende gegronde redenen waren om het recht tot juridische bijstand van
dhr. Abduraham te beperken, noch om hem niet op de hoogte te stellen van zijn zwijgrecht. Tegenover
hem werd het artikel 6 dus wel geschonden geacht.217
215 EHRM 13 september 2016, nr. 50541/08, 50571/08, 50573/08 en 40351/09, Ibrahim/Verenigd Koninkrijk. 216 I. GALLALA, K. KEYAERTS, W. MICHIELS, “Rechtspraak in kort bestek van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. September 2016-oktober 2016”, T. Strafr. 2016, afl. 6, 423-424. 217 C. MACQ, “Accès différé à l’assistance d’un avocat : la Cour confirme et précise sa jurisprudence”, Rev.trim.DH 2017, afl. 110, 421-435.
80
Door deze uitspraak is de in beginsel absolute regel die het EHRM constant heeft herhaald in zijn
Salduz jurisprudentie, namelijk dat, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, de rechten van de
verdediging onomkeerbaar zijn geschonden als verklaringen van verdachten voor het bewijs worden
gebruikt, terwijl zij geen toegang hebben gehad tot rechtsbijstand, gerelativeerd.218 Het EHRM
overweegt in zijn algemeenheid, dus niet specifiek met betrekking tot deze zaak, dat artikel 6 niet
steeds geschonden is wanneer men contact met een advocaat uitstelt. Het Hof formuleerde een tiental
criteria om dit af te toetsten. De criteria zijn onder meer of de verzoeker kwetsbaar was door
bijvoorbeeld zijn leeftijd of geestestoestand, andere relevante procedurele waarborgen geboden door
de nationale wetgeving en praktijken, etc.219
143. Dit arrest van het EHRM kan aanzien worden als een princiepsarrest. Het EHRM verlaat hier
namelijk de opmerkelijk strenge sanctie van de volledige bewijsuitsluiting in geval van een zonder
bijstand van een advocaat verhoorde verdachte. Vanaf nu past het Hof dus ten aanzien van de
verhoorde verdachte zijn meer traditionele benadering toe van de beoordeling van de impact van het
verhoor zonder bijstand van een advocaat op het eerlijk proces in globo en in concreto, en dit aan de
hand van een niet-limitatieve lijst van tien criteria.
144. Ook het Hof van Cassatie heeft zich intussen deze soepelere rechtspraak van het EHRM eigen
gemaakt.220 In een recent arrest nam het Hof van Cassatie de Ibrahim e.a. criteria over. Het Hof
oordeelde dat de uitsluiting van een verklaring in strijd met de Salduz-rechten moet worden
beoordeeld in het licht van deze criteria. Deze criteria moeten tegen elkaar worden afgewogen waarbij
echter de schending van één criterium doorslaggevend kan zijn door de ernst ervan.221
1.2 D.M. versus Bulgarije222
145. Ook in dit arrest besloot het EHRM dat er zich een schending van art. 6, §3 EVRM had
voorgedaan. Verzoeker, dhr. D.M., wordt in Bulgarije verdacht van de roofmoord op de buurvrouw van
zijn ouders. De verzoeker werd overgebracht naar het politiebureau en een aanhoudingsbevel lastens
218 T. SPRONKEN, “Bewijsuitsluiting in strafzaken. Straatsburgse rechtspraak en Nederlandse situatie. De teloorgang van de bright-line rule”, NJB 2016, afl. 34, 2429. 219 EHRM 13 september 2016, punt 274. 220 Cass. 31 oktober 2017, AR P.17.0255.N. 221 C. VAN DE HEYNING, “Het verhoor van kwetsbare personen na de Salduz-Bis-Wet: context, controverse en uitsluiting van het bewijs”, T.Strafr. 2018, afl. 2, 90. 222 EHRM 8 maart 2018, nr. 34779/09, Dimitar Mitev/Bulgarije.
81
hem wordt uitgevaardigd. Hij ondertekende daarop een verklaring stellende dat hij bijgestaan wenste
te worden door een advocaat en tevens de bijstand van een dokter wenste gelet op pijn in zijn lever en
maag. Later op die dag sprak verzoeker met twee agenten, zonder aanwezigheid van een raadsman.
Tijdens dit gesprek bekende hij aan deze agenten dat hij de moord had gepleegd en gaf hij een overzicht
van wat hij gedaan had in de dagen voorafgaand aan zijn arrestatie. Deze bekentenis werd ondertekend
door verzoeker en een van de twee agenten. Later zou verzoeker verklaren dat hij door de agenten met
geweld werd gedwongen tot het afleggen van bekentenissen.
Volgens verzoeker D.M. werden zijn rechten vervat in artikel 6, § 1 en 3, (c) EVRM geschonden, zijnde
het recht op een eerlijk proces en bijstand van een advocaat. Bij de veroordelingen hadden de nationale
rechtbanken zich namelijk gebaseerd op getuigenissen van twee agenten die de bekentenis met geweld
hadden afgedwongen. Daarnaast werd de verzoeker hierbij ook nog eens de bijstand van een advocaat
ontzegd.
146. Volgens de regering had verzoeker afstand gedaan van zijn recht op juridische bijstand, omdat
hij dit verzoek niet had herhaald op het ogenblik dat de agenten een gesprek met hem aangingen. Het
Hof oordeelde dat verzoeker niet op vrijwillige en ondubbelzinnige wijze afstand had gedaan van zijn
recht op juridische bijstand. De regering kon niet aantonen dat verzoeker zich bewust was van het feit
dat hij afstand deed van dit recht. De verzoeker ondertekende namelijk een verklaring waarin hij
uitdrukkelijk stelde dat hij juridische bijstand wenste.
Het Hof besloot ook dat de bekentenis van klager niet als bewijs gebruikt kon worden gezien ze niet
werd afgelegd volgens de procedure voorzien in het wetboek van strafvordering. De bekentenis werd
evenmin afgelegd aan een bevoegde overheid (een procureur of een onderzoeksrechter) welke de
verklaring van een verdachte pas kan afnemen nadat diens rechten werden voorgelezen, inclusief het
recht op bijstand van een advocaat. Ook de getuigenissen van de agenten werden om deze redenen
niet weerhouden, omdat het niet toegelaten is om een bekentenis te verkrijgen door het omzeilen van
de rechten van verzoeker. Het Hof merkte verder op dat de bekentenis van verzoeker afgelegd werd
in de beginfase van het strafonderzoek waardoor de significante impact ervan op het verdere verloop
van de strafrechtelijke procedure niet genegeerd kan worden. Dit blijkt uit het feit dat de bekentenis
van verzoeker en de getuigenissen van de agenten als belangrijkste elementen werden weerhouden
door de nationale rechtbanken.223
223 I. GALLALA, W. MICHIELS, “Rechtspraak in kort bestek van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Maart 2018-april 2018, T. Strafr. 2018/5, 327-330.
82
1.3 Ömer Güner versus Turkije224
147. Hier bevestigde het EHRM dat het Salduz-recht op bijstand van een advocaat derdenwerking
kan hebben. Men bepaalt hier ook dat de derdenwerking ruimer is dan enkel de situatie waarin de
zonder bijstand van een advocaat door een verdachte afgelegde verklaring als enig bewijsstuk tegen
een medeverdachte werd gebruikt. De veroordeling van verdachte Günez was immers ook gebaseerd
op schriftelijk bewijs dat in het geheel van het strafdossier te vinden was.225
148. In dit arrest kwam het Hof tot het besluit dat het recht op een eerlijk proces is geschonden
wanneer de veroordeling van een verdachte is gebaseerd op: verklaringen die de verdachte zelf zonder
bijstand van een advocaat heeft afgelegd, verklaringen die een medeverdachte zonder bijstand van een
advocaat heeft afgelegd en schriftelijk bewijs dat in het geheel van het strafdossier is te vinden, in
zoverre: de nationale rechter niet heeft onderzocht in hoeverre de verklaring die de beklaagde zonder
bijstand van een advocaat heeft afgelegd als bewijs moet worden uitgesloten, en het nationale recht in
onvoldoende waarborgen voorziet die garanderen dat in de concrete omstandigheden van de zaak de
verklaring die de medeverdachte zonder bijstand van een advocaat heeft afgelegd, niet tegen de
verdachte worden gebruikt.
1.4 Beuze versus België226227
149. In dit lang verwachtte arrest werd ons land door de grote kamer van het Europees Hof op de
vingers getikt. Met dit arrest werd ook het recht op bijstand van een advocaat een stevige ruggensteun
gegeven.
Dhr. Beuze werd verdacht van moord en opgepakt in Frankrijk. Nadien werd hij overgeleverd aan
België. Bij de eerste verhoren kreeg hij geen bijstand van een advocaat, ook niet toen hij voor de
onderzoeksrechter verscheen. Later werd hij veroordeeld door het Hof van Assisen. Omdat hij in de
beginfase van de procedure geen bijstand had van een advocaat, vocht hij zijn veroordeling aan voor
het Hof van Cassatie, maar die verwierp zijn voorziening. Daarop startte dhr. Beuze een procedure
voor het Straatsburgs Hof, waar hij aanvoerde dat de afwezigheid van een advocaat hem niet in staat
had gesteld de draagwijdte in te schatten van zijn zwijgrecht om niet tegen zichzelf te getuigen.
Daarnaast verwees hij ook naar de omstandigheid dat hij verstandelijk minder begaafd is. Volgens hem
224 EHRM 4 september 2018, nr. 28338/07, Ömer Güner/Turkije. 225 J. HUYSMANS, “Salduz en derdenwerking na het Ibrahim-arrest”, NJW 2019, afl. 397, 157. 226 EHRM 9 november 2018, nr. 71409/10, Beuze/België. 227 P. GERARD, H. LAMON, “Recht op bijstand advocaat in strafzaken is een mensenrecht”, JK 2018, afl. 378, 1.
83
was dan ook zijn recht op een eerlijk proces en zijn recht op bijstand door een advocaat
disproportioneel aangetast.
150. De grote kamer van het EHRM gaf dhr. Beuze gelijk en veroordeelde ons land. Het Hof herhaalt
dat een verdachte minimale rechten heeft, zoals gewaarborgd in artikel 6 §3 EVRM, waaronder het
recht op bijstand door een advocaat. Dat is dan ook een concretisering van het recht op een eerlijk
proces. Het recht is van toepassing vanaf het ogenblik dat een burger zich officieel geconfronteerd ziet
met het verwijt strafrechtelijk beteugelde feiten te hebben gepleegd. Dat is onmiskenbaar het geval
wanneer hij wordt gearresteerd. Het herhaalde ook dat het doel van het recht op bijstand door een
advocaat is om wapengelijkheid tussen de vervolgde en de overheid te garanderen, waarbij de
vervolgde zich in een kwetsbare situatie bevindt. Het Hof wees er nogmaals op dat de belangrijkste
taak van een advocaat er in gelegen is zijn cliënt te informeren over zijn rechten, om erover te waken
dat niet op onrechtmatige wijze afbreuk wordt gedaan aan het recht te zwijgen en niet tegen zichzelf
te getuigen. Het EHRM ging nog een stap verder. Opdat het recht op bijstand van een advocaat nu
werkelijk effectief zou zijn, moeten een aantal minimale vereisten vervuld zijn. De loutere aanwijzing
van een advocaat is immers niet voldoende. Zo moet contact met een advocaat mogelijk zijn vanaf de
vrijheidsberoving en zelfs voorafgaand aan een ondervraging, waarbij een advocaat een vertrouwelijk
gesprek moet kunnen voeren met zijn cliënt. Aantastingen van het recht op bijstand kunnen slechts in
uitzonderlijke gevallen en slechts tijdelijk door de beugel.
151. Uiteindelijk was het EHRM niet overtuigd van de eerlijkheid van het proces van dhr. Beuze. De
verzoeker is namelijk verstoken gebleven van de bijstand van een advocaat gedurende de
onderzoeksfase, waarbij hij zichzelf had beschuldigd. Noch het Hof van Assisen, noch het Hof van
Cassatie hebben daarmee afdoende rekening gehouden. Bovendien hadden de juryleden in de
assisenprocedure geen toelichting gekregen over de waarde van de verklaringen van de beschuldigde
in die omstandigheden. Al die overwegingen brachten het Europees Hof ertoe te besluiten tot een
schending van artikel 6, §1 en §3 (c) EVRM, waardoor het recht op bijstand van een advocaat eens te
meer versterkt werd.
1.5 Besluit
152. We kunnen besluiten dat het Europees Hof inderdaad niet stilzit op vlak van artikel 6 §3, (c)
EVRM. In twee jaar tijd veroordeelde het Hof zo’n 4 landen die inbreuken op het recht pleegden. Het
recht op bijstand van een advocaat is dan ook een blijvend actueel onderwerp en het is duidelijk dat
84
dit recht een volwaardig mensenrecht is waar niet zomaar van kan worden afgeweken. Het Hof tilt
zwaar aan inbreuken hierop en landen die inbreuken begaan worden dan ook streng op de vingers
getikt.
85
DEEL 4: Algemene beschouwing
153. Eén uitspraak van het EHRM leidde tot EU-richtlijnen die op hun beurt uiteindelijk de
ontwikkeling van Salduz-bis bewerkstelligden: het Salduz-arrest. De Salduz-bis wet zorgde voor veel
veranderingen op het vlak van verhoren: het recht tot bijstand van een advocaat bij ieder verhoor,
ongeacht de hoedanigheid van de verhoorde; de mogelijkheid tot vertrouwelijk overleg waar de
organisatie bij een categorie Salduz IV bij de politie ligt; het bijkomend vertrouwelijk overleg tijdens
het verhoor én het zwijgrecht dat meer en meer aan bod komt.
De Salduz-bis wet is, in tegenstelling tot de Salduz wet, tot stand gekomen op vraag van de Europese
Unie, en niet na aandrang van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De Belgische wetgever
heeft zich eraan gehouden de fameuze richtlijn 2013/48/EU tijdig om te zetten in het Belgische
wettenarsenaal zonder de daarmee samenhangende Europese richtlijnen uit het oog te verliezen. Dit
om te voldoen aan het toekomstbeeld waar de EU naar streeft: procedurele rechten van verdachten en
beklaagden te versterken in strafprocedures. De Salduz-bis wet was dan ook nodig teneinde
rechtszekerheid te scheppen over de rechten toebedeeld aan verhoorden. Salduz-bis heeft, net als
Salduz destijds, bijgedragen tot een versterking van de rechten van verdediging, hetgeen uiteraard een
goede zaak is.
154. We keren terug naar de routekaart ter versterking van de procedure rechten van verdachten
en beklaagden in strafprocedures, waarin de Raad van de Europese Unie aan de Europese Commissie
vroeg om voor een aantal procedurele rechten initiatieven voor te stellen. De hokjes A en B waren al
aangevinkt met de totstandkoming van de richtlijn 2010/64/EU228 van het Europees Parlement en de
Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en de
richtlijn 2012/13/EU229 betreffende het recht op informatie in het kader van strafprocedures.
Met de totstandkoming van de richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22
oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures
ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten
brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren,
kunnen er weer enkele vakjes geheel of gedeeltelijk worden afgevinkt. Immers, de richtlijn
implementeert van de routekaart enkel het deel betreffende het recht op toegang tot een advocaat,
maar niet het deel betreffende zogenaamde gesubsidieerde rechtsbijstand, maar implementeert
228 PB van 26 oktober 2010, L 280/1. 229 PB van 1 juni 2012, L 142/1.
86
tegelijkertijd wel maatregel D betreffende de communicatie met familie, werkgever en consulaire
autoriteiten. Het vakje van maatregel C kan dus maar gedeeltelijk afgevinkt. Voor wat betreft de
gesubsidieerde rechtsbijstand heeft de Europese Commissie in november 2013 twee initiatieven
ondernomen. Het eerste: een aanbeveling van de Commissie inzake het recht op rechtsbijstand voor
verdachten en beklaagden in strafprocedures.230 Het tweede initiatief: een voorstel voor een richtlijn
van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorlopige rechtsbijstand voor verdachten en
beklaagden wie de vrijheid is ontnomen en rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een
Europees aanhoudingsbevel.231 Beide initiatieven zijn van een veel lager niveau in tegenstelling tot het
voorstel van richtlijn betreffende het recht tot toegang tot een advocaat.
Wat betreft maatregel E, namelijk bijzondere waarborgen voor kwetsbare verdachten of beklaagden,
werd ervoor geopteerd om in artikel 13 van de richtlijn betreffende het recht op toegang tot een
advocaat op algemene wijze te omschrijven dat de lidstaten bij de toepassing van de richtlijn rekening
dienen te houden met de specifieke behoeften van kwetsbare verdachten en kwetsbare beklaagden.232
In alle lidstaten van de EU bestaan nu rechtsbijstandsregelingen voor zowel civiele als strafzaken.
Het was dus een kwestie van maanden vooraleer de definitieve rechtsinstrumenten tot stand waren
gekomen en de resterende vakjes van de Routekaart waren afgevinkt.
155. De Belgische wetgever heeft bij de omzetting gepoogd een oplossing te bieden die werkbaar
zou zijn voor alle actoren op het terrein, die de effectieve uitoefening van de rechten mogelijk maakt
en dus rekening houdt met alle mogelijke praktische en organisatorische problemen en noden die zich
zouden stellen.233234 Hoewel de nieuwe wet op voorhand werd gevreesd omwille van zijn bijkomende
werklast, kunnen we besluiten dat men toch goed is geslaagd in zijn opzet.
156. Was er nu nood aan een Salduz-bis wet? Hierop kunnen we voluit ‘ja’ antwoorden. De wet was
nodig om te kunnen voldoen aan de Europese eisen op vlak van zijn regelgeving. Zonder deze
230 Aanbeveling van de Commissie van 27 november 2013 inzake het recht op rechtsbijstand voor verdachten of beklaagden in strafprocedures PB 27 november 2013, C 378/11. 231 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorlopige rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden wie de vrijheid is ontnomen en rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel van 27 november 2013COM(2013) 824 final 2013/0409 (COD). 232 V. DE SOUTER, “Wat bepaalt de Europese Richtlijn inzake het recht op toegang tot een advocaat?”, in Salduz Plus. Aandachtspunten bij de implementatie van de EU-richtlijn 2013/48, 50-52. 233Wetsontwerp betreffende bepaalde rechten van personen die worden verhoord, Parl. St. Kamer 2015-2016, nr. 2030/001, 32 e.v. 234 Y. LIEGEOIS, “De ‘Salduz+’ wet van 21 november 2016: een nieuw hoogtepunt in het recht van toegang tot een advocaat onder dictaat van Europa”, NC 2017, afl. 2, 129.
87
bijkomende rechten voor verdachten en beklaagden in strafprocedures om te zetten was België door
Europa zeker zwaar op de vingers getikt. België en de andere Europese lidstaten zijn bij een correcte
omzetting van deze rechten ook ‘safe’ op vlak van veroordelingen door het EHRM, omdat de EU zelfs
verder gegaan is dan wat het EHRM van EU minstens verwacht.
157. En hoewel deze wet nodig was om te voldoen aan de eisen die door de EU werden gesteld, lijkt
het mij voorlopig toch uitgesloten dat er in de nabije toekomst nog een verdere uitbreiding van de
rechten van verdachten en beklaagden (een ‘Salduz-ter wet’) zal plaatsvinden. Men kan niet anders dan
vaststellen dat de ongelijkheid tussen de rechten van de slachtoffers en verdachten aanzienlijk werd
vergroot met deze wetsaanpassingen. De ongelijkheid kan als onrechtvaardig overkomen voor
slachtoffers van strafbare feiten. Dit omdat het nu gaat om een procedureel versterkte verdachte,
terwijl het slachtoffer tijdens deze cruciale momenten in de strafprocedure niet dezelfde bescherming
geniet. Een slachtoffer van een ernstig geweldsmisdrijf zal binnenkort uitgenodigd worden om zonder
bijstand van zijn of haar advocaat deel te nemen aan een confrontatieverhoor met één of meerdere
verdachten die recht hebben op aanwezigheid van een advocaat die aan dit verhoor daadwerkelijk
moet kunnen deelnemen, met name vragen stellen, om verduidelijkingen vragen en verklaringen
afleggen. Ook zal een slachtoffer van een zedenmisdrijf of enig ander ernstig geweldsmisdrijf
uitgenodigd worden om van achter een doorkijkspiegel desgevallend één of meerdere daders te
komen herkennen, in aanwezigheid van de advocaat… van de verdachte(n).235
Vóór de Salduz-bis wet had een verdachte in België al veel rechten. Zo dient een verdachte van zodra
hij wordt gearresteerd, binnen de 48 uur (sinds 29 november 2017) door een onderzoeksrechter te
worden ondervraagd. Indien de onderzoeksrechter beslist de verdachte aan te houden, dan moet de
verdachte binnen de vijf dagen voor de raadkamer verschijnen die op haar beurt zal beslissen of ze de
voorlopige hechtenis handhaaft of niet. Tegen elke beslissing van de raadkamer kan de verdachte nog
beroep aantekenen bij de kamer van inbeschuldigingstelling. De positie van het slachtoffer is zeker een
discussiepunt, en meer bijkomende rechten voor verdachten en beklaagden zou tegenover slachtoffers
niet te verantwoorden zijn. Dit was bijvoorbeeld het geval na de aanslagen in Brussel van 22 maart
2016, toen iedereen verontwaardigd was dat ook Salah Abdeslam recht had op een advocaat om hem
te verdedigen na de gruwel die hij had aangericht. Maar wat de meesten al eens durven vergeten is dat
het recht op een eerlijk proces voor iedereen van toepassing is, hoe afgrijselijk de daden die werden
gesteld ook zijn.
235 J. HEZEL, “Inbreng van de geïntegreerde politie voor de omzetting van de richtlijn 2013/48/EU”, in Salduz Plus. Aandachtspunten bij de implementatie van de EU-richtlijn 2013/48, Maklu, Antwerpen, 134-137.
88
DEEL 5: Bibliografie
◼ Wetgeving
- Internationale wetgeving
Verdrag 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Europese wetgeving
Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, 13 december 2007, Pb. C. 26 oktober 2012, afl.
326, 0001.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, Pb. C. 14 december 2007, afl. 303, 0001
Resolutie Raad nr. 2009/C 295/01 van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking van de
procedurele rechten van overlevering tussen de lidstaten – Verklaringen van sommige lidstaten bij de
aanneming van het kaderbesluit, Pb. L. 18 juli 2002, afl. 190, 1.
Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het
recht op vertolking en vertaling in strafprocedures, Pb. L. 26 oktober 2010, afl. 280, 1.
Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling
van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van
strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, Pb. L. 14 november 2012, afl. 315,
58.
Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het
recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees
aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de
vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de
vrijheidsbeneming, Pb. L. 6 november 2013, afl. 294, 1.
- Belgische wetgeving
Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990, 15779.
89
Wet van 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli
1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens
vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en
door hem te worden bijgestaan, BS 5 september 2011, 56347.
Wet van 28 oktober 2016 houdende verdere omzetting van de Richtlijn 2010/64/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in
strafprocedures en van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25
oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de
bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ,
BS 24 november 2016, 77970.
Wet van 21 november 2016 betreffende bepaalde rechten van personen die worden verhoord, BS 24
november 2016, 77974.
◼ Relevante documenten
Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp van 13 september 2016 betreffende bepaalde rechten
van personen die worden verhoord, Parl. St. Kamer, 2016-2017, doc. 2030/001, 5-102.
Europese Commissie, Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende
het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij
aanhouding, 8 juni 2011, COM(2011) 326 final.
◼ Rechtspraak
- Internationale rechtspraak
EHRM 30 september 1985, nr. 9300/81, Can v. Oostenrijk.
EHRM 8 februari 1996, nr. 14310/88, Murray v. Verenigd Koninkrijk.
EHRM 24 november 1993, nr. 13972/8, Imbrioscia v. Zwitserland.
EHRM 6 juni 1990, nr. 28135/95, Magee v. Verenigd Koninkrijk.
EHRM 16 oktober 2001, nr. 39846/98, Brennan v. Verenigd Koninkrijk.
EHRM 27 november 2008, nr. 3691/02, Salduz v. Turkije.
EHRM 11 december 2008, nr. 4268/04, Panovits v. Cyprus.
EHRM 19 februari 2009, nr. 7025/04, Shabelnik v. Oekraïne.
90
EHRM 13 oktober 2009, nr. 7377/03, Dayanan v. Turkije.
EHRM 18 februari 2010, nr. 39660/02, Zaichenko v. Rusland.
EHRM 2 maart 2010, nr. 16147/08, Bouglame v. België.
EHRM 1 juni 2010, nr. 22978, Gäfgen v. Duitsland.
EHRM 14 oktober 2010, nr. 1466/07, Brusco v. Frankrijk.
EHRM 27 oktober 2011, nr. 25303/08, Stojkovic v. Frankrijk en België.
EHRM 13 september 2016, nr. 50541/08, 50571/08, 50573/08, 40351/09, Ibrahim v. VK.
EHRM 14 februari 2017, nr. 30749/12, Hokkeling v. Nederland.
EHRM 8 maart 2018, nr. 34779/09, Dimitar Mitev v. Bulgarije.
EHRM 4 september 2018, nr. 28338/07, Ömer Güner v. Turkije.
EHRM 9 november 2018, nr. 71409/10, Beuze v. België.
- Belgische rechtspraak
GwH 22 december 2011, nr. 201/2011.
GwH 14 februari 2013, nr. 7/2013.
GwH 29 maart 2018, nr. 41/2018.
Cass. 3 oktober 2007, AR P.07.1372.F.
Cass. 23 november 2010, AR P.10.1428.N.
Cass. 5 april 2011, AR P.10.1651.N.
Cass. 24 januari 2012, AR P.12.0106.N.
Cass. 31 oktober 2017, AR P. 17.0255.N.
Cass. 29 maart 2018, A.R. N.17.0678.N.
◼ Rechtsleer
- Boeken
PONSAERS, P., DE WAELE, M., “Het EHRM en de zaak Salduz: een steeds indringender vraag naar
juridische bijstand tijdens het politieverhoor” in: BOCKSTAELE, M., DEVROE, E., PONSAERS, P., (ed.),
Salduz : Bijstand van advocaten bij verhoren, Antwerpen, Maklu, 2011, 13-26.
BEERNAERT, M., BOSLY, H., VANDERMEERSCH, D., Droit de la procedure pénal, Brugge, La Charte,
2014, 1065 p.
91
BOCKSTAELE, M., Salduz Plus. Aandachtspunten bij de implementatie van de EU-richtlijn 2013/48,
Antwerpen, Maklu, 2015, 308 p.
CAPE, E., HODGSON, J., PRAKKEN, T., SPRONKEN, T., Suspects in Europe. Procedural rights at the
Investigative Stage of the Criminal Process in the European Union, Antwerpen, Intersentia, 2007, 280 p.
DE HERT, P., DECAIGNY, T., COLETTE, M., De wet consultatie- en bijstandsrecht (Salduz wet), Mechelen,
Kluwer, 2011, 636 p.
DE HERT, P., DECAIGNY, T., De advocaat bij het verhoor. Een stand van zaken, Kortrijk-Heule, UGA, 2010,
216 p.
DE MEESTER, T., DE JAEGERE, P., VERSTRAETE, A., Het recht op bijstand bij het verhoor. Een
deontologische benadering van de taak van de advocaat, Handboek voor de advocaat-stagiair 2017-
2018. Strafprocesrecht , Orde van Vlaamse Balies, Brussel, Mechelen, Wolters Kluwer, 2017, 410 p.
DEMEDTS, H., VERSTRAETEN, R., Les droits du justiciable face à la justice pénale, Brugge, Die Keure
/ La Charte, 2013, 448 p.
GUILLAIN, C., WUSTEFELD, A., Le rôle de l’avocat dans la phase préliminaire du procès penal, Limal,
Anthemis, 2012, 223 p.
KONING, F., Comment répondre à une audition policière, judiciaire ou autre. Nouvelle édition actualisée
« Loi Salduz Bis », Mechelen, Wolters Kluwer, 2017, 148 p.
LENSING, J.A.W., Het verhoor van de verdachte in strafzaken. Een rechtsvergelijkende studie, Arnhem,
Gouda Quint BV, 1988, 649 p.
DE BRIEY, R., (ed.), La Parole De L'avocat : De La Liberté D'expression Au Devoir D'indignation. Louvain-
la-Neuve, Anthemis, 2010, 148 p.
SPRONKEN, T., EU procedural Rights in Criminal Proceedings, Antwerpen, Maklu, 2009, 116 p.
92
TRAEST, P., VERHAGE, A., VERMEULEN, G., Strafrecht en strafprocesrecht: doel of middel in een
veranderde samenleving?, Mechelen, Wolters Kluwer, 2017, 769 p.
VAN DEN WYNGAERT, C., DE SMET, B., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu,
2014, 1378 p.
VAN OEVELEN, A., ROZIE, J., RUTTEN, S., Zwijgrecht versus spreekplicht, Morstel, Intersentia, 2013, 258
p.
VAN PUYENBROECK, L., Rechtskroniek voor de vrede- en politierechters 2012 / Chronique de droit à
l'usage des juges de paix et de police 2012, Brugge, Die Keure / La Charte, 2012, 213-225, 418 p.
GUILLAIN, C., WUSTEFELD, A., Le rôle de l'avocat dans la phase préliminaire du procès pénal, Lima,
Anthemis, 2012, 224 p.
MAGERMAN, F. , DEDECKER, K., ‘’Mensenrechten voor de Belgische strafrechtspraktijk: van
sneeuwbal naar lawine” in VERSTRAETEN, R., VERBRUGGEN, F., (ed.), Straf- en strafprocesrecht,
Brugge, Die Keure, 2010, 163 p.
X., “De ‘Salduz-wet’ van 13 augustus 2011 in CBR Jaarboek 2011-2012”, CBR Jaarboek 2011-2012,
Mortsel, Intersentia, 2012, 458 p.
- Bijdragen in tijdschriften
BAILLEUX, A., “Nieuwe richtlijn versterkt rol advocaat in strafprocedure”, JK 2013, afl. 278, 1 en 8.
BEERNAERT, M., "Salduz et le droit à l'assistance d'un avocat des les premiers interrogatoires de
police", Rev. dr. pén. 2009, afl. 11, 971-988.
BEIJER, A., "Recht op bijstand door een advocaat tijdens het politieverhoor? Een commentaar bij de
zaak Salduz versus Turkije", M.B.R. 2009, 15-27.
93
BOCKSTAELE, M., “Voorlopige richtlijnen van het college van procureursgeneraal inzake de bijstand
van een advocaat bij het eerste politioneel verhoor van een verdacht.”, Panipticon 2010, afl. 4, 72-77.
BOONE, R., CALLUY, E., “Salduz wordt harde dobber voor de lokale politie”, JK 2011, afl. 240, 9.
BOONE, R., CALLUY, E., “Het nieuwe verhoren: evaluatie na een maand Salduz”, JK 2012, afl. 243, 8.
BROCKMANS, E., “Salduz bis krijgt vorm”, JK 2016, afl. 335, 7.
COLETTE, M., “Recht op een eerlijk proces • Recht op bijstand van een advocaat • Cautieplicht
•Huiszoeking • Begrip verhoor”, NC 2017, afl. 6, 554-562.
DE HERT, P., VERMEULEN, G., DECAIGNY, T., VAN PUYENBROECK, L., en WEIS, K., “Salduz.”, JK 2010,
afl. 211, 13.
DE JAEGERE, P., VERSTRAETE, A., “Het recht op bijstand bij het verhoor. Een deontologische
benadering van de taak van de advocaat”, Ad Rem 2010, afl. 3, 10-20.
DE HERT, P., WEIS, K., “Het recht op bijstand van een advocaat bij het verhoor”, T. Strafr. 2009, afl. 4,
195.
DE SMET, B., “Réflexions sur l’usage des techniques manipulatrices au cours d’un interrogatoire
policier”, JDJ 1994, afl. 133, 30.
DE SMET, B., “De Salduz bis-Wet. Een nieuwe waaier van procedurele rechten”, RW 2016, afl. 19, 722.
DE SMET, B., “Geen zuivering van nietigheden bij miskenning van de Salduz-waarborgen”, T. Strafr.
2011, afl. 3, 203-204.
DE SMET, B., “Recht op bijstand van een advocaat tijdens een navolgend verhoor van een aangehouden
verdachte”, RW 2013-14, afl. 33, 1306-1309.
94
GOOSSENS, F., BERKMOES, H., DUCHATELET, A., HUTSEBAUT, F., “Het verhoor anno 2012. De
Belgische Salduzregeling doorgelicht”, Vigiles 2011, afl. 5, 165-257.
GOOSSENS, F., DE HERT, P., DECAIGNY, T., “Een advocaat bij het verhoor. Volgens het Hof van Cassatie
enkel een recht voor kandidaten voor vrijheidsberoving”, Vigiles 2011, afl. 3, 81-83.
GOOSSENS, F., “Het E.V.R.M.: een argument pro aanwezigheid van de advocaat bij het politioneel
verdachtenverhoor.”, Ad Rem 2005, afl. 3, 38-51.
HONHON, A., DE SOUTER, V., “De totstandkoming van de Europese richtlijn betreffende het recht op
toegang tot een advocaat”, T.Strafr. 2013, afl. 6, 358-368.
HUYSMANS, J., BERKMOES, H., “Salduz-actualia: Europees en internrechtelijk perspectief. Wettelijke
verankering van het Valentijnsarrest, definitie van het verhoor, bescherming van kwetsbare
verdachten, sanctionering van het gebrek aan bijstand van een advocaat, afwijking van rechten bij
uitzonderlijke omstandigheden en rol van de advocaat bij het verhoor”, Vigiles 2015, afl. 2-3, 47-60.
KONING, F., “« Je ne parlerai qu'en présence de mon avocat » ou l'extension du droit à l'assistance de
l'avocat aux auditions policières (loi Salduz bis du 21 novembre 2016)”, JLMB 2017, afl. 23, 1092-1103.
LIÉGEOIS, Y., “De ‘Salduz+’ wet van 21 november 2016: een nieuw hoogtepunt in het recht van toegang
tot een advocaat onder dictaat van Europa”, NC 2017, afl. 2, 105-129.
MINNAERT, M., “Politieverhoren in het Post-Salduz tijdperk,” Vigiles 2012, 197.
SCHUERMANS, F., “Saldus-bis of Salduz in het kwadraat?”, JK 2012, afl. 252, 6.
SPRONKEN, T., “Ja, de zon komt op voor de raadsman bij het politieverhoor", NJB 2009, afl. 2, 95-96.
SPRONKEN, T., “De teloorgang van de bright-line rule”, NJB, afl. 34, 2429.
Tersago, P., “De Salduzadvocaat: zitten en zwijgen?”, noot onder Cass. 24 januari 2012, RW 2012-13,
740.
95
VANDEN BOSCH, Y., “Het recht op vertolking en vertaling in strafzaken & de omzetting van de EU
richtlijnen”, T. Strafr. 2017, afl. 3, 163-193.
VAN CAUWENBERGHE, K., “Is er een advocaat in de zaal?”, Vigiles 2009, afl.1, 11.
VAN CAUWENBERGHE, K., Waarheen met een fair trial in België?, T.Strafr. 2009, afl. 4, 197-201.
VAN DE HEYNING, C., “Het verhoor van kwetsbare personen na de Salduz-Bis-Wet: context,
controverse en uitsluiting van het bewijs”, T. Strafr. 2018, afl. 2, 71-91.
VAN DE WEVER, P. J., “De Salduz-bis wet en het recht op bijstand van een advocaat in administratieve
sanctieprocedures: Mag het iets meer zijn?”, VDB-CDPK 2017, afl. 4, 590-609
VAN DEUREN, C., “De Salduz-wet: enkele bedenkingen”, NC 2011, 310- 319.
VAN DEUREN, C., COLETTE, M., “Trymbach of het probleem van de fictieve rechtsbescherming
[Bijstand door een advocaat]”, T.Strafr. 2012, afl. 3, 139-146.
VAN PUYENBROECK, L., VERMEULEN, G., “Hoe kan de bijstand van een advocaat bij het verhoor in de
Belgische praktijk geregeld worden?”, T. Strafr. 2009, afl. 4, 212–219.
WARSON, G., “Salduz bis. Actieve verdediger i.p.v. waakhond”, Ad Rem 2015, afl. 1, 30-32.
◼ Online bronnen
Dienst voor het Strafrechterlijk beleid. (2012a). Evaluatie Salduz-wet, Eerste tussentijds rapport.
Brussel: Dienst voor het Strafrechterlijk beleid. 1 februari 2012. Geraadpleegd via: www.dsb-spc.be
Dienst voor het Strafrechtelijk beleid (2012b). Evaluatie Salduz-wet, Tweede tussentijds rapport.
Brussel: Dienst voor het Strafrechtelijk beleid. 30 maart 2012. Geraadpleegd via: www.dsb-spc.be
96
Dienst voor het Strafrechtelijk beleid (2012c). Evaluatie Salduz-wet, Derde tussentijds rapport.
Brussel: Dienst voor het Strafrechtelijk beleid. 29 juni 2012. Geraadpleegd via: www.dsb-spc.be
Dienst voor het Strafrechtelijk beleid (2013). Evaluatie Salduz-wet, Eindrapport. Brussel: Dienst voor
het Strafrechtelijk beleid. Geraadpleegd via: www.dsb-spc.be
Dienst voor het Strafrechterlijk beleid (2019). Wet Salduz+: Kwalitatieve evaluatie 2017-2018.
Brussel: Dienst voor het Strafrechtelijk beleid. Geraadpleegd via: www.dsb-spc.be