E E N TEGENSTELLING.
• • ^ -2 i annee r men te H i l v e r s u m den zwaar beboomden 's-Gravenlandsehen weg
. '^Ö^J •' opwandelt , dan passeert men, telkens ,E8eBBB0J gescheiden door k le ine ru imten ge
v u l d met perken, boschjes en hooge s tammen, een reeks van deftige v i l l a ' s en heerenhuiz ingen, die bewoond worden door l ieden, welke over een welvoorz iene beurs moeten beschikken .
H i e r leeft en pronkt en vegeteert de Nederlandsche p lu tokra t ie .
M e n bevindt z ich te midden eener geldkolonie . A l l e s wat op de Amste rdamsche Beurs of in
onze Oost-Indische bezit t ingen hopen ge ld heeft verzameld , komt hier u i t rus ten, of houdt er zijn „p i ed a terre", om dagelijks met een ochtendtrein naar de Hoofdstad te t r ekken , daar zijn zaken te doen en op het etensuurtje terug te komen.
Die ' s-Gravenlandsche weg is een „ k a p i t a l i s -ten"-hofje.
H e m eenige minuten opgeloopen zijnde, v indt men aan zijn l i n k e r h a n d een zij laan, de L i n d e n -laan , aan weerszijden besp ikke ld , tusschen groen en perken, met vi l laat jes van k le ine r en bescheidener afmetingen, bewoond door k le iner en bescheidener „ k a p i t a l i s t j e s " , of door l ieden, die minder belangrijke zaken dri jven of werkzaam zijn op de kantoren der grootere heeren en Beurs-magnaten van den ' s -Gravenlandschen weg, op w ie r achterhuizen zij k i jken.
M a a r ook hier hangt de st i l te eener deftige r i jke lu i ' s -kolonie . Geen geschreeuw van joden met negotie hoort men er ; al leen k l i n k t af en toe het belletje der fiets van den slagersjongen in een helder w i t pakje, die beleefd en bescheiden groet ; een paar oude heertjes — renteniertjes — staan op het midden van het pad een babbelpraatje te houden ; een r i jke lu i ' s dochtertje, met fijne enkeltjes en loshangend haar, loopt er met eeu grooten hond, die ui tgelaten moet worden .
Vogel t jes zingen in de boomen. In de verte g i l t de fluit eener lokomot ief aan
het station, die 't nog s t i l l e r maakt .
E n een paar minuten deze laan op, komt men w é é r aan een sp l i t s ing . E n l i n k s afslaande, bevindt men zich we ld ra op eenige dier n ieuw getraceerde bui tenwegen, die tegenwoordig a l le plaatsen in opkomst den polder of de heide inzenden als uitfoopers of s l ie r ten van het oudere gedeelte. Aaneeugebouwde huizenri jen v ind t men er n ie t ; al les is in vi l la-s t i j l gehouden. A r c h i t e k -ten, die „ m o d e r n " bouwen, beproeven er hun krachten i n huizen met erkers , boogramen, w i t oversausde muren, en daken met roode pannetjes die buiten den gevel uitsteken en wit te schoor*
i steenen dragen: — een hutspot van deHol l andsche | v i l l a , de Ë u g e l s c h e cottage en het Zwi te r sche
a lpenhuis . A l die wi t te bouwknobbe ls zijn van elkander gescheiden door ijzeren hekjes met smal le ingangen of houten galgbogen. E n 't heet er f r i sch , en vrool i jk , en lief.
Op een dier wegen, door een bouwterre in i n exploi ta t ie , de zoogenaamde Schooklaan , tusschen vil laat jes in aanbouw, aan een knerpenden g r ind weg, kaa l , nog niet beplant, met een groot s tuk bui tenhemel er boven, staat een vrool i jk , koket , proper v i l l ahu i s , met een groote boograamdeur i n den voorgevel , en veel l i ch t en lucht er overa l rond.
Daar woont Dome la N ieuweuhu i s . E n o n w i l l e k e u r i g komt er een vei 'gelijkende
tegenstel l ing in ons op. W a n t het treft, dat in deze omgeving eener
poppige bourgeoisie, van prenterige karakter loosheid, van vet t ig tronend kapi ta l i sme en van zelftevreden st i l te j u i s t de man woont, die doorz i jn
! karaktereigenschappen, zijn ekonomische begin-| selen, zijn woelige leven en zijn hervormingss t r i jd
de sterkste tegenstel l ing vormt met den geest en het karak te r van een dergeli jke omgeving. De heftige bestrijder der bourgeoisie, de wors te laar met het kap i ta l i sme, de verfoeier der zelfgenoegzaamheid, de man die vijf-en-twintig ja ren van zijn leven i n de heftigste passie-woelingen van het volk geleefd heeft en grijs is geworden, de vo lks t r ibuun , die menigmaal de gezaghebbers heeft doen beven en het voorwerp is geweest van
F. D O M E L A N I E U W E N H U I S .
F. D O M E L A N I E U W E N H U ' I S
-
K A R A K T E R S C H E T S . 151 ysterische vergoding en krankzinnige verguizing,
z o u ,»öïen" wel verwachten te vinden op de n
l e " n g van een volkswijk of op een achterkamertje niet broodkorsten op tafel, maar niet in
e poppige netheid der omgeving eener „bourgeoisie satisfaite".
k - j t o c n woont hier de man zonder wien de aifieidersbeweging van het laatste kwart der
1 Jge eeuw waarschijnlijk een geheel ander aan-j ) e
e u z o u hebben gekregen, ja, die ze beheerscht sch G n m e n d u s n i m m e r z o u kunnen be-n- r n v e n zonder hèm de voorste, voornaamste en
est m 't oog loopende plaats in te ruimen. n;„ v o r e n s we er echter toe overgaan in de « er volgende bladzijden 't een ,. „ d e o l V t ? 1 ' l l e m m e d e t e
tnt \ Z 1 J n w e > meenen we, e ° g o e d begrip verplicht eerst een kort apercu te geven van "e omstandigheden waarom éen wn d , e " Ü J ' d w a a r i " > i " een woord van
HET•OOGENBLIK, WAAROP HIJ IN U E ARBEIDERSBEWEGING
K W A M .
ffaaTe
+
m°,eten daarvoor terug baan t o het jaar 1878. b e i d ^ l t 0 n d ' t t o e n m e t d e a r .
M a s b e w e g i n S in ons land? wee, ' - ° ° k deze vraag is al-z o n d ^ n i e t , t e beantwoorden l7tZmeieea
e , l k e I w oord wem-n a I - S Ü S c h e arbeidersbe-h e b h ë n
U 1 h e t buitenland te 'eoben aangeroerd.
eii L e e U u a a l 2 0 0 beroemde hadg1 d°fS!S internationale" in Den H °P bet Kongres
Kedi iPM , "'tgeworpen, een
S:Sttss,ïpdStk^e8e,,'^ ffleer van h n , ' ^ " 0 0 l t ze o.;n„ " - U U J J z o u K o m e n ; h a n ^ U l g i a a n 't kwijnen en verdween langzamer-5 geheel en al.
W a s ^ 1 s l e t ' b ten afloop der Parijsche Kommune tot D 1 e ' e v e n a l s i n ons land, ook in Frankrijk k o ö n e r t' g e m a t i g d e gevoelens teruggekeerd; de len de " a n i o o k daar het denken en hande-In nn rt w . e ! ' k l ieden voor een groot deel in beslag, w e g h j o ! t s ? h I a n d echter was de socialistische be-Franser r Y ° - e w e I z i J omstreeks den tijd vau den nierker-i * l t s c n e n o o r l o g achteruitging, weer aanwisten h , to,eSenomen. In 1874 brachten de soci-1866 w • *r\ l l e g e n z e t e I s i n den Rijksdag (in ingevoe d l ' 0 D u i t s c h l a n d het algemeen stemrecht Was er t 6 1 1 W a ^ v o o r b e n v a n m eer belang nog schen rt W a m allengs ook meer toenadering tus-
ae twee bestaande frakties, nml. tusschen
de volgelingen vau Lasalle en de mannen der „Internationale ' En op het kongres van Gotha 18/5) kwam het tot een samensmelting. Op dit
kongres werd eveneens een program voor de Duitsche socialisten vastgesteld, welk program van Gotha later eenigszins gewijzigd door de Hollandsche socialisten is overgenomen
Een sociaal-demokratische partij bestond echter in die dagen tn Holland nog niet
De sociale beweging en de eisch van sociale wetgeving werd door twee frakties in ons land vertegenwoordigd: 1°. door mannen als Mr. Kerdijk, Mr Pekelharing e d., die door de sociaal-demo-kraten voor „katheder-socialisten" werden uitge-
. i . a a K . 1 , en z . aoor de grootste vrijzinnige werklieden-organisatie van dien tijd, nml. door het „Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond", waarvan Heldt voorzitter was.
Wel bestond er naast dit A . N . W. V. nog een organisatie van „christelijke" werklieden, nml. Patrimonium, maar deze bewoog zich op andere banen en kon in dit opzicht niet meetellen, gelijk ze ook in later jaren nooit heeft kunnen doen.
Maar in dit Werkliedenverbond was 't langzamerhand aan 't broeien gegaan; er waren onder de leden twee stroomingen, die eerst in één bedding hadden gevloeid, maar die 't op den duur in elkanders nabijheid moeilijk meer vinden konden ; de eene, die de overheerschende aktie vertegenwoordigde, stond onder leiding van Heldt, en de andere, van meer socialistische aspiraties, vond haar inkorporatie in de aangesloten vereenie-inp- D P V n l h a r / i i n » »
en haar woordvoerder in Ansing. Deze vooruitstrevende fraktie, de herleving der
socialistische beweging in Duitschland ziende wilde een poging wagen om ook hier te lande' een socialistische organisatie tot stand te brengen En vandaar haar streven om op het A . N . W v' in te werken en^haar eisch van een „program.",
In 1877 en 1878 kwam deze woeling eindelijk < tot uiting, maar leidde tevens ook tot een scheuring.
Op het kongres door het Verbond in 1878 te Utrecht gehouden, zouden deze beide frakties elkander in het vuur ontmoeten.
Vóór echter deze groote dag aanbrak, deed •men nog t een en ander af, zooals het houden van een meeting te Amsterdam om het onderwijsvoor-
F. DOMELA NIEUWENHUIS (omstreeks 1886).
152 DE H O L L A N D S C H E R E V U E .
stel van Kappeyne te bespreken. Het Verbond was niet deze wetsvoordracht niet bizonder ingenomen. Het had daarom een adresbeweging op touw gezet, die ten doel had de Tweede-Kamer te verzoeken in die wet nog op te nemen: leerplicht, kosteloos onderwijs, voorbereidend en voortgezet onderwijs.
En nu het Kongres zelf'. De twee voornaamste punten, die daarop be
handeld zouden worden, waren 't ontwerpen van een program en de kwestie der „gemengde" ver-eenigingen.
In de eerste aangelegenheid voerde hoofdzakelijk Ansing namens „De Volharding" het woord; hij stelde de vraag: „Zou in het program der(Duit-„sche) socialistische arbeiderspartij (het zoogen. „program van Gotha) ook eenig nut zijn voor „Nederland?"
Hij betoogde, dat aangezien de Hollandsche werklieden niet zoo ver af stonden van de sociaiisten, hen ook de moed uiet mocht ontbreken om kleur te bekennen.
Na eenige diskussiën werd echter besloten de „stellingen ]) te
!) Die stellingen van het Gotha-sche program luidden als volgt.
I. De arbeid is de bron van allen rijkdom en aile beschaving. Daar arbeid ten algemeene nutte alleen mogelijk is door de maatschappij, zoo behoort aan de maatschappij, d.i aan al hare leden, het gezamenlijk arbeidsprodukt, bij alge-meenen arbeidsplicht, volgens gelijk recht, voor ieder naar zijne redelijkerwijze gevoelde behoeften.
In de tegenwoordige maatschappij zijn de arbeidsmiddelen monopolie van de klasse dei-kapitalisten ; de daardoor ontstane afhankelijkheid der arbeidende klasse is de oorzaak dei-ellende en der knechtschap in alle vormen. De bevrijding van den arbeid vereischt, dat de arbeidsmiddelen gemeenschappelijk goed der maatschappij worden en dat de genootschappelijke regeling van den gemeenschappelijkeii arbeid met algemeen nuttige aanwending en rechtvaardige yerdeeling van de arbeidsopbrengst plaats heeft. De bevrijding van den arbeid moet het werk der arbeidende klasse zijn, tegenover welke alle andere klassen sfechts éëne reactionaire massa zijn.
II. Van deze grondstellingen uitgaande, streeft de Sociaf. werklieden-partij in Duitschland met alle wetttelijke middelen naar den vrijen staat dei-Socialistische maatschappij, naar opheffing dei-ijzeren loonwet door afschaffing van het stelsel van loonarbeid, naar opheffing van alle uitzuiging, in weiken vorm ook, en ter zijdestelling van alle sociale en politieke ongelijkheid.
De Social. werklieden-partij in Duitschland, ofschoon allereerst werkende binnen de perken der
F. DOMELA NIEUWENHUIS (niet lang na zijn ontslag' uit de
gevangenis; einde 1888).
laten rusten en het program als grondslag der werkzaamheden van het kongres punt voor punt te behandelen. En toen werd o.m. besloten de volgende eischen op het program van het A . N . W. V . te plaatsen:
1. „Het algemeen stemrecht zij een onvervreemdbaar recht voor eiken meerderjarigen manne-lijkeii ingezetene, Nederlander, iii het volle genot zijner burgerschapsrechten, bij geheime door de wet gewaarborgde verkiezingen, voor alle regeeringsleden";
2 . „Beslissing over oorlog eu vrede door de vertegenwoordigers van het volk";
3. „De nationale militie behoort te worden afgeschaft" ;
4 . „Afschaffing van alle wetten, die de vrije uiting van meeniii-gen in pers en vergaderingen, het vrije denken en het vrije onderzoek beperken";
5. Alle kosteu vallende op rechtspleging tot in 't hoogste ressort voor onvermogehden, worden gedragen door den Staat;
6. Ieder lid der werklieden-ver-eeiiigingen verbindt zich zijne kinderen — in afwachting van invoering van algemeenen leerplicht — tot hun 14e jaar de school te doen bezoeken.
Verder werden ook nog eenige punten van het Gotha'sche program in behandeling genomen en gevoteerd (zooals o.m. de invoering van een enkele progressieve Inkomstenbelasting, in plaats van alle bestaande op het volk drukkende indirekte belastingen; invoering van een normalen arbeidsdag; verbod van arbeid op Zondag; enz.), maar het Gotha'sche program in zijn geheel werd niet aangenomen.
't Was te begrijpen, dat toen het kongres de leidende beginselen der mannen van Gotha niet tot de zijnen maakte en door de niet-overueming der „overwegingen" vau dat program
nationaliteit, is zich het internationaal karakter dier partij bewust en besloten om alle plichten, die daardoor den arbeider worden opgelegd, te vervullen ten einde de verbroedering van alle menschen tot waarheid te maken.
De Soc. werklieden-partij van Duitschland eischt tot voorbereiding van de oplossing van het sociale vraagstuk de oprichting van produktieve associaties met staatshulp onder demokratische controle van het werkende volk. De produktieve associaties moeten voor nijverheid en iandbouw in zulken omvang worden opgericht, dat daaruit de social. organisatie van den gezamenlijken arbeid ontstaat . . . . enz.
KARAKTERSCHETS.
Git V L I E O E N ' S „De Dageraad der Volksbevrijding".
F. D O M E L A N I E U W E N H U I S (in 1903).
153
L54 DE H O L L A N D S C H E R E V U E .
zich dus op een ander principieel, ekonomisch standpunt plaatste, de smeden-vereeniging „De Volharding" en zij, die wèl met dit program konden meegaan, behoefte gingen gevoelen buiten het Verbond om voor de denkbeelden, uitgesproken in dat program, te propageeren.
Daar kwam bovendien de zaak der „gemengde vereenigingen" nog bij. Op de jaarvergadering was gebleken, dat het Centraal Bestuur met Heldt voorop, weinig sympathie gevoelde voor zulke vereenigingen. Het voerde het besluit, dat machtigde ze op te richten, niet uit; volgens de „Werkmansbode" omdat het Centraal Bestuur er geen gelegenheid toe had gehad. En om die reden nam de smeden-vereeniging, van wie het voorstel was uitgegaan, het initiatief tot oprichting van zulk een gemengde vereeniging te Amsterdam.
Geen wonder dan ook, dat deze nieuwe vereeniging spoedig kleur bekende en haren naam veranderde in „Sociaal-demokratische Vereeniging" (7 Juli) en in beginsel het Gotha'sche program overnam.
En hiermee was de eerste sociaal-demokratische vereeniging in ons land' in het leven geroepen en de kiem gelegd der partij van dien naam, welke later zoo in ledental en macht zou toenemen.
Dat de vereeniging er zoo spoedig toe overging haren naam te veranderen, was vooral het gevolg van liet weigeren van het Centraal Bestuur van het A. N . W . V . om de nieuwe vereeniging als afdeeling van het Verbond te erkennen.
Als reden voor die weigering gaf het Bestuur op, dat het van oordeel was, dat de belangen der vakafdeelingen zouden worden benadeeld, wanneer niet in de statuten dj bepaling werd opgenomen, dat ieder, die lid wilde worden in de gemengde vereeniging, tevens lid moest zijn van zijn vakvereenigiiig, zoo die althans bestond.
Aan deze voorwaarde wilde de nieuwe vereeniging zich niet onderwerpen, en daar dus nu de gelegenheid tot samenwerking met het Verbond was afgebroken, zag zij er geen bezwaar in, rondweg uit te komen voor hetgeen zij wilde, en daar zij de beginselen der soc. dem. beweging deelde, nam zij ook dien naam aan.
„Zij w i l , " zoo lezen we in een verslag van een der eerste vergaderingen in „De Werksmansbode" van 24 Juli 1878, „in tegenstelling van het A. N . W . V., dat te uitsluitend de belangen der ambachtslieden op het oog heeft, en zich niet genoeg op staatkundig gebied beweegt, een vereeniging, waarin niet alleen handwerkslieden, maar ook onderwijzers, kantoorbedienden, winkelhouders en ieder die met de beginselen homogeen is, lid zou kunnen worden."
Ongeveer terzelfder tijd, dat deze eerste sociaaldemokratische vereeniging in Nederland opgericht werd, kwam ook te Londen een zoodanige vereeniging tot stand, bestaande uit Nederlanders en Belgen.
De Amsterdamsche sociaal-demokratische vereeniging hield in September haar eerste kursus-
vergadering; voorzitter: Ansing, spreker: Over-becke. Uit het verslag dier vergadering leeren we, dat de jonge vereeniging al dadelijk door de groote pers onder handen was genomen, hare leden voor Hödelsen Nobilings (twee mannen, die in 1878 een moordaanslag op den Duitschen keizer hadden gedaan) waren uitgemaakt. Ook was hun al verweten, dat zij tegen den godsdienst te velde trokken. Op een andere vergadering, in 1878 gehouden, spraken Ansing. Sauer, Overbecke en Schröder.
Men ziet dus, dat de eerste sociaal-demokratische vereeniging in ons land ontstaan is uit een scheuring in het „Alg. Ned. Werkliedenverbond", toen door het zaad der Marxistische beginselen, uit Duitschland tot ons gekomen, een diep ingaand verschil over ekonomische en maatschappelijke principes (zooals men weet, heeft het A . N . VV. V . het Marxisme nooit aanvaard) een langer samengaan niet mogelijk meer was. De scheuring lag dus in de noodzakelijkheid der dingen.
Maar men zal ook wel opgemerkt hebben, dat men den naam van Domela Nieuwenhuis niet aangetroffen heeft onder die der stichters der hier genoemde eerste sociaal-demokratische vereeniging in ons land, ja, dat hij zelfs niet eens gemengd is geweest in de verwiki<elingen, welke aan die stichting zijn vooraf gegaan.
Toch is dit het oogenblik geweest, waarop hij in „de beweging" is gekomen, en was dit de stand dei-arbeidersbeweging in ons land, toen hij als sociaal-demokraat op den voorgrond begon te treden.
Dat hij tot op dit tijdstip in de arbeidersbeweging nog niet genoemd is geworden en men zijn naam onder die der leiders van die dagen mist, heeft natuurlijk zijn oorzaak. In de eerste plaats zouden we die willen zoeken in de omstandigheid, dat hij geen lid was en kón zijn van het Werkliedenverbond, en in de tweede plaats in het feit, dat hij een maatschappelijke positie bekleedde, welke hem niet zoo dadelijk met de staatkundige kringen van dien tijd in aanraking bracht. We bedoelen die van predikant. Toch, ofschoon dan nog niet zoo dadelijk met het woord, met de pèn bereidde hij zich toch reeds den weg naar de arbeiderskringen voor.
Maar daarover straks meer. We zeiden dan, dat
HIJ PREDIKANT WAS.
En in verband hiermee zullen we eerst iets mede-deelen over zijn famille-afkomst en over dit predikantschap.
De geslachtsnaam Dotnela Nieuwenhuis is nog niet zoo oud. De stamvader van zijn geslacht heette Jacob Severin Nijegaard en woonde te Alkmaar, waar hij, omdat hij 't niet kon verdragen, dat men hem in de stad „Nijdigaard" noemde, den naam van Nieuwenhuis aannam, wat een Hollandsche vertaling van het Deensche woord Nijegaard was. De zoon van dezen Jacob Nieuwenhuis huwde met Caroline Domela. De eenige zoon, die uit dit huwelijk voortsproot, kreeg de
K A R A K T E R S C H E T S . 155
namen van moeder en vader beiden, en werd lerdinand Jacob Domela Nieuwenhuis genoemd.
Deze F. J . Domela Nieuwenhuis was de grootvader van den tegenwoordigen drager van dien naam. Op later leeftijd werd hij hoogleeraar in d e fakulteit der Wijsbegeerte te Leiden, en « e n m e r k t e zich volgens mededeelingen in de «Godgeleerde Bijdragen" door een buitengewone werkkracht en een niet minder bizonder uithou-ningsvermogen, welke eigenschappen in het bezit van den kleinzoon schijnen te zijn overgegaan.
Diens zoon, dus de vader van den hedendaag-sche F. Domela Nieuwenhuis, werd eerst predi-
ant en later professor aan het Luthersch Seminarium te Amsterdam. Dat diens zoon op zijn beurt
1 1 de theologie ging studeeren, kan hierin dan ook en voor de handliggende verklaring vinden. Deze 'ader was een streng geloovig man, wars van
ane mogelijke moderne schriftverklaring, en van nem wordt verteld, dat hij eens in heftige ver-w" , £ a a i ' d l ' g i n g liet „Leben Jesu", het beroemde
' K van Strauss, in een hoek heeft geslingerd, in dit opzicht aardde de zoon echter niet naar
we i V a "• V a n z i c h z e I v e n heeft Domela Nieu-een i e e n s verklaard, d a t hij van jongsaan non i 0 6 6 1 1 e e n onderzoeker is geweest, die zich lel,, i gedachteloos neerlegde bij hetgeen hem ge-dio t 6 1 1 o. v e rgeleverd was. En dat bleek al spoe-ster 1 ' j a a u l l e t Luthersch Seminarium te Am-t e | : ' H a m
zijn opleiding voor predikantontving. Want ver 1 ï ° m e ' a N i e u w e n h u i s Senior den schrij-Nieu V a i 1 . e t . " L e o e n Jesu" verfoeide, kwam Domela bach G ' U S ^ u n i o r onder den invloed van Feuer-t eekê ^ l e n s w erken op zijn geestesvorming van be-
enis moeten zijn geweest. Nog onlangs schreef st'io 6 e u s t u k J e autobiografie, dat hij godsdien-e n & n W e u opgevoed en dat 't hem heel wat strijd o v e m T h e e f t g e k o s t z i c h t e ontdoen van het p.. H
ë , eyerd geloof der vaderen. Als modern
Met • g ° " h i j ' d a n o o k z i J ' n l ° ° P b a a n -iiom ^ l e t d u s ' d a t e e n s tei'ke wil, een gepro-aan • onafhankelijkheidszin en eeii behoefte w-ir 6 1 g . ? - n o n d e r z o e k de karaktereigenschappen zich i •• , r e e d s °P vijf-en-twintigjarigen leeftijd „ e c
filJ .pem krachtig deden gelden. Want aan-I « e n hij 0 p 31 Januari 1846 geboren werd, was mode S
r
s l e c l l t s 25 jaren toen hij in 1871 als D l a a t \ L » t b e r s c h predikant zijn eerste stand-™ s te Harlingen vond. oud» 1 1 \ l l t r e erede aldaar is later in druk verschenen gens d Ü t d v a n " D e V r edebond" en werd vol-D m i s i datum gehouden tijdens den Fransch-vooi D t" 0 ü r l o S - B i J die gelegenheid trok hij partij delnk U eb^nd- De Franschen noemde hij „onze-Het n - r o o f z i e k e en barbaarsche legerhorden". die ^ t c i l d o m was nog volgens hem „de macht, zeide l - W e r e l d heiligen en reinigen zal", en - zoo verhe ^ ~ rechtschapen mensch zal zich moeten omdan 8 6 ! 1 l n d e overwinningen der Duitschers, | heid r overwinningen zijn, waarvan de mensch-
m het algemeen de vruchten zal plukken." '
Nu onlangs, terwijl Domela Nieuwenhuis na 33 jaar op een geheel ander plan van levensbeschouwing staat, heeft hij, sprekende over denRussisch-Japanschen oorlog, partij gekozen voor Japan. >)
! ) De motieven van dit partij-kiezen voor Japan werden onlangs door hem in „De Vrije Socialist" aldus omschreven:
Het grootste kwaad in zake den nu begonnen Rus-sisch-Japanschen oorlog zou zijn een zegepraal van Rusland. Men onderscheide in deze goed; van Rusland sprekende bedoelt men het offlcieele, het czaren-Rusland, zonder daarbij te letten op de Russische rebellen. En dat czaren-Rusland is de hoeksteen der reaktie, is het grootste gevaar voor elke vooruitstrevende beweging, is de type van de meest versteende en onverbeterlijke tirannie en dus een zegepraal van Rusland zou een tijdvak van reaktie inluiden, waarvan de terugslag gevoeld zou worden door de geheele wereld. Daarom zeggen ook wij, hoe en door wien die heerschappij ten val komt, doet er niet toe, maar vernietiging is de voorwaarde voor eiken vooruitgang. En speeit Japan dit klaar, dan maakt het zich zonder het te wil len en te weten verdienstelijk tegenover de geheele menschheid, al weten wij ook best dat de motieven van dien oorlog smerig en niet anders dan van kommercieelen aard zijn. Zoo kan uit dat kwade toch iets goeds geboren worden. Een beslissende zegepraal der Japanners op het cza-risme zou van niet geringer beteekenis zijn dan de zegepraal der oude Grieken bij Marathon, die daardoor de barbaarsche Perzische macht tot staan brachten. De barbariseering van Europa door Azië werd daardoor afgewend en de toenmalige beschaving gered.
En nu zou daardoor de barbariseering van Azië door Rusland worden tegengegaan. Een zegepraal der Japanners beteekent de moderniseering van Azië en al laat deze veel te wenschen over, zij is toch verreweg te verkiezen boven het bestialiseeren der menschheid door den Russischen beer. Win t Rusland, dan is dat het aanzetten van eeii rem, om het rad der wereldgeschiedenis tot staan te brengen, dan is dat een bedreiging van de revolutionaire beweging van alle landen. Een nederlaag van Rusland zal als 't ware lucht verschaffen aan de revolutionaire beweging zooals nooit te voren. Heel Polen is ondermijnd en daar vindt men een sterke proletarisch-socialistische beweging. In Finland en Lithauen gist en kookt het. In Zuidelijk Rusland en in alle Russische indust r iëe le centra staat het kruitvat klaar en slechts één vonk is noodig, om een groote uitbarsting te krijgen. En zeffs onder de boerenbevofking is een beweging, die ten goede kan komen aan de revoiutie.
En een zegepralende revolutie in Rusland zal weerklank vinden in heel Europa en zelfs tot in Amerika . In het kort, als de internationale vrijheid lucht krijgt en leven, dan moet alles sterven wat riekt naar ariti-vrijheid. En feit is het, dat het czaren-Rusland de verpersoonlijking is van de anti-vrijheid en dus afgezien of Japan de vrijheid zal brengen — o wij stellen ons daar ook niet te veel van voor — dit is zeker, dat Japan in lange na niet zoo de verpersoonlijking' is van de anti-vrijheid als Rusland. Niet dus omdat wij zooveel sympathie hebben met Japan, maar omdat wij een groote dosis antipathie hebben tegen het czaren-Rusland, daarom zien wij in de zegepraal van Japan meer heil dan in het tegenovergestelde.
DE H0LLANDSCI1E R E V U E .
W . H . Vliegen, die in zijn „Dageraad der Volks-bevrijding" deze intreerede van Domela Nieuwenhuis nauwkeurig heeft nagegaan, meent daarin zelfs ook symptomen van een zeker radikalisme ontdekt te hebben, en voert ten bewijze daarvan het volgende citaat aan: „Wij moeten, zoo sprak hij, niet ophouden de regeeringen te vragen: niet meer te moorden, dat wil zeggen: geen oorlog meer te voeren; niet meer te stelen, dat wil zeggen: geen veroveringen meer te maken."
Hij bleef echter niet lang op zijn eerste standplaats, want na eenigen tijd nam hij een beroep bij de Luthersche Gemeente te Beverwijk aan. En
gebruik maakte, om den modernen in hun eigen huis eens duchtig de les te lezen. Dat verwekte natuurlijk een hevige sensatie, die in de kerkelijke kringen in Den Haag „de Hemelvaartstorm" werd genoemd. Domela Nieuwenhuis deed er, zooals vanzelf spreekt, 't zwijgen niet toe, en hij antwoordde op dezen aanval in een preek over de „Ergernis", waarin hij beweerde, dat de ergernisgevers de wereld juist vooruit brengen. Verder trok hij in een artikel in de „Bibliotheek van moderne theologie", getiteld „Halven en Heelen" hevig te keer tegen de „middenparty", tegen de menschen die noch orthodox, noch modern zijn,
Woonhuis van den heer F . Domela Nieuwenhuis in de Schooklaan te Hilversum.
daar, in het hartje vau Kennemerland, schijnt zijn verdere ontwikkeling in radikalen zin snel te hebben plaats gegrepen. In de eerste plaats op kerkelijk gebied. Zoo had hij daar, met goedvinden van den Kerkeraad het Hemelvaartfeest afgeschaft, omdat de Hemelvaart van Christus voor de modernen een fabel is. Maar dit besluit had nog een staartje. Want toeu hij in 1875 predikant bij de zelfde Gemeente in Den Haag was geworden, wilde het toeval, dat hij daar juist op een Hemelvaartdag moest preeken. Hij deelde den Kerkeraad aldaar toen ook mede, hoe hij erover dacht en verzocht van zijn verplichting tot preeken op dien dagoutheven te worden. Het liep toen zoo, dat zijn preekbeurt toch vervuld werd, maar door Ds. Knottnerus, die van deze gelegenheid
doch tusschen deze twee richtingen doorzeilen. Maar dat hij niet alleen op kerkelijk gebied,
gelijk we hierboven in de eerste plaats zeiden, radikaler was geworden, maar op maatschappelijk gebied óók, komt duidelijk bij het slot van dat artikel om den hoek gluren, waar hij schreef: „Het volk lijdt honger naar het lichaam en óók naar den geest. Ziedaar de hoofdzaak. Is het een orthodox leerstuk, om dat zoo te laten? Is het soms een modern leerstuk? Of een evangelisch? Zoo ja, in naam der menschheid; ik schenk u alle orthodoxie, alle evangelisme, alle moderniteit, ik ga niet met u mede".
Kort daarop, in 1877, houdt hij een preek, die ook in druk is verschenen, getiteld: „Nog Godsdienst? Reeds Godsdienst?"
K A R A K T E R S C H E T S . 157
De herstemming in Schoterland tusschen F . Domela Nieuwenhuis en B . H . Heldt.
Daaruit bleek een grooten vooruitgang in ideeën, d'en hij had doorgemaakt. Van zijn godsdienstig beginsel van vroeger is al niet veel meer overgebleven; hij heeft over godsdienst een nieuw "egrip gekregen, en hij verstaat daaronder een soort van algemeene menschenliefde: — een godsdienst zonder God. Hij ontkende, dat de godsdienst de bron zou zijn van zedelijkheid, wijt integendeel heel wat onzedelijkheid aan den tegenwoor-uigen godsdienst en verklaart, dat naar zijn nieening de godsdienst geen afzonderlijk vak is zooals staatkunde en handel, maar dat hij de
e i d e n d e gedachte in alle vakken moet wezen. . Met deze preek beleefde de uitgever, toen ze •o druk verscheen, de volgende eigenaardigheid.
DOÜWES DEKKER
[eisde toen nog het land door, om lezingen te houden. , Aangelokt door
d e n titel kocht hij >D een boekwinkel de preek van Nieuwenhuis, las ze; en neval ui een paar van zijn voordrachten de lezing er ;an aan : de eenige Pfek, die hij ooit aanbevolen had! " * uitgever, die gedurende weken
ternauwernood f enige exemplaren
ad verkocht, werd nu plotseling 0*er-fden met bestel-"gen en waar
*° , c h . . hij noch de t a , - ! v e r v a u Mul-tatu i '« „„„u_ linë f . nneve-van F w i s t e n , begrepen zij er natuurlijk niets gen rT I a t e r k w a m 't uit, waar de bestellin-o-em'n i f z e l f s e e n tweeden druk hadden noodig
S ' , V a u d a a , i k w a m e n . Predik S S <t schreed de nauwelijks dertigjarige gelor. • s t e e d s verder. W e l was hij nog geen 011- j op ^ ' g e geworden, maar hij bevond zich toch al Wat C n . ^ V 6 g ' - d i e l l a a r het atheïsme leiden zou. nien e ' / n d ' e Jaren met hem gebeurd is, weet e r ' . m e t precies; in bizonderheden heeft hij term» n U l e t o v e r uitgelaten, wel in algemeene hebhe ' i * z e k e i ' is 't. dat hij een krisis moet u i t w
e n doorgemaakt. Eu deze kan niet dooreen j Üjke | g e o o r z a a k , een ramp, een verschrikke-2ern Qf 6"eurtenis in zijn leven zijn te voorschijn l eed ÏT? 'A W e l h e e f t h i J i"die jaren veel huiselijk dit K • gelijk we zoo straks zullen zien, maar
a n met geleid hebben naar het geloofs- en
maatschappelijk doel, dat hij weldra is gaan nastreven. Zelfinkeer, studie, nadenken, kennisname van de werken der groote Fransche en Duitsche sociaal-ekonomen (waaronder de werken vanMarx, Bernstein e. a. wel een rol zullen hebben gespeeld) moeten het proces in hem voltrokken hebben. De krisis moet ér een van inwendigen, van geestelijken en intellektueeleii aard zijn geweest, waarbij de strijd dus mogelijk nog zooveel te zwaarder voor hem was.
Langzamerhand was ook de behoefte in hem levendig geworden, om ook buiten het kerkgebouw nuttig en voorlichtend voor zijn medemen-schen werkzaam te wezen. Het terrein van
HET SOCIALE WERK
(Afgestaan door den heer A . B . Soep.) „Vaarwel mijn Schoterland, ontvang een and'ren Heer!"
„De Amsterdammer" 25 Maart 1888. •
had hem aangetrokken. En zoo was hij niet alleen reeds eenige malen opgetreden als spreker in arbeidersvergaderin
gen, maar hij had ook in „De Werkmansbode", het orgaan van het „ Alg . Ned. Werkliedenverbond", zoogenaamde „Socialer Brieven" geschreven,diezeerdeaan-dacht hadden getrokken, ofschoon men toen nog niet wist, dat hij er de schrijver van was. ^
Dit was in 1877 —'78. En hij kwam dus met de arbie-dersbeweging in
/ aanraking op het tijdstip, toen zich de scheuring tusschen de meer gematigd-vrijzinnige en de socialistische elementen in het A. N . W. V., welke we hierboven in 't kort beschreven hebben, aan het voltrekken was.
Wat die „Sociale Brieven" bevatten, kunnen we hier natuurlijk onmogelijk. in zijn geheel mededeelen. We moeten er dus mee volstaan met even te releveeren, dat hij in den eerste de stelling trachtte te bewijzen: „Wij zijn in het leven der volkeren op den weg van het Socialisme". In den tweede besprak hij den dubbelen moordaanslag op den Duitschen keizer (door Hödel en Nobiling), om het werpen van de schuld op de sociaal-demokraten te ontzenuwen; verder behandelde hij een artikel van Noorman in „De Tijdspiegel" en een rede van Mr. Kerdijk te Fra-neker; Noorman had gepleit voor een internatio-
13
158 DE H O L L A N D S C H E R E V U E .
naai overleg, om de socialisten te bestrijden. De derde bevatte een beschouwing over de bekende uitspraak van Thiers: „Gij hebt slechts de keuze tusschen Katholicisme en Socialisme". Domela Nieuwenhuis stemde hiermee in en vatte die twee begrippen aldus op: „Katholicisme is niets anders dan heerschappij van den mensch over den mensch; Socialisme niets auders dan gelijke vrijheid voor allen". Tusschen die twee moet gekozen worden, zeide hij, en hij verweet verder de meerderheid der gegoeden hunne bekrompenheid, daar zij evenzeer vreezen voor het roode als voor het zwarte spook. En vervolgens wees hij op de oppervlakkigheid, waarmee men — als men het een enkele maal deed — het Socialisme bestreed, enz.
Maar ofschoon hij meermalen dus de partij van het socialisme en van 'de socialisten koos, zelf was hij nog niet bij hen aangesloten. Hij was en bleef Luthersch predikant. Toch — en hoe zou dat ook anders gekund hebben? — moet er een zekere invloed van zijn sociale overtuigingen op zijn preekenziju uitgegaan. Deze laatsten werden dan ook steeds meer gewone redevoeringen met een maatschappelijke strekking. Een dier preeken werd door het Haagsche kerk publiek zelfs met den naam van de„Kom-munepreek" bestempeld. „Ik preekte feitelijk een paar jaar socialisme in de kerk,met verwijziugmeest-al naar Jezus, wiens beginselen doortrokken waren van socialisme, al was het niet geheel in deu zin, dien we er nu aan geven", zoo schreef hij nog onlangs in zijn „Vijf-en-Twiutigjarige Veldtocht tegen het Kapitalisme" (Inleiding).
Langzamerhand was hij ook op godsdienstig gebied aan den uitersten linkervleugel komen te staan en geraakte daardoor meermalen in botsing met verschillende toonaangevers onder de modernen ; het restantje geloof, dat de modernen er op na houden, brokkelde toen zelfs ook af'. Dat hij toen al niet uit de kerk trad, waarin hij zich nog zoo slecht thuis gevoelde, vond eensdeels zijn oorzaak in de groote mate van vrijheid, welke in het Evan-gelisch-Luthersch Kerkgenootschap in die dagen
De sociale revolutie, door Domela Nieuwenhuis voorgesteld aan Liebknecht.
(Afgestaan door den heer A . B . Soep.)
L I E B K N E C H T : „Dat heest heeft nog geen tanden, Ge brengt hem vóór zijn tijd in miskrediet.
-De Amsterdammet;" 30 A u g . 1891.
werd verleend, en gedeeltelijk ook in de omstandigheid, dat hij hoopte het „logge lichaam dei-kerk — gelijk hij later zelf verklaard heeft — meer te kunnen spannen voor de groote sociale beweging onzer dagen door in de kerk te blijven dan door haar te verlaten". En, zoo zei hij ook: „sinds hemel en hel waren weggevallen, kwam ik meer en meer tot het bewustzijn, dat wij den hemel hier op aarde moesten zoeken en dus ons best doen om allen, die wij in de kerk betitelen met den naam van broeders en zusters, een mensch-waardig gelukkig bestaan te verzekeren."
Men ziet 't: Domela Nieuwenhuis is niet de eenige predikant geweest, die, toen hij tot de socialistische wereldbeschouwing was gekomen en op het punt stond het ambt van dienaar des Woords neer te leggen, moeilijk heeft kunnen scheiden, eenigen tijd is blijven treuzelen en talmen en nog getracht heeft Kerk en Socialisme, al zij 't dan ook met een losseren band, samen te houden. Een zevental jaren geleden heeft men hetzelfde met den heer Hugenholtz zien gebeuren, die, toen hij als voorganger van den „Protestantenbond" te Schiedam bedankte en plaats nam in de gelederen der sociaal-demokraten, ook eerst nog de illusie koesterde onder socialistische vaan een zoogenaamde „ Arbeidskerk" te zullen kunnen stichten, die fijne vezels tusschen socialisme en godsdienst zou kunnen blijven voeden
Maar evenals Hugenholtz die illusie heeft moeten opgeven en de scheiding tot in haar konse-
kwentie heeft moeten doorvoeren, zoo heeft Domela Nieuwenhuis vijf-en-twintig jaar geleden ook reeds ingezien, dat (iet staan met de beenen op twee territoriën op den duur toch een onmogelijke houding was. En hij moest dan ook kiezen of deelen.
Zoo VERLIET HIJ DE KERK
in het jaar 1879. Toch bleef hij nog eenigen tijd voeling met zijn volgelingen in de Evangelisch-Lulhersche gemeente onderhouden, want 't was
K A R A K T E R S C H E T S . 159
°p verlangen van vele hunner, die hem daartoe hun wensch hadden te kennen gegeven, dat hij geregeld eens in de maand in het gebouw van de Loge te 's-Gravenhage voordrachten hield. Deze voordrachten werden druk bezocht door Personen van allerlei rang en staud, wat 't best viel af te leiden uit de opbrengst der koliekten, die aan het einde der samenkomsten tot dekking der kosten werden gehouden, want de toegang was vrij. Later gaven eenige personen hem te kennen, dat zij moeite wilden doen om voldoende gelden bijeen te krijgen, om evenals te Amsterdam
De scheuring in de Sociaal-Demokratische partij. E E N „ V R I J E G E M E E N T E "
°P te richten, waarvan hij «an de voorganger zou zijn geworden. Ofschoon 't hem in die dagen, toen hij een n i " k traktement moest derven, lang niet onverschillig f°. u zijn geweest, om op die W f J z e eenige vaste inkomsten te krijgen, sloeg hij dit aanbod toch af, omdat hij vreesde dat zoo'n „Vrije gemeente" spoedig ontaarden zou in eeu kerkje naast «e bestaande, en, om de geestige uitdrukking vau een Israëliet te gebruiken, die "iets meer van het geloof fijner vaderen moest heb-oen, o p d e v r a a g . w a a r o m
mi geen Christen werd? ten antwoord gaf: waarom zou »K een gescheurd kleed weggooien om een gelapt aan te trekken? Hij had dan " 0 K .geen lust om op die «nauier den nieuwen wijn alweer te gieten in oude zakken. Het voorbeeld der It/T Gemeente" te Am-verdam onder den heer H .
lnj o.a. een oude en een nieuwe wereldbeschouwing tegenover elkander, en wel in de volgende bewoordingen:
hén h • J r - w a s v o o r
hij 1 0vendien geen aanmoediging geweest, want f a | s
n i e ende daarin niets te zien dan een hoogst H : °*?'ijke rendez-vous van vrijzinnigen op godsbuit i g e b i e d > dat het eigenlijke volk geheel alles6h SJ ^ U Persoonlijk had hij daar ook een hij , a lve prettige ondervinding opgedaan, toen Woord C e n t o e s P r a a k gehouden had over het znli„ «Wat gij wilt dat de menschen u doen z u " e n doet hun ook alzoo." D 0 " 'f woord — en nu citeeren we den heer in e e
N . l e u w e n h u i s zelf — was het socialisme net u
1 - . n °tendop, en nog hierinner ik mij, dat bij betui d ? a a n d ° ° r verschillende personen werd
gn: maar dat is socialisme! De deur van
(Afgestaan door den heer A. B. Soep.)
Een leider, die in zijn hemd blijft staan. „De Amsterdammer" 2 Sept. 1894
het gebouw bleef dan ook sinds dien tijd zorgvuldig voor mij gesloten, want wel wil die gemeente vrij zijn tegenover het kerkelijk dogma, maar wee dengenen, die de maatschappelijke dogma s aantast; hij loopt gevaar, om evenals ik, ook uit die nieuwerwetsche synagoge geworpen te worden."
Domela Nieuwenhuis nam het aanbod zijner Haagsche vrienden dus niet aan en bleef vrij-mau.
Z I J N AFSCHEID.
Waar we hierboven zeiden, dat hij de kerk ver-n e i , uaar verzuimden we nog er aan toe te voegen, dat hij er niet „zoo maar" uitliep, maar dat hij op de gebruikelijke wijze zijn afscheid nam van den kansel. Hij deed dat in twee toespraken, die later zijn gedrukt eii herhaaldelijk herdrukt zelfs, en waarin hij aan zijn gemeentenaren zijn inwendig zieleproces uiteenzette en de motieven verklaarde, welke hem tot heengaan genoopt hadden.
Merkwaardig is 'tevenwei, dat ofschoon een nieuwe wereldbeschouwing hem 't blijven in de kerk onmogelijk had gemaakt, het woord „socialisme" in geen dier toespraken voorkomt en dat 't zelfs nog eenigen tijd duurde eer hij met het noemen van dit woord openlijk voor zijn sociaal-demokratische overtuiging uitkwam. Wel treft men er de benaming „humanisme" in aan. die hij schijnt te willen te gebruiken voor een gevoel van algemeene menschon-of naastenliefde.
In die afscheidsrede slelt
Zoo staan twee wereldbeschouwingen tegenover elkander in dezen onzen tijd als scherpe tegenstellingen elkander uitsluitende: de oude die buiten de zichtbare wereld nog een onzichtbare wereld elders kent, en de nieuwe, die dat geloof aan eene andere wereld verwerpt en alleen de zichtbare wereld maakt tot voorwerp van haar onderzoek. Tusschen die beiden in bewegen zich echter duizenden en duizenden, die wel is waar overhellen tot de nieuwe wereldbeschouwing, maar te vol zijn van den ouden zuurdeesem in
160 DE H O L L A N D S C H E R E V U E .
de wereld hunner voorstellingen om de oude geheel te laten varen. Zij hinken op twee gedachten, zij wil len den nieuwen wijn wel, maar liefst in de oude lederen zakken. Jezus herinnerde reeds dat dit niet ging, en toch w i l men het telkens beproeven tot eigen schade en schande, onleerzaam als men is. Neen, geloofsgodsdiensten laten geen hervormingen toe, want het geloof is niet vatbaar voor meer of minder, het is klaar in zichzelf, het stilstaande, en wil len zij invloed uitoefenen dan zouden zij van karakter moeten veranderen en zich omzetten in redegodsdiensten. Maar dat is hetzelfde als van de ker k, de bewaarplaats des geloofs, te vorderen, dat zij haar eigen doodvonnis onderteekende om ten grave te worden besteld.
V e r d e r wijst hij er ook op, dat wetenschap en kerk niet hand i n hand meer kunnen gaan, en dat men zich, bij de leniging der bestaande nooden, niet meer door de kerk in slaap laat preeken.
A l wat de wetenschap ontdekte, het vond een heftige bestrijding van de zijde der kerk, al wat algemeene ontwikkeling aanging, het kon rekenen op den tegenstand der kerk. Zoo is het geschied, dat de bloeitijden des geloofs de duistere bladzijden waren in de geschiedenis der zedelijkheid van het menschelijk geslacht. En nog blijft de kerk in haar afdeelingen
De aftreding van den Hoofdredakteur van „Recht voor A l l e n " .
maar of daar honderden en duizenden kinderen sterven door gebrek aan voedsel, gezonde lucht en slechte verzorging, daarvan trekt zij zich niets aan, het ligt niet binnen haar gebied. Voortdurend werd voorgepreekt, hoe men liefde moest hebben en tevreden zijn, dat alles gaven waren van den hemelschen vader, wien men dankbaar moest wezen, hoe een dronk water en een stuk droog brood den arme veel beter smaken dan den rijke zijn keurigst gerecht, dat een hut van leem en een bed van stroo te verkiezen zijn boven het prachtigst paleis en het donzigst bed, omdat de gemoedsvrede bij die weelde niet gevonden wordt. Maar hiermede laat men zich niet meerin slaap preeken.
En dan verklaart hij als dienaar der kerk en door haar bezoldigd het kerkgebouw „niet (meer) temogen beschouwen als openbare spreekplaats,
waar (hij) door (zijn)
(Afgestaan door den heer A . B. Soep.) Mr. TROELSTRA (tot Nieuwenhuis): „"Wie 't lest lacht, lacht 't best.
Ziet ge wel, hoe ze allen op ons nieuwe licht afkomen?" „De Amsterdammer", 2 Jan. 1898.
dezelfde rol vervullen. Waar blijft zij, als het aankomt op de maatschappelijke belangen? Zij gaat evenals de priester in de bekende gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan aan de ellende voorbij zonder de hand uit te strekken tot leniging van nood en zorg. Nog steeds wordt telkenmale door haar 't woord op de lippen genomen: dat behoort niet tot den werkkring der kerk, dat gaat ons als kerk niet aan. Natuurlijk „mijn rijk is niet van deze wereld!" Of' onrecht heerscht of ongelijkheid den bodem inslaat aan alle broederlijkheid, of overheer-sching hard drukt op de schouders van velen — wat vraagt de kerk daarnaar? Zij heeft het veef te druk met doopen en avondmaafvieren en reglementen maken. Wordt er wel behoorlijk gedoopt, zooals is voorgeschreven? — dat vraagt zij, en bij 't minste verzuim wordt met verontwaardiging melding gemaakt van de afwijking —
prediking ondermijnt, wat juist het wezen der kerk uitmaakt". Metdeeene hand afbreken wat men met de andere opbouwt, is een even verdrietig als onbegonnen werk. Welnu, te werken aan de bevordering van het „humanisme" (en ook hier gebruikte hij het woord „socialisme" dus niet) en dat te doen als voorganger in een kerk, die in beginsel tegenover dat humanisme staat, dat kon en mocht hij niet; dat was hem dui
delijk geworden. „Mijn geweten verbiedt mij dus — zoo
riep hij den kerkgangers toe, — langer aan het hoofd der gemeente te staan."
Zoo ging hij.
D E OPRICHTING VAN „ R E C H T VOOR A L L E N " .
Ontslagen nu van alle boeien, die hem in zijne vrije gedachtenuiting zouden hebben kunnen belemmeren, beschikkende over al zijn tijd, had hij dus nu gelegenheid zich geheel aan de arbeidersbeweging te gaan wijden en zich in den maat-schappelijken en ekonomischen strijd van die dagen te werpen.
En dat deed hij dan ook met zijn woord zoowel als met zijn pen.
Den 17en Februari 1 8 7 9 had hij in den Amster-damschen Werkmansbond een voordracht gehou-
K A R A K T E R S C H E T S . 161
d e n o v e r „ G r o n d e n b o d e m i n g e m e e n s c h a p p e l i j k b e z i t " . V a n d e v e r s c h i l l e n d e s p r e k e r s , d i e v o o r e n n a d a a r o p t r a d e n , w a s D o m e l a N i e u w e n h u i s d e n v o o r u i t s t r e v e n d e n w e r k l i e d e n ' t b e s t b e v a l l e n . G e e n w o n d e r d u s , d a t d e „ S o c i a a l - d e m o k r a t i s c h e V e r e e n i g i n g " t e A m s t e r d a m e r a l s p o e d i g a a n d a c h t , h e m a l s s p r e k e r u i t t e n o o d i g e n . O p A n -s i n g s v e r z o e k k w a m h i j d a n o o k te A m s t e r d a m e n h i e l d v o o r d e s o c i a a l - d e m o k r a t e n d e n lan
S e p t e m b e r e e n r e d e o v e r : „ W a t w i l l e n d e S o c i a l i s t e n ? " V a n d i e n t i j d a f — d u s n u o n g e v e e r v i j f e n t w i n t i g j a r e n — d a t e e r t d e s a m e n w e r k i n g v a n d e s o c i a l i s t i s c h e a r b e i d e r s i n o n s l a n d m e t D o m e l a N i e u w e n h u i s .
O o k d e n 15en J u n i v a n d a t z e l f d e j a a r h a d h i j te G e n t i n B e l g i ë o v e r h e t o n d e r w e r p „ G r o n d e n b o d e m i n g e m e e n s c h a p p e l i j k b e z i t " g e s p r o k e n .
T e e k e n e n d v o o r d e n r e u k , w a a r i n i n d i e d a g e n l e t s o c i a l i s m e n o g s t o n d , w a s h e t g e e n e r b i j d i e
g e l e g e n h e i d v o o r v i e l : o p e e n g o e d e n a c h t e r m i d a g v e r v o e g d e z i c h t e n z i j n e n t d e h e e r V a n S c h e r m b e e k , d e t o e n m a l i g e h o o f d k o r n m i s s a r i s v a n p o l i t i e J n D e n H a a g , m e t w i e n h i j b e k e n d w a s , o m d a t « j n v r o u w t o t z i j u g e m e e n t e b e h o o r d e ( h e t w a s k o r t v o o r z i j n a f s c h e i d v a n d e k e r k ) . I n a l l e
r , e n d s c h a p k w a m d e z e h e m n u w a a r s c h u w e n , w a n t h i j h a d u i t B r u s s e l v a n d e B e l g i s c h e r e -g e e r i n g e e n t e l e g r a m o n t v a n g e n o m i n l i c h t i n g e n
' i n r e n t z i j n p e r s o o n . D e h e e r V a n S c h e r m b e e k a a t e r u g g e t e l e g r a f e e r d , d a t D o m e l a N i e u v v e n h u i s e n r e s p e k t a b e l p r e d i k a n t w a s , v a n w i e n h i j n i e t s n c i e r s d a n g o e d s k o n v e r m e l d e n . E c h t e r v r o e g " h e m o f h i j w e l w i s t v o o r w a t v o o r l u i o f h i j a a r g i n g s p r e k e n , w a n t d e t o e n n o g b e s t a a n d e
» a t e r n a t i o n a l e " , w a a r v o o r h i j z o u o p t r e d e n , w a s e b e r u c h t e v e r e e n i g i n g v a n d e „ o m v e r w e r p e r s e r m a a t s c h a p p e l i j k e o r d e " . D e h e e r D o m e l a
- ' e u w e n h u i s b e d a n k t e d e n h o o f d k o r n m i s s a r i s
°2S ZV11 1 g o e d e b e d o e l i n g e n e n g i n g t o c h . „ ü r , d e P a e p e v e r h a a l t i n z i j n „ J a h r b u c h f ü r J 0 z i a l w i s s e n s c h a f t u n d S o z i a l p o l i t i k " v a n 1880,
a | d e G e n t s c h e b o u r g e o i s i e ' t z o o v r e e m d v o n d , a t e e n L u t h e r s c h p r e d i k a n t o v e r z o o ' n o n d e r -
0
e i ' P z o u s p r e k e n , d a t z e z i c h d i e v e r g a d e r i n g 0 g e t w i j f e l d a l s h e t s i g n a a l v o o r e e n p r o l e t a r i ë r s -de ie** v o o r s t e l d e , d i e a a n d e W e d e r d o o p e r s m r . i + * e e u v v z o u h e r i n n e r e n . V e e l s t i l l e p o l i t i e -v a i W a s d a t l ü o k a a n w e z i g , e n i n d e n k e l d e r k i i k l o k a a l v o n d m e n , t o e n m e n d a a r g i n g n i e n m c l a t e r e e n i g e b e w e g i n g v e r n o m e n w a s , n A , v a n , u m i n d e r d a n . . . d e n k o m m i s s a r i s v a n P o l i t i e !
n i (5 a a r n i e t t e g e n s t a a n d e d e m o e i l i j k h e d e n , d i e I
W e " i m V a u v e l e k a n t e n i n d e n b e g i n n e i n d e n [ m e i J g d e e n n i e t t e g e n s t a a n d e d e m o e i t e , d i e d e e l • ° m n e m t e r u g t e h o u d e n v a n e e n o p e n l i j k e h i i , n e m i n g a a u d e s o c i a l i s t i s c h e b e w e g i n g , h e e f t I k r a i t W e g t o c a g e v o l g d , r u s t i g , z e k e r e n m e t w i l s - j I n . v , W a n t ' z o o a l s 1'ij v a n z i c h z e l f hee f t g e -t l » g d , h e e f t h i j s t e e d s e e n
GROOTEN A F K E E R VAN" HUICHELEN
g e h a d , d i e ' t h e m o n m o g e l i j k m a a k t e z i c h a n d e r s v o o r t e d o e n d a n h i j w a s o f z i j n o p i n i e s v o o r z i c h t e h o u d e n . T o e n h i j n o g i n d e k e r k w a s , l i e p h i j d a n o o k h e t v e r w i j t o p v a n e e n z i j n e r k o l l e g a ' s , t h a n s h o o g l e e r a a r i n d e g o d g e l e e r d h e i d , d a t h i j e e n h a r t s t o c h t v o o r w a a r h e i d h a d , w e l k e h e m t e n o n d e r b r e n g e n z o u , i n d i e n h i j d e z e n n i e t w i s t t e b e d w i n g e n .
D a t v e r w i j t h e e f t h i j z i c h s t e e d s t o t e e n g r o o t e n e e r a a n g e r e k e n d . „ H a d i k — z o o v e r k l a a r d e h i j — i n m i j n l e v e n m e e r m e t d e w a a r h e i d w i l l e n o f l i e v e r k u n n e n t r a n s i g e e r e n , o w a t z o u i k e e n a n d e r l o t g e h a d h e b b e n ! "
H i j k o n g e e n o n r e c h t z i e n o f h i j s t e l d e z i c h p a r t i j . O o k d i t b e r o k k e n d e h e m h e e l w a t l a s t , w a n t d i k w i j l s w a s ' t : w a a r o m b e m o e i t g i j e r u o o k m e d e ? H e t i s u w z a a k t o c h n i e t ! M a a r h i j b e m o e i d e e r z i c h m e e , o m d a t h i j moest, o m d a t d e i n n e r l i j k e a a n d r a n g h e m t e s t e r k w e r d . E n a l s a n d e r e n t o t h e m z e i d e n : l a a t e e n a n d e r e e n s b e g i n n e n ! , d a n w a s z i j n a n t w o o r d : w a a r o m i k n i e t ? I k g e v o e l m i s s c h i e n b e t e r , d a t h e t o n r e c h t i s e n d a a r o m t r e e d i k e r v o o r i n d e b r e s . H e t i s w e l l a s t i g , d a t m e n z i c h g e d r o n g e n g e v o e l t t o t s p r e k e n o f h a n d e l e n , h e t i s o o k o n v o o r d e e l i g — d a t o n d e r v o n d h i j m a a r a l t e z e e r — m a a r w a t k a n m e n e r a a n d o e n ?
I n e l k g e v a l , d i e n z u c h t n a a r r e c h t , d i e n h a r t s t o c h t n a a r w a a r h e i d , m e n z a l z e t e r u g v i n d e n i n a l z i j n w e r k e n , d i e z o n d e r d e z e n i e t g o e d t e b e s r i j p e n z i j n .
M a a r h i j ' b e g r e e p o o k , d a t h i j , v e r v u l d v a n m e d e l i j d e n m e t d e s c h a r e d e r p r o l e t a r i ë r s , d i t m e d e l i j d e n n o o i t i n n u t t i g e n p r a k t i s c h w e r k z o u k u n n e n o m z e t t e n , i n d i e n h i j z i c h n i e t i n d e s t e l s e l s v a n z i j n v o o r g a n g e r s h a d v e r d i e p t , e n d a t , w i l d e h i j i e t s v o o r a n d e r e n w e z e n , h i j v ó ó r a l l e s z e l f m o e s t z o r g e n g o e d b e s l a g e n t e n i j s t e k o m e n . A l w a t g e l e e r d e n m a c h t i g e n i n v l o e d r i j k w a s , z o u h i j t e g e n z i c h k r i j g e n . M e n z o u b e g i n n e n h e m u i t t e m a k e n v o o r e e n s c h r e e u w e r , e e n w e e t n i e t . M e n z o u d a a r n a e e n b l a a m t r a c h t e n t e w e r p e n o p z i j n z e d e l i j k l e v e n . M e n z o u h e m v o o r g e k v e r k l a r e n .
E u t e g e n d i t a l l e s i s h i j z i c h t o e n g a a n w a p e n e n d o o r e e n t i j d v a n e r n s t i g e e n g e z e t t e s t u d i e d o o r t e m a k e n , w a a r d o o r h i j t e v e n s i n k o n n e k t i e k w a m m e t d e g r o o t e v o o r m a n n e n v a n d e s o c i a l i s t i s c h e b e w e g i n g i n h e t b u i t e n l a n d , m e t m a n n e n a l s B e b e l e u L i e b k n e c h t i n D u i t s c h l a n d , H y n d -m a n i n E n g e l a n d , A n s e e l e i n B e l g i ë , J u l e s G u e s d e e n L a f a r g u e ( K a r l M a r x ' s c h o o n z o o n ) i u F r a n k r i j k , m e t v e l e v a n w e l k e n h i j z e l f s v r i e n d s c h a p s b a n d e n a a n k n o o p t e , w a a r v a n s o m m i g e — b i j z i j n o v e r g a n g v a n h e t p a r l e m e n t a i r s o c i a l i s m e n a a r h e t r e v o l u t i o n a i r s o c i a l i s m e e n h e t a n a r c h i s m e — l a t e r w e e r v e r b r o k e n w e r d e n .
M e e r e n m e e r v o e l d e h i j t o e n o o k d e b e h o e f t e , o m n i e t a l l e e n m e e r d o o r m i d d e l v a n h e t gesproken
162 DE HOLLANDSCHE REVUE.
maar ook van het geschreven woord propapanda voor zijn beginselen te gaan maken.
En daarvoor had hij een grootere vrijheid van beweging noodig, dan hij tot nu toe met zijn pen genoot.
We zeiden reeds, dat hij, ofschoon anoniem, in de „Werkmansbode", het orgaan van het A. N. W. V., „Sociale Brieven" had geschreven, die zeer de aandacht hadden getrokken. Ook verder werkte hij aan dat blad nog mee, en die medewerking werd in den aanvang zeer op prijs gesteld, totdat er
E E N SCHEIDING K W A M ,
veroorzaakt door het geld. Er waren in het Verbond immers twee stroo
mingen ontstaan, gelijk we hierboven uitvoeriger hebben uiteengezet: die van Mr. Kerdijk en die van Domela Nieuwenhuis. Nu was er een groot tekort op het blad, dat gedekt moest worden. Domela Nieuwenhuis beloofde zijn hulp om het noodige geld bij elkaar te brengen en wist een nogal aardig bedrag bijeen te krijgen bij eenigen zijner toenmalige vrienden. Maar (we geven hier de lezing van D. N. zelf) Mr. Kerdijk had een machtiger arm en wist veel meer bijeen te krijgen. En dit had tot gevolg, dat de weegschaal ook meer naar diens kant oversloeg.
Bovendien was langzamerhand, ook om andere redenen, zijn verhouding tot de „Werkmansbode" vau minder vriendschappelijken aard geworden: in de eerste plaats wegens een aanval op den heer Van Marken, en in de tweede plaats wegens een polemiek met Prof. Pekelharing naar aanleiding van een artikel van deze in de „Vragen des Tijds" over het bekende kongres te Utrecht.
En toen besloot Domela Nieuwenhuis ook hier te breken en naar een eigen, vrije tribune uit te zien.
Door de hulp van een zevental vrienden, die instonden voor de risiko gedurende het eerste jaar stak hij in zee, en op 1 Maart van het jaar 1879 verscheen bij den uitgever W. C. de Graaf te Amsterdam het eerste nummer van
„ R E C H T VOOR A L L E N " .
Merkwaardig is 't, hier even op te merken, dat bijna tegelijkertijd, maar zonder dat de partijgenooten iets van elkander wisten, met tus-schenruimten van enkele weken, ook in het buitenland de eerste nummers van sociaal-demokratische organen het licht zagen. Most gaf in die dagen zijn „Freiheit" uit; Kropotkine kwam met den „Révolté" (later herdoopt in de „Révolte" en vervolgens in den „Temps Nouveau") en in Zürich deed Von Vollmar zijn „Socialdemo-crat" verschijnen.
De uitgave van „Recht voor Allen" is een historisch moment geworden in de geschiedenis der arbeidersbeweging en van de sociaal-demo-kratie in Nederland En hel artikel, waarmee
het eerste nummer ingeluid werd, heeft daardoor een bizondere beteekenis gekregen. We doen er daarom hier het begin van volgen:
„Andere tijden, andere behoeften!" Op elk gebied is dat waar. Zou het niet gelden
van het staatkundige leven eens volks? De beginselen, die eenmaal baanbrekend mochten hee-ten, zij zijn na eenigen tijd verouderd en een later geslacht is er aan ontgroeid. Als de partij, die eenmaal voorging in den grooten strijd en zoovelen mogelijk verzamelde rondom de banier des Rechts en der Menschelijkheid, niet meegaat met den tijd en er de draagster van is, dan gaat de tijd er over heen en zij geraakt er buiten.
Zoo is het gegaan met hetgeen men in ons land de liberale partij gelieft te noemen."
En verder heet het: „Niet dus het volk onmondig gelaten en met vaderlijke goedheid geregeerd voor het volk, neen alles zij en worde door het volk gedaan."
Het artikel eindigde: „Wie in dat streven ons steunen wil, hij sluite
zich aan. Wetende wat wij willen, zullen wij in den aanvang misschien eene kleine partij zijn, die geen of weinig gewicht in de schaal werpt, bespot en belachen door de bezitters der macht, bestreden of doodgezwegen door de koninklijke pers, maar als wij uit alle lagen der maatschappij de onzen kunnen rekruteeren, dan ontstaat er gemeenschap, solidariteit van belangen, en deze alleen is het hechte steunsel voor de onafhankelijkheid van den staat, voor de algemeene welvaart en geluk voor allen."
Het woord „sociaal-demokratie" werd in dit eerste artikel nog wel niet genoemd, maar zeer spoedig bleek uit den inhoud, dat het blad dien weg opging.
Op den l e n Maart van dit jaar was 't dus 25 jaar geleden, dat het eerste sociaal-demokratische orgaan in Nederland verscheen, waarvan Domela Nieuwenhuis er 19 hoofdredakteur was. Maar toen was 't tevens ook 25 jaar geleden, dat hij op den voorgrond kwam te staan, en dat zijn openbare loopbaan op een nieuw terrein een aanvang nam: — een loopbaan, die hem naar den allerhoog-sten top voerde, een richting deed geven aan de arbeidersbeweging van zijn land en, zooals we in den aanvang reeds opmerkten, ook tot hysterische vergoding en verregaande verguizing van zijn persoon aanleiding gaf.
De tijd om deze loopbaan te beschrijven en naar waarde te schatten, is nog niet aangebroken. Daarvoor staat Domela Nieuwenhuis nog te veel in de beweging, en daarvoor woelen rond hem nog te veel de hartstochten van vrienden en vijanden. Er is nog te weinig perspektief in zijn verschijning en de man, die dat onpartijdig zou kunnen doen, zonder dat hij zelf een speelbal zijner eigen passies werd, zouden we nog niet kunnen aanwijzen: — de verschijning van Domela Nieuwenhuis heeft nog altijd dit merkwaardige, dat hij niemand in zijn nabijheid on-
K A R A K T E R S C H E T S . I r>:5
verschillig laat, maar de menschen steeds tot zijn vrienden of vijanden maakt — die man is nog niet geboren.
We zullen en kunnen er ons dus ook niet aau wagen. . Het eenige wat we wèl doen kunnen en zullen, l s een paar episoden uit die loopbaan hier nog even in herinnering brengen, en daaraan dan toevoegen eene vermelding van eenige zijner karaktereigenschappen.
Allereerst dan iets over
ZIJN GEVANGENSCHAP,
welke hij aan de volgende omstandigheden te "anken had.
De jaren 1886 en '87 hebben tot de meest be-W o g e n e van zijn leven behoord; de vervolgingen tegen het socialisme waren toen ten top gestegen; men was socialistendol. Maar ook in dien tijd was Domela Nieuwenhuis populairder dan ooit. M e n weigerde rechtspersoonlijkheid aan de vereeniging, die zich ten doel stelde het vereeni-pigsgebouw „Walhalla" iu Den Haag te exploit e r e n ; m e n weigerde rechtspersoonlijkheid aan a.en sociaal-demokratischen Bond; Croll, de social i s t ^ werd ontslagen als ambt enaar aan net M i n i s t e r i e van Binneiilandsche Zaken; Van Om-
eren werd wegens het aanplakken van een . 1 J et, een majesteitschennis bevattend, tot een
gevangenisstraf veroordeeld; maar de heer u f o u r van Bellinckhave werd (gelijk Vliegen
1 1 z i j n bekend werk mededeelt) als Minister van ^ustitie gehandhaafd, niettegenstaande de ont-
uilingen van zijn betrekkingen in de gevangenis n )et Jeanne Lorette door Methöfer.
*m nu was 't in die dagen, dat een artikeltje " «Recht voor Al len" verscheen, getiteld: „De l 89Q U g komt". Gebruikmakend vau een wet van . dat over een paar maanden, wegens de ^"voering van het nieuwe Wetboek vau Slraf-rj zou komen te vervallen, werd toeii tegen i , o m e ' a Nieuwenhuis als hoofdredakteur van dat u 'ad, een klacht ingediend. e e '' w as dus haast bij 't werk, en inderdaad werd on" 7 e i ' V o I g m £ wegens majesteitschennis ingesteld P grond der twee volgende in dat stuk voorko
mende zinsneden:
*De groote bladen zullen weder lange verhalen -doen en liegen van de liefde van het Huis van „Uranje voor 't Nederlandsche Volk en van de „geestdrift van genoemd volk voor zijn vorst."
En de bewering dat men in de groote bladen
„slechts leest zinnelooze en zoutelooze berichten „omtrent handelingen van Z. M. die noch eerbied, „noch toewijding, noch eenige geestdrift kunnen „uitlokken voor iemand, die zoo weinig werk van » z"n baantje maakt."
De Rechbank veroordeelde hem in eerste instantie tot een jaar celstraf.
Maar wat bleek nu daarna? Dat Domela Nieuwenhuis niet eens de schrijver was van het ge-inkrimineerde stuk, doch zich naar eerlijke persusance eenvoudig verantwoordelijk had gesteld omdat, naar de bestaande wetgeving, bij onbekendheid des schrijvers, de doodonschuldige drukker zou worden vervolgd Toen daarop de zaak in hooger beroep diende voor het Hof bleek het geweten van den werkelijken schrijver te zijn ontwaakt, en tot niet geringe ontsteltenis dei-rechters produceerde de advokaat M . J. de Witt Hamer uit Middelburg, in tweede instantie, voor het Hof, een nieuwen getuige in den persoon van zekeren Boelens te Amsterdam, die verklaarde zich tegenover Domela Nieuwenhuis niet verantwoord te achten door in zijn zwijgen te volharden en zich daarom bekend maakte als schrijver van het stuk, waarvoor Domela Nieuwenhuis in eerste instantie was veroordeeld.
Trots deze verklaring van Boelens door tal van aau wijzingen onomstootelijk waar gemaakt, bevestigden zoowel het Hof als de Hooge Raad het tegen Domela Nieuwenhuis gewezen vonnis van een jaar celstraf. Enkele maanden later slechts werd een persoon, die had gezegd: „Onze koning W i l -„lem III is een schoft, een gemeene ploert en „een groote smeerlap en het geheele vorstelijke „huis is een. . . boel" veroordeeld tot. . . vijf en twintig gulden boete of 4 dagen hechtenis!
De Nederlandsche justitie heeft zich in die dagen dus niet kunnen vrij houden van de blaam, zich meer door haar wraaklust tegen den socialistenleider Domela Nieuwenhuis dan door gevoelens van recht te hebben laten leiden.
En deze, nml: Domela Nieuwenhuis, die noch gestolen noch gemoord had, maar slechts schul dig was aan het feit van majesteitschennis door middel van een stuk, dat hij niet eens zelf geschreven had, werd gelijk behandeld met den gemeensten boef: zijn haar en baard werden hem in de gevangenis afgeschoren; men stak hem in een boevenpakje, en nam hem zelfs een portretje van zijn overleden vrouw af en een huwelijks-ring, dien hij als een weemoedige herinnering aan haar was blijven dragen, ja, toen deze niet vlug genoeg van zijn vinger verwijderd kon worden, koelde men zijn hand af!
De geest van verbittering, welke in die dagen in de arbeiderskringen heerschte tegen alles wat gezag en regeering was, laat zich dus wel vei-klaren.
Zooals men weet, heeft men Domela Nieuwenhuis echter zijn volle straf niet laten of durven laten uitzitten, bang als men was voor de al te zeer geprikkelde openbare meening. Vóór het einde van het jaar werd hij weer op vrije voeten gesteld.
Enkele maanden later kozen de kiezers van Schoterland hem nu tot
164 DE H O L L A N D S C H E R E V U E .
LID DER T W E E D E - K A M E R .
Hij was de eerste socialist, die ons Parlement binnen kwam.
We herinneren ons nog het pijnlijk moment in de zitting der Kamer toen Domela Nieuwenhuis er zijn entree maakte; toevallig waren we erop een der tribunes getuige van.
Het is de gewoonte, dat als een nieuw lid de voorgeschreven eed in handen vau den Voorzitter heeft afgelegd (dit geschiedt staande op de open ruimte voor den presidentszetel) en den gebrui-kelijken gelukwensch uit diens mond heeft ontvangen, de oudere leden naar hem toekomen, om hem de hand te drukken en op zijn gemak te zetten.
Maar toen de heer Nieuwenhuis den eed had afgelegd, week de Kamer tegenover hem — voor den eersten keer! — van deze usance af. Niemand stond op, men ging hem de hand niet toesteken, men liet hem staan, vreemd en alleen op die open ruimte. Dat was een pijnlijk oogenblik. Totdat eindelijk de antirevolutionnaire heer Keu-chenius uit zijn bankje verrees en op hem afstapte, het voorbeeld aan eenige anderen gevend. Toch deden allen 't nog niet.
Nieuwenhuis' aanwezigheid in de Tweede-Kamer was er een van eigenaardigen aard. En zooals we hem daar hebben waargenomen, hebben we hem ook later beschreven. *) Ziehier eenige regels er aan ontleend:
Op de buitenste rij links zit Domela Nieuwenhuis geheel alleen op een bankje voor twee personen bestemd, met de armen gekruist op de borst, en leunend achterover in eene nietsdoende houding. Overal praten de leden samen, naast hem, van voren en van achteren; er wordt gelachen, geloopen, geschreven; koeranten worden gelezen en briefwisselingen bijgehouden; een gezellige drukte heerscht tusschen de leden onderling.
Maar verlaten, gemeden, wordt de socialistische aanvoerder aan zijn lot overgelaten; niemand neemt notitie van hem; men gaat langs zijne zijden heên zonder hem te groeten. Stom, als een miskende grootheid, zondert hij zich in zijn stilzwijgendheid af; ook hij tracht niet met zijne medeleden in aanraking te komen, en slechts bij hooge uitzondering ziet men een Goeman Borgesius of een Lieftinck even naast hem neerzitten, kennelijk slechts een gesprek over parlementaire zaken met hem voerend. En zijn zij opgestapt, dan zinkt Nieuwenhuis weêr in zijn geïsoleerde sprakeloosheid terug.
Het was voor de Nederlandsche arbeiders een vreemd, doch heerlijk gevoel iemand in de Kamer te hebben, die hun klachten en hun wenschen liet hooren, en een feit is 't, dat tijdens zijn lidmaatschap in werkliedenkringen meer belangstelling dan vroeger in de werkzaamheden van
*) „In en Om de Tweede-Kamer", bid. 32, (1889).
het parlement werd getoond. Vooral had hij veel sukces met zijn interpellatie over de toestanden in de venen, waarbij hij sterk te keer trok tegen de verplichte winkelnering. De door hem bij die gelegenheid gehouden redevoering werd met'dui-zenden exemplaren door het land verspreid en moest driemaal herdrukt worden. De Minister van Justitie, de heer Ruys van Beerenbroeck, erkende in het debat de bestaande misbruiken in de venen wel, maar weigerde toezegging te doen een wetsontwerp tot tegengaan der verplichte winkelnering in te dienen. Domela Nieuwenhuis maakte toen gebruik van zijn recht van initiatief en diende toen zelf zulk een wetsontwerp bij de Tweede-Kamer in, hetwelk hij later nog eens wijzigde. W e l kwam het nooit in openbare behandeling, maar 't had toch dit effekt, dat de Minister van Justitie er den 15 d e n Mei 1889 eindelijk toch zelf toe overging een wetsontwerp tot regeling dier materie in te dienen.
Ook bij de behandeling van het voorstel tot verlenging van het oktrooi aan de Nederlandsche Bank weerde hij zich duchtig*). Maar dit sloeg minder bij de arbeiders in ; aangezien dit eene zaak gold, waarbij hun onmiddellijk belang niet zoo zeer betrokken was, interesseerden zij er zich ook niet zoo sterk voor. Ook bij de behandeling van de Arbeidswet en eenige malen bij de Begrootingeu deed hij zich gelden. Maar dit is ook alles, wat van zijn parlementaire loopbaan valt te vermelden. Bij de periodieke verkiezingen werd zijn mandaat niet hernieuwd.
Uit zijn lidmaatschap van de Kamer blijkt dus, dat Domela Nieuwenhuis in die dagen nog tot de „parlementaire" socialisten behoorde.
Eenige jaren later zou dit echter anders wezen. Meer en meer begon hij terug te komen van de overtuiging, dat er langs parlementairen weg voor de verwezenlijking zijner denkbeelden nog wel iets te bereiken viel. Ervaringen op allerlei gebied hebben hem tot die desillusie gebracht. En in dit opzicht stond hij niet alleen. Want men kan gerust zeggen, dat tegen het jaar 1894 dit de meening was geworden van een groot deel der sociaal-demokraten van die dagen. En toen er op het kongres te Utrecht een motie werd voorgesteld en aangenomen, waarbij bepaald werd, dat men niet meer — zelfs niet als propagandamiddel — aan de verkiezingen zou deelnemen, en zich dus voortaan van alle politieke aktie zou onthouden, toen ontstond er in de partij der sociaal-demokraten de groote scheuring tusschen de „parlementaire" en de „revolutionaire" socialisten, die tot op heden nog voortduurt.
*) Hij diende o. a. een motie in, om de Kamer zich te laten uitspreken voor de oprichting van een Stadsbank en dus het oktrooi aan de Nederlandsche Bank niet te vernieuwen, welke motie echter met algemeene stemmen op één na (die van D. N.) verworpen werd.
K A R A K T E R S C H E T S . 165
De „ p a r l e m e n t a i r e n " ver l ie ten den B o n d , en twaa l f hunner deden in 1894 den bekenden oproep, die tot de opr ich t ing der „ S o c i a a l - d e m o k r a t i s c h e Arbe ide r spa r t i j " heeft geleid.
Dome la N ieuwenhu i s bleef bij
DE REVOLUTIONNAIRE SOCIALISTEN
en behie ld ook „ R e c h t voor A l l e n " , dat het orgaan dier fraktie bleef.
D i t duurde tot 1897 toen hij z ich ook vau dezen afscheidde en z ich op het
ANARCHISTISCH STANDPUNT
plaatste. De omstandigheden, waaronder dit plaats v ° n d , zu l l en we hier niet vermelden; deze te niemoreeren, zou meer thuis behooren in een geschiedenis van het socialisme in ons land, dan Wel in deze schets. W e zul len h ier al leen relevee-i s c n ^ "et kongres van den Socia l is te i ibond, in
°97 te Ro t t e rdam gehouden, langs een omweg weer terug k w a m op het beslui t van het kongres van Ut rech t van 1894, om niet meer aan de poli t ieke akt ie mee te doen. Men besloot daar, dat
v e l de partij als zoodanig z ich zou bli jven onthouden, maar dat de „ a f d e e l i n g e n " het recht
regen z ich weer met de verkiezingen i n te la ten; ater w e r d di t beslui t nog eens veranderd in
uien geest, dat in plaats van de afdeelingen den eaen ind iv iduee l werd veroorloofd z ich met de
Pol i t ieke akt ie in te laten. Uomela N ieuwenhu i s , die er al t i jd veel te veel
k
a n gehouden had om recht door zee te gaan, 0 1 1 zieh bij deze handelwijze zijner partijge-
te°°i f--1 m e * neerleggen, en moest, om konsekwent ol i jven, dus ook den Social is tenbond verlaten.
n di t deed hij dan ook. Toei i w e r d de partij der
VRIJE SOCIALISTEN
opgericht, die thans reeds 45 „ g r o e p e n " of afdee-'gen t e l t : — de eigenlijke anarchisten van den
ag> al zijn 'i j a n ook geen „ a n a r c h i s t e n - v a n -«e-daad". jj-Joeh b leef Domela Nieuwenhu i s nog eenigen oii i e ? 1 1 z w a k k e i i band met deii „ S o c i a l i s t e n b o n d " ^naerhouden. Op het kongres te Rot te rdam had to t" ! | e n ' m e * a lgemeene stemmen herbenoemd v
r edak teu r van „ R e c h t voor A l l e n " , het orgaan
het h l r i" B ° n d - ( d e S - D A - R h a d i u m i d d e l s
h e r r i " ^ e Soc iaa l -Demokraa t" opgericht, later reirl P t i n " H e t V o l k " ) , en hij had zich be-
*a ve rk laa rd die funktie tijdelijk te bl i jven aarnemen. E u dit deed hij tot A p r i l 1898, toen
voo. ' A 6 I , Vi ' i je Soc i a l i s t " g ing ui tgeven; „ R e c h t verdw " ' d a t h i j ' 1 9 J a a r geredigeerd had, eigenrt'1 6 1 1 D o m e l a ' s nieuwe orgaan, dat er Plaats ï v o o r t z e t t i n g van was, nam diens
Dantf1-"16,6 w a s d e l a a t s t e band met de oude partij verbroken.
VEEL LEED GEHAD.
Toen we hierboven terloops wezen op het vele verdriet , dat Domela Nieuwenhuis ten dee l i sgeva l -en, eii de toezegging deden, er later op terug te
komen, doelden we niet alleen en ui ts lu i tend op de vele te leurs te l l ingen, die hij in zijn po l i t ieke loopbaan heeft beleefd. D é c e p t i e s , ontgoochelingen, het breken van vriendschapsbanden b v. die met C r o l l , V a u K o l en zoo vele anderen),
het omslaan van vereer ing i n afschuwelijke haat : — dit al les is ruimschoots zijn deel geweest, meer misschien dan een zijner tijdgenooten. M a a r we hadden meer speciaal het vele huisel i jke leed op t oog, dat hem op vrij jeugdigen leeftijd getroffen heeft. J °
Sinds vi j fentwint ig j aa r geheel-onthouder en vege t a r i ë r , heeft hij steeds een ingetogen, eenvoudig en hoogst zedelijk bestaan geleid. W a r e er op dit gebied maar een kle in igheid op zijne handel ingen aau te merken geweest, zijne vele vervolgers en bloedvijanden zouden niet nagelaten hebben 't aan de groote k lok te hangen, 't rond te bazuinen en ten zijne nadeele te exploi teeren. Maar zelfs de fijnste snuffelaars hebben in dit opzicht niets op hem te vit ten gevonden en hebben hun handen van zijn zedelijk leven moeten afhouden.
Bovendien was zijn huiseli jk leven gehei l igd door veel tegenspoed, en zelfs zijn felste vijanden hebben niet kunnen nalaten hem hun medegevoel voor zooveel leeds te betuigen.
Reeds op 38-jarigen leeftijd was hij voor de derde maal weduwnaar .
Eers t was hij get rouwd geweest met Johanna Lu lo f s , die hem twee jongens schonk. La te r huwde hij met Johanna A d r i a n a Verhagen, uit welk huweli jk twee dochters geboren werden. N a den dood van deze, her t rouwde hij met Johanna Frede-r i k a Schingen Hagen , die onder de arbeiders en zijn partijgenooten erg gezien en bemind was. Zij ontv ie l hem den 27en Feb rua r i 1884 in het kraambed, spoedig in den dood gevolgd door haar k i n d ' Ten slotte t rad hij in 1891 in het huwel i jk met Ber tha Godthelp uit Ha r l i ngen , met welke hij nu sinds eenigen ti jd te H i l v e r s u m woont, op de plaats in den aanvang van het a r t ike l beschreven.
DOMELA NIEUWENHUIS ALS SCHRIJVER.
M e n heeft Domela Nieuwenhu i s verweten, dat hij als wetenschappelijk schri jver over het social isme zoo wein ig 0 p den voorgrond is getreden, en dat de meeste zijner publ ika t ies uit zijn gedrukte redevoeringen bestaan; dat hij hoofdzakelijk verzamelde en ze l f we in ig oorspronkel i jks gaf
l o t een zekere hoogte is di t ook waar. Maar de oorzaak van dit verschijnsel is we l
na te gaan. Ze moet doodeenvoudig in deze omstandigheid
gezocht worden, dat zijn tijd veel te veel door
Kit) D E H O L L A N D S C H E R E V U E .
de propaganda, het rustelooze reizen, 't houden van redevoeringen, 't deelnemen aan de pol i t ieke akt ie , zijn Kamer l idmaa t schap , zijn joerna l i s t ieke bezigheden en zijn polemieken met tegenstanders van a l l e r l e i aard in beslag we rd genomen, om hem gelegenheid te geven z ich tot rust ige studie en k a l m schri jven neer te zetten. E e n groot deel van zijn leven heeft hij in een roes van a k t i v i -teit en beslommeringen van part i jpol i t iek doorgebracht . Hi j is j a ren lang de z ie l der socialist ische beweging in ons l and geweest. E r was niets of hij werd er bijgehaald, er gebeurde niets of hij was er bij be t rokken. Men ontstal hem zijn t i jd, en hij moest zijne wetenschappeli jke kennis i n k le ine pasmunt d é b i t e e r e u .
Toch heeft hij, dit a l les in aanmerk ing genomen, nog vrij veel gepubl iceerd. In den beginne hadden die publ ika t ies nog een Bijbelsch-filosofisch karak ter . E n in dit opzicht noemen we zijn redevoeringen ui tgesproken in het gebouw van de Loge te 's Gravenhage, kort na zijn ui t t reden uit de kerk , over de Nicodemus type (of de Vreesachtige), de Pe t rus type (of de Zwakke) , de P i l a -tus type (of de Twijfelaar) , de Kajavas type (of de Fanat ieke) enz., nu onlangs bij V a n L o o y onder den t i t e l van „ T y p e n " (karakter studies) in één band verschenen.
Dome la N i e u w e n h u i s heeft al t i jd de gewoonte gehad met een potlood in de hand te lezen en dan aan te strepen wat hij belangri jk en 't bewaren of onthouden waard vond. Dit werd dan later u i tgeknip t en bewaard. Zoo was hij steeds in het bezit van een groot aantal gegevens over a l l e r l e i onderwerpen, die onmiddel l i jk voor de hand lagen als hij ze noodig had. E u dit verk laa r t ook de v lughe id en de gemakke l i jkhe id , waarmee hij aan zijn pen een groote p roduk t iv i -teit wist te geven.
Om nu de t i tels van eenige zijner geschriften en geschriftjes te noemen, memoreeren we h i e r : „ D e Fransche burgeroor log i n 1871", „ H o e ons l and geregeerd wordt op het papier en in werk e l i j k h e i d " , „Vr i jhe id -B l i j he id" , „ D e toekomstige i n r i ch t i ng der maatschappij" , „Met Jezus vóór of tegen het Soc ia l i sme" , „ I s het Socia l isme niet een d w a l i n g ? " Ook stelde hij een beknopte bewerk ing samen van Kar ] M a r x ' „ K a p i t a a l eu A r b e i d " , en bewerkte hij Lassa l le ' s „ Ü e b e r Verfassungswezen" (over het wezen der Grondwet) . In 1882 zag van zijn hand het l i c h t : „ H e t Communisme eu de oi'ficieele wetenschap", een verweerschrif t tegen de „ V r a g e n des T i jds" , dat als stuk wetenschappelijk werk hoog staat aangeschreven. E n nu onlangs is hij begonnen aan de ui tgave in aflever ingen van „ E e n vijf-en-twintig-jarige Ve ld toch t j tegen het K a p i t a l i s m e " , een bloemlezing uit 25 jaargangen van „ R e c h t voor A l l e n " en „De V r i j e Soc ia l i s t " .
N u hij evenwel door een kee lkwaa l verh inderd is zooveel als vroeger i n het publ iek op te t reden en niet zooveel meer als vroeger aan de propagande |
van den dag deelneemt, en daardoor zijn tijd dus meer aan wetenschappeli jke studie en aan den dienst van zijn pen kan wi jden, legt hij z ich tegenwoordig meer toe op publ ika t ies van weten-schappeli jken en sociaal-filosofischen aard . Zoo zag eenige ja ren geleden bij den ui tgever Stock te Par i js vau hem het l i c h t : „ L e Socia l i sme en danger", met een voorrede van E l i s é e R e c l u s , t e rwi j l hij nu ook bezig is aan het schr i jven van „De geschiedenis van het Soc ia l i sme" , dat in aflever ingen bij den ui tgever V a n L o o y verschijnt .
W E L K KARAKTER?
In zijn boek „ T y p e n " zegt Dome la Nieuwenhuis , dat men in den mensch v ie rde r le i tempe-ramentondersche id t : het cholerische, flegmatische, sanguinische en melancholische. E n dan omschrijft hij het eerstgenoemde soort van temperament a ldus : „ H e t choler ische temperament v indt men „ m e e s t a l bij menschen met een sterk ges te l ; ze „zijn p r ikke lbaa r en hebben een kracht ige , werkz a m e natuur . H u n aandoeningen zijn l e v e n d i g ; „ze zijn hartstochtel i jk en handelen met geestk r a c h t ; zij la ten z ich niet spoedig ontmoedigen, „ m a a r bezitten een groot weerstands- en volhard i n g s v e r m o g e n ; zij hebben neig ing tot toorn „ m a a r zijn tevens grootmoedig van natuur . He t „ c h o l e r i s c h temperament is dat van het handelen. „ H u n fout is zelf ingenomenheid, grenzende aan „ h o o g m o e d . "
W a n n e e r men deze omschr i jv ing leest en kennis neemt vau de eigenschappen, die den bezit ter van zu lk een temperament kenmerken , moet men zich dau niet o n w i l l e k e u r i g afvragen, of Dome la N i e u w e n h u i s niet de eigenaar van een chole r i sch temperament i s ?
De heer V l i e g e n , die hem zeer goed gekend heeft, prees hem in zijn bekende werk ( „De Dageraad der Vo lksbevr i jd ing" ) om zijn fysieke eigenschappen, zijn u i thoudingsvermogen eu zijn zelf-beheersching.
Onder die fysieke eigenschappen noemde hij de zachtheid en kracht , die van hem uitgaan. N iemand — zoo merkte hij terecht op — kan z i ch van dezen man voorstel len, dat hij ooit een k i n d een k lap of een hond een trap zou geven, en aau den anderen kant kan men zich evenmin er in denken, dat hij ooit het hoofd zou buigen voor eenige bedre ig ing of een stap sneller zou loopen voor eenig gevaar. Zijn Jezuskop steekt boven elke massa ui t . Z i t hij op een t r i bune tusschen honderd anderen, hij is het, die de b l i k k e n tot z ich t r ek t ; zit hij onder het publ iek , naar h é m wendt z ich o n w i l l e k e u r i g ieder ; marcheert hij in een stoet of in een groep, ieder voelt en ziet in h é m den leider, den aanvoeder.
Spreekt hij , dan wordt die ind ruk nog vers terkt dooi' den k lank zijner stem, die een eigenaardig, sympath iek t imbre heeft, zacht k l i n k e n d en toch tot in e iken hoek ook van de grootste zaal ver-
K A R A K T E R S C H E T S . 167
staanbaar, eene reine, kalme klank. Ook bij de grootste uitzetting behoudt Nieuwenhuis' stem iets waardigs; nooit krijgt iemand den indruk v an schreeuwen, die men anders bijna altijd krijgt van een spreker, die zijn stem forceert.
Ook op de socialistische internationale kon-gressen, waar men steeds een vergadering heeft van personen van wie gezegd kan worden, dat fJJ de él i te vormen van de volksleiders in onzeu tijd, behield Nieuwenhuis ziin meerderheid in dit opzicht.
De nabijheid van zoovele uitdrukkingsvolle hguren, drong hem nooit op den achtergrond of zelfs maar op den tweeden rang.
Noch de energieke gelaatstrekken van Lieb-necht of Hyndman, noch de expressieve koppen
van Bebel, Turati, Greulich of Lafargue spreken sterker dan de zijne. Wie hem nabij komen wat aangezichtsexpressie aangaat, zijn wel Jules
uesde en Enrico Ferri ; maar Juies Guesde mist en indruk van kracht, dien Nieuwenhuis van ïcr» geeft, en Ferri is een rëus van gestalte, is mand, dien m e u zich wé l kan voorstellen in
een gevecht, hij mist het apostolische stempel, „ \ °P den geheelen persoon van Nieuwenhuis is gedrukt.
Hierbij dweepersoogen, oogen die als in extase nnen staren onderwijl de mond woorden spreekt,
nip e e n blijde boodschap klinken van een ieuwe wereld, armen die zich in een sober ge-
ar verheffen, nu eens dreigend, dan aanbiddend, n zegenend en ieder kan zich voorstellen, hoe
ho V °h° r ^ e m z i e n d e schare hangt aan zijn lippen, ^ e hooren, zien en verstaan één worden, hoe j I verlossing, die men verwacht en verlangt, «„ l e
1
r ? 1 1 l - vvordt aan den persoon, die haar daar Predikt.
Vliegen heeft ook de zelfbeheersching van teuwenhuis geteekend, en wel op zulk een dui-
nal + 6 e u Pakkende wijze, dat we niet kunnen aten ook de desbetreffende passage uit zijn
e r k hier over te nemen:
«Ziedaar een groote zaal, zoo schreef hij, een dichte massa menschen bevattend, wier geheele wezen in spanning wordt gehouden door een verwacht oogenblik.
De zaal is versierd met bloemen en straalt van icht, de oogen van al deze menschen glinsteren,
tranen van geestdrift rollen langs de wangen. En ai wat daar gevoeld wordt, het doel van al het
enken en begeeren dezer massa is één man, lens binnentreden men nog slechts verwacht,
kl t a r V E R S C H I J ' N T hij — e n uit duizend kelen n inkt het, eindeloos, één gejuich, één roep van oo KÏ- V a n vereering. Laat die man op dat hef6 n e t ^ven vragen — duizenden geven
zon,? h i i ' w i e n d a t a I l e s S e l d t ' i s binnengetreden van ? i j " n S e l a a t o o k niaar een spoor toont ont v e r r a s s ' n g , van trots, van vreugde, van wat ve^,' ^ n b e w e e g l i j k bleef elke gelaatsspier, niets e'iaadt eenige aandoening, zelfs niet de stem,
die zich verheft en de massa toespreekt en haar zegt, dat de hulde niet hem betreft, doch het beginsel waarvan hij de drager is. Hoewel allen 't anders voelen, toch gelooven zij 't geen hij zegt, zij gelooven alles wat hij zegt.
Den geheelen avond blijft hij in hun midden. Bloemen worden hem aangeboden, de toespraken getuigen van een maatlooze vergoding, hij gevoelt zich aangebeden door deze allen — doch zijn gelaat zegt niets over de gevoelens, die dit alles bij hem opwekt, het blijft onbeweeglijk, in de oogen glinstert geen vonk van trots of'van voldoening, niets, niets!
En nu een ander beeid. Met woeste kreten van razernij ontvangen, stapt dezeffde man tusschen een volksmenigte door, een opgehiste menigte, die op dat oogenbiik sfechts één behoefte heeft; dezen man te faten voelen, dat ze hem haat, die slechts één wensch koestert: hem te beteedigen, hem te steenigen, hem te verscheuren. Steenen en vuil vliegen langs zijn hoofd, schefdwoorden striemen hem 't gelaat, befeedigingen worden hem in 't gezicht gespuwd. Hij verkeert in groot gevaar, met moeite houden politie en de aanhangers hem uit de handen der massa, hier en daar druppelt uit een steenwonde bloed langs zijn kleeren.
Iets bleeker, en de lippen wat vaster opeen geklemd, dan gewoonlijk, stapt het doel van deze, aller haat voort. Geen blik uit zijn oog, geen woord van zijn mond, geen gebaar van zijn hand verraadt wat er in hem omgaat. Noch het gevoel van eigenwaarde, noch de zucht tot lijfsbehoud schijnt in hem te spreken. Zijn begeieiders vechten met zijn beiagers, men verzoekt hem zich te redden, te loopen, te wijken, terug te keeren, hij stapt voort naar zijn doel, vrees schijnt hij niet te kennen, aan verdediging schijnt hij niet te denken.
Eerst als 't doel bereikt is, een vergaderzaal, een spoorwegstation, een vriendenwoning, komt eenig ieven in die geiaatstrekken, maar ook dan nog, terwiji de vrienden razen van woede, tranen storten van smart over het ondergane, zich nog krommen onder de verduurde befeedigingen, klagen over de bekomen wonden, sidderen over het doorleefde gevaar — zit hij oogenschijnlijk kalm en rustig in hun midden, als hadde het tooneel hem minder gegolden. Slechts éénmaal in zijn lang propagandistenfeven, waarin zoo vaak de menigte tegen hem was opgehitst, heeft hij erin toegestemd, met een pet in plaats van met een hoed gedekt, zijn lijf te redden, dat was in 1887 te Rotterdam, doch zelfs bij die geiegenheid, toen hij werkelijk het grootst mogelijke levensgevaar liep, verloochende zijn aangeboren zelfsbeheer-schmg hem geen oogenblik.
Maar Vliegen wijst er tevens op, dat zijn optreden, zooals bij bezitters van cholerische temperamenten meer het geval is, soms den indruk maakt van een zekere zelfingenomenheid en dat hij dan den schijn aanneemt van te willen poseeren als Jezusfiguur.
Zoo o.a. toen hij, even voor het ondergaan van zijn gevangenisstraf, op Oudejaarsavond van 1887, eene rede hield, getiteld: „ W e e n t niet over mij, maar over uwe vrouwen en kinderen", later uitgegeven
K i S DE H O L L A N D S C H E R E V U E .
onder den titel: „Mijn afscheidsgroet aan de arbeiders".
In deze rede heet het o.a.: „Onwillekeurig werd ik in den laatsten tijd
niet mijn gedachten teruggevoerd naar den zoo-genaamden lijdensweg van Jezus, die bekend staat onder den naam van via dolorosa. Elk hervormer heeft zulk eeu via dolorosa."
En hij citeert dan een deel vau Multatuli's „Kruissprook," waarin deze dichter den kruisgang van Jezus beschrijft.
En verder luidt het: „Mijne vrienden, als ik wist, dat mijn leven vereiseht werd als voorwaarde om alle verdrukten te bevrijden, ik geloof sterk genoeg te zijn — ik durf niet meer zeggen dan: ik geloof, want wie kan in alle tijden voor zich zei ven instaan? — om het met blijmoedigheid te geven."
„Ik vraag geen medelijden, geen betraande oogen, maar ik vraag veerkrachtig handelen, ernstige toewijding, aktieve deelneming. Over mij behoeft gij niet te weenen, want ik voel mij gelukkig in 't bewijstzijn mijn plicht te hebben gedaan."
Dit is waarschijnlijk de eenige maal, dat Nieuwenhuis in 't publiek eenig gevoel van gewone menschelijke zelfoverschatting vertoonde.
Steeds was zijn persoonlijk voelen voor anderen een gesloten boek.
In iiitiemen kring kon Nieuwenhuis wel eens gemoedelijk en gezellig zijn. Tot dien intiemeu kring werden echter nooit velen toegelaten, en ook daar legde hij nog hoogst zelden zijn gewone stugheid af. Vegetariër en geheelonthouder sinds zijn jeugd, had zijn tafel altijd een soberen ernst, de oogenblikken dat ieder, hoe stug hij zij, eens „los" komt en u een dieperen blik vergunt in zijn binnenste, komen bij hem weinig of niet voor.
Slechts éénmaal gedurende jarenlangen omgang heb ik hem zich voor de piano zien zetten en een lied zingen, zoo lezen we. Ook te midden van duizenden geestdriftigen, die de socialistische liederen zingen, blijven zijn lippen gewoonlijk op elkander gedrukt. Het was vaak alsof al den hartstocht en het enthousiasme, die hij ontketende bij anderen, hemzelf alleen onthouden bleven.
Steeds blijft hij een zekere waardigheid behouden, waardoor hij ook zijn gezelschap tot een reserve dwingt. En daarin ligt mogelijk de reden, dat hij in het Noorden, waar de menschen over 't algemeen stugger zijn, veel grooter populariteit genoot dan in het Zuiden, waar men meer expansief is, en hem te stijf en te ongenaakbaar vond.
Vliegen vindt, dat hij iets heeft van Robespierre — de onomkoopbaarheid, de strenge deugd; hij heeft véél van Marat — het schier fanatieke wantrouwen; hij had veel ook van Danton — de offerwillige stoute daad. A l deze drie vielen voor hetgeen ze beleden : — dat zou Nieuwenhuis ook
doen. Alle drie deden anderen vallen om te doen zegevieren, wat zij goed achtten: — ook daarvoor zou Nieuwenhuis geen oogenblik terugdeinzen.
„Onomkoopbaar" evenals Robespierre, ja, dat is hij geweest, en, zonder zich schuldig te maken aan zelfverheerlijking, mag hij dan ook gerust van zich zeiven zeggen, dat hij nooit wat geworden of veranderd is om „iets".
Integendeel, — zoo schreef hij in de Inleiding van zijn „Vijf-en twintig Jaren" — mijn geheele leven zou heel wat gemakkelijker en voordeeliger geweest zijn, als ik maar bij het oude was gebleven; en wie weet welke plaats ik nu zou hebben ingenomen, als ik niet de „dwaasheid" had begaan mij lijnrecht te keeren tegen al wat groot en rijk en machtig was en mij te scharen aan de zijde der verschoppelingen, verstootelingen, onterfden der maatschappij, bij en door wie toen ter tijd niets te halen was. En toch nooit vleide ik het volk en stelde ik hen voor als engelen, o neen, ik ken de zwakheden en ruwheden en lafheden des volks te goed, dan dat ik mij schuldig zou hebben gemaakt aan zulk een oppervlakkigheid of getracht zou hebben door het spekuleeren op hun hartstochten mijzelf omhoog te heffen. Nooit streefde ik naar de volksgunst, die zoo wuft is, dat het eene oogenblik het Hosanna! wordt aangeheven door datzelfde volk dat kort daarna het: Kruis t hem! doet hooren. De vleierij van het volk heeft mij altijd evenzeer tegengestaan als die van de vorsten. Zonder het te willen of te bedoelen, heeft een der grootste tegenstanders van mij, W . H . Vliegen, den schoon-sten lof over mij uitgesproken, die in mijn oogen van iemand kan worden gezegd. Hij schreef: „een politiek leider moet een zekere plooibaarheid bezitten, moet bij veranderde omstandigheden zijn taktiek weten te wijzigen naar die omstandigheden. Dat nu heeft Nieuwenhuis nooit gekund."
Volkomen waar; hij heeft zijn beginselen nooit weten te plooien naar zijn belangen; hij mist die plooibaarheid, welke zich in de noodige en ook onnoodige bochten weet te wringen naar gelang van omstandigheden; hij trachtte er niet naar om anderen naar den mond te praten, maar wist „neen" te zeggen tegen iedereen, als het zoo wezen moest.
„Ik ben geen politiek leider geweest" — zoo getuigt hij dan van zich zelf —; „ik heb het kun-„nen wezen als ik gewild had, maar ik wilde „niet. Ik ben, wat meer zegt, heelemaal geen leider „geweest of althans willen zijn; want evenals het „streven moet zijn van ouders om zichzelven „overbodig te maken, zoodat hun kinderen leeren „op eigen beeuen te staan en zelfstandig op te „treden, evenzoo was het steeds mijn ideaal als „leider, om mijzelven bij het volk overbodig te „maken, zoodat het zelfstandig en onafhankelijk „zijn eigen weg kon gaan."
Men heeft hem ook wel eens beschuldigd van een zekere zucht en neiging om snel van opinie te veranderen. Maar niets is minder waar dan dit. Elke verandering heeft hem heel wat strijd
K A R A K T E R S C H E T S . Mi'.l
en moeite gekost. Hij bezag de dingen steeds goed van alle kanten; hij wikte en woog het vóór e n tegen, hij ging nooit om zoo te zeggen over één nacht ijs en dit te minder, omdat hij wist, dat zijn woord bij duizenden gezaghebbend was, omdat hij het volle gewicht en de geheele verantwoordelijkheid besefte van de zeer eigenaardige plaats, door hem ingenomen. Geen enkele gedaanteverwisseling heeft hij ondergaan, of er ging een ,, veertigdaagsche afzondering in de woestijn" aan vooraf.
O, zoo roept hij in de meer genoemde „Inleiding" uit, als iemand gevoeld heeft, dat dit noodig was, dan ben ik het geweest. Maar was ik eenmaal overtuigd, waren de twijfelingen overwonnen, dan gaf ik mij wederom geheel, dan wist jk van geen wankelen of buigen, en dan toonde ik die „koppige volharding bij een eenmaal aangenomen gedragslijn, dat onwrikbaar volhouden aan een eenmaal juist geachte taktiek", die mij door Vliegen als een verwijt is toegerekend en die ik het mij een eer acht.
Vooral in den beginne wist hij geheel alleen e zullen staan tegenover macht, kennis en geld.
Menigmaal aarzelde ik, aldus bekende hij verder, denkende: zou ik het dan alleen zooveel beter weten dan al die knappe mannen? Maar dan verdiepte ik mij in hun werken, die mij zoo uiterst zwak toeschenen en ik ging verder, want ïk was overtuigd, dat de waarheid en het recht aan mijne zijde stonden. En was ik soms moedeloos, ais ik die schare zag, die aan alles gebrek leed, die honger leed raar lichaam en ziel, dan wierp ik alle zorg en aarzeling van mij af en ik i'iep mijzelven toe: het moet! De leuze van Marat: terar ut prosim (dat ik onderga mits ik nuttig ben) werd de leuze mijns levens.
Maar men heeft in zijn overgangen geen na-uurlyke ontwikkeling gezien. Hij echter getuigt:
"Als ik mijn ontwikkeling naga; dan vind ik op »nin n godsdienstig gebied, dat ik was orthodox, -modern, om mij te ontwikkelen tot vrijdenker, "tot atheïst ; en op maatschappelijk en politiek "gebied was ik vooruitstrevend liberaal, radikaal, " s°ciaaldemokraat,antip'arIementair socialist,anarchist. Eu nu zet ik iedereen om aan te toonen, "dat dit geen organische ontwikkeling van beginselen is".
De gedragslijn van zijn leven is steeds geweest: vat niet uit het geloof, dat wil zeggen: de over
enging dat het goed is, geschiedt, dat is zonde, et is niet de hoofdzaak wat men gelooft, maar at men gelooft, dat men overtuigd is goed te oen en het niet doet, dus als men handelt teqen
beter weten in. tn groote oprechtheid, evenals als vele groote
.^oorgangers, heeft ook hij erkend, dat men den regel zoo weinig de beschikker is over
*yn eigen lot, al verbeeldt men het zich ook, dat j en meenende te schuiven, geschoven wordt.
" y a n huis uit (aldus heeft hij bekend) ben ik
„veel meer een man van de studeerkamer dan „van het openbare leven; maar toen ik eenmaal „het wachtwoord gesproken had, toen drong men „mij verder en verder, en vóórdat ik het zelf „wist, was ik zoo spoedig in den maalstroom gesleept, dat ik wel mee moest. De tijd van aarzelen en weifelen was voorbij ; men riep mij hier „en daar en overal. Mocht ik dat volk, dat zoo „heilbegeerig scheen, teleurstellen en in den steek „laten ?"
En hoe heeft dat volk hem beloond? Zeker, Domela Nieuwenhuis heeft nog vele
vurige vrienden en aanhangers onder het volk, niettegenstaande al hetgeen er in de laatste jaren gebeurd is. De bekende Duitsche sociaal-domokraat Bebel eens sprekende over Nieuwenhuis met een van diens vroegere partijgenooten, zeide: „Dat behoeft geen verklaring. Het is on-geloofelijk, hoe de proletariërs zich hechten aan degenen, die er in geslaagd zijn hen voor 't eerst wakker te schudden uit hun dommel."
Maar het getal zijner volgelingen is lang zoo groot niet meer als vroeger. Het feit, dat hij op den gang der politiek weinig of geen invloed uitoefent, komt echterniet dooronmacht, niet door gebrek aan aanhang, maar door de taktiek van onthouding. Dat b.v. de sociaaldemokratie bij de stembus véél sterker zou zijn als Nieuwenhuis eu de zijnen geen onthouding predikten, staat vast, en dat de beweging voor algemeen kiesrecht eerst na veel moeite weer weerklank begint te vinden onder de arbeiders, ligt zeker voor een groot deel aan den afkeer van alle politiek, die door hèm is gekweekt.
Maar ligt er niet iets diep tragisch in, Domela Nieuwenhuis nu van zich zelf te hooren verklaren: „Ik kan gerust zeggen de meest gehate en gevreesde man geweest te zijn van mijn tijd. Mijn naam is als het ware een leuze geworden, en nog kan men steeds opmerken, dat geen naam zooveel haat en woede opwekt als de mijne".
En toen we deze woorden van hem lazen in de Inleiding van zijn „Vijf-en-twintigjarige Veldtocht tegen het Kapitalisme", kwam ons onwillig-keurig de parabel vau
„ D E HANDWERKSLIEDEN EN DE MAN MET D E B L A N K E H A N D E N "
van den Russischen schrijver Tourguenieff, die Nieuwenhuis in zijn „Vertellingen voor het Volk" heeft overgenomen, in het geheugen, en die aldus luidt:
Handwerksman. — Wat kom jij bij ons zoeken? Wat moet je hebben? Jij hoort niet bij ons. . . maak dat je weg komt.
De man met de blanke handen. — Ik hoor bij ulieden, mijn beste broeders.
Handwerksman. — Wat je zegt! Wat jij je wel in 't hoofd haalt! Zie mijn handen eens aan! Ziet ge niet hoe smerig ze zijn? Naar teer en mest
170 DE H O L L A N D S C H E R E V U E .
rieken ze. Maar uw handen zijn mooi blank en waarnaar rieken die?
De man met de blanke handen (hem de hand toestekend): — Ruik eens!
Handwerksman (aan zijn handen ruikend) — Wat is dat? Ze schijnen naar ijzer te rieken.
De man met de blanke handen. — Inderdaad, naar ijzer. Zes lange jaren waren zij met ketenen belast.
Handwerksman. — Waarom dan? De man met de blanke handen. — Omdat ik
mij gelegen liet liggen aan uw welzijn, omdat ik u bevrijden wilde, u, onwetende, arme menschen, omdat ik tegen uw verdrukkers opstond en oproer maakte. Welnu, daarom werd ik in ketenen geslagen.
Handwerksman. — Opgesloten? Maar wie heeft er gezegd, dat gij oproer moest maken?
T W E E J A A R L A T E R .
Eerste handwerksman. — Hoor eens, Peter.
Herinner jij je nog wel dien „dagdief" met zijn blanke handen, die twee jaren geleden met jou zoo druk te praten had ?
Tweede handwerksman. — Ik herinner het m i j . . . . Wat is er met hem aan de hand?
Eerste handwerksman. — Hij wordt vandaag opgehangen, weetje; daar is bevel voor gegeven.
Tweede handwerksman. — Heeft hij weer oproer gemaakt?
Eerste handwerksman. — Ja zeker, hij heeft oproer gemaakt.
Tweede handwerksman. — H m . . . . weet je wat, broeder Dmitry? Zouden wij den strik niet zien te krijgen, waaraan hij wordt opgehangen? Ze zeggen dat zoo iets in huis groot geluk aanbrengt?
Eerste handwerksman. — Ge hebt gelijk, wij moeten er moeite voor doen, broeder Peter.
Koot. De gegevens voor dit artikel zijn voor een deel verzameld uit mededeelingen van personen, die Domela Nieuwenhuis kennen of gekend hebben; uit zijn geschriften en brochures; en uit boekwerken, waarvan de voornaamsten (ofschoon niet telkens in den tekst aangewezen) zijn:
„ G E S C H I E D E N I S D E R A R B E I D E R S B E W E G I N G I N N E D E R L A N D " , door B. Bymholt. (Nijmegen, Veenstra en Co., 1894).
„ D E D A G E R A A D D E R V O L K S B E V R I J D I N G " , door W. H . Vliegen. (S. L. van Looy, te Amsterdam, 1902 en later).
„ T Y P E N " (karakter-studies), door P. Domela Nieuwenhuis. (S. L. van Looy, te Amsterdam, 1903), met inleiding.
„ V O O R U I T " , volksalmanak voor Noord- en Zuid-Nederland. (Uitgave te Gent). „ M I J N A F S C H E I D V A N D E K E R K " , twee toespraken van E . Domela Nieuwenhuis. (Drukkerij
„Excelsior" te Amsterdam, 1894). „ E E N V I J E - E N - T W I N T I G J A R I G E V E L D T O C H T T E G E N H E T K A P I T A L I S M E " , door E . Domela
Nieuwenhuis. (L de Boer te Amsterdam, 1904), met inleiding.
(Uit vde Ware Jacob"). (Teekening van HAHN) .