de verkiezingen zijn geweest en wat nu? welke innovatie...
TRANSCRIPT
nr.304 APRIL 2017JAARGANG 17
Het magazine voor de pensioenprofessional
SOCIALE ZEKERHEID WERKNEMER CIVIELPENSIOENFONDSEN FINANCIEEL EN BELEGGINGENCOLLECTIEVE VERZEKERINGEN ZELFSTANDIG ONDERNEMER
DGA ARBEIDSVOORWAARDEN
PensioenAlert is een uitgave van
De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie moet er komen?mr. Theo Gommer MPLA
2 3
REDACTIONEELDe verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke
innovatie moet er komen?
SOCIALE ZEKERHEIDNaar de Nederlandse Antillen uitgezonden
advocaat generaal premieplichtig voor Nederlandse
volksverzekeringen
WERKNEMER CIVIELPensioen korten: niet in strijd met eigendomsrecht?
PENSIOENFONDSEN GOVERNANCEKoorddansen is spelen met evenwicht
PENSIOENFONDSEN TOEZICHTDNB over verplichte RvT bij grotere
ondernemingspensioenfondsen
PENSIOENADVOCATUURIs het aftoppen van de ontslagvergoeding in verband
met de pensioenleeftijd discriminatoir?
INTERNATIONAALGeen loonbelasting bij pensioenuitkering in het
buitenland
LIJFRENTEAftrek van vrijwillig betaalde ANW-premie en het
belasten van een tegemoetkoming in de bovenmatige
kosten van een lijfrenteverzekering
PENSIOENVARIA• Toch nog vragen uitfasering PEB
• Pensioen bij de bank laat nog even op zich wachten
• Voorlopige premiestaffels pensioenleeftijd 68 jaar
gepubliceerd
• Substantiële schaalvoordelen kleine
pensioenfondsen mogelijk
• Ook DNB heeft leidraad verbeterde
premieregelingen
Inhoudsopgave
In deze editie
16
20
22
26
4
6
8
10
14
Hoofdredacteur
mr. J.T. Gommer MPLA
Akkermans & Partners
Gommer & Partners Pensioen Advocaten
RedactieSociale zekerheidMw. E. van Waaijen
Mr. E. van Waaijen Loonbelastingadviseurs B.V.
Werknemer Civielprof. mr. drs. M. Heemskerk
Bijzonder Hoogleraar Pensioenrecht
Radboud Universiteit Nijmegen
Held Law
Werknemer FiscaalMw. drs. B. Snel - van Hoorn
Deloitte Pension Advisory
Pensioenfondsen Governancemr. B.J. van Miltenburg
Adviespraktijk Van Miltenburg
Pensioenfondsen CommunicatieE.T. Kalmár CPE
Het Nederlandse pensioenfonds a.s.r.
Pensioenfondsen Financieelen Beleggingendrs. R.P. van Leeuwen AAG, associate partner
Akkermans & Partners PensionFund Solutions, tevens
verbonden aan de Visitatie Commissie Pensioenfondsen
Pensioenfondsen Toezichtmr. B. Broers CPL
APG Groep N.V.
Collectieve (pensioen)verzekeringenP.M. van Ravenzwaaij MPLA
Jan© Pensioenadviseurs
Pensioen AdvocatuurMw. mr. H.M.J. van den Hurk, partner
Gommer & Partners Pensioen Advocaten
Internationaaldrs. E.A.P. Schouten CPC
AEGON Adfis
Lijfrentendrs. D.M. Wildemans MPLA, associate partner
Akkermans & Partners Legal & Advice
Zelfstandig Ondernemermr. A.E. de Voogd van der Straten CPL
Fiscount Pensioenfiscalisten
DGAmr. G.M.C.M. Staats
BDO Accountants en Belastingadviseurs
Bancair en verzekerd sparenE. van Toledo
Belastingdienst Kennisgroep
Verzekeringsproducten
Pensioen en Arbeidsvoorwaardenmr. drs. M.R. Visser
Tilburg University
PraktijkAlertmr. P.A. ter Beest MPLA, associate partner
Akkermans & Partners Legal & Advice
Pensioen Variadrs. J.C.G. Swagten CPC
Akkermans & Partners Legal & Advice
Redactieadres
Akkermans & Partners Legal & Advice
Saal van Zwanenbergweg 25
5026 RM Tilburg
T. (013) 542 74 00
ISSN 1568-5799
Redactie
4
De hoofdredacteur
ZZP-ers moeten werken aan hun pensioen. Dat daarmee het
exclusieve recht van de bedrijfstakpensioenfondsen wordt
ontmanteld is een feit, maar past bij de huidige arbeidsmarkt.
Tot slot moeten we af van eis dat pensioen per definitie
levenslang moet zijn. De laatste ‘stuiptrekking’ van demissionair
staatssecretaris Klijnsma was in dat kader; haar brief van 17
maart jl. inzake ‘banksparen pensioen’. Hierbij is haar enige
argument dat pensioen levenslang moet zijn en dat matcht niet
met banksparen. Zij stelt dat het commercieel niet haalbaar
is om een ‘tijdelijk bankspaarprodukt’ te koppelen aan een
levenslange verzekering. Ik zou niet weten waarom ik vanuit
mijn ‘spaarpot’ niet een deel kan reserveren voor de periode
vanaf 87 jaar. Alleen als ik binnen een bandbreedte van 100:75
moet blijven, kan dat problemen opleveren, anders niet.
Als deze drie zaken ‘geregeld’ zijn is de weg vrij om naar
hartenlust te flexibiliseren. En dat ook individueel geoormerkt
en ingelegd pensioengeld collectief belegd kan worden is een
open deur. Net zo goed als dat risico’s – langleven, overlijden
(dus kortleven) en arbeidsongeschiktheid – ook in een
individueel spaarstelsel prima gedeeld kunnen, ergo – want dat
zijn ‘verzekeringen’ – worden.
Conclusie
Het zal nog wel even duren, maar ik verwacht dat de komende Kabinetsperiode dan toch eindelijk dat de transitie naar ‘de
nieuwe pensioenwereld’ wordt gemaakt! Wij houden u op de hoogte!
mr. Theo Gommer MPLA
De hoofdredacteur
De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie moet er komen?
De uitslag van de Tweede
Kamerverkiezingen is hoopvol
met het oog op vernieuwing
in het pensioendossier. Nu de
wet uitfasering pensioen in
eigen beheer is aangenomen
kan de aandacht gericht op het
werknemerspensioen. Zowel de
VVD als D’66 zijn voorstander
van verdere individualisering en
flexibilisering. Daarvoor moeten
er wel wat stevige keuzes gemaakt
worden.
Commentaar
Sinds het ‘beroemde’ pensioenakkoord
uit 2010 zijn we nog niet veel verder dan
een hogere pensioenleeftijd en kunnen
we doorbeleggen na pensioendatum.
Een magere score zo na 7 jaar. Er zijn
wel vele rapporten geschreven – door
het Kabinet zelf, de SER en alle andere
officiële en niet-officiële instanties en
zeker ook door marktpartijen. De lijn is
daarin wel duidelijk: er moet een meer
individueel georiënteerd systeem komen.
Waarbij eigendomsrechten helder zijn en
er ook keuzes gemaakt kunnen worden
om ‘iets anders’ met pensioengeld te
doen. Lumpsum, aflossing hypotheek,
sabbatical, starten eigen bedrijf etc.
Drie ‘heilige huisjes’ moeten dan echter
omver. De doorsneepremie, of eigenlijk
beter, de daaraan gekoppelde doorsnee-
opbouw. Een degressieve opbouw kan,
maar doet ‘ouderen’ tekort. Beter is het
dus om over te stappen op stijgende
premiestaffels. Laten de sociale partners
maar uitvechten hoe de eventuele
extra kosten verdeeld worden. Waarbij
overigens normaliter de werkgever deze
krijgt ervan uitgaande dat werknemers
een vast % van de pensioenslag aan
eigen bijdrage hebben. Dan moet een
keus gemaakt worden over de (grote)
verplichtstelling en daaraan gekoppeld
een algemene pensioenplicht, zodat ook
5
76
Sociale zekerheid
Sociale zekerheid
Een advocaat-generaal (AG) is
in het kader van door Nederland
verleende technische bijstand door
de Nederlandse Antillen in dienst
genomen en als AG aangesteld bij het
Parket van het Gemeenschappelijk
Hof. De Nederlandse Minister van
Justitie heeft aan de AG i.v.m. diens
benoeming verlof zonder behoud van
bezoldiging verleend. Hof Den Bosch
(27 augustus 2015, nr. 13/00783)
heeft geoordeeld dat de AG
premieplichtig is voor de
Nederlandse volksverzekeringen,
omdat hij op de Nederlandse
Antillen werkzaam is op basis van
uitzending door de Nederlandse
overheid als bedoeld in art. 2 BUB
volksverzekeringen 1999. De Hoge
Raad is het met dit oordeel eens.
Niet beslissend is of gewerkt wordt
in opdracht van de Nederlandse
overheid. (Hoge Raad
30 september 2016, nr. 15/04529)
Commentaar
Het geschil voor het Hof spitste zich toe
op de vraag of de AG in 2009 op de
Nederlandse Antillen en Aruba werkzaam
was op basis van uitzending door de
Nederlandse overheid (artikel 2, leden
1 en 2, Besluit uitbreiding en beperking
kring verzekerden volksverzekeringen
1999 (hierna: BUB 1999)). Het Hof heeft
die vraag bevestigend beantwoord. De AG
klaagt er in cassatie over dat het Hof heeft
miskend dat voor het begrip ‘uitzenden’
ex artikel 3, lid 2, BUB 1999 beslissend
is of gewerkt wordt in opdracht van de
Nederlandse overheid.
De Hoge Raad honoreert deze klacht niet en acht het oordeel
van het Hof niet in strijd met het begrip uitzenden. Dat in de
toelichting op artikel 3, lid 2, BUB 1999 wordt gesproken over
‘de ambtenaar die in opdracht van de Nederlandse overheid
gaat werken’ staat niet in de weg aan het oordeel dat de AG
is ‘uitgezonden’ in de zin van artikel 3, lid 2, BUB 1999, ook
niet bezien in samenhang met de positie van AG als advocaat-
generaal, aldus de Hoge Raad.
Art. 3 BUB 1999 luidt:
1. Verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de
niet in Nederland wonende Nederlander, voor zover niet
reeds begrepen onder artikel 2, die uit hoofde van een
dienstbetrekking met een Nederlandse publiekrechtelijke
rechtspersoon buiten Nederland arbeid verricht ten behoeve
van die rechtspersoon, tenzij hij:
1b. buiten Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van
de vorenbedoelde dienstbetrekking;
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, is verzekerd
op grond van de volksverzekeringen de Nederlander die in
dienst is van een publiekrechtelijke rechtspersoon in Aruba,
Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius of Saba mits hij door de Nederlandse overheid
is uitgezonden.
De AG stelt dat vorenbedoelde bepaling niet op hem van
toepassing is, omdat van ‘uitzending’ in de zin van het tweede lid
geen sprake is, aangezien hij niet in opdracht en voor rekening
van de Nederlandse overheid in Curaçao te werk was gesteld.
Hij was aangesteld door de Antilliaanse overheid en ontving
hiervan zijn beloning in Antilliaanse guldens. Dat hij niet in
opdracht van de Nederlandse overheid in Curaçao was gaan
werken, baseerde hij op de toelichting op art. 3, lid 2, BUB 1999:
voor ambtenaren die weliswaar formeel in dienst blijven van een
Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon maar die daarnaast
in niet-Nederlandse overheidsdienst treden en voor die overheid
gaan werken eindigt de Nederlandse verzekeringsplicht. Zij zijn
onderworpen aan het wettelijke socialezekerheidsstelsel van
het land waartoe die overheidsdienst behoort. Uitgezonderd: de
ambtenaar die in opdracht van de Nederlandse overheid gaat
werken en daartoe in dienst treedt bij de Nederlands-Antilliaanse
of Arubaanse overheid.
Deze groep blijft in Nederland sociaal verzekerd. Ondanks de
omstandigheid dat in deze toelichting wordt gesproken over
‘de ambtenaar die in opdracht van de Nederlandse overheid
gaat werken’ staat volgens de Hoge Raad niet in de weg aan het
oordeel dat de AG is ‘uitgezonden’ in de zin van art. 3, lid 2, BUB
1999, ook niet bezien in samenhang met de positie van de AG als
advocaat-generaal. Dit oordeel van de Hoge Raad valt moeilijk
te begrijpen. Uit de feiten blijkt dat de AG niet in opdracht van
de Nederlandse overheid in Curaçao is gaan werken. Hij is niet
in zijn Nederlandse functie uitgezonden, maar door de Minister
van Justitie van de Nederlandse Antillen aangesteld als AG bij het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen
en Aruba. Dit valt m.i. niet onder uitzenden. Terecht stelt de AG
dat hij niet door zijn Nederlandse werkgever is uitgezonden,
maar dat hij een Curaçaose dienstbetrekking is aangegaan.
Naar de Nederlandse Antillen uitgezonden advocaat generaal premieplichtig voor Nederlandse volksverzekeringen
Conclusie
De Hoge Raad heeft gesproken en dat is einde oefening voor de AG. Rest hem nog de op zijn beloning ingehouden
Antilliaanse sociale verzekeringspremies terug te vragen.
mw. Ellen van Waaijen
8
Werknemer civiel
Pensioen korten: niet in strijd met eigendomsrecht?
Veel mensen zien hun pensioen als
eigendom. Dan is de vraag logisch
of een korting van het pensioen
door het pensioenfonds niet in
strijd is met het eigendomsrecht.
Een gepensioneerde verloskundige
protesteerde met dat argument
tegen de korting door het
pensioenfonds. Zij spande een kort
geding aan. De kort geding rechter
oordeelde dat de korting van het
pensioen niet in strijd met het
eigendomsrecht was.
Commentaar
Het verlagen van opgebouwd pensioen
wordt eufemistisch aangeduid als
korten of ‘afstempelen’. Het is geen
nieuws dat de dekkingsgraden van
veel pensioenfondsen laag zijn. De
wet bepaalt dat voorwaardelijke
indexatie bij pensioenfondsen niet is
toegestaan bij een dekkingsgraad <110%.
Waardevastheid van pensioen is een luxe
die er nog maar zelden is. Sterker nog:
bij een aanhoudend lage dekkingsgraad
is uiteindelijk een pensioenverlaging (de
korting) de Haarlemmerolie. Dat is slecht
nieuws voor wie had gerekend op die
pensioenuitkering. Er wordt al niet vaak
meer geïndexeerd, maar met een korting
kan de hoogte van de pensioenuitkering
zelfs dalen. Zo bezien is het geen
wonder dat veel gepensioneerden weinig
vertrouwen hebben in pensioenfondsen,
ook al staat de mogelijkheid van zo’n
korting in de wet én in de kleine
lettertjes van het pensioenreglement.
De korting geldt overigens vaak ook
voor werknemers en slapers. Die voelen
dat niet direct in hun portemonnee maar
ervaren dat pas later.
Een gepensioneerde verloskundige
was het niet eens met de korting.
Zij nam verplicht deel aan de
beroepspensioenregeling voor
verloskundigen. Dat pensioenfonds
schreef in februari 2016 een brief dat
de dekkingsgraad eind 2015 te laag was
en dat de opgebouwde pensioenen
per 1 januari 2017 moesten worden
verlaagd met zo’n 2% om de financiële
situatie te herstellen. DNB had die in
het herstelplan opgenomen korting
goedgekeurd.
De verloskundige gaf aan dat de
korting in strijd was met het Europees
eigendomsrecht. In het Nederlands
recht kan eigendomsrecht slechts een
zaak zijn, zoals een fiets of een stoel.
De omschrijving van eigendomsrechten
in Europese wet- en regelgeving is
ruimer. Zowel het EU Handvest van
de Grondrechten (artikel 17) als het
Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens (EVRM) bevat een bepaling
(in artikel 1 van het Eerste Protocol) die
eigendomsrechten beschermt.
9Werknemer civiel
De pensioenuitkering valt onder dat Europees eigendomsrecht.
In kort geding moet vaststaan dat de korting met een redelijke
mate van zekerheid strijd is met het Europees recht. Dat is
niet het geval volgens de rechter. De rechter oordeelde dat het
beroep op het EU Handvest niet kon slagen, omdat de vereiste
samenhang met het EU recht (de zogenaamde connexiteit)
onvoldoende was. Ten aanzien van het eigendomsrecht volgens
het EVRM wijst de rechter er op dat een inbreuk op het
eigendomsrecht gerechtvaardigd kan zijn indien voldaan is aan
drie in de jurisprudentie genoemde criteria:
1. inmenging is bij wet voorzien;
2. inmenging dien algemeen belang en is daardoor
gerechtvaardigd;
3. inmenging is niet disproportioneel (fair balance).
Dat de inmenging bij wet is voorzien, blijkt uit de
kortingsbepaling in de wet (artikel 129 Wvb). Dat er
een algemeen belang is voor de inmenging in het
eigendomsrecht die de korting betekent, blijkt uit de
wettelijke regeling voor beroepspensioenfondsen om de
balans in het pensioenvermogen te herstellen. De korting is
evenmin disproportioneel. Relevant is dat het jaarinkomen
van de verloskundige in 2013 € 84.000,- bruto was. De
pensioenuitkering was in 2016 meer dan € 23.000,- bruto.
Tijdens de zitting is aangegeven dat de korting waarschijnlijk
0,4% (i.p.v. 2%) zou zijn. Dat zou voor de verloskundige een
korting betekenen van € 93,39 op jaarbasis. Relevant was
ook dat niet alleen gepensioneerden werden gekort, maar
ook de pensioenopbouw van actieven en slapers. Onder
die omstandigheden oordeelde de rechter dat het Europees
eigendomsrecht niet was geschonden. Het verzochte verbod op
de korting werd afgewezen. (Rechtbank Zeeland-West Brabant
1 december 2016:ECLI:NL:RBZWB:2016:8093).
Conclusie
Er is veel aandacht voor kortingen door pensioenfondsen. Het is ook niet niks om opgebouwd pensioen te verlagen.
Deze uitspraak toont aan dat het pensioen weliswaar onder het Europees eigendomsrecht valt, maar dat er veel juridische
ruimte is om zo’n korting te rechtvaardigen. Hoger beroep is aangekondigd, dus deze zaak wordt vervolgd.
mr. drs. Mark Heemskerk
10
Pensioenfondsengoverance
Pensioenfondsen goverance
Opheffing fondsEr dient bij evenwichtige belangenafweging onderscheid te
worden gemaakt tussen de proces-inrichting enerzijds en
anderzijds de proces-inhoud. Met de proces-inrichting wordt
de “Roadmap” bedoeld, ofwel het bestuurlijk plan van aanpak
met de actielijst, de time planning, extern advies, overleg
en medezeggenschap van met name VO, communicatie
momenten etc. De proces-inhoudelijke kant van evenwichtige
belangenafweging is:
• doelstellingen formuleren;
• opties inventariseren;
• belangen identificeren: fonds, deelnemers, gewezen
deelnemers, andere pensioenaanspraak gerechtigden
(partners en kinderen) en gepensioneerden, langdurig
zieke werknemers en arbeidsongeschikte deelnemers en
de werkgever;
• belangen afwegen incl. risico’s; en de uiteindelijke keuze.
De laatste loodjes zijn de onderbouwing van het besluit
en de vastlegging ervan.
De slotzin van artikel 105 lid 2 Pensioenwet “... kunnen
voelen.” duidt tot slot op de communicatie van het besluit.
11
Koorddansen is spelen met evenwicht
De wijze van beleids- en
besluitvorming binnen een
fonds is koorddansen op grote
hoogten: Doodeng en men kan te
pletter vallen. Puur een zaak van
evenwicht houden.
Bekend is het onderzoek van DNB
naar evenwichtige belangenafweging in
relatie tot de premievaststelling 2015.
Een fonds beheert “platgeslagen”
gezegd, de pensioengelden van
de (gewezen) deelnemers en
gepensioneerden. Het bestuur
bestuurt. Artikel 105 Pensioenwet
“Eisen ten aanzien van beleid”
bepaalt hoe dit moet. Lid 2: “De
personen die het beleid van een
pensioenfonds bepalen of mede
bepalen richten zich bij de vervulling
van hun taak naar de belangen van
de bij het pensioenfonds betrokken
deelnemers, gewezen deelnemers,
andere aanspraakgerechtigden,
de pensioengerechtigden en de
werkgever zorgen ervoor dat dezen
zich door hen op evenwichtige wijze
vertegenwoordigd kunnen voelen.”
De plicht tot evenwichtige
belangenafweging geldt altijd, en
zeker bij premie- en indexatie resp.
kortingsbesluiten. Maar ook in liquidatie
processen neemt evenwichtige
belangenafweging natuurlijk ook een
prominente plaats in.
12 13
Publiek rechtMr. Witte heeft in Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken
(2016 no. 1 pag. 26) een goed overzichtsartikel geschreven
over de publieke kant van evenwichtige belangenafweging.
Hij wijst erop dat dit wetsartikel naast een civielrechtelijke
norm ook een publiekrechtelijke norm is waarop DNB
toezicht houdt. De uitspraak van Rechtbank Rotterdam van
26 november 2015 inzake BPF Slagersbedrijf vs. DNB
(PJ 2016, 5) ziet op de publiekrechtelijke kant.
Deze uitspraak gaat over de vraag of de zogenaamde VPL
- reserve van het fonds inzake voorwaardelijke rechten op
grond van art. 105 Pensioenwet-al dan niet ten laste van
het vermogen moest vrijvallen. Bij bedoelde vrijval zou de
dekkingsgraad beduidend hoger uitvallen en zou korting van
pensioenaanspraken en pensioenrechten van de baan zijn.
De rechtbank oordeelde dat de belangen van de betreffende
deelnemers in relatie tot de andere belangen met de VPL
reservering waren gediend en dat art. 105 Pensioenwet dus
niet was geschonden, zoals DNB had bepleit (marginale
toetsing).
CivielVerenigingen van gepensioneerden of een individuele
gepensioneerde spannen nog wel eens een rechtszaak tegen
hun fonds aan, en wel omdat bij een besluit van een fonds
tot niet-indexatie of korting niet evenwichtig zouden zijn
genomen. Dat is civiel.
Bekend is de Shell zaak van de Ondernemingskamer
van Hof Amsterdam, 12 april 2011 (PJ 2011, 91) inzake
het negatieve besluit over inhaal indexatie. Evenwichtige
belangenbehartiging ziet trouwens ook op bescherming van
de belangen van de aangesloten werkgevers. Zie bijv. Bovag
vs. Bedrijfstakpensioenfonds PMT, tussenvonnis Hof Arnhem
– Leeuwarden d.d. 17 mei 2016 (PJ 2016, 86). Zonder in detail
te treden, ging het geschil over de wijze van premievaststelling
door het pensioenfonds. De gerechtelijke toetsing is ook
hier gezien de aard van de norm marginaal: alleen indien
een besluit kennelijk en apart strijdig is met de evenwichtige
belangenafweging, zal de rechter ingrijpen.
ABC stappenplanIn TPV 2012 no. 4/ 5 pag. 20 e.v. hebben Kok, Boer en Koops
een praktisch “ABC” stappenplan opgesteld om te komen tot
een evenwichtige korting. DNB acht blijkens haar onderzoek
met guidance inzake evenwichtige belangenafweging rond de
premievaststelling 2015 in algemene zin relevant:
Het juridische kader, de beleidsruimte, de doelstellingen van
het fonds, de opties, de diverse belangen, de dilemma’s, de
input medezeggenschap, de keuze en motivering.
Dit geldt volgens DNB zowel ten aanzien van een gedempte
premie als ook ten aanzien van een kostdekkende premie.
Een en ander moet reproduceerbaar zijn, dus goed op
schrift zijn vastgelegd. Dit laatste noopt tot deugdelijke
bestuurlijke “opleggers”.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is en blijft evenwichtige belangenafweging een uiterst delicate aangelegenheid.
Koorddansen dus. Zeker bij complexe zaken zoals premievaststelling, indexatie resp. korten en liquidatie. Enkel en alleen
door zorgvuldig, uitvoerig en navolgbaar alle belangen te benoemen en deze daarna onderling goed af te wegen, komt
men tot een zorgvuldige afweging van belangen. Vergelijk de “ABC” – route. Otherwise: see you in court!
mr. Bart Jan van Miltenburg
Pensioenfondsen goverance
Heeft u na het lezen van dit artikel
vragen, neem dan contact op met:
THEO GOMMER
14
Pensioenfondsen toezicht
DNB over verplichte RvT bij grotere ondernemings-pensioenfondsen
DNB heeft in een recente
nieuwsbrief aandacht besteed
aan de Verzamelwet pensioenen
2017. In dit wetsvoorstel
wordt onder meer geregeld dat
ondernemingspensioenfondsen
met een beheerd vermogen van
meer dan 1 miljard in de toekomst
een raad van toezicht moeten
hebben. Hieronder volgt een korte
uitleg over de Verzamelwet en de
toelichting hierop van DNB.
Commentaar
Verzamelwet pensioenen 2017
De Wet versterking bestuur
pensioenfondsen heeft in 2014 ervoor
gezorgd dat bedrijfstakpensioenfondsen
met een paritair of een onafhankelijk
bestuur een raad van toezicht (RvT)
moeten hebben. Hiermee is het interne
toezicht binnen deze fondsen versterkt.
Deze verplichting geldt op dit
moment nog niet voor ondernemings-
pensioenfondsen met een paritair of
een onafhankelijk bestuur. Zij hebben
de mogelijkheid om te kiezen voor een
permanente, interne RvT of voor een
jaarlijkse, externe visitatiecommissie.
Tijdens de plenaire behandeling van
het Wetsvoorstel versterking bestuur
pensioenfondsen in de Eerste Kamer
is toegezegd dat de verplichting voor
een RvT na afloop van een periode
van drie jaren, na inwerkingtreding van
de organisatiebepalingen uit de Wet
versterking bestuur pensioenfondsen,
ook zou worden ingevoerd voor
ondernemingspensioenfondsen (lees: drie
jaren na invoering van de Wet versterking
bestuur pensioenfondsen per 1 juli 2014).
Op 1 juli 2017 verloopt deze periode
van drie jaren. Met het onderhavige
wetsvoorstel wordt aan de genoemde
toezegging tegemoet gekomen voor zover
het ondernemingspensioenfondsen betreft
met een belegd vermogen van meer dan
1 miljard euro.
De wetgever heeft ervoor gekozen
om deze verplichting niet aan alle
ondernemingspensioenfondsen op te
leggen. Deze verplichting geldt namelijk
niet voor fondsen met een belegd
vermogen tot en met een miljard euro en
voor fondsen die volledig herverzekerd
zijn (bij een verzekeraar) De verplichte
invoering van een RvT geldt niet voor hen
om te voorkomen dat kleinere fondsen
worden geconfronteerd met al te grote
administratieve lasten. Daarnaast acht de
wetgever de invoering van een verplichte
RvT juist voor grotere fondsen relevant.
De complexiteit in de besluitvorming en
de daaraan verbonden risico’s nemen
volgens de toezichthouder toe naarmate
het beheerd vermogen groter is.
15Pensioenfondsen toezicht
Toelichting DNB op wetsvoorstel
De wetgever heeft het wetsvoorstel voor een toezichttoets
naar DNB (en de AFM) gestuurd. DNB heeft op grond
hiervan aanbevolen om een RvT te verplichten voor alle
ondernemingspensioenfondsen. In dit kader benadrukt
DNB dat vooral kleinere ondernemingspensioenfondsen in
de praktijk moeite met de toegenomen complexiteit van de
omgeving waarin deze pensioenfondsen zich bewegen.
Deze fondsen zijn volgens de toezichthouder juist gebaat bij
een versterking van het interne toezicht.
Daarbij wordt overigens nog gewezen op de ‘good practices’
met betrekking tot het intern toezicht die DNB in mei 2016
heeft uitgebracht. Uit deze ‘good practices’ blijkt volgens DNB
dat intern toezicht door middel van visitatie, mits vormgegeven
conform en daar waar nodig aangepast aan deze practices, wel
degelijk effectief kan zijn.
DNB vraagt aandacht van sector
DNB heeft in een recente nieuwsbrief aandacht gevraagd
voor dit onderwerp. DNB benadrukt nog eens dat als
het wetsvoorstel ongewijzigd door het parlement wordt
aangenomen, dat ondernemingspensioenfondsen met een
beheerd vermogen van meer dan 1 miljard euro per 1 juli 2017
een RvT moeten hebben. De mogelijkheid om het interne
toezicht via een visitatiecommissie vorm te geven vervalt
daarmee.
Tegelijkertijd benadrukt DNB dat er tijdens de parlementaire
behandeling van het wetsvoorstel nog wijzigingen kunnen
worden aangebracht. En ook kan de inwerkingtredingsdatum,
die per onderdeel van het wetsvoorstel verschilt, nog
uitgesteld worden. Zo zijn er vanuit de sector (o.a. vanuit
de Pensioenfederatie) vragen gesteld over de explicitering
van de 1 miljard euro grens en de toepassing van ordentelijk
overgangsrecht. Toch vraagt DNB de fondsen die het betreft er
(anticiperend) rekening mee te houden dat zij mogelijk wettelijk
moeten gaan beschikken over een RvT per 1 juli 2017.
Conclusie
De Verzamelwet pensioenen 2017 introduceert een verplichte RvT voor ondernemingspensioenfondsen met meer
dan een miljard euro belegd vermogen. Als het wetsvoorstel zonder aanpassingen wordt aangenomen, treedt deze
maatregel per 1 juli 2017 in werking. Alhoewel het wetsvoorstel nog kan wijzigen, roept DNB de sector op om tijdig
voorbereidingen te treffen.
mr. Boudewijn Broers CPL
16
Pensioenadvocatuur
Is het aftoppen van de ontslagvergoeding in verband met de pensioenleeftijd discriminatoir?
De rechtbank Amsterdam heeft
zich in februari 2017 in twee
verschillende zaken uitgelaten
over de vraag of de hoogte van een
ontslagvergoeding gekoppeld mocht
worden aan de pensioenleeftijd.
Door een koppeling te maken met
de pensioenleeftijd ontvangen
‘jongere’ werknemers mogelijk
een hogere ontslagvergoeding dan
‘oudere’ werknemers. De vraag is of
dit leeftijdsdiscriminatie is?
Commentaar
Op 8 februari 2017 heeft de Rechtbank
Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2017:906)
zich over een dergelijke kwestie
gebogen. In die zaak was de hoogte van
de ontslagvergoeding afgetopt. Deze
was gemaximeerd op o.a. het bedrag
dat gelijk is aan de inkomstenderving
tot de leeftijd waarop de betreffende
werknemer op grond van de
Pensioenregeling 2006 een uitkering
ontvangt die gelijk is aan de uitkering
die hij zou hebben ontvangen als hij
omstreeks de 62-jarige leeftijd met
pensioen was gegaan onder de vigeur
van Pensioenregeling 2000. Eiser vordert
van zijn werkgever, ABN AMRO, een
hogere ontslagvergoeding.
De aftoppingsregeling maakt een direct
onderscheid ex artikel 7 lid 1 c Wet
Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd
bij de Arbeid (WGBLA). Een direct
onderscheid is alleen toegestaan indien
daarvoor een objectieve rechtvaardiging
bestaat, dat wil zeggen dat er sprake
moet zijn van een legitiem doel en dat
de gehanteerde middelen om dat doel
te bereiken passend en noodzakelijk
zijn. Hierbij dient volgens de Rechtbank
naar de gehele groep werknemers
gekeken te worden en niet naar de
individuele werknemer. Eveneens dient
bij de beoordeling of er sprake is van
een ongeoorloofd onderscheid, alle
relevante omstandigheden van het geval
meegenomen te worden.
17Pensioenadvocatuur
Van belang in deze zaak is volgens de Rechtbank o.a. dat het
Sociaal Plan tot stand is gekomen met de betrokken bonden
en dat deze volgens het HvJEG een ruime beoordelingsmarge
hebben bij de keuze van een doelstelling van sociaal beleid
en werkgelegenheidsbeleid en de maatregelen waarmee deze
doelstelling kunnen worden verwezenlijkt. Het doel is volgens
ABN AMRO het bewerkstelligen van een eerlijke verdeling van
beschikbare middelen onder de bij het ontslag betrokkenen. Dit
doel lijkt legitiem. Echter het middel om dat doel te bereiken
is volgens de kantonrechter niet passend en niet noodzakelijk,
omdat de getroffen voorziening voor 62-jarigen schril afsteekt
bij de riante voorziening voor werknemers tot die leeftijd.
De positie van bijvoorbeeld een 62-jarige verschilt niet
zodanig van een 60-jarige waar het gaat om gerichtheid
en kansen op de arbeidsmarkt, dat dit verschil daardoor
gerechtvaardigd wordt. Verder is voor de groep werknemers
die aanspraak kunnen maken op het vroegpensioen geen
andere voorziening getroffen dan de mogelijkheid gebruik te
maken van het vroegpensioen. Voor ouderen die bijvoorbeeld
willen doorwerken na hun 62ste is geen voorziening getroffen.
De kantonrechter acht daarom de gekozen regeling niet
evenwichtig, niet geschikt en daarmee niet passend en tevens
niet noodzakelijk. ABN AMRO dient een (aanvullende)
vergoeding te betalen.
1918
De Rechtbank Amsterdam heeft zich op 24 februari 2017
(ECLI:NL:RBAMS:2017:1328) weer over de vraag uitgelaten
of er in het Sociaal Plan van ABN AMRO sprake is van
leeftijdsdiscriminatie van 62-plussers. De betreffende werknemer
was op het moment dat de arbeidsovereenkomst werd
opgezegd 64 jaar en 6 maanden. Hij verzoekt primair om een
vergoeding ter grootte van 132K. Dit zou de ontslagvergoeding
zijn geweest als die niet was afgetopt. Subsidiair verzoekt hij om
een vergoeding van 87K, zijnde de transitievergoeding (die had
hij niet ontvangen).
En meer subsidiair verzoekt hij om een vergoeding van 62K,
zijnde het gemis aan inkomen tot aan zijn pensioendatum, doch
ten minste een vergoeding van 34K, zijnde zijn pensioenschade.
Volgens de werknemer is de aftoppingsregeling in strijd met de
WGBLA. Verder verwijst de werknemer naar een uitspraak van
15 oktober 2015 van de kantonrechter Rotterdam
(JAR 2015/290), waarin is geoordeeld dat toepassing van
artikel XXII lid 7 van het Overgangsrecht WWZ in de gegeven
omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar is.
Volgens de Rechtbank is de aftoppingsregeling discriminatoir
ten opzichte van de oudere werknemers en dient deze buiten
toepassing te blijven. De werknemer heeft dan ook recht op
een vergoeding van inkomensderving en pensioenschade, maar
deze is volgens de Rechtbank naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid niet gelijk aan de volledige ontslagvergoeding
conform het Sociaal Plan, omdat de werknemer dan tot vier
maal zijn inkomensderving tot aan de AOW-leeftijd zou
ontvangen, hetgeen de Rechtbank onaanvaardbaar acht. ABN
AMRO wordt toegelaten tot het nemen van een akte voor de
berekening van de aan de werknemer toekomende vergoeding.
Conclusie
Een Sociaal Plan waarbij de hoogte van de ontslagvergoeding wordt afgetopt in verband met de pensioenleeftijd kan
mogelijk discriminerend zijn. Dit hoeft niet het geval te zijn indien het doel legitiem is en het middel zowel passend als
noodzakelijk. Dan is er sprake van een objectieve rechtvaardigingsgrond en mag er leeftijdsonderscheid gemaakt worden.
mr. Mirjam Koenes MPLA
Pensioenadvocatuur
Heeft u na het lezen van dit artikel
vragen, neem dan contact op met:
MR. MIRJAM KOENES
20
Internationaal
Geen loonbelasting bij pensioenuitkering in het buitenland
Wanneer een gepensioneerde
in het buitenland woont en een
pensioenuitkering ontvangt, zou
het kunnen dat hij in Nederland
én in het buitenland belasting
moet betalen. Om dat te voorkomen
sloot Nederland met veel landen
belastingverdragen. Als de
gepensioneerde in zo’n verdragsland
woont, hoeft hij veelal niet in
Nederland belasting te betalen.
Hij moet dan wel een verzoek bij de
Belastingdienst indienen. Hoe ziet
zo’n verzoek eruit?
Commentaar
Geen dubbele heffing
Op iedere pensioenuitkering houdt
de uitkerende pensioenuitvoerder
loonheffing (loonbelasting en
premies volksverzekeringen) in.
Stel dat de pensioengerechtigde in
het buitenland woont en op grond
van het belastingverdrag in dat land
belasting betaalt. Hij kan dan de
pensioenuitvoerder verzoeken om de
uitkering zonder inhouding (dus bruto)
uit te keren.
Hij betaalt immers belasting in zijn
woonland. De uitvoerder kan dat doen
wanneer hij een verklaring van de
Belastingdienst heeft. Deze verklaring
(ook wel verdragsverklaring genoemd)
geeft de Belastingdienst af, nadat de
belastingplichtige een verzoek daartoe
heeft gedaan.
Internationaal
Aanvraag vrijstelling loonheffing
De belastingplichtige dient bij de Belastingdienst een
“Aanvraag vrijstelling loonheffing” in. Een voorwaarde om de
vrijstelling van loonheffing in Nederland te krijgen, is dat de
belastingplichtige fiscaal inwoner is van zijn woonland. Dat is
het geval wanneer hij in dat land belastingplichtig is voor zijn
wereldinkomen. Hij kan dat op één van de volgende manieren
bewijzen:
• Hij laat de verklaring invullen door de Belastingdienst
van het woonland, en stuurt deze mee met het
aanvraagformulier voor de vrijstelling van loonheffing.
• Hij stuurt een kopie mee van het meest recente
aanslagformulier met de daarbij behorende aangifte uit
het woonland.
Zonder het bewijs van het fiscaal inwonerschap verleent de
Belastingdienst geen vrijstelling.
21
Conclusie
Zonder verklaring van de Belastingdienst houdt de pensioenuitvoerder loonheffing in bij iedere pensioenuitkering. Ook
als de begunstigde in het buitenland woont en hij daar belasting betaalt. Voordat de Belastingdienst deze verklaring
afgeeft, moet de belastingplichtige aantonen dat hij fiscaal inwoner van zijn woonland is.
Dit geldt overigens ook voor lijfrente-uitkeringen.
drs. Erik Schouten CPC
Heeft u na het lezen van dit artikel
vragen, neem dan contact op met:
THEO GOMMER
Bron:
Website Belastingdienst, Verzoek
vrijstelling inhouding loonbelasting/
premie volksverzekeringen
22
Lijfrenten
In deze bijdrage aandacht voor
een tweetal Hof uitspraken.
De eerste gaat over aftrek van
vrijwillig betaalde ANW-premies,
de tweede over het belasten van een
tegemoetkoming in de bovenmatige
kosten van een lijfrenteverzekering.
Commentaar
Allereerst de zaak omtrent het in aftrek
brengen van vrijwillig betaalde
ANW-premies. Althans aldus geclaimd
door de belastingplichtige.
Op grond van artikel 3.124 lid 1
onderdeel d van de Wet IB 2001 is het
mogelijk om vrijwillig betaalde
ANW-premies in aftrek te brengen
op het inkomen. Aan aftrek voor een
vrijwillige ANW-verzekering zijn echter
op grond van artikel 66a ANW de
nodige voorwaarden verbonden. Het
dient bijvoorbeeld te gaan om iemand
wiens echtgenoot binnen drie jaar na
inwerkingtreding van de ANW overlijdt
en die geboren is tussen 1 januari 1950
en 1 juli 1956. Vervolgens dient het de
Sociale Verzekeringsbank (SVB) te zijn
die de hoogte van de premie bepaalt en
deze in rekening brengt.
Op 25 januari 2017 heeft Hof
Amsterdam zich uitgesproken in
een zaak waarbij in geschil was of
belastingplichtige X recht heeft op
bovengenoemde aftrek van vrijwillig
betaalde ANW-premies. X heeft in
het verleden een kapitaalverzekering
afgesloten. De waarde in het
23
economische verkeer van deze verzekering bedroeg op
1 januari 2011 € 8.457,-. Dit bedrag van € 8.457,- heeft X
vervolgens in zijn aangifte als aftrekbare uitgaven voor
inkomensvoorzieningen opgegeven. Aangezien bij de
inspecteur geen gegevens bekend zijn omtrent vrijwillig
betaalde ANW-premies, betaalde lijfrentepremies of het bezit
van een KEW of SEW, schrapt hij de geclaimde aftrek van
€ 8.457,-.
X gaat echter in beroep, allereerst bij de Rechtbank Noord-
Holland en vervolgens in hoger beroep bij Hof Amsterdam.
De rechtbank stelde vast dat de echtgenote van X niet is
overleden en dat X niet is geboren voor 1 juli 1956. Bovendien
zijn geen premies in rekening gebracht door de SVB. Omdat
de hoogte van de afgetrokken premie gelijk is aan de waarde
van de kapitaalverzekering, leidt de rechtbank af dat X
hiermee beoogd heeft de door hem betaalde premies op de
kapitaalverzekering in aftrek te brengen op zijn inkomen.
De afgetrokken premies kunnen volgens de rechtbank geen
betrekking hebben op bijdragen ingevolge artikel 66a lid 3
ANW. De betaalde premies komen vervolgens dan ook niet
voor aftrek als premies vrijwillige bijdrage ANW in de zin van
artikel 3.124, lid 1, onderdeel d Wet IB 2001 in aanmerking.
Deze premies zijn bovendien voldaan aan de bank en niet
aan de SVB. Het hof is vervolgens snel klaar met deze zaak en
heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De tweede zaak die onlangs speelde voor Hof Arnhem-
Leeuwarden betrof de vraag of het al dan niet terecht is dat
een tegemoetkoming vanwege bovenmatige kosten in een
lijfrentepolis, aangemerkt wordt als belastbaar inkomen uit
woning en werk.
Lijfrenten
2524
Wat was er aan de hand?
X heeft in 1995 en in 2000 lijfrenteverzekeringen op
beleggingsbasis afgesloten. X brengt de betaalde premies
(koopsommen) ten laste van zijn inkomen. Nadat de
verzekeraar in 2001 een foutieve belegging heeft gecorrigeerd
en € 754,- extra op de lijfrentepolis van X heeft gestort,
betaalt zij in 2012 nog eens een bedrag van € 589,- vanwege
een collectieve regeling voor compensatie van kosten van
levensverzekeringen. De inspecteur merkt de vergoeding
van € 589,- aan als belastbaar inkomen. X meent echter dat
kostenvergoeding van € 589,- onbelast is. Vervolgens wil hij
ook de extra storting van € 754,- in aftrek brengen op zijn
inkomen.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de door
X ontvangen tegemoetkoming van € 589,- op grond van art.
3.102 lid 1 Wet IB 2001 terecht tot het belastbare inkomen in
box I heeft gerekend. Uitkeringen uit lijfrenteverzekeringen
zijn belast, ook als de verzekeraar deze in één bedrag uitkeert.
“Hieraan doet niet af dat de tegemoetkoming ziet op de
kostencomponent die in de levensverzekeringen is verwerkt,
omdat de wetgever bij de aftrek van de lijfrentepremies noch
bij de lijfrente-uitkeringen een uitzondering heeft gemaakt
voor een kostencomponent”, aldus het Hof.
Ook met de stelling van X dat hij de extra storting van
€ 754,- niet heeft kunnen aftrekken van zijn inkomen maakt
het hof korte metten. Deze storting is in het geheel niet
betaald door X en kan derhalve ook geen aftrekbare uitgave
voor inkomensvoorzieningen vormen.
Conclusie
De uitspraak in de tweede zaak is in lijn met bestaand beleid van de staatssecretaris (besluit 20-12-2011) en met bestaande
jurisprudentie. Ook hier vraag ik mij toch wel weer een beetje af waarom dergelijke zaken voor de rechter moeten worden
uitgevochten. Het belang is niet al te groot te noemen, de kans van slagen evenmin en de rechterlijke macht heeft toch
wel wat beters te doen zou je zeggen.
drs. David Wildemans MPLA
Lijfrenten
PensioenvariaToch nog vragen uitfasering PEBOndanks het feit dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel
uitfasering pensioen in eigen beheer (PEB) en overige fiscale
pensioenmaatregelen op 7 maart jl. heeft aangenomen,
blijft PEB de gemoederen nog steeds bezighouden. De
vaste commissie voor Financiën in de Eerste Kamer heeft
(demissionair) staatssecretaris Wiebes enkele vragen
voorgelegd enerzijds inzake de behandeling van een
onbepaald verzekerd deel van het opgebouwde pensioen en
anderzijds de waardeoverdracht daarvan binnen en na afloop
van het verstrijken van de overgangstermijn van drie maanden.
De vragen hebben betrekking op twee situaties, waarin de
pensioenopbouw is gestopt, zodat geen extra pensioen meer
wordt opgebouwd:
1. de premiebetaling aan de verzekeraar voor het onbepaald
verzekerd deel is gestopt.
2. de premiebetaling aan de verzekeraar voor het onbepaald
verzekerd deel loopt door.
Er wordt specifiek gevraagd op grond van welke argumenten
waardeoverdracht na afloop van de coulanceperiode als
een oneigenlijke handeling kwalificeert. Er vindt immers
geen toename van de uiteindelijke pensioenverplichting
van de B.V. plaats als gevolg van de waardeoverdracht. Het
opgebouwde pensioen is immers ongewijzigd gebleven,
zodat in feite geen sprake is van een oneigenlijke handeling.
Of de beantwoording van deze vragen de invoering van het
wetsvoorstel zullen vertragen, moet worden afgewacht.
26
Pensioen bij de bank laat nog even op zich wachtenDemissionair staatssecretaris Klijnsma van SZW heeft laten
onderzoeken in hoeverre banksparen kan bijdragen aan een
beter pensioenresultaat. Er waren al eerder onderzoeken in
die richting gedaan, waarbij werd geconcludeerd dat een
bankspaarproduct altijd gecombineerd moet worden met
een levensverzekering in de vorm van een direct ingaande
lijfrenteverzekering na de looptijd van ten minste 20 jaar, om
hiermee het langlevenrisico af te dekken. Pensioen is immers
een levenslange uitkering volgens de Pensioenwet. De eis van
een levenslange uitkering is de voornaamste belemmering.
Enerzijds omdat het banken verboden is het langlevenrisico
zelf af te dekken en het onderzoek heeft geen nieuwe
inzichten opgeleverd. Pensioenbanksparen in de tweede pijler
kan weliswaar leiden tot een initieel hogere uitkering dan
een levenslange annuïteit bij een verzekeraar, maar dan is er
geen levenslange garantie op een uitkering en ook niet over
de hoogte van die uitkering. Aangezien het principe van een
levenslange uitkering stevig is verankerd in de Pensioenwet
wil ze daaraan blijven vasthouden.
Voorlopige premiestaffels pensioenleeftijd 68 jaar gepubliceerdIn 2018 wordt de pensioenrichtleeftijd voor aanvullende
pensioenen in de tweede pijler verhoogd van 67 naar 68 jaar.
Pas in de loop van 2017 zal een nieuw staffelbesluit op basis
van een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar beschikbaar komen.
Pensioenuitvoerders hebben echter veel eerder behoefte aan
nieuwe staffels om de die nieuwe premiepercentages tijdig
in hun systemen te implementeren. Om aan dit knelpunt
tegemoet te komen, heeft de belastingdienst nieuwe,
voorlopige staffels gepubliceerd op basis van pensioenleeftijd
68 jaar. De voorlopige premiestaffels zijn vastgesteld op
basis van de huidige fiscale pensioenregels. Met andere
woorden, de nieuwe premiepercentages zijn afgeleid van een
middelloonregeling met een opbouwpercentage van
1,875% per dienstjaar. Of dit zo blijft, moet worden afgewacht.
Vergelijken we de nieuwe voorlopige staffelpercentages
met die uit het besluit van januari 2017, dan blijkt dat de
staffelpercentages over de hele linie lager zijn. Blijft het
ambitieniveau ongewijzigd (75% gemiddelde pensioengevend
loon), dan zullen de premiepercentages nog lager worden.
Pensioen varia 27
28
Substantiële schaalvoordelen kleine pensioenfondsen mogelijk Uit onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) is gebleken
dat kleine Nederlandse pensioenfondsen substantiële
schaalvoordelen kunnen realiseren. De administratiekosten
per deelnemer van de kleinste pensioenfondsen zijn
ruim tien keer hoger dan die van de grootste fondsen.
Daarnaast zijn de administratiekosten van verplichte
gestelde bedrijfstakpensioenfondsen gemiddeld 38%
lager zijn dan die van ondernemingspensioenfondsen. Bij
beroepspensioenfondsen zijn de administratiekosten 53%
hoger zijn dan die van ondernemingspensioenfondsen. Ook
blijkt dat pensioenfondsen met een vaste premieregeling
(premieovereenkomst) 12% lagere kosten hebben dan fondsen
die een uitkeringsovereenkomst uitvoeren.
Ook DNB heeft leidraad verbeterde premieregelingen Naast de AFM heeft DNB ook een leidraad verbeterde
premieregelingen. De afgelopen periode heeft DNB een
zogenaamde guidance gepubliceerd voor pensioenfondsen,
verzekeraars en premiepensioeninstellingen betreffende
de uitvoering van een variabele pensioenuitkering of
een premieregeling. Over de volgende onderwerpen is
een guidance gepubliceerd: regels voor beleggingen en
zorgplicht, vaststelling van de risicohouding en de vaste
daling, besluitvormingsprocessen bij vormgeving of invoering
van een nieuwe premieregeling. Daarnaast is een factsheet
gepubliceerd over het shoprecht.
DNB geeft aan dat wet verbeterde premieregelingen niet
alleen geldt voor alle aanbieders van een variabel pensioen,
maar ook voor pensioenuitvoerders die zelf geen variabele
uitkering aanbieden, maar wel een, al dan niet verplichte,
pensioenregeling op basis van een kapitaalovereenkomst of
premieovereenkomst uitvoeren.
Deze pensioenuitvoerders moeten:
• de deelnemers de keuze geven tussen een vaste of een
variabele uitkering;
• de beleggingsmix aanpassen aan de voorkeur van de
deelnemer voor een vast of variabel pensioen;
• de deelnemers informeren over het shoprecht, ingeval de
uitvoerder zelf alleen een vaste óf alleen een variabele
uitkering aanbiedt.
Heeft u na het lezen van dit artikel
vragen, neem dan contact op met:
KIM BRANDS