KU LEUVEN
FACULTEIT THEOLOGIE EN RELIGIEWETENSCHAPPEN
VISIES OP DE RELATIE TUSSEN HET KATHOLIEK GELOOF
EN SUÏCIDALE CRISIS
EEN EXPLORATIEF KWALITATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK
Promotor
Prof. Dr. A. DILLEN
Masterproef tot verkrijging van
de graad van Master in de
gespecialiseerde studies in de
godgeleerdheid en de
godsdienstwetenschappen, optie
Praktische Theologie:
Academische
Pastoraatsopleiding
door
Elke VAN HOOF
2015
II
SAMENVATTING
Elke Van Hoof, Visies op de relatie tussen het katholiek geloof en suïcidale crisis. Een exploratief
kwalitatief empirisch onderzoek. Masterproef aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Master in
de godgeleerdheid en godsdienstwetenschappen.
Examenperiode: juni 2015
Promotor: Prof. Dr. A. Dillen
In deze masterproef onderzoeken we visies op de relatie van het katholiek geloof en suïcidale crisis.
Concreet onderzoeken we hoe mensen deze relatie percipiëren in Vlaanderen. We omschrijven
allereerst een algemeen kader van de omvang van suïcide in België om daarna verder te concretiseren
hoe de relatie tussen religie en suïcide in kwantitatief wetenschappelijk onderzoek wordt beschreven.
We achterhalen welke rol geloof speelt in de crisis van een persoon met suïcidale gedachten en of er
mogelijkheden zijn om de preventieve invloed, die in kwantitatief wetenschappelijk onderzoek
bewezen wordt, te vergroten.
Via een literatuurstudie schetsen we het kader van de problematiek van suïcide in België, meer
specifiek in Vlaanderen, en de visie die de Kerk, als instituut, inneemt ten aanzien van suïcide.
Vervolgens wordt de relatie tussen religie en suïcide, die kwantitatief werd vastgesteld, beschreven.
Religie fungeert namelijk zowel als risicofactor en beschermende factor in een suïcidale crisis volgens
kwantitatief empirisch onderzoek. Ditzelfde onderzoek stelt ook dat de beschermende invloed van
religie in een suïcidale crisis groter is dan het aantal risicofactoren die religie in zich draagt.
Aan de hand van semigestructureerde interviews bij pastor(e)s, priesters en enkele kernfiguren
heb ik hun visie op de verhouding van het katholiek geloof en een suïcidale crisis achterhaald. Deze
visies worden weergegeven in het derde hoofdstuk met behulp van het antwoord op twee vragen.
Namelijk: ‘Hoe percipiëren de participanten de verhouding tussen geloof en suïcide?’ en ‘Wat kan er
veranderen naar de toekomst toe?’. Door middel van enkele onderverdelingen beschrijf ik telkens de
argumenten van de participanten, om vervolgens met enkele voorbeelden deze argumenten verder te
specifiëren en te verklaren.
Ten slotte schets ik enkele bevindingen bij de waargenomen resultaten. Hiervoor wordt er een
vergelijking opgezet tussen de bekomen resultaten en reeds bestaand kwantitatief empirisch onderzoek.
Om het geheel af te ronden beschrijf ik enkele wegen voor pastorale aandacht om mee te nemen in de
praktijk van het contact met mensen in een suïcidale crisis. Een pastorale begeleiding van een persoon
in een suïcidale crisis kan een meerwaarde bieden vanuit het aanbieden van een persoonlijke relatie,
vanuit de ondersteuning die gegeven wordt in de zoektocht naar God, door de aanname van een milde
en vergevende positie en ten slotte doordat het pastoraat kan fungeren als spiegel voor de persoon in
een suïcidale crisis.
WOORD VOORAF
Graag zou ik mijn promotor professor Annemie Dillen van harte willen bedanken voor de
begeleiding van mijn tweede masterthesis. Ze moedigde me opnieuw aan om dieper te graven
in het thema door het aanbieden van literatuur, de ideeën die aangereikt werden in de
verschillende momenten van overleg en via voorstellen tot inhoudelijke en technische
reflecties over deze masterproef. Dankjewel.
Tevens zou ik de participanten aan dit onderzoek willen bedanken voor hun tijd en ruimte die
ze vrijmaakten om het interview te laten plaatsvinden en voor hun openheid tot het delen van
hun ervaringen en hun persoonlijk verhaal.
Vervolgens wil ik graag mijn ouders en zussen bedanken. Dankjewel, mama, papa, Anke,
Nele en Lore voor de steun en het luisterend oor, wanneer ik vast zat in het denk- en
schrijfproces en voor het nalezen van de verschillende versies. Een specifieke dankjewel wil
ik richten tot mijn mama, Chris Smits, die niet alleen dit werk na las op schrijffouten, maar
tevens een mede-denker werd in het zoekproces van het schrijven van deze thesis. Daarnaast
richt ik ook een specifiek woord van dank aan Kristien Mulier en Charlotte De bruyn om de
finale versie van dit werk na te lezen op schrijf- en spellingsfouten.
Ten slotte wil ik ook mijn vriend, Joachim, bedanken voor zijn motiverende en
enthousiasmerende steun doorheen dit jaar.
III
INHOUDSTAFEL
WOORD VOORAF ............................................................................................................................. II
INHOUDSTAFEL .............................................................................................................................. III
AFKORTINGEN ................................................................................................................................ VI
LIJST MET FIGUREN .....................................................................................................................VII
BIBLIOGRAFIE .............................................................................................................................. VIII
INLEIDING ............................................................................................................................................1
HOOFDSTUK I. SUÏCIDE: SITUERING VAN HET ONDERZOEKSDOMEIN .........................3
§1 DEFINIËRING ONDERZOEKSKADER........................................................................................ 3
§2. DE OMVANG VAN SUÏCIDE .................................................................................................... 5
§3. RELIGIE EN SUÏCIDE: DE KERKELIJKE LEER EN ENKELE KWANTITATIEVE STUDIES ............. 7
3.1 DE KERKELIJKE LEER OVER SUÏCIDE ............................................................................. 7
3.2 VERSCHILLENDE KWANTITATIEVE STUDIES OVER RELIGIE EN EEN SUÏCIDALE CRISIS . 9
3.2.1 Een beschermende rol .......................................................................................... 10
3.2.2 Een risicovolle rol ................................................................................................ 12
HOOFDSTUK II. VERANTWOORDING EN METHODE VAN HET KWALITATIEF
EMPIRISCH ONDERZOEK .............................................................................................................14
§1. METHODOLOGISCHE VERANTWOORDING VAN HET ONDERZOEK ...................................... 14
§2 METHODE VAN HET KWALITATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK ............................................... 15
2.1 Onderzoeksgroep ....................................................................................................... 15
2.1.1 De selectiecriteria ............................................................................................... 15
2.1.2 Selectieprocedure ................................................................................................ 16
2.1.3 Generaliseerbaarheid........................................................................................... 16
2.2 Onderzoeksmethode ................................................................................................... 17
2.2.1 Dataverzameling aan de hand van semigestructureerd interviews ..................... 17
2.2.2 Dataverwerking ................................................................................................... 18
HOOFDSTUK III: RESULTATEN VAN HET KWALITATIEF EMPIRISCH
ONDERZOEK .....................................................................................................................................20
§1. HET KATHOLIEK GELOOF ALS RISICOFACTOR IN EEN SUÏCIDAAL PROCES ......................... 22
1.1 De interpretatie van de kerkelijke leer als risicofactor .............................................. 22
1.1.1 Een gevoel van veroordeling door normatieve standpunten in kerkelijke leer ... 22
1.1.2 Een gevoel van schuld ........................................................................................ 23
1.2 Het persoonlijke geloof als risicofactor ..................................................................... 24
1.2.1 Door het té positief spreken over het leven na de dood ...................................... 24
1.2.2 Door het geloof dat bidden kan helpen ............................................................... 25
1.2.3 Té hoge eisen vanuit geloofsbeleving ................................................................. 25
IV
1.3 De gemeenschap als risicofactor ................................................................................ 26
1.3.1 Het ontbreken van een gemeenschapsaspect ...................................................... 26
1.3.2 De onbereikbaarheid vanwege kerkbetrokkenen voor hulp ................................ 27
§2. HET KATHOLIEK GELOOF ALS BESCHERMENDE FACTOR.................................................... 28
2.1 De interpretatie van de kerkelijke leer als beschermende factor................................ 28
2.1.1 Het beschermend effect van het verbod .............................................................. 28
2.2 Het persoonlijke geloof als beschermende factor ...................................................... 29
2.2.1 Het geloof als krachtbron .................................................................................... 29
2.2.2 Een persoonlijk godsbeeld .................................................................................. 31
2.2.3 Het verrijzenisgeloof ........................................................................................... 32
2.3 De gemeenschap als beschermende factor ................................................................. 32
2.3.1 De ervaring van verbondenheid .......................................................................... 32
2.3.2 Zich welkom weten ............................................................................................. 33
§3. GEEN RELATIE TUSSEN KATHOLIEK GELOOF EN EEN SUÏCIDALE CRISIS ............................ 34
3.1 Geen invloed van de kerkelijke leer ........................................................................... 34
3.2 Geen invloed van het persoonlijk geloof ................................................................... 34
3.3 Geen invloed van de gemeenschap ............................................................................ 35
§4. WAT KAN ER VERANDEREN NAAR DE TOEKOMST TOE? ..................................................... 35
4.1 Risicofactoren verkleinen .......................................................................................... 36
4.1.1 Een tegengewicht voor het gevoel van veroordeling en schuld .......................... 36
4.1.2 Een tegengewicht voor het ontbreken van het gemeenschapsaspect .................. 38
4.1.3 Een tegengewicht voor de onbereikbaarheid voor hulp ...................................... 38
4.2 Beschermende factoren vergroten .............................................................................. 39
4.2.1 Het versterken van de ervaring van verbondenheid en zich welkom weten ....... 39
4.2.2 Het versterken van een persoonlijk godsbeeld .................................................... 40
4.2.3 Het vergroten van de algemene bespreekbaarheid .............................................. 41
HOOFDSTUK IV: BETEKENIS VAN RESULTATEN EN WEGEN VOOR
PASTORALE AANDACHT ...............................................................................................................43
§1. VERGELIJKING MET BESTAAND EMPIRISCH ONDERZOEK ................................................... 43
1.1 Beschermende factoren .............................................................................................. 43
1.1.1 Beschermende factoren op niveau van gemeenschap ......................................... 43
1.1.2 Beschermende factoren op niveau van de interpretatie van de leer .................... 44
1.1.3 Beschermende factoren op niveau van persoonlijk geloof ................................. 45
1.2 Risicofactoren ............................................................................................................ 46
1.2.1 Risicofactoren op niveau van gemeenschap ....................................................... 46
1.2.2 Risicofactoren op niveau van de interpretatie van de leer .................................. 47
1.2.3 Risicofactoren op niveau van persoonlijk geloof ................................................ 48
1.3 Geen relatie tussen geloof en suïcide ......................................................................... 49
V
§2. WEGEN VOOR PASTORALE AANDACHT .............................................................................. 50
2.1 De meerwaarde van een pastorale begeleiding .......................................................... 51
2.1.1 Het aanbod van een persoonlijke relatie ............................................................. 51
2.1.2 De ondersteuning in het zoeken naar God .......................................................... 52
2.1.3 Een milde houding .............................................................................................. 53
2.1.4 Pastoraat als spiegel ............................................................................................ 54
2.2 Het volhouden van een pastorale begeleiding............................................................ 55
2.2.1 Belang van zelfzorg ............................................................................................ 55
2.2.2 Advies- en hulplijnen .......................................................................................... 56
CONCLUSIE ........................................................................................................................................58
BIJLAGEN .........................................................................................................................................XII
Bijlage 1: Open vragen semi-gestructureerd interview ................................................... XII
Bijlage 2: Informed consent .......................................................................................... XIV
VI
AFKORTINGEN
OCDS : Operational Criteria for the Determination of Suicide
WHO : World Health Organization
CCV : Centrum Christelijk Vormingswerk
ASPHA : Advies Suïcide Preventie voor Huisartsen en Andere hulpverleners
IJD : Interdiocesane JeugdDienst
CGG : Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg
IACSSO : Informatie- en adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties
VII
LIJST MET FIGUREN
Figuur 1: Aantal sterfgevallen door suïcide per 100 000 inwoners (2012) ………..………... 6
Figuur 2: Evolutie van suïcidecijfer in Vlaanderen, volgens geslacht …………..….............. 7
Figuur 3: Schema kwalitatieve onderzoeksresultaten - vraag 1 en 2 ……………......……… 21
Figuur 4: Schema kwalitatieve onderzoeksresultaten - vraag 2 ….......................................... 36
VIII
BIBLIOGRAFIE
1. BOEKEN
BAARDA, B. et al., Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en
uitvoeren van kwalitatief onderzoek, Houten-Groningen, Noordhoff Uitgevers, 2013.
BEAUCHAMP, T. L. & CHILDRESS, J. F., Principles of Biomedical Ethics, New York , Oxford
University Press, 1979.
---, Catechismus van de katholieke kerk, Brussel, Licap, 2008.
DEMYTTENAERE, B., De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Halewyck,
Van Kessel-Lo, 2012.
DURKHEIM, E., Le Suicide. Etude de Sociologie, Parijs, Les Presses Universitaires de France,
1897.
DURKHEIM, E., Suicide. A Study in Sociology, New York, The Free Press, 1952.
GIDEON, L., (ed.), Handbook of Survey Methodology for the Social Sciences, New York,
Springer, 2012.
LEENAARS, A.A. et al., (ed.), Suicide. Individual, Cultural, International Perspectives, New
York, The American Association of Suicidology, 1997.
LINCOLN, Y. & GUBA, E.G., Naturalistic Inquiry, Beverly Hills, Sage, 1985.
NEUMAN, W.L., Social Research Methods. Qualitative and Quantitative Approaches,
Boston, Pearson, 2011.
OSMER, R., Practical Theology. An Introduction, Cambridge, W.B. Eerdmans Publishing
Co, 2008.
PII X PONTIFICIUS MAXIMI, Codex Iuris Canonici, Vatican, P.J. Kenedy & Sons, 1917.
SCHRERER-RATH, M., Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und
Begeleitung von Menschen in Lebenskrisen, Münster, LIT, 2001.
SHNEIDMAN, E.S. , Definition of Suicide, New Jersey, Jason Aronson Incorporated, 1985.
VAN STEENBERGEN, F., Ruimte van hoop. Persoonlijke begeleiding in de kerk, Antwerpen,
Halewijn, 2014.
2. ARTIKELEN IN TIJDSCHRIFTEN
ANDRIESSEN, K., On Intention in the Definition of Suicide, in Suicide and Life-Threatening
Behavior 36/5 (2006), 553- 538.
BERNICE, A. & GEORGIANNA, S., Durkheim Suicide and Religion – toward a Network
Theory, in American Sociological Review, 54/1 (1989), 33-48.
BONELLI, R.M. & KOENIG, H.G., Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A
Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013),
657-673.
CHENG, Q., SILENZO, H.L., CAINE, E.D., Suicide Contagion. A systematic Review of
Definition and Research Utility, in Plos One 9/9 (2014), 1-9.
DE LEO, D. et al., Definitions of Suicidal Behavior. Lessons Learned from the WHO/EURO
Multicenter Study, in Crisis 27/1 (2006), 4-15.
DEMASURE, K. & DEPOORTERE, K. , Hoe lang duurt de nacht. Een pastorale benadering van
suïcide, in Collationes 31/2 (2001), 149-169.
DERVIC, K. et al., Religious Affiliation and Suicide Attempt, in American Journal of
Psychiatry 161/12 (2004), 2303–2308.
IX
DE TAVERNIER, J., Ethische beschouwingen bij zelfdoding, in Collationes 31/2 (2001), 133-
148.
DIERCKX DE CASTERLÉ, B. et al., Quagol. A Guide for Qualitative Data Analysis, in
International Journal of Nursing Studies 49 (2012), 360-371.
FORCEVILLE, G., De logica van de zelfdoding. Een inleiding in de suïcideproblematiek, in
Rondom Gezin 2/28 (2007), 115-123.
FORCEVILLE, G., Zelfdoding bij jongeren. Preventie in het gezin, in Rondom Gezin 2/28
(2007), 10-16.
HAW, C. & HAWTON, K., Suicide is a Complex Behavior in which Mental Disorder usually
plays a Central Role, in Australian & New Zeeland Journal of Psychiatry (2014), 1-
3.
HOEDT, H. & PERQUY, P., Woorden, symbolen en rituelen in een gedachtenisviering met
medepatiënten, personeel en nabestaanden, na de suïcide van een patiënt, in
Pastorale perspectieven 150/1 (2011), 29-38.
HOOGHE, M. & VANHOUTTE, B., An Ecological Study of Community-Level Correlates of
Suicide Mortality Rates in the Flemish Region of Belgium, 1996-2005, in The
Official Journal of the American Association of Suicidology 41/4 (2011), 453- 464.
KING, M. et al., Religion, Spirituality and Mental Health: Results from a National Study of
English Households, in The British Journal of Psychiatry 202 (2013), 68-73.
KLEIMAN, E.M. & LIU, R.T., Prospective Prediction of Suicide in a Nationally
Representative Sample. Religious Service Attendance as a Protective Factor, in The
British Journal of Psychiatry 204 (2014), 262-266.
LEAVEY, G. et al., Between Compassion and Condemnation. A Qualitative Study of Clergy
Views on Suicide in Northern Ireland, in Menthal Health, Religion & Culture 14/1
(2001), 65-74.
MANCINELLI, M.D. et al., Mass Suicide. Historical and Psychodynamic Considerations, in
Suicide and Life-Threatening Behavior 32/1 (2002), 91-99.
NELSON, G. et al., Protective Functions of Religious Traditions for Suicide Risk, in
Suicidology (2012), 59-71.
PERQUY, P., Ik zal de duisternis voor hen verlichten. De puinwegen maak ik begaanbaar
voor hen, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 28-33.
RASIC, D. et al., Spirituality, Religion and Suicidal Behavior in a Nationally Representative
Sample, in Journal of Affective Disorders, 114/3 (2009), 32–40.
SCHEFER-RATH, M. & VAN DER VEN, J.A., Effects of the Religious Socialization Leading to
or Slowing Down Suicide, in Journal of Empirical Theology 7 (1994), 80-107.
STACK, S. & WASSERMAN, I., The Effect of Religion on Suicide Ideology: an Analysis of the
Networks Perspective, in Journal for the Scientific Study of Religion, 457-466.
STARK, R., DOYLE, D.P., RUSHING, J.L., Beyond Durkheim. Religion and suicide, in Journal
for the Scientific Study of Religion 22/2 (1983), 120-131.
SWINTON, J. & MOWAT, H., Researching Pastoral Issues. Religious Communities and
Suicide, 192-226, in SWINTON & J., MOWAT, H., Practical Theology and Qualitative
Research, Londen, SCM Press, 2006.
THOMAS, E. & MAGILVY, J.K., Qualitative Rigor or Research Validity in Qualitative
Research, in Journal for Specialists in Pediatric Nursing 16 (2011), 151-156.
X
VANDEVOORDE, P., Ga met mij waar niemand met mij gaat… Omgaan met nabestaanden op
het thuisfront en op de campus na een studentensuïcide, in Collationes 31/2 (2001),
171-181.
VAN LAERE, L., De zin van zomaar zijn. Preventie van zelfdoding bij jongeren, in Rondom
Gezin 2/28 (2007), 2-10.
3. ELEKTRONISCHE BRONNEN
---, Age-Standarized Suicide Rates, both sexes, 2012;
http://gamapserver.who.int/mapLibrary/Files/Maps/Global_AS_suicide_rates_bothse
xes_2012.png?ua=1 (toegang 18.10.2014).
AGENSCHAP ZORG & GEZONDHEID, Zelfdoding per leeftijd; http://www.zorg-en-
gezondheid.be/Cijfers/Sterftecijfers/Cijfers-oorzaken-van-sterfte/Zelfdoding-per-
leeftijd/ (toegang 18.10.2014).
CATHOLIC BISHOPS’ CONFERENCE OF ENGLAND AND WALES, Sense and Nonsense on
‘Assisted Dying’; http://catholicunion.org.uk/wp-content/uploads/2013/07/assisted-
dying-sense-nonsense.pdf (toegang 7.04.2015).
CENTRUM TER PREVENTIE VAN ZELFDODING, Cijfers & statistieken;
http://www.preventiezelfdoding.be/content.php?im=1&is=1&iss=0&isss=1&ctitle=
Cijfers%20&%20statistieken (toegang 21.10.2014).
DE JAEGERE E. et al., Epidemiologie van suïcidepogingen in Vlaanderen. Jaarverslag 2012,
Eenheid voor Zelfmoordonderzoek, Gent; http://www.groovix.be/ezo/pdf/14082014-
082926-Jaarverslag%20Su%C3%AFcidepogingen%20Vlaanderen%202012.pdf
(toegang 20.05.2015).
---, Dringend nood aan een gesprek?; http://www.zelfmoord1813.be/ (toegang 7.04.2015).
EENHEID VOOR ZELFMOORDONDERZOEK, De epidemiologie van suïcidepogingen in
Vlaanderen. Jaarverslag 2012;
http://www.dplace.be/ezo/jaarverslagen/Jaarverslag%20Vlaanderen%202012%20Ne
derlands.pdf (toegang 21.10.2014).
ERWICH, R., Contouren van de ‘interpreterende gids’;
http://www.erwich.eu/admin/file_uploader2/bestanden/The%20pastor%20as%20inte
rpretive%20guide8e4a3.pdf (toegang 14.05.2015).
---, Het gesprek over suïcide aangaan; http://www.zelfmoord1813.be/hulpverlening/het-
gesprek-over-suicide-aangaan (toegang 27.04.2015).
HIGGINS, J. & GREEN, S., (ed.), Cochrane Handbook for Systematic Reviews of
Interventions. What is a Systematic Review; http://handbook.cochrane.org/
(23.04.2015).
I.A.C.S.S.O., Is dat een sekte. Een praktische handleiding;
http://www.iacsso.be/is_dat_een_sekte.pdf (toegang 31.03.2015).
KING, M. et al., A Systematic Review of Mental Disorder, Suicide, and Deliberate Self Harm
in Lesbian, Gay and Bisexual People; http://www.biomedcentral.com/1471-
244X/8/70/ (toegang 6.04.2015).
MÉDECINS SANS FRONTIÈRES, A Guide to using Qualitative Research Methodology;
http://fieldresearch.msf.org/msf/bitstream/10144/84230/1/Qualitative%20research%
20methodology.pdf (toegang 30.10.2014).
NATIONALE RAAD VOOR LITURGIE, Pastoraat rond het verzoek om euthanasie of hulp bij
suïcide. Een handreiking voor studie en bezinning;
XI
http://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=4244&al=7 (toegang
23.10.2014).
---, Ons Centrum. Wij werken aan de preventie van zelfdoding in Vlaanderen;
http://www.preventiezelfdoding.be/ (toegang 7.04.2015).
---, Ondersteuning door ASPHA; http://www.zelfmoord1813.be/aspha (toegang 7.04.2015).
---, Ondersteuning door CGG ; http://www.zelfmoord1813.be/hulpverlening/ondersteuning-
door-cgg (toegang 27.04.2015).
ROOX, G., De ene sekte is de andere niet; http://www.nieuwsblad.be/cnt/g0gu5spp (toegang
31.03.2015).
---, Rouwgroepen voor jongeren; http://www.ijd.be/rouwgroepen-voor-jongeren-0 (toegang
23.04.2015).
---, Rouwzorg Vlaanderen. Vzw; http://www.rouwzorgvlaanderen.be/eigen-werking/
(toegang 23.04.2015).
---, Tele-onthaal. Praten is de eerste stap; http://www.tele-onthaal.be/ (toegang 7.04.2015).
---, 1.114 Vlamingen stapten in 2012 uit het leven;
http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.2138891 (toegang 4.11.2014).
WHO, First WHO Report on Suicide Prevention;
www.who.int/mediacentre/news/releases/2014/suicide-prevention-report/en/
(toegang 18.10.2014).
WHO, No of deaths. Intentional self-harm;
http://apps.who.int/healthinfo/statistics/mortality/whodpms/tables/tblA.php (toegang
21.10.2014).
---, WHO Mortality Database; www.apps.who.int/healthinfo/statistics/mortality/whodpms/
(toegang 18.10.2014).
---, Werkgroep Verder; http://www.werkgroepverder.be/ (toegang 7.04.2015).
4. ANDERE
BUELENS, E., Pastorale begeleiding van mensen die om euthanasie vragen. Een praktisch-
theologisch onderzoek, (onuitgegeven masterproef Godgeleerdheid en
Godsdienstwetenschappen, KU Leuven), Leuven, 2012.
MORTELMANS, D., Nvivo (versie 8). Een inleiding, Antwerpen, Universiteit Antwerpen,
2009.
NJOKU OGBUANU, J., A Dialogical-hermeneutical Approach of Pastoral Companionship to
Suicidal Persons (onuitgegeven doctoraatsproefschrift Godgeleerdheid en
Godsdienstwetenschappen, KU Leuven),e Leuven, 2013.
5. INTERNE DOCUMENTEN
HOEDT, D., Uitvaartliturgie bij zelfdoding, Roeselare, 2014.
VAN DOREN, E., Waarom? Vraag zonder antwoord, Antwerpen, 2014.
1
INLEIDING
Het onderwerp van dit onderzoek in het kader van mijn tweede masterproef zijn de visies op
de relatie tussen het katholiek geloof en suïcidale crisis. Dit onderzoek is gebaseerd op een
literatuurstudie en een exploratief kwalitatief empirisch onderzoek op basis van een tiental
semigestructureerde interviews.
De onderwerpkeuze voor deze masterproef werd bepaald door twee verschillende
aspecten. Allereerst was er de vraag van Els Van Doren, de nationale proost van Chirojeugd
Vlaanderen. Zij wordt in haar werkveld ongeveer tweemaandelijks geconfronteerd met een
suïcide of suïcidepoging. Als proost is zij verantwoordelijk voor de crisisopvang bij zo een
gebeurtenis. Vanuit de praktijk ontdekte ze de noodzaak aan verder onderzoek wat betreft de
verhouding tussen een suïcidecrisis en wat het katholiek geloof kan betekenen in deze
context. Dit is te verklaren vanuit het verlangen om de preventieve invloed van het katholiek
geloof te verbreden en verruimen.
Ten tweede werd de keuze bepaald door mijn persoonlijke interesse tot verder
onderzoek. Er is namelijk reeds uitgebreid onderzoek verricht naar de relatie tussen religie
en een suïcidale crisis. De kwantitatief empirisch aangetoonde invloed van religie op suïcide
intrigeerde me, door de sterk aanwezige beschermende rol. Ik wil daarom verder onderzoek
verrichten naar de beleving van mensen van deze relatie in Vlaanderen en de kansen en
mogelijkheden onderzoeken die zij zien ter preventie van suïcide doorheen religie. Ik wil op
zoek gaan naar de getuigenissen, motivaties en gedachten achter de kwantitatief vastgestelde
invloed van het katholiek geloof op een suïcidale crisis en ook aandacht geven aan
risicofactoren die niet worden vermeld in het kwantitatief empirisch onderzoek, maar die
eventueel naar boven komen in het kwalitatief onderzoek.
Het eerste hoofdstuk gaat van start met een begripsbepaling in verband met de
gebruikte termen zoals ‘zelfdoding’, ‘suïcide’, ‘suïcidanten’, … en het niet gebruiken van de
term ‘zelfmoord’. Vervolgens worden de cijfers van suïcides en suïcidepogingen in kaart
gebracht om een beeld te vormen van de omvang van het Vlaamse onderzoeksveld waarin
we ons bevinden. Ten slotte wordt het standpunt van het instituut Kerk ten aanzien van
mensen in een suïcidale crisis bekeken en worden enkele internationale kwantitatieve
empirische studies belicht.
In het tweede hoofdstuk worden de gebruikte onderzoeksmethodes besproken en een
verantwoording hiervoor gegeven. Daarnaast expliceer ik de gebruikte methode voor de
dataverzameling en de manier waarop de verwerking van de data plaatsvond. Ik sta stil bij de
selectiecriteria, de selectieprocedure van de participanten en de mate waarin dit onderzoek
valabel en generaliseerbaar is.
Het derde hoofdstuk geeft een overzicht van de verzamelde onderzoeksresultaten. Er
wordt een antwoord geformuleerd op twee vragen, namelijk ‘Hoe percipiëren de deelnemers
de verhouding tussen geloof en suïcide?’ en ‘Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?’.
Ik formuleer in dit onderdeel de argumenten die aangehaald worden door de participanten
om de beschermende rol en/of de risicofactoren van het katholiek geloof op een suïcidale
crisis te staven. Enkele andere participanten raken aan dat er geen relatie bestaat tussen het
katholiek geloof en suïcide, resultaten uit dit onderdeel worden ook aan de hand van citaten
weergegeven. Vervolgens sta ik stil bij de veranderingsmogelijkheden die de participanten
2
zien om de risicofactoren te verkleinen en de eventuele beschermende factoren van het
katholiek geloof te vergroten.
Ten slotte bouw ik mijn conclusie op door middel van een vergelijking van de
bekomen kwalitatieve onderzoeksresultaten en het bestaand kwantitatief empirisch
onderzoek dat reeds aangeduid werd in hoofdstuk één. Dit vierde hoofdstuk sluit af met het
benoemen van enkele wegen voor pastorale aandacht voor de praktijk in Vlaanderen. Dit
onderdeel zal gaan over hoe de pastorale begeleiding van een persoon in een suïcidale crisis
een meerwaarde kan zijn.
HOOFDSTUK I. SUÏCIDE: SITUERING VAN HET
ONDERZOEKSDOMEIN
Om van start te gaan met dit onderzoek staan we stil bij de definiëring van suïcide en bij de
keuze voor de termen ‘suïcide’ en ‘zelfdoding’. Vervolgens schetsen we de omvang van
suïcide door te kijken naar enkele cijfers in Europa en meer specifiek, het Vlaams gewest.
Tevens stippen we enkele empirische studies aan die op zoek gaan naar het kwantitatief vast
te stellen verband tussen suïcide en religie en bekijken we het standpunt van de Kerk ten
aanzien van zelfdoding.
§1 DEFINIËRING ONDERZOEKSKADER
Een objectieve definitie van suïcide geven is moeilijk. Elke definitie wordt namelijk
opgesteld vanuit een concreet werkveld en dus vanuit een specifieke invalshoek. Zo is
bijvoorbeeld Emile Durkheims definitie gestaafd vanuit een sociologisch kader. Hij stelt dat
de term suïcide gebruikt moet worden voor alle doodsoorzaken resulterend uit een directe of
indirecte activiteit van het slachtoffer zelf, die bewust is van het resultaat dat hij/zij zal
bekomen door deze activiteit1. Bij de definitie van Schneidman kijken we eerder door een
psychologisch bril. Hij stelt: “Suïcide is een bewuste act van zelf veroorzaakte vernietiging,
beter verstaan als een multidimensionale depressie van een kwetsbaar individu die een
probleem ervaart waarvoor suïcide door hem/haar als best mogelijke oplossing wordt
gepercipieerd”2.
Wanneer er gekeken wordt naar definities van suïcide uit verschillende disciplines
wordt er telkens een specifiek accent gelegd op één gegeven. Bij de sociologische definitie is
dit accent gelegd op het bewust zijn van het slachtoffer van zijn/haar daden. In de
psychologische definitie wordt dit accent gelegd op suïcide als oplossing van de
multidimensionale slechte toestand bij een individu. Wanneer we kijken naar de eerder
medisch getinte definities zien we vooral een focus op de oorzaken van een
zelfdodingspoging of een suïcide, bijvoorbeeld depressie, schizofrenie,
bipolariteitsstoornissen, …3. Deze definities uit verschillende invalshoeken volstaan niet als
de definitie van suïcide voor dit onderzoek, omwille van de uitgesproken kleur die ze hebben
vanuit een concreet werkveld.
In de verdere zoektocht naar een passende omschrijving kijken we naar de definitie
van Beauchamp en Childress. Deze wordt vaak naar voren geschoven als de meest
objectieve definitie4. Volgens deze omschrijving is er enkel sprake van suïcide wanneer
iemand met opzet zijn/haar eigen leven beëindigt, zonder dat omstandigheden of
1 “The term suicide is applied to all cases of death resulting directly or indirectly from a positive or
negative act of the victim himself, which he knows will produce this result”, E. DURKHEIM, Suicide. A
Study in Sociology, New York, The Free Press, 1952, p.42. Zie: E. DURKHEIM, Le Suicide. Etude de
Sociologie, Parijs, Les Presses Universitaires de France, 1897. 2 “Suicide is a conscious act of self-induced annihilation, best understood as a multidimensional
malaise in a needful individual who defines an issue for which suicide is perceived as the best
solution”, E. S. SHNEIDMAN, Definition of Suicide, New Jersey, Jason Aronson Incorporated, 1985, p.
202. 3 Zie C. HAW & K. HAWTON, Suicide is a Complex Behavior in which Mental Disorder usually Plays
a Central Role, in Australian & New Zeeland Journal of Psychiatry (2014), 1-3, p. 1. 4 Zie J. DE TAVERNIER, Ethische beschouwingen bij zelfdoding, in Collationes 31/2 (2001), 133-148,
p. 135.
4
bedoelingen in deze beslissing een rol spelen5. Hierin komen drie belangrijke elementen naar
voren, namelijk de intentionaliteit van de act, het levenseinde en de nadruk op het eigen
leven. Deze drie elementen komen tevens terug in de definitie van het OCDS of Operational
Criteria for the Determination of Suicide. Zij geven de volgende definitie van suïcide:
“Suïcide is de (1) dood volgende uit (2) een daad aan zichzelf gericht (3) met de intentie om
zichzelf te doden”6. Beide definities zijn objectiever dan de voorgaande definities. Ik opteer
dan ook om de laatste definitie als sluitend te beschouwen voor dit onderzoek, omdat deze
laatste definitie van het OCDS bondiger en overzichtelijker is in vergelijking met die van
Beauchamp en Childress.
Vaak worden verschillende termen gebruikt om hetzelfde feit of dezelfde
gebeurtenis aan te duiden. Zo ook in het vocabulaire van dit onderzoeksveld. In deze
veelheid van termen maak ik een specifieke keuze om in het verdere onderzoek naar suïcide
te verwijzen. De term ‘zelfmoord’ wordt niet gebruikt. Deze term draagt een pejoratieve
betekenis met zich mee. Wanneer we spreken over zelfmoord benoemen we de daad als een
misdaad. Moord is namelijk strafbaar en zelfmoord komt dan in ditzelfde kader te staan7. Ik
opteer in dit werkstuk voor het gebruik van de termen ‘zelfdoding’ en ‘suïcide’. Deze termen
dragen geen waardeoordelen in zich. Zelfdoding is een minder gekleurde term dan zelfmoord
en de term suïcide is hiervoor een politiek correcter synoniem8. Vandaar dat ik in deze
verdere studie niet meer zal spreken over zelfmoord en mensen met gedachten aan
zelfmoord, maar over zelfdoding, suïcide, suïcidanten en personen in een suïcidale crisis.
Het onderscheid tussen de twee laatste termen is belangrijk. De term ‘suïcidanten’ wordt
gebruikt voor personen die overleden zijn door een suïcide en met ‘personen in een suïcidale
crisis’ verwijs ik naar personen met gedachten aan zelfdoding, maar deze gedachten
resulteren (nog) niet in een suïcide.
Om het onderzoeksonderwerp goed te kunnen kaderen schets ik wat een suïcide of
suïcidale crisis concreet kan inhouden. Een suïcidaal persoon ziet de zelfdoding als een
oplossing voor zijn of haar problemen. De omgeving van de persoon in een suïcidale crisis
ziet deze gedachten of het suïcidaal gedrag echter als een probleem. De persoon in een
suïcidale crisis leeft dan ook volgens de logica van de dood, terwijl de omgeving de situatie
beleeft volgens een geheel andere logica, namelijk die van het leven. Wanneer we het proces
bekijken dat vooraf gaat aan een suïcide kunnen we verschillende factoren aanduiden die het
risico vergroten. Allereerst werd er aangetoond dat suïcidale gedachten en gedragingen
ontstaan wanneer de psychische draagkracht van een individu niet sterk genoeg is om
bepaalde ervaringen of situaties te kunnen dragen. De draaglast wordt te zwaar voor de
draagkracht van een individu9. Deze draagkracht van een individu wordt bepaald door
verschillende factoren, zoals biologische, sociale, psychiatrische en psychische factoren. In
5 “An act is a suicide if and only if one intentionally terminates one’s own life, no matter what the
conditions or precise nature of the intention or the causal route to death.”, T.L. BEAUCHAMP & J. F.
CHILDRESS, Principles of Biomedical Ethics, New York , Oxford University Press, 1979, p. 87. 6 “Suicide is a (1) death arising from (2) an act inflicted upon oneself (3) with the intent to kill
oneself”, K. ANDRIESSEN, On Intention in the Definition of Suicide, in Suicide and Life-Threatening
Behavior 36/5 (2006), 553- 538, p. 553. 7 Zie D. DE LEO et al., Definitions of Suicidal Behavior. Lessons Learned from the WHO/EURO
Multicenter Study, in Crisis 27/1(2006), 4-15, p. 8. 8 Zie B. DEMYTTENAERE, De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Halewyck, Kessel-
Lo, 2012, p. 25. 9 Zie G. FORCEVILLE, De logica van de zelfdoding. Een inleiding in de suïcideproblematiek, in
Rondom Gezin 2/28 (2007), 115-123, p. 117.
5
de biologische factoren kunnen elementen aanwezig zijn die het risico op suïcide vergroten.
Er is echter (nog) geen ‘suïcide-gen’ ontdekt, wel werd er aangetoond dat biologische genen
een rol spelen. Depressie is bijvoorbeeld genetisch bepaald en deze ziekte vergroot het risico
op suïcide. Een individu kan ook beïnvloed worden door zijn psychische factoren. Zo
kunnen enkele persoonlijkheidskenmerken of karaktertrekken invloed hebben op het
probleemoplossend gedrag bij individuen. Iemand kan zeer impulsief zijn in problemen
oplossen of moeilijk constructieve oplossingen bedenken, hierdoor verhoogt het risico op
zelfdoding. Ten derde kunnen de sociale factoren in de context van een individu mee het
risico op suïcide bepalen. Een relatiebreuk, problemen op school en alcohol- of
drugsmisbruik zijn voorbeelden van sociale factoren die eventueel de kans op suïcide kunnen
beïnvloeden in combinatie met de psychische en biologische factoren. Ten vierde wijzen we
op de psychiatrische factoren. Onderzoek toont aan dat 90% van de mensen die overlijden
door suïcide een psychiatrische stoornis hebben. Veel voorkomende diagnoses zijn
depressie, schizofrenie en persoonlijkheidsstoornissen zoals borderline10
.
We moeten op het einde van deze begripsbepaling het onderscheid maken tussen een
suïcidepoging en een mislukte suïcide. Een suïcidepoging impliceert dat een individu een
bepaalde daad verricht, zoals zichzelf verwonden, zonder de oorspronkelijke intentie om te
sterven. Bij een mislukte suïcide is de intentie om te sterven wel aanwezig. Zodus worden
suïcidepogingen begaan om een specifieke gewenste verandering te bekomen in
tegenstelling tot een mislukte suïcide die met het oog op het beëindigen van het leven wordt
begaan, maar waarbij het doel niet wordt bereikt11
. Het gebruik van de gecombineerde term
‘mislukte suïcidepoging’ is niet gepast. Een suïcidepoging wijst namelijk op het ontbreken
van de intentie om te sterven. Een mislukte suïcidepoging is dan gelijk aan een suïcide, want
het doel van een suïcidepoging is namelijk niet sterven, wanneer dit doel niet bereikt wordt
of mislukt kunnen we spreken van een overlijden door suïcide en niet over een ‘mislukte
suïcidepoging’.
Er is onduidelijkheid in het kwantitatief onderzoek in verband met de mislukte
suïcide en suïcidepogingen, omdat deze vaak niet worden gerapporteerd omwille van het
taboe of omwille van de onduidelijkheid die bestaat rond dit gebeuren. Een suïcidepoging
kan bijvoorbeeld gemaskeerd worden als een ongeluk. Er is hier een grijze zone aanwezig in
het kwantitatief onderzoek naar mislukte suïcides en suïcidepogingen12
.
§2. DE OMVANG VAN SUÏCIDE
Volgens de cijfers van de World Health Organization sterven er gemiddeld 800 000 mensen
in de hele wereld op één jaar door suïcide. Dit grote getal zegt weinig, maar 800 000 mensen
per jaar impliceert dat er elke 40 seconden iemand sterft door zelfdoding. Dit cijfer wijst
daarbij enkel op de daadwerkelijke suïcides en laat de verschillende mislukte suïcides en
suïcidepogingen, die zich bevinden in de reeds beschreven grijze zone, links liggen.
Wanneer we kijken naar de verschillende landen kunnen we waarnemen dat voor Europese
landen het cijfer hoger ligt dan het globaal gemiddelde van 11,4 per 100 000 inwoners in
10
Zie G. FORCEVILLE, Zelfdoding bij jongeren. Preventie in het gezin, in Rondom Gezin 2/28 (2007),
10-16, p. 14. 11
Zie B. DEMYTTENAERE, De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Van Halewyck,
Kessel-Lo, 2012, p. 27. 12
Ibid., p. 27.
6
201213
. Dit kunnen we zien in onderstaande figuur (figuur 1). In de legende zien we dat
naarmate de kleur donkerder wordt, het aantal suïcides stijgt. We kunnen waarnemen dat
Europa in het donkerrood wordt afgebeeld. Dit bevestigt dat Europese landen hoger scoren
dan het globaal gemiddelde. België wordt in deze figuur afgebeeld in het oranje wat
impliceert dat het aantal overlijdens door suïcide tussen de 10,0 en 14,9 op 100 000 ligt14
.
Figuur 1: Aantal sterfgevallen door suïcide per 100 000 inwoners (2012)15
In concrete aantallen zijn dat bijvoorbeeld 2013 overlijdens door suïcide in België in 201016
.
We kunnen nog verder inzoomen en kijken naar de toestand van Vlaanderen in deze context.
In het Vlaamse Gewest stierven 1931 personen door een zelfdoding in 201217
. De
jongvolwassenen worden hier aangeduid als de grootste risicogroep, met de vrouwen van
ongeveer 35 jaar bovenaan. Gescheiden personen lopen tevens een hoger risico op suïcidaal
gedrag in vergelijking met getrouwde of samenwonende individuen. Daarnaast verhogen nog
twee andere aspecten de kans op suïcidaal gedrag, namelijk een voorgeschiedenis van een
psychiatrische behandeling of een eerder ondernomen suïcidepoging18
.
Er bestaan geen exacte cijfers over het aantal zelfdodingspogingen, maar het
centrum ter preventie van zelfdoding schat dat er ongeveer 45 mensen per dag een poging
ondernemen in België. In vergelijking met ongeveer 2000 suïcides per jaar zijn dat ongeveer
13
Zie ---, First WHO Report on Suicide Prevention;
www.who.int/mediacentre/news/releases/2014/suicide-prevention-report/en/ (toegang 18.10.2014). 14
Zie ---, WHO Mortality Database; www.apps.who.int/healthinfo/statistics/mortality/qhodpms/
(toegang 18.10.2014). 15
Zie ---, Age-Standarized Suicide Rates, both Sexes, 2012;
http://gamapserver.who.int/mapLibrary/Files/Maps/Global_AS_suicide_rates_bothsexes_2012.png?ua
=1 (toegang 18.10.2014). 16
Zie WHO, No of Deaths. Intentional Self-harm;
http://apps.who.int/healthinfo/statistics/mortality/whodpms/tables/tblA.php (toegang 21.10.2014). 17
Zie EENHEID VOOR ZELFMOORDONDERZOEK, De epidemiologie van suïcidepogingen in Vlaanderen.
Jaarverslag 2012;
http://www.dplace.be/ezo/jaarverslagen/Jaarverslag%20Vlaanderen%202012%20Nederlands.pdf
(toegang 21.10.2014). 18
Zie CENTRUM TER PREVENTIE VAN ZELFDODING, Cijfers & statistieken;
http://www.preventiezelfdoding.be/content.php?im=1&is=1&iss=0&isss=1&ctitle=Cijfers%20&%20
statistieken (toegang 21.10.2014).
7
16 500 mensen die een suïcidepoging begaan19
. Het cijfer van de suïcidepogingen ligt dus
beduidend hoger dan het cijfer van suïcides.
Figuur 2: Evolutie van suïcidecijfer in Vlaanderen, volgens geslacht
(per 100 000 inwoners)20
Figuur 2 toont grafisch de evolutie van het suïcidecijfer voor Vlaanderen. We zien een lichte
daling in 2012 in vergelijking met 2011. In 2011 stierven er namelijk gemiddeld 183 mensen
(per 100 000 inwoners) door suïcide en voor 2012 bedraagt dit cijfer ‘slechts’ 162 mensen.
We kunnen hier opnieuw opmerken dat vrouwen een hoger risico lopen. Er stierven namelijk
187 vrouwen in vergelijking met 145 mannen in 2012. Er stapten in totaal 1114 Vlamingen
uit het leven in 2012, waaronder 814 mannen en 298 vrouwen. Dit zijn gemiddeld 4
individuen per dag die zich het leven ontnemen door suïcide. De impact die zo een suïcide
met zich meebrengt wordt duidelijk wanneer er gekeken wordt naar het geschatte aantal
nabestaanden dat achterblijft na 1114 suïcides. Er ontstaan dan ongeveer 7000 nieuwe
nabestaanden, waaronder partners, zussen, broers, nichten, neven, collega’s, vrienden op
school, … worden gerekend21
.
§3. RELIGIE EN SUÏCIDE: DE KERKELIJKE LEER EN ENKELE KWANTITATIEVE
STUDIES
3.1 DE KERKELIJKE LEER OVER SUÏCIDE
Er bestaat een evolutie in de kerkelijke leer naar een meer gematigd standpunt ten aanzien
van suïcide doorheen de tijd. Een sprekend voorbeeld hiervan is de weglating van canon
1240 in het vernieuwd kerkelijk wetboek van 1983. In het kerkelijk wetboek van 1917 wordt
19
Zie B. DEMYTTENAERE, De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Van Halewyck,
Kessel-Lo, 2012, p. 30. 20
E. DE JAEGERE et al., Epidemiologie van suïcidepogingen in Vlaanderen. Jaarverslag 2012,
Eenheid voor Zelfmoordonderzoek, Gent, p. 7; http://www.groovix.be/ezo/pdf/14082014-082926-
Jaarverslag%20Su%C3%AFcidepogingen%20Vlaanderen%202012.pdf (toegang 20.05.2015). 21
Zie ---, 1.114 Vlamingen stapten in 2012 uit het leven;
http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.2138891 (toegang 4.11.2014).
8
namelijk een kerkelijke begrafenis nog uitdrukkelijk verboden voor overledenen na een
suïcide22
. De recentere uitgave van 1983 vermeldt dit gegeven niet meer.
We kijken allereerst even naar de vroegere, duidelijk negatieve, houding ten aanzien
van suïcide. In de Catechismus van de katholieke kerk vinden we enkele concrete citaten
terug. Zo staat er bijvoorbeeld in nummer 2281:
Zelfmoord is in tegenspraak met de natuurlijke neiging van de mens om zijn leven te willen
bewaren en bestendigen. Zichzelf doden is ernstig in tegenspraak met de ware eigenliefde.
Het is ook een zonde tegen de naastenliefde, want men verbreekt ten onrechte de band van
solidariteit met de gezinsverbanden en met de nationale en menselijke samenleving,
tegenover wie wij verplichtingen hebben. Zelfmoord is in strijd met de liefde tot de levende
God23
.
In nummer 2282 staat er:
Als de zelfmoord wordt uitgevoerd om als voorbeeld te dienen, met name voor de jongeren,
wordt het ook nog een zonde van ergernis. Vrijwillige medewerking verlenen aan zelfmoord
gaat in tegen de zedenwet. Zware psychische storingen, angst of ernstige vrees voor
beproevingen, lijden of foltering, kunnen de verantwoordelijkheid van de zelfmoordenaar
verminderen24
.
Opvallend is dat hier het woord ‘zelfmoord’ gebruikt wordt. Deze term draagt een negatieve
connotatie met zich mee25
. Toch opteert de kerkelijke leer ervoor om deze term te
implementeren in de beschrijving van hun houding ten aanzien van suïcide in de
Catechismus. Naast het gebruik van deze pejoratieve term laten ze blijken dat suïcide
volgens hen een zondige daad is. Het wordt namelijk benoemd als een ‘zonde tegen de
naastenliefde’ en een ‘zonde van ergernis’. We kunnen echter wel een nuancering lezen
wanneer er verwezen wordt naar de psychische of mentale beproevingen die aan de oorzaak
kunnen liggen van een suïcidepoging. Hier stelt de Catechismus dat het individu in zo een
concrete situatie niet volledig verantwoordelijk kan worden gesteld voor zijn/haar daden.
In een andere alinea wordt er echter de nadruk gelegd op het feit dat iedereen
verantwoordelijk is voor zijn/haar eigen leven, dat door God geschonken is. De alinea stelt:
“Wij zijn de beheerders, niet de eigenaars van het leven dat God ons heeft toevertrouwd. We
beschikken er niet over”26
. De bovenstaande citaten worden allemaal weergegeven onder de
titel: ‘Het vijfde gebod: Gij zult niet doden’. De context van deze alinea drukt uit dat de Kerk
suïcide ziet als een zonde tegen dit vijfde gebod. In alinea 2325 wordt dit ook expliciet
vermeld: “Zelfmoord is ernstig in strijd met de rechtvaardigheid, de hoop en de liefde. Het
vijfde gebod verbiedt dan ook de zelfmoord”27
. Deze voorgaande paragrafen belichten
duidelijk de veroordelende of beschuldigende tendens ten aanzien van suïcide.
Wanneer we echter verder lezen treffen we een minder uitgesproken veroordelende
houding aan. In alinea 2283 staat namelijk:
22
Zie PII X PONTIFICIUS MAXIMI, Codex Iuris Canonici, Vatican, P.J. Kenedy & Sons, 1917, canon
1240, p. 354-355. 23
Zie ---, Catechismus van de katholieke kerk, Brussel, Licap, 2008, nr. 2281. 24
Ibid., nr. 2282. 25
Zie hoofdstuk I, punt §1. Definiëring onderzoekskader. 26
---, Catechismus van de katholieke kerk, Brussel, Licap, 2008, nr. 2280. 27
Ibid.
9
Men moet niet wanhopen met betrekking tot de eeuwige zaligheid van mensen die zichzelf
gedood hebben. God kan, langs wegen die Hij alleen kent, ervoor zorgen dat ze nog de kans
krijgen op een heilbrengend berouw. De kerk bidt dan ook voor diegenen die zich het leven
hebben benomen28
.
Hier zien we dat de term ‘zelfmoord’ niet wordt gebruikt en er in plaats daarvan wordt
gesproken over ‘het leven benemen’. De woordkeuze zorgt hier reeds voor een minder
negatieve connotatie. Tevens wordt er vermeld dat de Kerk zal bidden voor diegenen die
zich het leven hebben benomen. Dit toont de bemoediging vanuit de Kerk ten aanzien van de
nabestaanden.
Deze alinea moeten we echter kaderen in een uitzondering op de regel om een
kerkelijke uitvaart bij suïcide te verbieden. Deze uitzondering wordt beschreven in de
‘Liturgisch-pastorale richtlijnen voor de kerkelijke uitvaartplechtigheden na suïcide'. Hierin
wordt aangestipt dat een uitvaart wel gegund kan worden aan mensen die zich in een
specifieke gemoedstoestand bevinden wanneer ze zich van het leven benemen, zoals angst,
ondraaglijke lijden of een psychische stoornis. Individuen zijn zich dan niet ten volle bewust
en ten gevolge daarvan niet ten volle verantwoordelijk voor hun daad29
. In deze richtlijnen
vinden we echter opnieuw een argument terug om een kerkelijke uitvaart na suïcide niet toe
te laten, namelijk omwille van de kans dat door dit toe te laten wordt gesuggereerd dat de
Kerk akkoord gaat met suïcide30
.
We kunnen dus besluiten dat het officiële standpunt van de Kerk een overwegend
veroordelende tendens in zich draagt. Suïcide wordt als niet geoorloofd bestempeld, omdat
het een aanval is ten aanzien van God, ten aanzien van je gemeenschap en ten aanzien van de
natuurwet die staat voor het leven. Er zijn echter factoren terug te vinden die wijzen op een
minder uitgesproken veroordelende houding. In de pastorale praktijk van de priesters,
pastores en andere individuen zien we bijvoorbeeld dat de overwegende tendens
bemoedigend is, zowel naar de overledene als naar de nabestaanden toe die met een immens
verdriet worden geconfronteerd. In de praktijk wordt dus een mildere en menselijkere
houding aangenomen dan dat de officiële kerkelijke documenten voorschrijven31
.
3.2 VERSCHILLENDE KWANTITATIEVE STUDIES OVER RELIGIE EN EEN SUÏCIDALE CRISIS
Om een beter beeld te krijgen van de relatie tussen religie en een suïcidale crisis worden
hieronder enkele empirische studies weergegeven. De selectie van onderstaande studies is
gebaseerd op het doorzoeken van verschillende online databases. Er werd zowel gezocht in
theologische, als in medische databases. De eerste database is ATLA, daarin werden volgende
zoektermen ingegeven: Suicidology, Suicide, Zelfdoding, Zelfmoord, Religion and Suicide.
In de database LIMO gaven we volgende zoektermen in: Suicide, Zelfdoding, Zelfmoord,
Durkheim, Durkheim Suicidology, Durkheim Suicide, Sociology Suicide, Definitions of
28
---, Catechismus van de katholieke kerk,, Brussel, Licap, 2008, nr. 2283. 29
Zie NATIONALE RAAD VOOR LITURGIE, Pastoraat rond het verzoek om euthanasie of hulp bij
suïcide. Een handreiking voor studie en bezinning, 2005, nr. 5;
http://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=4244&al=7(toegang 23.10.2014). 30
Ibid. 31
Zie B. DEMYTTENAERE, De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Van Halewyck,
Kessel-Lo, 2012, p. 62.
10
Suicide. In PUBMED werden de volgende zoektermen gebruikt: Suicide, Suicidal crisis,
Suicide and Religion, Suicide medical, Systematic Review Suicide,
De volgende empirische studies zijn een selectie uit de bekomen
onderzoeksresultaten. We selecteerden de meest recente onderzoeken, waarvan de Europese
en Amerikaanse onderzoeken verder onder de loep werden genomen. Tevens namen we de
studies op die onder de noemer religie het katholiek geloof of het christelijk geloof
vermelden, wanneer deze niet werden besproken werd de studie niet verder onderzocht.
3.2.1 Een beschermende rol
De systematische review32
van Bonelli en Koenig toont aan dat in de meerderheid (72%)
van de studies een beschermende rol wordt toegekend aan religie. Dit impliceert dat de
meerderheid van de onderzochte studies religie zien als een beschermende factor ten aanzien
van het risico op een suïcide of een suïcidepoging. De onderzoekers van deze systematische
review onderzochten alle artikels uit de database PubMed, gedateerd tussen 1990 en 2010,
met in de titel een vermelding van de termen ‘religio’ en ‘spiritu’. Zo werden 5200
publicaties weergegeven. Een verdere selectie gebeurde op basis van het soort onderzoek. Ze
selecteerden namelijk enkel de kwantitatieve onderzoeken. Ten slotte werd de kwaliteit van
de onderzoeken geëvalueerd. Na deze selectie bleven er nog 43 kwantitatieve onderzoeken
over, waarop de volgende resultaten gebaseerd zijn33
.
Verschillende studies uit de systematische review van Bonelli en Koenig spreken
over de beschermende factor van religie in zake de suïcidale gedachten of suïcidale crisis34
.
Er worden verschillende mentale stoornissen naast elkaar geplaatst en in verband gebracht
met religie. Het onderzoek toont aan dat religie een beschermende rol kan spelen ten aanzien
van suïcide of een suïcidepoging, waar bijvoorbeeld religie geen beschermende rol kan
spelen bij een bipolaire stoornis35
. In het algemeen worden hogere gradaties van religiositeit
geassocieerd met lagere kans op suïcide en een sterke kerkparticipatie wordt tevens
geassocieerd met een lagere kans op suïcide. Deze associatie komt sterker naar voor bij
mannen dan bij vrouwen. Wanneer religie de act van suïcide zelf afkeurt, wordt door dit
onderzoek tevens aangetoond dat gelovige mensen minder kans lopen om een suïcide te
begaan36
. Wanneer de leerstellingen of regels van het geloof suïcide afkeuren of verbieden
blijkt dit een beschermende factor te zijn voor suïcide, volgens dit kwantitatief onderzoek.
Enkele concrete voorbeelden van onderzoeken naar de beschermende factor van
religie kunnen we vinden in deze systematische review van Koenig. Een Canadees
onderzoek van Rasic liep bijvoorbeeld twaalf maanden en toonde aan dat 0,47% van de
religieuze mensen tegenover 0,83% van de niet-religieuze mensen een zelfdodingspoging
ondernam tijdens deze periode. De individuen die zich benoemden als spiritueel of aangaven
32
“Een systematische review is een vorm van onderzoek dat al het kwantitatief en kwalitatief
empirisch bewijs met betrekking tot één specifiek thema samen brengt om een concrete
onderzoeksvraag te beantwoorden. Dit empirisch bewijs wordt op een systematische manier
verzameld en verwerkt en in de systematische review wordt een antwoord geformuleerd op deze
concrete onderzoeksvraag”, J. HIGGINS, S. GREEN (ed.), Cochrane Handbook for Systematic Reviews
of Interventions. What is a Systematic Review; http://handbook.cochrane.org/ (23.04.2015). 33
Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A
Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673, p. 658. 34
Ibid., p. 666. 35
Ibid., p. 669. 36
Ibid., p. 666.
11
kerkelijk actief te zijn, liepen beduidend minder kans om een suïcide te ondernemen37
. Een
ander voorbeeld is de Amerikaanse studie van Dervic38
. Hij stelt dat mensen die deel
uitmaken van een religieuze gemeenschap duidelijk minder zelfdodingpogingen ondernemen
tegenover mensen zonder band met een religieuze gemeenschap39
. De religieuze
gemeenschap werkt hier dan als sociaal vangnet voor de persoon in een suïcidale crisis, want
religieuze gemeenschappen hebben, volgens dit onderzoek, de capaciteit om sociale
samenhang te bieden, door bijvoorbeeld een antwoord te geven op de vragen: ‘Wie ben ik?’,
‘Waar kom ik vandaan?’, ‘Waar ga ik naartoe?’, …40
. Doorheen de gemeenschappelijke
antwoorden ontstaan er relaties en sociale ondersteuning onder de leden van de
gemeenschap.
Naast de systematische review van Koenig en Bonelli werd er een onderzoek gedaan
door Nelson in de VS. Hierbinnen werd op zoek gegaan naar de factoren die de
beschermende functie van religie mee bepalen. De resultaten kunnen opgedeeld worden in
twee hoofdfactoren, namelijk het religieuze geloof en het concept van het netwerk-model als
bepalende voor de preventieve functie van religie41
. Een voorbeeld van het eerste element
van het geloof dat beschermend kan werken, namelijk de invloed van het persoonlijk geloof,
is het geloof dat enkel God het recht heeft om een leven te beëindigen. Hier toonde de studie
uit de VS aan dat wanneer een individu sterk scoort op de graad van betrokkenheid op het
religieuze geloof dit samenhangt met een lager risico op suïcide. Het tweede element met een
beschermende functie wordt benoemd als het netwerk-model. Dit verwijst naar de sociale
voordelen die een geloofsgemeenschap kan bieden. Zo wordt een hoge kerkbetrokkenheid in
relatie geplaatst met een lager risico op suïcide42
. Nelson, de auteur van de studie uit de VS,
vermeldt dat Erik Durkheim de eerste is die het risico op suïcide verbindt met de effecten
van een gemeenschap op een individu43
. De socioloog Erik Durkheim staat bekend om het
uitdenken van dit netwerk-model in relatie tot suïcide en religie. Hij definieert dit concept als
volgt: “De natuur van de sociale relaties beïnvloedt de individuele houdingen, het geloof en
gedragingen”44
. Hij stelt hierbij dat religie als beschermend fungeert, omdat religie kan
begrepen worden als een samenleving of als een gemeenschap waarbinnen de persoon in een
suïcidale crisis steun kan vinden. Durkheim maakt hierin een onderscheid tussen de
verschillende religies. Het katholiek geloof biedt, volgens hem, een hoger niveau van sociale
integratie dan het jodendom, omdat in het katholiek geloof het gedeeld geloof en de gedeelde
37
Zie D. RASIC et al., Spirituality, Religion and Suicidal Behavior in a Nationally Representative
Sample, in Journal of Affective Disorders 114/3 (2009), 32–40, p. 36-37. Zie ook R.M. BONELLI &
H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010, p. 666. 38
Zie K. DERVIC et al., Religious Affiliation and Suicide Attempt, in American Journal of Psychiatry
161/12 (2004), 2303–2308, p. 2307-2308. Zie ook R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders,
Religion and Spirituality 1990-2010, p. 666. 39
Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010, p. 666. 40
Zie J. SWINTON & H. MOWAT, Researching Pastoral Issues. Religious Communities and Suicide,
192-226, p. 196, in J. SWINTON & H. MOWAT, Practical Theology and Qualitative Research, Londen,
SCM Press, 2006. 41
Zie G. NELSON et al., Protective Functions of Religious Traditions for Suicide Risk, in Suicidology,
University of Minnesota, USA, 2012, 59-71, p. 60. 42
Ibid., p. 59. 43
Ibid., p. 63. 44
“The nature of social relations influences individuals attitudes, beliefs and behavior”, A. BERNICE &
S. GEORGIANNA, Durkheim Suicide and Religion – toward a Network Theory, in American
Sociological Review, 54/1 (1989), 33-48, p. 39. Zie ook E. DURKHEIM, Le Suicide. Etude de
Sociologie, Parijs, Les Presses Universitaires de France, 1897.
12
religieuze praktijken belangrijker worden geacht dan in het jodendom of het protestantisme.
Volgens Durkheim zal de kans op suïcide verlagen wanneer een individu zich verbonden
weet met een religieus geloof, omwille van de sociale integratie die religie mogelijk maakt45
.
Wanneer we echter Durkheims theorie vermelden moeten we kijken naar de kritieken die er
nadien op zijn geformuleerd. Zijn visie in verband met de differentiatie wat betreft
denominaties wordt bijvoorbeeld niet gesmaakt. Durkheim negeert namelijk de verschillen in
theologie en bouwt zijn argumentatie louter op naar de graad van sociale integratie per
denominatie46
.
Een studie van Kleiman en Liu legt meer de nadruk op de beschermende factor van
kerkelijke betrokkenheid of participatie. De studie werd gebaseerd op de vergelijking van
een database over sterftecijfers en de oorzaak van het overlijden met een database gebaseerd
op informatie verzameld in interviews. In deze interviews werd er gepolst naar de mate van
betrokkenheid op religieuze evenementen, vrienden, hobby’s, …47
. De uiteindelijke studie
toont aan dat individuen die regelmatig naar een religieuze dienst gaan minder snel geneigd
zijn om suïcide te begaan. De participatie in religieuze diensten wordt hier als een lange-
termijn beschermende factor tegen zelfdoding beschouwd48
.
Bonelli en Koenig bewijzen dat er een verband kan gevonden worden tussen de
religieuze betrokkenheid en de mate van depressie. Het onderzoek stelt dat hoe minder er
depressiviteit aanwezig is, hoe meer religiositeit49
. Enkele onderzoekers bewijzen hierbij dat
religie een beschermende factor is tegen mentale gezondheidsproblemen zoals depressie. Dit
is belangrijke kennis, omdat suïcide sterk gelinkt wordt met depressie en depressie vaak
wordt aangeduid als oorzaak of mee bepalende factor van een suïcide of suïcidepoging50
.
3.2.2 Een risicovolle rol
In diezelfde systematische review van Bonelli en Koenig wordt vastgesteld dat slechts 5%
van de onderzoeken religie in verband brengen met risicofactoren voor de mentale
gezondheid. Ongeveer 19% van de studies vindt zowel beschermende rol als risicofactoren
terug in de verhouding van religie en de algemene mentale gezondheid51
. In percentages
stellen ze dat 93% van de studies minstens één beschermend aspect van religiositeit
aanduidt, 23% van de studies duidt minstens één risicofactor van religiositeit aan52
.
Een voorbeeld van de risicovolle rol van religie op de algemene gezondheid vinden
we terug in het onderzoek van King. Dit onderzoek vergelijkt drie verschillende groepen met
elkaar, namelijk een noch spirituele, noch religieuze groep met een spirituele groep en met
45
Zie S. STACK & I. WASSERMAN, The Effect of Religion on Suicide Ideology: an Analysis of the
Networks Perspective, in Journal for the Scientific Study of Religion, 457-466, p. 457. 46
Zie R. STARK, D.P. DOYLE, J.L. RUSHING, Beyond Durkheim. Religion and Suicide, in Journal for
the Scientific Study of Religion 22/2 (1983), 120-131, p. 121-122. 47
Zie E.M. KLEIMAN & R.T. LIU, Prospective Prediction of Suicide in a Nationally Representative
Sample. Religious Service Attendance as a Protective Factor, in The British Journal of Psychiatry 204
(2014), 262-266, p. 262-263. 48
Ibid., p. 262. 49
Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A
Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673, p. 667. 50
Zie G. NELSON et al., Protective Functions of Religious Traditions for Suicide Risk, in Suicidology
(2012), 59-71, p. 59. 51
Ibid., p. 663. 52
Ibid., p. 664.
13
een religieuze groep53
. Uit deze vergelijking blijkt dat de niet religieuze, noch spirituele
groep minder kans heeft om afhankelijk te worden van drugs of een angststoornis te
ontwikkelen, een fobie of een neurotische stoornis te hebben. King besluit in zijn onderzoek
dat mensen met een spirituele levensvisie een minder goede mentale gezondheid hebben dan
mensen zonder spirituele of religieuze levensvisie54
.
Patrick Perquy, voormalig pastor in een psychotherapeutisch centrum, schrijft vanuit
zijn ervaringen enkele gebruikte morele argumenten voor zelfdoding neer. Deze auteur
vermeld dat enkele mensen zich beroepen op het verhaal van de zondeval om te staven dat ze
hun depressie ervaren als een straf van God. Hij stelt hier tegenover dat God niet komt om te
straffen maar om te redden, om vergeving te schenken55
.
Als derde voorbeeld voor de risicovolle rol van religie op de suïcidale crisis wil ik
stilstaan bij het fenomeen van massa-suïcides in religieuze sektes. Het meest bekende
voorbeeld is de massa-suïcide op 18 november 1978. Op die dag benamen ongeveer 908
mensen zichzelf van het leven. Het waren allen volgelingen van Jim Jones, de leider van een
sekte in Guyana. Een verklaring voor dit feit kunnen we zoeken in de rol die een
geloofsgemeenschap kan spelen. Leden van deze sekte waren bereid om zichzelf op te
offeren om een groter goed of doel te bereiken. Dit impliceert dat de participatie of
betrokkenheid van een individu in een religieuze gemeenschap niet steeds rechtlijnig
verbonden is met een lagere kans op suïcide. In het geval van de leden van deze sekte
kunnen we stellen dat hoe sterker een individu verbonden was bij de sekte hoe groter het
risico was op het uitvoeren van de suïcide56
.
Wanneer we de bovenstaande resultaten bekijken, kunnen we kwantitatief empirisch de
beschermende rol van het katholiek geloof ten aanzien van suïcide vaststellen. In deze
masterproef wil ik verder ingaan op hoe deze beschermende functie juist wordt
bewerkstelligd en hoe enkele participanten deze beschermende rol invullen en welke
mogelijkheden zij zien ter verbreding van dit luik. Tevens wil ik nagaan wat dit preventieve
luik nog belemmert of beperkt in omvang en wat wordt aangegeven als bedreigend voor dit
preventieve luik. Hierbij zal ik ook stilstaan bij de risicofactoren van het katholiek geloof ten
aanzien van suïcide, die worden aangebracht door de participanten.
53
Hier wordt de term spiritualiteit als een ruimer begrip gebruikt dan religiositeit. Onder spiritualiteit
kan religiositeit geplaatst worden, maar niet omgekeerd. Religiositeit impliceert geloof in een God en
spiritualiteit impliceert dit niet. Zie M. KING et al., Religion, Spirituality and Mental Health: Results
from a National Study of English Households, in The British Journal of Psychiatry 202 (2013), 68-73,
p. 71. 54
Zie M. KING et al., Religion, Spirituality and Mental Health: Results from a National Study of
English Households, in The British Journal of Psychiatry 202 (2013); 68-73, p. 71. 55
Zie P. PERQUY, Ik zal de duisternis voor hen verlichten. De puinwegen maak ik begaanbaar voor
hen, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 28-33, p. 29-30. 56
Zie A.A. LEENAARS et al. (ed.), Suicide. Individual, Cultural, International Perspectives, New
York, The American Association of Suicidology, 1997, p. 43.
HOOFDSTUK II. VERANTWOORDING EN METHODE VAN
HET KWALITATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK
Door middel van een kwalitatief empirisch onderzoek willen we de relatie tussen het
katholiek geloof en een suïcidale crisis exploreren. In dit tweede hoofdstuk worden de
gebruikte onderzoeksmethodes beschreven. Er wordt hieronder weergegeven hoe de
participanten geselecteerd werden, hoe de informatieverzameling in zijn werk ging en welk
soort interviews werden gebruikt. Allereerst verantwoorden we het gebruik van een
kwalitatieve onderzoeksmethode. Vervolgens worden de onderzoeksvraag en het doel van
deze masterthesis geformuleerd en ten slotte staan we stil bij de gebruikte
onderzoeksmethodes57
.
§1. METHODOLOGISCHE VERANTWOORDING VAN HET ONDERZOEK
De opzet van deze masterproef is het weergeven van de relatie tussen het katholiek geloof en
suïcidale crisis of suïcide, zoals die in Vlaanderen wordt gepercipieerd. Er is reeds
aangetoond in verschillende kwantitatieve empirische onderzoeken uit Amerika dat religie
invloed heeft op een suïcidale crisis. Deze relatie wordt vaker als beschermend bestempeld
dan als risicovol58
. In dit onderzoek willen we stilstaan bij de visies van specifieke groepen
over de rol van het katholiek geloof in dit suïcidaal proces en hoe ze deze rol ervaren vanuit
hun specifiek werkveld. Vragen zoals: ‘Wat is volgens jou de relatie van het katholiek geloof
ten aanzien van een suïcidale crisis?’, ‘Hoe kan religie beschermend werken?’, ‘Hoe wordt
dit preventieve effect van religie beperkt?’ komen aan bod in dit onderzoek. We willen
nagaan hoe mensen denken dat het katholiek geloof een suïcidale crisis kan beïnvloeden,
aangezien deze beschermende, maar ook risicovolle verhouding op empirische grond is
vastgesteld. Hierin willen we de nadruk leggen op de kansen die deelnemers van dit
onderzoek zien tot een eventuele uitbreiding van de preventieve relatie van het katholiek
geloof op een suïcidale crisis en een beperking van de risicofactoren.
De onderzoeksvraag van deze masterproef kan beschreven worden als de vraag naar
hoe de invloed van het katholiek geloof ten aanzien van de suïcidale crisis in Vlaanderen
wordt omschreven. Ik wil nagaan hoe mensen deze verhouding beleven. In dit onderzoek
zijn logischerwijs enkele beperkende aspecten aanwezig. Er spelen namelijk steeds
veronderstellingen mee in de opbouw van een onderzoek. Ik ga er reeds vanuit dat het
katholiek geloof in relatie staat met suïcide en dat er een preventieve verhouding aanwezig
is, naast de risicovolle rol. Daarnaast is dit onderzoek beperkt in omvang, dit impliceert dat
we moeten opletten wanneer we generalisaties willen maken vanuit dit kwalitatief
onderzoek.
We willen met dit onderzoek inzicht verwerven over hoe Vlamingen de relatie van
het katholiek geloof op suïcide of een suïcidale crisis beleven en beschrijven. Het type
onderzoek dat zich het beste leent tot het beantwoorden van de onderzoeksvraag is het
kwalitatief onderzoek. Dit leiden we af uit de data waarmee gewerkt wordt. Er kan namelijk
57
De structuur van dit hoofdstuk baseerde ik gedeeltelijk op E. BUELENS, Pastorale begeleiding van
mensen die om euthanasie vragen. Een praktisch-theologisch onderzoek, (onuitgegeven masterproef
Godgeleerdheid, KU Leuven), Leuven, 2012, p. 32-37. 58
Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A
Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673, p. 666.
15
een onderscheid gemaakt worden tussen harde en zachte data. Harde data zijn bijvoorbeeld
cijfers en statistieken en hierbij hoort een kwantitatief onderzoek. Zachte data zijn foto’s,
symbolen, gesprekken, indrukken, … en hierbij hoort dan een kwalitatief onderzoek59
. De
data uit ons onderzoek bestaat uit gegevens verzameld doorheen interviews en literatuur, dit
betekent dat we met zachte data werken. Het gebruik van kwalitatieve onderzoeksmethodes
is dan ook op zijn plaats. Neuman gebruikt een spiraal om het verloop van een kwalitatief
onderzoek te symboliseren. Een kwalitatief onderzoek verloopt namelijk niet volgens één
rechtlijnig pad naar de resultaten. Wel volgt het onderzoekspad een langzame opwaartse
beweging, via elke cirkel worden er nieuwe data en nieuwe inzichten verzameld die soms
worden herhaald in de volgende cirkel of soms vernieuwend zijn tegenover de voorgaande
cirkel60
.
Het is tevens belangrijk om enkele termen uit onze onderzoeksvraag te
concretiseren. Het ‘katholiek geloof’ wordt zowel begrepen als de leer van de Rooms-
katholieke Kerk, als de plaatselijke geloofsgemeenschappen, als het persoonlijk geloof.
Daarnaast gebruiken we de term ‘suïcidale crisis’ omdat we het onderzoeksveld niet willen
beperken tot de relatie van het katholiek geloof op de zorg voor de nabestaanden van een
suïcidant. We willen namelijk ook kijken naar de effecten van het katholiek geloof op de
crisis die vooraf gaat aan een suïcidepoging of een suïcide.
§2 METHODE VAN HET KWALITATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK
De onderzoeksvraag en wat we onderzoeken in deze masterproef werd reeds weergegeven.
Vervolgens wordt beschreven hoe het onderzoek verliep. We staan stil bij de betrokken
participanten, de manier waarop we data verzamelden en hoe deze data ten slotte werden
verwerkt.
2.1 ONDERZOEKSGROEP
2.1.1 De selectiecriteria
Aan dit onderzoek namen elf participanten deel, waaronder vier vrouwen en zeven mannen.
Alle participanten betrokken bij dit onderzoek zijn personen die in hun werkveld in contact
komen met de verhouding tussen het katholiek geloof en suïcide. Om de diversiteit hoog te
houden werden participanten uit verschillende contexten bevraagd.
Drie participanten zijn priester en acht participanten zijn leken. Twee participanten
spreken vanuit een eerder theoretische context. Negen participanten situeren zich in een
context van het begeleiden of bijstaan van mensen in een suïcidale crisis. Deze laatste
participanten bevinden zich in uiteenlopende werkcontexten, namelijk in de parochie,
psychiatrie, jeugdbewegingen, rouwzorg en onderzoek. De bevraagde priesters werden
opgenomen in de selectie omwille van hun ervaringen met dit thema via uitvaarten of in hun
plaatselijke geloofsgemeenschappen, met personen die een suïcidepoging ondernamen of
met nabestaanden van een suïcidant. Pastor(e)s uit de uiteenlopende contexten werden
bevraagd om de concrete meningen, visies en ervaringen te leren kennen vanuit een
praktisch oogpunt. Ten slotte werden enkele onderzoekers bevraagd om het theoretisch kader
van deze studie ruimer te maken dan uitsluitend een literatuurstudie.
59
Zie W.L. NEUMAN, Social Research Methods. Qualitative and Quantitative Approaches, Boston,
Pearson, 2011, p. 139. 60
Ibid., p. 141.
16
De leeftijd van de participanten bevindt zich tussen de 34 jaar en 74 jaar. Het
merendeel van de participanten is tussen de 40 en 50 jaar oud. We beperken ons in dit
onderzoek tot Vlaanderen, omwille van praktische redenen (verplaatsingsmogelijkheden,
taalbarrière). De geografische situering is geen criterium in dit onderzoek, de participanten
zijn over heel Vlaanderen verspreid. Het merendeel kunnen we situeren rond Antwerpen. De
provincie Limburg werd niet betrokken in dit onderzoek.
2.1.2 Selectieprocedure
De participanten werden verzameld via de methode van purposive sampling. Deze methode
impliceert dat de participanten doelgericht worden geselecteerd voor dit specifieke
onderzoek. De kenmerken van de populatie of de doelgroep van het onderzoek wordt
namelijk op voorhand bepaalt en op basis daarvan werden individuen geselecteerd die aan
deze kenmerken beantwoordden61
. De kenmerken van de populatie dienen als basis voor de
selectie van de participanten en werden als volgt benoemd: een theoretische expertise van de
relatie tussen suïcide en het katholiek geloof en/of een praktische expertise van deze relatie
doorheen de eventuele betrokkenheid op het onderzoeksonderwerp in een professionele
context. De populatie van dit onderzoek werd hierdoor op een kwalitatieve wijze
samengesteld. We gebruikten namelijk geen mathematische methode tot het bekomen van
een representatieve populatie. In dit kwalitatief onderzoek werden de participanten gradueel
geselecteerd op basis van hun specifieke context en hun link met het onderzoeksonderwerp62
.
De participanten werden via email of telefonisch gecontacteerd tussen oktober 2014
en februari 2015. De spreiding van de interviews in de tijd werd zo breed mogelijk gehouden
om de verwerking van de afgenomen interviews te kunnen betrekken op de nog af te nemen
interviews. Zo zijn er enkele vragen geëvolueerd, geschrapt of toegevoegd doorheen het
afnemen van interviews. Alle interviews werden afgenomen tussen november 2014 en maart
2015, op verschillende locaties, waaronder bijvoorbeeld Brussel, Antwerpen en Leuven.
2.1.3 Generaliseerbaarheid
De kleinschaligheid en de kwalitatieve methodes van dit onderzoek kunnen vragen doen
oprijzen naar de mogelijkheid tot generalisatie van de onderzoeksresultaten. We moeten
inderdaad rekening houden met de contextualiteit van dit onderzoek. Lincoln en Guba
ontwikkelden een model waarmee de ernst van kwalitatief onderzoek gecheckt kan worden63
.
Dit model bestaat uit vier concepten waaraan een kwalitatief onderzoek moet voldoen om als
juist en generaliseerbaar beschouwd te kunnen worden, namelijk validiteit,
overdraagbaarheid, betrouwbaarheid en neutraliteit64
.
Het eerste concept, validiteit, impliceert dat individuen die niet deelnemen aan het
onderzoek en zich wel in dezelfde situatie bevinden, zich moeten herkennen in de resultaten
61
Zie L. GIDEON (ed.), Handbook of Survey Methodology for the Social Sciences, New York,
Springer, 2012, p. 67. 62
Zie W.L. NEUMAN, Social Research Methods. Qualitative and Quantitative Approaches, Boston,
Pearson, 2011, p. 211. 63
De Engelstalige term is: Qualitative research rigor, Zie E. THOMAS & J.K. MAGILVY, Qualitative
Rigor or Research Validity in Qualitative Research, in Journal for Specialists in Pediatric Nursing 16
(2011), 151-156, p. 152. 64
Zie E. THOMAS & J.K. MAGILVY, Qualitative Rigor or Research Validity in Qualitative Research, in
Journal for Specialists in Pediatric Nursing 16 (2011), 151-156, p. 152, Zie ook Y. LINCOLN & E.G.
GUBA, Naturalistic Inquiry, Beverly Hills, Sage, 1985.
17
van dit onderzoek. Geldigheid of validiteit heeft namelijk te maken met de mate waarin je als
onderzoeker slaagt om een geldige weergave te geven van het bestudeerde fenomeen in de
praktijk65
. Ten tweede is er nood aan overdraagbaarheid, hiermee wordt bedoeld dat de
methode en de resultaten van dit onderzoek kunnen worden overgedragen naar een andere
context met andere participanten en dit met dezelfde resultaten. Een nuance die hier moet
gemaakt worden is dat dit onderzoek enkel iets wil zeggen over de Vlaamse context, het
gebruik van dezelfde methode zal enkel dezelfde resultaten opleveren in een andere, maar
nog steeds Vlaamse context. Het derde concept wordt benoemd als nood aan
betrouwbaarheid van de gebruikte methodes. Wanneer hetzelfde onderzoek, met dezelfde
interviewvragen en met dezelfde literatuurstudie opnieuw zou worden gedaan, moeten
diezelfde resultaten naar boven komen. Er wordt ook wel eens gesproken van het belang van
transparantie in plaats van de term betrouwbaarheid te gebruiken. Wanneer je als
onderzoeker transparant omgaat met de manier waarop je de data hebt verzameld en
conclusies trekt is het mogelijk om de gedane onderzoeksstappen te controleren. Dit
verhoogt de betrouwbaarheid door transparant of klaar en duidelijk weer te geven hoe het
onderzoek vorm kreeg66
. Ten slotte hebben we nog het belang van neutraliteit. Het is
noodzakelijk om een zo objectief mogelijke visie te bekleden in het onderzoek. Als
onderzoeker moet je in een zelfkritische positie staan en de eigen vooroordelen en
veronderstellingen onder de loep nemen. Om dit alles te bevorderen en dus een hogere
striktheid of strengheid na te streven in een kwalitatief onderzoek is het bijvoorbeeld goed
om na de codering van de dataverzameling de bekomen resultaten te bespreken met een
selectie van de participanten van de afgenomen interviews. Een ander voorbeeld is om het
uiteindelijke onderzoek te laten lezen door de participanten en tevens door enkele individuen
die niet betrokken waren als participant bij het onderzoek, maar wel in diezelfde situatie
verkeren67
. Ik koos ervoor om de eerste optie te realiseren. De onderzoeksresultaten werden
besproken met enkele geïnterviewde personen. Dit wordt ook wel eens benoemd met het
concept member checking68
. Ik ging na of mijn ideeën als onderzoeker overeen kwamen met
de ideeën van mijn participanten of betrokkenen. Zij beaamden de resultaten en spraken zich
positief uit over de weergave van de bekomen resultaten.
2.2 ONDERZOEKSMETHODE
2.2.1 Dataverzameling aan de hand van semigestructureerd interviews
Voor het verzamelen van data kozen we ervoor het semigestructureerd interview te
gebruiken. De keuze voor deze vorm van dataverzameling lag voor de hand, aangezien we
structuur willen bieden wat betreft de te bespreken onderwerpen, maar tevens een openheid
willen bewaren voor nieuwe aspecten vanuit de participant zelf. De interviews zijn gebaseerd
op een leidraad van open vragen en te bespreken onderwerpen om het gesprek af te bakenen.
In deze vorm van interviewen is het niet de bedoeling om alle vragen in chronologische
65
Zie B. BAARDA et al., Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren
van kwalitatief onderzoek, Houten-Groningen, Noordhoff Uitgevers, 2013, p. 75. 66
Ibid., p. 74. 67
Ibid., p. 152-153. 68
Ibid., p. 77.
18
volgorde af te ronden, vandaar de term ‘semi-gestructureerd’69
. Het interview verloopt via
gestructureerde en vastgelegde thema’s en onderwerpen, maar kan hiervan afwijken wanneer
de geïnterviewde iets nieuw inbrengt.
Bij het begin van het interview brachten we de geïnterviewde steeds op de hoogte
van de vertrouwelijkheid en anonimiteit van het gesprek. Daarnaast werd aangegeven dat het
interview opgenomen zou worden via een digitale recorder, maar dat deze digitale opname
vernietigd zal worden na het verwerken en coderen ervan. Naast deze informatie werd aan de
participant gevraagd om het informed consent70
te ondertekenen. Om de beloofde anonimiteit
te bewaren worden in dit uiteindelijk onderzoek uitsluitend fictieve voornamen gebruikt voor
de participanten.
De op voorhand vastgelegde structuur van het interview gaat van start met de vraag
naar hun ervaring met zelfdoding in de context van hun concrete werkveld. Vervolgens
wordt de link gemaakt met de katholieke Kerk en zelfdoding, dit op drie niveaus: op niveau
van de kerkelijke leer, op niveau van de plaatselijke geloofsgemeenschappen en op het
niveau van het persoonlijk geloof van de persoon in een suïcidale crisis. In het tweede luik
van het interview wordt er stilgestaan bij de eventuele beschermende relatie en/of
risicofactoren van het katholiek geloof en een suïcidale crisis en hoe de participanten dit
beleven. Tevens wordt een openheid gelaten om als participant aan te geven of je al dan niet
een relatie ervaart tussen het katholiek geloof en een suïcidale crisis. Uiteindelijk wordt het
interview afgesloten met een vraag naar hun evaluatie van de kerkelijke leer ten aanzien van
zelfdoding in het derde, meer algemeen-theologisch luik71
.
2.2.2 Dataverwerking
Na de afname van het interview kon de verwerking ervan van start gaan. Elk interview werd
digitaal opgenomen en vervolgens opnieuw beluisterd en getranscribeerd. Hierbij werd
rekening gehouden met non-verbale communicatie zoals stiltes, lichaamstaal, zuchten en het
naar woorden zoeken72
.
Voor de verdere codering en analyse van de interviews maakte ik gebruik van het
softwarepakket Nvivo10. Om dit pakket beter te begrijpen en te kunnen hanteren kon ik
steunen op de handleiding van Dimitri Mortelmans73
en was ik aanwezig op een infosessie
georganiseerd op de faculteit Theologie & Religiewetenschappen74
.
Bij het toekennen van de codes werd geen gebruik gemaakt van een vooraf bepaalde
structuur. Op inductieve wijze werden allereerst zeer ruime codes opgesteld om naarmate het
onderzoek vorderde deze codering te specifiëren en te verdiepen. De codes waarmee ik van
start ging waren: een positieve relatie, een negatieve relatie en geen relatie. Wanneer alle
interviews een eerste maal gecodeerd waren op deze wijze, werd er verder gezocht naar
subcategorieën en ontbrekende codes. De codering werd gewijzigd naar geloof als
69
Zie MEDECINS SANS FRONTIERES, A Guide to using Qualitative Research Methodology, p. 11;
www.fieldresearch.msf.org/msf/bistream/1014484230/1/Qualitative%20research%20methodology.pdf
(toegang 30.10.2014). 70
Zie bijlage 2: Informed Consent. 71
Zie bijlage 1: Open vragen semi-gestructureerd interview. De vragen zijn hier in een welbepaalde
volgorde opgesteld en geformuleerd, deze volgorde kon echter tijdens het interview afwijken omwille
van reeds naar voren gebrachte onderwerpen of ervaringen vanuit de bevraagde. 72
Zie B. DIERCKX DE CASTERLÉ et al., Quagol. A Guide for Qualitative Data Analysis, in
International Journal of Nursing Studies 49 (2012), 360-371, p. 363. 73
Zie D. MORTELMANS, Nvivo (versie 8). Een inleiding, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 2009. 74
Infosessie Nvivo10, Faculteit Theologie & Religiestudie, 6 maart 2015.
19
beschermende factor, geloof als risicofactor en geen relatie tussen geloof en suïcide. Onder
deze ruime codes werd telkens een drievoudige opdeling gemaakt. Bijvoorbeeld onder de
code ‘geloof als beschermende factor’ staan er drie subcodes, namelijk op niveau van het
persoonlijk geloof, op niveau van de kerkelijk leer, op niveau van de geloofsgemeenschap.
Deze drie subcodes werden ten slotte nog ingevuld met de verschillende terugkerende
argumenten van de participanten. Een voorbeeld hiervan zijn de argumenten: geloof als
krachtbron, een persoonlijk geloof en het verrijzenisgeloof die onder de ruime code van
geloof als beschermende factor staan, dit op het niveau van het persoonlijk geloof.
HOOFDSTUK III: RESULTATEN VAN HET KWALITATIEF
EMPIRISCH ONDERZOEK
Doorheen het onderzoek worden enkele belevingen aangestipt met betrekking tot de
verhouding van het katholiek geloof ten aanzien van een suïcidale crisis. In de interviews
komen drie verschillende aspecten naar boven, namelijk geloof als beschermende factor,
geloof als risicofactor en het ontbreken van een relatie tussen suïcide en het katholiek geloof.
Hieronder exploreer ik de drie verschillende tendensen die worden aangehaald door
verschillende participanten. Hier ga ik dieper in op de motivatie die wordt aangehaald om
deze beleving te staven en te kaderen. Telkens worden er enkele concrete voorbeelden
geciteerd. De citaten zijn op grammaticaal niveau gecorrigeerd, wel werd getracht de
spreekstijl van de geïnterviewde te behouden.
Het volgende schema geeft de resultaten weer in de structuur die doorheen het
coderen is gegroeid. Er zijn allereerst twee grote vragen waar ik een antwoord op trachtte te
vinden. Namelijk: ‘Hoe percipiëren de participanten de verhouding tussen geloof en
suïcide?’ en ‘Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?’. Allereerst zoek ik de visie te
achterhalen van mijn participanten over de verhouding tussen het katholiek geloof en
suïcide. Hier stip ik de risicofactoren en de beschermende factoren aan en tevens het
ontbreken van enige invloed. Dit telkens op drie niveaus, namelijk op niveau van de
kerkelijke leer, het persoonlijk geloof en de gemeenschap. De kleinere onderverdelingen
geven weer welke aspecten worden aangestipt om hun visie te beargumenteren. De tweede
vraag, namelijk: ‘Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?’ draait rond de suggesties die
worden aangebracht door de participanten om de risicofactoren te verkleinen en de
beschermende factoren te vergroten naar de toekomst toe.
21
Figuur 3: Schema kwalitatieve onderzoeksresultaten – vraag 1 en 2
1) Hoe percipiëren mijn participanten de verhouding tussen geloof en suïcide?
Risicofactoren
Op niveau van
o De interpretatie van de kerkelijke leer
Een gevoel van veroordeling
Een gevoel van schuld
o Het persoonlijk geloof
Té positief spreken over de hemel
Het geloof dat bidden kan helpen
Té hoge eisen vanuit geloofsbeleving
o Gemeenschap
Het ontbreken van een gemeenschapsaspect
De onbereikbaarheid vanwege kerkbetrokkenen voor hulp
Beschermende factoren
Op niveau van
o De interpretatie van de kerkelijke leer
Het beschermend effect van het verbod
o Het persoonlijk geloof
Het geloof als krachtbron
Een persoonlijk godsbeeld
Het verrijzenisgeloof
o Gemeenschap
De ervaring van verbondenheid
Zich welkom weten
Ontbreken van relatie
Op niveau van
o De interpretatie van de kerkelijke leer
o Persoonlijk geloof
o Gemeenschap
2) Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?
Risicofactoren verkleinen
o Een tegengewicht voor het gevoel van veroordeling en schuld
o Een tegengewicht voor het ontbreken van het gemeenschapsaspect
o Een tegengewicht voor de onbereikbaarheid voor hulp
Beschermende factoren vergroten
o Het versterken van verbondenheid en zich welkom weten
o Het versterken van een persoonlijk godsbeeld
o Het vergroten van de algemene bespreekbaarheid
22
§1. HET KATHOLIEK GELOOF ALS RISICOFACTOR IN EEN SUÏCIDAAL PROCES
Er wordt door sommige participanten gesteld dat het katholiek geloof als risicofactor
fungeert in een suïcidale crisis. Zo stellen enkele participanten dat concrete onderdelen van
geloof een eventuele trigger kunnen vormen in het gedachtepatroon van een persoon die zich
bevindt in een suïcidale crisis en hij/zij hierdoor sneller zal overgaan tot suïcide.
Onder de risicofactoren kunnen we een drievoudige opdeling maken, namelijk de
risicofactoren op niveau van interpretatie van de kerkelijke leer, op niveau van het
persoonlijk geloof en op niveau van de gemeenschap. We staan allereerst stil bij de
risicofactoren van de interpretatie van de kerkelijke leer op een suïcidale crisis.
1.1 DE INTERPRETATIE VAN DE KERKELIJKE LEER ALS RISICOFACTOR
Participanten halen twee hoofdargumenten aan, namelijk het gevoel van veroordeling dat
ontstaat door normatieve standpunten die de kerkelijke leer volgens hen inneemt. Het gevoel
van schuld is volgens de participanten een tweede argument dat als trigger kan fungeren in
een suïcidale crisis. Dit gevoel van schuld ontstaat, volgens hen, door het niet kunnen
voldoen aan de hoge eisen die de kerkelijke leer zou stellen. Ik sta achtereenvolgens stil bij
beide argumenten van de participanten.
1.1.1 Een gevoel van veroordeling door normatieve standpunten in kerkelijke leer
De kerkelijke leer als risicofactor voor suïcide moet ruimer begrepen worden dan de concrete
paragrafen die zich uitspreken over suïcide. Deze laatste hebben een invloed, volgens de
participanten, maar daarnaast hebben, volgens hen, de normatieve standpunten over
bijvoorbeeld echtgescheidenen en homoseksuelen dit ook75
. Danielle stelt:
Er zijn uiteindelijk ook heel veel zelfdodingen gebeurd door mensen die met hun seksuele
geaardheid niet in het reine waren, ook omwille van die kerkelijke veroordeling. Ik denk dat
dat zich minder voordoet, maar toch als je kijkt naar de percentages liggen die nog altijd
hoger bij homoseksuelen dan bij […] de heteroseksuele bevolking […] Dus er is daar nog
altijd bij die groep, misschien voor een stuk het niet aanvaard worden76
.
Het niet aanvaard worden door een veroordeling vanuit het instituut Kerk speelt volgens
deze participant mee in het hogere cijfer van zelfdoding bij mensen met een homoseksuele
geaardheid in vergelijking met het cijfer van mensen met een heteroseksuele geaardheid77
.
Lander formuleert deze argumentatie scherper. Hij stelt:
Als de Kerk blijft een discours hanteren waarbij de echtgescheidenen zich niet welkom
voelen in de Kerk en zelfs nog met een scheef oog bekeken (worden) in bepaalde lokale
kerkgemeenschappen […] Ja, dan spelen we net mee een rol in dat suïcidaal proces. […] Ik
geloof echt wel dat een ethisch denken […] dat zeer strikt vertrekt vanuit een aantal normen,
75
Interview met Danielle, 27 november 2015 en interview met Anton, 12 februari 2015. 76
De vierkante haakjes […] worden gebruikt om aan te geven dat er een zin of enkele woorden zijn
weggelaten in het citaat, dit om te vermijden dat er te lange passages moeten worden weergegeven. 77
Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat mensen met een homoseksuele geaardheid een hoger
risico lopen op suïcide dan mensen met een heteroseksuele geaardheid. Zie M. KING et al., A
Systematic Review of Mental Disorder, Suicide, and Deliberate Self Harm in Lesbian, Gay and
Bisexual People; http://www.biomedcentral.com/1471-244X/8/70/ (toegang 6.04.2015).
23
nefast kan zijn voor de kerkgemeenschap om niet iets te betekenen voor mensen die
zelfdoding overwegen.
Lander drukt hier zijn bezorgdheid uit over de nefaste gevolgen van een ethisch denken dat
zeer strikt enkele normen aanhangt. Hij stelt dat zo een ethisch denken niets kan betekenen
voor mensen die zelfdoding overwegen. Twee andere participanten vatten het beknopt
samen. Ze stellen dat normatieve standpunten uit de kerkelijke leer negatieve gevolgen
kunnen hebben voor een suïcidaal proces, door het gevoel van veroordeling, dat opgewekt
wordt in de naleving van de normatieve standpunten78
.
We kunnen hier echter een gradatieverschil erkennen tussen de veroordeling
waarover de participanten spreken en de veroordeling van suïcide waarover de Kerk spreekt.
De kerkelijke leer veroordeelt de daad van suïcide en hierbij niet rechtstreeks de persoon in
een suïcidale crisis. Bij de andere normatieve standpunten die de participanten aanhalen
wordt er telkens gewezen op een veroordeling van de persoon, bijvoorbeeld met een
homoseksuele geaardheid of een veroordeling van de persoon die echtgescheiden is. Hierbij
wordt de persoon veroordeeld en niet slechts de daad die een persoon stelt. We kunnen
echter dit gradatieverschil nuanceren. Door de veroordeling van de suïcide wordt in een
ruimere interpretatie ook suïcidaliteit veroordeeld en bij deze de persoon die met gedachten
aan suïcide rondloopt of zich bevindt in een suïcidale crisis. Zo kunnen we stellen dat zich
suïcidaal weten of zich homoseksueel weten een even sterk gevoel van veroordeling kan
opwekken door de veroordeling vanuit de interpretatie van de kerkelijke leer.
Hendrick beschrijft op zijn manier wat dit gevoel van veroordeling dan juist teweeg
kan brengen bij een individu in een suïcidale crisis. Hij stelt dat in dit klimaat van
veroordeling een suïcidaal persoon sterk het idee kan krijgen dat zelfs God hem in de steek
laat en hij/zij er werkelijk alleen voor staat en bij niemand steun kan vinden79
.
1.1.2 Een gevoel van schuld
De participanten stellen dat er vanuit het gevoel van niet te kunnen voldoen aan de
normatieve richtlijnen die worden opgesteld in de kerkelijk leer over suïcide en andere
ethische kwesties, er naast een gevoel van veroordeling ook het gevoel van schuld kan
ontstaan. Dit gevoel van schuld kan ontstaan vanuit het verstaan dat de kerkelijke leer
suïcide zou verbieden. Zo beschrijft een participant een gesprek uit haar werkcontext met
een suïcidaal persoon. Nicole, de participant, beschrijft eerst dat ze eerder met deze persoon
gesproken had over zelfdoding en dat deze persoon na dit gesprek haar verontschuldigingen
kwam aanbieden. Ze verontschuldigde zich tegenover Nicole omdat ze zich schuldig voelde
tegenover God dat ze suïcide overwoog als uitweg, want volgens haar mag zelfdoding niet,
noch van de Kerk, noch van God80
. Nicole voegt hier nadien aan toe dat dit ontstaan van
schuldgevoelens niet uitsluitend geldt voor deze vrouw. Ze stelt:
Ik geloof dat mensen vanuit een verleden, vanuit een kindertijd, vanuit hun jeugd waar hen
altijd schuldgevoelens aangepraat zijn […] vanuit een brede kerkelijke cultuur, … dat dat
heel negatief kan werken op mensen en dat mensen die in een depressie zitten […] daar heel
hard mee worstelen.
78
Interview met Nicole, 28 januari 2015. 79
Interview met Hendrick, 19 februari 2015. 80
Interview met Nicole, 28 januari 2015.
24
Niet alleen deze ene vrouw kampt met schuldgevoelens door zich niet te kunnen weerhouden
van de verboden gedachten over suïcide. Ook een bredere groep van mensen kan met het
verbod worstelen. Mensen in een depressie zouden hier nog gevoeliger aan zijn volgens
Nicole.
Rik vult hier bij aan welke gevoelens, gedachten of belevingen er naar boven zouden
kunnen komen in een klimaat van veroordeling en schuld. Hij stelt:
Het kan een negatieve rol spelen, door dat mensen hun zelfwaarde gevoel gewoon volledig
naar beneden gehaald wordt. Ik ben schuldig, ik ben zwak, ik kan niet beantwoorden aan wat
God van mij vraagt, …
Hij benadrukt de beleving van een gevoel van schuld voor een persoon in een suïcidale
crisis. Hier wordt verwezen naar het niet kunnen voldoen aan wat God van hem/haar
verlangt. Dit kan samengaan met het afnemen van de zelfwaarde van een individu en een
ervaring van zich in de steek gelaten te voelen door God81
. Wanneer je niet langer voldoet
aan wat God van jou verlangt kan je de ervaring krijgen dat je in de steek gelaten wordt door
God, omdat je niet voldoet aan zijn eisen, zo stelt Rik.
Hier kunnen we opnieuw wijzen op het gradatieverschil tussen een veroordeling van
de persoon en de veroordeling van de daad82
. De participanten maken hier namelijk geen
onderscheid, hoewel ze spreken over de veroordeling van suïcide en over andere
veroordelingen. Nicole verwijst bijvoorbeeld naar het schuldgevoel dat opkomt vanuit een
bredere kerkelijke cultuur. Toch wordt dit onderscheid in de gradatie van de veroordeling
niet gemaakt door de participanten.
1.2 HET PERSOONLIJKE GELOOF ALS RISICOFACTOR
Naast de risicofactoren op niveau van de interpretatie van de kerkelijke leer stippen enkele
participanten risicofactoren van het katholiek geloof aan met betrekking tot het persoonlijk
geloof van het individu in een suïcidale crisis. Enkele participanten stellen dat het té positief
spreken over het leven na de dood of de hemel ervoor kan zorgen dat het proces van een
suïcidale crisis kan versneld worden. Een ander argument wordt omschreven als het gevaar
van de hopeloosheid die ontstaat wanneer een persoon gelooft dat bidden hem/haar zou
kunnen helpen. Wanneer dit niet efficiënt blijkt kan er een hopeloosheid ontstaan die een
risico inhoudt tot een suïcidale crisis of een suïcide. Een derde argument verwijst naar het
risico van té hoge eisen die kunnen ontstaan vanuit een specifieke soort geloofsbeleving. Ik
sta vervolgens stil bij elk van deze argumenten, aangehaald door de participanten.
1.2.1 Door het té positief spreken over het leven na de dood
Volgens Annabel kan het besluit van een persoon in een suïcidale crisis, om wel of niet een
einde te maken aan het leven, beïnvloed worden door zijn/haar persoonlijk geloof. Ze wijst
op het risico van het té positief spreken over het leven na de dood. Annabel stelt:
81
Zie hoofdstuk III, punt 1.1.1 Een gevoel van veroordeling door normatieve standpunten in
kerkelijke leer. 82
Ibid.
25
Ik herinner mij […] dat er ooit een pastoraal werker (was)83
, op één of andere afdeling op de
psychiatrie (die) zo mooi over de hemel sprak dat mensen, ja, dat er wel een aantal waren van
ja… Ik wil liefst wel meteen naar de hemel, daar is het een stuk beter zo te horen, dan hier.
Wat zit ik hier nu? Dus dat men ook daarmee moet oppassen met het ja, het té mooi te
maken. Dat het […] gaat over; wij hebben hier iets op aarde te doen, we moeten het hier op
aarde zien te redden.
Door de hemel of het leven na de dood als goed, beter of prachtig voor te stellen kan je als
pastor het gedachtepatroon van een persoon in een suïcidale crisis beïnvloeden volgens deze
participant. Dit té positief spreken over de hemel kan een suïcidaal persoon eventueel
triggeren om de overstap te maken naar die hemel, waar het beter zal zijn dan de situatie
waarin hij/zij zich op dat moment bevindt, volgens zijn/haar geloofsovertuiging. Dylan sluit
hier bij aan wanneer hij vermeldt dat een sterk geloof in de hemel of in een leven na de dood
een suïcidaal persoon kan overtuigen vanuit het idee dat er een beter leven wacht op
hem/haar84
. Het is dan belangrijk, volgens Annabel, om als pastor te wijzen op het gegeven
dat de mensen het hier op aarde moeten zien te redden.
1.2.2 Door het geloof dat bidden kan helpen
Eén van de participanten haalt vanuit haar werkervaring aan dat de praxis van het persoonlijk
geloof van een suïcidaal persoon een negatieve invloed kan hebben op zijn denkproces. Zo
stelt Nicole:
Ik heb ook al wel meegemaakt dat een gast probeert van zijn verslaving af te geraken en die
in een […] christelijke gemeente terecht komt […]. Ja, die zich heeft laten aanpraten of
vandaar uit gelooft dat hij door te bidden van zijn verslaving gaat afraken. Als hij maar elke
dag genoeg bidt. (Hij) krijgt nu enorme schuldgevoelens, omdat hij daar niet in slaagt. Het is
mijn schuld en ik ben slecht en ik slaag er niet in,… Ik voldoe niet aan wat God van mij wilt.
Hier concreet gelooft de persoon dat hij door voldoende te bidden van zijn problemen verlost
kan worden. Wanneer dit uiteindelijk niet blijkt te lukken ontstaan grote schuldgevoelens,
omdat de persoon er niet in slaagt om voldoende te bidden en daardoor wordt het zijn eigen
schuld dat hij niet verlost geraakt van zijn problemen. Deze gedachtegang gebaseerd op het
persoonlijk geloof dat bidden helpt, vergroot het schuldgevoel en de ervaring van
hopeloosheid, volgens de participant. Ook in wetenschappelijk onderzoek wordt
hopeloosheid aangestipt als belangrijke voorspellende factor van suïcide. Hopeloosheid wijst
op het ontbreken van hoop en hoop is juist het vermogen om uw leven zinvol in te vullen en
richting te geven. Wanneer dit ontbreekt, verhoogt de kans om als individu in een suïcidale
crisis verzeild te geraken85
.
1.2.3 Té hoge eisen vanuit geloofsbeleving
Vanuit het doorgedreven idee dat een katholiek gelovige Jezus moet navolgen, kan volgens
enkele participanten ook een risicofactor ontstaan. Hier wordt namelijk gewezen op de té
83
De ronde haakjes (…) worden gebruikt om woorden toe te voegen ter verduidelijking of als
aanvulling. 84
Interview met Dylan, 20 maart 2014. 85
Zie M. SCHRERER-RATH, Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und
Begeleitung von Menschen in Lebenskrisen, Münster, LIT, 2001, p. 60.
26
hoge eisen die ontstaan vanuit het beeld dat een katholiek gelovige een even volmaakt mens
zou moeten zijn, zoals Jezus volmaakt mens was. Dirk stelt bijvoorbeeld:
Een boodschap van, je moet u realiseren [...] als een volmaakte mens, want Jezus was
volmaakt en dus moet je worden als Jezus, en dus moet je, en moet je, en moet je…
(Wanneer dit je lukt) dan ga je naar het paradijs. […] En ja, sommige mensen zijn er onder
door gegaan die ik ken, omdat ze dachten dat ze de wereld moesten redden, dat dat van hen
alleen ging afhangen. […] dus dat soort geloofsbeleving van: ‘Ik moet een kleine Messias
zijn’. Dat is nefast.
Dirk verklaart dat een geloofsbeleving van ‘Ik moet een kleine Messias zijn’, te hoge eisen
stelt aan een individu die hij/zij onmogelijk kan invullen. De onmogelijkheid om aan de
eisen vanuit deze geloofsbeleving te voldoen kan nefast zijn voor de zelfwaarde en het
zelfrespect van een individu. De daling in zelfwaarde en zelfrespect kan eventueel als trigger
fungeren die het suïcidaal proces kan versnellen of versterken.
1.3 DE GEMEENSCHAP ALS RISICOFACTOR
De participanten halen naast risicofactoren op niveau van de interpretatie van de kerkelijke
leer en op niveau van het persoonlijk geloof, ook risicofactoren aan op niveau van de
gemeenschap. Hieronder plaatsen ze het ontbreken van een gemeenschapsaspect en de
onbereikbaarheid voor hulp vanwege kerkbetrokkenen. Beide aspecten worden hieronder
verder uitgediept.
1.3.1 Het ontbreken van een gemeenschapsaspect
Er wordt beargumenteerd dat het ontbreken van een gemeenschapsgevoel, verbondenheid of
een sociaal kader een risico in zich draagt in het suïcidaal proces van een persoon86
. Lander
stelt dat dit risico aanwezig is in de traditionele parochies, omdat daar dit
gemeenschapsaspect ontbreekt. Hij stelt:
Als ik in de jeugdbeweging zat, was dat ook voor mij kerkgemeenschap […] Maar als je het
in de strikte zin bekijkt: kerkgemeenschap als een gemeenschap van overtuigde katholiek
gelovigen die ook de wekelijkse eucharistieviering (bijwonen) en elkaar daar treffen, […],
dan weet ik niet of dat nog die kracht heeft. Omdat ik vast stel dat zelfs bij ouderen die
gemeenschap er niet meer is.
Lander wijst hier op het ontbreken van een gemeenschapsaspect of een gemeenschapsgevoel,
zelfs bij ouderen zou deze gemeenschap niet meer aanwezig zijn. Lander plaatst hier echter
tegenover dat de niet traditionele parochies dit gemeenschapsaspect eventueel wel bezitten.
Hij verwijst hier naar zijn persoonlijke ervaringen van een (kerk)gemeenschap in zijn
vroegere jeugdbeweging. Dylan stelt zich diezelfde vraag als Lander, namelijk of een
kerkgemeenschap, begrepen als parochie, vandaag nog steeds een gemeenschapsaspect in
zich draagt. Zo stelt hij: “Ik denk in een kerkgemeenschap ben je nog niet altijd
gemeenschap of ben je toch nog redelijk alleen vaak of je kunt je verschuilen”.
Anton vult hierbij aan dat een gemeenschap gekenmerkt wordt door in gesprek te
gaan, door elkaar te kennen, te weten wat er leeft bij de andere. Dit kan bijvoorbeeld
86
Interview met Lander, 17 december 2014 en interview met Anton, 12 februari 2015.
27
gerealiseerd worden door een uitnodiging tot gesprek met je buur en eventueel met een
persoon in een suïcidale crisis. Hij beschrijft echter dat hij dit niet ziet gebeuren in de
parochies. Hij stelt:
Een uitnodiging creëren naar die persoon, om daarover te praten, er zelf over (te) beginnen of
zoeken hoe dat ze bij die persoon binnen kunnen geraken om erover te praten. Ik zie dat niet
gebeuren in een parochie waar mensen individueel naar de mis komen en daar eventjes,
gedurende 40 minuutjes […] in diezelfde ruimte zitten […] en dan nog liefst met een stoel
ertussen é. Daar zie je dat veel minder gebeuren.
Anton wijst hier ook op het ontbreken van een gemeenschapsaspect, omdat hij het gesprek
tussen een persoon in een suïcidale crisis en een pastorant niet snel verwacht in een parochie.
Hij verklaart dit door te verwijzen naar de individuele opvatting van mensen die naar de mis
komen, zonder in gesprek te gaan met de persoon die naast hun zit. Rik sluit hierbij aan
wanneer hij stelt:
Als een gemeenschap te open is, ja, dan laat ze eigenlijk de mensen té veel los en zijn ze
onverschillig en weten ze niet wat er gebeurt met mensen en dan kan je ook niemand
aanspreken.
Hij verklaart het argument van Anton die wees op het ontbreken van de mogelijkheid tot
gesprek tussen een pastorant en een suïcidaal persoon. De structuur van een gemeenschap,
laten we stellen de plaatselijke parochie is, volgens deze participanten, té open. De
pastoranten worden té veel los gelaten en worden zo onverschillig voor diegene die naast hen
zit, volgens Rik. Hij wijst hierbij op het gevolg van het ontbreken van verbondenheid en een
gemeenschapsaspect in een plaatselijke parochie. Hij stelt dat het dan zeer moeilijk wordt
om jezelf begrepen te voelen als individu of als persoon in een suïcidale crisis87
.
1.3.2 De onbereikbaarheid vanwege kerkbetrokkenen voor hulp
Enkele van de participanten halen aan dat een geloofsgemeenschap of de individuen in een
gemeenschap niet bereikbaar zijn voor steun of een gesprek. We omschrijven dit als het niet
bereikbaar zijn vanwege kerkbetrokkenen voor hulp aan een suïcidaal persoon. Erika stelt
bijvoorbeeld dat: “Dat mensen die met (suïcide)gedachten rondlopen, dat die soms denken
dat ze daar met hun priester of met hun pastoor […] (het er) niet over kunnen hebben”. Ze
staaft de gedachtegang dat priesters niet bereid zouden zijn tot gesprek, volgens suïcidale
personen, vanuit de, door haar veronderstelde, angst die aanwezig is bij deze personen om
veroordeeld of om niet begrepen te worden88
. De angst om veroordeeld te worden ontstaat
hier opnieuw vanuit het niet kunnen voldoen aan de normatieve standpunten die worden
opgelegd vanuit de kerkelijke leer, volgens Erika89
.
Participanten beargumenteren dat personen in een suïcidale crisis zich niet snel
zullen richten tot kerkbetrokkenen uit angst om veroordeeld te worden op basis van het
verbod op suïcide in de kerkelijke leer. Hendrick beschrijft dit als volgt:
87
Interview met Rik, 16 december 2015. 88
Interview met Erika, 18 november 2015. 89
Zie hoofdstuk III, punt 1.1.1 Een gevoel van veroordeling door normatieve standpunten in
kerkelijke leer.
28
Ik denk dat in sommige gevallen, als het gaat rond ethische aspecten, zeker rond het
levenseinde, dat de priester, vaak de allerlaatste is waar dat we aan denken. Juist omdat we
het imago hebben dat we onbegripvol daarover denken en veroordelend zijn. Dat is het imago
dat we een beetje meesleuren met de Kerk.
Hij verklaart hier de oorzaak van de angst om veroordeeld te worden bij suïcidale personen
door te verwijzen naar het imago dat de Kerk meesleurt van veroordelend en onbegripvol te
zijn over ethische zaken in verband met het levenseinde, waaronder dus suïcide valt.
Dylan stelt echter dat hij niet volledig begrijpt waar de oorzaak ligt voor dit gevoel
van onbereikbaarheid van de Kerk of kerkbetrokkenen. Hij stelt:
Ik denk wel dat mensen, dat de jongere mensen dat die wel vaak nog een beeld hebben van
ja, we kunnen zeker niet bij de Kerk terecht. Dat vind ik dan wel raar. […] Dan denk ik van
ja: Waar haal je dat? Heb je zelf een link met de Kerk? Wie zegt u dat je niet welkom bent in
de Kerk?
Dylan bevestigt hierbij dat jongere mensen inderdaad het gevoel hebben dat ze niet bij de
Kerk of kerkbetrokkenen terecht kunnen. Hij verwijst echter niet naar het imago van de Kerk
om dit te verklaren. Hij begrijpt niet waaruit de idee van onbereikbaarheid gegroeid is.
§2. HET KATHOLIEK GELOOF ALS BESCHERMENDE FACTOR
Dit onderdeel geeft aan wat participanten aanbrengen als argumentatie om de beschermende
relatie tussen het katholiek geloof en suïcide te staven. Enkele participanten stellen namelijk
dat het katholiek geloof een beschermende rol kan spelen in een suïcidale crisis. Dit in
tegenstelling met het geloof als risicofactor dat reeds werd aangestipt. We kunnen de
argumenten van de participanten opnieuw plaatsen onder drie niveaus, namelijk het eerste
niveau van de beschermende aspecten van de kerkelijke leer, het tweede niveau van het
persoonlijk geloof en het derde niveau van de gemeenschap als beschermingsfactor.
2.1 DE INTERPRETATIE VAN DE KERKELIJKE LEER ALS BESCHERMENDE FACTOR
Het allereerste niveau van het geloof als beschermende factor vinden we terug bij de
interpretatie van de kerkelijke leer. Hieronder beargumenteren de participanten dat het
verbod in verband met suïcide een beschermend effect kan hebben en dus het suïcidaal
proces kan vertragen of stoppen. We geven hieronder enkele voorbeelden om deze
argumentatie, vanuit de participanten, te staven.
2.1.1 Het beschermend effect van het verbod
Het bestempelen van suïcide als niet geoorloofd of in de volksmond ‘het verbod op suïcide’
kan als beschermende factor fungeren voor personen in een suïcidale crisis, volgens de
bevraagde participanten. Zo stelt Anton: “Ik heb er geen bewijs voor, maar als het verbod zo
duidelijk was, heeft het, en misschien nog, voor mensen die overtuigd christelijk gelovig
zijn, een remmend effect”. Anton spreekt hier zowel over het beschermend effect in het
verleden als over het eventueel nog steeds aanwezige beschermend effect van het verbod
vandaag. Verschillende andere participanten verwijzen naar dit beschermend effect in het
verleden of bij de oudere generatie. Zo stelt Lander bijvoorbeeld dat vaak de oudere
generatie zich nog meer laat sturen doorheen de kerkelijke leer dan de jongere generatie van
vandaag. Hij zegt:
29
Dat heel veel mensen in een woonzorgcentrum vandaag nog gelovig zijn op een zeer
kerkelijke manier, wat meebrengt dat ze bijvoorbeeld de Bijbel en de traditie niet zo goed
kennen […] maar dat ze wel nog heel duidelijk de normen meedragen van dat katholieke
denken. En één van die normen is toch heel erg geweest, […] dat zelfdoding een doodzonde
is.
Nicole vermeldt tevens de ‘oudere parochianen’ wanneer ze verwijst naar mensen die zich
sterk laten beïnvloeden door de kerkelijk leer, maar verwijst hier ook naar ‘traditionele
kaders’ waarin deze beïnvloeding een belangrijke rol speelt90
.
Ik had vorige week nog een Afrikaanse vrouw die dakloos is en die in het weekend had
gesproken van zelfdoding. (Ze had gezegd:) Ik ga er een eind aan maken. En (deze vrouw)
spreekt mij de maandagochtend aan […] En ik heb het met haar dan daar ook over gehad en
ze zei, ik voel me schuldig tegenover God dat ik dit wou, want dat mag niet.
Volgens participanten kunnen suïcidale personen dus geremd worden in hun besluit tot
suïcide door de gehoorzaamheid aan het verbod. Annabel legt in het volgende citaat sterk de
nadruk op het remmend effect van de kerkelijke leer over suïcide, met opnieuw een nadruk
op de oudere generatie. Zij stelt:
Mijn gevoel is dat sommige mensen, allé, […] vooral oudere mensen, die denk ik toch wel
opgevoed zijn met een strenger godsbeeld, en ja, die zeggen van ik kan dat niet doen, ik zie
het leven wel niet meer zitten, maar dat mag niet. Ik zou in de hel terecht komen.
In plaats van zich schuldig te weten of zich veroordeeld te voelen91
, vinden mensen in een
suïcidale crisis ook kracht in het verbod, volgens Annabel. Deze kracht komt volgens de
participanten bijvoorbeeld uit de angst voor wat er na de dood met hen zou kunnen gebeuren,
zoals in de hel terecht komen. De tendens van het verbod als beschermende factor werd
vooral opgemerkt bij de oudere parochianen of bij mensen in traditionele kaders.
2.2 HET PERSOONLIJKE GELOOF ALS BESCHERMENDE FACTOR
Naast het eerste niveau van de interpretatie van de kerkelijke leer als beschermende factor, is
er het tweede niveau waarin enkele beschermend aspecten aangehaald worden die we
kunnen situeren onder het persoonlijk geloof. De participanten stellen dat het persoonlijk
geloof van een individu in een suïcidale crisis als een krachtbron kan fungeren om uit een
suïcidale crisis te geraken. Daarnaast stellen ze dat een persoonlijk godsbeeld een eerder
beschermende tendens in zich draagt in vergelijking met een beeld van god als straffer of
rechter. Als derde argument wordt het verrijzenisgeloof aangehaald, als eventuele bron van
hoop voor personen in een suïcidale crisis, volgens de participanten.
2.2.1 Het geloof als krachtbron
Wanneer het geloof als een krachtbron functioneert in het dagdagelijkse leven kan volgens
de participanten dat geloof ook in tijden van een suïcidale crisis een bron zijn van sterkte,
90
Interview met Nicole, 28 januari 2015. 91
Zie hoofdstuk III, punt 1.1.1 Het gevoel van veroordeling door normatieve standpunten in kerkelijke
leer en 1.1.2 Het gevoel van schuld door het verbod.
30
kracht en vertrouwen. Rik stelt dat hij vaak in gesprekken hoort “dat mensen in hun geloof
kracht zoeken”92
. Hier wijst hij op kracht om verder te gaan, verder te vechten voor het
leven. Hendrick sluit hierbij aan wanneer hij zegt:
Het geloof kan soms een strohalm zijn om te overleven, bij sommige helpt dat om erover te
praten of speelt dat een rol in hun beslissing [...] Het geloof moet hoop genereren, niet
wanhoop en de hoop wegnemen.
Deze participant vestigt onze aandacht op geloof als een belangrijk strohalm in de beslissing
van een suïcidaal persoon. Wanneer geloof, hoop genereert in plaats van wanhoop is het
mogelijk om het geloof te zien als krachtbron en van daaruit geloof als een beschermende
factor te zien ten aanzien van suïcide. Hier leggen de participanten opnieuw de link tussen
suïcide en wanhoop. Hendrick onderstreept dat wanneer er hoop aanwezig is, de wanhoop of
hopeloosheid ontbreekt en dit resulteert volgens wetenschappelijk onderzoek in een kleiner
risico op suïcide93
.
Een andere participant zet twee functies van het geloof tegenover elkaar, namelijk de
eisende functie en de biedende functie. Lander stelt:
Misschien moeten we geloof niet (uitsluitend) ter sprake brengen in de context van geloof
van zijn eisende kant, maar misschien moeten we geloof ter sprake brengen van zijn gevende
kant. Wat kan geloof op een positieve manier betekenen voor iemand die zelfdoding
overweegt?
De participant wil de eisende functie van geloof verkleinen of hier minder aandacht aan
besteden en onze aandacht richten op de biedende functie van geloof. Hij stelt zich de vraag
wat het geloof kan geven of bieden aan mensen in een suïcidale crisis in plaats van louter
aandacht te besteden aan wat het geloof eist van mensen in een suïcidale crisis. Erika
verruimt in haar argumentatie het concept van ‘geloof’. Zij stelt:
Ik denk dat er nog genoeg staving is om te zeggen dat mensen die tot een bepaalde zingeving
behoren, godsdienst of religie, of filosofische overtuiging. Als je dus een kader hebt […], dat
dat behoedend werkt, dat dat dus tegen houdt om zelfmoord te plegen. […] Ge hebt iets van
waaruit, iets dat u inspireert, dus dat houdt u tegen, denk ik.
Zij voegt een aspect toe aan de voorgaande argumentatie. Ze stelt dat geloof als krachtbron
kan fungeren, omdat geloof een soort van fundament is waarop een persoon kan staan,
bouwen of groeien. Volgens Erika biedt geloof een levensbeschouwelijk of filosofisch kader
aan. Een fundament van waaruit een persoon in een suïcidale crisis kan vertrekken of waarop
hij/zij kan terugvallen in moeilijkere situaties. Het katholiek geloof kan zo dus, volgens haar,
een krachtbron zijn en mensen beschermen in een suïcidale crisis, omdat het geloof een
kader biedt om op terug te vallen in de moeilijke situatie die een suïcidale crisis is.
92
Interview met Rik, 16 december 2015. 93
Zie M. SCHRERER-RATH, Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und
Begeleitung von Menschen in Lebenskrisen, Münster, LIT, 2001, p. 60.
31
2.2.2 Een persoonlijk godsbeeld
Het beeld dat individuen hebben van God kan een suïcidale crisis mee beïnvloeden. Annabel
stelt bijvoorbeeld dat een persoonlijk godsbeeld van een God die jou als mens draagt, een
beschermend effect kan hebben. Zij zegt:
Ik denk wel dat als mensen […] God kunnen ervaren (…) als een God die met hen meeloopt,
in goede dagen van het leven, maar ook in de kwade dagen van het leven. Als ze het gevoel
hebben van ondanks alles, toch ergens gedragen […] worden, dat er iets van grond is […]
Dat dat zeker heel positief kan zijn.
Om dit verder te staven haalt ze hierbij een concreet voorbeeld aan. Ze vertelt over een man
die een zeer zwaar leven heeft gehad en vervolgens zijn vrouw op jonge leeftijd verliest. Ze
zegt:
Hij was zo boos op God en God had zijn vrouw weggenomen, (maar) hij had op een andere
keer verteld over de grootste steunpilaar in zijn leven, dat was zijn grootvader […]. Ik vroeg
hem: ‘Zou je een persoon kunnen voorstellen die ja, misschien de milde kant van God zou
kunnen zijn?’ Ah, dat was zijn grootvader. […] Hij heeft nu eigenlijk een soort contact met
God die op zijn grootvader lijkt. Die met eenzelfde blik naar hem kijkt en ik denk dus in die
zin dat, dat geloof kan versterken, een godsbeeld dat mild is, dat niet veroordelend is, dat dat
echt kracht kan geven.
Ze haalt hier nog een nieuw aspect aan, namelijk een godsbeeld dat mild is en niet
veroordelend. Dit kunnen we tegenover de risicofactor van het gevoel van schuld plaatsen
waar enkele participanten aanhalen dat suïcidale personen vaak vrezen niet te voldoen aan de
eisen en verwachtingen van God94
. Wanneer er sprake is van een milde en niet
veroordelende God is er ruimte voor het niet voldoen aan eisen en wordt deze risicofactor
omgebogen tot een eventuele beschermende factor.
Danielle schetst op het einde van het interview een zeer krachtig godsbeeld
gebaseerd op eerdere teksten die ze las. Ze beschrijft het als volgt:
God heeft de macht om te helpen, hij steekt zijn helpende hand uit en dat was een heel
troostende tekst die zei van ook in dit gebeuren is God diegene die opvangt en die zijn hand
uitsteekt om te zeggen van, bij mij is alle pijn voorbij.
Danielle beschrijft hier een godsbeeld dat steun zou kunnen bieden aan suïcidale personen.
Ze spreekt van een God als diegene die mensen opvangt en een hand uitsteekt naar de mens.
Beide aspecten kunnen we plaatsen onder het ruimer beeld dat Annabel reeds schetste,
namelijk dat het beeld van een dragende God een beschermend effect kan hebben op mensen
in een suïcidale crisis, volgens de participanten.
Dylan plaatst in zijn argumentatie twee soorten godsbeelden tegenover elkaar, het
milde beeld van God als medetochtgenoot en het beeld van God als een rechter of als een
straffende God. Hij stelt:
Heel vaak heb ik het over een godsbeeld van een God die doorheen de geschiedenis met
mensen meegaat, die belooft ‘ik zal er zijn’. Als dat godsbeeld op een bepaald moment
94
Zie hoofdstuk III, punt 1.1.2 Gevoel van schuld door het verbod.
32
ingang vindt, dan kan er veel veranderen. Als je het gevoel hebt dat niemand met u meegaat,
[…] Als je het idee hebt over een God als iemand die u verlaat of die u straft. […] Als je dat
beeld kan ombuigen naar iemand die er altijd voor u gaat zijn en die net daar waar je u slecht
voelt meegaat.
Dirk sluit hierbij aan door diezelfde opdeling te maken in andere bewoordingen. Hij opteert
om God als medetochtgenoot te omschrijven als ‘God als appel’ en hij verwijst naar God als
rechter met ‘God als eindoordeler’95
. Beide participanten wijzen hier op het belang van een
mild en persoonlijk godsbeeld tegenover het risicovollere beeld van een straffende God. Een
persoonlijke en milde God kan, volgens hen, mensen in een suïcidale crisis bijstaan in hun
moeilijke situatie en ze zouden zich meer gehoord of minder verlaten voelen door deze
invulling van het beeld van God.
2.2.3 Het verrijzenisgeloof
Dirk haalt het verrijzenisgeloof aan als mogelijke sleutel tot preventie van suïcide. Hij stelt:
Misschien dat in het goed verstaan van de verrijzenis een sleutel zou kunnen zijn. […] Het zit
vooral in de interpretatie van de verrijzenis, die ook onze persoonlijke verrijzenis is. Het
maakt dat voor de mensen die naast iemand (in een suïcidale crisis) staan of (zelf) in zo een
soort dingen terecht komen een weg kunnen vinden van opstanding voor de dood.
Hij verwijst hier naar ‘een weg van opstanding voor de dood’, omdat hij voordien
vermelding maakt van de ervaring van levend begraven zijn van vele mensen in een
suïcidale crisis. Mensen in een suïcidale crisis, hebben volgens hem, de ervaring van levend
begraven te zijn in de samenleving. Ze stellen dat ze evengoed dood kunnen zijn en de knop
tussen leven en dood zelf willen besturen. Het verrijzenisgeloof kan een weg uit deze
ervaring zijn volgens Dirk. Hij stelt dus dat het geloof in de verrijzenis ervoor kan zorgen
dat mensen die zich ‘levend begraven voelen’ hoop kunnen putten uit het idee van de
verrijzenis. Het idee van de verrijzenis, van een heropstanding zou hoop kunnen genereren
voor een eigen wedergeboorte, een eigen heropstanding uit hun ervaring van ‘levend
begraven zijn’, volgens Dirk.
2.3 DE GEMEENSCHAP ALS BESCHERMENDE FACTOR
Onder het derde niveau van geloof als beschermende factor kijken we naar de argumentatie
die de participanten aanhalen in verband met de gemeenschap. Enkele onder hen stellen dat
de geloofsgemeenschap, vaak begrepen als de plaatselijke parochie, op verschillende
manieren als beschermende factor kan fungeren tegen suïcide. Ze wijzen op het belang van
de ervaring van verbondenheid. Daarnaast benadrukken de participanten de noodzaak aan de
ervaring van zich welkom weten voor de persoon in een suïcidale crisis. Eerst worden er
enkele voorbeelden aangehaald over de ervaring van verbondenheid, vervolgens staan we stil
bij de ervaring van zich welkom weten.
2.3.1 De ervaring van verbondenheid
Wanneer de eventuele beschermende factoren in een gemeenschap werden bevraagd, kwam
steeds het woord ‘verbondenheid’ naar boven bij de participanten. Dit is, volgens hen, in het
95
Interview met Dirk, 26 maart 2015.
33
hele kader van de relatie tussen suïcide en het katholieke geloof, de belangrijkste
beschermende factor. Zo stelt Anton: “Ik denk dat verbondenheid in de gemeenschappen het
sterkste middel is”. Danielle vult hierbij aan:
Ik denk dat een verbonden en dragend netwerk voor mensen in een toch zo sterk
geïndividualiseerde samenleving dat dat ontzettend belangrijk is en dat de Kerk daar een zeer
belangrijke rol in kan spelen. […] Het is tegen vereenzaming, het ondersteunen van alle
mogelijke initiatieven die zorgen dat ook mensen die er alleen voor staan, dat zij toch ergens
een kring om zich heen hebben, waar zij een beetje warmte, een beetje genegenheid, een
beetje begrip (krijgen). Ja, het gevoel kunnen hebben van ik mag er zijn en ik hoor erbij. Ja,
dat is in elk geval al preventief denk ik.
Danielle stelt dat de Kerk en dan meer concreet de plaatselijke geloofsgemeenschappen een
belangrijke rol kunnen spelen tegen vereenzaming in deze geïndividualiseerde samenleving.
Eenzaamheid en sociale isolatie worden in kwantitatief empirisch onderzoek aangeduid als
belangrijke risicofactoren voor suïcide96
. Door de ervaring van verbondenheid kunnen
mensen in een suïcidale crisis het gevoel krijgen dat ze er mogen zijn, dat ze erbij horen,
volgens Danielle.
Lander haalt hier, net zoals Danielle, aan dat hij weet dat eenzaamheid een
uitlokkende factor is in zelfdoding en dat dan elke vorm van gemeenschap een tegengewicht
kan zijn en dus een rol kan spelen als beschermende factor ten aanzien van suïcide97
. Hij
wijst hier op het gegeven dat niet alleen de geloofsgemeenschap deze verbondenheid moet
nastreven, maar dat elke vorm van gemeenschap een tegengewicht kan bieden ten aanzien
van die eenzaamheid als uitlokkende factor voor suïcide.
2.3.2 Zich welkom weten
Niet geheel los van het voorgaande punt, namelijk de ervaring van verbondenheid, wordt
zich welkom weten aangestipt als voorwaarde tot de ervaring van verbondenheid. Enkele
participanten halen aan dat het noodzakelijk is om zich welkom te weten, zich aanvaard te
weten, zich beluisterd te weten, zich serieus genomen te voelen, … om de ervaring van
verbondenheid met de ander mogelijk te maken. Nicole zegt:
De ideale gemeenschap is een gemeenschap waar iedereen aanvaard wordt en waar iedereen
op één of andere manier een bijdrage in kan leveren. […] Leed kan niet opgelost worden,
onmacht kan niet opgelost worden, maar als er mensen zijn die u serieus nemen in uw
onmacht en die naast u komen zitten, die niet van u weg lopen. Dat is al veel.
In dit citaat wordt de nadruk gelegd op het aanvaard worden en serieus genomen worden als
mogelijke opstappen voor die ervaring van verbondenheid om de eenzaamheid als
risicofactor van suïcide tegen te gaan.
Annabel geeft een concreet voorbeeld van het effect dat gerealiseerd wordt wanneer
iemand zich welkom weet. Zij zegt:
96
Zie L. VAN LAERE, De zin van zomaar zijn. Preventie van zelfdoding bij jongeren, in Rondom Gezin
2/28 (2007), 2-10, p. 3. 97
Interview met Lander, 17 december 2014.
34
Ik ken een vrouw die hier regelmatig komt, haar partner is gestorven, zeer eenzaam, geen
kinderen, weinig familie. Maar die zegt door bij het kerkkoor te zijn, dat geeft mij structuur,
daar voel ik mij opgenomen. Mensen daar nodigen mij uit om te komen eten. Dat houdt mij
overeind. Dus dat mensen […] ergens bij horen, gewoon al ergens bij kunnen horen, dat dat
het verschil van leven of dood kan maken.
Door te wijzen op het gevoel van opgenomen te zijn, welkom te zijn in het kerkkoor zegt
deze vrouw van de casus bijna letterlijk dat dit beschermt wanneer ze stelt ‘dat houdt mij
overeind’. Hetgeen wat haar overeind houdt is ergens bij horen of zich opgenomen voelen.
§3. GEEN RELATIE TUSSEN KATHOLIEK GELOOF EN EEN SUÏCIDALE CRISIS
Naast participanten die elementen van het katholiek geloof zien als risicofactor en/of als
beschermende factor tegen suïcide, zijn er ook enkele participanten die met geen van beide
posities akkoord gaan. Zij stellen dat er geen relatie bestaat tussen een suïcidale crisis en het
katholiek geloof. Ze spreken beide voorgaande tendensen tegen. Ze beargumenteren dat
beide aspecten, geloof en suïcide, volledig los staan van elkaar en dat geloof noch een
beschermende, noch een risicovolle invloed heeft op de gedachtegang van een persoon in
een suïcidale crisis.
3.1 GEEN INVLOED VAN DE KERKELIJKE LEER
Enkele participanten stellen bijvoorbeeld dat de invloed van de kerkelijke leer over suïcide
volledig ontbreekt bij mensen in een suïcidale crisis. Danielle stelt: “Ik denk, vandaag zowel
voor mensen die suïcide plegen als voor hun omgeving, die kerkelijk leer of die kerkelijke
visie op zelfdoding eigenlijk nauwelijks er nog toe doet”.
Erika sluit hierbij aan wanneer ze haar twijfels uitdrukt of de kerkelijke leer:
“Iemand die plannen heeft of iemand die diep katholiek is of dat die dan uiteindelijk zich
daar zou door laten tegenhouden”. Beide participanten stellen dat de kerkelijke leer niet in
staat is om in die mate invloed uit te oefenen op een suïcidaal persoon, zodat zijn/haar
gedachtegang beïnvloed zou kunnen worden. Erika benadrukt hier specifiek dat deze invloed
van de kerkelijke leer ook kan ontbreken bij iemand die diep katholiek is en dit dus niet
uitsluitend het geval zou zijn bij iemand die niet expliciet sterk gelovig is.
3.2 GEEN INVLOED VAN HET PERSOONLIJK GELOOF
Enkele participanten zeggen dat er vroeger wel een relatie waar te nemen was tussen het
katholiek geloof en suïcide, maar nu niet langer. Danielle stelt dat er een duidelijke evolutie
waar te nemen is in de bestaande relatie tussen het geloof en een suïcidale crisis. Zei zegt:
Ik zie de evolutie zo de laatste jaren, dat denken over God alleszins niet meer zo pregnant
aanwezig is bij nabestaanden, […] ook niet bij mensen die suïcide plegen. Tegenwoordig
[…] speelt het al dan niet gelovig zijn daarin zeer weinig een rol, omdat die jonge mensen
meestal geen enkele binding meer hebben met het geloof.
Danielle wijst hier op de seculariseringstendens in de Vlaamse context. Ze spreekt van jonge
mensen die vandaag geen binding meer hebben met geloof. Dit ontbreken van geloof en het
ontbreken van het denken of spreken over God hangt samen met het verdwijnen van de
relatie tussen het katholiek geloof en suïcide. Wanneer één van beide factoren verdwijnt, hier
35
dus geloof, kan er volgens de participanten, niet langer een relatie bestaan. Erika vult hierbij
aan:
Soms kom ik wel mensen tegen die duidelijk aangeven dat ze in een depressie zitten en dat ze
met zelfdoding bezig zijn en die dat duidelijk niet willen, maar daar wel mee bezig zijn. Het
speelt in hun hoofd omdat ze in een depressie zitten, maar dat wordt niet gelinkt aan geloof.
Naast het verdwijnen van geloof wordt hier de medische oorsprong aangestipt van een
suïcidale crisis, namelijk depressie. Francis, een andere participant, haalde aan dat in het
proces van depressie drie zaken achtereenvolgens worden afgebroken. Allereerst wordt de
structuur van geloof afgebroken, vervolgens wordt de structuur van relaties afgebroken en
ten slotte verdwijnt ook het tijdsperspectief. De participant wijst dan opnieuw naar het
ontbreken van een relatie tussen suïcide en geloof, aangezien suïcide het gevolg is van een
vergevorderde depressie. Een suïcide door depressie volgt vaak uit deze laatste fase waar het
tijdsperspectief wordt afgebroken98
. Volgens beide participanten is een suïcidaal persoon niet
meer in staat om de structuur of het kader van geloof op te roepen om invloed uit te oefenen
op zijn/haar beslissing.
3.3 GEEN INVLOED VAN DE GEMEENSCHAP
Francis vermeldt dat een geloofsgemeenschap of parochie weinig kan doen of betekenen
voor een suïcidaal persoon. Een gemeenschap kan volgens hem namelijk geen depressie
tegengaan en hiermee dus ook niet het gevolg van een uitzichtloze depressie, namelijk
suïcide99
. Volgens Francis moeten we suïcide werkelijk zien als een gevolg van een ziekte,
namelijk van depressie.
Wat Dylan zegt sluit aan bij wat Francis beargumenteert. Hij verwoordt namelijk dat
een suïcidale crisis een sterk individueel proces is en dat je als suïcidaal persoon wel deel
kan zijn van een gemeenschap zonder je werkelijk deel te voelen. Dylan stelt dat je als
suïcidaal persoon kan rondlopen in een gemeenschap zonder dat deze een effect kan
uitoefenen op je persoonlijk proces en dus dat een geloofsgemeenschap weinig invloed kan
uitoefenen op dit individueel proces.
Rik wijst ons daarnaast op het feit dat het over de mens gaat die in moeilijkheden zit.
Hij zegt: “Ja, het gaat over de mens en het gaat niet over de Kerk of de gemeenschap en het
gaat niet over geloven eigenlijk, als we over het suïcide hebben”. De participant haalt hier
aan dat geloven, gemeenschap en de kerkelijke leer los moet gezien worden van een persoon
in een suïcidale crisis. Ze staan niet in relatie met elkaar en hoeven ook niet in relatie
gebracht te worden met elkaar.
§4. WAT KAN ER VERANDEREN NAAR DE TOEKOMST TOE?
Participanten geven doorheen het interview verschillende elementen aan die wijzen op
groeikansen in het verkleinen van de risicofactoren en het vergroten van de beschermende
factoren van het katholiek geloof op een suïcidale crisis. Vervolgens sta ik stil bij de
argumentatie die de participanten gebruiken om te staven wat zij zouden veranderen. Ik
plaats hier nogmaals het schema van de tweede vraag in mijn onderzoek, namelijk: ‘Wat kan
er veranderen naar de toekomst toe?’
98
Interview met Francis, 8 maart 2015. 99
Ibid.
36
Figuur 4: Schema kwalitatieve onderzoeksresultaten – vraag 2
Wat kan er veranderen naar de toekomst toe?
Risicofactoren verkleinen
o Een tegengewicht voor het gevoel van veroordeling en schuld
o Een tegengewicht voor het ontbreken van het gemeenschapsaspect
o Een tegengewicht voor de onbereikbaarheid voor hulp
Beschermende factoren vergroten
o Het versterken van verbondenheid en zich welkom weten
o Het versterken van een persoonlijk godsbeeld
o Het vergroten van de algemene bespreekbaarheid
4.1 RISICOFACTOREN VERKLEINEN
Om de aangehaalde risicofactoren tegen te gaan, worden verschillende mogelijkheden
bedacht door de participanten. Niet voor elke risicofactor werd door de participanten een
mogelijkheid aangeboden om deze te beperken. In wat volgt beschrijf ik welke
mogelijkheden de participanten zien tot het beperken van risicofactoren. Allereerst staan we
stil bij de manier waarop de participanten een tegengewicht willen bieden in het gevoel van
veroordeling en schuld. Vervolgens belichten we de kansen die de participanten zien in het
tegengaan van het ontbreken van een gemeenschapsaspect. Als derde mogelijkheid wordt er
aangehaald dat ook voor de onbereikbaarheid voor hulp vanwege kerkbetrokkenen er een
tegengewicht kan geboden worden.
4.1.1 Een tegengewicht voor het gevoel van veroordeling en schuld
Ik neem zowel het gevoel van veroordeling als het gevoel van schuld samen, omdat de
oplossing die aangeboden wordt door de participanten dezelfde is, namelijk een openheid
nastreven en een niet-veroordelende houding implementeren. Danielle stelt:
Schuldgevoelens en woede zijn vaak twee belangrijke emoties […] Als pastor is het dan heel
belangrijk om op de eerste plaats daarnaar te luisteren, dat goed aan te voelen en dan toch de
mensen een beetje te helpen om te zien, ja, hoe machteloos wij zijn tegenover dat gebeuren
en hoe wij nooit kunnen oordelen. Hoe zij er ook mogen op rekenen dat wij vanuit kerkelijke
hoek niet oordelen en zeker niet veroordelen. […]
Voor deze participant is de niet-veroordelende houding belangrijk. Later staaft ze dit belang
door te stellen:
(Het is belangrijk) om misschien ook naar hun omgeving toe, openheid te verkiezen boven
het verbergen of verzwijgen van de zelfdoding, zodanig dat ze ook met hun gevoelens ergens
terecht kunnen.
Vanuit de aandacht voor de gevoelens die aanwezig zijn en die een plek moeten krijgen
halen Danielle en enkele andere participanten het belang aan van openheid en een niet-
37
veroordelende houding in de Kerk als instituut en in de geloofsgemeenschappen. Annabel
benadrukt dit belang van openheid nogmaals in haar argumentatie. Zij stelt:
Openheid naar mensen die gescheiden zijn, openheid naar nieuw samengestelde gezinnen,
openheid naar mensen die het moeilijk hebben, die psychisch ziek zijn. Een boodschap
(brengen) van wij zijn allemaal kinderen van God. We mogen er allemaal zijn, we beoordelen
niemand. Iedereen is welkom in onze Kerk. Ik denk dat dat ook heel veel ruimte biedt en heel
veel kan betekenen.
Annabel stelt dat openheid het antwoord is op het gevoel van veroordeling door de
normatieve standpunten van de kerkelijke leer. Annabel haalt in haar argumentatie
verschillende groepen aan die zich eventueel veroordeeld zouden kunnen voelen door de
normatieve standpunten van de kerkelijke leer, bijvoorbeeld echtgescheidenen en nieuw
samengestelde gezinnen. Haar antwoord van openheid wordt volgens haar gestaafd vanuit
het idee dat we allemaal kinderen van God zijn, zowel echtgescheidenen, als mensen die
psychisch ziek zijn, als alle andere mensen.
Deze openheid impliceert volgens Dylan dat de bespreekbaarheid van suïcide
vergroot moet worden. Dit kan concreet door bijvoorbeeld in de liturgie de suïcide te durven
benoemen en met de nabestaanden in gesprek te durven gaan. Hij stelt:
Ik vind wel dat dingen benoemd mogen worden. […] Dat je (als pastor/priester) moogt
zeggen van voor haar was het lijden zo ondraaglijk dat ze zelf beslist heeft van: ‘dit kan niet
meer.’ Zo een dingen mogen absoluut ook klinken in zo een dienst, want ook dat helpt mee in
de preventie.
Hij specifieert nadien de rol van het benoemen in preventie door te verwijzen naar een
concrete ervaring. Hij omschrijft hierbij dat tijdens de uitvaartliturgie van een
jeugdbewegingsleider hij zeer bewust was van het feit dat er jongeren in de Kerk zaten die
bewondering hadden voor de daad van deze jeugdbewegingsleider. Hij stelt vervolgens:
Als je het (de suïcide) niet benoemt, wat daar gebeurd (is) en alles maar gewoon zo laat en
het eigenlijk er niet eens over hebt, […] Dan doe je niet alleen, dan doe je veel mensen dood
op dat moment, denk ik.
Dylan wijst hier op het gevaar dat een suïcidant als voorbeeld gezien kan worden. Door de
feiten te benoemen en geen angst te hebben om dit alles te vermelden tijdens een
uitvaartliturgie, kan je volgens Dylan, meewerken in de preventie van suïcide en meer
specifiek in het tegengaan van het contaminatieconcept van een suïcide100
.
Dirk wijst hier echter op het gevaar van een ver doorgedreven normalisering van
suïcide. Hij stelt:
100
Het contaminatieconcept verwijst naar de besmetting met het idee van suïcide en dus een groter
risico op een suïcide door de ervaring van een suïcide bij een vriend, familie, kennis, in de media. Een
voltrokken suïcide kan een trigger zijn voor andere individuen in een suïcidale crisis om stappen in
diezelfde richting te ondernemen. Er wordt ook wel eens gesproken van het na-aap fenomeen bij
nabestaanden van een suïcide. Zie Q. CHENG, H.L. SILENZO, E.D. CAINE, Suicide Contagion. A
systematic Review of Definition and Research Utility, in Plos One 9/9 (2014), 1-9.
38
Hier zijn we echt aan het normaliseren, omdat je misschien als pastor of als voorganger niet
wil overkomen als de strenge Kerk […] Je wil hen een voorbeeld geven van openheid. Maar
blijf toch ook wel ervan uitgaan dat je Kerk vormt vanuit een evangelisch, Bijbelse
boodschap met daarin een aantal waarden en waarheden die we tot recht van de mens moeten
vasthouden.
Hij verwijst hier naar de mogelijkheid dat door de open en niet-veroordelende houding het
risico groter wordt dat suïcide als een normale doodsoorzaak wordt beschouwd en hij wil dit
vermijden vanuit het idee dat suïcide tegen een aantal waarden en waarheden van de Kerk is.
Dirk biedt hier een nuancering aan ten aanzien van de overheersende positieve noot die
aanwezig was bij de rest van de participanten wat betreft de nood aan openheid en een niet-
veroordelende houding.
4.1.2 Een tegengewicht voor het ontbreken van het gemeenschapsaspect
Als tegengewicht voor de ervaring van het ontbreken van een gemeenschapsaspect vandaag
in de plaatselijke parochies, halen door enkele participanten het belang van de persoonlijke
relaties aan. Zo stelt Annabel:
Ik vermoed dat het zeer belangrijk kan zijn dat een Kerk […] dat parochies, de priesters, de
pastorale werkers, de parochie assistente hun mensen kennen, ook weten wie het moeilijk
heeft, wie er ziek is.
Ze geeft vervolgens aan dat dit bijvoorbeeld ingevuld kan worden door persoonlijke
bezoeken en gesprekken en het durven uitspreken van bezorgdheden. Ze stelt:
Dus echt inzetten op persoonlijke bezoeken en gesprekken en ook zeggen van ik heb het
gevoel dat het niet zo goed gaat, is dat zo? En ook durven uitspreken wat je ziet en dat
gesprek durven aangaan. (Zodat) er in de gemeenschap veel meer mildheid komt voor de
kwetsbare groepen.
Annabel besluit haar argument met het uitspreken van een verlangen naar mildheid in
parochies en in de bredere kerkgemeenschap. Hier legt Annabel de link tussen persoonlijke
bezoeken en gesprekken met het verlangen naar meer mildheid voor de kwetsbare groepen in
de parochies. Met deze link bedoelt ze mogelijks dat door de gesprekken en persoonlijke
bezoeken een gevoel van zich aanvaard weten kan ontstaan bij mensen in een suïcidale crisis
of bij kwetsbare groepen. Dit kunnen we in verband brengen met een beschermende factor,
namelijk het hebben van een mild en persoonlijk godsbeeld·.
De aanvaarding en de niet-
veroordelende houding staat namelijk centraal in een persoonlijk godsbeeld. Om deze vorm
van een persoonlijk godsbeeld te faciliteren is er misschien wel nood aan de aanwezigheid
van mildheid in de plaatselijke geloofsgemeenschappen om dit milde godsbeeld mogelijk te
maken.
4.1.3 Een tegengewicht voor de onbereikbaarheid voor hulp
Erika wijst ons op het belang dat er duidelijk moet gemaakt worden dat “pastores in alle
vormen en maten toegankelijk zijn om te praten over existentiële kwesties”. Zodat de
onbereikbaarheid voor hulp voorbij gegaan wordt door de duidelijk gemaakte
toegankelijkheid van pastores en priesters.
39
Rik sluit hierbij aan wanneer hij stelt:
Wat er nodig zou zijn dat zijn personen die een beetje opgeleid zijn om echt te luisteren naar
mensen en waarvan duidelijk is van die mag ik aanspreken. Gelijk dat vroeger nogal
duidelijk de pastoor kon aangesproken worden é. […] Maar als je dat nu in een
parochiegemeenschap zou hebben, dat moet niet persé de pastoor zijn, want de pastoor is
onbereikbaar eigenlijk é. Maar als je zo iemand zou hebben. Ik denk dat dat wel iets zou
kunnen doen.
Rik haalt hier een vergelijking aan met vroeger. Hij beargumenteert dat het niet langer
mogelijk is om de pastoor te bereiken of aan te spreken, omdat deze in de huidige context
overvraagd worden. Wel legt hij de nadruk op de noodzakelijke vervanging van dit
aanspreekpunt dat de priester vroeger was. Mensen die opgeleid zijn om te luisteren en die
aangesproken mogen worden, zouden aanwezig moeten zijn in de parochie om de
onbereikbaarheid voor hulp vanwege kerkbetrokkenen te verkleinen.
Daarnaast wil Hendrick bijvoorbeeld, graag het imago van de Kerk als veroordelend
en zonder begrip, anders inkleuren om die onbereikbaarheid te verkleinen. Hij denkt dat
priesters: “een tegengetuigenis moet kunnen, durven geven. Dat ze niet meer veroordelend
zijn, maar dat ze wel een mening hebben daaromtrent, maar dat (die mening) niet hun
handelen verandert”. Hij wil hier dus op wijzen dat zijn persoonlijke mening, gebaseerd op
wat de kerkelijke leer stelt over suïcide, niet in de weg zit of geen invloed uitoefent over hoe
hij omgaat met mensen in een suïcidale crisis. Hij zal hun vragen, verlangens, verhalen niet
anders behandelen in vergelijking met andere vragen, verlangens en verhalen.
4.2 BESCHERMENDE FACTOREN VERGROTEN
Opnieuw worden niet alle factoren die beschermend kunnen werken aangestipt door de
participanten. In enkele van de factoren zagen de participanten wel concrete
groeimogelijkheden. Allereerst wordt er aangeraden om in te zetten op de ervaring van
verbondenheid en zich welkom weten, daarnaast wijzen enkele participanten op het belang
van het versterken van een persoonlijk en mild godsbeeld en als derde aspect benadrukken ze
het belang van het vergroten van de algemene bespreekbaarheid van suïcide. Ik stip
vervolgens het groeipotentieel van deze beschermende factoren, volgens de participanten,
aan.
4.2.1 Het versterken van de ervaring van verbondenheid en zich welkom weten
Er worden verschillende kleine zaken aangehaald die kunnen bijdragen tot een hogere mate
van zich welkom weten en de ervaring van verbondenheid kunnen verdiepen. Nicole
beschrijft deze verschillende kleine elementen zeer concreet:
In eerste instantie hun naam noemen als ze binnenkomen en hen bemoedigen in het positieve
wat ze doen, en ja, ook op verhaal laten komen, altijd opnieuw. […] Hen altijd teruggeven
van je bent van tel, je bent iemand voor ons. Je bent welkom.
Nicole wijst daarnaast ook op het belang van het contact houden, opdat mensen zich
gewaardeerd voelen en hun zelfwaarde wordt verhoogd. Lander wijst ons op de specifieke
zorg die de kerkgemeenschap moet dragen voor kwetsbare groepen. Hij stelt: “Een
kerkgemeenschap kan zeer bewuste strategieën kiezen om, om te gaan met kwetsbare
40
groepen”. In deze bewuste strategieën speelt verbondenheid en zich welkom weten opnieuw
een belangrijke rol volgens Lander. Concreet voor mensen in een suïcidale crisis of mensen
na een suïcidepoging is het volgens Danielle belangrijk om hen te overtuigen van hun
eigenwaarde. Zij stelt:
Hen overtuigen van: Jij bent nodig, jij maakt een verschil, ik zou je missen als je er niet meer
bent, je bent belangrijk, jij kan op jouw manier […] veel betekenen voor de ander. En als je
die mensen kunt betrekken op een engagement, hoe klein ook. Daar ben jij nodig, daar ben jij
verantwoordelijk voor, daar reken ik op jou, daar rekent de ander op jou. Dan schep je dat
stukje verbondenheid dat mensen toch nodig hebben om zin te geven aan hun leven.
Danielle haalt hier een belangrijk ander accent aan, naast de nadruk op verbondenheid. Ze
stelt dat deze verbondenheid mede kan gerealiseerd worden door mensen verantwoordelijk te
maken voor kleine of grotere zaken. Dat deze verantwoordelijkheid en dus ook het gegeven
dat mensen rekenen op jou en op het nemen van je verantwoordelijkheid, ervoor zorgt dat je
je verbonden voelt met de groep en de individuele andere.
4.2.2 Het versterken van een persoonlijk godsbeeld
In zoeken naar mogelijkheden om deze beschermende factor te vergroten werd er sterk
gewezen op het belang van de taal en de woorden die worden gebruikt door pastores en
priesters. Annabel stelt:
Ik geloof wel echt dat je met woorden, ja, ook wel iets van waarden doorgeeft. […] Als je
duizend keren hoort zeggen, God, almachtige Vader, dat heeft invloed. Als je hoort: almacht,
almacht, almacht, dan denk ik van nee! We moeten daar iets tegenover zetten als je dat wilt
veranderen, dan moeten dat andere woorden worden.
Annabel legt hier haar focus op het belang van taal in de begeleiding van mensen in een
suïcidale crisis. Een persoonlijk godsbeeld werd aangestipt als een eventuele beschermende
factor101
, wanneer echter de taal van de parochie of de Kerk als instituut louter spreekt over
een almachtige God, kan dit volgens Annabel beter aangepast worden naar een taal over een
milde en niet-veroordelende God102
om de beschermende factor van een persoonlijk
godsbeeld te vergroten en daarmee het risico op suïcide te verkleinen.
Erika sluit aan bij het belang van de gebruikte taal. Zij verwijst naar jongeren die
niet meer vertrouwd zijn met de taal die gebruikt wordt in de liturgie. Ze stelt:
Als je helemaal in de knoop zit met je godsbeeld kan je niet met God spreken om te vragen
hoe moet ik u nu noemen? Dat is veel te abstract […] Ja, speuren naar hoop en waar voel je
vertrouwen of waar voel je je oké of waar zijn dan bronnen van liefde, die soort dingen. Ik
denk dat dat een heel andere sfeer, een heel andere toon zou zetten. In de kerkelijke teksten
en het meest concreet in de liturgie, maar ook in vormingen en brochures.
Erika verwijst hier naar alternatieven voor de gebruikte taal in liturgie, kerkelijke teksten en
vormingen. Ze haalt bronnen van liefde en vertrouwen aan als mogelijkheden om de taal
beter af te stemmen op een milde en niet-veroordelende houding.
101
Zie hoofdstuk III, punt 2.2.2 Een persoonlijk godsbeeld. 102
Interview met Annabel, 17 februari 2015.
41
4.2.3 Het vergroten van de algemene bespreekbaarheid
Het vergroten van de bespreekbaarheid is volgens enkele participanten op verschillende
niveaus noodzakelijk. Er wordt een nood ervaren op het niveau van algemene opleidingen en
in het kerkelijk milieu qua doorverwijsmogelijkheden, maar daarnaast ook in de liturgie. Als
eerste wordt de nood aan de bespreekbaarheid in verband met suïcide in de opleiding
aangestipt. Dirk stelt:
We kunnen mensen ook meer informeren over wat suïcide eigenlijk is. […] Dus ik denk, het
CCV (Centrum Christelijk Vormingswerk), als die een nieuw beleidsplan maken, dat die dat
daar moeten insteken. Ik vraag me af, waarom zat het er dit jaar al niet in?
Hij verwijst naar de noodzaak aan de bespreekbaarheid van suïcide in de vorming om een
beter beeld te krijgen van het fenomeen suïcide Wanneer er een betere kennis bestaat en er
goede informatie beschikbaar is kunnen volgens de participant, de pastores/priesters en
begeleiders beter de suïcidale crisis herkennen bij hun pastoranten. Dirk verwijst hier
duidelijk naar de theologische opleidingen en niet naar de algemene opleidingen. Hij stelt
daarnaast het volgende:
Maar dan ook niet met het idee van wij moeten dat dan allemaal gaan oplossen. De kennis
van het hulpverleningscircuit op dat vlak en wat daarrond bestaat, daar is ook een hoge nood
aan. […] Kennis van bestaande hulpverlening binnenbrengen in het kerkelijk milieu. Zodanig
dat men kan doorverwijzen op een evenwichtige en goede manier. Doorverwijzen is een
kunst, het is geen kwestie van ‘hier is een adres’.
Hij vergelijkt nadien de kennis van doorverwijsmogelijkheden in de problematiek van
kansarmoede met de kennis rond doorverwijsmogelijkheden in de problematiek van suïcide
en stelt dat deze laatste zeker nog verder kunnen ontwikkeld worden en beter kenbaar
gemaakt moeten worden in het kerkelijk milieu.
Erika sluit aan bij deze nood aan het bespreken van de problematiek van suïcide in
de opleidingen. Ze stelt:
Ik zou hopen dat in de basisopleiding en zeker in de voortgezette opleidingen dat dat
(suïcide) ook wel is aan bod kan komen. […] Ik weet dat er nog 99 andere thema’s zijn.
Alleen zijn de 99 thema’s allemaal interessant, maar niet even existentieel. En dan denk ik:
armoede en zelfdoding dat zijn dan al twee die ik dan toch wel van een belangrijkere
categorie vind dan hoe is onze meisjes-jongens verdeling. Allé, dat is niet onbelangrijk.
Erika wijst hier op het ‘existentieel’ belang van het bespreken van suïcide in de algemene
opleidingen. Zij trekt het ruimer dan Dirk, die enkel verwijst naar de opleidingen voor
pastores en priesters. Erika hamert hiermee op de preventieve kansen die liggen in het
bespreken van deze problematiek en het informeren over deze problematiek. Ze verwijst
namelijk naar enkele foute stereotypen die aanwezig zijn in de samenleving die, mede door
suïcide bespreekbaar te maken in de opleidingen, kunnen genuanceerd worden. Enkele
voorbeelden van stereotype ideeën die Erika aanhaalt zijn: ‘Mensen die erover spreken die
doen het toch niet’, ‘Mensen die zoiets doen die willen aandacht’ of ‘Die willen eigenlijk
niet dood.’ Door de bespreekbaarheid te vergroten of door juiste informatie te verspreiden
zouden deze stereotypen doorprikt kunnen worden, volgens Erika.
42
De bespreekbaarheid moet niet enkel vergroot worden in de opleidingen, ook in de
liturgie moet het gebeuren van een suïcide benoemd worden volgens enkele participanten.
Dirk stelt:
De vreugde en het lijden waar de mensen mee binnenkomen op hun gelaat is uw
vertrekmateriaal voor uw viering. Ja, je mag er dus vanuit gaan dat je in uw kerkgezelschap
met mensen zit die in zo een situatie verkeren. Dus dat meenemen in uw inleiding of homilie.
Dat is een belangrijk preventief accent.
Dirk verklaart dit preventieve accent door te verwijzen naar de mogelijkheid die je als
priester of voorganger schept om aangesproken te worden op de vermelding van suïcide in
de homilie, inleiding of voorbede. Hij stelt:
Regelmatig in het jaar het woord suïcide laten vallen en dat aanhalen, dat geeft mensen ook
een opstapje om te zeggen van aja, die haalt dat aan, misschien kunnen we wel eens…, praat
daar maar eens mee.
Daarnaast stelt Dylan dat het belangrijk is om de problematiek van suïcide niet alleen
doorheen het jaar te benoemen, maar ook en vooral tijdens de afscheidsliturgie moet de
suïcide benoemd worden. Hij zegt:
Ik vind wel dat dingen benoemd mogen worden in een uitvaartdienst. Dat je mag zeggen van,
voor haar was het lijden zo ondraaglijk dat ze zelf beslist heeft ‘dit kan niet meer’. Ik vind het
gezond om dat te durven benoemen. Zo een dingen mogen absoluut ook klinken in zo een
dienst, want ook dat helpt mee in de preventie.
Dylan wijst hier op het benoemen van suïcide tijdens de afscheidsliturgie van een suïcidant.
Dit om het risico op kopiegedrag bij nabestaanden te verkleinen. Een andere participant
verwoordt dit risico scherp. Hendrick stelt: “Dus je probeert dat toch ergens taal te geven,
omdat we de ervaring, spijtig genoeg hebben, dat een zelfdoding aanleiding kan geven tot
kopiegedrag”. Ook andere participanten verwijzen naar dit risico op kopiegedrag of het
contaminatierisico van een suïcide en vermelden dat het benoemen van het gebeuren
preventief kan werken.
Enkele onderzoekers stellen inderdaad dat het geen zin heeft om de doodsoorzaak te
verdoezelen of te verzwijgen uit angst voor navolging of uit voorzichtigheid. Door suïcide
bespreekbaar te maken en dus te benoemen tijdens de afscheidsliturgie, wordt de drempel
verlaagd. Zo wordt er soms als praktische richtlijn gesuggereerd om tijdens de liturgie geen
schuldbelijdenis uit te spreken, maar eerder een belijdenis van onmacht. Dit om de nadruk te
leggen op een niet-(ver)oordelende houding vanuit de kerk, pastores en geloofsgemeenschap
naar de nabestaanden toe103
.
103
Zie D. HOEDT & P. PERQUY, Woorden, symbolen en rituelen in een gedachtenisviering met
medepatiënten, personeel en nabestaanden, na de suïcide van een patiënt, in Pastorale perspectieven
150/1 (2011), 29-38, p. 30.
HOOFDSTUK IV: BETEKENIS VAN RESULTATEN EN WEGEN
VOOR PASTORALE AANDACHT
In dit hoofdstuk willen we stilstaan bij de betekenis van de resultaten op basis van een
vergelijking met het eerder besproken literatuuronderzoek. Er wordt een vergelijking
gemaakt tussen de visies en interpretaties die de participanten weergeven en wat reeds
kwantitatief empirisch bewezen werd. Daarnaast worden enkele wegen voor pastorale
aandacht uitgewerkt om de resultaten van dit onderzoek te verbinden met de praktijk.
§1. VERGELIJKING MET BESTAAND EMPIRISCH ONDERZOEK
In dit onderdeel wordt een vergelijking opgezet tussen de bekomen kwalitatieve resultaten en
het bestaand kwantitatief empirisch onderzoek. We staan opnieuw stil bij geloof als
beschermende factor, als risicofactor en het ontbreken van een relatie tussen geloof en
suïcide, en wat kwantitatief empirisch onderzoek hierover aangetoond heeft.
1.1 BESCHERMENDE FACTOREN
De systematische review van Bonelli en Koenig toonde een sterke beschermende rol aan van
religie ten aanzien van suïcide104
. De participanten die verschillende aspecten van het geloof
aanduidden als beschermende factoren hebben het volgens het kwantitatief empirische
onderzoek bij het rechte eind. We staan even stil bij enkele argumenten die worden
aangehaald in verschillende kwantitatieve onderzoeken om de resultaten te staven en
vergelijken deze met hetgeen dat wordt aangehaald door de participanten. We volgen in deze
bespreking opnieuw de drievoudige structuur. Het katholiek geloof als beschermende factor,
op niveau van gemeenschap, op niveau van de interpretatie van de kerkelijke leer en op
niveau van het persoonlijk geloof.
1.1.1 Beschermende factoren op niveau van gemeenschap
Allereerst wordt er in de systematische review van Bonelli en Koenig gewezen op de relatie
tussen een sterke kerkparticipatie en een lagere kans op suïcide. Mensen die betrokken zijn
op een geloofsgemeenschap of praktiserend gelovig zijn, lopen volgens dit kwantitatief
empirisch onderzoek een lager risico op het ondernemen van een suïcide105
. Deze empirisch
ondersteunde stelling mogen we in deze masterproef plaatsen onder de beschermende factor
op niveau van de gemeenschap. Door de participanten wordt de ervaring van verbondenheid
en zich welkom weten aangestipt als aspecten die belangrijk zijn in de beschermende rol van
het katholiek geloof tegen suïcide. De gemeenschap en vooral de betrokkenheid op deze
gemeenschap wordt door zowel de participanten als door het kwantitatief empirisch
onderzoek aangestipt als een eventuele beschermende factor ten aanzien van suïcide106
. Een
verklaring voor deze beschermingsfactor kunnen we situeren bij de positieve gevolgen van
religieuze socialisatie. Religieuze socialisatie of deel zijn van een religieuze gemeenschap
biedt een persoon namelijk een zijnsgrond waarin normen en plichten bestaan en waarin je
104
Zie hoofdstuk I, punt 3.2.1 Een beschermende rol. 105
Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A
Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673, p. 666. 106
Zie hoofdstuk III, punt 2.3.1 De ervaring van verbondenheid en 2.3.2 Zich welkom weten.
44
een legitimatie kan vinden voor het eigen handelen107
. Betrokken zijn op of deelgenoot zijn
van een kerkgemeenschap biedt een reden om te leven of te vechten voor het leven. Wanneer
enkele participanten stellen dat het geloof als krachtbron kan functioneren, kunnen we hierbij
verwijzen naar het gevolg van religieuze socialisatie, namelijk het kader van waarden en
normen, dat volgens empirisch onderzoek, als zijnsgrond fungeert om een leven uit te
bouwen108
.
Het deel mogen zijn van een gemeenschap wordt tevens als beschermende factor
aangehaald in de studie van Dervic109
. Daarin wordt aangetoond dat de religieuze
gemeenschap werkt als een sociaal vangnet voor de persoon in een suïcidale crisis, omdat
deze vorm van gemeenschappen over het potentieel beschikken om een sociale samenhang te
bieden. Een sociaal vangnet of sociale samenhang kan als tegengewicht gesitueerd worden
ten aanzien van eenzaamheid. Eenzaamheid is namelijk een belangrijke risicofactor voor
suïcide of een suïcidepoging110
. De participanten spraken over het belang van verbondenheid
en zich welkom weten, maar tevens duiden ze aan dat het ontbreken van een
gemeenschapsaspect juist kan resulteren in een risicofactor. Anton stelt dat de plaatselijke
parochies bijvoorbeeld te kort komen in dit gemeenschapsaspect en Rik verklaart dit door te
verwijzen naar het gevaar van een te open gemeenschap, met als gevolg dat er
onverschilligheid ten aanzien van de andere aanwezigen ontstaat. In de resultaten van deze
masterproef wordt het belang van het gemeenschapsaspect dus niet tegengesproken, maar
wordt gewezen op het ontbreken van dit aspect in de realiteit van de traditionele parochies.
1.1.2 Beschermende factoren op niveau van de interpretatie van de leer
Kwantitatief empirisch onderzoek toont aan dat wanneer een geloof de act van suïcide zelf
afkeurt, gelovige mensen minder risico lopen op suïcide111
. Dit argument kunnen we in deze
masterproef plaatsen onder het beschermend effect van het verbod en dus onder
beschermende factoren op het niveau van de kerkelijke leer. Participanten beargumenteren
dat vooral oudere generaties zich vaak nog laten sturen door het verbod uit angst voor wat er
na de dood met hen zou kunnen gebeuren indien ze niet zouden gehoorzamen aan het
verbod112
. Ook gelovigen uit traditionele kaders kunnen zich tegengehouden weten door het
verbod op suïcide, volgens enkele participanten113
. Het kwantitatief empirisch onderzoek
toont aan dat gelovige mensen minder risico lopen om een suïcide te begaan, wanneer de
leerstellingen van het geloof deze act verbieden. De participanten uit dit kwalitatief
onderzoek nuanceren echter dit gegeven door te verwijzen naar een beschermend effect van
het verbod, uitsluitend of vooral bij oudere generaties of in traditionele kaders. De
107
Zie M. SCHRERER-RATH, Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und
Begeleitung von Menschen in Lebenskrisen, Münster, LIT, 2001, p. 31. 108
Ibid., p. 31. 109
Zie K. DERVIC et al., Religious Affiliation and Suicide Attempt, in American Journal of Psychiatry
161/12 (2004), 2303–2308, p. 2307-2308. 110
Zie L. VAN LAERE, De zin van zomaar zijn. Preventie van zelfdoding bij jongeren, in Rondom
Gezin 2/28 (2007), 2-10, p. 3. 111
Zie hoofdstuk I, punt 3.2.1 Een beschermende rol. Zie ook R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental
Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A Systematic Evidence-Based Review, in Journal of
Religion and Health 51 (2013), 657-673, p. 658. 112
Interview met Annabel, 17 februari 2015. 113
Zie hoofdstuk III, punt 2.1.1 Het beschermend effect van het verbod.
45
participanten benadrukken dat dit beschermend effect van het verbod lang niet voor alle
gelovige mensen in Vlaanderen geldt114
.
1.1.3 Beschermende factoren op niveau van persoonlijk geloof
Ten slotte toont de systematische review van Bonelli en Koenig aan dat er ook een verband
kan gevonden worden tussen de religiositeit en de mate van depressie. Het onderzoek toont
aan dat een hoge mate van religiositeit kan wijzen op een lagere kans op depressiviteit115
.
Daarnaast stelt een onderzoek uit de VS dat geloof inderdaad een beschermende factor kan
zijn ten aanzien van mentale gezondheidsproblemen, waaronder depressie, aangezien het
geloof of de religieuze overtuiging mensen afschermt van het volle gewicht van bijvoorbeeld
stress116
. Ditzelfde onderzoek toont aan dat drie vormen van steun worden gelinkt aan een
lagere mate van depressie en een hogere mate van tevredenheid. Deze drie vormen zijn:
steun van God, steun van de gemeenschap en steun van de priester117
. De eerste twee vormen
van steun kunnen we terug vinden bij de argumenten die de participanten uit dit kwalitatief
onderzoek aanhalen. Zij stellen bijvoorbeeld dat een mild, persoonlijk godsbeeld een
beschermende factor kan zijn tegen en suïcide of suïcidepoging118
. Dit impliceert, volgens de
participanten, dat mensen in een suïcidale crisis of mensen in een depressie steun kunnen
vinden in een mild en persoonlijk beeld van God. De tweede vorm van steun, namelijk steun
van de gemeenschap, werd reeds aangestipt119
. Door religieuze socialisatie, verbondenheid
en de ervaring van zich welkom weten kan een gelovige steun ontvangen vanuit de
gemeenschap. De laatste vorm van steun, namelijk de steun van de priester, vinden we echter
niet terug bij de participanten van deze masterproef. Zij beargumenteren net het omgekeerde,
namelijk dat priesters juist de “allerlaatste zijn waar dat ze (mensen in een suïcidale crisis)
aan denken”120
, wanneer ze op zoek zijn naar hulp. Uit dit onderzoek blijkt niet dat dit tevens
geldt voor pastores in andere contexten. Er werd enkel vermelding gemaakt van een pastor
en priester in een parochiale context. Wanneer pastores bijvoorbeeld in een zorg-of
psychiatrische context te werk gesteld zijn, kan deze afstand of onbereikbaarheid anders
ervaren worden door de pastoranten.
Een Duits onderzoek toont aan dat hoop, in de vorm van uitkijken naar het Rijk
Gods, ervoor kan zorgen dat een depressie niet uitmondt in een suïcide of suïcidepoging bij
religieuze mensen. Hoop wordt in kwantitatief empirisch onderzoek vaak aangeduid als de
missing link tussen depressie en suïcide. Wanneer de hoop verdwijnt in een suïcidale crisis of
in het proces van een depressie verhoogt het risico op een suïcidepoging of suïcide. Dit Duits
onderzoek stelt dat voor katholieke gelovigen deze hoop kan ingevuld worden als de hoop,
het verlangen op de realisatie van het Rijk Gods121
. De invulling van hoop als uitkijken naar
de realisatie van het Rijk Gods kon ik niet terugvinden in de data van de participanten. Geen
van hen maakt een link tussen de hopeloosheid die aanwezig is bij een persoon in een
114
Zie hoofdstuk III, punt 2.1.1 Het beschermend effect van het verbod. 115
Zie R.M. BONELLI & H.G. KOENIG, Mental Disorders, Religion and Spirituality 1990-2010. A
Systematic Evidence-Based Review, in Journal of Religion and Health 51 (2013), 657-673, p .658. 116
Zie G. NELSON et al, Protective Functions of Religious Traditions for Suicide Risk, in Suicidology,
University of Minnesota, USA, 2012, 59-71, p. 59. 117
Ibid., p. 66. 118
Zie hoofdstuk III, punt 2.2.2 Een persoonlijk godsbeeld. 119
Zie hoofdstuk IV, punt 1.1.1 Beschermende factoren op niveau van de gemeenschap. 120
Interview met Erika, 18 november 2014. 121
Zie M. SCHRERER-RATH, Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und
Begeleitung von Menschen in Lebenskrisen, Münster, LIT, 2001, p. 64-65.
46
suïcidale crisis en het tegengewicht dat het visioen van het Rijk Gods hierin kan bieden. Wel
haalt één participant aan dat de verrijzenis een invulling of een bron van hoop kan zijn. Hij
stelt dat de opstanding van Jezus kan dienen als voorbeeld of bron van hoop voor een eigen
opstanding of wedergeboorte uit de suïcidale crisis·.
1.2 RISICOFACTOREN
De systematische review van Bonelli en Koenig toont aan dat religie een beschermingsfactor
kan zijn ten aanzien van suïcide, maar niet uitsluitend beschermend·.
Enkele onderzochte
studies maakten melding van minstens één risicofactor van het geloof ten aanzien van
suïcide122
. Het katholiek geloof als risicofactor in een suïcidale crisis kan ook teruggevonden
worden in de aangehaalde argumentatie van de participanten. We staan stil bij argumenten
die worden aangehaald in verschillende onderzoeken om geloof als risicofactor voor suïcide
aan te duiden en vergelijken deze aspecten met de verzamelde kwalitatieve data.
1.2.1 Risicofactoren op niveau van gemeenschap
Door te verwijzen naar het voorbeeld van de massa-suïcide in Guyana werd aangetoond dat
er niet altijd een verband bestaat tussen het behoren tot een religieuze gemeenschap en een
lagere kans op suïcide123
. Mensen in deze sektarische religieuze gemeenschap schatten
namelijk de waarde van de gemeenschap groter dan de waarde van hun persoonlijk leven en
hierdoor waren ze bereid om hun leven op te offeren om een groter doel te bereiken124
. In
Guyana gingen de leden van de sekte over tot suïcide door de manipulatie van de leider Jim
Jones en door de angst die ontstond vanuit een vertekend wereldbeeld dat gecreëerd werd
door de ideologie125
. Behoren tot een geloofsgemeenschap kan dus niet in een rechtlijnig
verband geplaatst worden met een lagere kans op suïcide.
De participanten, spreken echter uitsluitend over dit rechtlijnige verband in hun
argumentatie. Zij wijzen twee risicofactoren aan, namelijk het ontbreken van een
gemeenschapsaspect en de onbereikbaarheid van hulp vanwege kerkbetrokkenen126
. Beide
aangehaalde risicofactoren kunnen we situeren als het tegengestelde van de beschermende
factoren, namelijk het belang van de ervaring van verbondenheid en zich welkom weten.
Onder de participanten wordt echte gemeenschapsvorming gezien als een belangrijk element
in strijd tegen suïcide. Wanneer dit gemeenschapsaspect ontbreekt, benoemen ze dit als een
eventuele risicofactor tot een hogere kans op een suïcide. De participanten spreken niet van
een risico in het behoren tot een gemeenschap of het eventuele gevaar bij sectaire
gemeenschappen. We kunnen deze tegenstelling tussen wat de participanten aanhalen en wat
het kwantitatief onderzoek aantoont verklaren door het uitzonderlijke karakter van een massa
suïcide zoals het gebeuren in Guyana. In België bestaat het onderzoekscentrum IACSSO
(Informatie- en Adviescentrum inzake Schadelijke Sectaire Organisaties). Dit centrum toont
aan dat ook in België de ‘wij-tegen-de-wereld’ mentaliteit een rol kan spelen in het ontstaan
van een breuk tussen de sekte en de buitenwereld. Zo kan deze mentaliteit ervoor zorgen dat
leden van een gemeenschap zich afsluiten van vrienden, familie en collega’s. Het
122
Zie hoofdstuk I, punt 3.2.2 Een risicovolle rol. 123
Ibid. 124
Zie A.A. LEENAARS et al. (ed.), Suicide. Individual, Cultural, International Perspectives, New
York, The American Association of Suicidology, 1997, p. 43. 125
Zie M.D. MANCINELLI, et al., Mass Suicide. Historical and Psychodynamic Considerations, in
Suicide and Life-Threatening Behavior 32/1 (2002), 91-99, p. 93-94. 126
Zie hoofdstuk III, punt 1.3 De gemeenschap als risicofactor.
47
onderzoekscentrum toont echter niet aan dat deze breuk zo groot kan worden dat er een
gevaar bestaat op een té hoge betrokkenheid of op het groepsbelang boven het individueel
belang te plaatsen127
. Een geloofsgemeenschap kan een beschermende rol spelen in een
suïcidale crisis, maar soms kan deze geloofsgemeenschap ook een risico in zich dragen.
Zoals werd aangetoond met het voorbeeld van de massa suïcide in Guyana.
1.2.2 Risicofactoren op niveau van de interpretatie van de leer
Amerikaans onderzoek benadrukt uitsluitend het beschermend effect van het verbod op
suïcide, voor personen in een suïcidale crisis. Het merendeel van de gelovige mensen weet
zich tegengehouden, volgens de systematische review van Bonelli en Koenig, door de
leerstellingen die de act van suïcide verbieden128
. Wat betreft de risicofactoren van de
interpretatie van de leer is er weinig tot geen empirisch onderzoek terug te vinden.
De participanten wijzen echter wel op risicofactoren in relatie met de kerkelijke leer.
Ze stellen dat de normatieve standpunten van de kerkelijke leer een gevoel van veroordeling
en een gevoel van schuld teweeg kunnen brengen bij mensen in een suïcidale crisis129
. Het
kwantitatief empirisch onderzoek stelt dat het verbod op suïcide mensen in een suïcidale
crisis zal tegenhouden en dat dit verbod dus preventief werkt tegen suïcide. De participanten,
die spreken vanuit de praktijk, wijzen ons echter op de gevoelens die opgewekt worden door
het verbod. Ze stellen dat het verbod in verband met suïcide en andere normatieve
standpunten uit de kerkelijke leer de oorzaak zijn van gevoelens van veroordeling en
schuld130
. Het gevolg is dat wanneer de (ver)oordelende houding voorop staat er te weinig
ruimte over blijft voor aanvaarding. Hoe minder mensen zich aanvaard weten, hoe minder
kans de Kerk krijgt (in al zijn facetten) om een positieve bijdrage te leveren of een
preventieve invloed uit te oefenen in een suïcidale crisis.
De participanten tonen aan dat er een verlangen aanwezig is om de nadruk te leggen
op een niet-veroordelende houding om de preventieve invloed die de Kerk mogelijks kan
spelen open te houden. In de lijn van de niet-veroordelende houding vinden we een sterk
citaat bij de Britse bisschoppen. Zij stellen “… suïcide moet behandeld worden met
medeleven in plaats van met een beschuldigende vinger te wijzen”131
. De Britse bisschoppen
zien suïcide nog steeds als de onmogelijkheid om de gave van het leven te kunnen ontvangen
en dus als act tegen God die de mens het leven geeft. Wel wijzen ze op het feit dat suïcide
met mededogen moet worden behandeld in plaats van te oordelen over dit gebeuren·.
Deze
nuancering over het niet veroordelen van een suïcide staat op diezelfde golflengte als het
verlangen naar erkenning en aanvaarding dat we kunnen terugvinden bij de participanten.
Mensen in een suïcidale crisis hebben nood aan mededogen, stelt ook Jude Njoku
Ogbuanu in zijn doctoraat132
. De meeste mensen in een suïcidale crisis zijn namelijk
127
Zie I.A.C.C.C.O., Is dat een sekte. Een praktische handleiding;
http://www.iacsso.be/is_dat_een_sekte.pdf (toegang 31.03.2015). 128
Zie hoofdstuk IV, punt 1.1.2 Beschermende factoren op niveau van de interpretatie van de leer. 129
Zie hoofdstuk III, punt 1.1 De interpretatie van de kerkelijke leer als risicofactor. 130
Ibid. 131
“Suicide should be treated with compassion rather than with blame”, CATHOLIC BISHOPS’
CONFERENCE OF ENGLAND AND WALES, Sense and nonsense on ‘Assisted Dying;
http://catholicunion.org.uk/wp-content/uploads/2013/07/assisted-dying-sense-nonsense.pdf (toegang
7.04.2015). 132
J. NJOKU OGBUANU, A Dialogical-hermeneutical Approach of Pastoral Companionship to Suicidal
Persons (onuitgegeven doctoraatsproefschrift Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschappen, KU
Leuven), Leuven, 2013, p. 171.
48
psychisch ziek en hebben nood aan hulp en niet aan een oordeel of veroordeling·.
Deze auteur
verklaart de nood aan een niet-veroordelende houding vanuit het idee dat suïcide geen
vrijwillige act is maar een gevolg van een mentale ziekte. Een studie uit Noord-Ierland toont
in lijn hiervan aan dat de gewijde bedienaren van verschillende christelijke denominaties
sterk geloven in de heiligheid van het leven. Toch wordt door hen aangegeven dat suïcide het
product is van een mentale ziekte en dat hierdoor suïcide niet langer als een zonde mag
bestempeld worden of veroordeeld worden, omdat een persoon in een suïcidale crisis niet
volledig vrijwillig en/of bewust handelt. Opvallend is dat de studie tevens aantoont dat dit
ideeëngoed over suïcide als product van een mentale ziekte aanwezig is in de pastorale
praktijk, maar dat er weinig tot geen wijzigingen zijn gebeurd in de formele standpunten die
de christelijke denominaties naar voren schuiven·.
Volgens deze studie is de aanvaarding en
erkenning reeds gerealiseerd in de pastorale praktijk, maar nog niet in de leerstellingen die
een geloof aanneemt in relatie tot suïcide als zonden of inbreuk op de gave van het leven.
We moeten dit laatste argument voor een niet-veroordelende houding echter
nuanceren. De suïcidant of persoon in een suïcidale crisis wordt hier namelijk vrijgesteld van
de verantwoordelijkheid voor zijn keuze door de act van suïcide te reduceren tot een gevolg
van een mentale ziekte. De mentale gezondheidstoestand speelt uiteraard een rol in een
suïcidale crisis, maar de niet-veroordelende houding mag niet gebaseerd zijn op een reductie
van de verantwoordelijkheid van suïcidanten en personen in een suïcidale crisis. De houding
moet niet-veroordelend zijn vanuit een fundament van aanvaarding en mildheid naar de een
persoon in een suïcidale crisis.
1.2.3 Risicofactoren op niveau van persoonlijk geloof
Perquy stelt dat een mogelijke risicofactor van geloof kan zijn dat het verhaal van de
zondeval gebruikt wordt om te staven dat de situatie waarin een suïcidaal persoon zich
bevindt een straf van God is133
. Geen van de participanten spreekt over een straf van God,
wel wordt aandacht besteed aan het té positief spreken over het leven na de dood als
mogelijke risicofactor. Daarnaast wordt het té sterk geloven dat bidden kan helpen aangestipt
als risicofactor. De participanten stellen dat het beeld van God als straffende rechter in een
optimale situatie best kan worden omgebogen naar een beeld van een milde, niet-
veroordelende en dragende God134
. Met dit laatste godsbeeld is er ruimte voor aanvaarding
en bestaat er een kleiner risico dat een persoon in een suïcidale crisis zich verlaten voelt door
God. Dit laatste aspect kunnen we verbinden met wat Perquy stelt. De participanten halen
hier namelijk een aspect aan dat als tegengewicht kan fungeren tegenover het idee dat de
suïcidale crisis een straf van God is. Een persoon in een suïcidale crisis kan, volgens enkele
participanten, kracht en steun vinden vanuit het geloof in een milde God, in plaats van deze
crisis te zien als straf van God135
.
Het onderzoek van King136
bewijst dat religie een invloed heeft op de algemene
mentale gezondheid van mensen. Hij besluit zijn onderzoek met de conclusie dat mensen
met een spirituele levensvisie een minder goede mentale gezondheid hebben dan mensen
133
Zie P. PERQUY, Ik zal de duisternis voor hen verlichten. De puinwegen maak ik begaanbaar voor
hen, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 28-33. 134
Zie hoofdstuk III, punt 2.2.2 Een persoonlijk godsbeeld. 135
Ibid. 136
Zie hoofdstuk I, punt 3.2.2 Een risicovolle rol.
49
zonder een spirituele of religieuze visie137
. We zagen reeds dat suïcide sterk gelinkt wordt
met depressie, dus een mentale ziekte. Echter spreken hier de verschillende onderzoeken
elkaar tegen. Zo pleit King dus om religie als risicofactor te beschouwen ten aanzien van
depressie, hoewel door Bonelli en Koenig werd vastgesteld dat hoe religieuzer een persoon
is het risico op depressie kleiner wordt·.
De participanten halen geen argumenten aan die in
diezelfde lijn lopen als Kings’ onderzoek. Wel worden enkele elementen aangestipt die als
beschermende factoren kunnen optreden ten aanzien van depressie, en dus eventueel op
langere termijn ten aanzien van suïcide138
. Enkele participanten stellen namelijk dat het
gevoel van zich welkom weten en de ervaring van verbondenheid kunnen zorgen voor een
hogere gradatie van zelfwaarde en zelfrespect. Wanneer een individu bijvoorbeeld een
deeltaak krijgt toegewezen ontvangt hij/zij een verantwoordelijkheid en rekenen mensen op
hem/haar. Dit verhoogt, volgens de participanten, de eigenwaarde139
. De participanten
erkennen dus eerder een beschermend effect ten aanzien van depressie, wat gelijk loopt met
het onderzoek van Bonelli en Koenig, in plaats van religie als risicofactor die een depressie
in de hand kan werken, zoals King ’s onderzoek stelt.
1.3 GEEN RELATIE TUSSEN GELOOF EN SUÏCIDE
In het overzicht van de kwantitatieve empirische studies werd geen aandacht besteed aan het
ontbreken van de relatie tussen geloof en suïcide. Het is dan ook een impuls die werd
geopperd door de participanten en waarvan maar een beperkt aantal kwantitatieve
onderzoeken terug te vinden is.
Een kwantitatieve empirische studie in Vlaanderen verklaart de verdwijnende relatie
tussen suïcide en de katholieke geloofsgemeenschappen. Deze studie vond plaats tussen
1996 en 2005. De onderzoekers, Hooghe en Vanhoutte, onderzochten de sterftecijfers van
308 gemeentes in Vlaanderen. Er werd rekening gehouden met de leeftijd en het geslacht van
de individuen en de mate van betrokkenheid in een gemeenschap. De gradatie van
betrokkenheid werd berekend door de mate van sociale integratie en de socio-economische
deprivatie. Hiervoor maakten de onderzoekers gebruik van de cijfers over kerkparticipatie
van de participanten140
. Er werd reeds vermeld dat verschillende Amerikaanse studies
aantonen dat een hogere participatie of hoge kerkbetrokkenheid correleert met een lager
risico op suïcide141
. Deze studie toont aan dat deze correlatie in Vlaanderen niet langer terug
te vinden is. De onderzoekers stellen dat de sociale banden die worden gevormd in een
religieuze gemeenschap niet (langer) sterk genoeg zijn om eenzaamheid of sociale isolatie te
137
Zie M. KING et al., Religion, Spirituality and Mental Health: Results from a National Study of
English Households, in The British Journal of Psychiatry 202 (2013), 68-73, p. 71. 138
Een depressie kan uitmonden in suïcide of een suïcidepoging wanneer een individu zijn/haar hoop
op de toekomst verliest, want een mens is een toekomstgericht wezen. Wanneer de hoop op een
toekomst wegvalt kan een mens zeer moeilijk zin vinden om verder te gaan. Zie M. SCHRERER-RATH,
Lebenssackgassen. Herausforderung für die pastorale Beratung und Begeleitung von Menschen, in
Lebenskrisen, Münster LIT, 2001, p. 23. 139
Zie interview met Nicole, 28 januari 2015. 140
Zie M. HOOGHE & B. VANHOUTTE, An Ecological Study of Community-Level Correlates of Suïcide
Mortality Rates in the Flemish Region of Belgium, 1996-2005, in The Official Journal of the American
Association of Suicidology 41/4 (2011), 453- 464, p. 462. 141
Zie hoofdstuk I, punt 3.2.1 Een beschermende rol.
50
voorkomen142
. De graad van religieuze participatie speelt hierdoor dus, noch een rol als
preventieve functie, noch een rol als risicofactor ten aanzien van suïcide. Het onderzoek stelt
dat door de sterke seculariseringstendens in Vlaanderen de religieuze betrokkenheid niet
langer een invloed heeft op de suïcidecijfers143
.
Frans Van Steenbergen en vele onderzoekers naast hem144
, verklaren dat suïcide het
product is van een diepgaande depressie. Het proces van depressie zorgt volgens deze auteur
voor de onmogelijkheid van het bestaan van een relatie tussen suïcide en geloof. Hij stelt dat
naarmate de depressie verergert, de kans op een suïcide groter wordt. De auteur beschrijft het
verdwijnen van een aantal remmingen naarmate een depressie toeneemt. Allereerst
verdwijnen de interesses, vervolgens verdwijnt ook het gelovig of spiritueel kader en ten
slotte zal ook de capaciteit om relaties uit te bouwen verdwijnen. Wanneer de drie
remmingen zich op het nulpunt bevinden, wordt het zeer moeilijk om als persoon met een
depressie, zonder relaties, zonder waarden en interesses, zonder een tijdsperspectief, te
kiezen voor het leven145
. Aangezien het gelovig of spiritueel kader als tweede aspect
verdwijnt tijdens het proces van een depressie is het niet mogelijk om via geloof een invloed
uit te oefenen op een persoon in een suïcidale crisis. Hij/zij is namelijk alle binding reeds
kwijt en bevindt zich in een situatie waar geen gelovig of spiritueel kader overblijft.
Bij de participanten werd deze positie van het ontbreken van een relatie tussen
suïcide en het katholiek geloof teruggevonden. Enkele van de participanten namen
uitsluitend deze positie in en ontkenden een beschermende rol van het katholiek geloof of de
risicofactoren van het katholiek geloof. Andere participanten situeren zich bijvoorbeeld
vooral in de tendens van een beschermende rol, maar stellen dat één aspect van het katholiek
geloof, bijvoorbeeld de kerkelijke leer, weinig tot geen invloed heeft op suïcide of de
gedachten aan zelfdoding. Deze laatste combinatie was eerder uitzonderlijk. Het merendeel
van de participanten situeerden zich in een combinatie van beschermende en risicovolle
beïnvloedingsfactoren. Anderen situeerden zich uitsluitend in de positie die beargumenteert
dat er geen invloed kan uitgeoefend worden door het katholiek geloof op een suïcidale crisis.
§2. WEGEN VOOR PASTORALE AANDACHT
In dit onderdeel staan we stil bij de Vlaamse context en de concrete pastorale praktijk. Onze
aandacht gaat hier uit naar hoe we als pastor kunnen reageren en handelen. Richard Osmer
stelt dat een praktische theoloog op vier vragen moet antwoorden binnen een
onderzoeksproces. De eerste vraag luidt als volgt: (1) ‘Wat is er aan de hand?’. Vervolgens
moet er dieper ingegaan worden op de vraag (2) ‘Waarom is het aan de hand?’. Als derde
vraag komt (3) ‘Wat zou er aan de hand moeten zijn?’ naar boven en ten slotte zou er moeten
142
Eenzaamheid en sociale isolatie worden aangegeven als belangrijke risicofactoren voor een suïcide
of een suïcidepoging, dit expliciet bij ouderen. Zie L. VAN LAERE, De zin van zomaar zijn. Preventie
van zelfdoding bij jongeren, in Rondom Gezin 2/28 (2007), 2-10, p. 3. 143
Zie M. HOOGHE & B. VANHOUTTE, An Ecological Study of Community-Level Correlates of Suïcide
Mortality Rates in the Flemisch Region of Belgium, 1996-2005, in The Official Journal of the
American Association of Suicidology 41/4 (2011), 453- 464, p. 462. 144
Verschillende andere bronnen uit de literatuur stellen dat depressie de grootste oorzaak of
risicofactor is voor een suïcide. Bijvoorbeeld: M. SCHRERER-RATH, G.NELSON, L. VANLAERE, A. W.
BRAAM, H. G. KING. 145
Zie F. VAN STEENBERGEN, Ruimte van hoop. Persoonlijke begeleiding in de kerk, Antwerpen,
Halewijn, 2014, p. 103-104.
51
stilgestaan worden bij de vraag (4) ‘Hoe kunnen we reageren/handelen?’146
. Tijdens dit
kwalitatief empirisch onderzoek hebben we reeds een antwoord geformuleerd op de vraag:
‘Wat is er aan de hand?’ in de algemene schets over suïcide in België en de bestaande
kwantitatieve onderzoeken naar de relatie tussen het geloof en suïcide. Daarnaast werd er
een antwoord geformuleerd op de vraag: ‘Waarom is het aan de hand?’, in de vergelijking
van de bekomen data en het bestaand kwantitatief empirisch onderzoek. Vervolgens werd er
aandacht besteedt aan hoe risicofactoren kunnen beperkt worden en beschermende factoren
vergroot worden naar de toekomst toe. Dit onderdeel biedt een antwoord op de vraag: ‘Wat
zou er aan de hand moeten zijn?’. Uiteindelijk blijft de vierde vraag: ‘Hoe kunnen we
reageren/handelen?’ over als enige onbeantwoorde vraag. Daarom wordt in dit laatste
onderdeel stil gestaan bij de praktijk van pastores die in contact komen met personen in een
suïcidale crisis. We stellen in dit onderdeel twee vragen, namelijk: ‘Wat kan een pastor147
bijdragen in de omgang met een persoon in een suïcidale crisis?’ en ‘Hoe houden pastores
deze begeleiding vol?’. Allereerst beschrijf ik vier specifieke instrumenten waarover de
pastor beschikt, die de eigenheid van een pastorale begeleiding onderstrepen. Vervolgens sta
ik stil bij het belang van zelfzorg voor pastores om de begeleiding van mensen in een
suïcidale crisis vol te houden.
2.1 DE MEERWAARDE VAN EEN PASTORALE BEGELEIDING
Belangrijk is om te onderstrepen dat een pastorale begeleiding van een persoon in een
suïcidale crisis nooit op zich mag staan. De gedachten aan suïcide worden in het merendeel
van de situaties veroorzaakt door een psychische ziekte en dus vereist de ondersteuning van
een persoon in een suïcidale crisis een concrete psychologische begeleiding. De pastorale
begeleiding kan zijn specifieke bijdrage leveren naast de psychologische begeleiding, door
stil te staan bij de acute zinvragen die naar boven komen tijdens een suïcidale crisis, maar
kan dit niet alleen bestrijden148
. De concrete instrumenten waarover een pastor beschikt
benadrukken waar een verschil kan gemaakt worden in de pastorale begeleiding. Door stil te
staan bij vier instrumenten van de pastor tracht ik een antwoord te formuleren op de eerste
vraag: ‘Wat kan een pastor specifiek bijdragen in de omgang met een persoon in een
suïcidale crisis?’. De vier instrumenten zijn: het aanbieden van een persoonlijke relatie, de
ondersteuning in het zoeken naar God, een milde houding en een spiegel voorhouden.
2.1.1 Het aanbod van een persoonlijke relatie
Het eerste instrument is het aanbieden van een persoonlijke relatie. Een pastor biedt namelijk
relaties aan149
. We weten reeds dat onderzoek aantoont dat sociale isolatie en eenzaamheid
belangrijke risicofactoren zijn voor suïcide150
. Hieruit komt naar voor dat een persoon in een
146
R. ERWICH, Contouren van de ‘interpreterende gids’, p. 4;
http://www.erwich.eu/admin/file_uploader2/bestanden/The%20pastor%20as%20interpretive%20guid
e8e4a3.pdf (toegang 14.05.2015). Zie ook R. OSMER, Practical Theology. An Introduction,
Cambridge, W.B. Eerdmans Publishing Co, 2008. 147
We gebruiken het woord ‘pastor’ in de meest ruime betekenis. Met dit woord willen we zowel
verwijzen naar priesters, naar lekepastor(e)s, als naar vrijwilligers en naar andere medemensen die een
persoon in een suïcidale crisis trachten te begeleiden. 148
Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht. Een pastorale benadering van
suïcide, in Collationes 31/2 (2001), 149-169, p. 149. 149
Ibid., p. 150. 150
Zie L. VAN LAERE, De zin van zomaar zijn. Preventie van zelfdoding bij jongeren, in Rondom
Gezin 2/28 (2007), 2-10, p. 3.
52
suïcidale crisis pas tot een suïcide of een suïcidepoging overgaat wanneer hij/zij zich geheel
geïsoleerd voelt van de wereld. De participanten uit het thesisonderzoek leggen als
tegengewicht ten aanzien van eenzaamheid en sociale isolatie de nadruk op de ervaring van
verbondenheid en zich welkom weten en benoemen deze twee aspecten als belangrijke
beschermende factoren van geloof151
. Daarnaast komt in Amerikaans kwantitatief empirisch
onderzoek naar boven dat er een verband bestaat tussen een hoge mate van betrokkenheid in
de geloofsgemeenschap en een lager risico op suïcide152
. Een kwantitatief empirisch
onderzoek van Hooghe en Vanhoutte toont echter aan dat deze invloed van een hoge mate
van betrokkenheid op suïcide in Vlaanderen niet langer vanzelfsprekend is. De secularisering
zorgt ervoor dat de band die ontstaat in een geloofsgemeenschap niet sterk genoeg meer is
om de eventuele sociale isolatie tegen te gaan153
. Een tegengewicht bieden tegen deze
tendens van te zwakke relaties kan een uitdaging vormen voor pastores én
geloofsgemeenschappen vandaag. Een pastor staat namelijk in een geschikte positie om deze
band met een geloofsgemeenschap aan te bieden, via een persoonlijke relatie met de
suïcidant154
. Inzetten op deze persoonlijke relatie is dus een eerste instrument om als pastor
op een specifieke wijze bij te dragen in de begeleiding van een persoon in een suïcidale crisis
of bij de begeleiding van nabestaanden van een suïcidant.
De geloofsgemeenschappen zelf hebben ook een taak in het aanbod van een
persoonlijke relatie. Niet alleen de pastor kan bijdragen tot een sterkere band tussen de
geloofsgemeenschappen en individuen, ook de geloofsgemeenschappen zelf kunnen hier een
bijdrage in leveren. Door de openheid, toegankelijkheid en persoonlijke interactie te
vergroten kunnen ook geloofsgemeenschappen zorgen dat er een ervaring van
verbondenheid en zich welkom weten ontstaat bij mensen in een suïcidale crisis en bij alle
andere pastoranten.
2.1.2 De ondersteuning in het zoeken naar God
Naast suïcide als een verbindingsprobleem op niveau van mensen, kunnen we stellen dat er
een spanning komt te staan op de eventuele relatie tussen de suïcidant en God. De relatie
tussen God en een suïcidant wordt namelijk door elkaar geschud tijdens een suïcidale
crisis155
. Enkele participanten stipten aan dat het verlangen om naar de hemel te gaan, om bij
God te zijn een risicofactor is in de begeleiding van mensen in een suïcidale crisis156
. Dit zou
ervoor kunnen zorgen dat een suïcidant overhaalt kan worden om de stap te zetten. Als
tegengewicht voor dit verlangen naar de hemel halen de participanten aan, dat het belangrijk
is om hier op aarde reeds een functie of taak te moeten vervullen. Daarnaast verwijzen ze
naar het belang om een mild en persoonlijk godsbeeld te ontwikkelen of voor te houden als
151
Zie hoofdstuk III, punt 2.3.1 De ervaring van verbondenheid en 2.3.2 Zich welkom weten. 152
Dervic. toont aan dat mensen die deel uitmaken van een religieuze gemeenschap duidelijk minder
suïcidepogingen ondernemen dan mensen zonder band met een religieuze gemeenschap. Zie K.
DERVIC et al., Religious Affiliation and Suicide Attempt, in American Journal of Psychiatry 161/12
(2004), 2303–2308, p. 2307-2308. 153
Zie hoofdstuk IV, punt 1.3 Geen relatie tussen geloof en suïcide en zie M. HOOGHE & B.
VANHOUTTE, An Ecological Study of Community-Level Correlates of Suicide Mortality Rates in the
Flemish Region of Belgium, 1996-2005, in The Official Journal of the American Association of
Suicidology 41/4 (2011), 453- 464, p. 462. 154
Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht. Een pastorale benadering van
suïcide, in Collationes 31/2 (2001), 149-169, p. 150. 155
Ibid., p. 150-151. 156
Zie hoofdstuk III, punt 1.2.1 Het te positief spreken over het leven na de dood.
53
pastor, bijvoorbeeld door de woorden ‘almachtig’ en ‘heerser’ te vermijden in de liturgie en
in de pastorale begeleiding157
. Een pastor beschikt over het instrument om mee te helpen
zoeken naar de levensoriëntatie en naar het godsbeeld van een suïcidant, dit door zowel het
verlangen om te sterven als om te leven in een breder kader te situeren en samen op zoek te
gaan naar een evenwichtig en dragend beeld van God158
.
Daarnaast stelt Piet Vandevoorde dat sommige gelovigen meer last hebben van
schuldgevoelens dan andersdenkenden of niet-gelovigen, vanuit het beeld van een straffende
God. Nabestaanden kunnen volgens hem denken dat God hen straft met de suïcide van hun
zoon/dochter/vriend/… En dus wordt de link gelegd met hun persoonlijke fouten en de
suïcide als straf voor de persoonlijke fouten. Wanneer de pastor op een goede manier omgaat
met deze gevoelens van schuld vanuit een mild godsbeeld kan dit heel bevrijdend zijn voor
de nabestaanden. Zij kunnen bijvoorbeeld merken dat de oude beelden van God als
straffende God of als rechter losgelaten mogen worden. Hier zou de pastor moeten fungeren
als medetochtgenoot op de vernieuwende zoektocht naar God en een beeld van God159
.
2.1.3 Een milde houding
Een derde instrument van de pastor is zijn/haar houding van het niet gebieden of verbieden.
Een pastorant dient de suïcidale persoon in en met zijn/haar suïcidaliteit te aanvaarden,
zonder de zelfdoding te bestrijden of te veroordelen160
. Hier kunnen we de ervaring van
schuld en veroordeling situeren die wordt aangegeven door de participanten als mogelijke
risicofactor161
. Het verbod kan, volgens hen, ertoe leiden dat mensen sneller overgaan tot een
suïcide, door het gevoel van schuld en niet te kunnen voldoen aan Gods eisen. Karlijn
Demasure en Kristiaan Depoortere stellen dat de oplossing voor de omgang met dit verbod is
om aandacht te geven aan de spanningen waarin de pastorant en zijn/haar familie zich
bevinden162
. Ook het benoemen en het bespreekbaar maken van het gebeuren van een suïcide
bevordert de preventieve mogelijkheden163
. We zien hier een gelijkenis tussen wat de
participanten stellen en wat we terug vinden in de Vlaamse literatuur. Beide erkennen het
risico van de interpretatie van de kerkelijke leer als een verbod op suïcide en bieden de
oplossing aan om aandacht te geven aan de spanningen waarin de pastoranten zich bevinden
of door de bespreekbaarheid van suïcide te vergroten. Dit lijkt te wijzen op een
overeenkomst tussen theorie en praktijk, maar deze gelijkenis kan echter ook veroorzaakt
worden doordat de participanten het artikel van Demasure en Depoortere gelezen hebben.
Verschillende participanten zijn namelijk sterk betrokken bij het onderzoek naar suïcide en
het katholiek geloof.
Daarnaast stellen de participanten dat het verbod ook als beschermende factor
fungeert bij de oudere generatie of in de traditionele kaders en dus dat deze gebiedende
houding van een pastor toch op één of andere manier beschermend kan fungeren164
. Beide
157
Zie hoofdstuk III, punt 4.2.2 Het versterken van een persoonlijk godsbeeld. 158
Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht, Een pastorale benadering van
suïcide, in Collationes 31/2 (2001) , 149-169, p. 152. 159
Zie P. VANDEVOORDE, Ga met mij waar niemand met mij gaat… Omgaan met nabestaanden op
het thuisfront en op de campus na een studentensuïcide, in Collationes 31/2 (2001), 171-181, p. 180. 160
Ibid., p. 152. 161
Zie hoofdstuk III, punt 1.1.2 Een gevoel van schuld door het verbod. 162
Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht., p. 152. 163
Zie hoofdstuk IV, punt 1.1.2 Beschermende factoren op niveau van de interpretatie van de leer. 164
Zie hoofdstuk III, punt 2.1.1 Het beschermend effect van het verbod.
54
aspecten in rekening genomen moeten we, wanneer we onze blik richten naar de toekomst
toe, vooral inzetten op de milde en niet-veroordelende houding. Dit kan door aandacht te
geven aan de spanning tussen het wenselijk ideaal, namelijk kiezen voor het leven en
datgene wat menselijk mogelijk is voor een suïcidant. Wanneer de pastor zich een houding
aanmeet van mildheid is het mogelijk om te streven naar het ideaal, namelijk het leven, maar
is de begeleiding niet voor niets geweest moest deze toch in een zelfdoding resulteren. Want
wanneer een suïcidant zich ook in zijn/haar wanhoop begrepen voelt, kan er een persoonlijke
relatie ontstaan en kan dit eventueel leiden tot de zeer diepgaande begeleiding en
ondersteuning van een suïcidant165
.
2.1.4 Pastoraat als spiegel
Het laatste en vierde instrument van de pastor is dat een taak van het pastoraat begrepen kan
worden als een spiegel voorhouden. Een pastor moet over de moed beschikken om de
concrete situatie van een suïcidant onder ogen te durven zien en te benoemen. Vaak wordt er
gesteld dat: ‘Wie over suïcide spreekt, zal dit niet doen’ of ‘Hij/zij spreekt hierover, louter
om aandacht te trekken’. Deze uitspraken zijn niet correct, maar worden vaak gebruikt om de
hardheid van het spreken over suïcide te verzachten. De pastor draagt hier de zware taak om
juist wel de werkelijkheid te benoemen en de hardheid van het spreken over suïcide onder
ogen te zien om vandaar uit op weg te gaan met de suïcidant166
. Enkele participanten stippen
aan dat het benoemen van deze gedachten en gevoelens belangrijk is in een degelijke
pastorale begeleiding en dat de pastores toegankelijk zouden moeten zijn om te praten over
existentiële kwesties167
. We kunnen echter vaststellen dat een heel aantal van de
participanten onderstrepen dat juist de priesters168
diegenen zijn waarvan men denkt dat er
niet mee kan gesproken worden over “ethische kwesties met betrekking tot het
levenseinde”169
. De onbereikbaarheid van priesters wordt verklaard door angst om
veroordeeld te worden vanuit het imago van de Kerk als beschuldigend of veroordelend170
door de participanten. Dit imago tegengaan en de bespreekbaarheid vergroten is een taak
voor pastores.
Pastoraat als spiegel kunnen we ook interpreteren als de plaats waar nabestaanden
beluisterd worden en waar elk gevoel op tafel mag komen. Vaak worden gevoelens van
schuld, woede en agressie weggewuifd door vrienden en familie in de trant van ‘Zo mag je
niet denken’. Wanneer een pastoraal gesprek een ruimte biedt om met deze gevoelens boven
water te laten komen, kan dit als zeer kostbaar ervaren worden door de nabestaanden171
.
Ten slotte kan de pastoraat als spiegel verder doorgetrokken worden naar de liturgie.
Wanneer tijdens de afscheidsliturgie voldoende aandacht wordt besteed om het hele
165
Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht, Een pastorale benadering van
suïcide, in Collationes 31/2 (2001) , 149-169, p. 153-155. 166
Ibid., p. 155-156. 167
Zie hoofdstuk punt 4.1.3 Een tegengewicht III, voor de onbereikbaarheid voor hulp. 168
Hier wordt de term ‘priesters’ gebruikt in plaats van pastores zoals voordien aangegeven om een
duidelijke nuance te maken. De participanten gaven enkel aan dat de onbereikbaarheid voor hulp
aanwezig is binnen de parochiale context en in relatie tot priesters. Hier moet verder onderzocht
worden of ook pastores in het categoriaal pastoraat te maken krijgen met deze tendens van
onbereikbaarheid. 169
Interview met Hendrick, 19 februari 2015. 170
Zie hoofdstuk III, punt 1.3.2 De onbereikbaarheid vanwege kerkbetrokkenen voor hulp. 171
Zie P. VANDEVOORDE, Ga met mij waar niemand met mij gaat… Omgaan met nabestaanden op het
thuisfront en op de camus na een studentensuïcide, in Collationes 31/2 (2001), 171-181, p. 180.
55
gebeuren op een passende wijze te verwoorden, kan deze openheid en mildheid opwekken.
De openheid tijdens de liturgie over het onbegrijpelijke wat gebeurd is, kan een signaal
worden naar andere mensen toe dat ze met elkaar mogen spreken over suïcide172
. Volgens
enkele participanten werkt dit op zich reeds preventief. Door het gebeuren te benoemen en
niet uit angst voor het na-aap fenomeen de suïcide te verzwijgen, wordt de drempel verlaagd
en is er openheid mogelijk rond suïcide naar de nabestaanden toe173
.
2.2 HET VOLHOUDEN VAN EEN PASTORALE BEGELEIDING
De tweede vraag is: ‘Hoe houden pastores dit vol?’. Aan de hand van het belang van zelfzorg
en enkele nuttige advies-en hulplijnen trachten we ook hier een antwoord op te formuleren.
Allereerst wordt er gekeken naar de noodzaak van zelfzorg voor elke pastor, maar vooral ook
voor een pastor die in aanraking komt met mensen in een suïcidale crisis. Nadien worden
enkele middelen aangereikt die een ondersteuning kunnen bieden in de begeleiding van
personen in een suïcidale crisis.
2.2.1 Belang van zelfzorg
Zelfzorg is van cruciaal belang in de pastorale begeleiding van alle pastoranten, dus tevens in
de begeleiding van pastoranten in een suïcidale crisis. In de concrete pastorale begeleiding
van mensen in een suïcidale crisis wordt de pastor, volgens Demasure en Depoortere,
namelijk geconfronteerd met een drievoudige vorm van grenspastoraat174
.
Ten eerste bevinden pastores zich in een vorm van grenspastoraat, doordat in een
begeleiding van een suïcidant de normatieve standpunten uit de kerkelijke leer objectief niet
worden nageleefd. Een pastor moet een houding trachten te vinden tussen de persoon die
voor hem/haar zit in zijn/haar concrete situatie en de loyaliteit aan de kerkelijke normen175
.
De kerkelijke normen schrijven echter geen richtlijnen uit over de concrete begeleiding van
personen in een suïcidale crisis, wel worden richtlijnen uitgeschreven over de
afscheidsliturgie van een suïcidant. In deze richtlijnen wordt een begrafenis van een
suïcidant niet verboden, echter wordt er wel gewezen op het risico dat veroorzaakt wordt
door het toelaten van deze begrafenis. Het instituut Kerk stelt dat deze toelating kan leiden
tot het beeld dat de Kerk akkoord gaat met suïcide176
. De kerkelijke normen dragen (nog) een
sterk veroordelende tendens in zich. De pastores moeten hier een evenwicht zien te vinden in
de loyaliteit aan deze kerkelijke normen en een mildere, menselijker houding in de
praktijk177
.
172
Zie P. VANDEVOORDE, Ga met mij waar niemand met mij gaat… Omgaan met nabestaanden op het
thuisfront en op de camus na een studentensuïcide, in Collationes 31/2 (2001), 171-181, p. 181. 173
Zie D. HOEDT & P. PERQUY, Woorden, symbolen en rituelen in een gedachtenisviering met
medepatiënten, personeel en nabestaanden, na de suïcide van een patiënt, in Pastorale perspectieven
150/1 (2011), 29-38, p. 30. 174
Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht. Een pastorale benadering van
suïcide, in Collationes 31/2 (2001), 149-169, p. 168-169. 175
Ibid. 176
Zie NATIONALE RAAD VOOR LITURGIE, Pastoraat rond het verzoek om euthanasie of hulp bij
suïcide. Een handreiking voor studie en bezinning, nr. 5, 2005;
http://www.rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=4244&al=7(toegang 23.10.2014) en
Zie hoofdstuk I, punt 3.1 De kerkelijke leer over suïcide. 177
Zie B. DEMYTTENAERE, De last van het leven. Zelfmoord in België en Nederland, Halewyck,
Kessel-Lo, 2012, p. 62 en zie hoofdstuk I, punt 3.1 De kerkelijke leer over suïcide.
56
Ten tweede kan een pastor het gevoel hebben dat de begeleiding van één suïcidant al
zijn/haar aandacht opslorpt en er geen tijd of ruimte meer kan gevonden worden voor andere
pastoranten of taken. Hier is het belangrijk om sterk de persoonlijke grenzen te bewaken
door zorg te dragen voor zichzelf178
.
Ten slotte is de pastorale begeleiding van mensen in een suïcidale crisis een derde
maal een vorm van grenspastoraat omdat er geen succes kan gegarandeerd worden. Je kan
namelijk als pastor afgewezen worden of je kan niet nodig gevonden worden of je kan
geconfronteerd worden met een voltrokken suïcide179
.
Om als pastor een positie te vinden en te behouden in deze drievoudige vorm van
grenspastoraat is het noodzakelijk om zelfzorg te realiseren. Als begeleider mag je niet het
gevoel krijgen dat je er alleen voor staat en alles van jouw persoon afhangt. Je hebt een
plaats, organisatie of persoon nodig waar je jouw zorgen, verwachtingen, twijfels en vragen
kan uitdrukken als begeleider. Dit kan de ondersteuning van een suïcidant alleen maar ten
goede komen.
2.2.2 Advies- en hulplijnen
Er bestaan verschillende telefonische of elektronische hulplijnen die uitleg of steun kunnen
verschaffen aan mensen in een suïcidale crisis, maar ook aan hulpverleners die personen in
een suïcidale crisis begeleiden. Een voorbeeld van deze laatste soort advieslijn die zich
specifiek richt tot hulpverleners, is de organisatie ASPHA (Advies Suïcide Preventie voor
Huisartsen en Andere hulpverleners). Deze organisatie richt zich specifiek tot de
hulpverleners (ook pastors) en niet tot de personen in een suïcidale crisis. Via telefoon of
email kunnen alle hulpverleners die vragen hebben rond suïcide informatie en advies
verkrijgen over goede begeleiding van een suïcidant180
. Een andere organisatie die zich
specifiek richt tot hulpverleners is het CGG (of het Centrum voor Geestelijke
Gezondheidszorg). Zij richten zich tevens tot de professionals die bezig zijn met suïcide en
suïcidepreventie. Ze bieden een aanbod van verschillende vormingen aan bijvoorbeeld over
doorverwijzingen, signalen, gesprekstechnieken, crisisinterventies, …en ook bij deze
organisatie kan een hulpverlener terecht met vragen over suïcide(preventie)181
.
Naast een advieslijn voor de hulpverleners is het belangrijk om als hulpverlener de
doorverwijsmogelijkheden in de problematiek van suïcide te kennen of ter beschikking te
kunnen stellen. De meest gekende hulplijn voor mensen in een suïcidale crisis is de
zelfmoordlijn. Ook hier kan je via telefoon, chat en email terecht. Deze hulpverlening is
vooral gericht op mensen met zelfdodingsgedachten en hun nabestaanden182
. Daarnaast is
Tele-onthaal een organisatie waar mensen die worstelen met gedachten over zelfdoding en
nabestaanden na een zelfdoding terecht kunnen183
. Er bestaat een algemene organisatie die
inzet op preventie, namelijk het Centrum ter Preventie van Zelfdoding. Deze organisatie
overkoepelt de zelfmoordlijn en nog twee andere diensten, namelijk de vormingsdienst en de
178
Zie K. DEMASURE & K. DEPOORTERE, Hoe lang duurt de nacht. Een pastorale benadering van
suïcide, in Collationes 31/2 (2001), 149-169, p. 168-169. 179
Ibid. 180
Zie ---, Ondersteuning door ASPHA; http://www.zelfmoord1813.be/aspha (toegang 7.04.2015). 181
Zie ---, Ondersteuning door CGG ; http://www.zelfmoord1813.be/hulpverlening/ondersteuning-
door-cgg (toegang 27.04.2015). 182
Zie ---, Dringend nood aan een gesprek?; http://www.zelfmoord1813.be/ (toegang 7.04.2015). 183
Zie ---, Tele-onthaal. Praten is de eerste stap; http://www.tele-onthaal.be/ (toegang 7.04.2015).
57
studiedienst. Bij deze twee laatste diensten kan een hulpverlener kennis bijschaven door
trainingen, gastcolleges en vormingen die worden aangeboden184
.
Specifieke ondersteuning voor nabestaanden van een suïcide wordt reeds
gerealiseerd. Er bestaan verschillende rouwgroepen voor nabestaanden van een suïcide, zoals
de rouwgroepen voor jongeren die georganiseerd worden vanuit IJD185
. Ook de organisatie
Rouwzorg Vlaanderen heeft een uitgebreid aanbod voor nabestaanden en hulpverleners. Het
aanbod voor hulpverleners bestaat onder andere uit enkele literatuurtips en vormingen. Ze
organiseren ook open infonamiddagen, lotgenotengroepen en rouwbezoeken186
. Daarnaast
bestaat ook nog ‘Werkgroep Verder’. Dit is een organisatie die vormingen, informatie en
sensibilisatie verzorgt over rouwen na een zelfdoding en over zelfdoding an sich. In
samenwerking met deze organisatie worden er in het bisdom Brugge gespreksgroepen
georganiseerd voor nabestaanden na zelfdoding. Tevens worden er vormingen georganiseerd
vanuit Werkgroep Verder voor hulpverleners die in hun professionele context te maken
krijgen met zelfdoding, hier doelen ze op artsen en medisch personeel, op
jongerenbegeleiders, volwassenenbegeleiders, professionals in ouderenzorg, journalisten,
enz. …187
.
Ten slotte sluiten we af met over met enkele concrete tips voor de omgang met
personen in een suïcidale crisis. Wanneer je als pastor geconfronteerd wordt met een
pastorant met gedachten aan zelfdoding is het cruciaal om erkenning te geven voor de
gevoelens die de persoon op dat moment ervaart, om te luisteren en proberen te begrijpen
wat de persoon beleeft en vooral om de persoon te laten ventileren, namelijk ruimte laten om
gevoelens van hopeloosheid, kwaadheid, onmacht en verdriet te uiten. Daarnaast is het
belangrijk om als pastor door te verwijzen. Een pastor of priester is namelijk niet opgeleid
tot hulpverlener op therapeutisch niveau en moet dit erkennen. Een doorverwijzing kan
echter uitsluitend gebeuren in overleg met de betrokken pastorant. Een overleg tussen
pastorant en pastor over een eventuele doorverwijzing moet op een transparante wijze plaats
vinden. Daarnaast moet een pastor zichzelf beschermen door niet te beloven dat hij/zij niets
gaat zeggen tegen andere individuen. Wanneer een pastor dit wel doet, wordt de
mogelijkheid van een doorverwijzing reeds teniet gedaan188
. Dit voorgaande is nodig om een
sfeer van vertrouwen en openheid te creëren om het gesprek over suïcide aan te gaan. In dit
gesprek is het belangrijk om de motieven te bevragen en alternatieven te bespreken. Het
veroordelen van de gedachten, gevoelens en gedrag van de pastorant moet hier vermeden
worden189
.
184
Zie ---, Ons Centrum. Wij werken aan de preventie van zelfdoding in Vlaanderen;
http://www.preventiezelfdoding.be/ (toegang 7.04.2015). 185
Zie ---, Rouwgroepen voor jongeren; http://www.ijd.be/rouwgroepen-voor-jongeren-0 (toegang
23.04.2015). 186
Zie ---, Rouwzorg Vlaanderen. Vzw; http://www.rouwzorgvlaanderen.be/eigen-werking/ (toegang
23.04.2015). 187
Zie ---, Werkgroep Verder; http://www.werkgroepverder.be/ (toegang 7.04.2015). 188
Interview met Erika, 20 april 2015. 189
Zie ---, Het gesprek over suïcide aangaan; http://www.zelfmoord1813.be/hulpverlening/het-
gesprek-over-suicide-aangaan (toegang 27.04.2015).
58
CONCLUSIE
De opzet van deze masterproef is het uitzoeken van het verband tussen het katholiek geloof
en suïcidale crisis, zoals die in Vlaanderen gepercipieerd wordt. Door kwantitatief empirisch
onderzoek wordt aangetoond dat religie grotendeels als een beschermingsfactor fungeert ten
aanzien van suïcide. Mijn empirisch kwalitatief onderzoek ging na of dit in Vlaanderen ook
zo wordt ervaren en of deze preventieve invloed van het katholiek geloof kan verbreed
worden en of er risicofactoren aanwezig zijn. Hiervoor werden de resultaten van de
interviews in een structuur geplaatst die gebaseerd is op twee vragen, namelijk ‘Hoe
percipiëren de participanten de verhouding tussen geloof en suïcide?’ en ‘Wat kan er
veranderen naar de toekomst toe?’.
De eerste vraag werd beantwoord door drie verschillende verhoudingen tussen het
katholiek geloof en suïcide weer te geven, telkens opgedeeld in drie niveaus. Participanten
halen namelijk argumenten aan om het katholiek geloof als beschermende factor te staven,
maar ook om het katholiek geloof als risicofactor aan te duiden en om te benoemen dat er
geen of niet langer een relatie bestaat tussen het katholiek geloof en suïcide. Telkens worden
deze drie verhoudingen opgedeeld tot op het niveau van de interpretatie van de leer, het
niveau van het persoonlijk geloof en het niveau van de gemeenschap.
De argumenten die participanten aanhalen om het katholiek geloof als beschermende
factor te bestempelen zijn bijvoorbeeld te situeren op het niveau van de interpretatie van de
leer, het beschermend effect van het verbod. Op niveau van het persoonlijk geloof stippen de
participanten geloof als krachtbron aan en verwijzen ze naar het belang van een mild en
persoonlijk godsbeeld. Op niveau van de gemeenschap is de ervaring van verbondenheid
belangrijk volgens de participanten, om het geloof te kunnen beschouwen als beschermende
factor ten aanzien van suïcide. De argumenten die de participanten aanhalen om het
katholiek geloof als risicofactor te benoemen zijn op niveau van de interpretatie van de leer,
de gevoelens van veroordeling en schuld die ontstaan door standpunten uit de kerkelijke leer.
Op niveau van het persoonlijk geloof zijn het té positief spreken over de hemel en de hoge
eisen die gesteld worden vanuit een geloofsbeleving nefast voor een suïcidant, volgens de
participanten. Op niveau van gemeenschap zijn het ontbreken van een gemeenschapsaspect
en de onbereikbaarheid voor hulp vanwege kerkbetrokkenen twee belangrijke risicofactoren
voor mensen in een suïcidale crisis. De derde verhouding die wordt aangehaald door de
participanten is het ontbreken van enige invloed van het katholiek geloof op suïcide. We
kunnen hier niet spreken van een verhouding volgens enkele participanten. Beide aspecten
staan los van elkaar, omdat suïcide het gevolg is van een mentale ziekte en er geen ruimte
meer bestaat voor een invloed van geloof in de geseculariseerde wereld.
De tweede vraag naar eventuele veranderingsopties naar de toekomst toe werd
ingevuld door telkens een tegengewicht te bieden op de aangehaalde risicofactoren en op
zoek te gaan naar verbredingsmogelijkheden van de beschermende factoren van het
katholiek geloof. Om de risicofactoren te verkleinen naar de toekomst toe opteren de
participanten om de nadruk te leggen op openheid en erkenning. De participanten willen de
beschermende factoren vergroten door aandacht te schenken aan de bespreekbaarheid van
suïcide, in de opleidingen, in de liturgie en in de pastorale begeleidingsrelatie.
De vergelijking van de visies uit de verzamelde data met kwantitatief empirisch
onderzoek toont aan dat het behoren tot een geloofsgemeenschap in Vlaanderen niet gelijk
59
staat aan een lager risico op suïcide. Participanten tonen aan dat dit behoren tot een
gemeenschap als beschermende factor zou kunnen fungeren, moest dit gemeenschapsaspect
aanwezig zijn in de plaatselijke geloofsgemeenschappen. Ze erkennen het belang van
verbondenheid en een sociaal vangnet, maar ze wijzen het ontbreken van deze aspecten in
Vlaanderen. Echter verder Vlaams kwantitatief onderzoek is noodzakelijk om deze stelling
van de participanten te onderbouwen met cijfers. Op niveau van de interpretatie van de leer
wordt het duidelijk dat het beschermend effect van het verbod op suïcide in Vlaanderen
beperkt blijft tot ouderen en mensen in traditionele kaders. Erkenning en aanvaarding
worden naar voren geschoven als belangrijke elementen in een niet-oordelende houding die
de preventieve invloed van de Kerk op een suïcidale crisis in zich draagt. Ten slotte zijn
hoop en een mild, persoonlijk godsbeeld cruciale gegevens. Hoop als bron van levenskracht
en een persoonlijk godsbeeld als tegengewicht ten aanzien van een straffende God.
Om dit alles in de praktijk om te zetten werd ten slotte stil gestaan bij de specifieke
meerwaarde van een pastorale begeleiding van een suïcidant en werd er aandacht besteed aan
hoe een pastor deze begeleiding kan volhouden en kan optimaliseren. Vier instrumenten voor
een goede pastorale begeleiding worden aangestipt, namelijk het aanbod van een
persoonlijke relatie, de ondersteuning in het zoeken naar God, een milde houding en als
vierde pastoraat als spiegel. Deze vier aspecten bieden een pastor de mogelijkheden en
uitgangspunten om de begeleiding van een suïcidant in te vullen.
Mogelijke vervolgstudies zouden meer de nadruk kunnen leggen op concrete
mogelijkheden in het pastoraat om de preventieve invloed van het katholiek geloof uit te
breiden. Tevens kan er verder nagegaan worden of de visies die pastores, priesters en
onderzoekers percipiëren overeen komen met de visies die mensen in een suïcidale crisis
percipiëren. Er kan in de psychiatrische context onderzocht worden hoe hulpverleners de
invloed van het katholiek geloof op suïcide invullen. Daarnaast kunnen concrete richtlijnen
uitgeschreven en voorbeelden uitgewerkt worden voor de afscheidsliturgie na een
zelfdoding.
XII
BIJLAGEN
BIJLAGE 1: OPEN VRAGEN SEMI-GESTRUCTUREERD INTERVIEW
Hebt u als pastor/priester/professor reeds te maken gekregen met zelfdoding, dit in
de context van uw werk?
o Hoe hebt u dit ervaren? Wat waren de algemene reacties van uw collega’s?
Wanneer u denkt aan de Kerk en zelfdoding, Wat komt er dan bij u op?
o (eerst veroordeling of/en preventie?)
Welke invloed denkt u dat de kerkelijke leer heeft op mensen (met suïcidale
gedachten)? Heeft dit een invloed?
Preventieve invloed of risicovolle invloed
Wanneer u denkt aan zelfdoding en de rol van de Kerk daarbij
o Welke rol speelt de Kerk ter preventie van zelfdoding? De ‘Kerk’ hier
begrepen als de Kerk in Vlaanderen, meer specifiek de plaatselijke
geloofsgemeenschappen.
Welke rol speelt het persoonlijke geloof ter preventie van zelfdoding? Op welke
manier draagt uw werk bij tot de preventie van zelfdoding?
Hoe beïnvloedt uw eigen religieuze overtuiging uw pastoraal antwoord op de een
confrontatie met suïcide?
o (Kan u hier een concreet voorbeeld van geven?)
Wanneer u denkt aan zelfdoding en de rol van de Kerk daarbij, werkt de Kerk
zelfdoding in de hand?
o Zo ja, op welke manier?
Welke elementen vanuit een geloofsgemeenschap zouden een negatieve invloed
kunnen hebben op de suïcidale crisis van een lid van deze gemeenschap?
o (Kan u een concreet voorbeeld geven?)
o Hoe zou vanuit de Kerk of de katholieke traditie deze negatieve invloed op
een suïcidale crisis beperkt kunnen worden? Of het preventieve luik
verbreedt kunnen worden?
Ondersteunings-luik
Wanneer u denkt aan zelfdoding en de rol van de Kerk daarbij speelt de Kerk dan
een rol in de begeleiding van nabestaanden?
o Zo ja welke?
Waar houdt u specifiek (als pastor, priester, professor) rekening mee in het
begeleiden van nabestaanden na een zelfdoding?
o Dit specifiek voor de uitvaartliturgie na een zelfdoding?
Wat kan een geloofsgemeenschap betekenen in deze begeleiding?
Wat kan u vanuit uw functie doen na het vernemen van een zelfdoding?
Kan u een concrete situatie omschrijven uit het verleden, waar u te maken kreeg met
de nabestaanden na een zelfdoding?
o Hoe handelde u?
XIII
Verschilt uw handelen als de overledenen een lid van uw
geloofsgemeenschap was?
o Waar liggen de verschillen of gelijkenissen in uw handelen met een
natuurlijk of accidenteel overlijden?
Hoe wordt er omgegaan met iemand die een poging tot zelfdoding achter de rug
heeft in de brede samenleving en/of merkt u hier een verschil bij Christenen of
andere geloofsgemeenschappen?
Algemeen theologisch-luik
Hoe evalueert u de Kerkelijke leer in zake zelfdoding?
Werkt de theologie van vandaag een eerder negatief of positief verband in de hand
ten aanzien van suïcide of de tolerantie van suïcide?
Laatste vraag:
Ik wil dit interview afsluiten door nog even te polsen naar zaken of dingen waarvan u zegt
van: dat zou ik nog willen toevoegen of dit is nog iets dat niet echt aan bod is gekomen en ik
wel belangrijk vind?
XIV
BIJLAGE 2: INFORMED CONSENT
I. FORMULIER MEDEWERKING AAN ONDERZOEK - INFORMED CONSENT
FACULTEIT THEOLOGIE EN RELIGIEWETENSCHAPPEN
SINT-MICHIELSSTRAAT 6
3000 LEUVEN
KATHOLIEKE
UNIVERSITEIT.
LEUVEN
Medewerking aan onderzoek
Hierbij bevestig ik ……………………………………………………. vrijwillig deel te
nemen aan het onderzoek van Elke Van Hoof, masterstudente aan de faculteit theologie en
religiewetenschappen van de KU Leuven, in het kader van een thesisonderzoek naar de
verhouding van de katholieke Kerk tot de suïcidale crisis.
Dit onderzoek zal bestaan uit het participeren aan een interview over uw persoonlijke
mening over de invloed van het katholiek geloof op een suïcidale crisis.
Hierbij krijg ik ook de bevestiging dat de gegevens van dit onderzoek verwerkt zullen
worden op een deontologisch correcte manier. Dit wil ten eerste zeggen dat de gegevens
verwerkt zullen worden op een volledig anonieme manier. Mijn identiteit zal niet herkenbaar
zijn bij de voorstelling van de onderzoeksresultaten. Bij het beëindigen van het onderzoek
zal de digitale opname vernietigd worden. Ten tweede houdt dit in dat ik op om het even
welk ogenblik en voor om het even welke reden mijn vrijwillige deelname aan dit onderzoek
mag stopzetten. Ten derde impliceert dit dat ik steeds om meer inlichtingen over het
onderzoek mag vragen en toegang heb tot mijn gegevens.
Mijn persoonlijke gegevens (naam, e-mailadres, telefoonnummer) worden enkel gebruikt
door de onderzoeker om eventueel contact op te nemen voor bijkomende vragen. Deze
gegevens worden slechts bijgehouden voor de duur van het onderzoek en zullen niet voor
andere doeleinden worden gebruikt.
Voor akkoord verklaard,
Gedaan te ………………………………..(plaats) op …………………….. (datum)
Handtekening
XV