Download - MET RAAD EN DAAD - Tilburg University
MET RAAD EN DAAD
een onderzoek naar de kwaliteit van de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening van
de Raad voor de Kinderbescherming te ‘s-Hertogenbosch
door
Leanne Valom
(ANR 67.27.03)
scriptie in de strafrechtswetenschappen
te verdedigen tegenover de
Examencommissie van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg
(mr. V.M. Smits en prof. mr. P. Vlaardingerbroek)
op
dinsdag 16 december 2008, om 14:00 uur
Inhoudsopgave
Lijst van gebruikte afkortingen 4
Voorwoord en opdracht 5
Inleiding 6
1. Taken Raad voor de Kinderbescherming 8
1.1 Inleiding 8
1.2 Uitvoering wettelijk takenpakket 8
1.3 Algemene taken 9
1.4 Strafrechtelijke taken 10
1.5 Het rapportagetraject 18
1.6 Conclusie 21
2. Gronden en grenzen Raadstaken 22
2.1 Inleiding 22
2.2 Grenzen 22
2.3 Gronden 25
2.4 Ontwikkelingen rapportage- en adviestaak 29
2.5 Conclusie 33
3. Raadsrapportage en advies strafrechtelijke afdoening 34
3.1 Inleiding 34
3.2 Raadsrapportage 34
3.3 Advies strafrechtelijke afdoening 40
3.4 Adviezen aan de officier van justitie en de kinderrechter 46
3.5 Kwaliteitseisen 49
3.6 Conclusie 53
4. Kwaliteit onderzochte adviezen 54
4.1 Inleiding 54
4.2 Opzet rapportageonderzoek 54
4.3 Formulering 55
4.4 Motivering 59
4.5 Knelpunten 71
4.6 Conclusie 73
5. Verbeterpunten en suggesties 75
5.1 Inleiding 75
5.2 Richtlijnen Raadsbesluiten 75
5.3 Formulering 84
5.4 Motivering 85
5.5 Conclusie 88
Conclusie 90
Literatuurlijst 91
Geraadpleegde Raadsdocumenten 93
Bijlagen 95
Bijlage 1: Rapportageformat basisonderzoek strafzaken
Bijlage 2: De geldende kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake
strafrechtelijke afdoening
Bijlage 3: Voorgestelde kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake
strafrechtelijke afdoening
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
4
Lijst van gebruikte afkortingen
BARO: Basisraadsonderzoek
BJJI: Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen
EVRM: Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
IVRK: Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind
JCO: Justitieel Casusoverleg
LMT: Landelijk Management Team
Normen-II: Normen 2000, versie 2
OvJ: Officier van Justitie
OM: Openbaar Ministerie
RvdK: Raad voor de Kinderbescherming
Sv: Wetboek van Strafvordering
Sr: Wetboek van Strafrecht
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
5
Voorwoord en opdracht
Voor u ligt de scriptie waarmee ik mijn master Nederlands recht, accent strafrecht
afsluit. Deze scriptie is voortgevloeid uit een stageperiode bij de Raad voor de
Kinderbescherming in ’s-Hertogenbosch. Van 26 februari tot en met 26 mei 2008 heb ik
daar de kans gekregen om te onderzoeken wat de rol is van de Raad in jeugdstrafzaken,
hoe de strafrechtelijke rapportages worden gemaakt en hoe het advies op basis daarvan
tot stand komt. Bovendien heeft deze stage-ervaring me laten inzien hoe de ‘regeltjes
van bovenaf’ doorwerken in de praktijk en hoe daarmee wordt omgegaan. Ik ben het
recht daardoor met andere ogen gaan bekijken. Ik ben door de stage steeds meer
overtuigd geraakt van de onmisbare rol die de organisatie speelt in de
jeugdhulpverlening in zijn geheel. De Raad is de spin in het web; een duizendpoot.
Vanwege de vele taken en functies die de Raad uitvoert, is het niet mogelijk om in een
betrekkelijk korte periode alle facetten eigen te maken. Wel heb ik zoveel mogelijk in
mij opgenomen en heb ik mij tijdens mijn stageperiode gefocust op de rapportages op
strafrechtelijk gebied om de opdracht te vervullen die de Raad bij mij had neergelegd:
onderzoek uitvoeren naar de juridische waarde van de raadsadviezen op strafrechtelijk
gebied.
Er zijn veel mensen die hun medewerking hebben verleend bij de totstandkoming van
deze scriptie. Ik bedank mevrouw V.M. Smits voor het regelen van een stageplek en
voor de begeleiding in de beginfase van mijn scriptie. Voorts bedank ik meneer W.
Bekker voor de begeleiding op de Raad en voor alle zittingen en trainingen die ik heb
mogen bijwonen. Ik wil de raadsonderzoekers bedanken van wie ik enkele rapportages
heb mogen onderzoeken. Tevens wil ik alle overige medewerkers van de Raad
bedanken voor hun uitleg en hun tijd. Ik bedank professor mr. P. Vlaardingerbroek voor
de begeleiding van mijn scriptie. Door zijn opbouwende kritiek en zijn kijk op het
jeugdstrafrecht en de jeugdhulpverlening heeft hij mij andere inzichten gegeven die ik
heb kunnen meenemen in mijn scriptie. Tot slot bedank ik mijn ouders, die mijn scriptie
hebben mogelijk gemaakt. Niet alleen financieel gezien, maar ook door hun steun en
aandacht.
Leanne Valom
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
6
Inleiding
Jeugdcriminaliteit is een groot en ernstig probleem. Het is belangrijk om kinderen die in
aanraking komen met het jeugdstrafrecht te beschermen en ze op het rechte pad te
helpen. Dat is de hoofdtaak van de Raad voor de Kinderbescherming: het beschermen
van kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.1
Op strafrechtelijk gebied is één van de taken van de Raad het opstellen van rapportages
teneinde de persoonlijke en de levensomstandigheden van het kind te beschrijven.2 Op
basis van deze rapportages geeft de Raad een advies over de wenselijke afdoening. De
Raad adviseert verschillende justitiële instanties, waaronder de officier van justitie en de
kinderrechter. Deze verschillende instanties zijn afhankelijk van de rapportages en
hechten veel waarde aan het daarop gebaseerde advies. Het is daarom van belang dat de
raadsrapportages, met inbegrip van de adviezen, van een zo hoog mogelijke kwaliteit
zijn. In deze scriptie ligt de focus op het advies. Om de kwaliteit van het advies te
vergroten zijn de volgende aspecten van belang:
- Goede adviezen zijn goed gemotiveerd. Uit de motivering van de adviezen dient te
volgen waarom de geadviseerde afdoening in het belang is van het kind en om welke
redenen deze afdoening aan de juridische gronden voldoet. Dergelijke motivering is
belangrijk, omdat de instanties aan wie het advies is gericht op de juiste gronden het
advies al dan niet kunnen overnemen.
- Goede adviezen zijn goed geformuleerd. De formulering van de adviezen dienen
duidelijk, eenduidig, concreet, zorgvuldig en juridisch correct te zijn.
- Uiteindelijk komt kwalitatief hoogstaande advisering ten goede aan het criterium dat
op grond van internationaal recht als eerste ter overweging dient te worden genomen:
het belang van het kind.3
Deze scriptie beschrijft de gang van zaken bij de Raad voor de Kinderbescherming te
’s-Hertogenbosch, met name voor wat betreft het advies inzake strafrechtelijke
afdoening. Het brengt de kwaliteitseisen in kaart die gelden ten aanzien van de
strafrechtelijke afdoeningsadviezen, waaraan tevens enkele rapportages worden
1 Normen 2000 versie 2, voorwoord.
2 Artikel 494 Sv ten aanzien van de officier van justitie; artikel 498 Sv ten aanzien van het gerecht.
3 Artikel 3 IVRK.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
7
getoetst. Op basis van de geconstateerde knelpunten die voortkomen uit dit
rapportageonderzoek worden er suggesties gedaan om de kwaliteit van de adviezen
inzake strafrechtelijke afdoening te vergroten. Deze scriptie heeft tot doel:
Na te gaan in hoeverre de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening van de Raad
voor de Kinderbescherming te ’s-Hertogenbosch voldoen aan de geldende
kwaliteitseisen en na te gaan in hoeverre er verbeteringen zijn aan te brengen in de
strafrechtelijke advisering.
Ter beantwoording van deze onderzoeksvraag is zowel literatuur- als dossieronderzoek
verricht. In hoofdstuk 1 wordt het takenpakket van de Raad voor de Kinderbescherming
besproken, waarbij de focus ligt op de strafrechtelijke taken. De plaats van de
rapportage- en adviseringstaak in strafzaken wordt hierdoor in een ruimere context
geplaatst. In hoofdstuk 2 worden de gronden van de strafrechtelijke rapportagetaak
uiteengezet, als ook de grenzen die de Raad voor de Kinderbescherming in acht dient te
nemen bij de uitoefening van zijn taken. In hoofdstuk 3 wordt de rapportage en het
advies inzake strafrechtelijke afdoening belicht. De kwaliteitseisen waaraan de
raadsrapportages dienen te voldoen en het daaruit voortvloeiende afdoeningsadvies,
zullen in dit hoofdstuk worden beschreven. In hoofdstuk 4 worden de uitkomsten
beschreven op basis van het onderzoek van dertig rapportages op de geldende
kwaliteitseisen, als ook de daaruit volgende knelpunten. In hoofdstuk 5 worden er
voorstellen gedaan om het kwaliteitsniveau van de adviezen te verhogen. Deze scriptie
wordt afgesloten met een conclusie, waarin de belangrijkste uitkomsten uit deze scriptie
betreffende de strafrechtelijke advisering worden besproken.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
8
1. Taken Raad voor de Kinderbescherming
1.1 Inleiding
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een divers takenpakket, zo is in de inleiding
reeds aangekondigd. Om inzicht te krijgen in de plaats die de strafrechtelijke adviestaak
inneemt, worden in dit hoofdstuk de hoofdlijnen van het takenpakket van de Raad
geschetst. De taken van de Raad komen globaal aan bod. De strafrechtelijke taken zijn
verder uitgediept. Tot slot wordt het rapportagetraject beschreven om meer inzicht te
geven in de strafrechtelijke deeltaken voorlichting, advies en selectie. Deze deeltaken
staan immers centraal in deze scriptie.
1.2 Uitvoering wettelijk takenpakket
Alvorens het takenpakket van de Raad voor de Kinderbescherming uiteen te zetten, is
het nuttig om in deze paragraaf enkele opmerkingen gemaakt over de
organisatiestructuur van de Raad, alsmede de beleidsdocumenten waarmee wordt
gewerkt. Enkele algemene opmerkingen omtrent de organisatie zijn noodzakelijk om
een goed beeld te krijgen van de Raad en zijn taken.
Sinds 1996 is er één Raad voor de Kinderbescherming.4 Voor die tijd was de
organisatiestructuur anders en waren er voogdijraden en raden voor de
kinderbescherming.5 De raadstaken zijn overgenomen door één uitvoeringsorganisatie
die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het beleid. Artikel 1 van het
Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming bepaalt dat de Raad voor de
Kinderbescherming is gevestigd te Utrecht, waar tevens de landelijke directie is
gezeteld.6 De Raad heeft een landelijk bureau en is werkzaam in dertien regio’s
waarbinnen een of meer locaties de wettelijke taken en bevoegdheden van de Raad
uitoefenen.7 Het landelijk bureau heeft tot taak de landelijke directie en de regio’s te
ondersteunen in de uitvoering van hun werkzaamheden. Om een beeld te geven waar het
dossieronderzoek is verricht, wordt op deze plaats volstaan met de opmerking dat de
4 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 751.
5 Zie 2.4.
6 Artikel 1 lid 1 en lid 2 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006.
7 Artikel 2 lid 1 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
9
Raad voor de Kinderbescherming locatie ‘s-Hertogenbosch de regio Oost-Brabant
betreft.8
De wijze waarop het uitvoerend werk van de Raad geschiedt, is vastgelegd in de
‘Beleidsregels betreffende de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming’,
oftewel Normen 2000, versie 2. Dit is een algemene aanwijzing van de minister van
Justitie als bedoeld in artikel 3 van het Organisatiebesluit Raad voor de
Kinderbescherming.9 Deze beleidsaanwijzingen zijn bindend en worden in deze scriptie
veelvuldig aangehaald.10
Normen 2000-II zal worden herzien. Het Normen-rapport dateert uit april 2003 en is
inmiddels op sommige onderdelen niet meer actueel. Bovendien is er reden tot
herziening, omdat Normen 2000-II binnen de Raad te algemeen werd bevonden voor
een algemene aanwijzing.11
Normen 2000-II bestaat uit één document. De herziening
zal bestaan uit een kwaliteitskader12
en aanhangende protocollen. Deze protocollen gaan
op een meer gedetailleerd niveau in op specifieke categorieën.13
Een voorbeeld hiervan
is het protocol Strafzaken. In dit onderzoek wordt regelmatig een uitstapje gemaakt naar
het Kwaliteitskader en het aanhangende Strafprotocol, om na te gaan of de hernieuwde
documenten een gerezen probleem ondervangen.
1.3 Algemene taken
‘De overheid heeft de verplichting om kinderen te beschermen die ernstig in hun
ontwikkeling worden bedreigd’, zo begint het voorwoord van Normen 2000-II.14
Ten
einde deze verplichting te voldoen, heeft de overheid de Raad voor de
Kinderbescherming ingesteld. De bevoegdheid tot ingrijpen in het leven van familie en
kind wordt gelegitimeerd door de noodzaak op te komen voor de kinderen van wie het
recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid
ernstig worden bedreigd, de zogenaamde waarborgfunctie.15
‘Om aan deze verplichting
8 De tekst betreffende de organisatiestructuur van de Raad voor de Kinderbescherming is mede opgesteld
op grond van Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 752. 9 Artikel 3 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006.
10 Normen 2000 versie 2, voorwoord.
11 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 2.
12 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 4.
13 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 2.
14 Normen 2000 versie 2, voorwoord.
15 Normen 2000 versie 2, H 2.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
10
te voldoen’, zo gaat het voorwoord verder, ‘is de Raad voor de Kinderbescherming als
overheidsorganisatie met een aantal wettelijke taken belast die erop gericht zijn de
belangen van minderjarigen te beschermen. De Raad kan deze taken en bevoegdheden
ter bescherming van de rechten en belangen van het kind, onder meer door het doen van
onderzoek, ook ongevraagd uitoefenen. De Raad dient de taken op zorgvuldige,
deskundige en kenbare wijze uit te voeren.’16
In het voorwoord van Normen 2000-II
worden vervolgens de taken van de Raad voor de Kinderbescherming vermeld. Dit zijn
beschermingstaken (onderzoek, rekwestreren, adviseren en toetsing); civiele
adviestaken (onderzoek en advisering), inclusief scheidings- en omgangszaken
(onderzoek, inclusief bemiddeling en advisering) en tot slot de in deze scriptie centraal
staande straftaken (onderzoek, voorlichting, coördinatie taakstraffen en casusregie).
1.4 Strafrechtelijke taken
Hoewel de Raad voor de Kinderbescherming het meest ervaren is met en een langere
geschiedenis kent op civiel gebied,17
is de Raad op strafrechtelijk gebied een steeds
belangrijkere rol gaan innemen. Dit is een ontwikkeling die past binnen de ideeën van
de Commissie Van Montfrans, een in 1993 ingestelde commissie om de
jeugdcriminaliteit aan te pakken:18
‘De commissie pleit ervoor de strafrechtelijke taken
van de Raad voor de Kinderbescherming te intensiveren. Dit geldt niet alleen voor de
signalerings- en voorlichtingstaak in geval van proces-verbaal wegens een strafbaar feit,
maar tevens ten aanzien van de coördinatie van taakstraffen en de regiefunctie bij
jeugdreclassering. Deze regiefunctie betreft zowel de individuele casus, als ook het
overleg en de afstemming met onder andere politie, rechterlijke macht, gezinsvoogdij-
instellingen, reclassering en (jeugd)hulpverlening.’19
De Raad speelt op civielrechtelijk gebied van oudsher een grote rol. Ten opzichte van
de civielrechtelijke taken, schenkt Normen 2000-II relatief weinig aandacht aan de
strafrechtelijke taken. Bij de grondslag en legitimatie als ook bij de kwaliteitseisen,
worden de strafrechtelijke taken niet expliciet genoemd. Het Burgerlijk Wetboek wordt
16
Normen 2000 versie 2, voorwoord. 17
Zie voor meer informatie over dit onderwerp: H. Hermans, De Raad voor de Kinderbescherming,
Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1984. 18
Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 3. Zie 2.4. 19
Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 38; WODC-rapport 2001,
p. 62.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
11
genoemd als grondslag, maar het Wetboek van Strafvordering en Strafrecht niet.20
Dat
de Raad meer aandacht geeft aan civielrechtelijke taken schemert ook nu nog door in de
formulering zoals gebruikt in het Kwaliteitskader, namelijk dat er op strafrechtelijk
gebied ‘eveneens een taak ligt’.21
De Raad treedt op bij minderjarigen, in beginsel jeugdigen tussen twaalf en achttien
jaar,22
die verdacht worden van het plegen van een misdrijf. In het geval van
overtredingen, waaronder relatief lichte delicten worden geschaard, wordt de Raad
doorgaans niet ingeschakeld, met uitzondering van schoolverzuim. De Raad probeert te
voorkomen dat de jeugdige in herhaling valt en neemt de pedagogische invalshoek als
uitgangspunt. Dit betekent enerzijds dat de Raad aandacht besteedt aan de achtergrond
en de ontwikkeling van de jeugdige en anderzijds dat de Raad advies geeft over een
straf die gericht is op het verbeteren van het gedrag van de jeugdige. Het belang van het
kind staat hierbij voorop. De Raad gaat er van uit dat jeugdigen nog mogelijkheden
hebben op te veranderen.23
Deze beginselen zijn terug te vinden in artikel 40 IVRK.24
De Raad voor de Kinderbescherming heeft op het terrein van jeugdstrafzaken drie
hoofdtaken.25
De eerste hoofdtaak omvat voorlichting, advies en selectie.26
Van deze
drie deeltaken staat de adviesfunctie in deze scriptie centraal. Als tweede hoofdtaak
voert de Raad de coördinatie uit van taakstraffen en regelt de tenuitvoerlegging daarvan.
De derde hoofdtaak bestaat uit de uitvoering van regie, zowel in individuele zaken als in
algemene beleidsmatige zaken. Dit valt onder de noemer “casusregie”.27
De tweede en
de derde hoofdtaak worden verder in dit hoofdstuk toegelicht. Nu eerst volgt een
verdere uitwerking van de eerst genoemde hoofdtaak.
Voorlichting, advies en selectie
De eerste taak op strafrechtelijk gebied is die van onderzoek en advisering over de
afhandeling van strafzaken tegen minderjarigen en kan worden samengevat met de drie
20
Normen 2000 versie 2, H. 2.1 en 2.2. 21
Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5. 22
Artt. 77a, 77b en 77c Sr. De wet kent uitzonderingen op de leeftijdsgrens van achttien jaar. 23
Landelijk Bureau RvdK, Wat doet de Raad voor de Kinderbescherming bij jeugdstrafzaken?. 24
Zie 2.2 25
De indeling in drie straftaken is conform het Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5; Normen
2000 versie 2, H. 10; Protocol Strafzaken bij het Kwaliteitskader, p. 2. 26
Normen 2000 versie 2, H 10. 27
Normen 2000 versie 2, H 10.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 1.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
12
begrippen “voorlichting, advies en selectie”. In de conceptversie van het Protocol
Strafzaken bij het Kwaliteitskader staat dat de Raad in jeugdstrafzaken een wettelijke
voorlichtings- en adviestaak ten behoeve van de officier van justitie, de rechter-
commissaris en de rechtbank heeft.28
In het Kwaliteitskader wordt een algemene grond
genoemd van de voorlichtings- en adviestaak, afgeleid van de internationale
verplichting minderjarigen te beschermen: ‘Aangezien bij het plegen van delicten door
de minderjarigen een evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid van
een minderjarige onder druk kan komen te staan, ligt hier eveneens een taak voor de
Raad voor de Kinderbescherming middels het adviseren [cursief van mij] van
gerechtelijke autoriteiten.’29
Daaruit volgt dat de geadviseerde
afdoeningsmogelijkheden door de Raad moeten leiden tot een evenwichtige
ontwikkeling van de jeugdige en uiteindelijk tot een zelfstandig persoon.
De vraag kan worden opgeworpen of de wettelijke en exclusieve rapportage- en
adviestaak ten aanzien van de officier van justitie en de rechter aan de Raad voor de
Kinderbescherming zou moeten zijn toebedeeld. Wortmann is van mening dat de Raad
zijn unieke en wettelijke positie van voorlichter en adviseur van de rechter zou moeten
bewaken en bewaren. Hij zegt tevens dat de Raad de meerwaarde van zijn positie als
wettelijk adviseur moet waarmaken, omdat deze taak anders zou kunnen overgaan naar
een andere instantie. Voor de strafrechtelijke advisering noemt hij de
jeugdreclassering.30
Naar mijn mening hoort de rapportage- en adviestaak bij de Raad thuis. De Raad is de
schakel tussen hulpverlening en justitie en heeft overzicht over de gehele jeugdketen.
De oriëntatie van de Raad op de justitiële instanties en de kennis over zowel justitiële
afdoening en hulpverlening maken dat de overname van deze taken door de
jeugdreclassering een verslechtering zal inhouden. De jeugdreclassering heeft mijns
inziens te weinig overzicht en te weinig juridische kennis om de wettelijke adviestaak
op zich te nemen.
Naast de voorlichtings- en adviesfunctie heeft de Raad een selectiefunctie, waarbij
bezien wordt of het criminele gedrag van de minderjarige een signaal is van
28
Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2. 29
Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 4. Zie 2.3 voor de nationale wettelijke gronden. 30
Wortmann 2006, p. 214.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
13
achterliggende problematiek en of hulpverlening noodzakelijk is. Deze functie is erg
belangrijk, omdat de Raad deze kennis kan omzetten in daden, zodat de jeugdige weer
op het rechte pad geraakt. Er zijn immers meer middelen om te reageren op het gedrag
van een delinquente jeugdige dan die het jeugdstrafrecht aanreikt. In het civiele kader
kan ook hulp worden verleend. Met doorkruising van de civiele hulpverlening moet bij
het adviseren rekening worden gehouden. 31
Ter uitvoering van de drie genoemde deeltaken voorlichting, advies en selectie, verricht
de Raad basisonderzoek en uitgebreid onderzoek. Het uitgangspunt is om een
basisonderzoek uit te voeren. Ten eerste wordt het basisonderzoek in beginsel ingesteld
in geval van een melding proces-verbaal door zowel politie als leerplichtambtenaar,
waarbij een landelijk overdrachtsformulier, kortweg LOF, wordt opgemaakt. Ten
tweede wordt er een basisonderzoek verricht bij een melding inverzekeringstelling
conform artikel 57 Sv.
Er zijn uitzonderingen op het uitgangspunt in alle gevallen een basisonderzoek in te
stellen. Indien binnen zes maanden ten tijde voor de melding een basisonderzoek is
ingesteld, wordt er geen basisonderzoek uitgevoerd. Voorts wordt er geen
basisonderzoek gedaan indien de Raad binnen voornoemd termijn reeds een
verdergaande bemoeienis heeft (gehad), al dan niet via een strafzaak.32
Uit het basisonderzoek volgt in beginsel een rapportage basisonderzoek strafzaken,
welke een uitgebreide beschrijving bevat van de persoonlijkheid en de
levensomstandigheden van de jeugdige. Niet in alle gevallen volgt een zeer uitgebreide
rapportage. In sommige gevallen adviseert de Raad zelfs mondeling. In het geval van
relatief lichte en eenvoudige zaken wordt er een briefrapport opgesteld. Indien er reeds
een actuele basisrapportage beschikbaar is, wordt er doorgaans een verkorte rapportage
opgemaakt. In de conceptversie van het Protocol Strafzaken is, in tegenstelling tot
Normen 2000-II, dit zogeheten briefrapport opgenomen. In het Protocol staat dat er een
briefrapport wordt afgesloten indien er op grond van het basisonderzoek, zowel met als
zonder toepassing van de BARO, geen reden is tot zorg of tot verwijzing naar de
31
Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2. 32
Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
14
hulpverlening.33
Niet alleen ten aanzien van de rapportage basisonderzoek strafzaken
geldt dat de rapportage gebaseerd dient te zijn op pedagogische overwegingen en
afgesloten moet worden met een afdoeningsadvies. Ook het briefrapport dient deze
aspecten te behandelen.34
Deze verkorte afdoeningsvormen zijn toe te juichen, omdat
niet elke zaak even gecompliceerd is en evenveel onderzoek behoeft. Verkorte
afdoeningen en summiere onderzoeken zijn dan ook efficiënte middelen om de
werkdruk te verlagen en tijd te maken voor de jeugdigen die het meeste aandacht
behoeven.
In het laatstgenoemde geval naar aanleiding waarvan een basisonderzoek kan worden
uitgevoerd, kortweg de melding inverzekeringstelling, verleent de Raad de zogenaamde
vroeghulp. Een raadsonderzoeker neemt in dat geval een BARO af bij de jeugdige. Dit
is een vragenlijst die tweeënveertig pagina’s telt en wordt gebruikt om een volledig
beeld te krijgen van de jeugdige en het delict. Zowel alle factoren die van belang zijn
voor de voorlichting aan de officier van justitie dan wel rechter, als ook de signalering
van achterliggende problematiek, worden in beeld gebracht aan de hand van de BARO.
De raadsonderzoeker geeft op basis van deze BARO-rapportage een advies aan de
rechter-commissaris om het kind al dan niet in bewaring te nemen of adviseert onder
welke voorwaarden het kind naar huis kan worden gestuurd.
Bovenstaande kan de illusie wekken dat de raadsonderzoeker slechts een enquêteur is
die een vragenlijst afneemt. Echter, tijdens mijn stage heb ik ervaren dat de
raadsonderzoeker veel meer is dan dat. De raadsonderzoeker houdt een pedagogisch
gesprek met het kind waarin hij het kind onbevooroordeelde, doch kritische vragen stelt
en zich niet laat afwimpelen door smoesjes. De raadsonderzoeker geeft het kind de kans
zijn verhaal te doen. De jeugdige kan tevens vertellen wat zijn visie is en wat voor straf
hij gerechtvaardigd vindt. De raadsonderzoeker kan op basis van deze informatie
beslissen wat hij kan doen voor de jeugdige. Daarbij heeft de raadsonderzoeker tevens
oog voor praktische zaken en helpt de jeugdige zo goed mogelijk binnen de bestaande
mogelijkheden.
33
Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 4. 34
Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 5.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
15
In deze scriptie staat het advies inzake strafrechtelijke afdoening centraal. De advisering
aan de rechter-commissaris komt in deze scriptie dan ook niet uitgebreid aan bod, omdat
een zaak in de meeste gevallen niet wordt afgedaan door de rechter-commissaris, maar
door de officier van de justitie of de rechter. Dit laatste geldt overigens indien de
jeugdige bij de Raad aangemeld is, omdat de zaak immers al eerder afgedaan kan
worden door middel van een politiesepot, beter bekend als de Halt-afdoening.35
Uit Normen 2000-II volgen twee doelen van het basisonderzoek. Het eerste doel is het
geven van voorlichting aan de officier van justitie, als ook aan de kinderrechter en
rechter-commissaris, ‘al dan niet voorzien van een strafadvies’. Het tweede doel is het
selecteren van zaken die dat vergen,36
waarin de selectiefunctie te herkennen is. Dit
laatste houdt in dat op grond van het basisonderzoek wordt onderzocht of en in hoeverre
het delictgedrag van de jeugdige een signaal is van achterliggende problematiek en of
en in hoeverre hiervoor hulp noodzakelijk is.37
Het is dus niet louter de taak van de
Raad om te rapporteren, maar tevens te adviseren over de sancties en de hulpverlening.
Normen 2000-II noemt de voorlichting en selectie als doelen. Naar mijn mening zijn
deze aspecten echter middelen om het werkelijke doel te realiseren, namelijk de garantie
van het recht op een adequate ontwikkeling van de jeugdige en uitgroei naar
zelfstandigheid. De Raad zou de doelen van het basisonderzoek ruimer moeten
formuleren.
Als uitgangspunt hanteert de Raad dat er een basisrapportage wordt opgesteld indien de
verdachte twaalf jaar of ouders is tot een leeftijd van achttien jaar. Bij twaalfminners
gelden andere regels. Sinds de herziening van 1965 geldt immers dat een jeugdige
persoon niet strafrechtelijk kan worden veroordeeld voor een delict welke is gepleegd
ten tijde voor zijn twaalfde levensjaar. Personen jonger dan twaalf jaar worden geacht in
de strafrechtelijke zin niet toerekeningsvatbaar te zijn.38
Het jeugdstrafrecht, meer in het
bijzonder het jeugdsanctierecht, is van toepassing op jeugdigen met een leeftijd zoals is
geregeld in artikel 77a t/m 77c Sr. Hieruit volgt dat het jeugdstrafrecht in beginsel de
35
Artikel 77e Sr. 36
Normen 2000 versie 2, H 10.2.1. 37
Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5. 38
Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 497.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
16
jeugdige omvat die tijdens het plegen van het strafbaar feit ‘de leeftijd van twaalf jaren
doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’.39
De opgestelde rapportage dient ter informatie voor de rechter-commissaris in het geval
dat het kind in bewaring is gesteld c.q. in voorlopige hechtenis is genomen; voor de
officier van justitie om tot een transactie of tot dagvaarding te besluiten; en tot slot voor
de rechter in voorgeleidingszaken. In de rapportage dient een advies te worden gegeven
welke vooral is gebaseerd op pedagogische overwegingen. Het strafadvies ten behoeve
van de officier van justitie en de rechter staat in deze scriptie centraal, of meer
omvattend: het advies inzake strafrechtelijke afdoening.
Indien het basisonderzoek niet afdoende is, kan er nader onderzoek worden gedaan.
Normen 2000-II hanteert hiervoor de term vervolgonderzoek ,40
waar in het Protocol
Strafzaken wordt gesproken van het uitgebreid strafonderzoek. Zoals uit de eerste term
volgt, is dit onderzoek een aanvulling op het basisonderzoek. Een dergelijk onderzoek
kan zowel ambtshalve worden ingesteld, als ook op verzoek van een van de justitiële
autoriteiten. Het Protocol Strafzaken is uitgebreider met betrekking tot dit aanvullende
onderzoek dan Normen 2000-II. Daarom wordt op deze plaats voor het doel van het
uitgebreid strafonderzoek naar het Protocol Strafzaken gekeken, welke inhoudt: ‘het
geven van (meer uitgebreide) voorlichting aan de justitiële autoriteiten over de persoon
van de jeugdige en diens omstandigheden naar aanleiding van een door de jeugdige
gepleegd delict, alsmede het uitbrengen van een strafadvies [cursief van mij]’.41
Het valt op dat in de Normen 2000-II de strafrechtelijke adviestaak niet in alle gevallen
duidelijk wordt onderscheiden. De strafrechtelijke adviestaak wordt niet expliciet in het
voorwoord van Normen 2000-II bij de taken vermeld. Er staat dat het basisonderzoek
voorlichting ten doel heeft, ‘al dan niet voorzien van strafadvies’.42
Hieruit lijkt voort te
vloeien dat het geven van een advies optioneel is. Naar mijn mening moet het
uitgangspunt het geven van advies zijn, tenzij dit niet gewenst is. Voor voorbeelden van
rapportages waarbij de raadsonderzoeker zich onthouden heeft van het geven van
39
Artikel 77a Sr. Zie ook 2.3. 40
Normen 2000 versie 2, H 10.2.2. 41
Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 6. 42
Normen 2000 versie 2, H 10.2.1
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
17
strafadvies wordt verwezen naar hoofdstuk 4.43
Zie voor aanbevelingen hieromtrent
hoofdstuk 5.44
Het Protocol Strafzaken lijkt meer waarde te hechten aan het advies inzake
strafrechtelijke afdoening en stelt het geven van een strafadvies gericht op
gedragsverandering als doel.45
In de hernieuwde documenten lijkt over het algemeen
bewust meer aandacht te worden besteed aan het advies ten einde een zaak
strafrechtelijke af te doen. Dit bevordert de duidelijkheid en geeft de adviestaak naar
mijn mening zijn welverdiende aandacht. Immers, de Raad heeft het beste inzicht in de
levensomstandigheden en de persoonlijkheid van het kind en het advies van de Raad is
dan ook zeer waardevol.
Coördinatie taakstraffen
De tweede hoofdtaak van de Raad is het coördineren van taakstraffen. Dit houdt in dat
de coördinator strafzaken is belast met de voorbereiding, ondersteuning en afronding
van de tenuitvoerlegging van de taakstraffen voor jeugdigen. De Raad zorgt voor het
aanbod aan projectplaatsen. Hieronder vallen werkprojectplaatsen voor jongeren die een
werkstraf moeten uitvoeren, alsmede leerprojecten voor jongeren die een leerstraf
moeten uitvoeren.46
Casusregie
De derde hoofdtaak is die van de casusregie. Het doel van de casusregie is de
bevordering van de samenhang in de jeugdstrafrechtsketen en heeft zicht op de
verschillende schakels van de jeugdzorgketen. Dit om te komen tot een snelle,
vroegtijdige en consequente reactie op het gedrag van de jeugdige.47
Deze doelen, die in
zowel Normen 2000-II als ook in het Protocol Strafzaken staan, zijn rechtstreeks
overgenomen van de Commissie Van Montfrans.48
In Normen 2000-II wordt expliciet
onderscheid gemaakt tussen enerzijds individuele casusregie, inhoudende dat de
jeugdige vanaf het moment van melding door de politie bij de Raad tot en met de
43
Zie 4.3. 44
Zie 5.2. 45
Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2. 46
Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 7. 47
Normen 2000 versie 2, H 10.4 en Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 9. 48
Zie 2.4.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
18
nazorg wordt gevolgd en anderzijds beleidsregie, met als doel het beleid van
verschillende ketenpartners op elkaar af te stemmen.49
De taak van casusregie is in de loop der jaren steeds belangrijker geworden en steeds
verder uitgebreid. Sinds april 2007 is de casusregie echter niet slechts een taak meer,
maar een volledige functie. Eerder was de raadsonderzoeker zelf verantwoordelijk voor
de casusregie. Op de Raad voor de Kinderbescherming locatie ’s-Hertogenbosch zijn
drie casusregisseurs aangesteld.50
De casusregie is op het gebied van advisering steeds
belangrijker geworden. Onder 1.5 zal duidelijk worden dat de casusregisseurs ook een
adviestaak hebben.
1.5 Het rapportagetraject
Ten einde een beter inzicht te krijgen in de strafrechtelijke taken rapporteren en
adviseren, wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan het rapportagetraject. De Raad
kent vele taken en deelprocessen, waardoor het met het oog op de helderheid van belang
is op dit punt stil te staan bij het rapportagetraject in strafzaken. Aan de hand van de
twee wegen waarop zaken binnenkomen bij de Raad wordt het rapportageproject
beschreven. Zoals in de vorige paragraaf reeds is beschreven, kunnen zaken enerzijds
binnenkomen via het opmaken van een landelijk overdrachtsformulier, kortweg het
LOF, en anderzijds via vroeghulp bij inverzekeringstelling.
Melding proces-verbaal
De politie maakt bij zwaardere delicten, bij recidive of wanneer er sprake is van zorg
een LOF op. Tevens meldt de politie de jeugdige bij het OM en de Raad en zet de
jeugdige op de agenda voor bespreking in het justitieel casusoverleg, afgekort het
JCO.51
De landelijke invoering van dit casusoverleg was een van de thema’s in het
Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit 2003-2006, Jeugd terecht. Dientengevolge
is op 1 maart 2003 in alle arrondissementen dit casusoverleg ingevoerd met als doelen
de afstemming van activiteiten van ketenpartners die het strafrechtelijk proces
vormgeven, de filtering van zaken met het oog op verkorting van de wachttijden, als
ook de afstemming van de aanpak van de jeugdige met het oog op kwaliteitsverbetering
49
Normen 2000 versie 2, H 10.4. 50
Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008). 51
Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
19
in afdoening en hulpverlening.52
Uit het Evaluatie Casusoverleg Jeugd uit november
2005 blijkt dat “een grote meerderheid” die meedeed aan onderzoek, van mening was
dat de doelen door het JCO werden gerealiseerd.53
Dit overleg wordt in beginsel
gehouden met een minimale frequentie van één keer per twee weken.54
De Bossche
casusregie heeft aangegeven dat er twee keer per week een JCO plaatsvindt. 55
Het OM
(veelal de parketsecretaris van het openbaar ministerie en in sommige gevallen de
officier van justitie), de Raad (vertegenwoordigd door de casusregisseur) en de politie
zijn in dit overleg aanwezig. Vaak is de jeugdreclassering ook vertegenwoordigd, omdat
de informatie van de jeugdreclassering veelal waardevol is bij de beslissing betreffende
de wenselijkheid om een zaak al dan niet direct af te doen. Het direct afdoen van zaken
gebeurt in praktijk, indien de jeugdige bijvoorbeeld net achttien jaar is geworden, terwijl
hij wel op zeventienjarige leeftijd het delict heeft gepleegd; of indien het een relatief
eenvoudig delict betreft, zo volgt uit een interview met de casusregie locatie ’s-
Hertogenbosch.56
In dergelijke gevallen wordt vaak een transactievoorstel aangeboden
waarmee de zaak snel kan worden afgedaan. In die gevallen zal er geen basisonderzoek
strafzaken worden gedaan. Ook deze wijze van ‘selectieve afdoening’ is, in
tegenstelling tot Normen 2000-II terug te vinden in de conceptversie van het Protocol
Strafzaken. In dit protocol zijn criteria opgesomd in welke gevallen er geen
basisonderzoek hoeft te worden ingesteld, waarbij het advies louter een geldboete of een
werkstraf kan omvatten. Er kan in dergelijke gevallen worden volstaan met een kort
onderzoek indien dit nodig wordt geacht en een mondeling of schriftelijk strafadvies
gericht tot de officier van justitie.57
Indien de zaak niet direct wordt afgedaan, wordt de zaak vijfendertig dagen daarna
nogmaals op het JCO besproken. Dit geldt niet in het geval van een uitgebreid
onderzoek, waar de doorlooptijd drie maanden is. De totale doorlooptijd bij een
basisonderzoek is veertig dagen.58
Hiervan zijn vijf dagen ingedeeld voor de invoering
door de administratie, vijf dagen voor op de wachtlijst, vijfentwintig dagen voor plan en
52
Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003-2006, ‘Jeugd Terecht’, p. 13-14; Landelijk Bureau RvdK, Het
straftraject van een jeugdige. 53
Rapport WODC, Iva Beleidsonderzoek en Advies, BBSO 2005, p. 8. 54
Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2005A005). 55
Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008). 56
Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008). 57
Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3. 58
Normen 2000 versie 2, H 3.1.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
20
uitvoering, waarin de rapportage inclusief het afdoeningsadvies door een
raadsonderzoeker wordt gemaakt, en ten slotte vijf dagen voor administratieve
afwerking. Hierna komt de zaak weer op het JCO en wordt voor de tweede keer
besproken. De officier van justitie neemt dan een besluit.
In de praktijk worden voornoemde doorlooptijden vaak overschreden. Het komt in
sommige van deze gevallen zelfs voor dat de officier van justitie de zaak zonder
rapportage afdoet. De officier heeft op dat moment informatie omtrent de
persoonlijkheid en levensomstandigheden van de jeugdige, maar een dergelijke praktijk
is wel degelijk verwerpelijk in het licht van artikel 494 Sv, waarin de officier wordt
verplicht informatie in te winnen van de Raad. Bovendien wordt een uitgebreide
rapportage opgesteld indien de zaak dat vergt en moet er dus speciale aandacht naar
uitgaan. Het in acht nemen van de doorlooptijden door de Raad is hieruit volgende des
te belangrijker.
Melding inverzekeringstelling
De andere weg waarop een zaak bij de Raad komt, is die van de inverzekeringstelling.
In dit geval maakt de politie een proces-verbaal op en wordt de jeugdige bij het OM en
de Raad gemeld en wordt deze jeugdige in beginsel niet in het JCO besproken.59
Door
de Raad wordt er vervolgens vroeghulp verleend, waarbij de raadsonderzoeker de
BARO afneemt bij de inverzekeringgestelde jeugdige. Hierna kunnen drie routes
worden bewandeld. Ten eerste kan de zaak worden geseponeerd. De jeugdige wordt
naar huis gestuurd zonder enige verdere vervolging. Ten tweede kan het kind worden
heengezonden. Er wordt in dat geval een LOF opgemaakt en de zaak wordt alsnog in
het JCO besproken. Ten derde kan het kind worden voorgeleid aan de rechter-
commissaris, die over de schorsing van de voorlopige hechtenis oordeelt. De
raadsonderzoeker heeft ter voorgeleiding aan de raadkamer een rapportage opgesteld
inclusief een advies. De Raad zorgt dat de officier van justitie en de rechter-commissaris
over de rapportage beschikken voordat de jeugdige wordt voorgeleid.60
Het daaronder
59
Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige. 60
Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
21
vallende advies zal in deze scriptie verder niet worden behandeld.61
Volledigheidshalve
is het hier vermeld.
1.6 Conclusie
De Raad voor de Kinderbescherming voert zowel op civielrechtelijk als op
strafrechtelijk gebied verschillende taken uit. Het doel daarbij is om het recht op
evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid van kinderen te garanderen.
De Raad kent een wettelijke rapportage- en adviesplicht ten aanzien van de officier van
justitie en de rechter en is daarom erg belangrijk bij de afdoening van strafzaken. Deze
taak hoort bij de Raad thuis, omdat hij zicht heeft op vele verschillende processen en
zowel kennis heeft op juridisch als ook op pedagogisch gebied. De groeiende aandacht
in de herziene beleidsdocumenten voor wat betreft de strafrechtelijke taken en de
adviestaak is een goede ontwikkeling, omdat een meer volledige beschrijving in
beleidsdocumenten een duidelijke en een zorgvuldige procesvoering ten gevolge heeft.
Dit kan resulteren in betere onderzoeksrapportages en adviezen of andere
afdoeningswijzes en zal uiteindelijk ten goede komen aan het kind.
61
Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008).
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
22
2. Gronden en grenzen raadstaken
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het kader geschetst waarbinnen de Raad voor de
Kinderbescherming zich dient te bewegen bij de uitoefening van zijn taken. Deze
uiteenzetting begint algemeen met enkele hoofdpijlers van het jeugdstrafrecht en spitst
zich daarna steeds meer toe op de taken met betrekking tot het geven van advies. Er
wordt aandacht besteed aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind,
het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering en ten slotte aan enkele recente
ontwikkelingen. Op deze manier worden de gronden en grenzen blootgelegd betreffende
de strafrechtelijke adviestaak.
2.2 Grenzen
De Raad voor de Kinderbescherming heeft te maken met enkele grenzen bij de
uitoefening van zijn taken. Zowel in het internationaal recht als in het nationaal recht
zijn enkele waarborgen neergelegd die de Raad in acht dient te nemen.
Waarborgen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Het kind geniet grote bescherming op grond van het Internationaal Verdrag inzake de
Rechten van het Kind, afgekort als het IVRK. Het verdrag is gebaseerd op de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, welke beginselen terug zijn te zien
in de preambule. Het IVRK op 20 november 1989 in New York aangenomen door de
Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het verdrag is 2 september 1990
gesloten, maar pas op 8 maart 1995 in Nederland in werking getreden.62
Artikel 3 IVRK is belangrijk voor de jeugdhulpverlening in het geheel. Dit artikel
vermeldt gronden en uitgangspunten die relevant zijn voor de Raad. In lid 1 staat dat bij
alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door
openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke
instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, het belang van het kind de
eerste overweging vormt. Of zoals het in het Engels wordt verwoord: ‘the best interest
of the child”. Deze instanties waaronder tevens de Raad voor de Kinderbescherming, de
62
Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 433; aanhef en preambule IVRK: New York, 20 november 1989.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
23
officier van justitie en de rechter vallen, hebben dientengevolge primair de taak de
belangen van het kind te behartigen.
Voorts staat in het tweede lid van artikel 3 IVRK dat de overheid de verplichting heeft
om kinderen, die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, te beschermen. De
overheid is verplicht hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen te
treffen en rekening te houden met onder meer de rechten van de ouders van het kind. In
dit artikel is de grondslag van de waarborgfunctie van de Raad voor de
Kinderbescherming te vinden, welke inhoudt dat de Raad daadwerkelijk dient op te
komen voor kinderen van wie het recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling
en uitgroei naar zelfstandigheid ernstig worden bedreigd.63
Artikel 3 lid 3 IVRK verplicht de overheid instellingen, diensten en voorzieningen die
verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen te waarborgen
die voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten gestelde normen. Dit houdt voor de
Raad voor de Kinderbescherming hoofdzakelijk de naleving van Normen 2000-II in.
De Raad voor de Kinderbescherming baseert zich bij de uitoefening van zijn
strafrechtelijke kerntaak op artikel 40 IVRK. Dit artikel kent rechtstreekse werking en is
om deze reden zeer belangrijk in de Nederlandse rechtspraktijk.64
Op grond van artikel
40 lid 1 IVRK erkent de overheid ten aanzien van ieder kind dat wordt verdacht van,
vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van het begaan van een strafbaar feit, het recht
op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en
eigenwaarde van het kind en tevens de eerbied van het kind voor de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot. Daarbij moet rekening
worden gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid om de
herintegratie van het kind te bevorderen. Bovendien moet rekening worden gehouden
met de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. In het
Protocol Strafzaken zijn deze punten opgenomen.65
Het is goed dat artikel 40 lid 1
IVRK is beschreven in het Protocol, zodat dicht bij de grondslag wordt gebleven bij de
uitoefening van de strafrechtelijke taken door de Raad, waardoor voornoemde punten
niet uit het oog worden verloren.
63
Normen 2000 versie 2, H 2.1. 64
Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 433-434. 65
Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p.1.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
24
In het tweede lid van artikel 40 IVRK staan de in acht te nemen waarborgen opgesomd
in het geval een kind in aanraking komt met het strafrecht. Deze waarborgen hebben
veelal betrekking op het strafproces en sommen garanties op die bekend zijn uit het
strafprocesrecht voor meerderjarigen. Hieronder vallen onder meer het presumptio
innocentia-beginsel, welke het vermoeden inhoudt onschuldig te zijn, totdat de schuld
volgens de wet is bewezen; het nemo cogitur-beginsel, inhoudende dat niemand mag
worden gedwongen (tegen zichzelf) bewijs te leveren; en tot slot het recht op privacy.66
Op grond van artikel 40 lid 3 IVRK dient de overheid de totstandkoming van wetten,
procedures, autoriteiten en instellingen voor kinderen die in aanraking komen met het
strafrecht te bevorderen die in het bijzonder zijn bedoeld voor kinderen. De Raad voor
de Kinderbescherming valt onder een hier bedoelde instelling. Uit artikel 40 lid 3 sub b
IVRK vloeit voort dat het toevlucht nemen tot ‘gerechtelijke stappen’ gezien moet
worden als ultimum remedium, oftewel als laatste redmiddel. Dit volgt uit de
terminologie ‘without resorting to judicial procedures’, zodat veelal moet worden
geprobeerd, mits wenselijk en passend, de zaak niet-rechterlijk af te doen.67
Ten slotte wordt in het vierde lid en tevens laatste lid van artikel 40 IVRK een
verscheidenheid aan regelingen geëist. Onder dergelijke regelingen kunnen de
raadsadviezen worden geschaard. Het doel is de verzekering van de handelswijze dat
het welzijn van kinderen niet schaadt en dat de handelswijze in de juiste verhouding
staat tot hun omstandigheden als tot het strafbaar feit. Uit dit laatste volgt dat de
geadviseerde afdoeningen proportioneel moeten zijn aan het gepleegde delict.
Overige waarborgen
Niet alleen in het IVRK kunnen rechten voor het kind worden gevonden, ook in
bijvoorbeeld het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, kortweg het EVRM,
staan rechten die voor kinderen gelden. Hieronder worden drie rechten besproken die in
het bijzonder in acht moeten worden genomen bij de raadsrapportages in het geheel.
Het eerste recht dat in acht moet worden genomen, is het recht op privacy. Dit recht is
neergelegd in artikel 16 jo. 40 lid 2 sub b (viii) IVRK, als ook in artikel 8 EVRM. Het
recht op “family life” mag niet worden beperkt, zo staat in artikel 8 EVRM lid 1, tenzij
66
Respectievelijk artikel 40 lid 2 sub b (i), (iv) en (vii) IVRK. 67
NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6, p. 720. Zie ook Bartels 2007, p. 7.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
25
deze beperking noodzakelijk is op grond van de in lid 2 vermelde gevallen. Op
nationaal niveau kan ditzelfde recht worden gevonden in de Wet Bescherming
Persoonsgegevens en is uitgewerkt in hoofdstuk 5 van Normen 2000-II. Het verwerken
van persoonlijke gegevens door de Raad kan immers een onaanvaardbare inbreuk op de
persoonlijke levenssfeer van betrokkenen met zich meebrengen, als hiermee niet
zorgvuldig wordt omgesprongen.68
Naast het recht op privacy, wordt in hoofdstuk 5 van Normen 2000-II het inzagerecht en
het correctierecht verwoord. Betrokkenen hebben op grond van artikel 35 Wet
Bescherming Persoonsgegevens het recht de Raad te vragen of, en zo ja, welke
persoonsgegevens de Raad ten aanzien van hem verwerkt. Op grond van artikel 36 Wet
Bescherming Persoonsgegevens kunnen betrokkenen verzoeken hun gegevens te
controleren. Belanghebbenden hebben het recht om het dossier in te zien en indien
nodig te doen verbeteren in het geval dat zij het niet eens zijn met de inhoud.
Als het kind het niet eens is, dan wel de ouders of belanghebbenden het niet eens zijn
met de gang van zaken, kunnen zij zich beroepen op hun klachtrecht. Hoofdstuk 7 van
Normen 2000-II en de daaraan toegevoegde bijlage 1 gaan over dit recht. De
klachtenprocedure van de Raad is opgenomen in het Besluit klachtbehandeling Raad
voor de Kinderbescherming.69
Ook kan er een klacht worden ingediend bij de Nationale
Ombudsman, mits in beginsel de klacht eerder is ingediend bij de Raad.70
Als
bestuursorgaan dient de Raad zich te houden aan de Algemene Wet Bestuursrecht en de
klachtenregeling en de bezwaar- en beroepsprocedure uit deze wet is dientengevolge
van toepassing. Tot slot wordt op deze plaats gewezen op de in acht te nemen algemene
beginselen van behoorlijk bestuur.
2.3 Gronden
Het jeugdstrafrecht is uitgewerkt op nationaal niveau. Er zullen hier enkele beginselen
worden besproken om inzicht te geven in het karakter van het jeugdstrafrecht. Summier
worden enkele karaktertrekken belicht, die later van belang zullen blijken bij de
raadsrapportages en de adviezen.
68
Normen 2000 versie 2, H 5. 69
Besluit klachtbehandeling Raad voor de Kinderbescherming van 24 juni 1996 (Stb. 1996, 330). 70
Artikel 9:20 lid 1 Algemene wet bestuursrecht.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
26
Karaktertrekken nationaal jeugdstrafrecht
Het jeugdstrafrecht verschilt van het meerderjarigenstrafrecht. Ten eerste zijn er met
name verschillen ten aanzien van de sancties. Het jeugdsanctierecht behelst andere
sancties dan het meerderjarigenstrafrecht en bestaat uit het speciaal voor jongeren in het
leven geroepen sanctiearsenaal. Een tweede grote verschil ligt op het gebied van het
procesrecht. De processuele regels bewerkstelligen een aanpak waarbij meer aandacht
kan worden besteed aan de persoon van de jongere.71
Het jeugdstrafrecht geldt in grote lijnen voor kinderen van twaalf tot achttien jaar.72
Vanaf een zekere rijpheid kan immers van verantwoordelijkheid in juridische,
normatieve zin worden gesproken, zoals De Hullu verwoordt.73
Twaalfminners genieten
strafrechtelijke immuniteit. Bij jeugdigen vanaf twaalf jaar kan zowel strafrechtelijk als
civielrechtelijk gereageerd worden op strafbaar gedrag. Vanaf het achttiende jaar kan er
enkel nog een strafrechtelijke reactie volgen. De wettelijke keuzemogelijkheid tussen
zowel een strafrechtelijke als een civielrechtelijke reactie is een van de hoofdkenmerken
van jeugdstrafrecht.74
Vanaf het twaalfde levensjaar bestaat er een individuele
verantwoordelijkheid en is het kind dus verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag.
Tevens wordt er een situationele verantwoordelijkheid aangenomen, die afneemt
naarmate de jeugdige ouder is. Jeugdigen onder de zestien jaar worden als gevolg
hiervan vaker civielrechtelijk en jeugdigen van zestien jaar en ouder vaker
strafrechtelijk vervolgd.75
Met dit onderscheid tussen civielrechtelijke en strafrechtelijke
afdoening moet worden rekening gehouden bij het rapporteren en het adviseren van een
afdoening door de Raad. Tevens verdient het de aanbeveling de geadviseerde keuze in
het licht van de leeftijd van de jeugdige te motiveren. In dit opzicht is het belangrijk te
realiseren dat een civielrechtelijke reactie op een delict beter kan aansluiten op het
belang van het kind en dat er bij strafrechtelijke zaken niet louter aan strafrechtelijke
afdoeningen moet worden gedacht.
Naast voornoemd aspect van juridische verantwoordelijkheid zijn er nog meer accenten
die het jeugdstrafrecht kenmerken. Bij de berechting van jeugdigen staat het strafdoel
71
Van der Linden e.a. 2005, p. 122. 72
Artikel 77a, 77b, 77c Sr. 73
De Hullu 2003, p. 113. 74
Bartels 2007, p. 2. 75
Bartels 2007, p. 2.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
27
van de speciale preventie meer voorop dan bij de berechting van meerderjarigen.76
Prioriteit is het voorkomen van recidive om te voorkomen dat de jeugdige delinquent
nog een keer de fout in gaat.77
De overheid heeft bij gelegenheid van de wetswijziging
in 1995 herhaald dat het opleggen, het uitvoeren en het uitvoeren van sancties in het
jeugdstrafrecht, sterk pedagogisch georiënteerd moet zijn. De doelen van vergelding,
generale en speciale preventie mogen nooit zo ver worden doorgevoerd dat de jeugdige
in zijn ontwikkeling wordt geschaad. De strafrechtelijke reactie moet het doel hebben
een positieve gedragsverandering voor de toekomst te verwezenlijken.78
Een ander aspect van het jeugdstrafrecht ligt in, zoals dat in Van der Linden e.a. wordt
verwoord, de diversie-filosofie. Diversie gaat criminele besmetting tegen en zorgt
ervoor dat de jeugdige delinquent minder snel een etiket krijgt opgeplakt. De Halt-
afdoening is een voorbeeld van de diversie-aanpak.79
Deze voortijdige afdoening ligt
geheel in lijn met internationaal recht. Artikel 40 lid 3 sub b IVRK stelt immers dat de
overheid, in de daar bepaalde gevallen, moet streven naar de invoering van maatregelen
zonder toevlucht te nemen tot gerechtelijke stappen. Deze diversie-filosofie moet echter
niet zover worden doorgevoerd dat het doel uit het oog wordt verloren. Het kan immers
wel degelijk in het belang van het kind zijn om een zaak niet buitengerechtelijk af te
doen.
Een andere karaktertrek van het jeugdstrafrecht is de beschermingsgedachte. Het
kenmerkende van deze gedachte is dat iemand anders dan de jeugdige zelf zich een
oordeel vormt over wat in het belang van de minderjarige is.80
De Raad voor de
Kinderbescherming dient dientengevolge in zijn rapportages een onafhankelijk en
onpartijdig beeld te schetsen van het kind. Op basis hiervan, dient een advies te worden
gegeven inzake de strafrechtelijke afdoening teneinde het kind weer op de rails te
krijgen.
Ook de schuldvraag ligt anders in het jeugdstrafrecht. Bartels verwijst naar Delfos en
Doek welke laatste stellen dat ‘de kernvraag is wat in de gegeven situatie – gelet op de
76
Corstens 2002, 771. 77
Bartels 2007, p. 3. 78
Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 429. 79
Van der Linden e.a. 2005, p. 123. 80
Bartels 2007, p. 5.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
28
belangen van het kind, het gezin en de maatschappij – pedagogisch de beste aanpak
is.’81
De rechter heeft dan ook een grote vrijheid bij het opleggen van sancties en is des
te meer afhankelijk van de informatie die over de jeugdige wordt aangedragen.
Gronden nationaal recht
Zowel in het Wetboek van Strafrecht als in het Wetboek van Strafvordering staan de
gronden van de taken van de Raad voor de Kinderbescherming vermeld. De wet geeft
echter geen uitgebreid handvat voor de taken van de Raad voor de Kinderbescherming.
Dit geldt tevens ten aanzien van de adviezen in strafzaken aan verschillende
autoriteiten.
Artikel 494 Sv verplicht de officier van justitie, met uitzondering van de in lid 1 onder a
en b bedoelde gevallen, inlichtingen in te winnen omtrent de persoonlijkheid en de
levensomstandigheden van de verdachte bij de Raad voor de Kinderbescherming. In lid
4 staat dat de rechter-commissaris inlichtingen kan inwinnen omtrent de persoonlijkheid
en de levensomstandigheden van de verdachte.
Uit artikel 494 Sv kan een verplichting voor de Raad worden afgeleid om rapportages
op te stellen omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte
voor de officier van justitie en de rechter-commissaris. Eenzelfde verplichting kan
worden afgeleid uit artikel 498 Sv, waarin staat dat indien het gerecht alsnog onderzoek
van de verdachte wil, het nadere inlichtingen bij de Raad kan inwinnen.
De adviestaak wordt in bovenstaande artikelen niet letterlijk vermeld. Op deze plaats is
de vermelding interessant dat in de nieuwe wetgeving betreffende de
gedragsbeïnvloedende maatregel het advies van de Raad een meer prominente plaats
heeft gekregen.82
In artikel 77w (nieuw) Sr staat dat de rechter de gedragsmaatregel pas
mag opleggen indien hij een gemotiveerd advies van de Raad heeft overlegd gekregen.
Mijns inziens duidt dit op een toenemende aandacht voor de adviestaak van de Raad in
zijn geheel, als ook van adequate motivering. Niet alleen de adviestaak is erg belangrijk,
zoals ik in hoofdstuk 1 reeds heb betoogd,83
de redenen van de keuze voor een bepaalde
81
Bartels 2007, p. 6; De Bie e.a. 1977, p. 173. 82
Gedragsbeïnvloeding jeugdigen, Kamerstukken II 2005/06, 30 332, nr. 5. 83
Zie 1.4.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
29
afdoening, of zoals bij de gedragsmaatregel, voor bepaalde voorwaarden, is tevens zeer
van belang. Dit zal uitgebreid aan bod komen in de volgende hoofdstukken.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de wettelijke
taakomschrijving van de voorlichting ruim te noemen is. Hoe dient de Raad voor de
Kinderbescherming inlichtingen te geven omtrent de persoonlijkheid en
levensomstandigheden van de verdachte? In hoofdstuk 3 zullen de documenten en de
rapportagemodellen worden besproken die worden gebruikt om aan deze wettelijke
verplichting te voldoen.
2.4 Ontwikkelingen rapportage- en adviestaak
In de loop van de tijd is het takenpakket van de Raad steeds verder uitgebreid. Op
strafrechtelijk gebied zijn de taken verzwaard door de voorlichting in de
kinderstrafzaken aan de raden voor de kinderbescherming84
op te dragen.
Geschiedenis
Sinds het begin van de twintigste eeuw bestonden er de zogenaamde voogdijraden. In
1956 traden er wetswijzigingen in werking waardoor de taken van de voogdijraden
werden uitgebreid met onder meer het doen van onderzoek en het geven van advies aan
de rechter in strafzaken. Hiermee werd beoogd de voogdijraden een centrale plaats
binnen de justitiële hulpverlening te geven. De naam voogdijraad werd in dienst van dit
doel veranderd in de raden voor de kinderbescherming. In 1996 zijn deze raden
omgevormd tot één landelijke Raad voor de Kinderbescherming met lokale
vestigingen.85
Op 1 juli 1965 trad de Wet herziening kinderstrafrecht en kinderstrafprocesrecht in
werking. 86
De basis voor deze wetten werd gelegd door de Commissie Overwater.87
Een van de belangrijke wijzigingen in het jeugdstrafrecht was dat de Raad een duidelijk
adviserende en toezichthoudende taak kreeg.88
De voorlichtende en adviserende taak
84
Sinds 1996 is er één Raad voor de Kinderbescherming. Zie 1.2. 85
Van der Linden e.a. 2005, p. 10. 86
Wet tot herziening van het kinderstrafrecht en het kinderstrafprocesrecht van 9 november 1961, Stb.
402, in werking getreden op 1 juli 1965. 87
Deze commissie was in 1948 ingesteld met als doel advies uit te brengen in welke richting het
rijkstucht- en opvoedingswezen, en in verband daarmee het kinderstrafrecht, zich zouden moeten
ontwikkelen. Van der Linden e.a. 2005, p. 10. 88
Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 419.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
30
werd als volgt uitgewerkt. Na de invoering van de artikelen 488a en 488b Sv (oud) in
1956, werd er tijdens de herziening artikel 495 Sv toegevoegd. De Raad kreeg daarmee
de bevoegdheid om advies uit te brengen over de wenselijkheid van vervolging. Uit
artikel 488a (oud) Sv vloeit de verplichting voor de officier van justitie voort, om
inlichtingen bij de Raad voor de Kinderbescherming in te winnen omtrent de
persoonlijkheid en levensomstandigheden van de minderjarige, behoudens twee
uitzonderingen die tegenwoordig ook nog in de wet zijn terug te zien in artikel 494 lid 1
Sv. Naar huidige wetgeving heeft de Raad overigens niet meer de bevoegdheid te
adviseren over het vervolgingsbeleid. Dit is het exclusieve terrein van het OM, zo staat
duidelijk in de Richtlijnen Raadsbesluiten, welk document voorschrijft hoe de adviezen
dienen te worden geformuleerd.89
Volgens de memorie van toelichting van het
wetsontwerp herziening kinderstraf(proces)recht hoefde de Raad zich niet te beperken
tot het verstrekken van de gevraagde inlichtingen.90
Hierbij wordt ruimte gelaten voor
andere inlichtingen dan de gevraagde en het geven van advies.
Bij de behandeling van het wetsontwerp herziening kinderstraf(proces)recht is bepaald
dat de Raad voor de Kinderbescherming het exclusieve terrein op het gebied van
voorlichting bezat.91
Tijdens deze behandeling werd de vrees voor overbelasting van de
Raad uitgesproken. De woorden ‘de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van’
uit het artikel 495 (oud) Sv zouden het voor de Raad niet mogelijk maken om met
summiere inlichtingen te volstaan.92
Tegenwoordig staan in de wet deze woorden nog
steeds opgenomen en worden de onderzoekstermijnen door de Raad overschreden. Via
het interne project ‘Anders werken’ wordt vanaf 2009 daadwerkelijk gepoogd de
onderzoeksduur naar beneden te schroeven tot maximaal 42 dagen en de wachtlijsten tot
nihil bij te stellen. Dit is een onderdeel van het Meerjarenprogramma (2008-2011).93
Het verstrekken van summiere inlichtingen is echter wel mogelijk gemaakt door niet in
alle gevallen een basisonderzoek in te stellen, waardoor de zaak selectief kan worden
89
Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 2.0, p. 22. 90
MvT wetsontwerp 1955/56, 4141 nr. 3; Hermans 1984, p. 190. 91
Hermans 1984, p. 190. 92
Hermans 1984, p. 191. 93
Landelijk Bureau RvdK 2008, Meerjarenprogramma van de Raad.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
31
afgedaan; als ook door het opstellen door een briefrapport, waarin kort een advies wordt
gegeven en wordt toegelicht. In paragraaf 1.5 werd hier reeds op gewezen.94
Na de Commissie Overwater zijn er nog meer commissies aangewezen, waarvan de
recentste hier worden besproken, omdat deze commissies nog steeds grote invloed
hebben op het huidige jeugdstrafrecht.
Commissies en recente ontwikkelingen
In 1979 werd de Commissie Anneveldt opgericht ten einde het jeugdstrafrecht te
herzien. Kort gezegd waren de opgedragen taken het nagaan of herziening geboden was,
of het sanctiepakket voldeed en of een afzonderlijk strafrecht voor adolescenten
gewenst was.95
Op 1 september 1995 trad de Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van het
Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband
met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen.96
In 1994 verscheen het rapport ‘Met de neus op de feiten’ van de Commissie Van
Montfrans.97
Deze commissie kreeg als missie mee het aandragen van oplossingen ter
daling van de jeugdcriminaliteit. De sleutelwoorden daarbij waren: vroegtijdig, snel en
consequent.98
De commissie achtte dit de drie essentiële voorwaarden voor een
effectieve reactie op strafbaar gedrag. ‘Vroegtijdig’ heeft betrekking op een lik-op-stuk
beleid, waarbij reeds bij het eerst bekende feit een duidelijk signaal wordt gegeven.
‘Snel’ houdt in de verkorting van de doorlooptijden van de justitiële reactie.
‘Consequent’ betekent een doortastende begeleiding die de jeugdige niet de ruimte geeft
om zich aan het plan van aanpak te onttrekken.99
Naast deze drie criteria, wordt door commissie tevens het belang onderstreept van een
normbevestigende werking van de reactie. Daaronder werd verstaan dat het duidelijk
dient te zijn welke algemeen geldende norm is overschreden, wat hiervan de gevolgen
zijn voor het slachtoffer en/of de maatschappij en dat daartegen wordt opgetreden. De
94
Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3 en 5. 95
Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 420. 96
Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en
andere wetten in verband met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen (Stb. 1994, 528); Doek &
Vlaardingerbroek 2006, p. 421. 97
Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie van Montfrans). 98
Bartels hanteert ‘effectief’ waar de Commissie Van Montfrans ‘consequent’ gebruikt, Bartels 2007 p.
18-19. 99
Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 13.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
32
reactie dient duidelijk pedagogisch te zijn bij jongere kinderen, dan wel
(re)socialiserend voor oudere kinderen, recidivereducerend effect als gevolg hebbend.
Van belang is dat de reactie als straf wordt ervaren.100
Ten slotte wordt een uitgangspunt
genoemd dat geen enkele jeugdige wordt afgeschreven.101
Geen kind mag als verloren
worden beschouwd.
Staatssecretaris Kalsbeek introduceerde de “kalsbeeknorm”. Deze norm schrijft voor dat
de periode vanaf het eerste verhoor van de verdachte door de politie tot aan het
eindvonnis van de rechter niet langer dan zes maanden mag duren.102
Om versnelling te
verkrijgen van de ene naar de andere jeugdstrafzaak die van het ene naar het andere
arrondissement moeten worden overgedragen, is het LOF ingevoerd.103
De ideeën van
de Commissie Van Montfrans zijn in de nota ‘Vasthoudend en effectief’ uitgewerkt.104
De thema’s die in deze nota Kalsbeek naar voren komen, zijn de verkorting van
doorlooptijden van het jeugdstrafrecht, de invoering van een casusoverleg, het verplicht
stellen van nazorg na jeugddetentie en de PIJ-maatregel (‘jeugd-tbs’), uitbreiding van de
vormen individuele trajectbegeleiding in het kader van de maatregel hulp en steun door
de jeugdreclassering, namelijk ITB-Harde Kern en ITB-Criem, en het optimaliseren van
de gronden van de voorlopige hechtenis, ook wel het schorsingsmodel.
In december 2002 is de nota ‘Jeugd Terecht’105
uitgegeven als voortvloeisel van het
actieprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit. Dit actieprogramma, dat is opgestart op
verzoek van minister Donner, betreft een uitwerking van voorstellen uit de nota
‘Vasthouden en effectief’. Het actieprogramma is in februari 2007 afgesloten door
minister Hirsch Ballin.
Verschillende rapporten zijn verschenen als gevolg van de Aanpak Jeugdcriminaliteit.
Het rapport ‘Jong en veelbelovend’,106
uitgegeven door de Raad voor de
Kinderbescherming en het rapport ‘Afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige
100
Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 12. 101
Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 13. 102
Kalsbeek 2002. 103
Zie 1.5. 104
Kalsbeek 2002. 105
Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003-2006, ‘Jeugd Terecht’, 2002. 106
Landelijke Bureau RvdK 2007, ‘Jong en veelbelovend, ontwikkeling van erkende gedragsinterventies
jeugdige delinquenten door de Raad voor de Kinderbescherming’.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
33
delinquenten’107
zijn voorbeelden van onderzoeken naar de effectiviteit van leerstraffen.
Op effectiviteit lijkt op de huidige afdoeningspraktijk de nadruk te liggen. De
Aanwijzing Effectieve Afdoening Strafzaken Jeugdigen stelt dat voor effectieve
afdoening van strafzaken tegen minderjarigen enerzijds van belang is dat iemand na één
strafbaar feit niet recidiveert en anderzijds de mate waarin de jeugdige kan worden
beïnvloed en ontvankelijk is voor verbetering en heropvoeding.108
Ook uit het
Meerjarenprogramma van de Raad (2008-2011) valt voorts op te maken dat er meer
aandacht wordt besteed aan effectiviteit.109
Het past bij de doelstellingen de rapportages
bondiger en summierder op te stellen, zodat jeugdigen zo snel mogelijk kunnen worden
geholpen en dat er professioneler wordt gewerkt.
2.5 Conclusie
Bij het rapporteren en het adviseren, moet er door de Raad voor de Kinderbescherming
enkele grenzen in acht worden genomen en verplichtingen worden uitgevoerd. De
gronden waaraan de Raad zijn legitimatie ontleent zijn artikel 3 jo. 40 IVRK op
internationaal niveau, en artikel 494 jo. 498 Sv op nationaal niveau.
Als grenzen zijn genoemd het recht op privacy, het inzagerecht, het verbeterrecht en het
klachtrecht. Voorts dient het karakter van het jeugdstrafrecht te worden gewaarborgd.
Uit het IVRK volgt dat de leeftijd van het kind, het belang van het kind, het
pedagogische karakter, de opleggingsvrijheid voor de rechter, reïntegratie, diversie en
de aanvaarding van een opbouwende rol van het kind voor de samenleving, punten zijn
die volledige aandacht verdienen bij de uitvoering van de taken van de Raad.
Ten slotte kunnen er enkele indicaties worden gedestilleerd uit Commissieplannen.
Ingevolge de Commissie Van Montfrans en latere commissies dienen rapportages
vroegtijdig, snel, consequent, effectief, normbevestigend en pedagogisch te zijn, waarbij
geen enkele jeugdige mag worden beschouwd als afgeschreven. Al deze speerpunten
zijn van belang bij de advisering door de Raad. Niet alleen bij de keuze voor het advies,
maar ook wat betreft de motivering, waarbij deze punten in het betoog dienen te worden
opgenomen.
107
Ministerie van Justitie 2008, ‘Afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige delinquenten’. 108
Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2005A005). 109
Landelijk Bureau RvdK, Meerjarenprogramma van de Raad.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
34
3. Raadsrapportage en advies strafrechtelijke afdoening
3.1 Inleiding
In deze scriptie staat het advies inzake strafrechtelijke afdoening centraal. De vereisten
die hieraan worden gesteld en de gang van zaken hieromtrent zijn verder uitgewerkt in
een veelheid aan documenten binnen de Raad. In dit hoofdstuk wordt het advies inzake
strafrechtelijke afdoening geschetst in het grotere plaatje van de raadsrapportage. De
kwaliteitseisen die aan de raadsrapportages en de adviezen zijn gesteld, worden
onderzocht en uiteengezet. In het onderzoek worden de raadsrapportages inclusief de
adviezen aan deze kwaliteitseisen getoetst.
3.2 Raadsrapportage
Het product dat de Raad aflevert is de raadsrapportage. Onder rapportage wordt in
Normen 2000-II verstaan: ‘de systematische weergave van het onderzoek van de Raad
in een bepaalde zaak’.110
Het Kwaliteitskader benoemt daarbij als doel het beschrijven,
verklaren, inzichtelijk maken van de aangetroffen problematiek op grond waarvan
besluitvorming kan plaatsvinden.111
Dit doel staat niet letterlijk in het Normen-rapport,
maar kan tevens worden geacht ten grondslag te liggen aan de rapportages volgens
Normen 2000-II. Deze definitie en doelstelling geldt ten aanzien van zowel rapportages
betreffende civiele zaken als strafzaken.
Zoals reeds in hoofdstuk 2 aan bod kwam, is de grond bij strafzaken voor deze
rapportage te vinden in artikel 494 jo. 498 Sv, waarin staat dat de Raad inlichtingen
verstrekt omtrent ‘de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte’.
De Raad gebruikt verschillende modellen om deze rapportage vorm te geven. In
beginsel wordt gebruik gemaakt van het model rapportage basisonderzoek strafzaken.
Er kan echter ook worden volstaan met een briefrapport, dat slechts een korte
uiteenzetting bevat of een verkorte rapportage in het geval dat er bijvoorbeeld een
recent basisonderzoek beschikbaar is. Alle voornoemde rapportages moeten in de regel
zijn voorzien van een advies betreffende de (strafrechtelijke) afdoening, al staat dat niet
als zodanig in Normen 2000-II verplicht gesteld.112
Een systematische weergave van het
110
Normen 2000 versie 2 H 3.2. 111
Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 6. 112
Zie 1.4.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
35
onderzoek van de Raad is het in laatstgenoemde twee gevallen echter niet meer,
waardoor de definitie van de raadsrapportage mijns inziens moet worden aangepast.
Verkorte rapportages zijn mogelijk, omdat deze de aangetroffen problematiek zichtbaar
kunnen maken op grond waarvan besluitvorming kan plaatsvinden.113
Bovendien is H.
3.2 van Normen-II niet van toepassing op de rapportages basisonderzoeken, zoals hierna
aan bod komt. Deze regeling is in overeenstemming met het Wetboek van
Strafvordering, omdat de verkorte rapportages afdoende zijn om de officier van justitie
informatie te geven betreffende de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de
jeugdige.114
Naar mijn mening kunnen bondigere rapportages worden toegejuicht,
omdat er sneller kan worden opgetreden en het de wachtstapels van de Raad zal
reduceren. De aard van de zaak en de persoon van het kind dienen zich hier echter niet
tegen te verzetten.
Enkele algemene kwaliteitseisen uit het Normen-rapport
Raadsrapportages basisonderzoeken strafzaken dienen te worden opgesteld conform
Normen 2000-II. Het Normen-rapport noemt algemene kwaliteitseisen waaraan de
uitoefening van alle taken van de Raad dienen te voldoen en bevat tevens een hoofdstuk
over strafzaken.115
Daarnaast staan er in Normen 2000-II eveneens richtlijnen ten
behoeve van rapportages in zijn algemeenheid. 116
Ten eerste dienen de rapportages basisonderzoek strafzaken te voldoen aan het zojuist
bedoelde Normen 2000-II hoofdstuk 10, wat toepasselijk is op strafzaken. Uit dit
hoofdstuk kunnen slechts inhoudelijke eisen worden gedestilleerd ten aanzien van de
afsluiting van het onderzoek. Naar aanleiding hiervan kan worden vermeld dat indien
het een minderjarige van twaalf jaar of ouder betreft, op grond van de verzamelde
informatie een rapportage wordt opgesteld, ten behoeve van de eventuele voorgeleiding
dan wel verdere afdoening van de strafzaak, met advies aan de officier van justitie of
rechter(-commissaris). In de rapportage dient advies te worden gegeven, vooral
113
Normen 2000 versie 2, H 2.2. 114
Artikel 493 jo. 498 Sv. 115
Normen 2000 versie 2, H 10. 116
Normen 2000 versie 2, H 3.2.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
36
gebaseerd op pedagogische overwegingen, ten behoeve van de beslissing van de officier
van justitie en de rechter.117
De rapportages basisonderzoek strafzaken dienen naast de eisen die zijn opgesteld op
basis van de informatie betreffende strafzaken in Normen 2000-II, tevens te voldoen aan
de algemene kwaliteitseisen betreffende het algehele takenpakket. Hieronder worden
achtereenvolgens enkele kwaliteitseisen besproken welke worden gesteld aan de
algemene uitvoering van de raadstaken en aan het rapporteren en het adviseren. Tot slot
wordt de ontwikkeling en onderhouding van een zogenoemd “kwaliteitssysteem”
besproken.
In het algemeen dient de Raad voor de Kinderbescherming zorg te dragen voor een
verantwoorde uitvoering van zijn wettelijk omschreven taken,118
en dientengevolge
verantwoord te rapporteren en te adviseren. De taken dienen voorts doeltreffend,
doelmatig, controleerbaar en cliëntgericht te worden uitgevoerd.119
De kwaliteitseis onder c. behandelt meer specifiek het rapporteren en het adviseren.120
Deze eis stelt onder meer dat de uitvoering van de taken van de Raad gericht moet zijn
op het verklaren en het inzichtelijk maken van de aangetroffen problematiek op grond
waarvan besluitvorming, waaronder mede de advisering wordt verstaan, kan
plaatsvinden. Deze eis geldt ‘voor de uitvoering van taken’, waaruit volgt dat deze eis
ten aanzien van alle taken geldt. Dit uitgangspunt is echter niet op alle taken van de
Raad van toepassing, zoals bijvoorbeeld de coördinatie van taakstraffen. Mijns inziens
is het doel van de uitvoering van de taken van de Raad het opkomen voor het belang
van het kind. Als legitimatie van de taakuitoefening van de Raad wordt de
waarborgfunctie genoemd,121
maar bij de kwaliteitseisen komt het pedagogische
karakter en de bescherming van het kind niet naar voren. Op dit punt kunnen de
kwaliteitseisen dus worden verbeterd. Uit dezelfde kwaliteitseis onder c. volgt voorts
dat de Raad interpretatie enerzijds en meningen en feiten anderzijds, duidelijk
gescheiden dient te houden.
117
Normen 2000 versie 2, H 10.2.1. 118
Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder a. 119
Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder b. 120
Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder c. 121
Normen 2000 versie 2, H 2.1.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
37
Ten slotte wordt hier de eis besproken die stelt dat de Raad een kwaliteitssysteem dient
te ontwikkelen en onderhouden, ten behoeve van een verantwoorde uitoefening van zijn
taken. Onder een kwaliteitsysteem wordt een stelsel verstaan van vastgestelde eisen,
regels en procedures ten einde te verzekeren dat de uitvoering van de wettelijk
omschreven taken aan de gestelde eisen voldoet en blijft voldoen. Er wordt tevens geëist
dat het kwaliteitssysteem toegankelijk, aanvaardbaar en hanteerbaar moet zijn, zowel
ten aanzien van de medewerkers als ook de cliënten. De Raad dient een systematische
bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit te garanderen.122
Deze scriptie
haakt daarbij aan door na te gaan hoe de kwaliteit van de strafrechtelijke
afdoeningsadviezen kan worden verbeterd.
Naast de kwaliteitseisen, die gelden voor de uitvoering van de taken van de Raad, zijn
er tevens rapportagerichtlijnen waaraan de Raad dient te voldoen.123
Ze stellen onder
meer minimumeisen aan de inhoud van rapportages. Deze richtlijnen, die Normen 2000-
II aan de raadsrapportages stelt, gelden echter niet voor de rapportage naar aanleiding
van basisonderzoeken in strafzaken. Dit is terug te vinden onder de uiteenzetting van de
richtlijnen.124
In Normen 2000-II staat de reden van deze uitsluiting niet toegelicht. Uit
het Kwaliteitskader volgt echter dat hiervoor is gekozen om zo de mogelijkheid te laten
van deze richtlijnen af te wijken vanwege het spoedeisend karakter.125
Het is naar mijn mening niet noodzakelijk te stellen dat de rapportages basisonderzoek
strafzaken in zijn geheel niet hoeven te voldoen aan de richtlijnen. Enkele richtlijnen
zijn tevens relevant voor de rapportages basisonderzoek strafzaken, als ook voor de
verkorte versies ervan. Voorbeelden hiervan zijn de richtlijn die de vermelding
voorschrijven van de gegevens en de interpretatie van deze gegevens die leiden tot de
conclusie, dan wel het op grond van deze conclusie geformuleerde raadsadvies, de
richtlijn die stelt dat wettelijke gronden in acht moeten worden genomen (idem
122
Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder d, e en f. 123
Normen 2000 versie 2, H 3.2: ‘de rapporten van de Raad dienen aan de volgende richtlijnen te
voldoen’. Er kan dus beter worden gesproken over kwaliteitseisen, omdat het niet enkel handvatten
betreft, maar gevolgtrekkend uit de terminologie vereisten waaraan de rapportages moeten voldoen. In het
Kwaliteitskader is deze visie terug te vinden, waar de rapportages moeten voldoen aan ’minimaal de
volgende criteria’, Kwaliteitskader, versie 010308, p. 10. 124
Normen 2000 versie 2, H 3.2, onderaan. 125
Kwaliteitskader, versie 010308, p. 10, noot 1.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
38
kwaliteitseis H. 2.2 onder d)126
en tot slot de richtlijn die voorschrijft dat de rapportage
in correct en begrijpelijk Nederlands is opgesteld.127
Het spoedeisend karakter mag geen
excuus zijn om voorbij te gaan aan bepaalde minimumeisen. Het is overigens
opmerkelijk dat deze rapportagerichtlijnen ofwel vanzelfsprekend lijken, ofwel
voortvloeien uit beleidsdocumenten betreffende strafrechtelijke rapportages. De
uitsluitingsclausule vind ik dan ook niet begrijpelijk. Ook specifiek ten aanzien van de
rapportages basisonderzoeken moeten er minimale eisen in het Normen-rapport worden
opgenomen.
Het verschil tussen de kwaliteitseisen en de rapportagerichtlijnen is bovendien
verwarrend. De rapportagerichtlijnen hebben mijns inziens niet zo zeer het karakter van
richtlijnen, maar van eisen. Dit kan worden geconcludeerd op grond van de formulering
dat ‘de rapporten van de Raad dienen aan de volgende richtlijnen te voldoen’ en volgt
voorts uit het feit dat enkele categorieën zijn uitgesloten. Niet alleen Normen 2000-II
zijn op dit punt niet overzichtelijk, ook het Kwaliteitskader is op dit punt niet duidelijk
en onderscheid zelfs een derde groep eisen.128
Tot slot is het opmerkelijk dat zowel de
kwaliteitseisen als de richtlijnen geen aandacht schenken aan het belang van het kind en
het pedagogische karakter. Dit zijn echter kernpunten en mogen dus niet ontbreken in de
kwaliteitseisen en de rapportagerichtlijnen.
Overige documenten
De kwaliteitseisen en richtlijnen zijn duidelijk te herkennen in de documenten die de
raadsonderzoekers gebruiken bij het opstellen van raadsrapportages. De
raadsonderzoekers, die de raadsrapportages verzorgen, lezen het Normen-rapport
zelden. Een van de juristen werkzaam bij het landelijk bureau van de Raad benadrukt
echter in een telefonisch interview dat de raadsonderzoekers geacht worden Normen
2000-II te lezen. De juridische afdeling is niet blij met de gedachte dat het Normen-
rapport impopulair is.129
Om de raadsonderzoekers aan te moedigen het herziene
beleidsdocument te laten lezen, lijkt het Kwaliteitskader 2008 toegankelijker en
eenvoudiger opgesteld te zijn. De wijziging kan zijn doorgevoerd om de drempel voor
126
Normen 2000 versie 2, H 3.2. 127
Normen 2000 versie 2, H 3.2. 128
Kwaliteitskader, versie 010308, p. 6 (H 2.2: Uitgangspunten bij de uitvoering; H 3.1: Kwaliteitseisen)
en p. 3-5 (H 3.3: Het raadsrapport). 129
Telefonisch interview jurist van het landelijk bureau RvdK te Utrecht (12-09-2008).
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
39
de raadsonderzoekers lager te maken. Niettemin zullen raadsonderzoekers zelden deze
documenten inzien ter opstelling van hun raadsrapportages. Zij gebruiken modellen en
handleidingen uit hun opleiding of documenten die ze in de loop der tijd hebben
aangereikt gekregen en downloaden rapportageformats van de computer. Hier worden
achtereenvolgens het model, de syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ en de BARO
handleiding rapportageformat behandeld.
De gegevens voortkomende uit de BARO, de vragenlijst die de raadsonderzoeker bij
vroeghulp afneemt,130
worden geordend in een model om de rapportage basisonderzoek
in strafzaken op te stellen. Dit model is een standaard format dat de raadsonderzoeker
kan downloaden. Het model en de raadsrapportage, bestaan uit vier onderdelen.131
Onderdeel A beschrijft het onderzoeksproces en bevat alle relevante informatie over het
BARO-onderzoeksproces. Onderdeel B brengt de persoonlijkheid van het kind en de
levensomstandigheden in kaart. Hierin wordt onder meer vermeld of het kind al eerder
in aanraking is geweest met justitie of jeugdzorg, welk delict het kind heeft gepleegd en
hoe het is gepleegd en het geeft voorts informatie over benaderde informanten en over
de ouders en hun verwachtingen. Onderdeel C beantwoordt de onderzoeksvragen,
waarbij tevens een interpretatie wordt gegeven. De raadsonderzoeker voert een
probleemanalyse uit aan de hand van het aantekeningsformulier en het BARO-
wegingsformulier. Het aantekeningsformulier is een hulpformulier voor de
raadsonderzoeker dat dient om het wegingsformulier op basis van de BARO-gegevens
adequaat in te vullen. Een van de onderzoeksvragen bij onderdeel C is vraag 3b en stelt
de vraag wat vanuit pedagogisch “opzicht” voor de jeugdige de meest wenselijke
(strafrechtelijke) reactie is.132
Onderdeel D formuleert bondig het advies inzake
strafrechtelijke afdoening. Onderdeel C onderzoeksvraag 3b en onderdeel D worden
met name bekeken, omdat deze het advies inzake de strafrechtelijke afdoening betreffen
en de motivering daarvan.
130
Zie 1.4. 131
Zie bijlage 1 voor het rapportageformat basisonderzoek strafzaken; BARO Handleiding
rapportageformat, februari 2003, p. 4. 132
Mijns inziens moet dit zijn: ‘vanuit pedagogisch oogpunt’.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
40
Op deze plaats wordt er aan herinnerd dat de rapportage niet altijd wordt opgesteld
conform bovenbedoeld model. Reeds genoemd zijn de verkorte rapportages en de
briefrapportages.
De syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ komt aan bod in de interne opleiding van de
Raad voor Kinderbescherming die elke raadsonderzoeker dient te doorlopen.133
Het
beschrijft hoe raadsrapportages moeten worden opgesteld en aan welke eisen er dient te
worden voldaan. Hieruit volgt dat onnodige (juridische en andere) vaktermen in
rapportages moeten worden vermeden134
en dat de raadsrapportages alle betrokkenen
moeten kunnen informeren en voor hen tevens volledig en toegankelijk dienen te zijn.135
Uit de BARO Handleiding rapportageformat volgt dat de rapportage geen letterlijke
weergave hoeft te zijn van het BARO-gesprek, zodat er kort en bondig kan worden
geformuleerd.136
Deze eisen kunnen worden gezien als uitwerkingen van de
kwaliteitseisen uit Normen 2000-II, waarin gesteld wordt dat de taken cliëntgericht en
controleerbaar dienen te worden uitgevoerd.137
Kortom, naast de punten die de kwaliteitseisen en de richtlijnen reeds vermelden
betreffende de rapportage als geheel, eist de syllabus dat de rapportages volledig,
toegankelijk en leesbaar, zonder onnodig gebruik van jargon, moeten zijn voor alle
betrokkenen. De BARO Handleiding eist korte en bondige beschrijvingen.
3.3 Advies strafrechtelijke afdoening
Een van de hoofdkenmerken van het jeugdstrafrecht is de wettelijke keuzemogelijkheid
tussen zowel een strafrechtelijke als een civielrechtelijke reactie.138
Het advies inzake
strafrechtelijke afdoening wordt in deze scriptie dan ook opgevat als advies van de Raad
voor de Kinderbescherming dat gericht is aan de officier van justitie of de rechter ten
einde een strafzaak af te doen, met inbegrip van de motivering van het advies. Dit
omvat dus niet louter het advies tot strafrechtelijke sancties zoals die staan in het
Wetboek van Strafrecht, maar ook andere mogelijkheden van afdoen als bijvoorbeeld
133
RIO, wat staat voor Raadsonderzoeker In Opleiding. 134
Landelijk Bureau RvdK 2001, Checklist bij Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, punt 3.4. 135
Landelijke Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 3. 136
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 9. 137
Normen 2000 versie 2, H 2.2 (kwaliteitseis onder b). 138
Bartels 2007, p. 2. Zie 2.3 van deze scriptie.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
41
modaliteiten uit het civiele hulpverleningstraject. Ook de BARO Handleiding
Rapportageformat onderscheidt het advies inzake strafrechtelijke afdoening in twee
onderdelen. Kortweg staat bij de uitleg van gedeelte D van het rapportageformat dat de
Raad enerzijds een ‘strafadvies’ kan geven en anderzijds kan verwijzen naar een
instelling voor jeugdhulpverlening of over te gaan tot nader onderzoek.139
Richtlijnen Raadsbesluiten
De Richtlijnen Raadsbesluiten, als ondertitel dragend ‘richtlijnen juridische formulering
besluiten in raadsrapportage’, zijn een product van de afdeling juridische zaken van het
landelijk bureau van de Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht. De Richtlijnen
geven aan op welke wijze juridische adviezen in een raadsrapportage dienen te worden
geformuleerd en zijn op 1 januari 2004 in werking getreden. De formuleringskaders
dienen verplicht te worden gebruikt in de raadsrapportages, conform het LMT-besluit
van 18 november 2003.140
Recentelijk is een nieuwe versie van de Richtlijnen Raadsbesluiten verschenen,
namelijk versie 3.0. Met nieuwe wetgeving als de Wet OM-Afdoening en de
Gedragsbeïnvloedende Maatregel is in de Richtlijnen Raadsbesluiten (versie 2.0), welke
voor het laatst is aangepast in 2006, immers nog geen rekening gehouden.141
Bovendien
zijn er in de praktijk onjuistheden gevonden, waardoor de Richtlijnen Raadsbesluiten al
met al aan vervanging toe zijn. In deze scriptie is van versie 2.0 uitgegaan, omdat de
onderzochte rapportages onder deze versie vallen. Wel worden de Richtlijnen
Raadbesluiten versie 3.0 aangehaald voor zover relevant.
De Richtlijnen Raadsbesluiten zijn opgesteld, omdat er onder meer klachten waren van
rechters betreffende de juridische incorrectheid van de adviezen.142
Uit het WODC-
onderzoek uit 2001 volgt dat de jeugdofficieren niet altijd te spreken waren over de
kwaliteit van de rapportages.143
Ze gaven aan dat het advies van de Raad veel
duidelijker en scherper geformuleerd zou moeten worden en ook juridisch zou moeten
kloppen. Een kinderrechter uit hetzelfde arrondissement voegde daaraan toe dat de
139
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17. 140
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 2. 141
LOJUZA 13 maart 2008, Landelijk Overleg Juridische Zaken, waarbij alle raadsregio’s landelijk via
een of meerdere juridisch deskundigen (raadsjuristen) bijeenkomen. 142
Telefonisch interview jurist van het landelijk bureau RvdK te Utrecht (12-09-2008). 143
WODC-rapport 2001, p. 64.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
42
rapportage soms te eenzijdig het standpunt van de jongere naar voren brengt. Bovendien
is de verslaglegging soms gedateerd en het strafadvies ‘vaak veel te soft’. In het
onderzoeksgedeelte zal worden uitgezocht in hoeverre het juridisch gehalte, als ook de
gehele adviezen inzake strafrechtelijke afdoening, zijn verbeterd.
Uit de inleiding van de Richtlijnen Raadsbesluiten volgt meer informatie over de doelen
en aan welke eisen er moet worden voldaan bij raadsrapportages. De Richtlijnen
Raadsbesluiten zijn opgesteld om tot een zoveel mogelijk eenduidige wijze van
adviseren te komen. De transformatie tot één Raad voor de Kinderbescherming vergde
dit. ‘De Richtlijnen Raadsbesluiten zijn verplicht voorgeschreven om te komen tot een
heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte wijze [cursief van mij] van
opstellen van adviezen na onderzoek door de Raad; het beperkt zich tot het formuleren
van raadsbesluiten en geeft daarbij summier de juridische kaders aan waarbinnen het
besluit wordt genomen.’144
Met raadsadviezen wordt hier overigens hetzelfde bedoeld
als raadsbesluiten. Deze zin kan verwarrend overkomen, omdat aan de ene kant immers
het proces wordt benadrukt (de wijze van opstellen van adviezen) en aan de andere kant
de beperking tot de formulering en het summier geven van de juridische kaders wordt
uitgedrukt. Wellicht is het correcter te zeggen dat de Richtlijnen Raadsbesluiten het
opstellen van heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte adviezen tot doel
heeft, als ook een heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte formulering.
De Richtlijnen behandelen immers niet alleen de formulering, maar bevatten ook
summier juridische kaders en andere aandachtspunten. Op deze wijze zal het worden
geïnterpreteerd in het onderzoek.
Niet alleen het doel moet worden aangepast, in de inleiding van de Richtlijnen
Raadsbesluiten staat tevens dat ‘de Raad […] bij het advies inzake strafrechtelijke
afdoening [kan] worden gezien als deskundige wiens advies de rechter al dan niet kan
overnemen.’ Er wordt onterecht slechts gesproken over de rechter, omdat de Raad niet
alleen de rechter adviseert, maar ook de officier van justitie.145
Ook de officier van
justitie moet dus worden opgenomen.
144
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 145
Landelijk Bureau RvdK 2008, Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 3.0, p. 7.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
43
Voorts staat in de inleiding dat de besluiten altijd dienen te worden gemotiveerd vanuit
het belang van de minderjarige. Met name bij het jeugdstrafrecht is dat van belang, want
het belang van de minderjarige is daar richtinggevend.146
Het besluit moet goed
onderbouwd zijn en gedragen worden door ter zake doende argumenten. Voor de
rechter is dit een belangrijke147
voorwaarde om te kunnen oordelen over de zaak die is
voorgelegd.
Tot slot staat in de inleiding van de Richtlijnen dat het belangrijk is om steeds de
juridische gronden die leiden tot het advies in de conclusie van de rapportage te
vermelden (gevolgd door een uitroepteken).148
Wat wordt echter bedoeld met deze
term? Op civielrechtelijk gebied wordt naast de Richtlijnen Raadsbesluiten een ander
document gebruikt. Deze richtlijnen juridische vertaling dienen te worden gebruikt door
raadsonderzoekers en juridisch deskundigen en geven bouwstenen voor het maken van
een juridische vertaling.149
Onder de juridische vertaling wordt in het civiele model de
feitelijke onderbouwing van de juridische gronden verstaan die aan het besluit of advies
ten grondslag liggen. Deze feitelijke onderbouwing bestaat uit de beantwoording van de
onderzoeksgegevens en de interpretatie. In de richtlijnen juridische vertaling staan in de
formuleringskaders de wettelijke gronden onderstreept, welke dienen te worden
uitgewerkt en overgenomen in de civiele rapportage. De juridische gronden worden dus
gemotiveerd. Op deze wijze kan getoetst worden of het advies voldoende juridische
grondslag heeft.
Mijns inziens zal het opnemen van de juridische gronden en de motivering hiervan de
juridische correctheid en de kwaliteit van de adviezen verbeteren. Bovendien zou deze
werkwijze de eenheid van de civiele taken en straftaken ten goede komen. Het valt dan
ook aan te bevelen deze bevindingen mee te nemen in de nieuwe Richtlijnen
Raadsbesluiten. In de inleiding van de Richtlijnen Raadsbesluiten moet dus niet louter
het vermelden van de juridische gronden verplichten, maar ook de motivering. Het is
overigens opmerkelijk dat de syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ wel de eis stellen
146
Zie 2.2. 147
In de inleiding van de Richtlijnen Raadsbesluiten wordt de motivering gepresenteerd als een ‘absolute’
voorwaarde. Dit is echter een onjuiste woordkeuze, aangezien de rechter altijd een oordeel moet vellen,
onafhankelijk van de kwaliteit van de motivering. 148
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 149
Landelijk Bureau RvdK, Richtlijnen juridische vertaling, 2.5.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
44
dat het advies juridisch onderbouwd moeten zijn, terwijl de Richtlijnen geen motivering
eisen. Op de vereisten uit de syllabus wordt later in deze paragraaf ingegaan.
Aparte documenten naast de Richtlijnen Raadsbesluiten zijn niet wenselijk. De
Richtlijnen Raadsbesluiten geven de formuleringskaders aan en het is dientengevolge
van groot belang dat ze van een hoog niveau zijn. De behoefte moet niet bestaan
daarnaast andere documenten nodig te hebben. Een van de raadsonderzoekers die deel
heeft genomen aan het onderzoek, vindt overigens dat het model strafzaken geen
aanpassing behoeft. Deze raadsonderzoeker vindt de huidige onderverdeling
overzichtelijk door bij onderzoeksvraag 3.b. de motivering te plaatsen en bij onderdeel
D enkel het advies te vermelden. Het benoemen van de wettelijke gronden en de
feitelijke onderbouwing samenvoegen onder het kopje ‘juridische vertaling’ zou deze
raadsonderzoeker aanmerken aan als een verslechtering.
De eis dat de juridische gronden dienen te worden vermeld bij het advies omvat niet het
vermelden van de wetsartikelen. Er zijn voor- en tegenargumenten te noemen
betreffende het al dan niet opnemen van wetsartikelen. Uit een interview met een
officier van justitie blijkt dat zij niet vindt dat de rapportages van de Raad juridische
documenten hoeven te zijn.150
Bovendien kunnen wetsaanduidingen de leesbaarheid
voor betrokkenen in gevaar brengen, als ook de taak van de raadsonderzoekers
verzwaren. De raadsonderzoekers hebben immers geen juridische opleiding en kunnen
moeite hebben met de aanduiding van de wetsartikelen. Hierdoor kunnen sneller fouten
worden gemaakt met een slechtere kwaliteit raadsadviezen tot gevolg. Echter, om niet te
ver van de wettekst te vervreemden en de wettekst na te kunnen slaan, zouden de
gebruikte wetsartikelen wel in het notenapparaat kunnen worden verwerkt. Op deze
manier kunnen juridische onjuistheden sneller worden herleid en aangepast. De
keerzijde hiervan is dat de documenten up-to-date moeten worden gehouden in het
geval dat de wetsartikelen als gevolg van veranderende wetgeving een andere
nummering krijgen.
Overige documenten
Naast de genoemde eisen die zijn gesteld aan de rapportages als geheel op basis van de
150
Interview OvJ arrondissementsparket s’-Hertogenbosch (22-05-2008).
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
45
BARO Handleiding rapportageformat en de syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’,151
volgen uit deze documenten voorts eisen die in het bijzonder gelden voor het advies
inzake strafrechtelijke afdoening. Deze gelden bovenop de eisen uit Normen 2000-II.
De BARO Handleiding rapportageformat stelt in het algemeen dat bij de beantwoording
van de onderzoeksvragen onder onderdeel C wordt vermeld hoe de raadsonderzoeker tot
zijn antwoord is gekomen. Het denkproces moet volgen uit de beantwoording van de
onderzoeksvragen, zodat het de lezer duidelijk is om welke redenen de
raadsonderzoeker komt tot een bepaald advies.152
Bij onderzoeksvraag 3b (‘Wat er
vanuit pedagogisch opzicht de meest wenselijke strafrechtelijke reactie?’) stelt de
handleiding dat bij deze vraag naast het strafrechtelijk advies tevens eventueel
hulpadvies wordt geformuleerd.153
Dit is belangrijk, omdat hulpverlening invloed heeft
op de sanctie. De adviezen dienen voorts logischerwijs uit de inhoud van de rapportage
te volgen en moeten goed worden onderbouwd door te beschrijven waarom de
geadviseerde afdoening voor het kind het meest passend is. De raadsonderzoeker dient
beargumenteerd antwoord te geven op de vragen of er vooral normbevestigend
(conform Commissie Van Montfrans) moet worden opgetreden en of, en zo ja welke, er
daarnaast specifieke aandachtspunten en/of leerdoelen zijn. De raadsonderzoeker dient
ten slotte te betogen waarom déze geadviseerde reactie (en niet een andere)
ondersteunend kan zijn bij de voorkoming van recidive. De handleiding stelt tevens dat
in de motivering van het advies de verwachtingen van de jongere en diens ouders
moeten worden gebruikt. Dit met het oog op het realiteitsgehalte van het advies.154
Ingevolge de syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ moet bij onderzoeksvraag 3b de
keuze voor het afdoeningsadvies vanuit pedagogisch oogpunt worden gemotiveerd. Een
eis die niet wordt genoemd in de kwaliteitseisen en de richtlijnen uit Normen 2000-II. In
de syllabus staat de eis gesteld om het advies duidelijk op de inhoud van het rapport te
baseren en juridisch te onderbouwen.155
Verderop in de syllabus,156
als ook in de BARO
151
Zie 3.2. 152
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 14. 153
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 154
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 155
Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38. 156
Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
46
Handleiding157
staat dat de raadsonderzoeker zo concreet mogelijk dient te adviseren
over de strafrechtelijke afdoening. Bij reden tot zorg dient de raadsonderzoeker de
verdere stappen te vermelden. Er zijn twee mogelijkheden tot het nemen van verdere
stappen, zo volgt uit de syllabus en de handleiding. De eerste optie houdt de beslissing
in om het basisonderzoek af te sluiten, de raadsbemoeienis te beëindigen en strafadvies
te geven. De tweede mogelijkheid is de beslissing om het basisonderzoek af te sluiten,
hetzij over te gaan tot nader onderzoek (een vervolgonderzoek of een onderzoek in het
kader van opvoedingsproblematiek) met daarbinnen de mogelijkheid tot verdere
diagnostiek; beslissing om in dit stadium wel of geen strafadvies uit te brengen.158
De
BARO Handleiding voegt hier expliciet aan toe dat bij onderdeel D tevens tot de
beslissing kan worden gekomen de jeugdige door te verwijzen naar een instelling voor
jeugdhulpverlening.
Uit zowel de BARO Handleiding als ook uit de syllabus kunnen samengevat de
volgende motiveringseisen worden gedestilleerd:
- het denkproces van de raadsonderzoeker moet helder zijn;
- er dient een strafrechtelijk advies te worden gegeven en eventueel een hulpadvies;
- er moet worden vermeld of er een normbevestigend signaal vereist is, en zo ja, welke
aandachtpunten en leerdoelen daarbij kunnen worden gesteld;
- bij de motivering van het advies dienen de verwachtingen van de jongere en diens
ouders te worden betrokken;
- er moet zo concreet mogelijk worden geadviseerd over de strafrechtelijke afdoening;
- er moet worden gemotiveerd waarom déze geadviseerde afdoening de meest passende
en het meest wenselijk is;
- de geadviseerde afdoening moet recidivegevaar voorkomen;
- de geadviseerde afdoening dient vanuit pedagogisch oogpunt te worden gemotiveerd;
- en dient tot slot tevens juridisch te zijn onderbouwd.
3.4 Adviezen aan de officier van justitie en de kinderrechter
De Raad voor de Kinderbescherming dient op basis van de onderzoeksresultaten van het
kind en de omstandigheden waarin het verkeert een advies te geven. Dit advies kan zijn
157
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17. 158
Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK
2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
47
gericht aan de officier van justitie, de rechter-commissaris, de raadkamer, de
kinderrechter, de rechtbank (meervoudige kamer) en het hof.159
In de rapportages dient
een juridische formulering van het advies over de strafrechtelijke afdoening te worden
gegeven. In de Richtlijnen Raadsbesluiten wordt per instantie vermeld hoe een bepaald
advies dient te worden geformuleerd. Deze wijze van formuleren moet landelijk worden
gehanteerd. De rapportages uit het onderzoek zijn gericht tot de officier van justitie en
de rechter. De adviezen aan deze justitiële instanties worden hieronder besproken zoals
deze staan vermeld in de Richtlijnen Raadsbesluiten.
Officier van justitie
De Richtlijnen Raadsbesluiten zijn niet uitputtelijk. In de Richtlijnen staan ten aanzien
van de officier van justitie formuleringen betreffende sepot, transactie, dagvaarden en
de vordering van een gerechtelijk vooronderzoek:
- In beginsel adviseert de Raad nooit tot een sepot. Dit geldt voor zowel het
onvoorwaardelijk als het onvoorwaardelijk sepot.160
Het vervolgingsbeleid ligt immers
in handen van het Openbaar Ministerie. Tot een sepot kan alleen worden geadviseerd in
verband met bijzondere omstandigheden, voor zover het OM deze niet heeft opgemerkt.
Bij een advies tot voorwaardelijk sepot kan de minderjarige ter onderhoud ten parkette
worden geroepen.
- Naast het sepot, kan de Raad aan de officier van justitie adviseren om een transactie
aan te bieden.161
Veelal gebeurt dit in de vorm van een taakstraf. In dat geval moet
worden aangegeven of er een leerstraf, een werkstraf, of een combinatie van beide
wenselijk is. Het betreft taakstraffen tot maximaal veertig uur, omdat dit ingevolge
artikel 77f lid 1 sub b Sr het maximum is dat de officier van justitie mag aanbieden.
- Er zijn echter ook andere transactievoorwaarden dan de taakstraf als onder meer het
betalen van een geldboete (artikel 74 lid 2 sub a Sr) en / of schadevergoeding (artikel 74
lid 2 sub e Sr), de maatregel hulp en steun (artikel 77f lid 1 sub a Sr) en ITB-Criem
(Individuele Traject Begeleiding, artikel 77f lid 1 sub a Sr). Verdere
transactievoorwaarden uit artikel 74 lid 2 Sr zijn in de Richtlijnen niet vermeld. De
Richtlijnen pretenderen op dit punt limitatief te zijn, maar zijn dat niet. Het afstand doen
159
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 22. 160
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 22. 161
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 23.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
48
van voorwerpen, de uitlevering of voldoening aan de staat van geschatte waarde van
voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring en de voldoening aan de staat van een
geldbedrag of overdracht van inbeslaggenomen voorwerpen als bedoeld in artikel 36e
Sr (artikel 74 lid 2 sub b jo. sub c jo. sub d Sr) worden niet vermeld. Bij het mislukken
van de taakstraf kan de Raad adviseren de minderjarige te dagvaarden of, als dit de
minderjarige niet is aan te rekenen, de zaak niet verder te vervolgen.
- Naast het sepot en het transactievoorstel, kan de Raad ook adviseren om de
minderjarige te dagvaarden. Dit kan zowel om technische als pedagogische redenen.
- Ten slotte staat in de Richtlijnen dat de Raad de officier van justitie kan adviseren een
gerechtelijk vooronderzoek te vorderen bij de rechter-commissaris op grond van artikel
181 Sv. Vervolgens wordt er gesproken van een onderzoek omtrent de persoonlijkheid
van de verdachte.162
Op dit punt wordt expliciet verwezen naar H 5.2 betreffende het
persoonlijkheidsonderzoek, omdat het gerechtelijk vooronderzoek en het
persoonlijkheidsonderzoek met elkaar verward lijken te zijn.
Rechter
Ten aanzien van de kinderrechter staan in de Richtlijnen verschillende
sanctiemogelijkheden opgesomd. De Raad kan verschillende combinaties adviseren, als
ook over de (on-)voorwaardelijkheid van de sanctie. De straffen bestaan uit de
geldboete, jeugddetentie en taakstraf.
- Ten aanzien van de geldboete geldt dat de Raad zich niet mag uitlaten over de hoogte
van de geldboete.163
Voor wat betreft jeugddetentie kan de Raad voorwaardelijk dan wel
onvoorwaardelijk adviseren, maar mag hij zich niet uitlaten over de lengte ervan.164
Het
gaat hier overigens over jeugddetentie tot zes maanden. Boven zes maanden is de
meervoudige kamer immers de aangewezen instantie (artikel 495 lid 2 sub a Sv). Onder
het kopje ’Kinderrechter’ staat deze grens van zes maanden niet, maar onder
‘Meervoudige Kamer’ wel.
- Betreffende het advies ter oplegging van een taakstraf dient de Raad, net zoals bij het
transactievoorstel, te vermelden of hij een leerstraf of een werkstraf adviseert en kan
daarbij eventueel een project benoemen. Over de lengte laat de Raad zich wederom niet
162
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 23. 163
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 24. 164
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 24.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
49
uit.165
- De Raad kan de adviezen tot geldboete, jeugddetentie en taakstraf aanvullen met als
bijzondere voorwaarde de maatregelen hulp en steun, uitgevoerd door de
jeugdreclassering (artikelen 77x, 77y, 77z Sr). Voorts kan er een
schadevergoedingsadvies worden gegeven. In het kader van voorwaardelijke
invrijheidstelling kan de Raad tevens toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering
adviseren. Gezien het vrijwillige karakter wordt er daarbij gewezen op de motivatie van
de minderjarige, omdat hij moet instemmen met deze begeleiding.
- Tot slot kan er worden geadviseerd tot een rechterlijk pardon (artikel 9a Sr). Dit in
verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de
omstandigheden waaronder het feit is begaan.166
De zaak wordt bij de rechtbank in eerste aanleg voor de kinderrechter vervolgd.167
De
meeste adviezen waarbij de minderjarige wordt gedagvaard (welk percentage overigens
ongeveer vijfentwintig procent bedraagt),168
zijn gericht tot de kinderrechter. Echter, de
meervoudige kamer behandelt de zaak indien naar het oordeel van de officier van
justitie de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is of jeugddetentie vanaf
zes maanden dient te worden opgelegd (artikel 495 lid 2 sub a Sv), wegens de
ingewikkeldheid van de zaak (artikel 495 lid 2 sub b Sv) of als de zaak niet voor
splitsing vatbaar is (artikel 495 lid 2 sub c Sv).169
Het bovenstaande bevat de inhoud van Richtlijnen Raadsbesluiten in een notendop. Bij
de meest geadviseerde afdoeningsmogelijkheden staat in een kader welke formuleringen
dienen te worden toegepast.
3.5 Kwaliteitseisen
De adviezen inzake strafrechtelijke afdoening uit de raadsrapportages dienen te voldoen
aan bepaalde kwaliteitseisen. Deze eisen zullen in deze scriptie worden aangemerkt als
de in de onderzoeksvraag bedoelde geldende kwaliteitseisen en richten zich op het
advies inzake strafrechtelijke afdoening, met inbegrip van de motivering. De
165
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 25. 166
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 24. 167
Artikel 495 lid 1 Sv. 168
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 24. 169
Artikel 495 lid 2 sub c Sv.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
50
kwaliteitseisen zijn opgesteld op grond van zowel (inter-)nationale wetgeving, als ook
op grond van beleidsdocumenten van de Raad (Normen 2000-II, Richtlijnen
Raadsbesluiten, BARO Handleiding rapportageformat, syllabus ‘Een Raadsrapport
schrijven’). Enkele vereisten zijn dientengevolge op basis van de wet gesteld, terwijl
andere volgen uit beleidsdocumenten van de Raad. Aan alle vereisten dient echter te
worden voldaan en daarom zal er in deze scriptie geen onderscheid worden gemaakt
tussen wetgeving en beleidsdocumenten.
De geldende kwaliteitseisen zijn in deze scriptie onderverdeeld in enerzijds de
formulering van de raadsadviezen en anderzijds de motivering daarvan. Er is voor
gekozen de geldende kwaliteitseisen in deze twee groepen onder te verdelen, omdat in
de rapportages ook onderscheid wordt gemaakt in de motivering (raadsrapportage
basisonderzoek strafzaken onderzoeksvraag 3b) en de formulering van het advies inzake
strafrechtelijke afdoening (raadsrapportage basisonderzoek strafzaken onderdeel D). Dit
betekent echter geenszins dat door de afbakening van de kwaliteitseisen in de twee
categorieën van formulering en motivering er voorbij zal worden gegaan aan de
inhoudelijke kant van het advies. Bij de motivering wordt immers de inhoudelijke kant
van de advisering behandeld.
Kwaliteitseisen formulering
Correcte formulering van de adviezen vergroot de kwaliteit van het advies. Daarbij kan
onder meer worden gedacht aan het correct gebruiken van juridische terminologie.
Nauwkeurige formulering is belangrijk omdat het onder meer misverstanden voorkomt
en zorgvuldig is. De formulering van de adviezen is geregeld op beleidsniveau. Voor de
wijze van formuleren zijn de Richtlijnen Raadsbesluiten leidinggevend. De formulering
van de adviezen dient op basis van deze Richtlijnen helder, zorgvuldig, eenduidig en
juridisch correct te zijn.170
De Richtlijnen Raadsbesluiten worden geacht het instrument
te zijn om te komen tot dergelijke formuleringen. Omdat de motivering van het advies
tevens deel uitmaakt van het advies, zal ook de formulering van de motivering worden
getoetst aan de doelen van helderheid, zorgvuldigheid, eenduidigheid en juridische
correctheid.
170
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
51
Niet alleen dient er te worden voldaan aan de Richtlijnen Raadsbesluiten, maar ook
moet worden voldaan aan andere beleidsdocumenten. In de syllabus ‘Een raadsrapport
schrijven’ en de BARO Handleiding rapportageformat zijn meer vereisten te vinden,
welke gedeeltelijk kunnen worden opgevat als een uitwerking van de voornoemde
doelen. Uit deze documenten volgen de volgende eisen:
- de gehele rapportage is kort en bondig geschreven, waaronder zowel het advies als de
motivering vallen en welke dientengevolge tevens kort en bondig worden
geformuleerd;171
- de gehele rapportage is leesbaar, met inbegrip van het advies, zonder onnodig gebruik
van (juridische) vaktermen;172
(N.B. Het gebruik van juridische vaktermen is
onvermijdelijk, echter, er moet rekening worden gehouden met de leesbaarheid ten
behoeve van de betrokkenen. Dit sluit aan bij de cliëntgerichte uitvoering die Normen
2000-II aan de taakuitvoering stelt.173
)
- het advies inzake strafrechtelijke afdoening is concreet geformuleerd.174
Kwaliteitseisen motivering
De kwaliteitseisen ten aanzien van de motivering zijn in deze scriptie onderverdeeld in
twee categorieën. In het jeugdstrafrecht staat het belang van het kind immers voorop en
is de pedagogische kant dientengevolge zeer belangrijk. Echter, er moet daarbij tevens
worden voldaan aan de wet en de voorwaarden die deze stelt en er kan dus niet voorbij
worden gegaan aan de juridische kant.
Ten eerste is er het pedagogisch aspect. Dit aspect valt samen met het belang van het
kind, het adagium van het jeugd(straf)recht, welke afkomstig is van het IVRK.175
Op
basis van de besproken beleidsdocumenten kunnen de volgende motiveringeisen
worden gesteld:
- de motivering is altijd vanuit het belang van het kind; 176
- de verwachting dat de geadviseerde afdoening vanuit pedagogisch oogpunt de meest
171
In overeenstemming met eis van korte en bondige formulering uit de BARO Handleiding
rapportageformat op p. 9. 172
Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 3 en de daarbij horende
checklist bij punt 3.4. 173
Normen 2000 versie 2, H 2.2 onder b. 174
Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK
2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17. 175
Artikel 3 IVRK. 176
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 2.0, p. 3.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
52
wenselijke en het meest passend is wordt gemotiveerd,177
waarbij de leeftijd een rol kan
spelen en de bevordering van de herintegratie van het kind;178
- de wenselijkheid om vooral normbevestigend op te treden wordt gemotiveerd en
indien nodig moet er worden vermeld op welke specifieke aandachtspunten en/of
leerdoelen er dient te worden gelet;179
- de verwachtingen van de jongere en diens ouders moeten bij de motivering worden
betrokken;
- het effect van de geadviseerde reactie op het gebied van recidivereductie moet worden
vermeld.180
Ten tweede is er het juridische aspect, dat ziet op de technische kant van het
afdoeningsadvies. Het is van belang dat er bij de motivering wordt gekeken of de
geadviseerde afdoening juridisch gezien mogelijk is. De juridische gronden gronden die
leiden tot het advies dienen dan ook in de conclusie te worden getoetst, te worden
vermeld en te worden gemotiveerd.181
Tot slot volgen enkele algemene vereisten ten aanzien van de motivering. Er wordt
geëist dat de raadsonderzoeker vermeld hoe hij tot het afdoeningsadvies is gekomen,
waardoor het denkproces van de raadsonderzoeker kan worden gevolgd.182
Bovendien is
als eis gesteld dat het advies wordt gemotiveerd op basis van de daar in de rapportage
beschreven onderzoeksgegevens, zodat de inhoud van de motivering en het advies niet
‘uit de lucht komen vallen’.183
Om een duidelijk overzicht te bieden, is een schematische weergave van de geldende
kwaliteitseisen als bijlage opgenomen.184
177
Artikel 40 lid 1 IVRK; Model ‘basisonderzoek strafzaken’ onderzoeksvraag 3b; Landelijk Bureau
RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO
Handleiding rapportageformat’, p. 16. 178
Artikel 40 lid 1 IVRK. 179
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 180
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 181
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.; Landelijk Bureau RvdK
2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38. 182
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 14. 183
Normen 2000 versie 2, H 2.2 en 3.2. 184
Zie bijlage 2.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
53
3.6 Conclusie
De raadsrapportage en het daarop gebaseerde advies inzake strafrechtelijke afdoening
zijn zeer belangrijk voor de justitiële instanties om te beslissen hoe de zaak het meest
effectief en het meest passend kan worden afgedaan zodat de afdoening in het belang
van het kind is. In dit hoofdstuk zijn veel aspecten waarmee rekening moet worden
gehouden bij het rapporteren en het adviseren aan de orde gekomen. Er zijn
verscheidene beleidsdocumenten bekeken en de meest relevante passages ten aanzien
van de strafrechtelijke advisering zijn uitgelicht. Daarbij zijn enkele punten
tegengekomen waarop deze documenten kunnen worden verbeterd. De kwaliteitseisen
in Normen 2000-II bevatten bijvoorbeeld geen minimumeisen betreffende het
basisonderzoek strafzaken en bevatten geen kwaliteitseis betreffende het pedagogisch
aspect. Voorts kan de inleiding van de Richtlijnen Raadsbesluiten op enkele punten
worden aangevuld. Onder meer op basis van de meest relevante beleidsdocumenten zijn
de geldende kwaliteitseisen opgesteld waaraan de adviezen inzake strafrechtelijke
afdoening moeten voldoen. De eisen zijn onderverdeeld in enerzijds de formulering en
anderzijds de motivering. In dit hoofdstuk zijn kwaliteitseisen in kaart te gebracht,
omdat deze terug te vinden zijn op verschillende vindplaatsen. Doordat de
kwaliteitseisen zijn verspreid is het niet reëel te verwachten dat de raadsrapportages aan
alle eisen voldoen. In het volgende hoofdstuk wordt dit duidelijk. In hetzelfde hoofdstuk
worden de belangrijkste bevindingen beschreven die zijn voortgekomen uit onderzoek
aan enkele rapportages. Er is onderzocht in hoeverre de adviezen inzake strafrechtelijke
afdoening voldoen aan de in dit hoofdstuk opgestelde kwaliteitseisen. De kwaliteit van
de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening, met inbegrip van de motivering, wordt
daar uiteengezet.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
54
4. Kwaliteit onderzochte adviezen
4.1 Inleiding
Ten einde het belang van het kind zo goed mogelijk te behartigen, zijn kwalitatief
hoogstaande adviezen belangrijk. In het vorige hoofdstuk is uiteengezet wat er onder
dergelijke adviezen wordt verstaan. In dit hoofdstuk zullen enkele opmerkelijke
bevindingen worden beschreven die zijn voortgekomen uit onderzoek aan enkele
rapportages betreffende strafzaken. Daarbij zullen met name enkele bevindingen van de
afdoeningsadviezen worden uiteengezet, hoofdzakelijk op het gebied van motivering en
formulering. Op deze manier zal de kwaliteit van de adviezen inzake strafrechtelijke
afdoening naar voren komen. Tot slot worden de gesignaleerde knelpunten beschreven.
4.2 Opzet rapportageonderzoek
In dit hoofdstuk worden enkele punten beschreven welke zijn voortgekomen uit de
dertig onderzochte rapportages van drie raadsonderzoekers werkzaam op de locatie ’s-
Hertogenbosch van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit onderzoek heeft
betrekking op rapportages betreffende strafzaken, ofwel gericht tot de officier van
justitie, ofwel tot de rechter.
De rapportagepraktijk van de Raad voor de Kinderbescherming op de locatie ’s-
Hertogenbosch is onderzocht, omdat de regiodirecteur het juridische gehalte van de
raadsadviezen wilde laten onderzoeken. Haar wens was om de stand van zaken in beeld
te brengen, om de kwaliteit getoetst te zien en om de hieruit voortvloeiende bevindingen
teruggekoppeld te krijgen.
Er is ingevolge deze wens gekozen om tien rapportages per raadsonderzoeker te
onderzoeken, omdat dit aantal geacht kan worden groot genoeg te zijn om een duidelijk
beeld van de individuele rapportagewerkwijze van de raadsonderzoeker naar voren te
brengen. Aan ieder van deze raadsonderzoekers is gevraagd willekeurig tien rapportages
aan te dragen waarin het advies valt in de tijdsspanne van september 2007 tot en met
januari 2008. De keuze van de raadsonderzoekers en de door hen uitgekozen
rapportages kan vanwege deze keuzevrijheid een enigszins gekleurd beeld ten gevolge
hebben.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
55
Het aantal van drie raadsonderzoekers wordt geacht representatief te zijn voor de wijze
van rapporteren ten aanzien van de in totaal ongeveer vijftien raadsonderzoekers die
werkzaam zijn op de afdeling strafzaken te ’s-Hertogenbosch. De drie
raadsonderzoekers die betrokken zijn geweest bij het onderzoek worden geacht een
realistische weergave te zijn van raadsonderzoekers op de afdeling strafzaken in totaal,
omdat ze van elkaar verschillen op verschillende gebieden, waaronder opleiding,
werkervaring, leeftijd en geslacht.
In deze scriptie worden de nummers van de rapportages bij enkele beschrevene
bevindingen vermeld. De rapportages 1 tot en met 10 zijn opgesteld door
raadsonderzoeker 1, de rapportages 11 t/m 20 door raadsonderzoeker 2 en de
rapportages 21 t/m 30 door raadsonderzoeker 3. Deze indeling maakt het mogelijk de
werkwijze van de individuele raadsonderzoeker te onderscheiden. Op die manier kan er
op bijvoorbeeld het gebied van onjuistheden worden geconcludeerd of een bepaalde
fout door meerdere raadsonderzoekers wordt gemaakt of dat een van de
raadsonderzoekers een afwijkende handelwijze hanteert.
In het onderzoek aan de rapportages zijn de dertig rapportages onderzocht op de
kwaliteitseisen, zoals die zijn opgesteld in paragraaf 3.5. De indeling van de
beschrijving van het onderzoek volgt de indeling van de kwaliteitseisen door vast te
houden aan het onderscheid tussen enerzijds de formulering en anderzijds de motivering
van het advies inzake strafrechtelijke afdoening. De meest opvallende bevindingen
worden in deze scriptie beschreven en per instantie geordend.
4.3 Formulering
De formulering van de adviezen dient ingevolge de Richtlijnen Raadsbesluiten helder,
zorgvuldig, eenduidig en juridisch correct te zijn.185
Dit komt er min of meer op neer dat
de adviezen moeten zijn geformuleerd zoals de Richtlijnen voorschrijven. Voorts dient
de formulering kort en bondig te zijn, leesbaar en concreet. Daarbij wordt nogmaals in
herinnering gebracht dat er in deze scriptie voor gekozen is de eis te stellen dat tevens
de motivering aan voornoemde eisen dienen te voldoen, omdat in deze scriptie de
motivering als onderdeel van het advies wordt opgevat.
185
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
56
Op basis van de onderzochte rapportages zijn er weinig problemen geconstateerd
betreffende het advies om kort, bondig, leesbaar en concreet te formuleren. In veel
gevallen was de motivering echter te kort en bondig en dus onvolledig. Hierop zal in de
volgende paragraaf worden ingegaan.
Op het gebied van de helderheid, zorgvuldigheid, eenduidigheid en juridisch correctheid
van de formuleringen, zijn meer problemen geconstateerd, die hieronder zullen worden
beschreven.
Officier van justitie
De taakstraf is de meest geadviseerde afdoening, zo blijkt uit het rapportageonderzoek.
In zeventien van de dertig rapportages betrof het een taakstraf via het officiersmodel.
Op basis van de onderzochte rapportages kan de conclusie worden getrokken dat de
formulering van het taakstrafadvies gericht tot de officier van justitie niet consequent is.
Dit is een gevolg van het formuleringskader betreffende het aanbieden van een
transactie in de Richtlijnen Raadsbesluiten:186
* De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de officier van justitie de minderjarige (naam
en geboortedatum) een transactie aan te bieden in de vorm van (soort transactie vermelden).
In het geval er geadviseerd wordt tot een taakstraf, kan bovenstaande formulering
onduidelijkheden met zich meebrengen en wordt aan de doelen van helderheid,
zorgvuldigheid en eenduidigheid voorbijgeschoten. De raadsonderzoekers hanteren
andere formuleringswijzes, wat de eenduidige wijze van formuleren niet ten goede
komt.187
In een aantal rapportages (rapportages 21, 28, 29, 30) is de volgende formulering
gehanteerd: ‘De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de officier van Justitie X,
geb. xx-xx-xxxx, een taakstraf in de vorm van een werkstraf aan te bieden.’ Een
formulering waarin het transactievoorstel niet letterlijk wordt genoemd zoals de
Richtlijnen Raadsbesluiten voorschrijven, maar welke niet vatbaar is voor verschillende
interpretaties. In rapportage 11, 13, 14 en 20 staat echter het advies als volgt
186
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 23. 187
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
57
geformuleerd: ‘De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de officier van justitie de
minderjarige X, geboren xx-xx-xxxx, een transactie aan te bieden in de vorm van een
taakstraf.’ In dit geval is het advies niet specifiek genoeg, omdat de specificatie
leerstraf, dan wel werkstraf, dan wel een combinatie van beide, mist, waardoor er van
helderheid geen sprake is. Het feit dat dit advies steeds op dezelfde wijze is
geformuleerd, voldoet ook niet aan het zorgvuldigheidscriterium. Het heeft er namelijk
alle schijn van dat er gebruik wordt gemaakt van de knip-plakfunctie van de computer.
Rechter (kinderrechter, kantonrechter, rechtbank)
In de Richtlijnen Raadsbesluiten ontbreken formuleringsvoorschriften betreffende
jeugddetentie ten aanzien van de rechtbank. De raadsonderzoekers moeten
dientengevolge zelf de formulering van adviezen bepalen, welke niet allemaal helder,
eenduidig en zorgvuldig zijn opgesteld en in sommige gevallen in juridisch opzicht niet
correct zijn. Bovendien dienen de adviezen op landelijk niveau op dezelfde wijze te
worden geformuleerd, waaraan niet wordt voldaan als iedere raadsonderzoeker een
andere formuleringswijze hanteert.188
Goede Richtlijnen Raadsbesluiten kunnen dus als
zeer belangrijk worden beschouwd.
Rapportage 24 is een voorbeeld van een niet helder geformuleerd afdoeningsadvies. Het
advies is daardoor niet eenduidig. Te meer omdat het advies niet uit de motivering is te
herleiden dat namelijk ontbreekt. De jeugdige is gedagvaard vanwege afpersing189
en de
Raad geeft een tot de rechtbank gericht advies: ‘De Raad voor de Kinderbescherming
adviseert de rechtbank X (geboren …) een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen
en een taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf. Tevens geeft de Raad voor
de Kinderbescherming in overweging aan X de maatregel hulp en steun op te leggen
gedurende de proeftijd, uitgevoerd door de SRN.’ Onder de Conclusies & Interpretaties
van deze verkorte rapportage adviseert de raadsonderzoeker een werkstraf, vergezeld
van de maatregel hulp en steun, uitgevoerd door de SRN. Jeugddetentie wordt niet
genoemd. De raadsonderzoeker lijkt een werkstraf te willen adviseren, wat resulteert in
vervangende jeugddetentie als de jeugdige de straf niet naar behoren verricht (artikel
188
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 189
In deze rapportage staat het Wetboek van Strafrecht incorrect opgenomen. Het delict afpersing wordt
aangeven met artikel 317 WvS. In andere rapportages zijn dergelijke fouten ook te zien. In een van de
onderzochte rapportages is het WvSr verward met de Wet Wapens en Munitie (WWM). Dit alles duidt er
op dat de raadsonderzoekers moeite hebben met wetsvermeldingen.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
58
77n lid 1 Sr), aangevuld met de maatregel hulp en steun. Uit de formulering van het
advies meen ik echter te kunnen concluderen dat de raadsonderzoeker twee
hoofdstraffen adviseert: de eerste zijnde voorwaardelijke jeugddetentie (artikel 77h lid 1
sub a, 77i jo. 77x lid 1 Sr); de tweede onvoorwaardelijke werkstraf (artikel 77h lid 2 sub
a, 77m jo. 77n Sr). Daarnaast adviseert de raadsonderzoeker de maatregel hulp en steun
(artikel 77aa lid 2 Sr). Het advies is voor meerdere interpretaties vatbaar en dus niet
helder, niet eenduidig en niet zorgvuldig. Wettelijk gezien zijn beide
cumulatiemogelijkheden echter mogelijk. Tot slot is de motivering evenmin in orde.
Hierop wordt in de volgende paragraaf teruggekomen.
Voor wat betreft de taakstraf kan voorts worden geconstateerd dat de tekst uit het
formuleringskader betreffende de taakstraf gericht tot de rechter niet letterlijk wordt
overgenomen. Bij het advies tot taakstraf staat er in de rapportages nooit
‘onvoorwaardelijk’ bij. Veelal zal er van worden uitgegaan dat er een
onvoorwaardelijke taakstraf wordt bedoeld en zal het de helderheid niet in gevaar
brengen. Echter, gezien het doel van een landelijke, eenduidige wijze van formuleren, is
het van belang zo dicht mogelijk bij de tekst van de Richtlijnen Raadsbesluiten te
blijven en de afdoening zo specifiek mogelijk te formuleren.
Overige opmerkingen ten aanzien van de formulering
In de Richtlijnen Raadsbesluiten ontbreken niet alleen formuleringenvoorschriften bij
de jeugddetentie ten aanzien van de rechtbank, zoals reeds naar voren is gekomen. Ook
een dergelijk formuleringskader ontbreekt betreffende het afzien van strafadvies. In
enkele rapportages is te lezen dat ‘de Raad voor de Kinderbescherming onthoudt zich
van het geven van een strafadvies’ Ook een dergelijk formuleringskader ontbreekt in de
Richtlijnen Raadsbesluiten (rapportage 3 en 8).
De formuleringswijze van de motiveringen zijn niet altijd juridisch correct. Bij de
motivering van de adviezen gericht tot de officier van justitie staat in verschillende
rapportages ‘in het geval X schuldig wordt bevonden, adviseert de Raad …’ (vb.
rapportage 13, 16, 17, 18, 20, 21.) Juridisch beschouwd, is een dergelijke formulering
niet juist. De officier van justitie gaat immers niet over de schuldvraag, maar over het
vervolgingsbeleid. De beantwoording van de schuldvraag ligt in handen van de rechter.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
59
Ten aanzien van de formuleringen wordt op deze plaats tot slot een algemene
opmerking gemaakt betreffende een term die stelselmatig in de Richtlijnen
Raadsbesluiten wordt voorgeschreven. In de Richtlijnen staat in alle formuleringskaders
de term ‘de minderjarige’ opgenomen. Uit het onderzoek volgt echter dat deze term in
de meeste adviezen wordt weggelaten. Echter, in niet alle gevallen wordt het advies ten
aanzien van een minderjarige gegeven. Het standaard opnemen van deze term kan
resulteren in onjuistheden. In het volgende hoofdstuk wordt op dit punt teruggekomen
door een aanbeveling hieromtrent te doen.
4.4 Motivering
Niet alleen de kwaliteit van de formuleringswijze van de raadsadviezen wordt in deze
scriptie onderzocht, maar tevens de kwaliteit van de motiveringen. Bij de motivering
van het afdoeningsadvies is het van belang dat er aandacht wordt besteed aan zowel het
pedagogische aspect, als ook aan het juridische, technische aspect, zoals beschreven in
paragraaf 3.5. De kwaliteitseis op grond van het laatstgenoemde aspect luidt dat de
juridische gronden dienen te worden vermeld en gemotiveerd. Uit de Richtlijnen
Raadsbesluiten en andere beleidsdocumenten van de Raad volgen de juridische gronden
echter niet in alle gevallen. In de rapportages zijn de juridische gronden dan ook in veel
gevallen niet terug te vinden. Omdat de juridische gronden door de raadsonderzoeker
dienen te worden vermeld en getoetst, zal er in deze paragraaf onder meer dieper
worden ingegaan op de juridische kant van enkele veel geadviseerde afdoeningen. Ook
de maatregel betreffende de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt belicht,
omdat hieraan strikte wettelijke eisen zijn gesteld.
Officier van justitie
Tot afdoening via een transactie is in de onderzochte rapportages veel geadviseerd. In
de dertig onderzochte rapportages is er in alle gevallen een taakstraf geadviseerd,
waarvan in zeventien gevallen via het officiersmodel. Van deze zeventien gevallen
betrof het slechts in drie gevallen een leerstraftransactie. De overige veertien
afdoeningsadviezen betroffen werkstraffen.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
60
Bovenstaande uitkomst verbaast niet. Een niet-gerechtelijke afdoening is ingevolge de
diversie-filosofie uit het IVRK immers gewenst.190
Voorts volgt uit de OM-Richtlijnen
dat het OM het beginsel ‘taakstraf, tenzij …’ hanteert. Dit leidende beginsel is
afhankelijk van de waardering van de taakstraf als sanctiemodaliteit, wat kan worden
uitgelegd als de mate waarin de straf als zodanig door de verdachten serieus wordt
genomen. De taakstraf is een standaardstraf waarvan wordt verwacht dat het
recidivereducerend effect sorteert. Op het ‘taakstraf, tenzij …’-principe zijn in de OM-
Richtlijnen beperkingen terug te vinden. Deze beperkingen houden kort gezegd in dat
de taakstraf niet wordt aangeboden indien een geldboetetransactie is aangewezen of
indien de jeugdige aan de straf geen sanctieprestige toekent.191
In de wet is de ‘afdoening buiten het proces’ betreffende het jeugdstrafrecht geregeld in
artikel 74 jo. 77f Sr. In artikel 74 lid 1 Sr staat: ‘de officier van justitie kan voor de
aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de
strafvervolging’. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht op
strafvervolging. De officier van justitie kan echter niet in alle gevallen een dergelijk
transactievoorstel doen. Er is een aantal ingangsvoorwaarden om een transactie te
kunnen aanbieden. Hieronder volgen eerst de algemene juridische gronden van de
transactie, welke daarna worden aangevuld met twee extra motiveringspunten
betreffende de taakstraf.
Een transactievoorstel is wettelijk gezien mogelijk indien er voldaan wordt aan een
aantal vereisten. Deze vereisten vloeien deels voort uit het Wetboek van Strafrecht en
deels uit de OM-Richtlijnen, welke laatste een aanwijzing is in de zin van artikel 130 lid
4 Wet RO. Op grond van de wet en de OM-Richtlijnen kunnen de volgende eisen
worden gesteld:
- Ten eerste geldt de algemene ingangsvoorwaarde van het jeugdstrafrecht, namelijk de
leeftijd. In beginsel omvat dat jeugdigen die tijdens het plegen van het strafbaar feit ‘de
leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren hebben bereikt’.192
- Er dient veelal sprake te zijn van een “first offender”. In de OM-Richtlijnen staat
echter dat de taakstraf zowel voor de categorie eerstplegers als voor de categorie
190
Artikel 40 lid 3 sub b IVRK. 191
Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10. 192
Artikel 77a Sr.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
61
recidivisten geldt, maar dat het toepassen van de taakstraf op de laatste categorie niet
vanzelfsprekend is.193
- Daarnaast moet het een relatief licht delict betreffen. Een transactie ingevolge artikel
74 lid 1 Sr is mogelijk in het geval van misdrijven, met uitzondering van die waarop
naar wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en
wegens overtreding.
- Voorts is het vrijwilligheidsvereiste van belang. Het is immers een grondrecht dat
niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem
toekent.194
De jeugdige is dientengevolge niet verplicht het transactieaanbod te
accepteren.
Bij de taakstraf gelden daarenboven nog twee andere motiveringspunten die kunnen
worden afgeleid uit de OM-Richtlijnen:
- Er dient aandacht te worden geschonken aan de sanctieprestige die de jeugdige aan de
straf toekent.
- De verwachting dat de jeugdige zal meewerken moet bij de motivering worden
betrokken.
De officier van justitie is slechts bevoegd een transactie aan te bieden. Dit geldt voor de
tijdsspanne waarin de onderzochte rapportages vallen. Sinds de inwerkingtreding van de
Wet OM-afdoening kan de officier van justitie immers een straf opleggen door
strafbeschikkingen uit te vaardigen.195
Artikel 74 lid 1 stelt echter dat de officier van
justitie voorwaarden kan stellen en niet dat hij dit hij een taakstraf kan opleggen. Op
basis van vrijwilligheid kan de jeugdige een transactieaanbod accepteren. Accepteert hij
het niet, dan zal de kinderrechter zich over de zaak buigen en in de meeste gevallen een
hogere straf opleggen.
Niet alleen volgt uit mijn onderzoek dat er op het terrein van de vermelding en
motivering van de juridische gronden veel valt te winnen, tevens blijkt dat de keuze
voor een transactie tot een werkstraf beter kan worden gemotiveerd. In veel rapportages
valt op dat de werkstraf veelal negatief wordt gemotiveerd. In meerdere rapportages
193
Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10. 194
Artikel 17 GW; zie in dit verband ook artikel 14 IVBPR en de artt. 6 jo. 13 EVRM. 195
Sinds de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening kan de officier van justitie straffen opleggen.
Zie de Wet OM-Afdoening Stb. 2006, 330.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
62
staat bijvoorbeeld dat een leerstraf niet wenselijk is. Vervolgens wordt uitgelegd
waarom dat niet het geval is. De raadsonderzoeker acht een dergelijke motivering
voldoende om te concluderen dat een werkstraf de meest wenselijke afdoening is.
Het is goed dat de raadsonderzoeker betoogt waarom een leerstraf niet wenselijk is. Dit
laat immers het denkproces zien dat vereist is bij de motivering.196
Het laat echter niet
zien waarom een werkstraf in het belang van de jeugdige is197
en waarom deze straf de
meest wenselijke en de meest passende is.198
Het beantwoordt wel de vraag wat gezien
uit pedagogisch oogpunt de meest wenselijke reactie is, maar niet waarom
(onderzoeksvraag 3b. uit de rapportage). Voorts wordt niet duidelijk of er vooral
normbevestigend moet worden opgetreden en welke de aandachtspunten en / of
leerdoelen zijn en wordt de recidivekans niet belicht. 199
Ook de juridische gronden zijn
niet vermeld en gemotiveerd.200
Deze aandachtspunten zijn echter zeer belangrijk voor de officier van justitie om te
bepalen hoe hij de zaak zal afdoen. Het is overigens ook zeer belangrijk voor de
belanghebbenden die de rapportage lezen, waaronder het kind, zodat ook zij begrijpen
waarom er een bepaalde afdoening wordt geadviseerd.
Rapportage 28 is een voorbeeld van een rapportage waarin de werkstraf negatief is
gemotiveerd. Het betreft een meisje dat wordt verdacht van winkeldiefstal. De
raadsonderzoeker is van mening dat een leerstraf niet de meest wenselijke reactie is,
omdat het mislukken ervan “te groot” is gezien de houding van het meisje. Om deze
reden adviseert de raadsonderzoeker een werkstraf. Op basis van de motivering wordt
het niet duidelijk waarom een werkstraf dit meisje ervan zal weerhouden te recidiveren.
Het is mijns inziens maar zeer de vraag of dit meisje door de acceptatie van een
werkstraf niet zal recidiveren. De keuze “an sich” overtuigt mij niet en de negatieve
motivering brengt mij niet op andere gedachten.
196
BARO Handleiding rapportageformat, februari 2003, p. 14. 197
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 198
Rapportageformat basisonderzoek strafzaken bij onderzoeksvraag 3b; Landelijk Bureau RvdK 2001,
Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding
rapportageformat’, p. 16. 199
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 200
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK
2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
63
Rapportage 20 is een verkorte rapportage en illustreert een summiere motivering van de
werkstraf, mede wat betreft de juridische gronden. Het betreft een jongen die op
vijftienjarige leeftijd een drie jaar oudere vriend in het gezicht heeft geslagen. De
raadsonderzoeker adviseert een werkstraf en hanteert een formuleringswijze die in de
andere rapportages ook is terug te vinden. De raadsonderzoeker wijst op de afwezigheid
van risico’s voor de verdere ontwikkeling en aanwijzingen voor achterliggende
problematiek. Hiermee wordt aangegeven dat hulpverlening niet noodzakelijk is. Voorts
staat er in de rapportage te lezen dat de jeugdige voldoende lijkt te zijn doordrongen dat
het door hem begane delict onacceptabel is, dat hij hiervoor voldoende
verantwoordelijkheid neemt en dat hij een straf gerechtvaardigd vindt.
Wederom wordt niet aan alle geldende kwaliteitseisen voldaan. Het betreft hier een
vijftienjarige jongen die hard heeft uitgehaald naar een vriend omdat die hem irriteerde.
Een afdoening via het officiersmodel is wenselijk, omdat eenvoudige mishandeling niet
een dermate ernstig delict is dat de jongen moet worden gedagvaard. Bovendien vindt
de jeugdige een straf gepast en zal hij een transactieaanbod hoogstwaarschijnlijk
accepteren. Een werkstraf is de meest wenselijke afdoening, omdat de delinquent moet
leren dat het onacceptabel is zinloos geweld te gebruiken. De jongen is een “first
offender” en zal door middel van een werkstraf tot de orde worden geroepen. Hij zal
door de werkstraf leren dat geweld in onze samenleving niet wordt geaccepteerd.
Verwacht mag worden dat hij de werkstraf in die mate als bestraffend ervaart, zodat hij
niet zal recidiveren. Een werkstraf is de meest passende en wenselijke afdoening, omdat
het de gevolgen van de daden van de jeugdige duidelijk maken. Op basis van het
voorgaande kan worden geconcludeerd dat een werkstraf uiteindelijk in het belang zal
zijn van de jeugdige.
Een ander voorbeeld van een rapportage waar mijns inziens de motivering beter kan, is
rapportage 21. Hierin wordt een advies gegeven aan de officier van justitie om de
jeugdige een werkstraf aan te bieden in combinatie met de maatregel hulp en steun. Op
onderzoeksvraag 3b, die de vraag stelt wat er vanuit pedagogisch opzicht voor deze
jeugdige de meest wenselijke (strafrechtelijke) reactie is, staat dat de moeder de
jeugdige reeds heeft gestraft voor de door hem begane diefstal en hem begrensd heeft in
zijn bewegingsvrijheid. ‘Om antwoord te krijgen op de voornoemde vraag, namelijk wat
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
64
de redenen zijn voor het delictgedrag, alsmede het recidivegevaar in te dammen, acht
de Raad voor de Kinderbescherming begeleiding door de Jeugdreclassering
noodzakelijk. In het geval de jeugdige schuldig wordt bevonden201
adviseert de Raad
voor de Kinderbescherming een werkstraf aan te bieden.’
Uit deze motivering volgt dat de Raad begeleiding door de jeugdreclassering wenselijk
acht om de beweegredenen van de jeugdige voor het begane delict te achterhalen, als
ook de recidivekans te beperken. De keuze voor de werkstraf wordt niet gemotiveerd.
Er wordt niet aangegeven waarom de werkstraf vanuit pedagogisch oogpunt de meest
wenselijke reactie is. De juridische gronden worden evenmin vermeld en
gemotiveerd.202
Aan de voornoemde gronden van leeftijd, de mate van ernst van het
delict, het al dan niet zijn van een “first offender”, de vrijwilligheid en de
sanctieprestige wordt bij de motivering voorbij gegaan. Overigens moet worden
opgemerkt dat veel van deze punten wel voorkomen in de rapportage. Deze komen bij
de motivering echter niet meer terug. Het advies dient echter te worden gemotiveerd op
basis van de daarin beschreven onderzoeksgegevens bij onderzoeksvraag 3b.203
Op basis van het rapportageonderzoek kan worden gesteld dat er in het geval dat er een
leerstraf wordt geadviseerd, meer aandacht aan de motivering wordt besteed dan bij een
werkstraf. In meerdere rapportages wordt het soort project reeds in het advies
opgenomen en worden er leerdoelen vermeld. Een van de raadsonderzoekers vermeldt
deze leerdoelen met behulp van bullets, wat de overzichtelijkheid ten goede komt. Door
het opnemen van de leerdoelen is reeds het een en ander af te leiden voor wat de inhoud
van het project betreft. Echter, kort aangeven wat een bepaald type leerstraf inhoudt, zal
de duidelijkheid vergroten. Met het enkel benoemen van de leerdoelen wordt echter niet
voldaan aan alle kwaliteitseisen, zoals tevens het geval is bij de werkstraftransactie.
In het geval dat er tot een taakstraf wordt geadviseerd, vergen de Richtlijnen
Raadsbesluiten niet dat het project ter uitvoering van de taakstraf moet worden
genoemd. Een van de raadsonderzoekers heeft aangegeven niet altijd het project te
willen noemen, omdat er ruimte bij dat project beschikbaar moet zijn. Immers, als er
201
Zie 4.2 ten aanzien van deze formulering. 202
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK
2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38. 203
Normen 2000 versie 2, H 2.2 en 3.2.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
65
geen plaats is op het geadviseerde project moet de jeugdige langer wachten. Het is dan
ook begrijpelijk en efficiënt dat in de meeste gevallen bij de werkstraf geen project
wordt aangewezen. In het geval van een leerstraf, echter, is het benoemen van een
project duidelijk en kan tevens de inhoud van de leerstraf worden uitgelegd.
Een ander advies dat de raadsonderzoek aan de officier van justitie kan geven is de
geldboetetransactie. ’De geldboetetransactie voor de afhandeling van jeugdzaken wordt
in zijn algemeenheid niet langer afgewezen als bruikbaar instrument’, zo vermelden de
OM-richtlijnen. Hierin staat ook dat ‘de taakstraf niet wordt aangeboden indien een
geldboetetransactie is aangewezen’.204
Echter, niet in alle gevallen is een geldboete
wenselijk. Een geldboetetransactie dient in de volgende gevallen door de officier van
justitie te worden aangeboden:
- het betreft een zestien- of een zeventienjarige jeugdige;205
- het betreft een relatief licht delict;206
- de jeugdige geniet inkomen;
- de zaak betreft één strafbaar feit;
- de jeugdige is een first offender;
- er is geen sprake van signaalgedrag of problematiek;
- er loopt geen schadevergoedingsregeling;207
- de jeugdige moet met de geldboetetransactie instemmen (vrijwilligheidsvereiste).
Het grote voordeel van de geldboete is dat het beter past in het lik-op-stuk-beleid
(Commissie Van Montfrans), omdat de zaak snel kan worden afgedaan. Uit praktisch
oogpunt is het bovendien financieel aantrekkelijk en het bespaart de Raad veel werk.
Het verzorgen van een geschikte plaats voor taakstraf, alsmede de uitvoering ervan, kost
immers veel tijd en geld. In geen van de rapportages aan de officier van justitie is een
geldboete direct geadviseerd. Op grond van de dertig onderzochte rapportages is dit
terecht, omdat in geen van de gevallen voldaan wordt aan alle acht vereisten die zijn
204
Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10. 205
Hierdoor wordt voldaan aan de ingangsvoorwaarde bij een transactie betreffende de leeftijd. In
beginsel geldt immers dat ‘de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’
(artikel 77a Sr). 206
Een transactie ingevolge artikel 74 lid 1 Sr is mogelijk in het geval van misdrijven, met uitzondering
van die waarop naar wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens
overtreding. 207
Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 4; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
66
gesteld aan een geldboetetransactie. In rapportage 19 is de geldboete echter wel als
alternatief opgenomen.
Rapportage 19 betreft een advies tot voorwaardelijk sepot. Het gaat over een
zestienjarige jongen met beperkte verstandelijke vermogens die verdacht wordt van
heling. Hij heeft een tijd in een residentiële behandelingsinstelling gezeten en staat
onder toezicht van een gezinsvoogd. De raadsonderzoeker geeft aan dat gezien de
beperkte verstandelijke vermogens van de jeugdige, als ook het geringe aandeel in het
delict, een straf geen pedagogische meerwaarde heeft. Tevens zou een straf het lopende
hulpverleningstraject kunnen frustreren. De raadsonderzoeker adviseert vervolgens tot
een voorwaardelijk sepot. Het advies tot een voorwaardelijk sepot volgt logisch uit de
rapportage. Echter, de raadsonderzoeker eindigt het besluit met: ‘mocht de officier van
justitie niettemin anderszins besluiten, dan adviseert de Raad een transactie aan te
bieden in de vorm van een geldboete’. De keuze hiervoor is niet gemotiveerd en heeft
mijns inziens geen pedagogische meerwaarde. Een geldboetetransactie is niet in het
belang van dit kind. In de Richtlijnen Raadsbesluiten staat dat er een alternatief bij het
besluit tot voorwaardelijk sepot dient te worden opgenomen. Het is naar mijn mening
echter niet in elk geval aan te bevelen om een dergelijk vangnet in te bouwen. Deze
rapportage is daarvan een voorbeeld. In het volgende hoofdstuk zal hierop verder
worden ingegaan.
In drie van de dertig rapportages (rapportage 2, 3 en 8) is er sprake van onthouding
advies inzake strafrechtelijke afdoening. Er wordt geen afdoeningsadvies gegeven ten
behoeve van de officier van justitie. Hoe de Raad in een dergelijke zaak dient om te
gaan met het advies is niet terug te vinden in de Richtlijnen Raadsbesluiten. Het
onthouden van het geven van advies is overigens wel opgenomen in de BARO
Handleiding Rapportageformat en stelt dat de raadsonderzoeker tot de beslissing kan
komen om ‘in dit stadium wel of geen strafadvies uit te brengen.’208
Rapportage 2 gaat over een zeer in de politiek geïnteresseerde jongen die ten tijde van
het opstellen van de rapportage achttien jaar oud is. Hij heeft het stemmen bij de
gemeenteverkiezingen op de proef gesteld – en ondervonden dat hij tot meerdere malen
208
Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK
2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
67
toe probleemloos kon stemmen met de stempas van familieleden - en wordt daarom
verdacht van stembusfraude. De raadsonderzoeker acht het niet opportuun om vanuit
pedagogisch oogpunt een advies te geven inzake de meest wenselijke en passende
afdoening en acht het een taak van het OM.
De meisjes uit rapportages 3 en 8 zijn beide verdacht te hebben deelgenomen aan
dezelfde vechtpartij op school. Beide jeugdigen ontkennen en geven te aan een
transactie niet te accepteren. Ze willen voor de rechter hun onschuld bewijzen. De
kinderrechter heeft beide jeugdigen uiteindelijk vrijgesproken. In beide gevallen staat
bij het advies letterlijk dat de Raad voor de Kinderbescherming zich onthoudt van het
geven van advies. Echter, onder de motivering staat dat indien mocht blijken dat de
verdachten ‘toch meer met het strafbare feit te maken te hebben dan dat zij zelf doet
voorkomen’ de Raad een werkstraf adviseert. De keuze hiervoor is in het geheel niet
gemotiveerd. Bovendien is het de vraag of er een alternatief dient te worden gegeven.
Bij het advies staat immers dat de Raad zich onthoudt van het geven van een advies.
Mijns inziens moet een advies in een dergelijk geval achterwege worden gelaten.
Immers, gezien het feit dat de schuldvraag moeilijk ligt, zal de officier van justitie de
jeugdigen hoogstwaarschijnlijk dagvaarden en vormt een advies tot afdoening door de
de officier geen meerwaarde. Voorts is het in het belang van de jeugdigen om zo snel
mogelijk de kans te krijgen hun onschuld te bewijzen.
Het onthouden van een advies kan gepast zijn, maar in voornoemde drie rapportages
had de Raad naar mijn mening de officier van justitie beter kunnen adviseren om de
jeugdige te dagvaarden. Dit had de duidelijkheid en de snelheid in deze gevallen
bevordert.
Rechter (kinderrechter, kantonrechter, rechtbank)
In het jeugdstrafrecht wordt in ongeveer vijfentwintig procent van het totaal aantal
zaken de jeugdige gedagvaard voor de kinderrechter, zo staat in de Richtlijnen
Raadsbesluiten.209
Niet veel van de onderzochte rapportages zijn dan ook aan de rechter
gericht. De meest interessante bevindingen ten aanzien van de motivering uit de
onderzochte rapportages gericht tot de rechter worden hieronder beschreven.
209
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 24.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
68
Achtereenvolgens komen de werkstraf, de onvoorwaardelijke jeugddetentie en de PIJ-
maatregel aan de orde.
In rapportage 9 is een taakstraf geadviseerd in de vorm van een werkstraf. De
rapportage gaat over een jongen die op zeventienjarige leeftijd een auto heeft vernield
door onder invloed van alcohol op de motorkap te springen. De jeugdige heeft eerder
delicten gepleegd, te weten vernieling en baldadigheid. Deze zaken zijn afgedaan met
een Halt-afdoening in de vorm van een werkstraf. De jeugdige heeft beide keren de
werkstraf positief afgerond. Bij de motivering van het afdoeningsadvies tot een
werkstraf wordt betoogd dat een leerstraf niet gewenst is. De raadsonderzoeker vindt
een normstellend signaal nodig. De motivering van de werkstraf is begrijpelijk, maar
voldoet niet aan alle geldende motiveringsvereisten. Enkele worden hieronder
uitgelicht.
Niet genoemd wordt onder meer waarom de geadviseerde afdoening in het belang is van
de jeugdige en waarom het vanuit pedagogisch oogpunt de meest wenselijke afdoening
is. Er dient te worden gemotiveerd waarom de werkstraf de afdoening is die X “op de
rails” gaat krijgen. De jeugdige heeft immers al twee keer eerder een werkstraf voldaan,
zij het via de Halt-afdoening. De vraag die rijst is dus of een werkstraftransactie de
jeugdige op het goede pad gaat zetten. Mijns inziens is dat met betrekking tot de eerdere
twee taakstraffen maar zeer de vraag. Voorts worden de juridische gronden niet
genoemd, waaronder de leeftijd, welke de ingangsvoorwaarde is van het
jeugdsanctierecht en bovendien een belangrijk aandachtspunt op grond van artikel 40
IVRK. Er kan worden betoogd dat de leeftijd uit de rapportage volgt. Het komt de
duidelijkheid en de volledigheid echter ten goede de leeftijd ten tijde van het plegen van
het delict te vermelden. In de rapportage is niet gekeken naar de leeftijd die de jeugdige
had tijdens het begaan van het delict.
Voor wat betreft de taakstraf wordt niet aan alle motiveringseisen voldaan, als ook voor
wat betreft de jeugddetentie. In twee van de dertig rapportages is voorwaardelijke
jeugddetentie geadviseerd (rapportage 24 en 25). Om jeugddetentie te kunnen opleggen,
moet overigens sprake zijn van een misdrijf (artikel 77h lid 1 sub a Sr). Deze wettelijke
grond is echter niet opgenomen in de Richtlijnen Raadsbesluiten.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
69
Rapportage 24 is reeds aan bod gekomen in verband met de niet-heldere formulering
van het advies. Daar is reeds in twijfel getrokken of de raadsonderzoeker bedoeld heeft
voorwaardelijke jeugddetentie te adviseren. Er wijst op basis van de rapportage immers
niets in de richting van jeugddetentie. Wel zijn er enkele indicaties gegeven waarop
geconcludeerd wordt dat een werkstraf en de maatregel hulp en steun wenselijk is.
Hieruit volgt hoe belangrijk de motivering is, zodat met duidelijkheid kan worden
gesteld dat de raadsonderzoeker een bepaalde afdoening heeft menen te adviseren.
Rapportage 25 betreft een onhandelbare jeugdige die is gedagvaard voor meervoudig
gepleegde vernielingen, beschadigingen, belediging en toegang tot verboden terrein. Er
wordt een waslijst met zorgen opgesomd. Dit is echter geen motivering op basis
waarvan een bepaalde afdoening passend en wenselijk is. De raadsonderzoeker acht
ingevolge de waslijst aan zorgen dat het wenselijk is, zo niet noodzakelijk, dat de
gezinsvoogd een uithuisplaatsing naar een gesloten setting aanvraagt en effectueert. Dit
advies aan de hulpverlening komt overigens niet meer terug bij het besluit. Deze
vermelding is echter wel degelijk belangrijk en is voorgeschreven in
beleidsdocumenten.210
De rechter weet op basis van deze wens van de raadsonderzoeker
niet of de jeugdige ook daadwerkelijk uit huis zal worden geplaatst. Dit is uiteraard erg
belangrijk voor de rechter om te beslissen over de afdoening. De raadsonderzoeker
besluit tot een werkstraf, omdat een leerstraf ongewenst is. Tevens adviseert hij een
voorwaardelijke jeugddetentie met proeftijd. Tot slot adviseert hij de maatregel hulp en
steun ten tijde van de proeftijd, gelet op de persoon van de jongen en de mate van zorg.
Het is erg interessant om te weten te komen waarom de raadsonderzoeker de
strafrechtelijke afdoeningen wenselijk acht bij de ondertoezichtstelling met
uithuisplaatsing. Helaas wordt dit niet duidelijk uit de rapportage. Voorts zijn aan de
meeste motiveringsvereisten niet voldaan. Om niet in herhaling te vallen, zullen ze hier
niet nogmaals worden getoetst. De kinderrechter heeft alle drie de onderdelen van het
advies inzake strafrechtelijk afdoening echter wel overgenomen en aangevuld met
schadevergoedingsmaatregelen.
Tot de maatregel betreffende de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, afgekort de
PIJ-maatregel, is in de dertig onderzochte rapportages niet geadviseerd. Toch zal er op
210
Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK
2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
70
dit punt worden stilgestaan. Indien er een PIJ-maatregel wordt geadviseerd, dient
immers aan de strikte wettelijke gronden te worden voldaan uit artikel 77s lid 1 Sr:
- het moet een misdrijf betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;211
- er moet worden voldaan aan het veiligheidscriterium, dat inhoudt dat de veiligheid van
anderen, dan wel de algemene veiligheid het opleggen van de maatregel eist;
- de maatregel moet in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere
ontwikkeling van de verdachte (het ontwikkelingscriterium). Overigens geldt dit belang
van de jeugdige voor elke sanctie, gezien artikel 3 IVRK. De wetgever heeft er echter
voor gekozen het ontwikkelingscriterium specifiek in artikel 77s op te nemen. Voor de
rechter is het verder van belang dat advies moet worden ingewonnen van twee
gedragsdeskundigen van verschillende disciplines (artikel 77s lid 2 Sr).
In de Richtlijnen Raadsbesluiten staan de wettelijke gronden bij de PIJ-maatregel
genoemd. Er wordt op die plaats echter niet expliciet geëist dat de raadsonderzoeker de
juridische gronden moet overnemen en moet motiveren. Een van de juristen van het
landelijk bureau heeft in een telefonisch interview te kennen gegeven dat het niet de
taak is van de raadsonderzoeker dit te vermelden. Ik ben echter van mening dat de
gronden wel degelijk moeten worden opgenomen in de rapportages, zodat de
raadsonderzoeker de gronden adequaat kan motiveren. De juridische kennis van de
Raad vormt immers de meerwaarde van de organisatie bij het rapporteren en het
adviseren.212
Het motiveren van de juridische gronden wordt bovendien voorgeschreven
in de Richtlijnen Raadsbesluiten.213
Als het landelijk bureau de motivering van de
juridische gronden niet nodig acht, zou dit ook niet in de beleidsdocumenten moeten
zijn opgenomen. Dit lijkt erop te duiden dat de Raad zelf ook niet op de hoogte is van
alle beleidsdocumenten en de eisen die hierin worden gesteld.
Hulp
Deze paragraaf wordt afgesloten met enkele opmerkingen ten aanzien van advisering
betreffende de civiele hulpverlening, als ook ten aanzien van de maatregel hulp en
steun.
211
Artikel 67 jo. 67a Sr: gevallen en gronden van voorlopige hechtenis. 212
Zie 1.4. 213
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
71
In de meeste rapportages door de raadsonderzoekers wordt goed gekeken naar de reeds
lopende hulpverlening en of en hoe dit past bij de strafrechtelijke sancties. In de
Bossche praktijk stellen de raadsonderzoekers de adviezen veelal goed af op de
hulpverlening. Dat is erg belangrijk, omdat dit van invloed is op de keuze van de sanctie
en omdat een civielrechtelijke oplossing in sommige gevallen geschikter is dan een
strafrechtelijke om het belang van het kind te behartigen. De BARO Handleiding
rapportageformat eist respectievelijk op p. 16 en 17 wel de eventuele vermelding van
hulpverlening bij onderzoeksvraag 3b en de vermelding van de beslissing tot eventuele
jeugdhulpverlening bij onderdeel D. Er bestaat echter nog geen eis dat de keuze voor
een bepaalde sanctie dient te worden gemotiveerd met het oog op reeds lopende
hulpverlening, dan wel plannen daaromtrent. In het volgende hoofdstuk wordt hierop
teruggekomen.
Tot slot is er op grond van de onderzochte rapportages geen duidelijk beeld te
destilleren in welke gevallen de maatregel hulp en steun wordt geadviseerd. Zoals is
gezien in enkele rapportages214
is het moeilijk af te leiden waarom begeleiding door de
jeugdreclassering is geïndiceerd. Ook op dit punt wordt in het volgende hoofdstuk een
opmerking gemaakt.
4.5 Knelpunten
Formulering
Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat de Richtlijnen Raadsbesluiten een
adequaat instrument lijkt te zijn om te komen tot heldere, zorgvuldige, eenduidige en
juridisch correcte adviezen. Verder kan worden geconcludeerd dat de adviezen volgend
uit de rapportages tevens op een heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte
wijze worden geformuleerd. Er is echter wel een aantal knelpunten welke hierna zullen
worden behandeld.
Voor wat betreft de Richtlijnen Raadsbesluiten geldt dat deze geen formuleringskaders
bevatten ten aanzien van alle mogelijke afdoeningsmogelijkheden. Niet opgenomen
staan onder meer formuleringskaders betreffende adviezen gericht tot de rechtbank en
het gerechtshof ten aanzien van de maatregel hulp en steun, de onthouding van het
214
Zie voor adviezen tot de maatregel hulp en steun rapportages 21, 24 en 25.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
72
geven van advies en ten slotte formuleringen ten aanzien van en de taakstraftransactie in
het bijzonder. Uit het onderzoek blijkt dat dit de helderheid, de zorgvuldigheid, de
eenduidigheid en de juridische correctheid in gevaar kan brengen.
In de inleiding van de Richtlijnen staat dat niet alle mogelijke adviezen zijn opgenomen
en dat alleen de meest voorkomende adviezen zijn weergegeven.215
Ik ben echter van
mening dat bovenstaande adviezen afzonderlijk in de Richtlijnen zouden moeten
terugkomen, zodat landelijk dezelfde formuleringen zullen worden gehanteerd. In het
volgende hoofdstuk zal ik hieromtrent alsmede over de andere adviezen die niet in de
Richtlijnen staan opgenomen aanbevelingen doen.
De formuleringskaders uit de Richtlijnen Raadsbesluiten worden in de meeste
rapportages gebruikt. Dientengevolge worden de adviezen concreet geformuleerd. Op
het gebied van korte en bondige formulering van de motiveringen en het advies, als ook
de leesbaarheid, zijn in het rapportageonderzoek geen significante problemen
geconstateerd.
In slechts enkele gevallen wordt het formuleringsvoorschrift niet overgenomen. Dat is
bijvoorbeeld het geval bij het advies tot een transactievoorstel, zoals zojuist is
besproken, als ook in het geval dat er een onvoorwaardelijke taakstraf aan de rechter
wordt geadviseerd. In het laatste geval wordt de term ‘onvoorwaardelijk’ in meerdere
rapportages niet overgenomen. Ondanks het feit dat het ontbreken hiervan in de meeste
gevallen niet zal leiden tot niet-heldere adviezen, staat een dergelijk
formuleringsvoorschrift wel degelijk in de Richtlijnen en is het zorgvuldig om aan de
formuleringen hieruit, vast te houden. In enkele adviezen worden enkele termen uit de
Richtlijnen Raadsbesluiten weggelaten, onder meer de term ‘de minderjarige’ en de
geboortedatum. Voor wat betreft het eerste punt zal in het volgende hoofdstuk een
aanbeveling worden gedaan. Voor wat betreft het tweede punt geldt dat het belangrijk is
de geboortedatum te vermelden, omdat de leeftijd van de verdachte belangrijk is voor de
wijze van afdoen.
Op sommige punten zijn de formuleringen uit de rapportages juridisch niet correct. Uit
het rapportageonderzoek blijkt dat bepaalde termen onterecht gebruikt worden in
rapportages gericht tot de officier van justitie. De beantwoording van de schuldvraag
215
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
73
wordt in sommige rapportages opgedragen aan de officier van justitie en hem wordt in
sommige rapportages tevens geadviseerd een taakstraf ‘op te leggen’. Voor de
belanghebbenden zal dit tevens een verkeerde indruk wekken en de helderheid in gevaar
kunnen brengen.
Motivering
Gevolgtrekkend uit het rapportageonderzoek kan worden geconcludeerd dat op het
gebied van motivering veel valt te winnen. Zelden wordt aan alle kwaliteitseisen
voldaan. Dat is niet onbegrijpelijk, omdat de motiveringseisen verspreid zijn over
verschillende beleidsdocumenten. Deze staan niet in de Richtlijnen Raadsbesluiten en
ook de meeste juridische gronden zijn daarin niet vermeld.
Met name wordt niet voldoende gemotiveerd waarom juist de geadviseerde afdoening
het meest wenselijk en passend is voor de jeugdige en waarom het in zijn belang is. In
veel van de onderzochte rapportages zijn negatieve motiveringen te herkennen, als ook
opsommingen van zorgen en problemen, maar geven geen inzicht in de keuze van de
raadsonderzoeker. Niet alleen blijft de raadsonderzoeker dan in gebreke om aan te tonen
waarom de afdoening in het belang is van het kind, het denkproces wordt evenmin
duidelijk. De motiveringseis ten aanzien van de normbevestiging wordt dikwijls
vermeld, maar zelden worden er aandachtspunten en leerdoelen gesteld. De
verwachtingen van de jongere en diens ouders komen in veel gevallen naar voren uit de
rapportage, maar worden niet meer gebruikt bij de motivering. Ook het recidiverende
aspect blijft te vaak onderbelicht. Het is echter belangrijk dat de jeugdige niet
recidiveert, omdat de kans steeds kleiner wordt de jeugdige een zorgeloze toekomst te
bieden. Bovendien valt er op het terrein van de motivering van de juridische gronden
veel te winnen. Zelden worden de deze gronden vermeld. Nog minder vaak worden ze
gemotiveerd. Tot slot is de keuze voor de maatregel hulp en steun in enkele van de
onderzochte rapportages niet duidelijk. Met de hulpverlening buiten het strafrecht wordt
in de meeste rapportages echter wel goed rekening gehouden.
4.6 Conclusie
In dit hoofdstuk zijn enkele opmerkelijke aspecten die zijn voorgekomen uit het
rapportageonderzoek belicht. Geconcludeerd kan worden dat de adviezen inzake
strafrechtelijke afdoening uit de onderzochte rapportages niet voldoen aan alle geldende
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
74
kwaliteitseisen ten aanzien van de motivering en de formulering. Dit is deels het gevolg
van de versnippering van de kwaliteitseisen over verschillende vindplaatsen. Bovendien
kan van de raadsonderzoekers niet worden verwacht dat zij aan alle geldende
kwaliteitseisen kunnen voldoen, gezien de aard van sommige eisen. De kwaliteitseis die
stelt dat de juridische gronden moet worden vermeld en moeten worden gemotiveerd,
leidt tot problemen. De juridische gronden zijn namelijk niet allemaal in de
beleidsdocumenten die worden gebruikt opgenomen. Het is een irreële opgave voor de
raadsonderzoeker om de juridische gronden zelf op te sporen, zodat hij ze vervolgens
kan motiveren. Dit zijn enkele knelpunten die in dit hoofdstuk zijn geconstateerd. In het
volgende hoofdstuk zal ik mogelijke oplossingen aandragen om enkele problemen op te
lossen.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
75
5. Suggesties en verbeterpunten
5.1 Inleiding
In hoofdstuk 4 zijn enkele bevindingen beschreven welke zijn voortgekomen uit de
dertig onderzochte rapportages inzake strafrechtelijke afdoening. De rapportages zijn
getoetst aan de geldende kwaliteitseisen. Er is geconcludeerd dat niet aan alle
kwaliteitseisen wordt voldaan. In dit hoofdstuk worden er met name op basis van het
onderzoek suggesties en aanbevelingen gedaan.
5.2 Richtlijnen Raadsbesluiten
De Richtlijnen Raadsbesluiten stellen heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch
correcte adviezen ten doel.216
Uit het onderzoek volgt echter dat deze doelen niet altijd
worden behaald. In sommige gevallen is dat te wijten aan een onjuiste toepassing van de
Richtlijnen Raadsbesluiten, in andere gevallen voldoen de Richtlijnen Raadsbesluiten
niet.
Doelen
Zoals reeds in hoofdstuk 3.3 is behandeld, dient het doel naar mijn mening te worden
geherformuleerd. Het lijkt correcter te zeggen dat de Richtlijnen Raadsbesluiten het
opstellen van heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte adviezen ten doel
heeft, als ook een heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte formulering. In
tegenstelling tot wat in de inleiding valt te lezen beperken de Richtlijnen zich niet alleen
tot de formulering, maar geven ook summier juridische kaders aan en bij sommige
adviezen zelfs aandachtspunten. De Richtlijnen is dus meer dan alleen een instrument
dat de formulering van de adviezen regelt. Het regelt veel meer dan alleen dat en is om
deze reden een erg belangrijk document betreffende onder meer het advies inzake
strafrechtelijke afdoening.
Aandachtspunten
De Richtlijnen Raadsbesluiten bevatten naast formuleringskaders tevens enige
aanknopings- en aandachtspunten betreffende de inhoud als ook welke adviezen
mogelijk zijn binnen de grenzen van de wet. Ik ben van mening dat de uitbreiding van
216
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
76
de aandachts- en aanknopingspunten in de Richtlijnen een bijdrage kan leveren aan de
kwaliteit van de adviezen. Het zou een meerwaarde zijn tevens de punten op te nemen
die belangrijk zijn om te motiveren. Om de kwaliteit van adviezen te verhogen, is
adequate formulering en motivering belangrijk. Ik doe dan ook de suggestie om
belangrijke aandachtspunten op te nemen in de nieuwe Richtlijnen Raadsbesluiten.
Enkele vereisten zijn in hoofdstuk 5.4 onder het kopje ‘motivering’ opgenomen. Dit
omvat mede de juridische gronden. Per advies dienen de juridische gronden te worden
opgenomen in de Richtlijnen Raadsbesluiten, zodat de raadsonderzoekers deze kunnen
motiveren.217
‘Leemtes’
De huidige Richtlijnen Raadsbesluiten bevatten niet alle afdoeningenmodaliteiten.
Naast nieuwe wetgeving was dit dan ook een van de redenen om deze te herzien. Uit het
onderzoek is voortgekomen dat niet voor ieder afzonderlijke afdoeningsmodaliteit een
formuleringsvoorschrift is opgenomen. Dit mag echter niet worden bestempeld als een
‘leemte’, omdat het immers richtlijnen zijn en niet pretenderen een compleet overzicht
te geven. Het ontbreken van bepaalde formuleringsvoorschriften heeft echter
geresulteerd in onduidelijkheden in verscheidene onderzochte rapportages. Het verder
uitbreiden van de Richtlijnen kan een verbetering van de kwaliteit van de adviezen ten
gevolge hebben, met name op het gebied van helderheid en eenduidigheid. Het valt om
deze reden aan de bevelen de Richtlijnen Raadsbesluiten aan te vullen ten behoeve van
de hiernavolgende afdoeningsmodaliteiten.
Ten eerste ontbreekt een formuleringskader ten aanzien van de maatregel hulp en steun
in versie 2.0 van de Richtlijnen Raadsbesluiten. In de nieuwe Richtlijnen staat het
advies tot transactieaanbod door de officier van justitie in het geval van een werk- of
leerstraf in combinatie met de maatregel hulp en steun wel opgenomen.218
Omdat een
dergelijk advies dikwijls wordt gegeven, kan dat als een waardevolle aanvulling worden
beschouwd.
Ten tweede wordt bij het advies tot de meervoudige kamer van de rechtbank slechts de
PIJ-maatregel vermeld. Uit de afsluiting volgt dat de adviezen die zijn genoemd bij de
217
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK
2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38. 218
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 70.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
77
kinderrechter eveneens aan de meervoudige kamer van de rechtbank kan worden
gegeven.219
Mijn suggestie is, ter verduidelijking en eenduidige formulering, om op die
plaats de volgende zin toe te voegen:
‘De formuleringen onder het kopje ‘kinderrechter’ onder 9 kan worden overgenomen,
waarbij ‘de kinderrechter’ moet worden vervangen door ‘meervoudige kamer van de
rechtbank’.
Als derde punt wordt hier genoemd dat het formuleringskader betreffende het
onthouden van het geven van advies niet is opgenomen in de Richtlijnen
Raadsbesluiten. De beleidsdocumenten van de Raad behandelen deze situatie niet. In
enkele rapportages heeft de raadsonderzoeker afgezien van het geven van een
afdoeningsadvies. Dit was onder meer het geval in de rapportages 3 en 8 betreffende
twee ontkennende jeugdigen in dezelfde zaak, die uiteindelijk zijn vrijgesproken door
de kinderrechter. De vraag is of de Raad een afdoeningsadvies dient te geven indien niet
duidelijk is of de jeugdige een strafbaar feit heeft begaan. Mijns inziens is het moeilijk
een afdoeningsadvies te geven indien het ontkennende verdachten en jeugdigen die
onterecht als verdachten zijn aangemerkt. Als de schuldvraag bijvoorbeeld ingewikkeld
te beantwoorden is, zou ik de Raad adviseren het kind voor de rechter te laten komen
om onnodige vertraging en onzekerheid te voorkomen. Ik beveel aan om een
formuleringskader op te nemen in de Richtlijnen Raadsbesluiten om meer helderheid te
scheppen omtrent het afzien van het geven van advies inzake strafrechtelijke afdoening.
Net zoals is toegepast bij het advies tot sepot220
kunnen er betreffende de onthouding
van advies gevallen worden omschreven wanneer het afzien van het geven van advies
niet wenselijk is. Er is ruimte voor de Raad af te zien van het geven van advies. Artikel
494 Sv verplicht de Raad immers om de persoonlijkheid en de levensomstandigheden
van de verdachte te beschrijven, maar niet om advies te geven. Deze ruimte volgt ook
uit Normen 2000-II en de BARO Handleiding.221
Het opnemen van dergelijke omstandigheden zoals is geadviseerd ten aanzien van de
onthouding van het geven van strafadvies, en zoals reeds het geval is bij het advies tot
219
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 26. 220
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 22. 221
Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding
rapportageformat’, p. 17.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
78
sepot, kan overigens ook een idee zijn voor wat betreft de maatregel hulp en steun. Door
de gevallen op te nemen waarin begeleiding door de jeugdreclassering is geïndiceerd,
kan er een eenduidiger beleid worden gevoerd. Immers, welke raadsonderzoeker dan
ook een rapportage opstelt, bij elk kind is het belangrijk om te kijken of de hier
bedoelde strafrechtelijke hulpverleningsmodaliteit kan worden toegepast.
Helderheid formulering
Op sommige punten kunnen de Richtlijnen Raadsbesluiten voorts helderder worden
geformuleerd. Ik noem bijvoorbeeld de formulering betreffende de werkstraf, leerstraf
of een combinatie hiervan in het geval een advies aan de officier van justitie gegeven
wordt tot transactie. In hoofdstuk 4.3 kwam dit reeds naar voren. Ook een dergelijk
formuleringskader is in de nieuwe Richtlijnen Raadsbesluiten niet te vinden, maar enkel
een te ruime formulering ten aanzien van een transactie.222
Naast een dergelijke
algemene formulering is mijn suggestie om een aparte formulering in de Richtlijnen
Raadsbesluiten op te nemen met betrekking tot het advies tot een werkstraf, dan wel een
leerstraf, dan wel een combinatie van beide. Temeer omdat een dergelijk advies vaak
voorkomt. Hier dient echter wel te worden opgemerkt dat het transactievoorstel
gefaseerd zal verdwijnen ingevolge de Wet OM-Afdoening223
en kan de vraag zijn of
onderstaande formulering nog dient te worden opgenomen:
*‘De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de officier van justitie de jeugdige
(naam en geboortedatum) een transactie aan te bieden in de vorm van een taakstraf, in
het bijzonder een werkstraf / leerstraf (naam leerstraf) / een combinatie van een
werkstraf en een leerstraf (naam leerstraf).’
Onduidelijkheden
In zowel versie 2.0 als versie 3.0 van de Richtlijnen Raadsbesluiten zijn
onduidelijkheden geconstateerd ten aanzien van het persoonlijkheidsonderzoek.224
Ondanks het feit dat er in de onderzochte rapportages geen adviezen hiertoe zijn gedaan,
222
Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 3.0, p. 69. 223
Wet OM-afdoening, Kamerstukken I Staatsblad 2006, 29 849, nr. 330. 224
Zie de Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 2.0 (p. 23-24) en de Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 3.0 (p.
71-72 en 77).
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
79
zal hierbij wel degelijk worden stilgestaan om de kwaliteit van de Richtlijnen te
vergroten en dientengevolge de kwaliteit van de adviezen.
De in de praktijk van het jeugdstraf(proces)recht gebruikte term
‘persoonlijkheidsonderzoek’ is niet zo eenduidig als hij lijkt, zo stellen De Jonge en
Van der Linden. In praktijk worden in sommige gevallen zelfs het onderzoek door de
Raad voor de Kinderbescherming op grond van artikel 494 lid 1 Sv hieronder
verstaan.225
In zowel versie 2.0 als versie 3.0 van de Richtlijnen Raadsbesluiten is deze
verwarring omtrent de verschillende persoonlijkheidsonderzoeken terug te zien. Het
gerechtelijk vooronderzoek en het persoonlijkheidsonderzoek worden door elkaar
gehaald, alsmede de persoonlijkheidsonderzoeken onderling. Vanwege deze
onduidelijkheid zal er op deze plaats worden stil gestaan bij het
persoonlijkheidsonderzoek, zodat de Richtlijnen op deze punten kunnen worden
verbeterd.
Binnen het gerechtelijk vooronderzoek zijn twee soorten persoonlijkheidsonderzoeken
in de wet terug te vinden, namelijk het intramurale en het ambulante
persoonlijkheidsonderzoek. Indien een ambulant onderzoek op grond van artikel 227 Sv
niet mogelijk of wenselijk is, kan de rechter-commissaris op grond van artikel 196 tot
en met 198 Sv bevelen dat de geestesvermogens van een voorlopig gehechte verdachte
in een speciaal daartoe bestemde observatiekliniek zal worden onderzocht.226
Doek en Vlaardingerbroek maken voor wat betreft het persoonlijkheidsonderzoek
bovenbedoeld onderscheid tussen twee persoonlijkheidsonderzoeken.227
Ten eerste
wordt door hen het intramurale persoonlijkheidsonderzoek onderscheiden op grond van
artikelen 196 tot en met 198 Sv, welke een onderzoek naar de geestesvermogens van de
jeugdige verdachte in een inrichting mogelijk maakt. Dit geldt alleen indien een
dergelijk onderzoek waarbij de jeugdige moet worden opgenomen noodzakelijk kan
worden geacht en dit niet voldoende op een andere wijze kan plaatsvinden. De rechter-
commissaris kan dit ambtshalve bevelen, dan wel op vordering van de officier van
justitie of op verzoek van de verdachte.228
Een dergelijk onderzoek kan tevens op
225
De Jonge & Van der Linden 2004, p. 150. 226
De Jonge & Van der Linden 2004, p. 151. 227
Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 476-478. 228
Artikel 196 Sv.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
80
vordering van de Raad voor de Kinderbescherming.229
Een persoonlijkheidsonderzoek
als bedoeld in artikel 196 Sv geldt als voorlopige hechtenis.230
Ten tweede is er op grond van artikel 227 Sv in het kader van het gerechtelijk
vooronderzoek een ambulant persoonlijkheidsonderzoek, waaruit een psychologisch of
psychiatrisch rapport volgt. Deze mogelijkheid is geschikt indien de jeugdige niet in
voorlopige hechtenis behoeft te worden genomen, dan wel niet in voorlopige hechtenis
kan worden genomen.231
De noodzaak van een dergelijk onderzoek wordt ingeschat
door een forensisch jeugdpsychiater, op verzoek van de officier van justitie of de Raad
voor de Kinderbescherming. De rechter-commissaris kan dan gemotiveerd beslissen of
hij een ‘GVO-geestesvermogens’ opent en op welke vragen hij een antwoord wil
hebben. Idealiter gebeurt dit kort voordat de jeugdige naar aanleiding van een vordering
inbewaringstelling wordt voorgeleid aan de rechter-commissaris.232
Hier ligt dus een
taak van de Raad voor de Kinderbescherming om zo spoedig mogelijk aan te geven aan
de rechter-commissaris of een persoonlijkheidsonderzoek is geïndiceerd. Een dergelijk
ambulant onderzoek kan geschieden indien de jeugdige die niet voorlopig is gehecht
hieraan vrijwillig meewerkt, dan wel in het kader van een bijzondere
schorsingsvoorwaarde conform artikel 80 Sv.233
Ten derde is er het persoonlijkheidsonderzoek op grond van artikel 151 Sv, welke door
De Jonge en Van der Linden worden genoemd en waarvan zij verwachten dat dit
onderzoek in de praktijk zelden wordt gebruikt.234
In tegenstelling tot de twee
eerstgenoemde onderzoeken, valt dit persoonlijkheidsonderzoek buiten het kader van
het gerechtelijk vooronderzoek. De rechter-commissaris is hier dan ook niet bij
betrokken. Artikel 151 Sv geeft de mogelijkheid voor de officier van justitie om,
ambtshalve of op verzoek van de verdachte of diens raadman, vaste deskundigen te
benoemen om hem voor te lichten of bij te staan en, indien nodig, een onderzoek in te
stellen, persoonlijkheid van de verdachte daarbij inbegrepen. Dit resulteert in een
rapportage opgemaakt door een psycholoog of psychiater. Hier kan de Raad voor de
229
De Jonge & Van der Linden 2004, p. 150. 230
Artikel 198 Sv. 231
Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 478. 232
De Jonge & Van der Linden 2004, p. 150. 233
De Jonge & Van der Linden 2004, p. 151. 234
De Jonge & Van der Linden 2004, p. 152.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
81
Kinderbescherming een rol spelen om de officier van justitie te adviseren of er al dan
niet een persoonlijkheidsonderzoek op grond van artikel 151 Sv is geïndiceerd.
Mijn suggestie is om bij het advies tot de rechter-commissaris de onderzoeken duidelijk
te onderscheiden in enerzijds het ambulante persoonlijkheidsonderzoek (artikel 227 Sv)
en anderzijds het intramurale onderzoek (artikelen 196 – 198 Sv). Voor het ambulante
persoonlijkheidsonderzoek geldt dat het binnen het gerechtelijk vooronderzoek
geschiedt, op vordering van de officier van justitie of op verzoek / vordering van de
Raad voor de Kinderbescherming of op verzoek van de verdachte, dat de jeugdige die
niet voorlopig is gehecht hieraan vrijwillig meewerkt, dan wel in het kader van een
bijzondere schorsingsvoorwaarde conform artikel 80 Sv.235
Het
persoonlijkheidsonderzoek ex. artikel 227 Sv kan overigens ook worden opgenomen als
schorsingsvoorwaarde in de nieuwe Richtlijnen onder 7.1.1.
In het tweede geval betreffende het intramurale persoonlijkheidsonderzoek geldt tevens
de eis van het gerechtelijk vooronderzoek, als ook dat de rechter-commissaris het
onderzoek ambsthalve kan openen, op vordering van de officier van justitie of op
verzoek / vordering van de Raad voor de Kinderbescherming of op verzoek van de
verdachte. Het gaat om een opname in een kliniek, voor de jeugd zal dit een
opvanginrichting zijn (artikel 9 lid 2 BJJI), waardoor de noodzakelijkheid en de
alternativiteit van groot belang zijn (artikel196 Sv). Het is goed dat dergelijke
aandachtspunten in de nieuwe Richtlijnen zijn opgenomen.
Tevens dienen de nieuwe Richtlijnen te worden aangepast voor wat betreft het advies
aan de officier van justitie. Ten eerste kan de Raad aan de officier van justitie adviseren
om een persoonlijkheidsonderzoek ex. artikel 151 Sv te openen. Ten tweede kan de
Raad de officier van justitie adviseren om een gerechtelijk vooronderzoek te openen ex.
artikel 181 Sv. Hiertussen dient duidelijk onderscheid te worden gemaakt. Dit dient de
helderheid en zorgt er bovendien voor dat er in een bepaald geval voor het meest
passende en meest wenselijke persoonlijkheidsonderzoek kan worden geadviseerd. De
vermelding van de wettelijke gronden in de Richtlijnen Raadsbesluiten zal de
duidelijkheid ook ten goede komen.
235
De Jonge & Van der Linden 2004, p. 151.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
82
Wetsvermeldingen
Op sommige plaatsen in de Richtlijnen Raadsbesluiten worden wetsartikelen vermeld.
Zo lang deze correct worden vermeld en up-to-date worden gehouden, is het aan te
bevelen de wetsartikelen op te nemen om de wet eenvoudig te kunnen naslaan en niet
van de wettekst te vervreemden. Het niet vermelden van de wetsartikelen kan leiden tot
grote onduidelijkheid. Een illustratief voorbeeld is die betreffende het
persoonlijkheidsonderzoek.
Een ander voorbeeld waar wetsvermelding tot duidelijkheid had kunnen leiden, is die
van het cumulatievraagstuk. In de nieuwe Richtlijnen Raadsbesluiten staat dat er
maximaal twee hoofdstraffen kunnen worden opgelegd door de rechter.236
De grond
hiervan is niet bekend, waardoor het moeilijk op juistheid is te controleren. Uit artikel
77 g Sr (nieuw) vloeit voort dat er geen beperkingen aan cumulatie van sancties worden
gesteld. Tevens is artikel 77x lid 2 en 3 Sr geschrapt onder de nieuwe wetgeving
Gedragsbeïnvloeding Jeugdigen.237
De beschreven beperkingen in de Richtlijnen komen
mij dan ook vreemd voor. Wetsvermeldingen kunnen eraan bijdragen om de taken
controleerbaar uit te voeren.238
Beleid
Het is belangrijk dat de raadsonderzoekers de Richtlijnen Raadsbesluiten consequent
gebruiken en dat andere formuleringsrichtlijnen, opgesteld door andere locaties van de
Raad, niet meer worden gebruikt. Dit zal de transparantie, de eenduidige formulering en
de eenduidige wijze van adviseren ten goede komen en dientengevolge de kwaliteit van
adviezen vergroten. Ik raad dan ook aan de Richtlijnen te profileren als het document bij
uitstek dat de formuleringswijze en de motivering regelt.
Een van de raadsonderzoekers, die medewerking heeft verleend aan dit onderzoek,
maakt gebruik van een document uit Dordrecht. Dit document heeft de Raad locatie
Dordrecht opgesteld in samenwerking met het OM en de rechtbank, arrondissement
Dordrecht.239
Het overleg met de rechtbank en het OM lijkt een efficiënte en effectieve
oplossing om de wensen van de justitiële autoriteiten in acht te nemen. Echter, dat geldt
236
Landelijk Bureau RvdK 2008, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 3.0, p. 81. 237
Gedragsbeïnvloeding jeugdigen, Kamerstukken II 2005/06, 30 332, nr. 5. 238
Normen 2000 versie 2, H 2.2 onder b. 239
RvdK Locatie Dordrecht 2007, Adviseringsmodaliteiten, p. 1.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
83
alleen voor het arrondissement Dordrecht. Daarmee is niet gezegd dat alle
arrondissementen deze wensen hebben. Overleg met meerdere arrondissementen kan de
kwaliteit van de nieuwe Richtlijnen verhogen. Ik beveel dan ook aan om nader in
overleg te treden met verschillende justitiële instanties om hun wensen te weten te
komen en dit naar een landelijk niveau te verheffen.
Overige opmerkingen
In hoofdstuk 4.3 is een opmerking gemaakt betreffende de term ‘de minderjarige’. Uit
het onderzoek volgt dat deze term niet wordt overgenomen in de rapportages. Ik acht
het opnemen van deze term overbodig, omdat er niet altijd ten aanzien van een
minderjarige een advies wordt gegeven. Dit kan tot onjuistheden leiden. Mocht een
dergelijke vermelding wel als waardevol worden beschouwd, dan is mijn suggestie om
‘de minderjarige’ te vervangen door het ruimere begrip ‘de jeugdige’. Een andere
suggestie is om te spreken over ‘de verdachte’. Binnen de Raad wordt deze term echter
nauwelijks gehanteerd. Wellicht om de jeugdige minder snel een stempel op te plakken.
Met enkele laatste opmerkingen ten aanzien van de kwaliteitseisen wordt deze paragraaf
afgesloten. In Normen 2000-II zijn enkele kwaliteitseisen geformuleerd. In het Normen-
rapport zijn ook eisen ten aanzien van de rapportages opgenomen. Echter, deze
rapportagevereisten gelden niet voor wat betreft de rapportages basisonderzoek
strafzaken.240
Om een minimumniveau te garanderen is het aan te bevelen ook
minimumeisen te stellen aan de rapportages basisonderzoeken strafzaken.
De kwaliteitseisen die worden gesteld aan de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening
zijn verspreid over verschillende plaatsen. Door deze versnippering is het dan ook
moeilijk ze te kennen. Aan de doelen van doelmatigheid en controleerbaarheid, zoals
die volgen uit de kwaliteitseisen uit Normen 2000-II,241
wordt daardoor niet voldaan.
Het opnemen van alle geldende kwaliteitseisen in Normen 2000-II, of beter, in het
Kwaliteitskader en de daarbij horende Protocollen, valt dan ook aan te moedigen.
Daarvoor kan deels gesteund worden op de kwaliteitseisen zoals die zijn opgesteld in
hoofdstuk 3.5 van deze scriptie.
240
Normen 2000 versie 2, H 3.2. 241
Normen 2000 versie 2, H 2.2.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
84
5.3 Formulering
Heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte formuleringen van de adviezen,
als ook van de motivering ervan, zijn belangrijk. Het moet duidelijk zijn wat er wordt
geadviseerd. Goed geformuleerde motiveringen van de adviezen dragen daaraan bij.
Voornoemde eisen mogen bovendien van belang worden geacht in het hoog houden van
het imago van de Raad voor de Kinderbescherming
Zorgvuldigheid
Op sommige plaatsen is het taalgebruik in verscheidene rapportages juridisch incorrect.
Zo wordt er in meerdere rapportages de terminologie gehanteerd dat ‘in het geval de
officier van justitie de jeugdige schuldig bevindt’. Dat is juridisch incorrect, omdat de
officier van justitie niet over de schuldvraag gaat. Het verdient aanbeveling de
raadsonderzoekers hierop te wijzen. Tevens is een zorgvuldigere controle vereist op de
rapportages, om deze van dergelijke fouten te zuiveren. De gedragsdeskundigen lezen
de rapportages reeds na. Zij zouden de raadsonderzoeker kunnen wijzen op dergelijke
fouten.
Niet alleen op het punt van de schuldvraag worden de officier van justitie en de rechter
met elkaar verwisseld, tevens lijkt er misverstand te bestaan over het aanbieden van een
transactie in de vorm van een taakstraf door de officier van justitie enerzijds, en het
opleggen van een (onvoorwaardelijke) taakstraf door de rechter anderzijds. Op dit punt
dient er echter wel rekening te worden gehouden met de Wet OM-afdoening, waaronder
de officier van justitie wel een oplegbevoegdheid heeft. Ook dergelijke fouten kunnen
worden ondervangen door een betere controle op de rapportages.
Bovenstaande fouten, als ook het feit dat knip-en-plak-fouten door de
rapportagecontrole heenkomen, geeft er blijk van dat de rapportages niet zorgvuldig
genoeg worden gecontroleerd. De Raad moet de rapportages screenen op taalfouten,
niet-correcte opmerkingen en dergelijke om het kwaliteitsniveau van de rapportages te
verhogen.
Juridische vertaling
De juridische vertaling in de rapportages is erg belangrijk. Er mag geen onduidelijkheid
bestaan over de keuze van de afdoeningsmodaliteit. Adequate motivering is daarbij
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
85
onmisbaar. In het LOJUZA van 11 september jongstleden werd te kennen gegeven dat
de juridische vertaling en onderbouwing uit het rapportageformat was gehaald.242
Naar
mijn mening is dat onbegrijpelijk. Het is belangrijk dat het geadviseerde advies
wettelijk gezien mogelijk is en dat en om welke redenen er aan de wettelijke vereisten
wordt voldaan.
In hoofdstuk 3.2 is gesproken over de richtlijnen juridische vertaling en over de vraag
wat onder de term ‘juridische gronden’ moet worden verstaan. De huidige rapportage
strafzaken is onderverdeeld in onderzoeksvraag 3b en D. De motivering staat niet bij de
juridische vertaling. Het kan een verbetering zijn onder onderdeel D eenzelfde
juridische vertaling op te nemen door de wettelijke grond te noemen, de keuze hiervoor
kort te motiveren op grond van informatie uit de rapportage en vervolgens de keuze
feitelijk te onderbouwen. Dit zal de duidelijkheid mijns inziens vergroten.
5.4 Motivering
De Raad voor de Kinderbescherming is de organisatie bij uitstek die het in de meeste
gevallen het beste advies kan geven in het belang van het kind. De Raad weet meer dan
de officier van justitie en de rechter, welke instanties daardoor afhankelijk zijn van de
Raad. Het geven van inzicht in de keuze van een advies is daarom zeer belangrijk.
Adequate motivering, zo kan er bijna wel gesteld worden, is dan ook onmisbaar.
Algemene motiveringseisen
Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat enkele belangrijke punten
niet worden gemotiveerd. Adequate motivering is echter zeer belangrijk, zowel voor de
justitiële instantie als ook voor de betrokkenen. Idealiter moet de raadsonderzoeker
onder onderzoeksvraag 3b mijns inziens een betoog schrijven waarom de geadviseerde
afdoening in het belang is van de jeugdige. De raadsonderzoeker moet bij het
rapporteren continu de vraag in het achterhoofd houden: Welke afdoening zal ervoor
zorgen dat dit kind op het rechte pad komt en waarom?
Ik beveel aan de in deze scriptie besproken motiveringeisen op te nemen in de
Richtlijnen Raadsbesluiten, welke dienen te worden afgelopen bij ieder advies inzake
strafrechtelijke afdoening. Hieronder staan de geldende motiveringseisen opgesomd en
242
LOJUZA 11-09-2008. Waarschijnlijk ging dit over het civiele rapportagemodel.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
86
tevens de suggestie om te motiveren in het licht van de hulpverlening buiten het
strafrechtelijk kader.
In het geval een strafrechtelijke afdoening wordt geadviseerd:
- motiveert de Raad de straf vanuit pedagogisch oogpunt en wordt duidelijk om welke
redenen de afdoening het meest passend en wenselijk is, waarbij gelet wordt op de
leeftijd van het jeugdige en de bevordering van de jeugdige ten aanzien van de
herintegratie in de samenleving;
- motiveert de Raad om welke redenen er al dan niet normbevestigend moet worden
opgetreden en welke aandachtspunten en leerdoelen daarbij kunnen worden gesteld;
- betrekt de Raad de verwachting van de jongere en diens ouders bij de motivering;
- betrekt de Raad eventuele hulpverlening bij de motivering;243
- motiveert de Raad het advies in het licht van recidivereductie;
- vermeldt en motiveert de Raad de juridische gronden;
- concludeert de Raad door gemotiveerd aan te geven waarom de afdoening in het
belang is van het kind.
Daarbij moet het denkproces duidelijk uit de motivering volgen en is deze gebaseerd op
de in de rapportage beschreven onderzoeksgegevens.
Overigens staat er in de inleiding van de Richtlijnen wel degelijk dat de adviezen dienen
te worden gemotiveerd in het belang van het kind, al zou ik aanbevelen dit bij de
geadviseerde afdoening op te nemen, zodat er expliciete aandacht aan zal worden
besteed. Op basis van de onderzochte rapportages blijkt het belang van het kind
namelijk niet letterlijk vermeld, als ook niet gemotiveerd te worden.
Juridische gronden
Een van de kwaliteitseisen luidt dat de juridische gronden dienen te worden vermeld en
te worden gemotiveerd.244
Op grond van de onderzochte rapportages kan het voldoen
aan deze eis als bijna onmogelijk worden beschouwd, omdat de Richtlijnen
243
De BARO Handleiding rapportageformat eist respectievelijk op p. 16 en 17 de eventuele vermelding
van hulpverlening bij onderzoeksvraag 3b en de vermelding van de beslissing tot eventuele
jeugdhulpverlening bij onderdeel D. Geen enkel beleidsdocument eist echter dat de motivering in het licht
moet zijn van eventuele hulpverlening. 244
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK
2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
87
Raadsbesluiten de meeste juridische gronden niet vermelden. In de wet zijn de vereisten
bovendien moeilijk te herkennen. De algemene beginselen van het jeugdstrafrecht
moeten in acht worden genomen, als ook Normen 2000-II en de Richtlijnen
Raadsbesluiten. Naar mijn mening zal het de helderheid, de zorgvuldigheid, de
eenduidigheid en de juridische correctheid ten goede komen, om naast de
kwaliteitseisen, ook de specifieke juridische gronden op te nemen. Bij wijze van
voorbeeld worden hieronder de juridische gronden van de transactie en daarna van de
taakstraf uitgewerkt.
Ten aanzien van de transactie is mijn suggestie om onder deze afdoening in de
Richtlijnen Raadsbesluiten op te nemen:
In het geval een transactie wordt geadviseerd, voldoet Raad aan de in de Richtlijn
opgenomen motiveringseisen. De juridische gronden van de transactie die worden
gemotiveerd zijn:
-de leeftijd (12 tot 18 jaar); 245
- de ernst van het delict (zoals bedoeld in artikel 74 lid 1 Sr);
- het aantal begane delicten (voor een transactie geldt dat er in beginsel sprake moet
zijn van een ”first offender”);246
- en de instemmingsbereidheid van de jeugdige.247
Bij de taakstraf kan dit als volgt worden aangevuld: 248
In het geval een taakstraftransactie wordt geadviseerd, voldoet de Raad aan de in de
Richtlijn opgenomen motiveringseisen en motiveert de juridische gronden zoals vermeld
bij de transactie. Daarbij betrekt de Raad:
- de sanctieprestige die jeugdige de straf toekent;
- en de verwachting dat de jeugdige zal meewerken. 249
Ook bij de geldboetetransactie zijn er gevallen waarin het OM hiertoe zal besluiten. De
volgende tekst kan worden opgenomen in de Richtlijnen Raadsbesluiten:
245
Artikel 77a Sr. 246
Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10. 247
Artikel 17 GW; zie in dit verband ook artikel 14 IVBPR en de artt. 6 jo. 13 EVRM. 248
Het opnemen van een formuleringskader in de Richtlijnen Raadsbesluiten ten aanzien van, in het
bijzonder, de taakstraf is aanbevolen in 5.2. 249
Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
88
In het geval een geldboetetransactie wordt geadviseerd, voldoet de Raad aan de in de
Richtlijn opgenomen motiveringseisen en motiveert de juridische gronden zoals vermeld
bij de transactie. Voorts gelden de volgende juridische gronden:
- het betreft een zestien- of een zeventienjarige jeugdige;250
- de jeugdige geniet inkomen;
- de zaak betreft één strafbaar feit;
- er is geen sprake van signaalgedrag of problematiek;
- er loopt geen schadevergoedingsregeling.251
Mijn verwachting is dat de kwaliteit van de adviezen inzake strafrechtelijk afdoening
wordt vergroot als de Richtlijnen Raadsbesluiten als bovenstaand worden ingericht. Zie
bijlage 3 voor de geldende kwaliteitseisen inclusief de voorgestelde, als ook de
juridische gronden.
5.5 Conclusie
In dit hoofdstuk zijn enkele suggesties gedaan om de knelpunten die uit het
rapportageonderzoek zijn voortgekomen op te lossen. In dit hoofdstuk zijn er onder
meer aanvullingen voorgesteld ten aanzien van de Richtlijnen Raadsbesluiten, als ook
enkele veranderingen ten aanzien van de formulering en de motivering van de adviezen
inzake strafrechtelijke afdoening. Er is aanbevolen de Richtlijnen Raadsbesluiten
completer te maken. Hier zij opgemerkt dat de nieuwe Richtlijnen Raadsbesluiten
(versie 3.0) al meer volledig zijn dan versie 2.0 van de Richtlijnen. Echter, op sommige
punten kunnen ze worden verbeterd, onder meer met betrekking tot het
persoonlijkheidsonderzoek en de cumulatie van straffen. Ook is de aanbeveling gedaan
om de in dit hoofdstuk opgestelde motiveringseisen op te nemen. Door deze suggesties
op te pakken zal de kwaliteit van de beleidsdocumenten worden vergroot. Daardoor zal
het kwaliteitsniveau van de adviezen worden verhoogd.
Tot slot zijn er aanbevelingen en suggesties gedaan die niet naar voren zijn gekomen uit
het onderzoek aan de rapportages, maar die wel degelijk van invloed zijn op de kwaliteit
van de strafrechtelijke afdoening. Zo is het consequent en landelijk toepassen van de
250
Hierdoor wordt voldaan aan de ingangsvoorwaarde bij een transactie betreffende de leeftijd. In
beginsel geldt immers dat ‘de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’
(artikel 77a Sr). 251
Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 4; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
89
Richtlijnen Raadsbesluiten zeer belangrijk. De Richtlijnen kunnen verder worden
verbeterd door in overleg te treden met instanties die van de rapportages afhankelijk
zijn. Ook in het Normen-rapport dienen de kwaliteitseisen ten aanzien van de
rapportages strafzaken te worden opgenomen. Dit alles zal de strafrechtelijke advisering
ten goede komen.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
90
Conclusie
De strafrechtelijke rapportages dienen de persoonlijkheid en de levensomstandigheden
van de jeugdige verdachte in beeld te brengen252
en zijn gericht op ‘het verklaren en
inzichtelijk maken van aangetroffen problematiek op grond waarvan besluitvorming en
voorlichting kan plaatsvinden.’253
De Raad voor de Kinderbescherming heeft daarmee
een grote invloed op de afdoening van een strafzaak en kan door middel van zijn
adviesfunctie er voor zorgen dat ten aanzien van de jeugdige tot de meest passende en
de meest wenselijke afdoening wordt gekomen. Ten einde het belang van het kind zo
goed mogelijk te behartigen is hoge kwaliteit van de adviezen erg belangrijk. Om het
kwaliteitsniveau te verhogen is de volgende opdracht uitgevoerd:
Na te gaan in hoeverre de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening van de Raad
voor de Kinderbescherming te ’s-Hertogenbosch voldoen aan de geldende
kwaliteitseisen en na te gaan in hoeverre er verbeteringen zijn aan te brengen in de
strafrechtelijke advisering.
De onderzochte Bossche rapportages voorzien in ruim voldoende informatie op basis
waarvan de justitiële instanties een afdoeningsbeslissing kunnen maken. Echter, de
hierop gestelde adviezen inzake strafrechtelijke afdoening voldoen niet aan alle
geldende kwaliteitseisen. De grootste knelpunten zijn aangetroffen op het gebied van de
motivering. Zo worden veelal niet de juridische gronden van de geadviseerde afdoening
vermeld en gemotiveerd, als ook niet waarom een bepaalde afdoening het meest
wenselijk en het meest passend is voor het kind en waarom het ervoor zal zorgen het
kind weer “op de rails” te krijgen. Dergelijke problemen kunnen worden opgelost door
de kwaliteit van de Richtlijnen Raadsbesluiten te vergroten, door ze onder meer uit te
breiden met aandachtspunten en juridische gronden en door de Richtlijnen landelijk toe
te passen. Daartoe wordt aangeraden ze te profileren als het instrument ter opstelling,
formulering en motivering van de adviezen. Door de voorstellen en suggesties om te
zetten in daden zal er betere raad kunnen worden gegeven. Uiteindelijk zullen
kwalitatief hoogstaande adviezen in het belang zijn van het kind.
252
Artikel 493 jo. 498 Sv. 253
Normen 2000 versie 2, H 2.2.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
91
Literatuurlijst
Actieprogramma Jeugd Terecht 2003
Jeugd Terecht. Actieprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003-2006, ’s-Gravenhage:
Ministerie van Justitie 2003.
Bartels 2007
J.A.C. Bartels, jeugdstrafrecht, Deventer: Kluwer 2007.
Corstens 2002
G.J.M. Corstens, het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2002.
De Hullu 2003
J. De Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2003.
De Bie e.a. 1977
H. De Bie e.a., Kinderrecht, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1984.
Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans)
Aanpak Jeugdcriminaliteit. Met de neus op de feiten, ’s-Gravenhage: Ministerie van
Justitie 1994.
Doek & Vlaardingerbroek 2006
J.E. Doek & P. Vlaardingerbroek, Jeugdrecht en jeugdzorg, ’s-Gravenhage: Elsevier
juridisch 2006.
Hermans 1984
H. Hermans, De Raad voor de Kinderbescherming. Een juridische beschouwing over
het ontstaan, de ontwikkeling en toekomstmogelijkheden, Zwolle: W.E.J. Tjeenk
Willink 1984.
Kalsbeek 2002
E. Kalsbeek, Vasthoudend en effectief. Nota jeugdcriminaliteit, ’s-Gravenhage:
Ministerie van Justitie 2002.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
92
Rapport Ministerie van Justitie 2008
Ministerie van Justitie, ‘Afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige
delinquenten’, ’s-Gravenhage: Ministerie van Justitie 2008.
Rapport WODC, IVA Beleidsonderzoek en Advies, BBSO 2005
WODC, IVA Beleidsonderzoek en Advies, BBSO: J.W.M.J. van Poppel e.a., Evaluatie
Casusoverleg Jeugd, Tilburg 2005.
Rapport WODC 2001
WODC: M. Kruissink & C. Verwers, Het nieuwe jeugdstrafrecht. Vijf jaar ervaring in
de praktijk, ’s-Gravenhage 2001.
Van der Linden & De Jonge 2004
G. de Jonge & A.P. van der Linden, Jeugd & Strafrecht, Deventer: Kluwer 2004.
Van der Linden e.a. 2005
A.P. van der Linden e.a., Jeugd en recht, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2005.
Wortmann 2006
S.F.M. Wortman, ‘De Raad voor de Kinderbescherming: nu en in de toekomst’, FJR
2006, 89.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
93
Geraadpleegde Raadsdocumenten
Ministerie van Justitie, Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie
Normen 2000. Versie 2. Beleidsregels met betrekking tot de werkwijze van de Raad
voor de Kinderbescherming.
Landelijk Bureau RvdK 2001
Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, december 2001 (inclusief de daarbij behorende
checklist).
Landelijk Bureau RvdK 2003
BARO Handleiding Rapportageformat, februari 2003.
Landelijk Bureau RvdK 2006
Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 2.0, 2006.
Landelijk Bureau RvdK 2007
‘Jong en veelbelovend, ontwikkeling van erkende gedragsinterventies jeugdige
delinquenten door de Raad voor de Kinderbescherming’, 2007.
Landelijk Bureau RvdK 2008
Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 3.0, 2008.
Landelijk Bureau RvdK 2008
Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, 2008.
Landelijk Bureau RvdK 2008
Protocol Strafzaken bij het Kwaliteitskader versie 010308, versie 10/03/08.
RvdK 2008
S. van der Berg, Meerjarenprogramma van de Raad, Intranet < http://rick// >, publicatie
2 september 2008.
RvdK 2008
Het straftraject van een jeugdige, Intranet RvdK <http://rick/content/showpage.asp?id-
41057> (geraadpleegd 8 april 2008).
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
94
Landelijk Bureau RvdK 2008
Wat doet de Raad voor de Kinderbescherming bij jeugdstrafzaken?, Intranet
<http://www.kinderbescherming.nl/fbi/flexpage/flexpage.asp?id=4054> (geraadpleegd
17 oktober 2008).
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
95
Bijlagen
Bijlage 1: Rapportageformat basisonderzoek strafzaken
A. Beschrijving onderzoeksproces
- Aanleiding tot het Basisonderzoek (1)
- Verantwoordelijkheid (2)
- Gehanteerde onderzoeksmethode (3)
- Standaard-onderzoeksvragen (4)
- Onderzoeksverloop (5)
B. Onderzoeksgegevens
- Eigen indrukken en verloop van het contact (1)
- Eerdere contacten met politie, justitie en Raad voor de Kinderbescherming, HALT en
Jeugdhulpverlening (2)
- Delict (3)
- De jeugdige (a. omgeving en ontwikkeling; b. persoon; c. functioneren in de 3
leefmilieus gezin, school, vrije tijd) (4)
- Informatie van informanten (5)
- Verwachtingen jeugdige / ouders omtrent vervolging (6)
C. Interpretatie en beantwoording onderzoeksvragen
- Wat is het oordeel over het huidige functioneren van de jongere? (1)
- Welke factoren hebben een rol gespeeld bij het (delict)gedrag? (2a)
- Zijn er aanwijzingen voor onderliggende problemen en / of stoornissen die de jongere
mogelijk in diens ontwikkeling bedreigen? (2b)
- Is nadere bemoeienis door de Raad voor de Kinderbescherming geïndiceerd? Zo ja: in
welke vorm en in welk kader? (3a)
- Wat is vanuit pedagogisch opzicht voor deze jeugdige de meest wenselijke
(strafrechtelijke) reactie? (3b)
D. Advies inzake strafrechtelijke afdoening.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
96
Bijlage 2: De geldende kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake
strafrechtelijke afdoening
Formulering Motivering
- heldere, zorgvuldige, eenduidige
en juridisch correcte formulering
van de adviezen strafrechtelijke
afdoening,254
met inbegrip van de
formulering van de motivering;
- de adviezen en motiveringen zijn
kort en bondig geformuleerd;255
- de adviezen en motiveringen zijn
leesbaar;256
- de adviezen zijn concreet
geformuleerd.257
Pedagogisch
- waarom is de geadviseerde
afdoening vanuit pedagogisch
oogpunt de meest wenselijke en
passende afdoening?258
(belangrijke punten om hierbij te
betrekken zijn de leeftijd en de
bevordering van de herintegratie
van het kind)259
;
- moet er normbevestigend worden
opgetreden, en zo ja, welke zijn de
specifieke aandachtspunten en/of
welke leerdoelen moeten worden
bereikt?;260
- de verwachtingen van de jongere
en diens ouders moeten bij de
motivering worden betrokken;261
- wat is het effect van de
geadviseerde reactie op het gebied
254
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 255
In overeenstemming met eis van korte en bondige formulering uit BARO Handleiding
rapportageformat (Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 9). 256
Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 3 en de daarbij behorende
checklist bij punt 3.4. Deze eis van leesbaarheid is in overeenstemming de kwaliteitseis in Normen 2000,
versie 2, H 2.2 onder b betreffende de cliëntgerichte uitvoering. 257
Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK
2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17. 258
Artikel 40 lid 1 IVRK; Model ‘basisonderzoek strafzaken’ onderzoeksvraag 3b; Landelijk Bureau
RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO
Handleiding rapportageformat’, p. 16. 259
Artikel 40 lid 1 IVRK. 260
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 261
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
97
van recidivereductie?;262
- conclusie: waarom is al het
genoemde in het belang van het
kind?263
Juridisch
- vermelding en motivering
wettelijke/juridische gronden.264
Overig
- denkproces moet duidelijk uit
motivering volgen;265
- motivering dient op basis van de
daar in de rapportage beschreven
onderzoeksgegevens te zijn
gestoeld.266
262
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 263
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 264
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK
2001, Syllabus ‘Een raadsrapport schrijven’, p. 38. 265
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 14. 266
Normen 2000 versie 2, H 2.2 en 3.2.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
98
Bijlage 3: Voorgestelde kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake
strafrechtelijke afdoening
Formulering Motivering
- heldere, zorgvuldige, eenduidige
en juridisch correcte formulering
van de adviezen strafrechtelijke
afdoening,267
met inbegrip van de
formulering van de motivering;
- de adviezen en motiveringen zijn
kort en bondig geformuleerd;268
- de adviezen en motiveringen zijn
leesbaar;269
- de adviezen zijn concreet
geformuleerd.270
Pedagogisch
- waarom is de geadviseerde
afdoening vanuit pedagogisch
oogpunt de meest wenselijke en
passende afdoening?271
(belangrijke punten om hierbij te
betrekken zijn de leeftijd en de
bevordering van de herintegratie
van het kind)272
;
- moet er normbevestigend worden
opgetreden, en zo ja, welke zijn de
specifieke aandachtspunten en/of
welke leerdoelen moeten worden
bereikt?;273
- de verwachtingen van de jongere
en diens ouders moeten bij de
motivering worden betrokken;274
- wat is het effect van de
geadviseerde reactie op het gebied
267
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 268
In overeenstemming met eis van korte en bondige formulering uit BARO Handleiding
rapportageformat (Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 9). 269
Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 3 en de daarbij behorende
checklist bij punt 3.4. Deze eis van leesbaarheid is in overeenstemming de kwaliteitseis in Normen 2000,
versie 2, H 2.2 onder b betreffende de cliëntgerichte uitvoering. 270
Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK
2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17. 271
Artikel 40 lid 1 IVRK; Model ‘basisonderzoek strafzaken’ onderzoeksvraag 3b; Landelijk Bureau
RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO
Handleiding rapportageformat’, p. 16. 272
Artikel 40 lid 1 IVRK. 273
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 274
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
99
van recidivereductie?;275
- motiveren met het oog op lopende
hulpverlening, dan wel plannen
daartoe;
- conclusie: waarom is al het
genoemde in het belang van het
kind?276
Juridisch*
- vermelding en motivering
wettelijke/juridische gronden.277
Overig
- denkproces moet duidelijk uit
motivering volgen;278
- motivering dient op basis van de
daar in de rapportage beschreven
onderzoeksgegevens te zijn
gestoeld.279
275
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 276
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 277
Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK
2001, Syllabus ‘Een raadsrapport schrijven’, p. 38. 278
Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 14. 279
Normen 2000 versie 2, H 2.2 en 3.2.
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -
100
*Juridische gronden
Transactie:
- Leeftijd. In beginsel omvat het jeugdigen die tijdens het plegen van het strafbaar feit
‘de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’.280
- “First offender”. In de OM-Richtlijnen staat echter wel dat de taakstraf zowel voor de
categorie eerstplegers als voor de categorie recidivisten geldt, maar dat het toepassen
van de taakstraf op de laatste categorie niet vanzelfsprekend is.281
- Relatief licht delict. Een transactie ingevolge artikel 74 lid 1 Sr is mogelijk in het geval
van misdrijven, met uitzondering van die waarop naar wettelijke omschrijving
gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding.
- Vrijwilligheidsvereiste. Het is immers een grondrecht dat niemand tegen zijn wil kan
worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.282
De jeugdige is
dientengevolge niet verplicht het transactieaanbod te accepteren.
Taakstraf (aanvulling op transactiegronden)
- Sanctieprestige. Zal de jeugdige de taakstraf als eens straf ervaren?
- Medewerking. Kan er worden verwacht dat de jeugdige zal meewerken aan de
voldoening van de taakstraf?
Geldboete (aanvulling op transactiegronden)
- Leeftijd. Het betreft een zestien- of een zeventienjarige jeugdige.283
- Inkomen. De jeugdige geniet inkomen.
- Eén strafbaar feit. De zaak betreft één strafbaar feit en dus niet meerdere.
- Geen achterliggende zorgen. Er is geen sprake van signaalgedrag of problematiek.
- Schadevergoedingsregeling. Indien er een schadevergoedingsregeling loopt, wordt een
geldboete niet aangeboden.284
280
Artikel 77a Sr. 281
Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10 / Richtlijn
voor strafvordering jeugd, Stcrt. 2006, 59, p. 10. 282
Artikel 17 GW; zie in dit verband ook artikel 14 IVBPR en de artt. 6 jo. 13 EVRM. 283
Hierdoor wordt voldaan aan de ingangsvoorwaarde bij een transactie betreffende de leeftijd. In
beginsel geldt immer dat ‘de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’
(artikel 77a Sr). 284
Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 4; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10.