de verkiezingen zijn geweest en wat nu? welke innovatie...

15
nr.3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional SOCIALE ZEKERHEID WERKNEMER CIVIEL PENSIOENFONDSEN FINANCIEEL EN BELEGGINGEN COLLECTIEVE VERZEKERINGEN ZELFSTANDIG ONDERNEMER DGA ARBEIDSVOORWAARDEN PensioenAlert is een uitgave van De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie moet er komen? mr. Theo Gommer MPLA

Upload: others

Post on 04-Sep-2020

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

nr.304 APRIL 2017JAARGANG 17

Het magazine voor de pensioenprofessional

SOCIALE ZEKERHEID WERKNEMER CIVIELPENSIOENFONDSEN FINANCIEEL EN BELEGGINGENCOLLECTIEVE VERZEKERINGEN ZELFSTANDIG ONDERNEMER

DGA ARBEIDSVOORWAARDEN

PensioenAlert is een uitgave van

De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie moet er komen?mr. Theo Gommer MPLA

Page 2: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

2 3

REDACTIONEELDe verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke

innovatie moet er komen?

SOCIALE ZEKERHEIDNaar de Nederlandse Antillen uitgezonden

advocaat generaal premieplichtig voor Nederlandse

volksverzekeringen

WERKNEMER CIVIELPensioen korten: niet in strijd met eigendomsrecht?

PENSIOENFONDSEN GOVERNANCEKoorddansen is spelen met evenwicht

PENSIOENFONDSEN TOEZICHTDNB over verplichte RvT bij grotere

ondernemingspensioenfondsen

PENSIOENADVOCATUURIs het aftoppen van de ontslagvergoeding in verband

met de pensioenleeftijd discriminatoir?

INTERNATIONAALGeen loonbelasting bij pensioenuitkering in het

buitenland

LIJFRENTEAftrek van vrijwillig betaalde ANW-premie en het

belasten van een tegemoetkoming in de bovenmatige

kosten van een lijfrenteverzekering

PENSIOENVARIA• Toch nog vragen uitfasering PEB

• Pensioen bij de bank laat nog even op zich wachten

• Voorlopige premiestaffels pensioenleeftijd 68 jaar

gepubliceerd

• Substantiële schaalvoordelen kleine

pensioenfondsen mogelijk

• Ook DNB heeft leidraad verbeterde

premieregelingen

Inhoudsopgave

In deze editie

16

20

22

26

4

6

8

10

14

Hoofdredacteur

mr. J.T. Gommer MPLA

Akkermans & Partners

Gommer & Partners Pensioen Advocaten

RedactieSociale zekerheidMw. E. van Waaijen

Mr. E. van Waaijen Loonbelastingadviseurs B.V.

Werknemer Civielprof. mr. drs. M. Heemskerk

Bijzonder Hoogleraar Pensioenrecht

Radboud Universiteit Nijmegen

Held Law

Werknemer FiscaalMw. drs. B. Snel - van Hoorn

Deloitte Pension Advisory

Pensioenfondsen Governancemr. B.J. van Miltenburg

Adviespraktijk Van Miltenburg

Pensioenfondsen CommunicatieE.T. Kalmár CPE

Het Nederlandse pensioenfonds a.s.r.

Pensioenfondsen Financieelen Beleggingendrs. R.P. van Leeuwen AAG, associate partner

Akkermans & Partners PensionFund Solutions, tevens

verbonden aan de Visitatie Commissie Pensioenfondsen

Pensioenfondsen Toezichtmr. B. Broers CPL

APG Groep N.V.

Collectieve (pensioen)verzekeringenP.M. van Ravenzwaaij MPLA

Jan© Pensioenadviseurs

Pensioen AdvocatuurMw. mr. H.M.J. van den Hurk, partner

Gommer & Partners Pensioen Advocaten

Internationaaldrs. E.A.P. Schouten CPC

AEGON Adfis

Lijfrentendrs. D.M. Wildemans MPLA, associate partner

Akkermans & Partners Legal & Advice

Zelfstandig Ondernemermr. A.E. de Voogd van der Straten CPL

Fiscount Pensioenfiscalisten

DGAmr. G.M.C.M. Staats

BDO Accountants en Belastingadviseurs

Bancair en verzekerd sparenE. van Toledo

Belastingdienst Kennisgroep

Verzekeringsproducten

Pensioen en Arbeidsvoorwaardenmr. drs. M.R. Visser

Tilburg University

PraktijkAlertmr. P.A. ter Beest MPLA, associate partner

Akkermans & Partners Legal & Advice

Pensioen Variadrs. J.C.G. Swagten CPC

Akkermans & Partners Legal & Advice

Redactieadres

Akkermans & Partners Legal & Advice

Saal van Zwanenbergweg 25

5026 RM Tilburg

T. (013) 542 74 00

E. [email protected]

ISSN 1568-5799

Redactie

Page 3: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

4

De hoofdredacteur

ZZP-ers moeten werken aan hun pensioen. Dat daarmee het

exclusieve recht van de bedrijfstakpensioenfondsen wordt

ontmanteld is een feit, maar past bij de huidige arbeidsmarkt.

Tot slot moeten we af van eis dat pensioen per definitie

levenslang moet zijn. De laatste ‘stuiptrekking’ van demissionair

staatssecretaris Klijnsma was in dat kader; haar brief van 17

maart jl. inzake ‘banksparen pensioen’. Hierbij is haar enige

argument dat pensioen levenslang moet zijn en dat matcht niet

met banksparen. Zij stelt dat het commercieel niet haalbaar

is om een ‘tijdelijk bankspaarprodukt’ te koppelen aan een

levenslange verzekering. Ik zou niet weten waarom ik vanuit

mijn ‘spaarpot’ niet een deel kan reserveren voor de periode

vanaf 87 jaar. Alleen als ik binnen een bandbreedte van 100:75

moet blijven, kan dat problemen opleveren, anders niet.

Als deze drie zaken ‘geregeld’ zijn is de weg vrij om naar

hartenlust te flexibiliseren. En dat ook individueel geoormerkt

en ingelegd pensioengeld collectief belegd kan worden is een

open deur. Net zo goed als dat risico’s – langleven, overlijden

(dus kortleven) en arbeidsongeschiktheid – ook in een

individueel spaarstelsel prima gedeeld kunnen, ergo – want dat

zijn ‘verzekeringen’ – worden.

Conclusie

Het zal nog wel even duren, maar ik verwacht dat de komende Kabinetsperiode dan toch eindelijk dat de transitie naar ‘de

nieuwe pensioenwereld’ wordt gemaakt! Wij houden u op de hoogte!

mr. Theo Gommer MPLA

De hoofdredacteur

De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie moet er komen?

De uitslag van de Tweede

Kamerverkiezingen is hoopvol

met het oog op vernieuwing

in het pensioendossier. Nu de

wet uitfasering pensioen in

eigen beheer is aangenomen

kan de aandacht gericht op het

werknemerspensioen. Zowel de

VVD als D’66 zijn voorstander

van verdere individualisering en

flexibilisering. Daarvoor moeten

er wel wat stevige keuzes gemaakt

worden.

Commentaar

Sinds het ‘beroemde’ pensioenakkoord

uit 2010 zijn we nog niet veel verder dan

een hogere pensioenleeftijd en kunnen

we doorbeleggen na pensioendatum.

Een magere score zo na 7 jaar. Er zijn

wel vele rapporten geschreven – door

het Kabinet zelf, de SER en alle andere

officiële en niet-officiële instanties en

zeker ook door marktpartijen. De lijn is

daarin wel duidelijk: er moet een meer

individueel georiënteerd systeem komen.

Waarbij eigendomsrechten helder zijn en

er ook keuzes gemaakt kunnen worden

om ‘iets anders’ met pensioengeld te

doen. Lumpsum, aflossing hypotheek,

sabbatical, starten eigen bedrijf etc.

Drie ‘heilige huisjes’ moeten dan echter

omver. De doorsneepremie, of eigenlijk

beter, de daaraan gekoppelde doorsnee-

opbouw. Een degressieve opbouw kan,

maar doet ‘ouderen’ tekort. Beter is het

dus om over te stappen op stijgende

premiestaffels. Laten de sociale partners

maar uitvechten hoe de eventuele

extra kosten verdeeld worden. Waarbij

overigens normaliter de werkgever deze

krijgt ervan uitgaande dat werknemers

een vast % van de pensioenslag aan

eigen bijdrage hebben. Dan moet een

keus gemaakt worden over de (grote)

verplichtstelling en daaraan gekoppeld

een algemene pensioenplicht, zodat ook

5

Page 4: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

76

Sociale zekerheid

Sociale zekerheid

Een advocaat-generaal (AG) is

in het kader van door Nederland

verleende technische bijstand door

de Nederlandse Antillen in dienst

genomen en als AG aangesteld bij het

Parket van het Gemeenschappelijk

Hof. De Nederlandse Minister van

Justitie heeft aan de AG i.v.m. diens

benoeming verlof zonder behoud van

bezoldiging verleend. Hof Den Bosch

(27 augustus 2015, nr. 13/00783)

heeft geoordeeld dat de AG

premieplichtig is voor de

Nederlandse volksverzekeringen,

omdat hij op de Nederlandse

Antillen werkzaam is op basis van

uitzending door de Nederlandse

overheid als bedoeld in art. 2 BUB

volksverzekeringen 1999. De Hoge

Raad is het met dit oordeel eens.

Niet beslissend is of gewerkt wordt

in opdracht van de Nederlandse

overheid. (Hoge Raad

30 september 2016, nr. 15/04529)

Commentaar

Het geschil voor het Hof spitste zich toe

op de vraag of de AG in 2009 op de

Nederlandse Antillen en Aruba werkzaam

was op basis van uitzending door de

Nederlandse overheid (artikel 2, leden

1 en 2, Besluit uitbreiding en beperking

kring verzekerden volksverzekeringen

1999 (hierna: BUB 1999)). Het Hof heeft

die vraag bevestigend beantwoord. De AG

klaagt er in cassatie over dat het Hof heeft

miskend dat voor het begrip ‘uitzenden’

ex artikel 3, lid 2, BUB 1999 beslissend

is of gewerkt wordt in opdracht van de

Nederlandse overheid.

De Hoge Raad honoreert deze klacht niet en acht het oordeel

van het Hof niet in strijd met het begrip uitzenden. Dat in de

toelichting op artikel 3, lid 2, BUB 1999 wordt gesproken over

‘de ambtenaar die in opdracht van de Nederlandse overheid

gaat werken’ staat niet in de weg aan het oordeel dat de AG

is ‘uitgezonden’ in de zin van artikel 3, lid 2, BUB 1999, ook

niet bezien in samenhang met de positie van AG als advocaat-

generaal, aldus de Hoge Raad.

Art. 3 BUB 1999 luidt:

1. Verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de

niet in Nederland wonende Nederlander, voor zover niet

reeds begrepen onder artikel 2, die uit hoofde van een

dienstbetrekking met een Nederlandse publiekrechtelijke

rechtspersoon buiten Nederland arbeid verricht ten behoeve

van die rechtspersoon, tenzij hij:

1b. buiten Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van

de vorenbedoelde dienstbetrekking;

2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, is verzekerd

op grond van de volksverzekeringen de Nederlander die in

dienst is van een publiekrechtelijke rechtspersoon in Aruba,

Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire,

Sint Eustatius of Saba mits hij door de Nederlandse overheid

is uitgezonden.

De AG stelt dat vorenbedoelde bepaling niet op hem van

toepassing is, omdat van ‘uitzending’ in de zin van het tweede lid

geen sprake is, aangezien hij niet in opdracht en voor rekening

van de Nederlandse overheid in Curaçao te werk was gesteld.

Hij was aangesteld door de Antilliaanse overheid en ontving

hiervan zijn beloning in Antilliaanse guldens. Dat hij niet in

opdracht van de Nederlandse overheid in Curaçao was gaan

werken, baseerde hij op de toelichting op art. 3, lid 2, BUB 1999:

voor ambtenaren die weliswaar formeel in dienst blijven van een

Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon maar die daarnaast

in niet-Nederlandse overheidsdienst treden en voor die overheid

gaan werken eindigt de Nederlandse verzekeringsplicht. Zij zijn

onderworpen aan het wettelijke socialezekerheidsstelsel van

het land waartoe die overheidsdienst behoort. Uitgezonderd: de

ambtenaar die in opdracht van de Nederlandse overheid gaat

werken en daartoe in dienst treedt bij de Nederlands-Antilliaanse

of Arubaanse overheid.

Deze groep blijft in Nederland sociaal verzekerd. Ondanks de

omstandigheid dat in deze toelichting wordt gesproken over

‘de ambtenaar die in opdracht van de Nederlandse overheid

gaat werken’ staat volgens de Hoge Raad niet in de weg aan het

oordeel dat de AG is ‘uitgezonden’ in de zin van art. 3, lid 2, BUB

1999, ook niet bezien in samenhang met de positie van de AG als

advocaat-generaal. Dit oordeel van de Hoge Raad valt moeilijk

te begrijpen. Uit de feiten blijkt dat de AG niet in opdracht van

de Nederlandse overheid in Curaçao is gaan werken. Hij is niet

in zijn Nederlandse functie uitgezonden, maar door de Minister

van Justitie van de Nederlandse Antillen aangesteld als AG bij het

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen

en Aruba. Dit valt m.i. niet onder uitzenden. Terecht stelt de AG

dat hij niet door zijn Nederlandse werkgever is uitgezonden,

maar dat hij een Curaçaose dienstbetrekking is aangegaan.

Naar de Nederlandse Antillen uitgezonden advocaat generaal premieplichtig voor Nederlandse volksverzekeringen

Conclusie

De Hoge Raad heeft gesproken en dat is einde oefening voor de AG. Rest hem nog de op zijn beloning ingehouden

Antilliaanse sociale verzekeringspremies terug te vragen.

mw. Ellen van Waaijen

Page 5: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

8

Werknemer civiel

Pensioen korten: niet in strijd met eigendomsrecht?

Veel mensen zien hun pensioen als

eigendom. Dan is de vraag logisch

of een korting van het pensioen

door het pensioenfonds niet in

strijd is met het eigendomsrecht.

Een gepensioneerde verloskundige

protesteerde met dat argument

tegen de korting door het

pensioenfonds. Zij spande een kort

geding aan. De kort geding rechter

oordeelde dat de korting van het

pensioen niet in strijd met het

eigendomsrecht was.

Commentaar

Het verlagen van opgebouwd pensioen

wordt eufemistisch aangeduid als

korten of ‘afstempelen’. Het is geen

nieuws dat de dekkingsgraden van

veel pensioenfondsen laag zijn. De

wet bepaalt dat voorwaardelijke

indexatie bij pensioenfondsen niet is

toegestaan bij een dekkingsgraad <110%.

Waardevastheid van pensioen is een luxe

die er nog maar zelden is. Sterker nog:

bij een aanhoudend lage dekkingsgraad

is uiteindelijk een pensioenverlaging (de

korting) de Haarlemmerolie. Dat is slecht

nieuws voor wie had gerekend op die

pensioenuitkering. Er wordt al niet vaak

meer geïndexeerd, maar met een korting

kan de hoogte van de pensioenuitkering

zelfs dalen. Zo bezien is het geen

wonder dat veel gepensioneerden weinig

vertrouwen hebben in pensioenfondsen,

ook al staat de mogelijkheid van zo’n

korting in de wet én in de kleine

lettertjes van het pensioenreglement.

De korting geldt overigens vaak ook

voor werknemers en slapers. Die voelen

dat niet direct in hun portemonnee maar

ervaren dat pas later.

Een gepensioneerde verloskundige

was het niet eens met de korting.

Zij nam verplicht deel aan de

beroepspensioenregeling voor

verloskundigen. Dat pensioenfonds

schreef in februari 2016 een brief dat

de dekkingsgraad eind 2015 te laag was

en dat de opgebouwde pensioenen

per 1 januari 2017 moesten worden

verlaagd met zo’n 2% om de financiële

situatie te herstellen. DNB had die in

het herstelplan opgenomen korting

goedgekeurd.

De verloskundige gaf aan dat de

korting in strijd was met het Europees

eigendomsrecht. In het Nederlands

recht kan eigendomsrecht slechts een

zaak zijn, zoals een fiets of een stoel.

De omschrijving van eigendomsrechten

in Europese wet- en regelgeving is

ruimer. Zowel het EU Handvest van

de Grondrechten (artikel 17) als het

Europees Verdrag voor de Rechten van

de Mens (EVRM) bevat een bepaling

(in artikel 1 van het Eerste Protocol) die

eigendomsrechten beschermt.

9Werknemer civiel

De pensioenuitkering valt onder dat Europees eigendomsrecht.

In kort geding moet vaststaan dat de korting met een redelijke

mate van zekerheid strijd is met het Europees recht. Dat is

niet het geval volgens de rechter. De rechter oordeelde dat het

beroep op het EU Handvest niet kon slagen, omdat de vereiste

samenhang met het EU recht (de zogenaamde connexiteit)

onvoldoende was. Ten aanzien van het eigendomsrecht volgens

het EVRM wijst de rechter er op dat een inbreuk op het

eigendomsrecht gerechtvaardigd kan zijn indien voldaan is aan

drie in de jurisprudentie genoemde criteria:

1. inmenging is bij wet voorzien;

2. inmenging dien algemeen belang en is daardoor

gerechtvaardigd;

3. inmenging is niet disproportioneel (fair balance).

Dat de inmenging bij wet is voorzien, blijkt uit de

kortingsbepaling in de wet (artikel 129 Wvb). Dat er

een algemeen belang is voor de inmenging in het

eigendomsrecht die de korting betekent, blijkt uit de

wettelijke regeling voor beroepspensioenfondsen om de

balans in het pensioenvermogen te herstellen. De korting is

evenmin disproportioneel. Relevant is dat het jaarinkomen

van de verloskundige in 2013 € 84.000,- bruto was. De

pensioenuitkering was in 2016 meer dan € 23.000,- bruto.

Tijdens de zitting is aangegeven dat de korting waarschijnlijk

0,4% (i.p.v. 2%) zou zijn. Dat zou voor de verloskundige een

korting betekenen van € 93,39 op jaarbasis. Relevant was

ook dat niet alleen gepensioneerden werden gekort, maar

ook de pensioenopbouw van actieven en slapers. Onder

die omstandigheden oordeelde de rechter dat het Europees

eigendomsrecht niet was geschonden. Het verzochte verbod op

de korting werd afgewezen. (Rechtbank Zeeland-West Brabant

1 december 2016:ECLI:NL:RBZWB:2016:8093).

Conclusie

Er is veel aandacht voor kortingen door pensioenfondsen. Het is ook niet niks om opgebouwd pensioen te verlagen.

Deze uitspraak toont aan dat het pensioen weliswaar onder het Europees eigendomsrecht valt, maar dat er veel juridische

ruimte is om zo’n korting te rechtvaardigen. Hoger beroep is aangekondigd, dus deze zaak wordt vervolgd.

mr. drs. Mark Heemskerk

Page 6: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

10

Pensioenfondsengoverance

Pensioenfondsen goverance

Opheffing fondsEr dient bij evenwichtige belangenafweging onderscheid te

worden gemaakt tussen de proces-inrichting enerzijds en

anderzijds de proces-inhoud. Met de proces-inrichting wordt

de “Roadmap” bedoeld, ofwel het bestuurlijk plan van aanpak

met de actielijst, de time planning, extern advies, overleg

en medezeggenschap van met name VO, communicatie

momenten etc. De proces-inhoudelijke kant van evenwichtige

belangenafweging is:

• doelstellingen formuleren;

• opties inventariseren;

• belangen identificeren: fonds, deelnemers, gewezen

deelnemers, andere pensioenaanspraak gerechtigden

(partners en kinderen) en gepensioneerden, langdurig

zieke werknemers en arbeidsongeschikte deelnemers en

de werkgever;

• belangen afwegen incl. risico’s; en de uiteindelijke keuze.

De laatste loodjes zijn de onderbouwing van het besluit

en de vastlegging ervan.

De slotzin van artikel 105 lid 2 Pensioenwet “... kunnen

voelen.” duidt tot slot op de communicatie van het besluit.

11

Koorddansen is spelen met evenwicht

De wijze van beleids- en

besluitvorming binnen een

fonds is koorddansen op grote

hoogten: Doodeng en men kan te

pletter vallen. Puur een zaak van

evenwicht houden.

Bekend is het onderzoek van DNB

naar evenwichtige belangenafweging in

relatie tot de premievaststelling 2015.

Een fonds beheert “platgeslagen”

gezegd, de pensioengelden van

de (gewezen) deelnemers en

gepensioneerden. Het bestuur

bestuurt. Artikel 105 Pensioenwet

“Eisen ten aanzien van beleid”

bepaalt hoe dit moet. Lid 2: “De

personen die het beleid van een

pensioenfonds bepalen of mede

bepalen richten zich bij de vervulling

van hun taak naar de belangen van

de bij het pensioenfonds betrokken

deelnemers, gewezen deelnemers,

andere aanspraakgerechtigden,

de pensioengerechtigden en de

werkgever zorgen ervoor dat dezen

zich door hen op evenwichtige wijze

vertegenwoordigd kunnen voelen.”

De plicht tot evenwichtige

belangenafweging geldt altijd, en

zeker bij premie- en indexatie resp.

kortingsbesluiten. Maar ook in liquidatie

processen neemt evenwichtige

belangenafweging natuurlijk ook een

prominente plaats in.

Page 7: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

12 13

Publiek rechtMr. Witte heeft in Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken

(2016 no. 1 pag. 26) een goed overzichtsartikel geschreven

over de publieke kant van evenwichtige belangenafweging.

Hij wijst erop dat dit wetsartikel naast een civielrechtelijke

norm ook een publiekrechtelijke norm is waarop DNB

toezicht houdt. De uitspraak van Rechtbank Rotterdam van

26 november 2015 inzake BPF Slagersbedrijf vs. DNB

(PJ 2016, 5) ziet op de publiekrechtelijke kant.

Deze uitspraak gaat over de vraag of de zogenaamde VPL

- reserve van het fonds inzake voorwaardelijke rechten op

grond van art. 105 Pensioenwet-al dan niet ten laste van

het vermogen moest vrijvallen. Bij bedoelde vrijval zou de

dekkingsgraad beduidend hoger uitvallen en zou korting van

pensioenaanspraken en pensioenrechten van de baan zijn.

De rechtbank oordeelde dat de belangen van de betreffende

deelnemers in relatie tot de andere belangen met de VPL

reservering waren gediend en dat art. 105 Pensioenwet dus

niet was geschonden, zoals DNB had bepleit (marginale

toetsing).

CivielVerenigingen van gepensioneerden of een individuele

gepensioneerde spannen nog wel eens een rechtszaak tegen

hun fonds aan, en wel omdat bij een besluit van een fonds

tot niet-indexatie of korting niet evenwichtig zouden zijn

genomen. Dat is civiel.

Bekend is de Shell zaak van de Ondernemingskamer

van Hof Amsterdam, 12 april 2011 (PJ 2011, 91) inzake

het negatieve besluit over inhaal indexatie. Evenwichtige

belangenbehartiging ziet trouwens ook op bescherming van

de belangen van de aangesloten werkgevers. Zie bijv. Bovag

vs. Bedrijfstakpensioenfonds PMT, tussenvonnis Hof Arnhem

– Leeuwarden d.d. 17 mei 2016 (PJ 2016, 86). Zonder in detail

te treden, ging het geschil over de wijze van premievaststelling

door het pensioenfonds. De gerechtelijke toetsing is ook

hier gezien de aard van de norm marginaal: alleen indien

een besluit kennelijk en apart strijdig is met de evenwichtige

belangenafweging, zal de rechter ingrijpen.

ABC stappenplanIn TPV 2012 no. 4/ 5 pag. 20 e.v. hebben Kok, Boer en Koops

een praktisch “ABC” stappenplan opgesteld om te komen tot

een evenwichtige korting. DNB acht blijkens haar onderzoek

met guidance inzake evenwichtige belangenafweging rond de

premievaststelling 2015 in algemene zin relevant:

Het juridische kader, de beleidsruimte, de doelstellingen van

het fonds, de opties, de diverse belangen, de dilemma’s, de

input medezeggenschap, de keuze en motivering.

Dit geldt volgens DNB zowel ten aanzien van een gedempte

premie als ook ten aanzien van een kostdekkende premie.

Een en ander moet reproduceerbaar zijn, dus goed op

schrift zijn vastgelegd. Dit laatste noopt tot deugdelijke

bestuurlijke “opleggers”.

Conclusie

Op grond van het bovenstaande is en blijft evenwichtige belangenafweging een uiterst delicate aangelegenheid.

Koorddansen dus. Zeker bij complexe zaken zoals premievaststelling, indexatie resp. korten en liquidatie. Enkel en alleen

door zorgvuldig, uitvoerig en navolgbaar alle belangen te benoemen en deze daarna onderling goed af te wegen, komt

men tot een zorgvuldige afweging van belangen. Vergelijk de “ABC” – route. Otherwise: see you in court!

mr. Bart Jan van Miltenburg

Pensioenfondsen goverance

Heeft u na het lezen van dit artikel

vragen, neem dan contact op met:

THEO GOMMER

[email protected]

Page 8: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

14

Pensioenfondsen toezicht

DNB over verplichte RvT bij grotere ondernemings-pensioenfondsen

DNB heeft in een recente

nieuwsbrief aandacht besteed

aan de Verzamelwet pensioenen

2017. In dit wetsvoorstel

wordt onder meer geregeld dat

ondernemingspensioenfondsen

met een beheerd vermogen van

meer dan 1 miljard in de toekomst

een raad van toezicht moeten

hebben. Hieronder volgt een korte

uitleg over de Verzamelwet en de

toelichting hierop van DNB.

Commentaar

Verzamelwet pensioenen 2017

De Wet versterking bestuur

pensioenfondsen heeft in 2014 ervoor

gezorgd dat bedrijfstakpensioenfondsen

met een paritair of een onafhankelijk

bestuur een raad van toezicht (RvT)

moeten hebben. Hiermee is het interne

toezicht binnen deze fondsen versterkt.

Deze verplichting geldt op dit

moment nog niet voor ondernemings-

pensioenfondsen met een paritair of

een onafhankelijk bestuur. Zij hebben

de mogelijkheid om te kiezen voor een

permanente, interne RvT of voor een

jaarlijkse, externe visitatiecommissie.

Tijdens de plenaire behandeling van

het Wetsvoorstel versterking bestuur

pensioenfondsen in de Eerste Kamer

is toegezegd dat de verplichting voor

een RvT na afloop van een periode

van drie jaren, na inwerkingtreding van

de organisatiebepalingen uit de Wet

versterking bestuur pensioenfondsen,

ook zou worden ingevoerd voor

ondernemingspensioenfondsen (lees: drie

jaren na invoering van de Wet versterking

bestuur pensioenfondsen per 1 juli 2014).

Op 1 juli 2017 verloopt deze periode

van drie jaren. Met het onderhavige

wetsvoorstel wordt aan de genoemde

toezegging tegemoet gekomen voor zover

het ondernemingspensioenfondsen betreft

met een belegd vermogen van meer dan

1 miljard euro.

De wetgever heeft ervoor gekozen

om deze verplichting niet aan alle

ondernemingspensioenfondsen op te

leggen. Deze verplichting geldt namelijk

niet voor fondsen met een belegd

vermogen tot en met een miljard euro en

voor fondsen die volledig herverzekerd

zijn (bij een verzekeraar) De verplichte

invoering van een RvT geldt niet voor hen

om te voorkomen dat kleinere fondsen

worden geconfronteerd met al te grote

administratieve lasten. Daarnaast acht de

wetgever de invoering van een verplichte

RvT juist voor grotere fondsen relevant.

De complexiteit in de besluitvorming en

de daaraan verbonden risico’s nemen

volgens de toezichthouder toe naarmate

het beheerd vermogen groter is.

15Pensioenfondsen toezicht

Toelichting DNB op wetsvoorstel

De wetgever heeft het wetsvoorstel voor een toezichttoets

naar DNB (en de AFM) gestuurd. DNB heeft op grond

hiervan aanbevolen om een RvT te verplichten voor alle

ondernemingspensioenfondsen. In dit kader benadrukt

DNB dat vooral kleinere ondernemingspensioenfondsen in

de praktijk moeite met de toegenomen complexiteit van de

omgeving waarin deze pensioenfondsen zich bewegen.

Deze fondsen zijn volgens de toezichthouder juist gebaat bij

een versterking van het interne toezicht.

Daarbij wordt overigens nog gewezen op de ‘good practices’

met betrekking tot het intern toezicht die DNB in mei 2016

heeft uitgebracht. Uit deze ‘good practices’ blijkt volgens DNB

dat intern toezicht door middel van visitatie, mits vormgegeven

conform en daar waar nodig aangepast aan deze practices, wel

degelijk effectief kan zijn.

DNB vraagt aandacht van sector

DNB heeft in een recente nieuwsbrief aandacht gevraagd

voor dit onderwerp. DNB benadrukt nog eens dat als

het wetsvoorstel ongewijzigd door het parlement wordt

aangenomen, dat ondernemingspensioenfondsen met een

beheerd vermogen van meer dan 1 miljard euro per 1 juli 2017

een RvT moeten hebben. De mogelijkheid om het interne

toezicht via een visitatiecommissie vorm te geven vervalt

daarmee.

Tegelijkertijd benadrukt DNB dat er tijdens de parlementaire

behandeling van het wetsvoorstel nog wijzigingen kunnen

worden aangebracht. En ook kan de inwerkingtredingsdatum,

die per onderdeel van het wetsvoorstel verschilt, nog

uitgesteld worden. Zo zijn er vanuit de sector (o.a. vanuit

de Pensioenfederatie) vragen gesteld over de explicitering

van de 1 miljard euro grens en de toepassing van ordentelijk

overgangsrecht. Toch vraagt DNB de fondsen die het betreft er

(anticiperend) rekening mee te houden dat zij mogelijk wettelijk

moeten gaan beschikken over een RvT per 1 juli 2017.

Conclusie

De Verzamelwet pensioenen 2017 introduceert een verplichte RvT voor ondernemingspensioenfondsen met meer

dan een miljard euro belegd vermogen. Als het wetsvoorstel zonder aanpassingen wordt aangenomen, treedt deze

maatregel per 1 juli 2017 in werking. Alhoewel het wetsvoorstel nog kan wijzigen, roept DNB de sector op om tijdig

voorbereidingen te treffen.

mr. Boudewijn Broers CPL

Page 9: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

16

Pensioenadvocatuur

Is het aftoppen van de ontslagvergoeding in verband met de pensioenleeftijd discriminatoir?

De rechtbank Amsterdam heeft

zich in februari 2017 in twee

verschillende zaken uitgelaten

over de vraag of de hoogte van een

ontslagvergoeding gekoppeld mocht

worden aan de pensioenleeftijd.

Door een koppeling te maken met

de pensioenleeftijd ontvangen

‘jongere’ werknemers mogelijk

een hogere ontslagvergoeding dan

‘oudere’ werknemers. De vraag is of

dit leeftijdsdiscriminatie is?

Commentaar

Op 8 februari 2017 heeft de Rechtbank

Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2017:906)

zich over een dergelijke kwestie

gebogen. In die zaak was de hoogte van

de ontslagvergoeding afgetopt. Deze

was gemaximeerd op o.a. het bedrag

dat gelijk is aan de inkomstenderving

tot de leeftijd waarop de betreffende

werknemer op grond van de

Pensioenregeling 2006 een uitkering

ontvangt die gelijk is aan de uitkering

die hij zou hebben ontvangen als hij

omstreeks de 62-jarige leeftijd met

pensioen was gegaan onder de vigeur

van Pensioenregeling 2000. Eiser vordert

van zijn werkgever, ABN AMRO, een

hogere ontslagvergoeding.

De aftoppingsregeling maakt een direct

onderscheid ex artikel 7 lid 1 c Wet

Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd

bij de Arbeid (WGBLA). Een direct

onderscheid is alleen toegestaan indien

daarvoor een objectieve rechtvaardiging

bestaat, dat wil zeggen dat er sprake

moet zijn van een legitiem doel en dat

de gehanteerde middelen om dat doel

te bereiken passend en noodzakelijk

zijn. Hierbij dient volgens de Rechtbank

naar de gehele groep werknemers

gekeken te worden en niet naar de

individuele werknemer. Eveneens dient

bij de beoordeling of er sprake is van

een ongeoorloofd onderscheid, alle

relevante omstandigheden van het geval

meegenomen te worden.

17Pensioenadvocatuur

Van belang in deze zaak is volgens de Rechtbank o.a. dat het

Sociaal Plan tot stand is gekomen met de betrokken bonden

en dat deze volgens het HvJEG een ruime beoordelingsmarge

hebben bij de keuze van een doelstelling van sociaal beleid

en werkgelegenheidsbeleid en de maatregelen waarmee deze

doelstelling kunnen worden verwezenlijkt. Het doel is volgens

ABN AMRO het bewerkstelligen van een eerlijke verdeling van

beschikbare middelen onder de bij het ontslag betrokkenen. Dit

doel lijkt legitiem. Echter het middel om dat doel te bereiken

is volgens de kantonrechter niet passend en niet noodzakelijk,

omdat de getroffen voorziening voor 62-jarigen schril afsteekt

bij de riante voorziening voor werknemers tot die leeftijd.

De positie van bijvoorbeeld een 62-jarige verschilt niet

zodanig van een 60-jarige waar het gaat om gerichtheid

en kansen op de arbeidsmarkt, dat dit verschil daardoor

gerechtvaardigd wordt. Verder is voor de groep werknemers

die aanspraak kunnen maken op het vroegpensioen geen

andere voorziening getroffen dan de mogelijkheid gebruik te

maken van het vroegpensioen. Voor ouderen die bijvoorbeeld

willen doorwerken na hun 62ste is geen voorziening getroffen.

De kantonrechter acht daarom de gekozen regeling niet

evenwichtig, niet geschikt en daarmee niet passend en tevens

niet noodzakelijk. ABN AMRO dient een (aanvullende)

vergoeding te betalen.

Page 10: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

1918

De Rechtbank Amsterdam heeft zich op 24 februari 2017

(ECLI:NL:RBAMS:2017:1328) weer over de vraag uitgelaten

of er in het Sociaal Plan van ABN AMRO sprake is van

leeftijdsdiscriminatie van 62-plussers. De betreffende werknemer

was op het moment dat de arbeidsovereenkomst werd

opgezegd 64 jaar en 6 maanden. Hij verzoekt primair om een

vergoeding ter grootte van 132K. Dit zou de ontslagvergoeding

zijn geweest als die niet was afgetopt. Subsidiair verzoekt hij om

een vergoeding van 87K, zijnde de transitievergoeding (die had

hij niet ontvangen).

En meer subsidiair verzoekt hij om een vergoeding van 62K,

zijnde het gemis aan inkomen tot aan zijn pensioendatum, doch

ten minste een vergoeding van 34K, zijnde zijn pensioenschade.

Volgens de werknemer is de aftoppingsregeling in strijd met de

WGBLA. Verder verwijst de werknemer naar een uitspraak van

15 oktober 2015 van de kantonrechter Rotterdam

(JAR 2015/290), waarin is geoordeeld dat toepassing van

artikel XXII lid 7 van het Overgangsrecht WWZ in de gegeven

omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid

onaanvaardbaar is.

Volgens de Rechtbank is de aftoppingsregeling discriminatoir

ten opzichte van de oudere werknemers en dient deze buiten

toepassing te blijven. De werknemer heeft dan ook recht op

een vergoeding van inkomensderving en pensioenschade, maar

deze is volgens de Rechtbank naar maatstaven van redelijkheid

en billijkheid niet gelijk aan de volledige ontslagvergoeding

conform het Sociaal Plan, omdat de werknemer dan tot vier

maal zijn inkomensderving tot aan de AOW-leeftijd zou

ontvangen, hetgeen de Rechtbank onaanvaardbaar acht. ABN

AMRO wordt toegelaten tot het nemen van een akte voor de

berekening van de aan de werknemer toekomende vergoeding.

Conclusie

Een Sociaal Plan waarbij de hoogte van de ontslagvergoeding wordt afgetopt in verband met de pensioenleeftijd kan

mogelijk discriminerend zijn. Dit hoeft niet het geval te zijn indien het doel legitiem is en het middel zowel passend als

noodzakelijk. Dan is er sprake van een objectieve rechtvaardigingsgrond en mag er leeftijdsonderscheid gemaakt worden.

mr. Mirjam Koenes MPLA

Pensioenadvocatuur

Heeft u na het lezen van dit artikel

vragen, neem dan contact op met:

MR. MIRJAM KOENES

[email protected]

Page 11: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

20

Internationaal

Geen loonbelasting bij pensioenuitkering in het buitenland

Wanneer een gepensioneerde

in het buitenland woont en een

pensioenuitkering ontvangt, zou

het kunnen dat hij in Nederland

én in het buitenland belasting

moet betalen. Om dat te voorkomen

sloot Nederland met veel landen

belastingverdragen. Als de

gepensioneerde in zo’n verdragsland

woont, hoeft hij veelal niet in

Nederland belasting te betalen.

Hij moet dan wel een verzoek bij de

Belastingdienst indienen. Hoe ziet

zo’n verzoek eruit?

Commentaar

Geen dubbele heffing

Op iedere pensioenuitkering houdt

de uitkerende pensioenuitvoerder

loonheffing (loonbelasting en

premies volksverzekeringen) in.

Stel dat de pensioengerechtigde in

het buitenland woont en op grond

van het belastingverdrag in dat land

belasting betaalt. Hij kan dan de

pensioenuitvoerder verzoeken om de

uitkering zonder inhouding (dus bruto)

uit te keren.

Hij betaalt immers belasting in zijn

woonland. De uitvoerder kan dat doen

wanneer hij een verklaring van de

Belastingdienst heeft. Deze verklaring

(ook wel verdragsverklaring genoemd)

geeft de Belastingdienst af, nadat de

belastingplichtige een verzoek daartoe

heeft gedaan.

Internationaal

Aanvraag vrijstelling loonheffing

De belastingplichtige dient bij de Belastingdienst een

“Aanvraag vrijstelling loonheffing” in. Een voorwaarde om de

vrijstelling van loonheffing in Nederland te krijgen, is dat de

belastingplichtige fiscaal inwoner is van zijn woonland. Dat is

het geval wanneer hij in dat land belastingplichtig is voor zijn

wereldinkomen. Hij kan dat op één van de volgende manieren

bewijzen:

• Hij laat de verklaring invullen door de Belastingdienst

van het woonland, en stuurt deze mee met het

aanvraagformulier voor de vrijstelling van loonheffing.

• Hij stuurt een kopie mee van het meest recente

aanslagformulier met de daarbij behorende aangifte uit

het woonland.

Zonder het bewijs van het fiscaal inwonerschap verleent de

Belastingdienst geen vrijstelling.

21

Conclusie

Zonder verklaring van de Belastingdienst houdt de pensioenuitvoerder loonheffing in bij iedere pensioenuitkering. Ook

als de begunstigde in het buitenland woont en hij daar belasting betaalt. Voordat de Belastingdienst deze verklaring

afgeeft, moet de belastingplichtige aantonen dat hij fiscaal inwoner van zijn woonland is.

Dit geldt overigens ook voor lijfrente-uitkeringen.

drs. Erik Schouten CPC

Heeft u na het lezen van dit artikel

vragen, neem dan contact op met:

THEO GOMMER

[email protected]

Bron:

Website Belastingdienst, Verzoek

vrijstelling inhouding loonbelasting/

premie volksverzekeringen

Page 12: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

22

Lijfrenten

In deze bijdrage aandacht voor

een tweetal Hof uitspraken.

De eerste gaat over aftrek van

vrijwillig betaalde ANW-premies,

de tweede over het belasten van een

tegemoetkoming in de bovenmatige

kosten van een lijfrenteverzekering.

Commentaar

Allereerst de zaak omtrent het in aftrek

brengen van vrijwillig betaalde

ANW-premies. Althans aldus geclaimd

door de belastingplichtige.

Op grond van artikel 3.124 lid 1

onderdeel d van de Wet IB 2001 is het

mogelijk om vrijwillig betaalde

ANW-premies in aftrek te brengen

op het inkomen. Aan aftrek voor een

vrijwillige ANW-verzekering zijn echter

op grond van artikel 66a ANW de

nodige voorwaarden verbonden. Het

dient bijvoorbeeld te gaan om iemand

wiens echtgenoot binnen drie jaar na

inwerkingtreding van de ANW overlijdt

en die geboren is tussen 1 januari 1950

en 1 juli 1956. Vervolgens dient het de

Sociale Verzekeringsbank (SVB) te zijn

die de hoogte van de premie bepaalt en

deze in rekening brengt.

Op 25 januari 2017 heeft Hof

Amsterdam zich uitgesproken in

een zaak waarbij in geschil was of

belastingplichtige X recht heeft op

bovengenoemde aftrek van vrijwillig

betaalde ANW-premies. X heeft in

het verleden een kapitaalverzekering

afgesloten. De waarde in het

23

economische verkeer van deze verzekering bedroeg op

1 januari 2011 € 8.457,-. Dit bedrag van € 8.457,- heeft X

vervolgens in zijn aangifte als aftrekbare uitgaven voor

inkomensvoorzieningen opgegeven. Aangezien bij de

inspecteur geen gegevens bekend zijn omtrent vrijwillig

betaalde ANW-premies, betaalde lijfrentepremies of het bezit

van een KEW of SEW, schrapt hij de geclaimde aftrek van

€ 8.457,-.

X gaat echter in beroep, allereerst bij de Rechtbank Noord-

Holland en vervolgens in hoger beroep bij Hof Amsterdam.

De rechtbank stelde vast dat de echtgenote van X niet is

overleden en dat X niet is geboren voor 1 juli 1956. Bovendien

zijn geen premies in rekening gebracht door de SVB. Omdat

de hoogte van de afgetrokken premie gelijk is aan de waarde

van de kapitaalverzekering, leidt de rechtbank af dat X

hiermee beoogd heeft de door hem betaalde premies op de

kapitaalverzekering in aftrek te brengen op zijn inkomen.

De afgetrokken premies kunnen volgens de rechtbank geen

betrekking hebben op bijdragen ingevolge artikel 66a lid 3

ANW. De betaalde premies komen vervolgens dan ook niet

voor aftrek als premies vrijwillige bijdrage ANW in de zin van

artikel 3.124, lid 1, onderdeel d Wet IB 2001 in aanmerking.

Deze premies zijn bovendien voldaan aan de bank en niet

aan de SVB. Het hof is vervolgens snel klaar met deze zaak en

heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De tweede zaak die onlangs speelde voor Hof Arnhem-

Leeuwarden betrof de vraag of het al dan niet terecht is dat

een tegemoetkoming vanwege bovenmatige kosten in een

lijfrentepolis, aangemerkt wordt als belastbaar inkomen uit

woning en werk.

Lijfrenten

Page 13: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

2524

Wat was er aan de hand?

X heeft in 1995 en in 2000 lijfrenteverzekeringen op

beleggingsbasis afgesloten. X brengt de betaalde premies

(koopsommen) ten laste van zijn inkomen. Nadat de

verzekeraar in 2001 een foutieve belegging heeft gecorrigeerd

en € 754,- extra op de lijfrentepolis van X heeft gestort,

betaalt zij in 2012 nog eens een bedrag van € 589,- vanwege

een collectieve regeling voor compensatie van kosten van

levensverzekeringen. De inspecteur merkt de vergoeding

van € 589,- aan als belastbaar inkomen. X meent echter dat

kostenvergoeding van € 589,- onbelast is. Vervolgens wil hij

ook de extra storting van € 754,- in aftrek brengen op zijn

inkomen.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de door

X ontvangen tegemoetkoming van € 589,- op grond van art.

3.102 lid 1 Wet IB 2001 terecht tot het belastbare inkomen in

box I heeft gerekend. Uitkeringen uit lijfrenteverzekeringen

zijn belast, ook als de verzekeraar deze in één bedrag uitkeert.

“Hieraan doet niet af dat de tegemoetkoming ziet op de

kostencomponent die in de levensverzekeringen is verwerkt,

omdat de wetgever bij de aftrek van de lijfrentepremies noch

bij de lijfrente-uitkeringen een uitzondering heeft gemaakt

voor een kostencomponent”, aldus het Hof.

Ook met de stelling van X dat hij de extra storting van

€ 754,- niet heeft kunnen aftrekken van zijn inkomen maakt

het hof korte metten. Deze storting is in het geheel niet

betaald door X en kan derhalve ook geen aftrekbare uitgave

voor inkomensvoorzieningen vormen.

Conclusie

De uitspraak in de tweede zaak is in lijn met bestaand beleid van de staatssecretaris (besluit 20-12-2011) en met bestaande

jurisprudentie. Ook hier vraag ik mij toch wel weer een beetje af waarom dergelijke zaken voor de rechter moeten worden

uitgevochten. Het belang is niet al te groot te noemen, de kans van slagen evenmin en de rechterlijke macht heeft toch

wel wat beters te doen zou je zeggen.

drs. David Wildemans MPLA

Lijfrenten

Page 14: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

PensioenvariaToch nog vragen uitfasering PEBOndanks het feit dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel

uitfasering pensioen in eigen beheer (PEB) en overige fiscale

pensioenmaatregelen op 7 maart jl. heeft aangenomen,

blijft PEB de gemoederen nog steeds bezighouden. De

vaste commissie voor Financiën in de Eerste Kamer heeft

(demissionair) staatssecretaris Wiebes enkele vragen

voorgelegd enerzijds inzake de behandeling van een

onbepaald verzekerd deel van het opgebouwde pensioen en

anderzijds de waardeoverdracht daarvan binnen en na afloop

van het verstrijken van de overgangstermijn van drie maanden.

De vragen hebben betrekking op twee situaties, waarin de

pensioenopbouw is gestopt, zodat geen extra pensioen meer

wordt opgebouwd:

1. de premiebetaling aan de verzekeraar voor het onbepaald

verzekerd deel is gestopt.

2. de premiebetaling aan de verzekeraar voor het onbepaald

verzekerd deel loopt door.

Er wordt specifiek gevraagd op grond van welke argumenten

waardeoverdracht na afloop van de coulanceperiode als

een oneigenlijke handeling kwalificeert. Er vindt immers

geen toename van de uiteindelijke pensioenverplichting

van de B.V. plaats als gevolg van de waardeoverdracht. Het

opgebouwde pensioen is immers ongewijzigd gebleven,

zodat in feite geen sprake is van een oneigenlijke handeling.

Of de beantwoording van deze vragen de invoering van het

wetsvoorstel zullen vertragen, moet worden afgewacht.

26

Pensioen bij de bank laat nog even op zich wachtenDemissionair staatssecretaris Klijnsma van SZW heeft laten

onderzoeken in hoeverre banksparen kan bijdragen aan een

beter pensioenresultaat. Er waren al eerder onderzoeken in

die richting gedaan, waarbij werd geconcludeerd dat een

bankspaarproduct altijd gecombineerd moet worden met

een levensverzekering in de vorm van een direct ingaande

lijfrenteverzekering na de looptijd van ten minste 20 jaar, om

hiermee het langlevenrisico af te dekken. Pensioen is immers

een levenslange uitkering volgens de Pensioenwet. De eis van

een levenslange uitkering is de voornaamste belemmering.

Enerzijds omdat het banken verboden is het langlevenrisico

zelf af te dekken en het onderzoek heeft geen nieuwe

inzichten opgeleverd. Pensioenbanksparen in de tweede pijler

kan weliswaar leiden tot een initieel hogere uitkering dan

een levenslange annuïteit bij een verzekeraar, maar dan is er

geen levenslange garantie op een uitkering en ook niet over

de hoogte van die uitkering. Aangezien het principe van een

levenslange uitkering stevig is verankerd in de Pensioenwet

wil ze daaraan blijven vasthouden.

Voorlopige premiestaffels pensioenleeftijd 68 jaar gepubliceerdIn 2018 wordt de pensioenrichtleeftijd voor aanvullende

pensioenen in de tweede pijler verhoogd van 67 naar 68 jaar.

Pas in de loop van 2017 zal een nieuw staffelbesluit op basis

van een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar beschikbaar komen.

Pensioenuitvoerders hebben echter veel eerder behoefte aan

nieuwe staffels om de die nieuwe premiepercentages tijdig

in hun systemen te implementeren. Om aan dit knelpunt

tegemoet te komen, heeft de belastingdienst nieuwe,

voorlopige staffels gepubliceerd op basis van pensioenleeftijd

68 jaar. De voorlopige premiestaffels zijn vastgesteld op

basis van de huidige fiscale pensioenregels. Met andere

woorden, de nieuwe premiepercentages zijn afgeleid van een

middelloonregeling met een opbouwpercentage van

1,875% per dienstjaar. Of dit zo blijft, moet worden afgewacht.

Vergelijken we de nieuwe voorlopige staffelpercentages

met die uit het besluit van januari 2017, dan blijkt dat de

staffelpercentages over de hele linie lager zijn. Blijft het

ambitieniveau ongewijzigd (75% gemiddelde pensioengevend

loon), dan zullen de premiepercentages nog lager worden.

Pensioen varia 27

Page 15: De verkiezingen zijn geweest en wat nu? Welke innovatie ...files.m15.mailplus.nl/user315100317/3252/PensioenAlert...nr. 3 04 APRIL 2017 JAARGANG 17 Het magazine voor de pensioenprofessional

28

Substantiële schaalvoordelen kleine pensioenfondsen mogelijk Uit onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) is gebleken

dat kleine Nederlandse pensioenfondsen substantiële

schaalvoordelen kunnen realiseren. De administratiekosten

per deelnemer van de kleinste pensioenfondsen zijn

ruim tien keer hoger dan die van de grootste fondsen.

Daarnaast zijn de administratiekosten van verplichte

gestelde bedrijfstakpensioenfondsen gemiddeld 38%

lager zijn dan die van ondernemingspensioenfondsen. Bij

beroepspensioenfondsen zijn de administratiekosten 53%

hoger zijn dan die van ondernemingspensioenfondsen. Ook

blijkt dat pensioenfondsen met een vaste premieregeling

(premieovereenkomst) 12% lagere kosten hebben dan fondsen

die een uitkeringsovereenkomst uitvoeren.

Ook DNB heeft leidraad verbeterde premieregelingen Naast de AFM heeft DNB ook een leidraad verbeterde

premieregelingen. De afgelopen periode heeft DNB een

zogenaamde guidance gepubliceerd voor pensioenfondsen,

verzekeraars en premiepensioeninstellingen betreffende

de uitvoering van een variabele pensioenuitkering of

een premieregeling. Over de volgende onderwerpen is

een guidance gepubliceerd: regels voor beleggingen en

zorgplicht, vaststelling van de risicohouding en de vaste

daling, besluitvormingsprocessen bij vormgeving of invoering

van een nieuwe premieregeling. Daarnaast is een factsheet

gepubliceerd over het shoprecht.

DNB geeft aan dat wet verbeterde premieregelingen niet

alleen geldt voor alle aanbieders van een variabel pensioen,

maar ook voor pensioenuitvoerders die zelf geen variabele

uitkering aanbieden, maar wel een, al dan niet verplichte,

pensioenregeling op basis van een kapitaalovereenkomst of

premieovereenkomst uitvoeren.

Deze pensioenuitvoerders moeten:

• de deelnemers de keuze geven tussen een vaste of een

variabele uitkering;

• de beleggingsmix aanpassen aan de voorkeur van de

deelnemer voor een vast of variabel pensioen;

• de deelnemers informeren over het shoprecht, ingeval de

uitvoerder zelf alleen een vaste óf alleen een variabele

uitkering aanbiedt.

Heeft u na het lezen van dit artikel

vragen, neem dan contact op met:

KIM BRANDS

[email protected]