- 1 -
De Komende Opwekking in het Hoge Noorden
- Isaac da Costa, een profetisch getuigenis -
Een van de grote figuren uit het 19e eeuwse Nederland is ongetwijfeld Isaac da Costa, door de
‘verlichten’ uit zijn tijd verguisd. “Da Costiaan” gold als scheldwoord. Da Costa’s terechte kritiek
op de libertijnse tijdgeest werd als obscurantisme ervaren. Zijn standpunt had hij verwoord in een
met vlammende woorden geschreven pamflet uit 1823: “Bezwaren tegen de geest der eeuw”. Hij
was toen slechts 25 jaar oud. Daarin werden Rousseau, Voltaire, Diderot, Kant, Robert Owen en
Lord Byron van hun voetstuk gestoten. Hij was ook een van de grote mannen van Het Réveil. (1)
Wat ons vooral in deze figuur interesseert zijn niet zijn staatkundige inzichten of dichtwerk, maar
is zijn religieus-historische visie op Israëls plaats in Gods
plan met de wereld, waarin hij in het hervormde milieu uit
zijn tijd meer weerklank vond dan binnen de Roomse
Kerk, waar men steevast vasthield aan het beeld van “de
Kerk in plaats van Israël”, terwijl de juiste opvatting is dat
de Kerk een voortzetting is van de Synagoge. Daarin zal
Israël ooit weer zijn door God gegeven plaats innemen.
Het Nieuwe Verbond is immers met het volk van Israël
gesloten en niet met Kerk noch kerkvolk. (Hebr. 8:8) Maar
wat is die Kerk dan wel? De Kerk is onze Moeder, zij is
het die ons moet troosten, zij is het die door ons verdedigd
moet worden. De Kerk is de Moeder en de Wieg, zij is de
Maagd en het Heilig Kind. Zij is in de armen van de
Moeder, Heilig en Onbevlekt. En de Onbevlekte ziet haar
als Haar Kind. Want zij is het, de Kerk van Christus haar
Zoon, die al haar kinderen uit alle rassen en godsdiensten
moet verenigen.
- 2 -
Zou Gods kerkbank - op de voorste rij - niet lang genoeg zijn om voor Israël een plaats te hebben
vrijgehouden? Tenslotte zal blijken dat de Kerk is geënt op de edele olijfboom en niet andersom.
Zoals de brief aan de Romeinen aangeeft, zal Israël worden teruggeënt op wat het zijne was, een
moment dat niet meer veraf ligt sinds in 1840 de sluier die voor hun ogen lag, is weggerukt.
(Rom. 11:10; 17-24) (2) De Christelijke kerken hebben altijd zitplaatsen vrijgehouden voor indi-
viduele leden uit het Jodendom, maar hebben geen goed raad geweten met het volk als staat-
kundige- religieuze- en culturele eenheid. Van het staatkundige element kon pas sprake zijn na de
oprichting van de Staat Israël, nu zestig jaar geleden. Het is dus interessant om dit vanuit
godsdienstig perspectief te bezien. Da Costa kan ons daarbij helpen.
1 – Da Costa’s levensweg
Op 14 januari 1798 werd Isaac geboren uit een oud Portugees koopmansgeslacht te Amsterdam.
De Joodse feesten en gebruiken werden stipt nageleefd. Hij was hoogbegaafd. Op 23-jarige leef-
tijd was hij al tweemaal gedoctoreerd, eerst in de rechten en toen in de letteren. Tijdens zijn leven
heeft hij zich tien talen eigen gemaakt. Willem Bilderdijk, de voorman van Het Réveil, had de
goddeloosheid van de Franse Revolutie in al zijn ellendigheid ervaren. Hij zou het instrument in
Gods handen zijn om Isaac da Costa tot het Christendom te
brengen. Tot deze stap besloot hij in 1820, eerst nog in het
geheim omdat hij zijn vader niet wilde verdrieten die kort
daarna in 1822 overleed. Hij werd definitief overtuigd dat
“dien Jezus de Nazarener, de koning der Joden is alsook
zijn Heer en zijn God” na het lezen van de Jesaja hoofd-
stukken 11, 53 en 61. Zegt hij van zichzelf: “Wie zou het ooit gedacht hebben dat een man als
Saulus van Tarsen bekeerd zou worden? Maar dit kan ik ook van mijzelven zeggen. Ben ik niet
ook een Jood, een Hebreeër uit de Hebreeën, van vaders en moeders zijde; die ook in mijn jeugd
met den naam van Jezus gespot heb; en wie zou het toen, ik zeg niet gezegd, maar gedacht
hebben, dat ik zelf het evangelie van Christus prediken zou?” In 1821 trouwt hij geheel volgens
de riten van de Joodse kerk. Hanna zijn vrouw werd ook in het geheim een Christin en zo een
dierbare zuster in Christus. Pas na het overlijden van zijn vader treden zij in de openbaarheid en
laten zij zich dopen. Als dooptekst kiezen ze Romeinen 11:5: “Alzo is er nu ook een overblijfsel
naar de verkiezing van de genade.” Opvallend is dat zich vanaf zijn doop een profetische geest
aan hem openbaarde, waarbij voor wat Israël betreft de nadruk lag op Gods onvoorwaardelijke
uitverkiezing. (3) In totaal heeft hij zeventig boeken gepubliceerd. Geen geringe prestatie! Een
voor ons belangrijk boek is “Israël en de Volken, een overzicht van de geschiedenis der Joden tot
op onzen tijd”, dat in 1848 van de drukpers kwam.
Al gauw werd hun woning een trefpunt voor iedereen die in godsdienst was geïnteresseerd, iedere
zondag van acht tot tien uur. Men verdrong zich week aan week in zijn zij- en binnenkamer: rijk
en arm, geleerden en ongeletterden. Hij gaf dan een eenvoudige uitleg over een gedeelte uit het
Oude Testament dat hij verlichtte met lezingen uit het Nieuwe. Hij kiest voor een letterlijke inter-
pretatie, dat heet naar de volle kracht en eigenlijke betekenis van de woorden. Want, zei hij, de
Bijbel is een Joods boek en dient ook als zodanig te worden gelezen. Op 7 november 1852 hield
hij zijn laatste bijbellezing over Ezechiël 37. De dorre doodsbeenderen die levend werden! Da
Costa ziet de herleving van het Jodendom uit zijn tijd in wetenschap en kunst nog wel niet als een
opstanding uit de graven, maar wel als “een beroering der beenderen” . En hoe gelijk heeft hij
gehad! Op 28 april 1860 overleed hij, 62 jaar oud, bij de uitgang van de Joodse sabbat en de in-
gang van de Christelijke zondag. Tijdens de uitvaartdienst werd de triomfzang gezongen door Da
Costa zelf gedicht, waarbij de betekenis van ‘uw doden’ duidelijk gelegen is in Israël. Zo nam
deze zoon van Israël afscheid:
«« Uw doden gaan ontwaken, met gejuich van dank en lof! Dauw, als Eden eens besproeide,
zal beregenen hun stof. Waar is o dood uw prikkel! Waar o hel uw overmacht? Aan het Lam
dat overmocht heeft, dat verlossingen gewrocht heeft, dat ons met Zijn bloed gekocht heeft,
zij aanbidding, lof en ere, tot in eeuwigheid gebracht! »»
- 3 -
2 – Da Costa’s Millennium-visie
Ik ben het zeker niet altijd eens met Isaac da Costa. Hij moest bijvoorbeeld niets hebben van het
pausdom, dat hij op één hoop gooide met de Talmoed, want hij vond het een dwaling van het
latere Jodendom en van de vroeg-Christelijke kerk dat zij aan het goddelijke iets menselijks
meenden te hebben moeten toevoegen. Dit is een wel héél onjoodse gedachte. Tot het Protestan-
tisme bekeerd kon hij niet anders dan de traditie binnen de Roomse kerk afwijzen en tegelijk
moest hij daarmee ook de Talmoed afwijzen. Maar in grote lijnen en voor wat betreft Israël heeft
hij zinvolle en opmerkelijke dingen gezegd.
De opkomst van het Nederlandse Réveil
Met zijn geschrift “Tijdgeest tegen de geest der eeuw” heeft Da Costa grote beroering ver-oorzaakt. Niemand wilde meer met hem worden gezien. Zelfs een aantal van zijn vriendendurfden alleen nog na het invallen van de nacht bij hem op bezoek te komen. Terecht is zijnpamflet de geboortekreet van het Réveil genoemd. Marie Elisabeth Kluit constateert in haargezaghebbende boek “Het Protestantse réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865” dathet Réveil geen eigen uitgewerkt theologisch systeem had en zich vooral belichaamd zag intot de verbeelding sprekende personen. Niet zelden kwamen ze uit de aristrocatie voort. Enhet waren stuk voor stuk geleerden en vaak kunstenaars. Ze richtten zich op de praktijk vande vroomheid. Somtijds toonden zij daarin een heroïsche dapperheid. Ze ontliepen desmaad niet, maar stonden pal voor de belijdenis van Jezus Christus. Vanuit die specifiekeingrediënten onstond een opwekking. Isaac da Costa gaf met zijn bovengenoemde pamfletde aanzet tot een opwekking die tenslotte tot in alle geledingen van de Nederlandse maat-schappij doordrong. De onbetwiste leider van deze beweging zou Groen van Prinsterer zijn,een leeftijdsgenoot van Da Costa. Van hem is gezegd: “Men schaart zich gaarne om u enterecht” . Uiterlijk rustig en beheerst, innerlijk een vuur dat brandde voor de waarheid.“Tegen de revolutie het Evangelie” , was zijn strijdkreet, waarmee hij het volksgevoelen vertolkte. Réveil is een term die pas later aan de beweging werd gegeven. Zelf noemden zezich “De Christelijke Vrienden”.
Een belangrijk thema voor Da Costa was het duizendjarig vrederijk waarin Israël weer tot Gods
volk mag worden gerekend. “Niet-Mijn-volk” (Lo-Amni) is dan weer “Mijn-volk” (Amni):
«« En het zal geschieden dat waar tot hen is gezegd: “U bent mijn volk niet”, dat dan gezegd
wordt: “U bent kinderen van de levende Heer.” En de kinderen van Juda en de kinderen van
Israël zullen worden samenvergaderd en zich achter één leider stellen. (…) Ik zal zeggen tot
Lo-Amni: “U bent Mijn volk” en het zal dan zeggen: “O, mijn God!” »» (Hos. 1:10; 2:22)
Op de mening dat het vrederijk reeds is begonnen of al is geweest, antwoordde hij: “Nou dan
moet het zeker in een droom hebben plaatsgevonden, want niemand heeft er notitie van genomen
noch iets van gemerkt.” Da Costa zag met groot verlangen uit naar de Wederkomst, zoals voor-
zegd in onder andere Handelingen 1:11. “Ons aller wachtwoord is: Zie Hij komt. Wij weten niet
wanneer Hij komt, maar moeten gereed zijn als Hij komt. Hoe? Door Hem dagelijks te verwach-
ten.” Veel van zijn gedichten eindigden daarom met “Heere Jezus kom!”
En ging hij verder: “Is dat te aards gedacht? Is het te aards gedacht dat Jezus op aarde rond-
liep?” Da Costa keek uit naar een glorievolle tijd voor kerk en wereld. In dit soort woorden
schreef hij daarover:
«« Al mogen de profetieën over Christus' komst en lijden zijn vervuld, de heerlijkheid die
daarop moet volgen, wacht op zijn eindbestemming. Evenzeer zijn de profetieën over de
verwoesting van Jeruzalem en omgeving en Israëls verstrooiïng en straf volbracht, maar
onvervuld blijven de zalige en heerlijke toestand van datzelfde land en volk. De Joden
namen Jezus' verachting niet aan op het verzoenend Kruis en het Christendom verwierp Zijn
heerlijkheid, de heerlijkheid van de theocratische inrichting van Davids Zoon en Heer op
Davids troon (in de R.-K. profetische traditie gekend als de Grote Monarch). Deze
- 4 -
tweedeling vond plaats omdat de kerk op aarde zich heeft toegelegd op de allegorische, het
verstand benevelend uitleggen van Christus' woorden. En dit leverde het bijzondere
verschijnsel op dat een reeks van eeuwen onder de bedeling van het Nieuwe Testament ten
gevolge van de miskenning van het profetisch Woord door Christenen, het nog alleen de aan
Jezus ongelovige Joden waren die aan de verwachting van een Messiaans koninkrijk op
aarde bleven vasthouden, zij het nog in een onbepaalde verre toekomst. »» (4)
Een vergezicht aan de profeet Jeremia geopenbaard, toen nog wel vér voorbij de menselijke hori-
zon, zag er als volgt uit (Jer. 23:5-6): “Zie de dagen komen, zo spreekt de Heer, dat Ik aan David
een rechtvaardige Spruit zal verwekken; Die zal als koning regeren en voorspoedig zijn en recht
en gerechtigheid doen op de aarde. In Zijn dagen zal Juda verlost zijn en Israël zeker wonen.”
Dit vergezicht wordt in de R.-K. profetische traditie op de Grote Monarch betrokken. De termen
waarin over deze vorst wordt gesproken in bijbelse visioenen en in de profetieën van heiligen zijn
vaak zo lovend dat geen onderscheid bestaat tussen Jezus Messias en de Grote Monarch. Dat
komt omdat bij de aanvang van zijn bewind de Monarch met Christus zal worden omkleed, wat
gepaard gaat met zo’n grote manifestatie van kracht, heerlijkheid en goddelijke autoriteit dat van
de oude mens, die de Monarch eens was, nog maar weinig rest. (5) Daarom lijken de Messias en
de Monarch in de voorzeggingen zoveel op elkaar. Over deze verzen van Jeremia zegt Da Costa,
die naar een persoonlijk regeren uitzag van Jezus gezeten op een aardse troon:
«« God is onveranderlijk en daarom is Israël onvergankelijk. Door menselijke macht kunnen
Jeruzalem en Israël niet vernietigd noch in zijn vroeger staat hersteld worden. Israël heeft
Zijn Messias wel verworpen, maar de Messias heeft Israël niet verworpen, integendeel. Hij
heeft beloofd tot Zijn volk terug te keren met vergiffenis in de ene hand en eer en
heerlijkheid in de andere hand. (En bij Jezus' intocht in Jeruzalem merkt hij op:) Alle
beloften met betrekking tot David, die God gegeven heeft, en zijn Koninkrijk moeten nog
worden vervuld. Zijn troon en kroon is door de volken vergeten, maar door de Joden niet. »»
In “Israël en de Volken” spreekt Da Costa van een oneigenlijke en oneerlijke uitleg als het lijden
van Christus letterlijk, maar zijn glorie geestelijk genomen wordt; evenals uitleggers die de straf-
fen voor Israël letterlijk, maar de zegeningen en beloftenissen geestelijk toekennen voor de ge-
meenschap van gelovigen uit de volken. Hij schreef: “Neem het Koninkrijk en de regering van de
Messias op aarde weg en je scheurt dertig, veertig hoofdstukken uit de Schrift weg.”
3 – Israëls plaats in Gods koninkrijk
In zijn Bijbellezingen stelt Da Costa: “Nog altijd draagt mijn volk een Kaïnskenmerk: voort-
vluchtig tot aan de voleindig der tijden, maar eenmaal zal het als de oudste zoon van buiten naar
binnen komen en de vreugde zal volkomen zijn.” In zijn commentaar op Psalm 129, met als bij-
belse titel: “De gemeente van God vervolgd, maar niet uitgeroeid”, verzucht hij: “Nee, er is geen
treuriger natie dan de Joden en geen treuriger historie dan de hunne, en toch het begin dezer his-
torie was genade en haar einde zal heerlijkheid zijn.” Zijn commentaar op Jesaja 44:7 gaat als
volgt – waarin God zegt: “Wie zal gelijk Ik het luid verkondigen en ook ten uitvoer brengen sinds
ik Mij voor altijd een volk heb gemaakt?” :
«« Het volk Israël is door een wonder geboren - uit de belofte geboren toen Sara 91 jaar oud
was. En zal ook door een wonder worden herboren straks bij zijn bekering - eveneens uit de
belofte. Israël is het centraalpunt waarvan al de stralen van Gods heerlijkheid zijn uitgegaan,
en waarheen zij eenmaal zullen wederkeren. »»
En bij het voorgaande vers, laat Da Costa zich ontvallen: “Ach, Israël verwacht wel herstel, maar
kent nog niet de Hersteller. En velen onder ons kennen wel de Hersteller, maar verwachten niet
het herstel.”
- 5 -
Da Costa huldigt voorts in relatie tot de brief aan de Romeinen, laatste drie verzen, een opvatting
over de Joden waarin ik mij geheel kan vinden, wat nog niet betekent dat zij ook altijd los van de
gewone Christelijke Kerk zullen blijven staan, maar dienaangaande wél in het begin:
«« Dat de Joden bekeerd worden wenst ieder Christen, dat zij ten laatste bekeerd zullen
worden geloven vele Christenen, maar dat zij dit zullen worden onafhankelijk van de
Christelijke kerk, op een afzonderlijke wonderdadige en heerlijke wijze die God zich ten
hunne opzichte heeft voorbehouden en zij alzo onmiddellijk door God weder tot heerlijkheid
zullen komen, is vele Christenen nog tot een ergernis, ja dwaasheid. »»
En bij Lukas 24:47: “En in Zijn Naam gepreekt (…) onder alle volken, beginnend van Jeruza-
lem”, komt Da Costa met een originele uitleg:
«« De Heer begon dus ook zijn nieuwe bedeling (die van het Nieuwe Testament) met
Jeruzalem en laat ik u een geheim in het oor fluisteren, waar God mede begint, daar eindigt
Hij ook mede. Hij zal nog eenmaal wederkeren tot Jeruzalem met al de volheid Zijner
genade en dan zal Jeruzalem heten Jehova sjamma: de Heer is aldaar! »»
Bij het bekende gezegde van Jesaja:
«« Troost, troost Mijn volk (…) spreekt naar het hart van Jeruzalem en roept haar toe, dat
haar strijd gestreden is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand van God
dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden. »» (Jes. 40:1-2)
Laat Da Costa de betekenisvolle woorden horen:
«« Straks als Israël bekeerd wordt, zal de hele wereld overstort worden met het licht van het
evangelie. Ja, in de belofte aan Israël zijn al de beloften aan de volken begrepen. Israël
behoudt dus het erfrecht niet ten nadele maar ten voordele van de volken. De belofte aan
Israël is het kapitaal waarvan de volken het vruchtgebruik hebben. Geniet het laatste, maar
houdt uw hand van het eerste. De renten zijn meer dan overvloedig om u onmetelijk rijk te
maken. Laat dan het kapitaal aan Israël, want God heeft het aan Israël vermaakt. »»
4 – Het drievoudig snoer
Van Da Costa’s messiaanse verwachting voor Israël was men niet gediend, des te minder voor
wat betreft zijn messiaanse verwachting voor Nederland. Samen met Hermann Friedrich Kohl-
brugge (1803-1875) en Philippus Jacobus Hoedemaker (1839-1910) had Da Costa een onver-
woestbaar geloof in Neerlands bijzondere plaats in Gods heilsplan. Op zijn gedenkteken in de
Nieuwe Kerk te Amsterdam staat: “O Nederland! Gij zult eens weer het Israël van ‘t Westen wor-
den! God zal uw Kerk met licht omgorden, uw Koningen met Davids eer!” Da Costa ging zelfs
zover dat hij dichtte: “Nog eenmaal zal zich alles buigen voor Holland onder Jesses vaan.”
(Jesse was David’s vader en voorvader van Jezus.) De God van Israël was voor hem tevens de
God van Nederland; beide naties hadden een eigen plaats in Gods heilsgeschiedenis. En
inderdaad, nergens op de wereld hadden de Joden “...eene zoo verkwikkende herbergzaamheid
gevonden, als in dit eenmaal van de God van Israël zoo ruim gezegende hervormde land.”
Da Costa aanvaardde Nederland als een tweede Israël, een overtuiging die, dat moet gezegd wor-
den, bij het ouder worden wat temperde. Hij stond daarmee niet zozeer in een Joodse traditie,
maar sloot aan bij de Gereformeerde geschiedschrijving van vóór de Franse Revolutie, waarin het
wedervaren van het Nederlandse volk werd vergeleken met dat van het volk Israël. Da Costa was
ervan overtuigd, zoals schrijver dezes, dat God met Willem van Oranje voor de zaak van Neder-
land een verbond had gesloten waarin God “…de kerk van Christus met Nederlands volk en Nas-
saus prinsenstam verbinden wilde tot een drievoudig snoer, hetwelk niet licht verbroken worden
zoude.” In dit verbond, zo vond Da Costa, werd Nederland uitzonderlijk begenadigd omdat haar
- 6 -
kerk door God werd uitverkoren. Oranje kreeg de roeping om de kerk van Nederland te behoeden
en in te staan voor haar roeping. (6)
Isaac da Costa was van mening dat de Tachtigjarige Oorlog verschillende oorzaken had, maar dat
het eigenlijke doel door God gegeven was: “…de vestiging van een machtig bolwerk der Her-
vorming, van eene plaatse der vasten veiligheid voor de kerk van Christus als een afgezonderd
Israël onder de Christenheid.” Er waren meer van dat soort momenten waarin “God met ons”
duidelijk aanwezig was, zoals de uitredding tijdens het rampjaar 1672 toen Holland van alle kan-
ten werd belaagd en ons volk, zo leren de schoolboeken, reddeloos was, radeloos en redeloos.
De komst van twee messiassen
De Joodse traditie geeft uiting aan het geloof in de komst van twee messiassen. De eerste,Messias Ben Jozef (ben = zoon van), zou de lijdende dienstknecht zijn. De Talmoed ver-gelijkt Hem zelfs met “dien zij doorstoken hebben” . De tweede, Messias ben David, zou alseen zegevierende autoriteit en redder van zijn volk komen. Deze persoon hoeft niet gelijk tezijn aan de eerste. De eerste hebben de Christenen erkend als de Godmens Jezus Christus.De tweede, gekend als de Grote Monarch, kan heel goed een gewoon mens zijn. Het uitziennaar de komst van een tweede messias, die mens is en geen God, past niet alleen binnen deJoodse traditie, maar ook binnen de profetische traditie van de R.-K. Kerk met werkelijk een overvloed aan profetieën. Enkele belangrijke profetieën in dit verband zijn van St Fran-ciscus van Paola (1416-1507), Nostradamus (1555), pastoor Holzhauser (1613-1658), Ber-nard Rembort alias Spielbähn (1689-1783) en Marie-Julie Jahenny (1850-1941). Deze mes-sias wordt vaak aangeduid als “de grote koning” of “koning der koningen”, maar ook onderandere titels zoals “de man van God, de edele banneling, de witte lelie, de door God ge-schonken prins, de door de voorzienigheid gezonden koning, de vinger Gods, Gods uitver-korene, de godgezondene, de door God voorbestemde, Gods werktuig”, maar ook “Messias,Christus, luitenant, plaatsvervanger”, en zelfs “mensenzoon”. De verschillende titels die aande Grote Monarch worden toegekend zijn ontleend aan “Christenen Ontwaakt” van B. Bahl-mann, een weinig bekend werk uit 1986 dat in eigen beheer is uitgegeven en waarvan deschrijver inmiddels is overleden. Beter bekend zijn de Franse publicaties van Markies de laFranquerie, zeer aanbevelenswaardig voor hen die zich in deze materie willen verdiepen,alsook de publicatie van Baron de Novaye, getiteld: “Demain…?, d’après les Concordancesfrappantes de 132 Prophéties anciennes et modernes” (Morgen…?, naar de opvallendeovereenkomsten tussen 132 oude en nieuwe profetieën), Ed. Lethielleux, Paris - 1934. Zieook het artikel “Otto III was méér dan een Keizer” , want deze man kan als een vooraf- beelding van de Vredevorst worden gezien.
Zoals Israë1 als middelpunt zou fungeren bij de vestiging van Gods heil op aarde, zo had, meende
Da Costa, Nederland zijn functie als centrum waaruit de ware leer verkondigd zou moeten wor-
den. Hij verlangde naar de dag dat Israël zich tot het ware Christendom zou bekeren en opnieuw
een centrum van Gods heil op aarde zou worden. De Nederlandse natie riep hij op om terug te
keren tot het verbond dat God met zijn kerk en het huis van Oranje gesloten had. Dan zou
Nederland samen met Israël het middelpunt worden vanwaar de heilsboodschap aan de rest van
de wereld verkondigd kon worden. Beide volken zouden zo in dienst komen te staan van het ko-
mend godsrijk op aarde.
Da Costa was geen eenling. Na Da Costa, Kohlbrugge en Hoedemaker volgden meer mensen met
een gelijksoortige boodschap. Ik denk aan Herman Otto Roscam Abbing (1874-1939) en Her-
manus Hofman (1902-1975) met wiens boodschappen dit stuk eindigt. Mijn opsomming is lang
niet volledig. Er zijn ook recente voorbeelden, maar deze twee zijn wel heel mooi. De Hervormde
predikant Roscam Abbing geloofde in het herstel van kerk en staat in Nederland. In 1923 sprak
hij “op last van de Allerhoogste” uit: “Zo wordt Nederland het middelpunt van een opwekking
die zich uitbreiden zal over de ganse aarde, alom waar het Evangelie maar gepredikt werd tot
een getuigenis onder alle volkeren.” In 1934 zei hij in de toespraak “Opening der tijden”:
- 7 -
«« Maar er is meer! Nederland wordt niet opgericht om daarna weer in te zinken en onder de
voet gelopen te worden. Het blijft opgericht om een toevluchtsoord te zijn tijdens de
vreselijke nacht (van goddeloosheid) die over de wereld zal komen. Nederland wordt dus
toebereid om gedurende die periode te overnachten. Emden was een toevluchtsoord tijdens
de inquisitie in de Reformatorische eeuw. Onder de anti-Christ echter zullen de vervolgingen
zich heel veel verder uitstrekken. Vandaar dat het toevluchtsoord zoveel groter zal zijn. »»
Dominee Hermanus Hofman worstelde omstreeks 1930 met ons land en volk voor Gods aange-
zicht en gaf een getuigenis dat juist nú actueel is geworden. Hiermee eindigt de bloemlezing.
«« Ik zag dat ons vaderland gelijk een rijp korenveld was en Gods woord was: “Slaat de
sikkel aan, want de oogst is rijp geworden.” Ik begreep: Dat is het einde van Nederland. Ik
moest bekennen dat God rechtvaardig was, maar ik kon de ondergang van mijn volk niet
aanschouwen. Het was voor me, of ik tussen de levenden en de doden stond. Aäron nam op
Mozes' bevel een wierookvat. Maar ik, wat moest ik beginnen? Alles was verzondigd, wij
hadden geen rechten, geen aanspraak op barmhartigheid. Dat was dus een afgedane zaak.
Maar daar alles ontviel, bleef Gods Verbond over en daar ben ik op gaan pleiten: wat zult Gij
dan met Uw grote Naam doen? Zult gij dan gans een voleinding maken? Dat kán toch niet.
Dat duldt Uw glorie niet! Toen ben ik tweemaal beantwoord: “Ik heb uw aangezicht
aangenomen in deze zaak”, en “Ik zal u uw bede geven.” Toen heb ik, terwijl alles zwart
was van het oordeel Gods, de aangezichten der mensen betrokken waren als een pot (op het
vuur, dus asgrauw) en men ten einde raad was van ellende, het wederkeren naar God gezien
en ik heb een nieuw Holland zien verrijzen, waar recht en gerechtigheid woonden en Gods
Woord weer de plaats innam zoals God dat wil in staat, kerk en maatschappij. Ik ben vervuld
geworden met een onuitsprekelijke blijdschap. God weer terug in Holland; Christus'
Koninklijk ambt hersteld; ons volk weer één! Ik ben van blijdschap en zielevreugd als
weggezonken en heb daarna nog kort geslapen. Toen ik wakker werd beefde ik over mijn
gehele lichaam. Daniël zegt: toen was ik enige dagen krank. (Dan. 8:27) »»
Zoals wij uit de woorden van Da Costa hebben begrepen zal Nederland samen opgaan met Israël,
de staat Israël (dat laatste stond hem ook al voor ogen). Samen zullen zij tot leven gewekt worden
als bij het visioen van het dorre-doodsbeenderen-dal. Samen zullen zij in deze benarde tijd, de
tegenwoordige, lichtbakens zijn en ieder voor zich een beveiligd erf. Dan zal men van Nederland
met recht kunnen spreken van het Israël in het Westen. Hoe wonderbaarlijk zijn Gods wegen. Hoe
genadig bovenal.
Hubert Luns
[gepubliceerd in “De Brandende Lamp”, winter 2008 – Nr. 115]
Aanbevolen literatuur: “Da Costa, Bijbellezingen” (3 delen), opgetekend en medegedeeld door J. F. Schims-heimer, 1876-1880, herdruk uitgeverij Van den Berg, 1983-84.
Wat tijden, vast voorzegd, van grote schuldvergeving,
Van voor geheel deez’aard volzalige herleving!
Wen Israël zal zien, Wiens hart zijn hardheid brak,
Wiens zijde ‘t met de speer der heidenen doorstak,
En dan – de Christusmoord beschreiende aan Zijn voeten,
Zich uit dien eigen mond op eenmaal horen groeten,
Als d’eerstgeboren weer der volken!
Isaac da Costa
- 8 -
Noten
Het Réveil(1) Het Réveil vormde een internationale opleving van het Protestantse denken. In Nederland is Willem Bilderdijk de vader van het Réveil. Naast Isaac da Costa waren ook Samuel Iperusz Wise-lius en Willem de Clercq zijn leerlingen maar vooreerst Groen van Prinsterer. Ook elders is vaneen opleving sprake, met name in het Oost-Frankrijk, in Zwitserland waar de beweging ontstond,en in Zuid-Duitsland. Daarnaast waren er contacten in Groot-Brittannie. Het Réveil heeft invloedgehad op staatkundig terrein. Mede door haar toedoen zijn in Nederland aan het eind van de 19 e eeuw de anti-revolutionaire en Christelijk historische partijen ontstaan die later met de Katho-lieke Volkspartij (KVP) zijn samengevoegd tot het Christen Democratisch Appel (CDA). Voorallerlei concreet maatschappelijk werk is zij van belang geweest. Tenslotte kreeg de evangelisatiein eigen land en de zendingsijver vanuit deze beweging belangrijke impulsen.
(2) Om te begrijpen wat wordt bedoeld met “de sluier voor Israëls ogen is in 1840 weggehaald” ,zie daartoe het artikel: “Israël – Het Schema van de Terugkeer” .
Israëls onvoorwaardelijke uitverkiezing(3) De onvoorwaardelijkheid van Israëls uitverkiezing ligt opgesloten in het Abrahamitisch- of Koepelverbond waaronder alle andere verbonden schuilen die God met Israël gesloten heeft, en inextenso met alle volken op aarde. Die onvoorwaardelijkheid volgt uit de conditie destijds, nu3.908 jaar geleden, die voor eens en voor altijd vervuld is geworden, immers God zwoer bij zich-zelf, het verbond sluitend: “…omdat gij (Abraham) deze zaak hebt gedaan”. Hebt gedaan is in de voltooid verleden tijd. Wat eens gedaan is kan niet meer ongedaan worden gemaakt en dat geldtdus ook voor het verbond. Deze zaak, waar God over spreekt, bestond uit het willen opofferen vanIzak, de beloofde zoon. In tegenstelling tot wat de schilderkunst toont, was Izak geen jongetjemaar een volwassen man. Hij was toen 36 jaar oud. De offervaardigheid van vader en zoon kanniet los worden gezien van Abrahams reeds eerder verworven gerechtigheid (Gen. 15:6, Hebr.11:17), nu aangevuld met die van Izak omdat hij zich gewillig en op God vertrouwend liet mee- voeren. Izak werd niet gedood, want God had voorzien en zou dat ook later doen middels deZonne der Gerechtigheid, Zijn eigen Zoon. Door dit ‘voorzien’ spreken de Joden nooit van “offer” maar altijd van de “Binding van Izak” (Izak lag met touwen vast), de Joodse naam ook voor het betreffende hoofdstuk (Gen. 22), dat zonder overdrijving één van de belangrijkste uit de geheleBijbel is.
(4) Deze alinea is gebaseerd op de voorrede die Isaac da Costa heeft geschreven voor het boek van Lewis Way: “De Heer is Koning” (Amsterdam – 1850).
(5) “Te bestemder tijd zal de ziel van die mens (die de Grote Monarch zal zijn) door een bij- zondere genade volledig met Christus worden omkleed en vanaf dat moment zal hij nog maarweinig van doen hebben met wat hij eerst was.” (uit “Joie de Dieu - Messages donnés à Agnès-Marie”, boodschap van 5 dec. 1999, Ed. Résiac, Montsûrs, France).
(6) Oranjes roeping om in te staan voor de Protestantse kerk in Nederland heeft in de praktijk vaak geleid tot een in het land virulent anti-Roomse houding, wat dan toch te wijten valt aan men-selijke kortzichtigheid. Dit alles laat Gods plan voor Nederland onverlet dat lichtbaken zal zijn eneen beveiligd erf.
Mijn artikel “God, Vaderland en Oranje - Op, naar een Nationaal Réveil” geeft aan hoe dieopwekking van overheidswege gestalte moet krijgen.
-