de toorn van god. hoe verwoordt de profeet jesaja gods toorn...
TRANSCRIPT
De toorn van God.
Hoe verwoordt de profeet Jesaja
Gods toorn over machtsmisbruik? Jesaja 9:1-4
1 Wee hun die verordeningen van onrecht instellen, en de schrijvers die onheil
voorschrijven 2 om de armen van [hun] recht weg te duwen, en de ellendigen
van Mijn volk van het recht te beroven, zodat weduwen hun buit worden,
en zij wezen uitplunderen. 3. Maar wat zult u doen op de dag van de vergelding,
bij de verwoesting [die] er vanuit de verte aankomt? Naar wie zult u vluchten
om hulp en waar zult u uw rijkdom laten?
4 Er blijft niets over dan zich
onder de gevangenen neer te bukken en
onder de gedoden te vallen!
Bij dit alles keert Zijn toorn zich niet af;
nog is Zijn hand [tegen hen] uitgestrekt.
Wat was in de tijd van Jesaja
een heel ernstige zaak? Jesaja 10:1
1 Wee hun die verordeningen van onrecht instellen,
en de schrijvers die onheil voorschrijven.
Opnieuw wordt het kwaad
duidelijk benoemd.
Dit keer zijn het zonden van hen die
de macht hebben
om wetten uit te vaardigen (vers 1).
In de wetten die zij uitvaardigen,
schrijven ze onheil voor.
Welke groep van de bevolking heeft te leiden
van de onrechtvaardigheid van de leiders? Jesaja 10:2 om de armen van [hun] recht weg te duwen, en de ellendigen
van Mijn volk van het recht te beroven,
zodat weduwen hun buit worden, en zij wezen uitplunderen.
Wetten moeten dienen tot
bescherming van de onderdanen.
Maar de vervaardigers van wetten
misbruiken hun macht om de sociaal
zwakken (“de armen ... de ellendigen ...
weduwen ... wezen”) van hun rechten te beroven
en hen zelfs uit te buiten en uit te plunderen.
Is het misbruiken van de macht door
de heersende klasse in feite van alle tijden? Mattheüs 23:4
4 Want zij binden lasten samen die zwaar zijn en moeilijk om te dragen,
en zij leggen ze op de schouders van de mensen; maar zij willen die
zelf met geen vinger verroeren.
Markus 12:40, eerste deel
40 Zij verslinden de huizen van de weduwen
en bidden lang voor de schijn.
De Bijbel toont ons hoe de heersende
klasse bezig is als God bij de leiders
niet centraal staat. Alle heerszucht die zich verrijkt gaat
altijd ten koste van weerloze mensen.
Wat zal bij elk misbruik te Zijner tijd gebeuren? Jesaja 10:3-4, eerste deel; zie Hosea 9:11
3 Maar wat zult u doen op de dag van de vergelding,
bij de verwoesting die er vanuit de verte aankomt?
Naar wie zult u vluchten om hulp en
waar zult u uw rijkdom laten? 4 Er blijft niets over dan zich
onder de gevangenen neer te bukken en onder de gedoden te vallen!
Maar “de dag van de vergelding”
komt voor hen. Als Gods oordeel
over deze lieden komt, zullen zij
niemand hebben die hen helpt, zoals zij de onderdrukten zonder
hulp hebben gelaten. Ze zullen hun rijkdom, waarop ze zich beroemen
(mogelijk dat met “uw rijkdom” ook hun nageslacht wordt bedoeld,
geen bescherming kunnen bieden als voor hen
“de dag van de vergelding” aanbreekt.
Wat wordt voor de vierde keer herhaald? Jesaja 10:4, tweede deel
Bij dit alles keert Zijn toorn zich niet af;
nog is Zijn hand [tegen hen] uitgestrekt.
Dan klinkt voor de vierde en
laatste keer het refrein
dat de toorn van de HEERE niet is
afgewend en Zijn hand
nog steeds in oordeel
tegen hen is uitgestrekt.
Door wie wordt de heersende klasse gestraft? Jesaja 10:5-6
5 Wee Assyrië, de roede van Mijn toorn; en Mijn gramschap is een stok in hun
hand. 6 Op een huichelachtig volk zal Ik hem afsturen; tegen het volk waarop
Ik verbolgen ben, zal Ik hem bevel geven om roof te plegen, om buit te roven,
en om het te vertrappen als slijk op straat.
Na het hameren van de HEERE
op de zonden van Zijn volk
komt hier plotseling het oordeel
over de door Hem gebruikte
tuchtroede. De koning die de HEERE
gebruikt om Zijn volk te kastijden is de
vorst van Assyrië.
Hoe boos is God op Zijn volk en hoe noemt
God Zijn volk onder deze omstandigheden? Jesaja 10:6, eerste deel
6 Op een huichelachtig volk zal Ik hem afsturen;
tegen het volk waarop Ik verbolgen ben,
De HEERE stuurt deze vijand op Zijn volk af omdat
het “een huichelachtig volk” is. Het is een volk
dat Hem met de lippen eert, terwijl hun hart ver van Hem vandaan is.
Hij is zo boos op Zijn volk, dat Hij Assyrië bevel geeft Zijn volk zwaar
te laten lijden. Hun zonden zijn zo vreselijk, dat Assyrië Zijn volk
moet beroven en vertrappen. Al hun bezit wordt hun ontnomen en alle
levens worden “als slijk op straat” vertrapt. Dit is wel een heel
aangrijpende beschrijving van het oordeel dat God over Zijn volk laat
komen. Het toont aan hoe getergd God is door de zonden van Zijn volk.
Zijn de beweegredenen van Assyrië
gelijk aan de wil van God? Jesaja 10:7-8; 11; zie Romeinen 8:5-8
7 Maar zelf meent hij het zo niet, en [diep in] zijn hart denkt hij zo niet.
Want [het leeft] in zijn hart om weg te vagen en de volken uit te roeien
– niet weinige! 8 Want hij zegt: Zijn mijn vorsten niet allemaal koningen?
11 zoals ik gedaan heb met Samaria en zijn afgoden —
zou ik zo niet doen met Jeruzalem en zijn afgodsbeelden?
De koning van Assyrië heeft geen enkele verbinding met God. Hij heeft
niet de mening van God, maar zijn eigen
mening en handelt daarnaar. Hij bedenkt
in zijn hart niet de dingen van God,
maar heel andere dingen. Daarom
leeft hij ook in vijandschap tegen God.
Hoe wordt Assyrië door de profeet Nahum
beschreven genoemd en hoe doorziet God alles? Nahum 1:11 Zo zegt de profeet Nahum over Assyrië: “Uit u is iemand
voortgekomen die kwaad denkt tegen de HEERE, een verderfelijke raadsman”.
Hebreeën 4:12, laatste deel -13; zie 1 Koningen 4:5
en het oordeelt de overleggingen en gedachten van het hart.
13 En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem, maar alles ligt naakt en
ontbloot voor de ogen van Hem aan Wie wij rekenschap hebben af te leggen.
We zien hier dat God het hart en de
overwegingen van de goddeloze door en
door kent. Alle dingen zijn naakt en
geopend voor Zijn ogen, ook de diepst
verborgen overleggingen van het hart.
Wat blijkt de ambitie van Assyrië te zijn? Jesaja 10:8-9
8 Want hij zegt: Zijn mijn vorsten niet
allemaal koningen? 9 Is het Kalno
niet vergaan als Karchemis, Hamath
als Arpad, Samaria als Damascus?
Assyrië wil zoveel mogelijk volken
wegvagen en uitroeien om zijn gebied
te vergroten en zijn heerschappij uit te breiden. Daarom wil hij
nu ook Juda inlijven. Hij waant zich superieur. Zijn vorsten
zijn allemaal koningen, zo snoeft hij (vers 8).
Trots wijst hij op eerder behaalde successen
(vers 9). Ook het tienstammenrijk
(Samaria) is al in zijn handen.
Hoe denkt de koning van Assyrië over Gods volk
en over de Schepper van hemel en aarde? Jesaja 10:10-11; zie Jesaja 36:19-20
10 Zoals mijn hand wist te vinden de
koninkrijken van de afgoden, hoewel hun
beelden die van Jeruzalem en die van
Samaria overtroffen; 11 zoals ik gedaan heb
met Samaria en zijn afgoden zou ik zo niet
doen met Jeruzalem en zijn afgodsbeelden?
In zijn grootheidswaan denkt hij nu Jeruzalem te kunnen inlijven.
Voor de koning van Assyrië is de God van Israël ook niet meer dan
een afgod, ja, eigenlijk nog minder dan de afgoden van andere
landen. Daarom meent hij Jeruzalem nog gemakkelijker te
kunnen veroveren dan de andere steden die hij heeft veroverd.
Wie is schuldig aan wat Gods volk en de
inwoners van Jeruzalem in die tijd is overkomen? Jesaja 10:11, laatste deel
zou ik zo niet doen met
Jeruzalem en zijn afgodsbeelden?
Daar heeft Jeruzalem het ook
naar gemaakt. In plaats
van een getuigenis te zijn voor
Gods Naam, hebben ze God
vervangen door afgoden.
Wat denkt de koning van Assyrië te zijn? Jesaja 10:13, eerste deel
13 Want hij zegt: Door de kracht van mijn hand
heb ik dit gedaan, en door mijn wijsheid,
want ik ben verstandig.
De koning van Assyrië spreekt niet
eens over zijn goden die hem
de overwinning zouden hebben
gegeven. Hij pocht erop dat hij alles
aan
zichzelf te danken heeft, dat
hij dat zelf heeft gedaan
(“zoals ik gedaan heb”), waarmee
hij zichzelf tot een god verklaart.