Jaarverslag FKFO 10212 - 1977
Deelprogramma : Dr. C. HEIP (RUG)
De vrijlevende mariene nematoden van de Spuikom x)
L. THIELEMANS, M. VERDONCKT & C. HEIP
Inleiding
De laatste jaren is men zich steeds meer bewust geworden van de
belangrijke rol die de vrijlevende Nematoden in het sediment
spelen. Het ecologisch onderzoek wordt echter geremd door de
systematische problemen die door deze groep worden gesteld en
waardoor onderzoekers deze groep verwaarlozen en we bijgevolg
nog over zeer weinig informatie beschikken. Ook in de Spuikom,
dit nochtans reeds jarenlange bestudeerde ecosysteem, werden de
Nematoden nooit grondig bestudeerd. Alleen Schuurmans-Stekhoven
(1942) geeft een lijst van een vijftigtal gevonden soorten.
De bedoeling van ons onderzoek is de produktie van de Nematoden
te bepalen. Dit verslag is een eerste stap in die richting,
waarbij we tot een inventarisatie van de soorten zijn gekomen
aan de hand van horizontale en verticale distributies. Eenmaal
de dominante soorten gekend, kunnen we tot de produktiebepaling
overgaan. Dat dit een tijdrovende bezigheid is, hoeft geen be-
toog. Alleen a1 het in preparaat brengen van Nematoden is een
geduld vragende opdracht. Dat we dit jaar 4579 determinaties
hebben verricht, is ondermeer te wijten aan het feit dat een
half-time laborante op k6n jaar tijd niet meer Nematoden kan in
preparaat brengen.
Dit verslag behandelt de aktiviteiten van het jaar 1977 en kan niet opgevat worden als een eindverslag. De staalname gedurende dit jaar leverde een hoeveelheid materiaal op waarvan de verwerking nog meerdere jaren in beslag zal nemen. Aangezien de deelname van onze groep aan het programma slechts de laatste twee jaar tot stand kwam is het niet mogelijk een volledig afgerond onderzoek in dit verslag voor te stellen. Het is echter onze bedoeling, mede in het kader van het nieu- we FKFO-programma, deze studie verder te zetten.
Korrelanalyse
Het type sediment kan een belangrijke factor zijn voor de ver-
spreiding van Nematoden. Van ieder bemonsteringspunt hebben
we bijgevolg een korrelanalyse uitgevoerd.
Een extra staal werd bewaard om in het laboratorium ontleed
te worden. Gans het staal wordt in een voorgewogen glazen
beker gebracht en gedurende 24 u gedroogd bij 110° C. Dit ge-
droogd sediment, wordt, met de beker, opnieuw gewogen. Het
verschil van de twee bepalingen geeft ons het juiste gewicht
van het gedroogde sediment. Gans het staal wordt over een 53
um zeef gebracht om het slib van het zand te scheiden. Omdat
de verdere analyse van de slibfractie zelf voor ons niet zo
belangrijk is, wordt alleen de zandfractie verder geanalyseerd.
Deze fractie wordt over 17 zeven gaande van 1000 urn tot 63 um
op een schudtoestel gebracht en gedurende 20' geschud. Na het
zeven wordt elke fractie apart gewogen. Uit de grafieken van
de korrelanalyse van de zandfractie bepalen we de mediane kor-
re1 Md0 en worden de spreiding QD0 en de scheefheid SkQ0 resp.
door de formules Q750 - Q250 en Q25 + Q7s0 - Md0 berekend (Buchanan, 1971). 2 2
Tabel 1 : Resultaten van de korrelanalyse voor de zes bemonste-
ringspunten
% zand % slib % grint Md0 Qd0 Skd0 Q25 475
De zandfractie bestaat uit zeer fijn zand dat goed gesorteerd
is met ongeveer een symmetrische spreiding. Tot deze konklusie
komt ook Gullentops (1977). We moeten echter een uitzondering
maken voor punt IV dat uit fijn zand bestaat en zeer slecht ge-
sorteerd is. Merken we nog op dat de grintfractie uitsluitend
uit schelpengruis bestaat.
Belang r i j k i s ook d a t de bodem bedekt wordt met een l a a g ' f e c a l
p e l l e t s ' a fkomst ig van de macrobenthische organismen. G e l i j k -
a a r d i g e p rop je s hebben we opgemerkt i n de darm van C a p i t e l l i d e n .
De geoxideerde l a a g van de bodem i s voor d e punten I t o t en met
V 2-3 c m d i e p en p l a a t s e l i j k minder. Punt V I daaren tegen h e e f t
een meer u i t g e b r e i d e geoxideerde l a a g . N a een 3-4 c m z u i v e r
b leke l a a g , vinden we een mengzone d i e t o t 10 c m d i k kan z i j n
en waar h e t b leke sediment vermengd i s m e t donker sediment.
Hieronder v o l g t dan de d u i d e l i j k zwarte gereduceerde zone. Zo-
a l s z a l b l i j k e n h e e f t deze s i t u a t i e een d u i d e l i j k e inv loed op
de v e r t i k a l e d i s t r i b u t i e van de Nematoda.
Ab io t i s che parameters
Vanaf 26.V.1976 werden b i j e l k e monstername de tempera tuur van
h e t wa te r , de pH en de s a l i n i t e i t gemeten. (Tabel 2 )
Deze gegevens ver tonen weinig v e r s c h i l met de gegevens van
Leloup & Van Meel (1965) en Vaes (1966). Door h e t ondiep karak-
t e r van de Spuikom z i j n de temperatuurschomrnelingen van h e t wa-
t e r s t e k g e c o r r e l e e r d met de weersomstandigheden.
Tabel 2 : Abio t i s che f a c t o r e n op de bemonster ingsdata
datum
26.05.76
temperatuur ( O C ) s a l i n i t e i t ( 0 / 0 ° 5 )
2 9 3 0 3 0 2 9 2 9 2 9 3 3 3 1 2 9 3 0 2 6 2 9 2 8 2 8 2 9 3 0 3 0 3 0 - - 3 1 3 2 3 1 3 1 3 2
De schommelingen van de watertemperatuur kunnen vrij bruusk zijn
zoals de volgende gegevens van Leloup & Van Meel (1965) bewijzen :
6.V.47 : 14O; 13.V.47 : 21°; 21.V.47 : 17O.
Het maximum door hen genoteerd is 28O, het minimum -I0. De pH is in vergelijking met de genoemde auteurs onveranderd ge-
bleven en schommelt rond 7.5.
De saliniteit daarentegen vertoont minder grote schommelingen.
Leloup & Van Meel (1965) vinden waarden tussen 25 0/0° en 37 0/0° Y
Vaes (1966) tussen 24 en 31 O/OO.
Verticale distributie van de Nematoda
Gezien de geringe geoxideerde laag in het sediment, hebben we
bij de gewone staalname nooit de core in schijfjes onderverdeeld,
omdat we van het conservatieve standpunt vertrokken dat in de ge-
reduceerde zone geen organismen voorkomen.
Op 26.V.77 hebben we bij wijze van steekproef van elk punt twee
cores onderverdeeld in schijfjes van twee centimeter. Van deze
gelegenheid hebben we tevens gebruik gemaakt om een nieuwe ex-
tractiemethode te gebruiken. Tot dan toe hadden we de suiker-
centrifugemethode toegepast ( ~ e i p et al. 1974). De schijfjes
worden eerst over een 38 um zeef gebracht om de form01 met wa-
ter weg te spoelen. Het sediment wordt in een maatcilinder ge-
bracht en we voegen er het colloidaal silicagel Ludox aan toe
(Colen, de Jonge & Bouwman 1977) tot een volume van 250 cc.
De methode steunt op het verschillend soortgelijk gewicht tussen
het meiobenthos en het sediment. De Nematoden en de Copepoden
vlotten na enige minuten aan de oppervlakte van de vloeistof en
worden door eenvoudig afgieten gescheiden van het sediment.
Indien we deze behandeling 2 x uitvoeren verkrijgen we een ren-
dement van 96 tot 98 % voor de Nematoden. Ludox heeft geen sto-
rend effekt op de morfologische structuren van de Nematoden (wat
eventueel de determinatie zou bemoeilijken), noch een invloed op
de biomassabepalingen. In deze tellingen hebben we ook de Cope-
poda betrokken (tabel 3 ) .
.ci N 3 w m o ~ 3 id
d " " tJ I I I I I I I 0
O N f W r n O N Q
* m m N w 3 m m L o " "
Zoals we verwachten vinden we d e meeste organismen i n de boven-
s t e 2 cm. Voor punt I V en V moeten we vermelden d a t h e t onder-
ve rde l en i n s c h i j f j e s m o e i l i j k v e r l i e p wegens de z e e r z a c h t e en
z e l f s l i c h t v l o e i b a r e geoxideerde zone van h e t sediment , waar-
door we l a n g s de z i j k a n t e n van de c o r e een d o o r s i j p e l i n g n a a r
beneden t o e bemerkten. D i t kan de aanwezigheid van Nematoden
en Copepoden i n de gereduceerde zone v e r k l a r e n , voo ra l d a a r h e t
voor wat de l a a t s t e groep b e t r e f t om d e z e l f d e s o o r t g a a t a l s
d i e van de bovenste cm.
De i d e e d a t Nematoda a l l e e n i n de bovenste c m van h e t sediment
voorkomen moeten we voorgoed v e r l a t e n . Moore (1931) , Rees
(19401, Bougis (1946), Smidt (1951) , Wieser & Kanwisher (1961)
vinden de meeste organismen i n de bovenste 4 cm en beschouwen
8 cm a l s de u i t e r s t e d i ep t eg rens . Deze g rens d i e n t e c h t e r du i -
d e l i j k ver legd t e worden z o a l s b l i j k t u i t de op ons l abo ra to r ium
u i tgevoe rde s t u d i e s van Van Nieuwenhuyse (1975) voor h e t Dieven-
g a t (meer dan 1 0 cm) Heip e t a l . ( i n druk) voor de Grevel ingen
( 2 6 cm) Janssens de Vaerebeke ( 1 9 7 7 ) voor de Oos te rsche lde (meer
dan 1 0 cm) Bisschop (1977)voor de kustzone van de Noordzee (meer
dan 2 4 cm). We kunnen s t e l l e n d a t d a a r waar de geoxydeerde l a a g
d i e p i n h e t sediment doo rd r ing t we Nematoden z u l l e n vinden, meer
z e l f s i n gereduceerd mi l i eu kunnen nog h e e l wat organismen leven .
Fenchel & Ried l ( 1 9 7 0 ) b e s c h r i j v e n een s u l f i d e systeem d a t een
komplex anaeroob m i l i e u i s , door de b io logen v o l l e d i g ove r h e t
hoofd gez ien . Z i j v inden, n a a s t t a l van andere organismen, t o t
1 0 0 0 Nematoden p e r cm2. Boaden & P l a t t (1971) s t e l l e n z e l f s de
t e rm ' t h i o b i o s ' voor.
O t t & Schiemer (1973) aanvaarden de aanwezigheid van een s p e c i -
f i e k e anaerobe nematodenfauna en Wieser e t a l . (1974) vinden
een o b l i g a a t anaerobe v r i j l e v e n d e Nematode waarvan de v i t a l e
p rocessen b e t e r b l i j k e n t e funk t ione ren i n afwezigheid van zuur-
s t o f dan i n aanwezigheid ervan. D i t a l l e s i s van z e e r g r o t e be-
t e k e n i s voor de i n t e r p r e t a t i e van a l l e gegevens ove r d e n s i t e i t
en biomassa van nem?toden d i e i n oudere onderzoeken werden ver -
r i c h t . U i t d i t a l l e s kunnen we b e s l u i t e n d a t we n i e t moeten
verwonderd z i j n over de aanwezigheid van Nematoden op punt V I
op een d i e p t e van 1 4 cm en meer. 1, de s c h i j f van 1 0 - 1 2 cm vin-
den we n a a s t een Linhomoeide s o o r t v o o r a l Theristus sp.
Van dit geslacht werd beschreven hoe vier soorten vertikaal ge-
scheiden voorkomen (Wieser 1964, Boaden & Platt 1971) in een-
zelfde sediment. De determinaties van deze vertikale distribu-
tie zijn echter nog niet volledig zodat we hierop voorlopig
niet kunnen ingaan.
Bij de staalname op 14.X.77 stond de Spuikom halfleeg, waarbij
grote gedeelten van de zandplaat van punt VI droog lagen en
een ander gedeelte nog door ondiep water werd bedekt. We heb-
ben hiervan gebruik gemaakt om aan de hand van een vertikale
distributie na te gaan of er een migratie naar de diepte toe
optreedt wanneer het sediment aan een periode van droogte wordt
blootgesteld. Dergelijke migraties treft men aan in de getijden-
zone (Renaud-Debyser 1963; Boaden & Platt 1971 ; Rieger & Ott
1971).
Tabel 4 : Vergelijking van een ondergedompeld staal (458) met
een droogliggend staal (459) op basis van Nematoden-
aantallen per twee cm.
staal 458 staal 459 aantal % aantal %
0-2 cm 1021 5 7 900 4 8
2-4 cm 353 2 0 293 16
4-6 cm 247 14 338 18
6-8 cm 105 6 262 14
8-10cm 5 6 3 T = 1782 7 2 4 T = 1865
Staal 458 vertoont een verticale distributie die typisch is voor
dit punt. In staal 459 treden lichte verschuivingen op naar de
diepte toe, maar het is toch gewaagd om een echte migratie te
aanvaarden. Meerdere gelijkaardige stalen dienen te worden uit-
gewerkt om tot een meer gefundeerde konklusie te komen. Het is
alleszins interessant te zien dat we in beide stalen dezelfde
aantallen Nematoden terugvinden, wat er op wijst dat het leeg-
laten van de Spuikom geen invloed heeft op de Nematodenfauna.
Soortensamenstelling van de Nematodenfauna
Schuurmans Stekhoven 11942) geeft een soortenlijst aan de hand
van 32 willekeurig over de Spuikom genomen stalen gedurende de
zomermaanden VII-X 1939. Een meer gedetailleerde analyse van
deze publikatie geeft ons de volgende informatie (de soopten-
namen hebben we aangepast aan de h u i d i g e door Gerlach-Riemann
1973, 1974 opges t e lde s o o r t e n l i j s t ) .
Tabel 5 : Dominantie en f r e q u e n t i e van de voornaamste s o o r t e n
u i t h e t onderzoek van Schuurmans Stekhoven 1942
a a n t a l dominant ie f r e q u e n t i e ( % )
OnchoZaimus oxyuris CyZindrotheristus oxycercus OnchoZaimus skawensis Sabatiera puZchra CyZindrotheristus normandieus Atrochromadora microZaima MetaparonehoZaimus campyZocercus SpiZophore ZZa papiZZata Mesotheristus setosus TercheZZingia Zongicaudata HypodonthoZaimus baZticus EZeutheroZaimus stenosoma Eurystomina fiZiformis Anticoma acuminata Theristus acer CaZyptronema masweberi
I n t o t a a l h e e f t h i j 4861 Nematoden gedeter 'mineerd en v i n d t 52
soo r t en . We hebben a l l e e n de 1 6 s o o r t e n opgesomd d i e t enmins t e
1 % van de Nematodenfauna uitmaken. Daarnaast komen nog 36 an-
d e r e s o o r t e n voor i n ge r inge a a n t a l l e n met een f r e q u e n t i e d i e
v a r i e e r t van 3 t o t 34.
H i j b e s l u i t d a t h e t ecosysteem 'Spuikom' overeenkomt met de s i -
t u a t i e van de v roegere Zuiderzee.
Wij hebben 4 5 7 9 Nematoden gedetermineerd, waarvan de meeste t o t
op de s o o r t , a fkomst ig van 18 s t a l e n ( 1 0 s t a l e n van 19.2.76,
1 s t a a l van 11.3.76 en 7 s t a l e n van 1 .4 .76 ) . Per s t a a l werden
' a t random' gemiddeld 300 Nematoden u i t g e v i s t en i n p r e p a r a a t
gebrach t . Tabel 6 g e e f t de dominant ie en f r e q u e n t i e van de
v e r s c h i l l e n d e s o o r t e n weer p e r punt , kolom zeven h e t gemiddel-
de van de zes punten en de l a a t s t e kolom de f r e q u e n t i e op een
t o t a a l van 18 s t a l e n . We benadrukken d a t de d e t e r m i n a t i e s nog
n i e t v o l l e d i g begindigd z i j n . Twee p e r c e n t van de organismen
i s nog n i e t gedetermineerd en de m o e i l i j k e g e s l a c h t e n z o a l s
Sabatieria en Theristus moeten a l s een komplex van v e r s c h i l -
l ende s o o r t e n g e i n t e r p r e t e e r d worden.
Tabel 6 : Dominantie en frequentie van de verschillende soorten
Nematoden
I I1 I11 IV V VI gem. freq. cop 18)
Sabat iera spp. 14 40 23 40 40 47 34 18
Metoncho Zaimus p r i s t i u r i s
T h e r i s t u s spp. 12 3 17 23 19 14 15 17
Anticoma acuminata 15 3 12 4 6 13 9 18 Linhomoeide 5 13 2 1 4 8 6 17 TerscheZZingia
Zongicaudata
Euchromadora vuZgaris
Eleutherolaimus 0.5 - 0.2 7 - - 1.3 stensoma 4
CyathoZaimus sp. 1 0 . 5 3 - 2 0.1 1 10
V i s c o s i a sp . - - - - - 4 0.7 3
Chromadora n u d i c a p i t a t a
Chromadoride 0.6 0.1 0.7 - 1 0.5 0.5 9
Cazyptronema sp. - 0.5 - - - - 0.2 1
DesmoZaimus zee Zandicus
Sphaero Zaimus sp . - 0.3 - - - 0.4 0.1 2 SpiZophoreZZa sp . - - - 0.3 0.3 0.2 0.1 3 Oncho Zaimide - - 0.3 - - - 0.05 1 Eurystomina sp. - - - - 0.1 - 0.02 1 Paracantonchus sp . - - - - 0.1 - 0.02 1 ChoanoZaimide - - - - - 0.1 0.02 2
niet gedetermineerd 3 3 6.5 2 1 3 2 18
We stellen vast dat in ons materiaal S a b a t i e r i a , MetonchoZaimus
p r i s t i u r u s en T h e r i s t u s 73 % van de fauna uitmaken, terwijl b i j
Schuurmans Stekhoven OnchoZaimus o x y u r i s , CyZ indro the r i s t u s
oxycercus en OnchoZaimus skawensis 49 % uitmaken.
We zien twee verschillende mogelijkheden : 1) de fauna is in
de loop van 40 jaar onder invloed van zich wijzigende milieu-
faktoren (bijv. toenemende pollutie van de Spuikom) veranderd
en de voor deze wijzigingen ongevoelige soorten hebben zich kun-
nen ontwikkelen; 2) Schuurmans Stekhoven bemonsterde de zomer-
populatie, wij de winterpopulatie en bijgevolg is er een sei-
zoenale variatie.
We opteren voor de tweede mogelijkheid en aanvaarden een winter-
populatie met een dominantie van MetonchoZaimus pristiurus die
in de zomer vervangen wordt door een andere Oncholaimide nl.
OnchoZaimus oxyuris. We hebben daarvoor enkele aanwijzigingen :
lo In de schorre van Woods Hole (Massachusetts) domineert
Metoncholaimus pristiurus in de winter en wordt in de zomer
vervangen door OnchoZaimus campyZocercoides (Wieser & Kan-
wisher 1961).
2 O De systematisch nauw verwante soort MetonchoZaimus scissus
vertoont in de ThaZassia testudinum gemeenschap in Florida
een winterpiek en een sterke daling van de aantallen vanaf
februari-maart (Meyers et al. 1970).
3' In het Dievengat is OnchoZaimus oxyuris de dominante soort
in de zomer, terwijl in de winter Leptolaimus domineert.
MetonchoZaimus komt hier niet voor (Smol ongepub. result.;
Van Nieuwenhuyse 1975; Delmotte 1975).
Wanneer we een volledige jaarcyclus zullen uitgewerkt hebben,
zullen we kunnen bevestigen of deze visie de juiste is. Ver-
melden we nog dat in de stalen van Schuurmans Stekhoven Metoncho-
Zaimus pristiurus slechts in drie stalen voorkomt met een totaal
van 13 individuen.
Alleszins is MetonchoZaimus pristiurus een interessante Nematode
die een voorkeur vertoont voor slibrijke sedimenten, zelfs stag-
nerende modder (Cobb 1932). Uit onze gegevens blijkt dat hij op
het zandri j ke punt VI wordt vervangen door Viscosia, vermoedelij k
Viscosia viscosa.
Tot nog toe is MetonchoZaimus pristiurus niet in de omliggende
door ons laboratorium onderzochte biotopen gevonden. Voor zover
dat de Nematoden van de Noordzee gekend zijn, is hij er nog niet
I gevonden (Jensen 1974; Decraemer 1975; Bisschop 1977) ook niet in Oosterschelde (Janssens de Vaerebeke 1977 - zomerstaal) noch
I I in de Grevelingen (Goossens 1975 - winterstaal), we1 wordt over-
a1 Viscosia viscosa gevonden wat te correleren is met de zand-
1 substraten.
Op b a s i s van de buccale armatuur neemt men aan d a t MetonchoZai-
mus p r i s t i u r u s een ca rn ivoor i s (Wieser 1953). Meer en meer
e c h t e r g r o e i t de mening d a t deze s o o r t , en z e l f s d e Oncholaimi-
den i n h e t algemeen, omnivore organismen z i j n (Ot t & Schiemer
1973, Meyers e t a l . 1970, Meyers en Hopper 1967, J u a r i o 1975).
Gezien z i j n g r o o t t e i s de b i j d r a g e van deze s o o r t t o t de bio-
massa b e l a n g r i j k . We hebben van 205 exemplaren p e r g e s l a c h t
h e t drooggewicht bepaald en volgens de formule van Wieser (1960)
h e t vers-gewicht berekend ( t a b e l 7).
Tabel 7 : Lengte, drooggewicht , versgewicht van M~tonchoZaimus
p r i s t i u r u s
a a n t a l l e n g t e drooggewicht versgewicht (mm) (ug / ind . 1 (ug / ind . 1
j uven ie l en 7 8
mannetj e s 48
vrouwt j e s 4 9
11 gem. 4.87 4.79
Wieser (1960) v i n d t a l s versgewicht 14 ug en a l s drooggewicht
4 ug.
Het gemiddeld a a n t a l i nd iv iduen p e r punt voor de onderzochte pe-
r i ode .
Tabel 8 : T o t a l e biomassa i n m2 voor de bemonsteringspunten van
MetonchoZaimus p r i s t i u r u s
bemonste-aantal/m 2 drooggewicht versgewicht
r i n g s p t . (g/mZ) (g/m2) I 406260 1.95 4.47
I1 477440 2.29 5.25
111 351680 1.68 3.87
IV 295450 1.41 3.25
V 149820 0. 72 1.65
V I 56592 0. 27 0.62
gem. 289540 1.39 3.18
Voor Metoncholaimus s c i s s u s vinden Meyers e t a l . ( 1 9 7 0 ) 6 2 2.68 1 0 ind./m en 2 8 g versgewicht .
Het drooggewicht van deze s o o r t i s dus even g r o o t a l s h e t droog-
gewicht van de Harpac t i c ide CanueZZa perpZexa i n de Spuikom
(Thielemans & Heip 1977) voor d e z e l f d e pe r iode .
Gezien de g r o t e d e n s i t e i t e n en de b e l a n g r i j k e b i j d r a g e t o t de
biomassa z i j n we g e s t a r t i n samenwerking met Guido Vranken, met
de kweek van deze s o o r t en z u l l e n we, eens de reprodukt iepo ten-
t i a a l gekend en een v o l l e d i g e j a a r c y c l u s u i t gewerk t , de produk-
t i e ervan kunnen bepalen.
De s t e r k e dominantie van S a b a t i e r i a i s minder gemakkeli jk t e
ve rk l a r en . Voor zover de d e t e r m i n a t i e s gevorderd z i j n v inden
we voo ra l S a b a t i e r i a pulchra . Deze s o o r t v e r k i e s t s l i b r i j k e
s u b s t r a t e n ( J u a r i o 1975). S a b a t i e r i a kan e c h t e r abundant op
zandbodem voorkomen zoa l s b l i j k t u i t de s t a l e n van 1 . 4 . 7 6 waar
op punt V I 89 % van de gemiddeld 6 . 2 9 0 . 0 0 0 ind./m2 S a b a t i e r i a
is . Dominant i s S a b a t i e r i a gevonden i n de B a l t i s c h e zee
(Ger lach 1958) en i n de Noordzee (Warwick & Buchanan 1970; Ward
1973; Lorenzen 1974; J u a r i o 1975; Bisschop 1977) .
Deze groep wordt algemeen beschouwd a l s een n i e t s e l e c t i e v e
depos i t - f eede r (Wieser 1953). I nd i en men aanneemt d a t e r de
l a a t s t e j a r e n i n de Spuikom een e x t r a i n p u t h e e f t p l a a t s gevon-
den van o rgan i sch m a t e r i a a l (door h u i s h o u d e l i j k e a f v a l , moge l i jks
door pet roleum p o l l u t i e ) kan d i t een van de oorzaken z i j n waarom 1 I
S a b a t i e r i a h e t sediment i s gaan domineren.
T h e r i s t u s i s een wi jd v e r s p r e i d g e s l a c h t d a t i n sommige sedimen-
t e n dominant i s . I n deze s t a l e n vinden we ze i n wisse lende aan-
t a l l e n t e r u g . Tenminste v i j f v e r s c h i l l e n d e s o o r t e n z i j n aanwezig,
maar voor h e t ogenbl ik kunnen we nog geen onderscheid maken naar-
gelang de v e r s c h i l l e n d e punten.
De Linhomoeiden maken voor 1 0 % d e e l u i t van de fauna . De ver-
1 s c h i l l e n d e s o o r t e n z i j n ook h i e r m o e i l i j k van e l k a a r t e onder-
! scheiden. R e l a t i e f gemakkeli jk t e herkennen i s T e r s c h e l l i n g i a
Zongicaudata d i e abondant kan voorkomen i n zach t e modderbodems
en volgens Wieser (1960) een t y p i s c h e ver tegenwoordiger i s van
de fauna van een modderr i jk s u b l i t t o r a a l .
W i j v inden hem e c h t e r meer op h e t z a n d r i j k e punt V I dan e l d e r s .
Warwick & Buchanan ( 1 9 7 0 ) v inden deze s o o r t op z a n d r i j k e en
s l i b r i j k e sedimenten en noemen deze s o o r t eurytoop. Het i s een
depos i t - f eede r , z o a l s Anticoma acuminata, d i e ook 1 0 % van de
Spuikom Nematodenfauna u i tmaakt . Warwick (1969) noemt deze
s o o r t een t y p i s c h e vertegenwoordiger voor zach t e s u b s t r a t e n .
Het s l i b g e h a l t e e n de k o r r e l g r o o t t e z i j n enke le van de determi-
nerende f a k t o r e n d i e de d i v e r s i t e i t van de Nematoden bepa len .
Wieser (1960) v i n d t i n een z a n d s t a t i o n s t eno tope s o o r t e n d i e h i j
n o o i t i n een s l i b r i j k s t a t i o n t e r u g v i n d t . Daarentegen z i j n e r
eury tope s o o r t e n d i e zowel i n de z a n d r i j k e a l s i n de s l i b r i j k e
sedimenten worden teruggevonden. Voor de Noordzee bekomen
Warwich & Buchanan (1970) hoge d i v e r s i t e i t e n i n de s t a t i o n s met
een hoog percen tage zand en de l a a g s t e d i v e r s i t e i t i n de s l i b -
r i j k e s t a t i o n s . Tot g e l i j k a a r d i g e r e s u l t a t e n komen Heip & De-
craemer (1974) d i e i n h e t sediment met een k l e i n e mediane kor-
re1 e n een hoog s l i b p e r c e n t a g e een l a g e d i v e r s i t e i t vinden voor
de Belgische k u s t t e r hoogte van de I j z e r .
Met de onvo l l ed ige d e t e r m i n a t i e s kunnen we m o e i l i j k d i v e r s i t e i t s -
i n d i c e s gaan berekenen. F e i t i s d a t de 6 s o o r t e n d i e 9 1 % van
de fauna uitmaken op a l l e bemonsteringspunten voorkomen maar d a t
de onde r l i nge abundant ies w i s s e l e n volgcns een nog o n d u i d e l i j k
pat roon. A l l e s z i n s i s h e t s o o r t e n a a n t a l l a g e r dan i n de Noord-
zee , maar d i t i s onder meer aan h e t l i c h t b rak k a r a k t e r van de
Spuikom t e w i j t e n .
ATP metingen
I n samenwerking met R . Herman e n D. Van Gansbeke z i j n we ge-
s t a r t met p r e l i m i n a i r e t e s t e n om ATP t e bepalen van h e t meio-
benthos met een ATP Photometer model 2 0 0 0 (SAI Technology Co.) .
Op enke le sediment s t a l e n werden v e r s c h i l l e n d e ex t rac t iemetho-
des u i t gevoe rd e n w e hopen i n de loop van d i t j a a r een a c c u r a t e
methode op punt t e s t e l l e n .
De r e s u l t a t e n d i e we voor lop ig hebben z i j n nog s t e r k u i t ee lopend
en m o e i l i j k t e i n t e r p r e t e r e n . Vooral de c o n c e n t r a t i e van k a t -
en anionen beinvloeden d e metingen. Het z i j n voo ra l deze pro-
blemen d i e ons voor h e t ogenb l ik bez ig houden.
B e s l u i t
Door de s t e r k e dominantie van CanueZZa perpZexa i n de h a r p a c t i -
c idenfauna vonden w i j geen onderscheid t u s s e n de zand en s l i b -
s t a t i o n s (Thielemans & Heip 1 9 7 7 ) . Nu we en ig i n z i c h t i n de
Nematodengemeenschap hebben, komen ook h i e r geen g r o t e v e r s c h i l -
l e n naa r voren. Saba t i e ra , MetonchoZaimus p r i s t i u r u s , T h e r i s t u s ,
Anticoma acuminata en T'erscheZZingia Zongicaudata, 8 5 % van d e
gevonden s o o r t e n , komen op a l l e bemonsteringspunten voor. A l -
l e e n voor MetonchoZaimus p r i s t i u r u s b e s t a a t e r een d u i d e l i j k e
aanwi jz ing d a t deze s o o r t de s l i b r i j k e sedimenten v e r k i e s t .
A l l e andere s o o r t e n komen z e e r spo rad i sch en i n g e r i n g e a a n t a l -
l e n voor. Het i s e c h t e r b e l a n g r i j k aan t e s t i p p e n d a t h e t h i e r
om de w i n t e r p o p u l a t i e g a a t , zodat de s i t u a t i e i n de zomers ta len
t o t a a l anders kan l i ggen . D i t z a l v e r d e r onderzocht worden.
Net z o a l s i n h e t v o r i g e v e r s l a g menen w i j d u i d e l i j k t e kunnen
s t e l l e n d a t we geen aanwijz ingen kunnen vinden voor de even tue l e
aanwezigheid van t o x i s c h e produkten i n h e t benthos . De v e r a r -
ming, wanneer verge leken met de Noordzeefauna, i s s l e c h t s geri.n m,.n% e r
en v a l t gemakkel i jk t e v e r k l a r e n doorda t d e Spuikom een m i s s c h l e n v
s t a b i e l m i l i e u is . De g r o t e p r o d u k t i v i t e i t van d i t b io toop wordt
d u i d e l i j k g e r e f l e k t e e r d i n de g r o t e biomassa van h e t meiobenthos.
I n h e t nieuwe FKFO-projekt z u l l e n deze gegevens ve rde r g e b r u i k t
worden.
BIBLIOGRAFIE
% ?
BISSCHOP G. (1977). Bijdrage tot de studie van de Nematoden-
fauna van de Noordzee en de Westerschelde ter hoogte
van haar monding. Licentiaatsthesis RUG.
BOADEN P. & PLATT H. (1971). Daily migration patterns in an
intertidal meiobenthic community. Thalassia Jugosla-
vica 7 : 1-12. - BOUGIS P. (1946). Analyse quantitative de la microfaune d'une
vase marine 2 Banyuls. R. Acad. Sci. - 222 : 1122-1124.
BUCHANAN J. (1971). The Sediments. IBP Handbook 16.
Ed. Home & McIntyre.
COBB N.A. (1932). MetonchoZaimus pristiurus (Zur Strassen).
Anema Suitable for use in Laboratory Courses in Zoolo-
gy. Journ. Wash. Acad. Sc. 22 : 440-450. - DECRAEMER W. (1975). Vergelijkende studies van Nematodenfauna's
uit de Noordzee. Med. Rijksstation voor Zeevisserij
99 : 328-357. - de JONGE V. & BOUWMAN L. (1977). A simple density separation
technique for quantitative isolation of meiobenthos
using the colloidal silica Ludox-Im. Marine Biology
42 : 143-148. - DELMOTTE G. (1975). Ruimtelijk patroon van dominante Nematoden
van een brakwaterhabitat. Licentiaatsverhandeling RUG.
FENCHEL T. & RIEDL R. (1970). The sulfide system : a new biotic
community underneath the oxidized layer of marine sand
bottoms. Marine Biology 7 : 255-268. - GERLACH S. (1958). Die Nematodenfauna der sublitoralen Region
in der Kieler Bucht. Kieler Meeresforsch. 14 : 64-90. - GERLACH S. & RIEMANN F. (1973, 1974). The Bremerhaven Check-
list of Aquatic Nematodes. Veroff. Inst. Meeresforsch.
Suppl. 4, Heft 1 + Heft 2. GOOSSENS A. (1975). Vergelijking van monsternamemethoden in het
benthos van de Grevelingen. Licentiaatsverhandeling RUG.
GULLENTOPS F. (1977). Sedimentologie van de spuikom, IZWO Mede-
delingen.
HEIP C. & SMOL N. & HAUTEKIET W. (1974). A rapid method of ex-
tracting meiobenthic Nematodes and Copepods from mud
and detritus. Marine Biology 28 : 79-81. -
HEIP C. & DECRAEMER W. (1974). The diversity of Nematode com-
munities in the Southern North Sea. J. mar. biol. Ass.
U.K. 54 : 251-255. - JANSSENS de VAEREBEKE G. (1977). Faunistische studie van het
meiobenthos van Oosterschelde. Licentiaatsthesis RUG.
JENSEN P. (1974). Bijdrage tot de kennis van de Nematodenfau-
na uit een slibrijke en zandrijke zeebodem in de Zui-
delijke Noordzee (ICWB). Licentiaatsverhandeling RUG.
JUARIO J. (1975). Nematode species composition ans seasonal
fluctuation of a sublittoral meiofauna community in
the German Bight. VerGff. Inst. Meeresforsch. Bremerh.
15 : 283-337.
LELOUP E. & VAN MEEL L. (1965). La flore et la faune du Bassin
de Chasse dlOstende. Kon. Belg. Inst. Nat. 154.
LORENZEN F. (1974). Die Nematodenfauna der sublitoralen Region
der Deutschen Bucht insbesonder im Titan-Abwassergebiet
bei Helgoland. VerGff. Inst. Meeresforsch. Bremerh.
14 : 305-327. - MEYERS S. & HOPPER B. (1967). Studies on marine fungal-nemato-
de associations and plant degradation. Helgolznder
wiss. Meeresunters. 15 : 270-281.
MEYERS S. & HOPPER B. & CEFALU R. (1970). Ecological investi-
gations of the marine nematode MetonchoZaimus scissus.
Marine Biology - 6 : 43-47. MOORE H.B. (1931). The muds of the Clyde Sea area. J. mar.
biol. Ass. U.K. - 25 : 517-554.
OTT J. & SCHIEMER F. (1973). Respiration and anaerobiosis of
the free-living Nematodes from marine and limnic sedi-
ments. Neth. Journ. of Sea Res. - 7 : 233-243. REES C.B. (1940). A preliminary study of the ecology of a mud
flat. J. mar. biol. Ass. U.K. - 24 : 185-199.
RENAUD-DE BYSER J. (1963). Recherches 6cologiques sur la faune
interstitielle des sables. Vie et Milieu 15 : 144.
RIEGER R. & OTT J. (1971). Jezeitenbedingte Wanderungen von
Turbellarien und Nematoden eines Nordadriatischen Sand-
strandes. Vie et Milieu - 22 : 425-447.
SCHUURMANS-STEKHOVEN J. (1942). Les N6matodes libres marins du
Bassin de Chasse d'ostende. Med. Kon. Belg. Inst. 18 :
1-26.
SMIDT E. (1951). Animal production in the Danish Waddensea.
Medd. Kornrn. Danmark. Fisk. Havunders. Ser. Fisk.
11 : 1-151. - THIELEMANS L. & HEIP C. (1977). Eerste gegevens over het
benthos van de Spuikom. IZWO Mededelingen.
VAES M. (1966). Oecologische studie van de epifauna van Ostrea
eduZis L. Licentiaatsverhandeling RUG.
VAN NIEUWENHUYSE L. (1975). Onderzoek naar vertikale diurnale
migraties bij benthale Nematoden van een brakwaterha-
bitat. Licentiaatsverhandeling RUG.
WARD A.R. (1973). Studies on the sublittoral free-living Nema-
todes of Liverpool Bay. I. The structure and distri-
bution of the Nematode populations. Marine Biology
22 : 53-56. - WARWICK R. (1969). The marine Nematode Eurystomina terricoZa
(De Man 1907) and its distribution on British shores.
Hydrobiologia - 34 : 392-400.
WARWICK R. & BUCHANAN J.B. (1970). The meiofauna off the coast
of Northumberland. I. The structue of the Nematode
population. J. mar. biol. Ass. U.K. - 50 : 129-146.
WIESER W. (1953). Die Beziehung zwischen Mundh6hlengestalt
ErnZhrungsweise und Vorkommen bei freilebenden marinen
Nematoden. Ark. Zool. 4 : 439-484. - WIESER W. (1960). Benthic studies in Buzzards Bay. 11. The
meiofauna. Limnol. and Oceanography V : 121-137.
WIESER W. (1964). Biotopstruktur und Besiedlungsstruktur.
Helgolaiider wiss. Meeresunters. 10 : 359-376. - WIESER W. & KANWISHER J. (1961). Ecological and physiologica.1
studies on marine Nematodes from a small salt marsh
near Woods Hole, Massachusetts. Limnol. Oceanogr. - 6 : 262-270.
WIESER W. & OTT J. & SCHIEMER F. & GNAIGER E. (1974). An eco-
physiological study of some meiofauna species inhabi-
ting a sandy beach at Bermuda. Marine Biology - 26 :
235-248.