Slachtofferrechten
Doen ze recht aan slachtoffers?
Door Sonja Leferink
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 3
I Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers?
“Ik had de illusie dat ik in land woonde waar vrijheid is en
rechtvaardigheid. Een land waar de daders gestraft en de
slachtoffers geholpen worden. En dan ontwaak je uit de illusie en in
de wrange werkelijkheid.”
(Citaat van een nabestaande)
Doen slachtofferrechten recht aan slachtoffers - eigenlijk een absurde
vraag. Waarom heten ze anders slachtofferrechten? Toch is deze vraag
gerechtvaardigd op zowel materiële (inhoud) als formele (vorm en
uitvoering) gronden. En het antwoord luidt niet volmondig ‘ja’. Dat wil
deze paper illustreren door op papier het strafproces, van aangifte tot
executie, als het ware opnieuw in te richten. Maar nu met het slachtoffer
op het kompas. Noem het een oefening in omdenken. Door de gang van
slachtoffers door het strafproces heen te volgen en te putten uit hun
ervaringen, komen onze blinde vlekken in beeld. Daarbij kijken we
nadrukkelijk voorbij de grenzen. Dit alles tegen de achtergrond van
wetenschappelijke inzichten en de politiek-maatschappelijke
ontwikkelingen van de afgelopen decennia, die in het eerste gedeelte van
de paper aan de orde komen. De slotbeschouwing bevat niet zozeer
conclusies, maar een aantal overwegingen en keuzemogelijkheden om de
slachtofferagenda voor de komende jaren vorm te geven.
De afgelopen decennia zijn de rechten van slachtoffers steeds
prominenter op de maatschappelijke en politieke agenda komen te staan.
Een voorlopig hoogtepunt is de Wet versterking positie slachtoffers, die op 1
januari 2011 in werking is getreden. Voor het eerst sinds zijn invoering in
1926 kent ons Wetboek van Strafvordering (WvSv) dan een
slachtoffertitel. Daarnaast heeft de slachtofferzorg een stevige
verankering gekregen in zogenaamde soft law, zoals de Aanwijzing
slachtofferzorg van het openbaar ministerie (OM). In Europees verband
rekent Nederland zich tot de koplopers op het gebied van
slachtofferrechten en slachtofferzorg.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 4
Maar hoe sterk is de positie van het slachtoffer in het strafrecht nu
eigenlijk in vergelijking met de andere procespartijen? En hoe verhoudt
de wet op papier zich met de praktijk van alledag? We kunnen
constateren dat slachtofferrechten met enig kunst- en vliegwerk in de
wetboeken van Strafrecht en Strafvordering zijn gevoegd. ‘We zijn een
gedrocht aan het scheppen’, zo liet bestuursvoorzitter Rosa Jansen van
het Studiecentrum rechtspleging (SSR) optekenen in de bundel Goed
Recht. 25 Jaar Slachtofferhulp Nederland.1 Onwrikbaar uitgangspunt is
immers dat slachtofferrechten geen inbreuk mogen maken op de rechten
en waarborgen van de verdachte/dader. Dat zou raken aan de wortels
van de rechtsstaat. Slachtofferrechten en daderrechten, zoals we ze voor
het gemak zullen noemen, zijn blijkbaar communicerende vaten: wat er
aan de ene kant bij komt, gaat er aan de andere kant af.
Daarmee zijn de slachtofferrechten er in feite toe veroordeeld een
ongemakkelijke eend in de bijt van het straf- en strafprocesrecht te zijn
en te blijven. Als het puntje bij paaltje komt, zijn slachtofferrechten vrij
gemakkelijk terzijde te schuiven. De huidige inrichting van het strafrecht
brengt immers met zich mee dat de belangrijkste justitiële organen zoals
politie, OM, en de zittende magistratuur (ZM) eerst en vooral afgerekend
zullen worden op het aantal daders dat zij opsporen, veroordelen en
berechten binnen een bepaald tijdsbestek. Daarnaast zitten zowel in de
wetgeving zelf als in het beleid en de strafrechtelijke cultuur sterke
prikkels verankerd om de rechten en waarborgen voor verdachte c.q.
dader in het strafproces te honoreren. Dergelijke prikkels zijn echter veel
minder sterk of ontbreken eigenlijk grotendeels waar het om
slachtofferrechten gaat.
In een omgeving waar schaarste heerst – en dat is in het
strafrechtsysteem zonder meer het geval – zal daarom altijd de prioriteit
bij de dader liggen, hoeveel rechten en voorzieningen er ook voor
slachtoffers in het leven worden geroepen. Dat weerspiegelt zich ook in
de begroting van het ministerie van Veiligheid & Justitie, waar het
bedrag bestemd voor slachtofferzorg slechts een fractie is van de
uitgaven die met ondersteunen, bijstaan en rehabiliteren van daders zijn
gemoeid.
1 Leferink (2009: 225 )
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 5
Daarom wil Slachtofferhulp Nederland in deze paper en tijdens het
symposium op de Dag van het Slachtoffer de vraag centraal stellen:
‘Doen bestaande slachtofferrechten (voldoende) recht aan slachtoffers?
Om deze vraag vanuit een slachtofferperspectief te kunnen
beantwoorden, moeten we eerst criteria vinden om te kunnen vaststellen
wanneer en in welke mate slachtofferrechten recht doen aan slachtoffers.
Daarvoor kunnen we putten uit een nog immer groeiend reservoir van
victimologische studies naar de kenmerken, behoeften en tevredenheid
van slachtoffers die sinds de jaren ’70 in binnen- en buitenland zijn
uitgevoerd.
Slachtofferbehoeften
Willen slachtofferrechten recht doen aan slachtoffers, dan veronderstelt
dat op zijn minst een match met de behoeften en wensen van
slachtoffers. De eerste vraag is dus: wat zijn die wensen en behoeften?
Die hangen nauw samen met de gevolgen van het misdrijf en kunnen
zich doen voelen op alle domeinen van het leven: fysiek, mentaal,
financieel, sociaal, emotioneel en spiritueel. Uiteraard verschilt de impact
per individu en speelt het type delict hierin een belangrijke (maar niet
allesbepalende) rol, zo toont onderzoek keer op keer aan.2 Een slachtoffer
van een eenvoudige fietsendiefstal wordt nu eenmaal veel minder in zijn
vermogen en lichamelijke integriteit aangetast dan een slachtoffer van
een gewelddadige beroving, terwijl elk geval van moord en doodslag de
levens van de nabestaanden grondig en soms blijvend ontwricht.
Maar niet altijd is er evenredigheid tussen de zwaarte van het delict en
de impact op een individu. Uit de praktijk van de hulp aan slachtoffers
weten we dat de een soms nog wekenlang slecht slaapt en angstig is na
een nachtelijke inbraak in zijn woning, terwijl een ander, die bij een
bankoverval een pistool op zijn hoofd kreeg, deze ervaring als water van
zich afschudt als een hond na een onvrijwillig bad. Factoren als fysieke
en psychische constitutie, karaktereigenschappen, sterkte van het sociale
netwerk en sociaal economische status geven mede vorm aan de wijze
waarop het misdrijf ingrijpt in het leven van het slachtoffer en aan zijn
2 Voor een uitgebreide literatuur review zie bijvoorbeeld Lamet & Wittebrood (2009)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 6
vermogen hiermee om te gaan. Deze bepalen de veerkracht van een
slachtoffer.
Ondanks de grote verscheidenheid aan slachtofferervaringen rijst uit de
victimologische literatuur wel degelijk een zekere consensus op over een
aantal generieke slachtofferbehoeften.3 Wie de talrijke studies op dit
gebied doorspit, zal tot de conclusie komen dat het in feite om twee
fundamentele behoeften gaat, namelijk herstel en gerechtigheid. Herstel
van de emotionele impact, van materiële schade, van fysieke en
psychische verwondingen, van aantasting in het rechts- en
veiligheidsgevoel, van verlies aan controle over het eigen leven, van
geschonden zelfvertrouwen en vertrouwen in de medemens.
Rechtvaardigheid omvat erkenning, respect, een passende straf voor de
dader en wellicht gemeende excuses, een stem in de wijze waarop de
dader ter verantwoording wordt geroepen, een adequate respons van de
overheid, de directe sociale omgeving en de maatschappij.
Het is op voorhand duidelijk dat het strafrecht maar een deel van deze
behoeften kan adresseren en dat meestal maar gedeeltelijk. In deze paper
is het uitgangspunt dat slachtofferrechten in doel, vormgeving en
uitvoering tenminste een bijdrage moeten leveren aan het voldoen aan
de behoefte tot herstel en rechtvaardigheid in het algemeen. Die bijdrage
moet er primair zijn aan de behoeften die een duidelijke relatie hebben
met de doelen en werking van het strafrecht als zodanig. Dan gaat het
om de behoefte aan erkenning en respect, een passende straf voor de
dader, een stem in de wijze waarop de dader ter verantwoording wordt
geroepen en in het herstel van de materiële schade, van het geschonden
rechtsgevoel en het aangetaste veiligheidsgevoel en het verlangen naar
een adequate respons van de overheid. Als absolute ondergrens geldt
dat het doel, de vormgeving en de uitvoering van slachtofferrechten de
gevolgen van en het leed door het misdrijf voor het slachtoffer niet
mogen vergroten. Gebeurt dat wel, dan spreken we over secundaire
victimisatie4. Daarop kom ik in deel II van deze paper nog terug.
3 Zie bijvoorbeeld Ten Boom & Kuipers (2008); Van Mierlo & Pemberton (2009) 4 Wijers & De Boer (2010: 17 e.v.). In de literatuur komt ook de term ‘secundaire traumatisering’ of
retraumatisering voor; deze heeft betrekking op de verergering van de (psychische) gevolgen van het
oorspronkelijke trauma door het misdrijf. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan ptss-klachten.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 7
Fundamenteel problematisch
Terugkerend naar de hoofdvraag ‘Doen slachtofferrechten recht aan
slachtoffers?’ wil ik aan het einde van deze inleiding alvast de vinger
leggen op drie fundamenteel problematische punten die aan deze vraag
ten grondslag liggen.
Ten eerste – het kwam al even aan de orde – kunnen we vaststellen dat
slachtofferrechten zijn vormgegeven vanuit een dadergeoriënteerd
perspectief en niet in eerste plaats conform de wensen, behoeften en
mogelijkheden van het slachtoffer. Niet dat het ministerie van Veiligheid
& Justitie (voorheen het ministerie van Justitie) geen onderzoek heeft
laten doen of doet naar de behoeften en wensen van slachtoffers,
integendeel. Ook zijn Slachtofferhulp Nederland en andere
belangengroeperingen steeds geraadpleegd bij voorgenomen
wetswijzigingen of beleidslijnen. Maar de kaders van het materiële en
formele strafrecht en de rechtsbeginselen die daaronder liggen zijn zeer
dwingend. De uiteindelijke inpassing van een slachtofferrecht mag op
geen enkele manier interfereren met het recht op een eerlijk proces voor
verdachten en alle waarborgen en bevoegdheden die daarbij horen. De
verdachte is een procespartij, het slachtoffer is een procesdeelnemer.5 Een
subtiel verschil met grote consequenties. Een voorbeeld hiervan is het
spreekrecht voor slachtoffers: de spreekgerechtigde mag wel iets zeggen
over de gevolgen van het misdrijf, maar níet over en tegen de dader, het
feit of de straf. Met deze aldus opgelegde zelfcensuur hebben heel wat
slachtoffers en nabestaanden moeite.
In het verlengde hiervan ligt het tweede punt: de ongelijkheid tussen
slachtoffer- en daderrechten zit diep ingebakken in het systeem en
daarmee ook in de strafrechtcultuur. Maakt de politie of het OM inbreuk
op de rechten en waarborgen van de verdachte, dan kan dit leiden tot
het niet-ontvankelijk verklaren van de officier van justitie in zijn
vordering of zelfs (gedeeltelijke) vrijspraak. Maar krijgt het slachtoffer
bijvoorbeeld geen gelegenheid gebruik te maken van zijn spreekrecht,
hoewel hij was aangemeld als spreker (bijvoorbeeld omdat het de rechter
niet duidelijk was dat er een slachtoffer zou spreken of omdat de rechter
5 Zie bijvoorbeeld Kooijmans, T. (2011: 32 e.v.)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 8
vond dat hij de verklaring beter zelf kon voorlezen of samenvatten), dan
wordt de zitting niet overgedaan noch wordt het slachtoffer een vorm
van compensatie geboden voor deze inbreuk op zijn recht. Dit is geen
hypothetisch voorbeeld, maar praktijk van alledag. In de evaluatiestudie
Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van
slachtoffers? blijkt in vijf van de 42 geobserveerde rechtszaken het
slachtoffer niet de gelegenheid tot spreken te krijgen, hoewel het spreken
was aangemeld en de spreker zich hierop had laten voorbereiden6. Dat is
12% van geobserveerde cases. Zou dit percentage representatief zijn voor
het totaal aantal sprekers, dan krijgen per jaar enkele tientallen
slachtoffers met een dergelijke inbreuk op hun rechten te maken7.
Dergelijke voorvallen zijn dus niet als incidenten of schoonheidsfoutjes
af te doen, maar wijzen op een structurele tekortkoming.
De vraag is ook hoe slachtofferrechten zich verhouden met de huidige
tendens binnen het strafrecht, waarin het tempo van de afdoening van
zaken steeds verder wordt opgevoerd door bijvoorbeeld ZSM8
(versnelde afdoening van zaken door het OM) en (super)snelrecht bij de
rechtbanken.
Als derde punt wil ik naar voren brengen dat de in de wet en richtlijnen
verankerde slachtofferrechten zijn verbonden aan het strafproces
(vervolging en berechting). Dat maakt ze toegankelijk voor slechts een
zeer beperkte groep slachtoffers; namelijk zij die het slachtoffer zijn
geworden van een misdrijf waarvan een dader opgespoord en vervolgd
wordt. Dat is minder dan 5% van het totaal. Enkele cijfers ter
verduidelijking: het aantal geregistreerde misdrijven is ongeveer 1
miljoen per jaar. Het werkelijke aantal ligt aanzienlijk hoger. Uit
slachtofferenquêtes komt naar voren dat in 2010 5,7 misdrijven zijn
gepleegd9. Dat betekent dat ongeveer 20% van de gepleegde misdrijven
in beeld komt bij de politie. Van de geregistreerde misdrijven kwamen
6 Lens, Pemberton & Groenhuijsen (2010: 82) 7 Slachtofferhulp Nederland registreert het aantal malen dat zij cliënten ondersteunt bij het opmaken
van een slachtofferverklaring. Deze aantallen laten de afgelopen jaren een gestage stijging zien van
2721 slachtofferverklaringen in 2005 tot 3679 in 2010. In een ruime 10 % van de gevallen spreekt het
slachtoffer zijn verklaring ook ter zitting uit, zo leert een inventarisatie onder medewerkers bij de
afdeling Juridische Dienstverlening.. 8 De afkorting staat voor Zo Snel, Simpel, Slim mogelijk 9 Kalidien & De Heer-De Lange (2011: 5-6)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 9
er in 2010 ruim 208.000 bij het OM terecht voor vervolging. Ongeveer
80.000 van die zaken handelde het OM zelf af met een (al dan niet
voorwaardelijk) sepot, een transactie of een strafbeschikking.10 In
hetzelfde jaar kwamen 106.000 zaken voor de rechter in eerste aanleg. In
90% volgde een veroordeling.11 Overigens moeten we daarbij niet uit het
oog verliezen dat een groot deel van de (al dan niet geregistreerde)
gepleegde misdrijven relatief lichte vergrijpen betreffen.
De bovengenoemde punten krijgen in deel III van deze paper een meer
concrete uitwerking wanneer we aan de hand van slachtofferervaringen
een weg door de strafprocedure maken. In deel II eerst een kort
overzicht van de maatschappelijk en politieke ontwikkelingen die
hebben geleid tot de maatschappelijke en juridische positie die het
slachtoffer vandaag de dag heeft.
II Een omslag in het denken
Anno 2012 is het slachtoffer – ten dele althans – terug van weggeweest in
het strafrechtelijk domein. Het slachtoffer werd daaruit verbannen met
de invoering van het oude Wetboek van Strafvordering in 1838. Dat
wetboek borduurde in belangrijke mate voort op de Napoleontische Code
d’Instruction Criminelle, behoudens een belangrijke uitzondering: de
Nederlandse wetgever koos voor een exclusief vervolgingsmonopolie
voor de Staat. In het Franse strafrecht bestond (en bestaat) de
mogelijkheid voor een slachtoffer van een misdrijf om rechtstreeks bij de
strafrechter een vordering tot schadevergoeding (action civile) of
vervolging (citation directe) in te stellen. Deze rechtsfiguren kregen geen
plaats in het Nederlandse procesrecht. Dat was een weloverwogen
keuze, gevoed door het heersende beeld van slachtoffers als hysterisch
en op wraak dan wel geldelijk gewin belust.12
Daarmee verschoof de betekenis van een misdrijf van een inbreuk op de
particuliere rechten van een individu naar een inbreuk op de publieke
orde. De opsporing en vervolging van misdadigers en overtreder bleef 10 Kalidien & De Heer-De Lange (2011: 121 e.v.) 11 Kalidien & De Heer-De Lange (2011: 139 e.v.) 12 Lissenberg (1997: 312), Kool (1999: 61)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 10
derhalve voorbehouden aan door de wet aangewezen ambtenaren, in
casu de leden van het OM. Het slachtoffer figureerde nog slechts in een
instrumentele rol, als aangever en – in sommige gevallen – getuige.13
Daarnaast had het slachtoffer een beperkte mogelijkheid om zich als
benadeelde met een civiele schadevordering te voegen in het strafproces
en beklag te doen over het uitblijven van een vervolgingsbeslissing (de
huidige artikel 12 Sv-procedure).
De marginale positie van het slachtoffer stond lange tijd niet ter
discussie, maar in de jaren 70 trad een kentering op, ingeluid door het
teruggekeerde inzicht dat bij criminaliteit niet enkel daders, maar ook
slachtoffers betrokken zijn. De feministische beweging, die fel ageerde
tegen de houding van justitiële functionarissen vis-à-vis slachtoffers van
zedendelicten in het opsporings- en vervolgingstraject, bekleedde hierin
een voortrekkersrol. Maar ook particulieren, velen van hen werkzaam in
of rond de justitiële keten, zagen met groeiende onvrede hoe slachtoffers
van misdrijven in het justitiële traject opnieuw slachtoffer dreigden te
worden, maar nu van het systeem.14 De wijze waarop instanties als
politie en OM met slachtoffers omgingen, leidde niet zelden tot
secundaire victimisatie.
Het besef groeide dat voor het goed functioneren van het strafrecht de
medewerking van het slachtoffer noodzakelijk is. Politie en justitie zijn
immers in hoge mate afhankelijk van de aangiftebereidheid van
slachtoffers en de informatie die zij verstrekken om tot opsporing en
vervolging te kunnen overgaan en het recht zijn beloop te geven. In
bredere zin wordt het maatschappelijke vertrouwen in het rechtssysteem
mede bepaald door de wijze waarop dat systeem met slachtoffers
omgaat.15
Zorg versus recht
In de groeiende aandacht voor het slachtoffer overheerste aanvankelijk
het zorgperspectief, resulterend in een model sterk gericht op de opvang
en (emotionele) ondersteuning van slachtoffers, met daarin een grote rol
voor vrijwilligerswerk. Zo werd in 1984 de Landelijke Organisatie
13 Kool (1999), Wittebrood (2006), Went (2007) 14 Williams & Goodman (2007) 15 Wemmers & Winkel (1997)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 11
Slachtofferhulp opgericht, de voorloper van het huidige Slachtofferhulp
Nederland. De verbetering van de positie van het slachtoffer vond in de
beginjaren voornamelijk buiten de rechtszaal plaats. Het verbindende
element was het voorkomen van secundaire victimisatie door handelen
(of nalaten) van en onheuse bejegening door functionarissen in de
strafrechtketen en de taak die de overheid zich stelde om slachtoffers te
ondersteunen teneinde de gevolgen van het misbruik te verwerken en
weer ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen.16
Naarmate er een meer systematische inventarisatie en prioritering van
slachtofferbehoeften plaatsvond – gestimuleerd door de zich snel
ontwikkelende wetenschappelijke discipline van de victimologie –
vertaalde het denken over slachtofferrechten zich in beleid en wetgeving.
De eerste wettelijke voorziening voor slachtoffers is het Schadefonds
Geweldsmisdrijven dat in 1976 door de overheid wordt opgericht. Bij dit
fonds kunnen slachtoffers van geweldsmisdrijven een tegemoetkoming
aanvragen voor geleden letselschade. In 1986-1987 volgt de eerste
generieke landelijke richtlijn waarin bepaalde plichten van politie en OM
tegenover slachtoffers van misdrijven – dus geen rechten van het
slachtoffer! – zijn vastgelegd, de zogenaamde richtlijn Vaillant.17 Het gaat
vooral om de plicht om slachtoffers te informeren over slachtofferhulp
en eventueel door te verwijzen naar een bureau Slachtofferhulp,
informatie te geven over de mogelijkheden tot schadevergoeding door
de dader en slachtoffers te vragen of zij op de hoogte willen worden
gehouden over de voortgang van het proces.
Een mijlpaal is de invoering van de ‘Wet Terwee’, genoemd naar de
voorzitter van de Commissie wettelijke voorzieningen slachtoffers
binnen het strafproces, mevrouw Terwee-van Hilten. Het belangrijkste
punt van deze wet is de aanzienlijke verruiming van de mogelijkheid
voor slachtoffers om zich als benadeelde partij te voegen in de strafzaak
en een schadevergoeding te eisen. Er geldt niet langer een maximum
16 Pemberton (2004) 17 Genoemd naar F. Vaillant, de voorzitter van de Werkgroep Justitieel Beleid en Slachtoffers, waarvan
de aanbevelingen aan de basis liggen van de richtlijn. De werkgroep Vaillant bouwde voort op de
aanbevelingen van de Werkgroep aangifte seksuele geweldsmisdrijven onder voorzitterschap van De
Beaufort,uitmondend in de richtlijn De Beaufort. Zie Wemmers & Winkel (1997), Wittebrood (2006).
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 12
bedrag voor de schadevordering18; al dient het wel om een eenvoudige
en onderbouwde vordering te gaan. De invoering van deze wet en van
de Aanwijzing slachtofferzorg van het College van procureurs-generaal,
waarin aan politie en OM taken worden opgedragen ter verbetering van
de bejegening, informatieverstrekking en schadevergoeding aan
slachtoffers, vindt plaats in 1995.19
De invoering van de mogelijkheid voor slachtoffers om een schriftelijke
slachtofferverklaring te geven of een mondelinge verklaring tijdens de
rechtszitting af te leggen in respectievelijk 2004 en 2005 is een volgende
belangrijke stap in de versterking van de positie van het slachtoffer. Niet
in de laatste plaats omdat, net als in de Wet Terwee, het perspectief is
verschoven van plichten en taken van de overheid jegens het slachtoffer
naar rechten van het slachtoffer.
Deze ontwikkeling zet zich voort. In december 2007 neemt de Tweede
Kamer met algemene stemmen een wetsvoorstel aan tot wijziging van het
Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet Schadefonds
Geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het
strafproces. Daarin krijgt een aantal ‘rechten’ en voorzieningen die
besloten lagen in beleidsregels of in de rechtspraktijk een wettelijke
basis, en wordt een aantal rechten uitgebreid. Die uitbreidingen betreffen
onder meer het recht op inzage in het strafdossier, op informatie over de
vrijlating van de verdachte of veroordeelde, het recht op correcte
bejegening en om te verzoeken documenten aan het dossier toe te
voegen, een voorschotregeling voor slachtoffers van geweldsmisdrijven
en de mogelijkheid om te voegen in het geval van ad informandum
zaken.20
Pas twee jaar later, op 15 december 2009 neemt de Eerste Kamer het
wetsvoorstel aan. Debet aan deze vertraging is een amendement van de
Tweede Kamer over de verschijningsplicht ter terechtzitting van ouders
van minderjarige verdachten waartegen in de Eerste Kamer weerstand
18 De door de benadeelde te vorderen vergoeding bedroeg tot dan 600 gulden in kantongerechtzaken
en 1.500 gulden in zaken waarvan de arrondissementsrechtbank in eerste aanleg kennis neemt.
Voegde een slachtoffer zich voor het maximum bedrag in een strafrechtelijke procedure, dan kon hij
de overige schade niet meer via een civielrechtelijke procedure claimen. Ook deze beperking werd
opgeheven. 19 Alta, S., J. van Erp, A. Nienhuis, S. Verberk & M. Verberk (2001). 20 Een aantal van deze uitbreidingen zijn per amendement toegevoegd aan het oorspronkelijke
wijzigingsvoorstel. Eerste Kamer, vergaderjaar 2007/2008, 30143 A.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 13
bestaat.21 Maar ook die rimpel wordt gladgestreken. Op 1 januari 2011,
iets langer dan een jaar geleden nu, is de Wet versterking positie slachtoffer
in werking getreden. Gelijktijdig werd ook de nieuwe Aanwijzing
slachtofferzorg van het OM van kracht, waarin de veranderingen als
gevolg van de wet in richtlijnen nader zijn uitgewerkt.
Parallel aan en verbonden met de totstandkoming van de wet zijn er in
de strafrechtketen verschillende activiteiten ontplooid om de
dienstverlening aan slachtoffers naar een hoger niveau te tillen.
Belangrijk in dit verband is het project Slachtoffers centraal,
kwaliteitsimpuls uitvoering slachtofferondersteuning een initiatief van het
ministerie van Justitie gericht op de gehele keten, van aangifte tot
executie. Kernpunten zijn:22
• verbetering van de kwaliteit van diensten aan slachtoffers;
• differentiatie van diensten aan slachtoffers (niet alle slachtoffers
hebben dezelfde rechten);
• verbetering van de organisatie van de diverse taken die voor
slachtoffers worden uitgevoerd.
Kortom, de rol van het slachtoffer moet beter worden verankerd in de
processen van de verschillende instanties die primair op een andere
doelgroep (de dader) zijn gericht, maar wel op zo’n manier dat het voor
die instanties behapbaar blijft.
Dat vereist een aanpassing van interne werkprocessen en infrastructuur
om nieuwe diensten te kunnen leveren (of bestaande diensten beter te
kunnen leveren) en de afstemming met processen van andere
ketenpartners. Maar om het slachtoffer daadwerkelijk ‘Van bijzaak naar
hoofdzaak’ te verheffen, zoals de titel luidt van het visiestuk op de
slachtofferzorg van het OM, blijkt vooral ook een verandering van
mentaliteit en cultuur nodig. Korte lijnen en fysieke nabijheid vormen
doorgaans een effectieve methode om dat in gang te zetten. Zo is in 2009
gestart met de inrichting van Slachtofferloketten op de rechtbanken,
waarin Slachtofferhulp Nederland, de politie en het OM samenwerken.
Bij dat ene loket kan het slachtoffer terecht voor informatie en
21 Ingediend door de Kamerleden Wolfsen (PvdA) en Çörüz (CDA) 22 Ministerie van Justitie (2007:5)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 14
ondersteuning met betrekking tot de strafprocedure,
vervolgingsbeslissingen, schade, het spreekrecht en de rechtszitting zelf.
Het schadeverhaal is een ander beoogd paradepaard van de
slachtofferzorg. Slachtoffers kunnen op verschillende punten in het
traject hun schade op de dader (proberen te) verhalen en daarbij rekenen
op de ondersteuning van verschillende partijen. Bijvoorbeeld door
directe bemiddeling van de politie kort na het gebeurde, door het
opleggen van schadevergoeding als voorwaarde voor een sepot door het
OM, of middels het vonnis van de strafrechter, die bij een positieve
beslissing op de voeging dan doorgaans ook een
schadevergoedingsmaatregel oplegt. Blijft de dader in gebreke,
bijvoorbeeld omdat er van een kale kip niet te plukken valt, dan geldt
sinds 2011 voor slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven een
voorschotregeling. Behalve verhaal op de dader hebben slachtoffers ook
nog de mogelijkheid een uitkering bij het Schadefonds
Geweldsmisdrijven (SGM) aan te vragen, ook als er geen dader bekend
is of er geen aangifte is gedaan.
De kans dat een slachtoffer daadwerkelijk (binnen afzienbare tijd) zijn
schade vergoed krijgt, hetzij door de dader hetzij door de overheid, is
daarmee aanzienlijk toegenomen. Althans, voor hen die een
ontvankelijke vordering hebben die bovendien niet onevenredig beslag
legt op zittingsduur. Zo niet, dan rest slechts met behulp van een
advocaat via civiele weg een vordering wegens onrechtmatige daad in te
stellen. Wijst de burgerrechter de vordering toe, dan beschikt het
slachtoffer weliswaar over een executoriale titel om de betaling door de
dader in rechte af te dwingen, maar zal daarvoor de deurwaarder
moeten inschakelen. Is verhaal op het vermogen van de dader niet of
slechts in beperkte mate mogelijk, dan springt de Staat in dit geval niet
bij. De gedupeerde is dan slechter af dan voorheen, want ook de kosten
voor rechtsbijstand en incasso komen voor zijn rekening. Schade op de
dader verhalen via het strafproces verdient dus de voorkeur; cruciaal is
dat het slachtoffer tijdig op de hoogte wordt gesteld van de
mogelijkheden en ondersteuning krijgt van een medewerker van
Slachtofferhulp Nederland of een rechtshulpverlener bij het opstellen
van de vordering. Want het is voor een leek behoorlijk ingewikkeld om
het negen pagina’s tellende schadeformulier in te vullen, bijvoorbeeld
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 15
door onbekendheid met de juridische kaders als het causaliteitsvereiste,
en met relevante jurisprudentie die claim kan onderbouwen.
Ik wil nog even terugkeren naar het tweede centrale punt van Slachtoffers
Centraal: ‘differentiatie van diensten aan slachtoffers (niet alle
slachtoffers hebben dezelfde rechten) (sic)’. Juridisch en ethisch is het een
vreemde manoeuvre om rechtsongelijkheid tot beleid te verheffen. De
bedoeling van deze zinsnede is dan ook niet om hiermee groepen
slachtoffers hun wettelijke rechten te ontzeggen, maar een maat te geven
voor de inspanning die de justitiële keten zich getroost om slachtoffers te
ondersteunen in het uitoefenen van die rechten. De ernst van het
misbruik, in casu de mate van inbreuk op de integriteit van het
slachtoffer geldt als criterium. Voor de groep slachtoffers van zwaardere
misdrijven (levensdelicten en ernstige gewelds- en zedenmisdrijven) zet
de keten een tandje bij voor een actief maatwerkaanbod – een VIP-
behandeling zogezegd. De dienstverlening en intensieve ondersteuning
zijn belegd bij specifieke functionarissen, zoals de zaakscoördinator
(OM), de familierechercheur (politie) en de casemanager (Slachtofferhulp
Nederland). De grote groep slachtoffers van relatief lichte misdrijven
heeft aanspraak op een standaardpakket aan dienstverlening met als
zwaartepunten correcte bejegening, informatievoorziening en
compensatie van de schade. Ook wordt van deze groep een hogere mate
van ‘actieve wederkerigheid’ verwacht: de dienstverlening aan het
slachtoffer kan alleen goed worden uitgevoerd als het slachtoffer (al dan
niet ondersteund door hulpverlening of juridisch advies van anderen)
waar mogelijk zijn aandeel levert. Bijvoorbeeld door tijdig aan te geven
van welke rechten zij gebruik willen maken.23
Uitkomst of procedure?
Samenvattend kunnen we stellen dat er de afgelopen decennia een
verschuiving heeft plaatsgevonden van de positie van het slachtoffer in
het strafrecht.
23 Aanwijzing Slachtofferzorg (2010A029),College van Procureurs-generaal. Overigens hanteert de politie
een andere definitie van actieve wederkerigheid, namelijk dat burgers/slachtoffers willen in het
contact met de politie op gelijke voet behandeld worden (respect erkenning,serieus genomen worden)
en het element actief vertaalt zich naar de ervaring dat het contact met de politie tot zichtbare actie
leidt (zie Homburg & Batelaan, 2005).
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 16
In de eerste helft van de 19e eeuw verdwijnt het slachtoffer als
eigenstandige procespartij. De overtuiging dat delicten in de eerste
plaats een schending van de publieke orde zijn, en aldus om een
exclusief publieke reactie vragen, zal de komende anderhalve eeuw het
grondbeginsel onder het Nederlandse strafrecht vormen. Dit resulteert in
de algemene marginalisering van het slachtoffer in de strafrechtspleging.
In de jaren ’70 van de 20e eeuw, in de context van een de samenleving die
in brede zin doortrokken is geraakt van de emancipatiegedachte, groeit
het besef in de strafrechtketen dat de medewerking van slachtoffers
onmisbaar is voor een goede rechtspleging. Het justitiële apparaat heeft
dus rekening te houden met hun noden en behoeften. Vanuit dit
instrumentele perspectief ontstaat ruimte voor de verbetering van de
positie van het slachtoffer. Dat gebeurt in termen van bejegening en
(emotionele) ondersteuning, maar vooralsnog zonder het slachtoffer een
eigenstandige rol toe te kennen in de strafprocedure. In de loop van de
jaren ’90 wint de visie terrein dat een delict in de eerste plaats een daad
van de ene burger tegen de andere is, en dat niet alleen de dader, maar
ook het slachtoffer recht heeft op een fair trial, een rechtvaardig proces.
Daartoe zijn twee ingangen te onderscheiden. De traditionele benadering
van het begrip rechtvaardigheid is te herleiden tot het Aristoteliaanse
rechtvaardigheidsidee dat eenieder hoort te ontvangen waarop hij recht
heeft. Het gaat dus om de uitkomst van het proces en we spreken dan ook
van verdelende of distributieve rechtvaardigheid. Van recenter datum is
het inzicht dat ook de wijze waarop de uitkomst tot stand komt, met
andere woorden de inrichting van de procedure van invloed is op
rechtvaardigheidsbeleving van de betrokken partijen. De psycholoog
John Thibaut en de jurist Laurens Walker introduceren het begrip
procedurele rechtvaardigheid in 1975. De mogelijkheid om een eigen
inbreng in de rechtszaak te hebben, een ‘voice’, is volgens Thibaut en
Walker bepalend in dit verband. Andere auteurs24 schrijven ook effecten
toe aan elementen als procedurele consistentie, neutraliteit en
deskundigheid van de beslisser, de juistheid van de informatie waarop
de beslissing stoelt en het bestaan van beroepsmogelijkheden om
onjuiste beslissingen te herstellen.
24 Bijvoorbeeld Leventahl (1980)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 17
Het concept procedurele rechtvaardigheid is inmiddels uitgebreid met
begrippen als interpersoonlijke rechtvaardigheid (respectvolle
bejegening door de beslissers en andere betrokken justitiële
functionarissen) en informatieve rechtvaardigheid (heldere, tijdige en op
de ontvanger toegesneden communicatie over het verloop van de
procedure en de uitkomst).25
Het is niet moeilijk om de weerklank van deze denkbeelden te
herkennen in de lijn die het Nederlandse slachtofferbeleid sinds de jaren
90 heeft gevolgd. Dat komt onder meer tot uitdrukking in bepaalde
procedurele rechten die het slachtoffer toegekend heeft gekregen, zoals
het recht (voor slachtoffers van een omschreven categorie van delicten)
om een verklaring af te leggen, zowel op papier ten behoeve van het
strafdossier als mondeling in de rechtszaal, en het recht om het dossier in
te zien.
Het slachtoffer heeft dus enig terrein herwonnen, maar zeker niet zonder
slag of stoot. Nog steeds staat hij min of meer aan de zijlijn, behoort hij
niet tot de spelers die op het schaakbord de stukken mogen verschuiven:
‘Je kunt er niet op spelen als je de regels niet kent; en zonder schaakbord
of net daarbuiten is er geen schaakspel.26
III Het slachtoffer als rode draad door het strafproces
Het enige moment waarop het slachtoffer een hoofdrol vervult, is op het
moment van het misdrijf zelf. Daarna figureert hij nog slechts in
bijrollen, want in de (strafrechtelijke) afwikkeling van het misdrijf vormt
de pleger van het delict het centrale personage. In dit deel van de paper
draaien we de rollen om en is de hoofdrol weggelegd voor degene die
slachtoffer is geworden van een misdrijf en de gevolgen ervan, inclusief
de juridische afwikkeling, moet hanteren.
25 Zie Tyler & Lind (1992). Overigens moet de betekenis van procedurele rechtvaardigheid op de
rechtvaardigheidsbeleving van justitiabelen met de nodige nuance bekeken worden. Empirisch
onderzoek wijst in de richting van een positief effect van procedurele rechtvaardigheid op de houding
tegenover het justitiële bestel in algemene zin, maar de rechtvaardigheidsbeleving van het individu
laat zich veel meer bepalen door de uitkomst van het proces Veldhoven (2011). 26 Cleiren (2000: 18)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 18
Waarom overkomt het mij?
Ruim vijf miljoen keer per jaar, zo schat het Sociaal Cultureel
Planbureau, wordt er iemand in Nederland slachtoffer van een strafbaar
feit.27 De kans om slachtoffer te worden, is dus behoorlijk groot. In de
meerderheid van de gevallen gaat het om mineure vergrijpen, die wel
hinderlijk, schadelijk en soms ook frustrerend zijn, maar zelden diepe
sporen nalaten in emotionele, fysieke en materiële zin. Maar er blijft
jaarlijks nog steeds een aanzienlijk aantal delicten over waarbij lijf en
goed serieus in het geding komen. Van Dijk & Van Mierlo schatten dat er
jaarlijks 400.000 à 700.000 slachtoffers zijn voor wie de gevolgen dermate
ernstig zijn dat ze behoefte hebben aan emotionele, praktische en
juridische ondersteuning.28
Het risico om slachtoffer te worden is dus alles behalve denkbeeldig.
Wel is het zo dat het risico om slachtoffer te worden,niet gelijk is
verdeeld over de bevolking. Vrouwe Justitia mag dan geblinddoekt zijn,
‘Vrouwe Delinquentia’ is dat zeker niet. Sommige individuen of groepen
lopen een hoger risico dan anderen. Zo zijn het bijvoorbeeld niet de
bejaarde dames met handtasjes die het grootste risico lopen om
slachtoffer te worden, maar degenen die in de publieke opinie als hun
voornaamste belagers figureren: allochtone jongens. Juist zij hebben van
alle burgers gemiddeld de grootste kans om slachtoffer te worden van
een gewelds- of vermogensdelict, zo blijkt uit cijfers van het CBS. En van
alle bevolkingsgroepen lopen de bejaarde dames juist het minste gevaar.
De archetypische dadercategorieën, namelijk jonge mannen en met name
jonge allochtone mannen, blijken het meest kwetsbaar te zijn voor
slachtofferschap. Bepaalde kenmerken die een relatie hebben met
daderschap, zijn ook sterke voorspellers van slachtofferschap29. Denk
aan sociaal economische status (opleiding, kansen op de arbeidsmarkt,
opgroeien/wonen in een achterstandswijk), bepaalde psychische en
gedragsstoornissen, en verslavingsproblematiek.
Verder wijst de praktijk uit dat een gewaarschuwd mens níet voor twee
telt, integendeel: slachtoffers lopen een hogere kans dan niet-getroffenen
om binnen afzienbare tijd opnieuw slachtoffer te worden. Dat lijkt in
eerste instantie contra-intuïtief, maar er zijn logische verklaringen voor
27 Kalidien & De Heer-De Lange (2011) 28 Van Dijk & Van Mierlo (2009:6) 29 Zie bijvoorbeeld Jol (2000: 7)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 19
herhaald slachtofferschap, afhankelijk van het soort misdrijf. Inbrekers
weten dat het na een paar weken lucratief is om nog eens een poging
wagen omdat verzekerden tegen die tijd hun gestolen spullen hebben
vervangen. Huiselijk geweld kenmerkt zich door een cyclus van
spanningsopbouw en gewelddadige ontlading; een patroon dat niet
zelden van generatie op generatie wordt doorgegeven. Het frequenteren
van uitgaansgelegenheden of sportwedstrijden is een risico, want in die
situaties doen zich bovengemiddeld vaak geweldsincidenten voor, zeker
in combinatie met drank- en middelengebruik. En zo zijn er tal van
verklaringen te vinden.
Waarom is dit relevant in deze paper? Ten eerste wil niemand slachtoffer
worden. Daarmee staat het belang van preventie buiten kijf. Dan is het
goed te weten dat slachtofferschap niet altijd een kwestie van toeval is,
maar dat zich patronen aftekenen en dat preventie efficiënter kan
geschieden als we met die patronen rekening houden. In deze paper
blijft het onderwerp preventie verder buiten beschouwing, maar ik wilde
het toch maar ergens genoemd hebben. Ten tweede is er vaak een relatie
tussen kwetsbaarheid voor slachtofferschap en coping ability.
Hulpverlening en justitie moeten daarvoor een goede antenne hebben of
ontwikkelen om succesvol aan de behoefte van herstel en
rechtvaardigheid tegemoet te kunnen komen.
Rondom de aangifte
In deze paper is het uitgangspunt dat slachtoffers in principe de wens
hebben dat de samenleving, in ieder geval de overheid, actief reageert op
het onrecht dat hen in de vorm van een misdrijf is aangedaan. Om deze
reactie te mobiliseren, moet er een signaal naar de betrokken instanties,
in casu de politie. Het slachtoffer moet actief melding of aangifte doen bij
de politie, want slechts zeer weinig misdrijven worden door de politie
zelf ontdekt. Van alle gepleegde misdrijven wordt ongeveer een vijfde
door de politie geregistreerd, relatief meer vermogensdelicten (want een
proces-verbaal van aangifte is nodig voor de verzekering) dan gewelds-
en gemene delicten. De vraag is dus: wat weerhoudt de overgrote
meerderheid van de slachtoffers ervan om melding te doen? Waarom is
de aangiftebereidheid zo laag?
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 20
De meest genoemde reden in slachtofferenquêtes is dat men denkt dat
melden niet helpt, bijvoorbeeld omdat de politie er niets mee zal doen.30
Dat is een redelijk accurate inschatting want met de 1,2 miljoen aangiftes
per jaar gebeurt het volgende: bij grofweg 700.000 aangiften vindt de
politie dat opsporingsonderzoek doen geen zin heeft vanwege het
gebrek aan aanknopingspunten. Circa 300.000 aangiftes worden wel
opgevolgd en 150.000 aangiftes blijven jaarlijks op de plank liggen door
gebrek aan capaciteit; de zogenaamde plankzaken.31
Maar er liggen meer drempels. Hoewel de politie en de officier van
justitie op grond van artikel 163 lid 5 en artikel 165 lid 1 Sv verplicht zijn
de aangifte of klacht van een slachtoffer in ontvangst te nemen32, blijkt
dat in de praktijk nogal eens geweigerd te worden. Harde cijfers zijn
daarover niet beschikbaar maar anekdotisch bewijs33 suggereert dat het
geen uitzonderlijke praktijk betreft. Het slachtoffer kan hierover zijn
beklag indienen bij de korpsleiding of de hoofdofficier van justitie van
het betreffende arrondissement. Maar dat is, geredeneerd vanuit het
slachtoffer, de omgekeerde wereld. Gezien het feit dat (het verhogen
van) de aangiftebereidheid steeds hoog op beleidsagenda’s van justitie
en politie heeft gestaan, verwacht de aangever met open armen
ontvangen te worden. Nu moet hij voor een persoonlijke aangifte eerst
een afspraak maken. De afgelopen jaren zijn uit efficiency overwegingen
veel politiebureaus en servicepunten gesloten of vervangen door
steunpunten met beperkte openingstijden. Dat werkt niet
drempelverlagend. Daar staat tegenover dat bij veel korpsen telefonisch
of digitaal aangiftemogelijkheid bestaat (niet voor alle strafbare feiten).
In 2010 kwam ongeveer 65% van de meldingen via telefonische en
elektronische weg binnen.34
30 Dit betreft 36% van de gevallen. In 26% van de gevallen wordt melding gedaan om het niet misdrijf
daarvoor niet belangrijk genoeg wordt gevonden, in 17% van de gevallen vindt met het geen zaak
voor de politie, bij 8% was de zaak al opgelost, voor 13% is er geen reden bekend en 1% doet geen
aangifte uit angst voor represailles. Bron: CBS (2011:74) 31 http://binnenland.nieuws.nl/598717 31 januari 2012 32 Tenzij het evident niet strafbare feiten betreft 33 bijvoorbeeld op de website van de Nationale Ombudsman en in digitale nieuwsarchieven 34 Bron: CBS (2011: 72)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 21
Anonimiteit = veiligheid
Een ander motief om geen aangifte te doen, is angst voor represailles van
de dader. Dat motief speelt slechts in 1% van de gevallen maar in
absolute aantallen spreken we dan nog steeds over vele duizenden
mensen. De naam en het adres van de aangever komen in het proces-
verbaal te staan en de verdachte krijgt ze dus vroeg of laat onder ogen.
Het zou voor deze groep een uitkomst zijn als slachtoffers (gedeeltelijk)
anoniem aangifte kunnen doen. En die mogelijkheid bestaat ook, lezen
we in de Aanwijzing slachtofferzorg: ‘In gevallen waarin het slachtoffer
bezwaar heeft tegen het vermelden van de adresgegevens in de aangifte
omdat hij bijvoorbeeld vreest voor represailles, informeert de politie het
slachtoffer over de mogelijkheid om op een ander adres domicilie te
kiezen. De correspondentie van politie en OM aan het slachtoffer wordt
dan naar dit adres gezonden. In uitzonderlijke gevallen is het ook
mogelijk om, in overleg met het OM, de aangifte anoniem op te nemen.’35
Maar dat is blijkbaar nog niet algemeen bekend onder het
politiepersoneel, zo blijkt uit het verhaal van meneer en mevrouw Pijl36,
die na een genoeglijke familieavond op weg naar huis door een hen
onbekende automobilist opzettelijk en zonder aanleiding van de weg
worden gereden. Ze belanden met hun auto op zijn kop onderaan het
talud in een greppel. Ze komen er vanaf zonder al te zware
verwondingen, maar de schrik zit er goed in. De politie is snel ter plekke
om de eveneens gecrashte dader af te voeren en hun gegevens op te
nemen. Meneer Pijl verwacht dat de politie ’s anderdaags wel contact
met hun zal opnemen om de verklaring nog eens door te nemen. Hij en
zijn vrouw willen nog het een en ander toevoegen, en bij nader inzien
willen ze niet dat hun adresgegevens in het proces-verbaal staan, want
ze zijn bang voor de dader. Wie is die man en waarom had hij het op hen
voorzien? Wie garandeert hen dat de man niet opeens voor hun deur
staat? Ze nemen verschillende keren contact op met de politie en ook via
Slachtofferhulp Nederland wordt geprobeerd om de adresgegevens
alsnog te laten afschermen door domicilie te kiezen op het bureau, maar
alle pogingen zijn tevergeefs. Meneer en mevrouw Pijl zitten een paar
weken behoorlijk in de rats en beleven menig slapeloze nacht voordat ze
35 Aanwijzig Slachtofferzorg (2010A029)
http://www.om.nl/organisatie/beleidsregels/overzicht/slachtoffers/@155130/aanwijzing/ 36 Bron: interview op 20-12-2011
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 22
horen – nadat ze zelf weer eens contact met de politie hebben gezocht –
dat hun aanvaller een geestelijke stoornis heeft en al een tijdje zijn
medicijnen niet meer had genomen. Inmiddels is hij weer in
behandeling. Ook de dader zelf weet niet wat hem op dat moment
bezielde. Het echtpaar Pijl is gerustgesteld. Al hadden ze deze informatie
natuurlijk graag eerder gehad.
Het is geen op zichzelf staand geval; op internet hoef je niet lang te
zoeken om soortgelijke ervaringen te vinden. Het volgende citaat is
illustratief. ‘Naar aanleiding van een mishandeling afgelopen zaterdag
door een vreemde, heb ik meteen melding gemaakt bij de meldkamer, en
kenteken, signalement en auto opgegeven (…) Ik zou op een rustig
tijdstip aangifte kunnen doen. Ik kom net van het politiebureau, en ik
ben nogal verbaasd, en behoorlijk boos. Als ik aangifte doe, komen mijn
adresgegevens op de aangifte te staan. Je kunt niet anoniem aangifte
doen. De ‘verdachte’ krijgt de aangifte in te zien (daar heeft hij recht op),
en weet dus waar ik woon, en wie ik ben. Wat dus zou betekenen dat ik
een mes tussen mijn ribben gestopt kan krijgen als ik de deur uitstap,
gezien meneer al een klap uitdeelde om niks. Wat is dat voor een
kromme wet? Ik zei tegen de agente, dit betekent zeker dat er een hoop
misdaden onbestraft blijven gezien er mensen bang zijn voor wraak? Het
is ook zo dat ik niet ZIJN gegevens krijg, maar hij wel de mijne...’ 37
De ironie is in dit geval dat er dus niet sprake is van een ‘kromme wet’ of
een leemte in de wet, maar van een gebrek aan kennis van de regels bij
degenen die ze moeten toepassen.
Service en informatie
Slachtoffers die aangifte doen, hebben recht op een kopie van het proces-
verbaal van de aangifte. Met de invoering van de Wet versterking positie
slachtoffer is hiertoe een bepaling in het 4e lid van art. 163 Sv opgenomen:
op verzoek van de aangever of diens gevolmachtigde moet de
opsporingsambtenaar een kopie van de aangifte verschaffen. Dat is
onder meer belangrijk om een bewijsstuk te hebben voor de verzekering,
voor een aanvraag bij het Schadefonds Geweldmisdrijven (maar niet
noodzakelijk) en om een alvast een voegingsformulier in te vullen voor
het geval er een verdachte vervolgd kan worden.
37 http://forum.fok.nl/topic/1332468 2 februari 2012
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 23
In art. 163 zijn geen weigeringsgronden of bijzondere verzoekprocedures
opgenomen, noch is een termijn vastgesteld waarbinnen het verzoek om
een kopie gedaan moet worden. Kortom: een vraag aan een
politieambtenaar volstaat. En als dat gebeurt direct bij de aangifte, dan
levert dat doorgaans geen problemen op. Maar niet ieder slachtoffer is
even alert op het belang van een kopie en niet iedere verbalisant
informeert de aangever hierover. Komt de aangever enige tijd later
alsnog tot de conclusie dat hij een kopie wil, dan is dat al een stuk
ingewikkelder, ervaren slachtoffers en hun gevolmachtigden, zoals een
advocaat of een medewerker van Slachtofferhulp Nederland.38
Regelmatig krijgen zij te horen hiervoor een schriftelijk verzoek bij de
officier van justitie in te moeten dienen. Zo’n verzoek moet dan door de
papiermolen van het parket en met enig geluk levert het binnen
afzienbare termijn een afschrift op. In het minder gunstige scenario zijn
er diverse rappels nodig om het gewenste document te krijgen. Voor een
slachtoffer is het ontmoedigend om voor een relatief eenvoudig verzoek
op een dergelijke bureaucratische respons te stuiten. Ook binnen het
apparaat zelf genereert zo’n respons alleen maar extra handelingen, dus
wat is de winst? Het verhoudt zich bovendien slecht met de beginselen
van de correcte bejegening en accurate informatievoorziening die pijlers
van het slachtofferbeleid vormen.
De keten is niet blind voor dergelijke oneffenheden in de dienstverlening
aan slachtoffers. Het is niet voor niets dat de invoering van de
Slachtofferloketten in zo’n voortvarend tempo is volbracht. De korte
lijnen tussen de politie-, OM- en Slachtofferhulpmedewerkers op de
parketten doorsnijden de nodeloos lange bureaucratische lijnen,
bijvoorbeeld omdat de medewerkers elkaars systemen kunnen
raadplegen om snel en zonder omwegen over de noodzakelijke
informatie te beschikken. Nu alleen nog even zorgen dat de vereiste
autorisaties op alle Slachtofferloketten geregeld zijn…
De politie heeft nog andere informatieplichten rondom de aangifte. Zij
dient het slachtoffer te informeren over de mogelijkheden van
bemiddeling en slachtoffers van geweldsdelicten door te verwijzen naar
38 Zie bijvoorbeeld de ‘Lijst generieke knelpunten advocatuur d.d. 2 december 2012’, ook wel bekend
als de ‘zwarte lijst’
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 24
het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dat is zeer belangrijke informatie
voor slachtoffers want ze betreft de vergoeding van schade.
Daarnaast hoort de politie slachtoffers te attenderen op de
dienstverlening van Slachtofferhulp Nederland en slachtoffers door te
verwijzen; zij vervult in die zin een poortwachterfunctie. Tot voor kort
gebeurde de doorverwijzing door expliciet toestemming aan het
slachtoffer te vragen. Deze informed-consent procedure kende een aantal
zwakke punten39 waardoor de politie slechts een deel van de daarvoor in
aanmerking komende slachtoffers bij Slachtofferhulp Nederland
aanmeldde. Enkele maanden geleden is, na een (jaren)lange aanloop, een
volledig geautomatiseerde doorgifte van slachtoffergegevens
gerealiseerd met betrekking tot een lijst van ruim 70 delictcodes. Dat
heeft geleid tot een spectaculaire stijging van de aanmeldingen bij
Slachtofferhulp Nederland. Of er daadwerkelijk sprake is van een 100%
doorgifte moet nadere analyse van de cijfers uitwijzen, maar de eerste
resultaten zijn zonder meer positief. Nu is de uitdaging voor
Slachtofferhulp Nederland om alle aangemelde slachtoffers ook
daadwerkelijk binnen twee2 werkdagen actief te benaderen. Op basis
van goede informatie over de dienstverlening van Slachtofferhulp
Nederland kan het slachtoffer dan besluiten een hulpaanbod te
accepteren of niet.
Actief benaderen
Waarom is gekozen voor deze procedure? Waarom wordt het slachtoffer
niet langer om toestemming gevraagd, maar geeft de politie zijn
gegevens automatisch door aan Slachtofferhulp Nederland? Die
procedure is weliswaar conform de bepalingen van de Wet bescherming
persoonsgegevens, maar mensen kunnen het toch vervelend of ongepast
vinden dat hun gegevens zonder hun medeweten of toestemming door
de politie aan een andere instantie worden verstrekt. En waarom vindt
Slachtofferhulp Nederland het zo belangrijk om initiatief naar
slachtoffers te nemen, terwijl zij, althans volgens haar missie40, uitgaat
van de veerkracht en zelfredzaamheid van slachtoffers? Ook daar lijkt
iets te wringen.
39 Zie voor een uitgebreide analyse Dekkers, Jansen & Homburg (2006) 40 Zie http://www.slachtofferhulp.nl/Over-Ons/
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 25
Ten grondslag aan deze keuzen liggen de volgende overwegingen. Op
macroniveau is slachtofferschap van een strafbaar feit op te vatten als
een schending van het sociaal contract tussen burger en samenleving,
vertegenwoordigd door de overheid: de burger heeft een deel van zijn
bevoegdheden, waaronder het recht op vergelding, overgedragen aan de
overheid in ruil voor onder meer bescherming en veiligheid. Niet alleen
de dader, maar ook de overheid en in brede zin de samenleving hebben
zo geredeneerd een ‘schuld’ aan het slachtoffer. Daarop grondt de plicht
om althans gedeeltelijk te voorzien in de behoeften van het slachtoffer,
namelijk herstel en rechtvaardigheid. Deze behoeften zijn, zoals eerder
beschreven, uiteen te rafelen in bijvoorbeeld erkenning, compensatie,
informatie, participatie (voice) en bescherming.
Slachtofferhulp Nederland belichaamt de hand die de samenleving
toesteekt aan het slachtoffer om tegemoet te komen aan deze behoeften.
De actief toegestoken hand is zowel een symbolische erkenning van het
leed en onrecht die de persoon in kwestie zijn aangedaan, als een aanbod
van concrete steun. Zelfs al heeft het slachtoffer geen behoefte aan hulp
en aanvaardt hij het aanbod niet, dan heeft het initiële contact toch een
eigenstandige waarde.
Een tweede, niet minder belangrijke overweging, is gestoeld op het in
meer dan 25 jaar praktijkervaring verkregen inzicht dat, hoe vreemd het
ook mag klinken, slachtoffers doorgaans geen (actieve) hulpvragers
blijken te zijn. Om uiteenlopende redenen ervaren slachtoffers een
drempel om zelf de weg naar Slachtofferhulp Nederland te vinden.
Onbekendheid met de organisatie en de dienstverlening is een reden.
Het beeld van de geitenwollensokkenorganisatie die vooral ‘tea and
sympathy’ biedt is hardnekkig, ook al is het volstrekt achterhaald. Soms
weerhoudt schaamte of schuldgevoel de betrokkene van een
hulpverzoek. Ook speelt mee dat vlak na het misdrijf de impact en de
gevolgen op materieel, fysiek, psychisch, sociaal en emotioneel terrein
zich nog niet in hun volle omvang hebben ontvouwd. De kans op
slachtofferschap mag dan bepaald niet denkbeeldig zijn, het is nu ook
weer niet een ervaring die voor de doorsnee burger tot de reguliere gang
van zaken behoort en waarvoor mensen dus een handelingskader paraat
hebben. Het is, kortom, moeilijk voor slachtoffers goed zicht te hebben
op het complex aan gevolgen van het misdrijf en de behoeften die
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 26
daaruit voortvloeien, en deze behoeften vervolgens zodanig te
articuleren dat duidelijk wordt welke hulp nodig is. “Dat kan ik volledig
beamen”, aldus een slachtoffer, "Als de shock over is, heb je geen
energie. (…) Je kunt niet voor jezelf zorgen. Er moet iemand zijn die dat
voor je doet. Je bent geknakt; je kunt op dat moment niet je rug rechten
en vechten.” Daarin ligt dus een voorname taak van Slachtofferhulp
Nederland: het mobiliseren van veerkracht en zelfredzaamheid, die
eerste uitgestoken hand die het slachtoffer overeind helpt zodat hij weer
op eigen benen staat.
Opsporingsonderzoek
De aangifte is in principe het startsein tot opsporingsonderzoek. De
meeste aangevers willen graag op de hoogte blijven van ontwikkelingen
in het onderzoek. Wat leveren sporen en ander bewijsmateriaal op, is er
een al een verdachte in beeld, neemt de politie hem in voorlopige
hechtenis of blijft hij op vrije voeten? Deze en andere vragen houden
ieder slachtoffer in meer of mindere mate bezig. Volgens de Aanwijzing
slachtofferzorg heeft de politie de plicht het slachtoffer te informeren over
het verloop van de zaak tot en met de afsluitende inzending van het
proces-verbaal aan het OM, wanneer het slachtoffer conform art. 51a 3e
lid Sv daarom heeft verzocht.
In de ideale situatie ontvangt iedere aangever met enige regelmaat
telefonisch of schriftelijk een update van de stand van zaken in het
onderzoek rondom ‘zijn’ zaak. Zelfs al zijn er geen nieuwe
ontwikkelingen te melden, dan nog heeft zo’n bericht waarde omdat het
slachtoffers laat weten dat ze niet vergeten zijn. Een relevante nieuwe
ontwikkeling, zoals de vrijlating uit voorlopige hechtenis van een
verdachte dient onverwijld aan het betrokken slachtoffer te worden
meegedeeld. Het kan buitengewoon schokkend en angstig zijn voor
bijvoorbeeld een zedenslachtoffer of nabestaande om opeens de dader
tegen te komen terwijl men dacht dat die veilig achter de tralies zat. En
hoewel voor slachtoffers van ernstige geweld- en zedenmisdrijven en
nabestaanden van levensdelicten een hoger dienstverleningsniveau geldt
dat is gewaarborgd in het Maatwerkprotocol, slagen de betrokken
instanties er niet altijd in op het slachtoffer of de nabestaande op tijd van
belangrijke zaken op de hoogte te stellen. Het feit dat politie en OM
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 27
vanwege formeelrechtelijke redenen voornamelijk op papier
communiceren, komt de snelheid van de communicatie niet ten goede.
De ‘next best thing’ zou een geautomatiseerd aangiftevolgsysteem zijn,
een elektronisch slachtofferdossier waarin alle relevante informatie van
alle betrokken instanties voortdurend actueel te raadplegen is door het
slachtoffer. Natuurlijk zitten daar enorme haken en ogen aan.
Beveiligingstechnisch is het een ingewikkelde klus, en minstens zo
complex is het om de verschillende systemen van de betrokken instanties
zo te koppelen dat de juiste informatie op het juiste moment automatisch
in het elektronisch dossier stroomt.
Daartegenover staat dat slachtoffers op elk gewenst tijdstip en gewenste
plaats (mits voorzien van internettoegang) het dossier van hun zaak
kunnen raadplegen. Schroeven we de ambitie verder op, dan maakt zo’n
slachtofferdossier onderdeel uit van een persoonlijke webpagina met
allerlei interactieve functionaliteiten, zoals chatten met
Slachtofferloketmedewerker, het online aanvragen van diensten en
invullen van formulieren, voorlichtingsfilmpjes over en simulaties
(serious gaming) van de verschillende stadia van de rechtsgang om
slachtoffers voor te bereiden op wat komen gaat. Zo’n geïntegreerde tool
kan absoluut een bijdrage leveren aan het herstel van controle en het
(terug)nemen van de regie door het slachtoffer. Herstel van controle, zo
heeft onderzoek keer op keer uitgewezen, is een cruciale factor in de
verwerking van de gevolgen van een ingrijpende gebeurtenis.
Informeren – geven en krijgen
Voor nu genoeg gedroomd en terug naar de werkelijkheid. In dit deel
zijn we er tot nu toe vanuit gegaan dat de politie na de aangifte een
opsporingsonderzoek start. Maar bij de meerderheid van de aangiftes
gebeurt dat niet, zo heb ik eerder aan de hand van cijfers laten zien. De
politie is wettelijk niet verplicht om opsporingsactiviteiten te verrichten.
Daarvoor bestaan goede redenen: vaak valt er eenvoudigweg niet zo
veel op te sporen. Of legt de politie vanwege haar beperkte capaciteit
prioriteit bij de aanpak van andersoortige misdrijven dan die waarvan
aangifte is gedaan. Ziet de politie van opsporing af, dan moet zij de
aangever hiervan schriftelijk op de hoogte stellen. Is deze het niet met
die beslissing eens, dan kan hij de officier van justitie verzoeken om
alsnog onderzoek in te stellen. Blijft de officier bij het sepot, dan is er nog
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 28
de mogelijkheid beklag in te dienen door middel van de artikel 12 Sv-
procedure, waarover later meer.
Gedurende het vooronderzoek beschikken politie en officier van justitie
over een uitgebreid maar nauw omschreven arsenaal bevoegdheden om
bewijs te verzamelen. Hier doet zich het inquisitoire karakter van het
Nederlandse strafrecht het sterkst gelden. De verdachte is in dit stadium
vooral object van onderzoek, en kan aanspraak maken op sterke
wettelijke waarborgen. Dat heeft te maken met drie fundamentele
beginselen van het Nederlandse strafrecht. Het eerste is het
onschuldvermoeden: de verdachte is onschuldig tot het tegendeel is
bewezen. Het tweede staat bekend als het ‘nemo tenetur’-beginsel: een
verdachte is niet verplicht aan zijn eigen veroordeling mee te werken.
Dat komt onder meer tot uitdrukking in de cautieplicht van justitie en
het zwijgrecht van de verdachte, alsmede het feit dat de verdachte niet
beëdigd wordt voor verhoor. Het derde beginsel is expliciet neergelegd
in art. 6 van het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de
Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM): iedere verdachte heeft recht
op een eerlijk proces.
De rechten van het slachtoffer zijn in deze fase tamelijk beperkt. Er is
vooral het recht om – op verzoek – geïnformeerd te worden over verloop
en afloop van het onderzoek. Ook kan het slachtoffer aan de officier
verzoeken om stukken toe te voegen aan het dossier die hij relevant acht
voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn
vordering op de verdachte (art. 51b lid 2 Sv) en kennisneming verzoeken
van stukken uit dat dossier die voor hem van belang zijn (art. 51b 1e lid).
De officier kan dat weigeren, waartegen het slachtoffer dan weer
bezwaar kan aantekenen bij de rechter.
Art.51b 2e lid is een intrigerende bepaling omdat het de mogelijkheid
opent, in ieder geval niet uitsluit, om bewijsstukken resulterend uit
opsporingsactiviteiten en onderzoek die het slachtoffer zelf geïnitieerd
heeft, toe te voegen aan het strafdossier. Op dit moment is nog geen
systematisch beeld in welke mate slachtoffers gebruik maken van de
mogelijkheid om stukken toe te voegen aan het dossier. Ook zou het
zonder meer interessant zijn om te onderzoeken wat voor soort stukken
slachtoffers willen toevoegen aan het dossier en hoe de officier van
justitie met deze verzoeken omgaat.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 29
Art. 51b 1e lid is in feite het equivalent van artt. 31 en 33 Sv die het
kennisnemingsrecht van de verdachte regelen. In die zin is er dus
getracht meer evenwicht te brengen in de positie van slachtoffer en
verdachte. Toch blijkt het in de praktijk niet altijd mee te vallen om dit
recht te effectueren. Hoewel de wet deze verplichting nergens stelt41,
krijgen slachtoffers nogal eens te horen dat alleen een advocaat zo’n
verzoek kan doen. Anders dan de verdachte, heeft het slachtoffer geen
wettelijk recht op rechtsbijstand.42 Slechts een beperkt aantal slachtoffers,
namelijk van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven, kunnen de Raad
voor de Rechtsbijstand om een toevoeging verzoeken, een gehele of
gedeeltelijke43 tegemoetkoming in de kosten van een advocaat.
Slachtoffers worden door deze handelswijze dus onnodig op kosten
gejaagd.
Voor slachtoffers moet de drempel om kennis te nemen van de relevante
processtukken zo laag mogelijk zijn, en zouden slachtoffer en verdachte
op dit punt over dezelfde rechten moeten beschikken. Het voelt als een
groot onrecht als de verdachte middels zijn raadsman wel over (grote
delen van) het dossier kan beschikken en het slachtoffer niet.
Bijvoorbeeld uit oogpunt van de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van de verdachte, terwijl deze zelf zo’n grove inbreuk heeft
gemaakt op de levenssfeer van het slachtoffer. Als de verdachte of diens
advocaat vervolgens ook nog eens vrijelijk allerlei informatie uit dat
dossier in de publiciteit brengen, inclusief privacygevoelige informatie
met betrekking tot het slachtoffer of de nabestaanden, dan is ‘adding
insult to injury’ een understatement.
“Mijn zwager vertelde dat hij het dossier had gelezen”, aldus een
nabestaande wier man werd vermoord door een familielid. “Ik vroeg:
‘Welk dossier?’ ‘Het politiedossier’, zei hij. Hij had het dossier van de
dader gekregen. Dat is toch een macabere situatie: ík ben de vrouw van
degene die vermoord is, en mocht het niet inzien en de dader, die zich
41 Art. 51b 5e lid vermeld weliswaar dat de wijze waarop kennisneming van de processtukken
geschiedt, kan worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur, maar zo’n regeling is nog niet
uitgewerkt. Ook de Aanwijzing Slachtofferzorg geeft hieromtrent geen nadere richtlijnen. 42 Het slachtoffer kan zich doen bijstaan (in principe door iedereen) en kan zich op de terechtzitting
doen vertegenwoordigen door een advocaat (die daartoe gevolmachtigd is) of een ander gemachtigde
die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft. (art. 51c 1e en 2e lid) 43 Onder meer afhankelijk van inkomen en vermogen, en de hoogte van een eventuele
schadevergoeding
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 30
beriep op zijn zwijgrecht, mag het wel hebben. Híj bepaalt vervolgens
wie het dossier te lezen krijgt. Hij heeft het aan verschillende
familieleden gegeven. Wat moet ik dan doen? Op mijn knieën naar de
dader om het dossier in te zien? Want de politie gaf het niet. Dat mag
dan volgens de wet zijn, maar dat is het meest onrechtvaardige wat je als
nabestaande aangedaan kan worden. Daar heb ik enorm onder geleden.”
Ook hier gloort het elektronisch slachtofferdossier als lonkend
perspectief: het zou voor alle partijen een winsituatie zijn als de stukken
waarvan het slachtoffer gerechtigd is kennis te nemen, automatisch in
het dossier belanden en altijd te raadplegen zijn.
Invloed op opsporingsonderzoek en vervolgingsbeslissing
Er komt een punt in het onderzoek dat het OM een beslissing moet
nemen over wat er met de zaak gebeurt. Er zijn verschillende
mogelijkheden:
• Het besluiten tot verdergaand onderzoek, bijvoorbeeld door het
aanvragen van een gerechtelijk vooronderzoek (GVO). De rechter-
commissaris met zijn verdergaande bevoegdheden neemt dan het
onderzoek over. Als het GVO is afgesloten moet het OM een van de
onderstaande besluiten nemen over de verdere afwikkeling.
• Het afdoen van de zaak door het OM zelf. Het OM kan besluiten niet
te vervolgen vanwege gebrek aan bewijs; een technisch sepot. Een
tweede mogelijkheid is het voorwaardelijk sepot: de verdachte kan
vervolging afhouden door te voldoen aan bepaalde voorwaarden,
zoals het betalen van boete (transactie), en het vergoeden van de
schade aan het slachtoffer. Ten slotte kan het OM ingeval van
overtredingen en misdrijven waarop minder dan zes jaar celstraf staat
zelf een straf opleggen. Dat kan in de vorm van een boete of werkstraf
en aanvullende maatregelen zoals het opleggen een
schadevergoedingsmaatregel of de ontzegging van de rijbevoegdheid.
Een vrijheidsbenemende straf kan alleen de rechter opleggen.
• De zaak ter beoordeling aan de rechter voorleggen door de verdachte
te dagvaarden.
Welke beslissing de officier van justitie ook neemt ten aanzien van een
strafdossier, hij moet de belangen van het slachtoffer daarin meewegen,
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 31
waarbij vooral de schadevergoeding een rol speelt. Uiteraard moet het
OM het slachtoffer informeren over de vervolgingsbeslissingen.
Wat nu als het als slachtoffer het niet eens is met de beslissing van de
officier? Zijn er wettelijke voorzieningen die het opportuniteitsbeginsel
van het OM kunnen doorkruisen?
Art. 12 Sv
Zo’n voorziening bestaat in de vorm van de art. 12 Sv-procedure of
procedure klacht niet-vervolging. Deze procedure is voor iedere
belanghebbende toegankelijk en te starten door een klaagschrift te sturen
naar het gerechtshof van het betreffende ressort . Als de klacht niet
evident ongegrond is, neemt het hof die in behandeling. Het OM stuurt
het tot dan toe opgebouwde dossier naar het hof en de advocaat-
generaal geeft een schriftelijk advies. Vervolgens roept het hof de
indiener van het klaagschrift op om zijn klacht op zitting mondeling toe
te lichten. Soms wordt ook de vermeende dader verhoord, maar dat
gebeurt in een aparte zitting. Het hof toetst de vervolgingsbeslissing van
het OM: is uit het strafonderzoek voldoende bewijs naar voren gekomen
om de verdachte te vervolgen? Eventueel kan het hof tot de conclusie
komen dat nader onderzoek nodig is. Het hof kan ook de beslissing om
te transigeren toetsen, maar is daarin doorgaans zeer terughoudend
omdat de verdachte in principe erop moet kunnen vertrouwen dat met
het betalen van de geldboete de zaak is afgedaan. Binnen vier tot zes
weken na de laatste behandeling van de zaak,ontvangt de klager de
beslissing van het hof. Het hof betrekt bij zijn beslissing de technische
aspecten van de zaak (zoals de bewijsbaarheid) en het algemeen belang
bij het wel of niet vervolgen.
Is de art. 12 Sv procedure een echte waarborg voor het slachtoffer, of een
doekje voor het bloeden?, zoals raadsheer Veldhuisen zich afvraagt in de
Prinsengrachtbundel getiteld Art. 12 Sv.44 Uit onderzoek blijkt dat de
kans op het gegrond verklaren van de klacht niet bijzonder groot is. Van
de 460 beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam die advocaat-
generaal Van Gend analyseerde, heeft het hof in 51 gevallen een bevel tot
vervolging en/of nader onderzoek gegeven, waarbij het in 30 gevallen
ging om een geweld- of zedenmisdrijf. Uiteindelijk kwam het in 20
44 Veldhuisen (2004: 117 e.v.)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 32
gevallen alsnog tot een veroordeling met een vorm van straf en 4
schuldigverklaringen zonder straf. In de overige gevallen werd de
oorspronkelijke vervolgingsbeslissing van de officier door het hof, na
een nader bevolen GVO of door de zittingsrechter bevestigd.45 De kans
op het gegrond verklaren van de klacht is daarmee ongeveer 11% en de
kans dat er een veroordeling volgt, 5%. In hoeverre de Amsterdamse
cijfers representatief zijn voor de overige ressorten, blijft een kwestie van
speculeren. Het is echter aannemelijk dat ook daar de kansen niet heel
veel hoger zullen uitvallen. ‘Insiders weten hoe weinig kans de
slachtoffers maken, zeker bij gebrek aan bewijs geseponeerde delicten,
dat het hof alsnog vervolging beveelt’, aldus Van Dorst die vervolgens
concludeert dat het standaard informeren van slachtoffers over de
mogelijkheid een klacht niet-vervolgen in te dienen na een sepot, het
risico van de bekende dode mus in zich draagt.46 Aan de keerzijde: er
heeft een tenminste een onafhankelijke rechter naar de zaak gekeken en
zijn oordeel gegeven. Wellicht vergemakkelijkt dat enigszins de
acceptatie van het feit dat vervolging van de dader niet mogelijk of
wenselijk is.
Wie een art. 12-procedure in gang wil zetten moet overigens beschikken
over een grote voorraad geduld. ‘Het hof betreurt ten zeerste dat de
behandeling van de zaak zo lang heeft geduurd’, lijkt inmiddels een
standaard formule in de beschikkingen te zijn.47 Doorlooptijden van zes
maanden tot een jaar zijn eerder regel dan uitzondering.48 Dat dit voor
slachtoffers noch verdachten een wenselijke situatie is, behoeft geen
uitleg. Veldhuisen stelt voor om de behandeling van de klacht bij de
rechtbank onder te brengen, omdat vanwege de betere aansluiting op de
werkprocessen daar een aanzienlijke tijdwinst is te boeken.
“Een andere mogelijkheid is om de art. 12 Sv-procedure om te vormen
tot een verzoek- en verweerschrift procedure zoals die bestaat in het
civiele recht”, aldus Richard Korver, advocaat en voorzitter van het
Landelijk Advocatennetwerk Zedenslachtoffers (Lanzs) en in die
hoedanigheid meer dan bekend met de stroperigheid van de huidige
procedure. Zo’n procedure kan meestal schriftelijk plaatsvinden. Tineke
45 Van Gend (2004: 163 e.v.) 46 Van Dorst (2000: 240) 47 Veldhuisen (2004:117) 48 Van Gend & Visser (2004: 57 noot 49)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 33
Cleiren, hoogleraar strafrecht aan de Universiteit van Leiden, oppert een
beroepsprocedure zoals die in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is
vastgelegd. Dat betekent eerst een bezwaar indienen bij het orgaan dat
de beslissing nam, die dan zijn beslissing in de volle omvang moet
heroverwegen en de klager ook moet horen. Tegen een
ongegrondverklaring van de klacht kan de klager vervolgens beroep
aantekenen bij een beroepsinstantie, in dit geval de strafrechter. Deze
kan besluiten tot een hoorzitting en kan de zaak op haar merites
beoordelen, dat wil zeggen, een volledige toetsing. Dat lijken geen hele
wezenlijke veranderingen maar de Awb kent strikte en relatief korte
termijnen voor indienen en behandelen van klachtschriften en daarin
zou de grote winst zitten. Maar er zijn ook andere constructies denkbaar
die het slachtoffer invloed zouden verschaffen. Om dat te illustreren, wil
ik een uitstapje maken naar de zuiderburen.
Burgerlijke partij49
Het Belgische rechtssysteem wijkt op verschillende punten significant af
het Nederlandse. Zo is er het Hof van Assisen, een volksrechtbank,
waarin een jury van twaalf gezworenen samen met drie rechters oordeelt
over feiten, schuld en straf in zaken als moord en doodslag.50 Veel
relevanter voor mijn betoog is de rechtsfiguur van de burgerlijke
partijstelling die het slachtoffer als daadwerkelijke procespartij
positioneert.
In het Belgisch recht kan een slachtoffer in drie modaliteiten onderdeel
uitmaken van de strafrechtelijke afwikkeling van de zaak. De meeste
‘passieve’ modaliteit is die van klager. De daaraan verbonden rechten
houden in dat het slachtoffer automatisch op de hoogte wordt gesteld
over de datum van rechtszittingen51 en wanneer het onderzoeksgerecht
tot ‘internering’52 besluit als het een verdachte ontoerekeningsvatbaar
acht. Daarnaast heeft de klager recht op inzage in en afschrift van de
49 De informatie in deze secties is gebaseerd op de brochure Uw rechten in de strafprocedure als
slachtoffer van een misdrijf en interviews met V. van Parys, werkzaam bij de Dienst Slachtofferonthaal
van het justitiehuis Turnhout. 50 Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Hof_van_assisen voor een uitgebreide beschrijving. 51 In België wordt het onderzoek ter zitting door twee verschillende rechtbanken uitgevoerd: de eerste
fase vindt plaats bij het onderzoeksgerecht richt zich meer op het feit en de schuld van de verdachte,
waarna de strafrechtbank zich over de zaak buigt om een eindoordeel te vellen en de straf te bepalen. 52 Vergelijkbaar met ter beschikkingstelling
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 34
relevante processtukken. Klager is men door het neerleggen van een
klacht bij de politie of Procureur des Konings (officier van justitie).
De tweede modaliteit, of statuut in het Belgische juridisch jargon, is die
van benadeelde.53 Daartoe dient het slachtoffer (of zijn advocaat) zich als
zodanig te laten registreren bij het parket. De status van benadeelde
geeft het slachtoffer recht om rechtstreeks stukken toe te voegen aan het
strafdossier. Daarnaast wordt hij op de hoogte gesteld van elke
beslissing in het vooronderzoek, zoals over seponering,
strafbemiddeling, de aanstelling van een onderzoeksrechter, en de data
van rechtszittingen.
Als derde kan het slachtoffer zich (eventueel met tussenkomst van zijn
advocaat) burgerlijke partij stellen. Dat betekent dat de persoon in
kwestie stelt schade te hebben opgelopen door het misdrijf en hiervoor
schadevergoeding vraagt tijdens de strafprocedure.54 Het slachtoffer kan
zich burgerlijke partij stellen zonder dat er een onderzoeksprocedure
loopt. Hij meldt zich dan bij de onderzoeksrechter met ‘klacht met
burgerlijke partijstelling’. Op die manier heeft de klager zekerheid dat
zijn zaak wordt onderzocht en kan hij vanaf het begin zijn rechten doen
gelden. In dat geval is wel een waarborgsom verschuldigd, wat niet het
geval is als er al een onderzoek bij de procureur of onderzoeksrechter
loopt. In het geval van overtredingen en wanbedrijven kan het
slachtoffer de vermeende dader zelf rechtstreeks dagvaarden (citation
directe). Ook nadat de strafrechtbank uitspraak heeft gedaan, kan het
slachtoffer zich burgerlijke partij stellen. De betreffende rechter moet dan
ook uitspraak doen over de burgerlijke belangen, namelijk de
vergoeding van de schade als gevolg van het misdrijf.
In België berust het vervolgingsmonopolie dus niet exclusief bij het
openbaar ministerie, ook een private partij deze kan initiëren en wel via
de onderzoeksrechter of via een directe dagvaarding. In veel andere
rechtssystemen komen we deze rechtsfiguur tegen, bijvoorbeeld als de
Privatklage in Duitsland.
De rechten van de burgerlijke partij reiken verder dan alleen het
schadeherstel. Ze heeft recht op inzage in het strafdossier en kan om
53 Niet te verwarren met de benadeelde partij in Nederland, die zich voegt met een vordering tot
schadevergoeding in het strafproces. 54 Niet alleen het slachtoffer, iedereen die schade heeft geleden door het betreffende misdrijf, kan zich
burgerlijke partij stellen
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 35
bijkomende onderzoekshandelingen vragen, zoals het verhoren van een
bepaalde persoon. Ook wordt zij steeds actief geïnformeerd over de
relevante ontwikkelingen in het onderzoek.
Bescherming of bevoogding?
Terug naar de Nederlandse situatie. Vanaf het moment dat het
slachtoffer als procespartij uit het strafrecht verdween, is bij tijd en wijle
discussie gevoerd of de tijd niet rijp was om het slachtoffer die positie
terug te geven. Groenhuijsen – geen voorstander – verwoordt de
argumenten als volgt: ‘Het zou niet goed zijn voor het slachtoffer en het
is niet goed te passen in het systeem.’55
Om met het eerste argument te beginnen: hierin klinkt de angst voor
secundaire victimisatie door. De risico’s voor slachtoffers zouden
immers groot zijn, in termen van zowel geldelijke als emotionele kosten.
Komt het niet tot een veroordeling dan is het slachtoffer gehouden de
proceskosten te betalen, althans in de Duitse en Belgische variant. Verder
staat men als procespartij bloot aan kritische bevraging van het OM, de
verdediging en de zittingsrechter. Zeker de advocaat van de verdachte
zal willen proberen het verhaal van het slachtoffer onderuit te halen. Zo
loop je als slachtoffer het risico als leugenaar te worden neergezet en het
gevoel te krijgen dat je zelf in de beklaagdenbank zit. Dat is voor
slachtoffers geen aantrekkelijk vooruitzicht; mij komen onmiddellijk
scènes uit Amerikaanse en Engelse tv-series voor ogen waarin advocaten
er niet voor terugdeinzen om karaktermoord te plegen op slachtoffers
van gruwelijke delicten. Dat is weliswaar een gedramatiseerd beeld,
maar wel ontleend aan de werkelijkheid. Daarvoor moeten we
slachtoffers toch willen behoeden?
Voordat we al te gretig ‘uiteraard’ zeggen: dat impliceert dat we
slachtoffers vooral als kwetsbaar en hulpeloos zien en ze moeten
beschermen tegen alles wat hun leed kan verergeren. Maar geldt dat
voor alle slachtoffers in dezelfde mate? Zouden ze niet op z’n minst de
mogelijkheid moeten hebben om zelf de afweging te maken of zij
bestand zijn tegen de negatieve aspecten en risico’s van het strafproces?
Zelf afwegen of de kosten opwegen tegen de baten en er uiteindelijk een
positief saldo overblijft? Dergelijke argumenten zijn onder meer naar
55 Zie onder meer Groenhuijsen (2001:79)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 36
voren gebracht door Van Dijk56, een sterk pleitbezorger van victim
empowerment en door Van Dorst57, tegenwoordig raadsheer bij de Hoge
Raad. Ze zijn zeker een overweging waard. De daadwerkelijke
emancipatie van het slachtoffer begint bij de mogelijkheid om zelf een
beredeneerde keuze te maken op basis van begrijpelijke informatie over
alle mogelijke consequenties van die keuze. Bescherming moet geen
bevoogding zijn. Bovendien zijn er best constructies te bedenken waarin
de belasting voor het slachtoffer binnen de perken blijft, bijvoorbeeld
door bijstand van een (gratis) advocaat.
Het tweede argument betreft de inpasbaarheid van rechtsfiguren als de
burgerlijke partij of Privatklage in het Nederlandse systeem.
Groenhuijsen is daar kort over: ‘Slachtofferemancipatie mag nooit ten
koste gaan van een eerlijke berechting van verdachten.’58 Het
Nederlandse bestel mag in zijn huidige vorm dan weinig ruimte bieden
voor het slachtoffer als procespartij, maar België, Duitsland en nog vele
andere landen zijn erin geslaagd hun strafrechtsysteem zo in te richten
dat het slachtoffer daarin partij is zonder dat het ten koste gaat van het
eerlijke proces voor de verdachte of de kwaliteit van de rechtspleging.
Anders had het Europese Hof voor de Rechten van de Mens er echt wel
een stokje voor gestoken.
Mini-instructie voor slachtoffers
Het introduceren van het slachtoffer als actieve partij in het
vooronderzoek, als degene die de strafvordering initieert of
onderzoekshandelingen kan uitlokken, lijkt binnen de strafrechtwereld
vooralsnog op meer tegenstanders dan medestanders te kunnen rekenen.
Toch zit er een rechtsfiguur in het Wetboek van strafvordering die de
mogelijkheid biedt om opsporingshandelingen te verzoeken bij de
rechter-commissaris, de zogenaamde mini-instructie (art. 36a-e Sv). Deze
staat momenteel alleen ten dienste van een verdachte, dan wel degene
die redelijkerwijs kan vermoeden dat het OM verdenkingen jegens hem
koestert maar die nog niet expliciet kenbaar heeft gemaakt. Zou de
mogelijkheid om opsporingshandelingen uit te lokken via een mini-
instructie voor slachtoffers worden gekoppeld aan een meer
56 Zie bijvoorbeeld van Dijk (2009: 20 e.v.). 57 Van Dorst (2000: 233 e.v.) 58 Groenhuijsen (2001: 85)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 37
gebruiksvriendelijke art. 12 Sv-procedure, dan zou dat een acceptabel
compromis kunnen opleveren tussen de Nederlandse en Belgische
posities. Helaas lijkt de kans hierop verkeken nu met de nieuwe Wet
versterking positie rechter-commissaris de artt. 36a-e uit het Wetboek van
strafvordering worden geschrapt.59 Blijft overeind dat ook slachtoffers een
mogelijkheid moeten hebben om op meer directe en meer omvattende
wijze opsporingshandelingen te kunnen uitlokken dan de (te) beperkte
en indirecte mogelijkheid die de art. 12 Sv-procedure hiertoe biedt.
De rechtszitting
We pakken de draad van dit verhaal weer op bij de
vervolgingsbeslissing van de officier van justitie. Daarmee laten we het
hele ZSM-traject, de versnelde afdoening van lichte strafbare feiten,
buiten beschouwing. De snelle afhandeling van zaken door het OM, met
medewerking van politie, Slachtofferhulp Nederland, reclassering en
andere betrokken instanties is als pilot in enkele arrondissementen
ongeveer een jaar geleden van start gegaan. Het doel is om met alle
betrokken instanties aan tafel als het even kan nog dezelfde dag dat het
delict is gepleegd, de zaak af te doen. Dat kan door de pleger een
transactie, een straf en/of maatregel op te leggen. Betreft het een
transactie of strafboete, dan dient hij direct af te rekenen. Ook ter zake
van de eventuele schade van slachtoffers geldt: boter bij de vis. Zowel
dader, slachtoffer als samenleving weten snel waar ze aan toe zijn. Bij
meer complexe zaken krijgt de verdachte een dagvaarding mee.
Slachtofferhulp Nederland kan in het belang van het slachtoffer
adviseren om de zaak meer tijd te gunnen of voor de rechter te brengen,
bijvoorbeeld omdat het opstellen van een gedegen schadevordering
meer tijd vraagt. Omdat ZSM in de pilotfase verkeert en de evaluatie nog
moet plaatsvinden, is het op deze plaats nog niet opportuun om er al
diep op in te gaan.
Staat eenmaal vast dat de verdachte voor de rechter komt, dan komt er
een meer omvattende set slachtofferrechten in beeld. Bijvoorbeeld het
recht om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces en zijn
59 EK 32 177 vergaderjaar 2000-2001. De wet is afgelopen zomer aangenomen door de Eerste Kamer,
maar is nog niet van kracht geworden.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 38
schadeclaim middels een voeging door de strafrechter te laten
beoordelen. Daarbij heeft het slachtoffer recht op ondersteuning van
Slachtofferhulp Nederland, zoals voorlichting over de rechtszitting en de
setting waarin deze plaatsvindt, hulp bij het opstellen en onderbouwen
van de schadevordering, en bij het opstellen van een schriftelijke
slachtofferverklaring, alsmede de voorbereiding van het spreken ter
zitting. Indien gewenst begeleidt een medewerker van Slachtofferhulp
Nederland het slachtoffer naar zitting en kan ook als gevolmachtigde
optreden om bijvoorbeeld de schadevordering toe te lichten. Daarnaast
kunnen slachtoffers van bepaalde categorieën delicten, de zogenaamde
spreekrechtwaardige delicten, om een gesprek met de officier van justitie
verzoeken.
De ontsluiting van deze rechten vormt het ‘wensenformulier’, dat het
OM naar het slachtoffer verstuurt als ‘zijn’ zaak wordt aangemeld op het
parket. Het slachtoffer kruist aan van welke rechten/diensten hij gebruik
wil maken en stuurt het formulier binnen de gestelde termijn van twee
weken terug naar het parket. Dit schakelt op basis van de voorkeuren
van het slachtoffer Slachtofferhulp Nederland in om waar nodig
ondersteuning te verlenen.
De informatie-uitwisseling, de termijnen en de kwaliteit van de
dienstverlening zijn mogelijke kwetsbare plekken in dit traject. Hoewel
de ‘koppelvlakken’ in elke keten altijd een kwetsbaar punt zullen blijven,
is de informatie-uitwisseling tussen betrokken ketenpartners met de
invoering van de Slachtofferloketten behoorlijk gestroomlijnd.
Bovendien heeft het OM het schadeverhaal van het slachtoffer tot een
van haar speerpunten gemaakt. Dat zou zich de komende jaren
bijvoorbeeld moeten vertalen in een hoger aantal voegingen dat ter
zitting komt.
Voegen
Wat wil het slachtoffer dat materiële en immateriële schade heeft
geleden als gevolg van het misdrijf? Zijn schade zo snel, compleet en
gemakkelijk mogelijk vergoed krijgen. Zich als benadeelde partij voegen
in het strafproces is dan een aantrekkelijke optie. Wanneer immers de
rechter de vordering toekent, legt hij bijna per definitie ook een
schadevergoedingsmaatregel op. De inning van het verschuldigde
bedrag komt daarmee in handen van het Centraal Juridisch
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 39
Incassobureau (CJIB) en er is een stok achter de deur: niet betalen
betekent vervangende hechtenis. De Wet versterking positie slachtoffer
introduceerde daarnaast de voorschotregeling, waardoor slachtoffers
van zeden- en geweldsmisdrijven hun geld van de overheid krijgen als
de dader na het verstrijken van een bepaalde termijn in gebreke is
gebleven. Dat geldt alleen indien er een schadevergoedingsmaatregel is
opgelegd.
Om deze route met succes af te leggen, is het van cruciaal belang dat de
rechter de voeging ontvankelijk acht en toekent, desnoods in gematigde
vorm. Want anders rest het civiele traject en daar is de kans op succes –
dat wil zeggen, daadwerkelijk je geld krijgen – vele malen kleiner.60
Daarom is in de Wet versterking positie slachtoffer het voegingscriterium
veranderd van ‘de vordering moet eenvoudig van aard zijn’ – wat
redelijk snel tot niet-ontvankelijkheid leidt – naar ‘de vordering mag
geen onevenredig beslag van het strafrechtgeding met zich meebrengen’.
De cynici onder ons zullen zeggen dat het ene vage criterium verruild is
voor een ander, niet minder vaag criterium, maar laten we ervan uitgaan
dat het nieuwe criterium rechters meer gelegenheid biedt om ook de wat
meer complexe voeging ter zitting te behandelen en het slachtoffer een
gang naar de civiele rechter te besparen.
Wil de rechter, indien hij de verdachte schuldig acht, de schadevordering
kunnen toewijzen, dan moet deze voldoen aan de criteria zoals
neergelegd in art. 6:162 BW (onrechtmatige daad) en goed zijn
onderbouwd. Voor de gemiddelde leek is het opstellen van een goed
onderbouwde – dus kansrijke – schadevordering een lastige klus.
Daarom zijn in het voorbereidingstraject verschillende voorzieningen
ingebouwd waarop de benadeelde partij een beroep kan doen en die als
waarborg fungeren voor de kwaliteit van de voeging. Bijvoorbeeld de
hulp bij het invullen van het formulier door een gekwalificeerde
medewerker van Slachtofferhulp Nederland, controle van het
voegingsformulier door een juridisch medewerker of de doorverwijzing
naar een advocaat als de vordering zeer complex van aard is.
Voor de onderbouwing van de vordering zijn bewijsstukken nodig,
bijvoorbeeld facturen en aankoopbonnen. Bij immateriële schade wordt
60 Het WODC laat momenteel onderzoek uitvoeren naar de mate waarin slachtoffers na het niet-
ontvankelijk verklaren van hun voeging door de strafrechter doorstromen naar het civiele traject en
welke knelpunten zijn daarbij tegenkomen.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 40
gekeken naar relevante jurisprudentie. Kan de benadeelde partij geen
bewijsstukken leveren, dan gebruikt het OM bij het beoordelen van de
voeging zijn ‘BOS-schade’ model. Dat is een soort rekenmodel met
normbedragen voor allerhande items, die het OM als een redelijke en
billijke vergoeding van de schade beschouwt. Deze normbedragen zijn
ontleend aan het NIBUD en de Letselschaderaad. Voor immateriële
schade bevat het rekenmodel voor tien strafbare feiten op basis van een
aantal weegfactoren minimumbedragen om de hoogte van een redelijk
en billijk schadebedrag te berekenen. Deze bedragen zijn vastgesteld op
basis van de richtlijnen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, de
Smartengeldgids van de ANWB, jurisprudentie en ervaringen uit de
praktijk. Per delict wordt op basis van deze weegfactoren een aantal
punten toegekend. Ieder punt staat voor €50, aldus de toelichting van het
OM.61 Het is dus enerzijds een service voor slachtoffers wanneer zij niet
over bewijsstukken beschikken, anderzijds vereenvoudigt het de
beoordeling van voegingen door het OM aanzienlijk.
BOS-schade is bedoeld voor veel voorkomende zaken. In geval van
zwaardere feiten blijft het maatwerk om een redelijk en billijk
schadebedrag vast te stellen dat het OM zal ondersteunen in zijn strafeis.
Slachtofferhulp Nederland heeft nog niet overal toegang tot BOS-schade
en levert voor iedere voeging een maatwerkonderbouwing. De vraag die
voorligt is hoe het gestandaardiseerde rekenmodel van het OM uitpakt
voor slachtoffers, in vergelijking met de maatwerkonderbouwing van
Slachtofferhulp Nederland.
Een klein onderzoek62 leert dat wat betreft immateriële schade de
bedragen zoals door Slachtofferhulp Nederland berekend, sterk
overeenkomen met de bedragen die BOS-schade berekent. In het geval
van materiële schade waarbij het slachtoffer niet over bewijsstukken
beschikt, valt de onderbouwing van de schade door Slachtofferhulp
Nederland gunstiger uit. Zij probeert de schade aannemelijk te maken
door het noemen van het merk, het bepalen van de afschrijving, door
prijzen toe te voegen van vergelijkbare voorwerpen via internet of
marktplaats, of via pro-formanota’s en foto’s een accurate indicatie van
de waarde te geven. De normbedragen in BOS-schade daarentegen zijn
61 http://www.om.nl/onderwerpen/slachtofferzorg/schadevergoeding_in/ 62 Uitgevoerd door C. Metsemakers, medewerker van de juridische helpdesk van Slachtofferhulp
Nederland aan de hand van 25 cases (oktober 2011)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 41
echt minimumbedragen en de afschrijving wordt per maand berekend
en niet per jaar. BOS-schade is bovendien nog niet compleet, en als voor
het voorwerp geen normbedrag is vastgesteld, ondersteunt het OM deze
schade niet. Het systeem pakt dus niet voor ieder slachtoffer gunstig uit.
Daarom zou het vooral als vangnet moeten functioneren voor de
gevallen waarin geen bewijsstukken aanwezig zijn. Overigens heeft de
zittende magistratuur zich (nog) niet geconformeerd aan het systeem en
stelt zich op het standpunt dat de vordering benadeelde partij moet
voldoen aan de criteria van het civiele recht.
Snelheid versus zorgvuldigheid
Een tweede relevant punt met betrekking tot de voeging is de tijd die
beschikbaar is om een goede schadevordering op te stellen. Het leveren
van een solide onderbouwing vraagt nu eenmaal tijd en soms is het
lastig om de omvang van de schade kort na het feit vast te stellen. Vooral
bij letselschade is vaak pas na enige of langere tijd duidelijk in hoeverre
fysieke en psychische verwondingen van invloed zijn op bijvoorbeeld de
verdiencapaciteit van slachtoffers. Een zorgvuldige inventarisatie en
onderbouwing verhoudt zich derhalve niet altijd even goed met de
versnelling van de strafrechtelijke afhandeling van delicten die zowel bij
OM als ZM aan de orde is. Zorgvuldigheid valt dan te verkiezen boven
snelheid, in het belang van het slachtoffer, zo zijn de ketenorganisaties
unaniem van mening. Toch zijn de reacties op het plan van het ministerie
van Veiligheid & Justitie om daartoe aparte schadezittingen in te richten,
niet onverdeeld positief.
Zo bestaat er twijfel of er überhaupt wel sprake is van voornoemd
probleem: hoe vaak komen slachtofferbelangen en meer specifiek de
schadevergoeding nu daadwerkelijk in de knel door de versnelling van
de afhandeling? Daarvan is geen cijfermatig inzicht. Dat wil overigens
niet zeggen dat het probleem niet bestaat, want er vindt gewoon geen
systematische registratie plaats. Daarom is ook geen verkeerde gedachte
om het probleem eerst scherp in beeld te krijgen om te bezien of het zo’n
ingrijpende oplossing rechtvaardigt. De betrokken organisaties hebben
daarnaast het gevoel dat er nog wel winst valt te behalen door het beter
benutten van de bestaande wettelijke mogelijkheden. Bovendien vereist
een aparte schadezitting – alweer – een aanpassing van het Wetboek van
strafvordering. Opgeteld bij alle wetswijzigingen die de afgelopen tijd
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 42
over de strafrechtketen zijn uitgestort of nog in de pijpleiding zitten, is
de rek er bij de ketenorganisaties een beetje uit om weer een nieuw
implementatietraject op te tuigen.63
Maar als het in het belang is van slachtoffers – en het ministerie is die
mening kennelijk toegedaan, want een wetsvoorstel is reeds in de maak
– dan zal de keten een tandje bij moeten zetten. Het idee om de
strafzitting ten behoeve van slachtoffers op te splitsen is overigens niet
nieuw, ik kom er bij de behandeling van het spreekrecht op terug.
Schade van nabestaanden: affectieschade
In het schadeverhaal vormde de groep directe nabestaanden van
slachtoffers van levensdelicten lange tijd een verwaarloosde groep. Hun
mogelijkheden om schade bij de dader te claimen waren beperkt; zij
kwamen alleen in aanmerking voor vergoeding van bepaalde materiële
kosten zoals begrafeniskosten of gederfde kosten voor levensonderhoud.
Voor smartengeld kwamen zij niet in aanmerking, en ook kosten voor
bijvoorbeeld therapie konden zij niet op de dader verhalen. Ook het
Schadefonds Geweldsmisdrijven bood in dat geval weinig soelaas. Door
nabestaanden is dit gevoeld als een buitengewoon groot onrecht. Het
komt voor dat de dood van een naaste de nabestaanden op de rand van
financieel en emotioneel bankroet brengt. Op wie kunnen zij dan een
beroep doen? En dan gaat het gaat niet alleen om geld, ook om
erkenning.
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het leed
veroorzaakt door het overlijden van een naaste als gevolg van een
gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Binnen het
Nederlandse recht komt affectieschade niet voor vergoeding in
aanmerking. Al in 2003 lag er een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer om
dat te veranderen. Het voorstel probeerde een aanvaardbaar antwoord te
geven op een aantal zeer delicate vragen die kleven aan het fenomeen
affectieschade. Hoe valt ooit een redelijk bedrag vast te stellen? Welk
prijs heeft het leed van verlies van een dierbare, van een mensenleven?
Geen bedrag kan daar ooit recht aan doen. Hoe zit het met de bewijslast
en het recht op tegenspraak door de dader?
Het oorspronkelijke wetsvoorstel bepaalde dat een beperkt aantal
63
De Kort (2011)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 43
naasten64 recht zou krijgen op een vastgesteld bedrag aan smartengeld
waarbij een bedrag van om en nabij € 10.000 werd genoemd. Dit zou
worden uitbetaald via een verzekering. De Tweede Kamer nam het
wetsvoorstel uiteindelijk aan. Bij de Eerste Kamer echter, die zich vanaf
2005 over het wetsvoorstel boog, stagneerde de behandeling. Onder
leiding van hoogleraar Arno Akkermans van de Vrije Universiteit
Amsterdam werden twee onderzoeken uitgevoerd. Doel was om na te
gaan of nabestaanden echt behoefte hebben aan zo’n schade-uitkering,
welke verwachtingen zij dan koesteren over de hoogte van het bedrag en
of een vergoeding kan bijdragen aan de verwerking van hun leed.65
De nabestaanden die deelnamen aan het onderzoek gaven in
meerderheid aan behoefte te hebben aan vergoeding van affectieschade,
ongeacht hun inkomen. Hoewel smartengeld nooit het leed kan
wegnemen, verwachtten de respondenten dat het hen zou helpen het
verlies te verwerken. Zij beschouwen schadevergoeding behalve als een
financiële tegemoetkoming vooral ook als een vorm van erkenning. Zij
spraken een voorkeur uit voor een variabel in plaats van een vast
bedrag, om rekening te kunnen houden met individuele
omstandigheden. Tegelijkertijd beseften zijn dat discussies over de
hoogte van het bedrag de verwerking van hun verdriet juist zou
belemmeren. De meerderheid van de respondenten beschouwde het
voorgestelde bedrag van €10.000 niet als ongepast, hoewel ze zelf een
hoger bedrag in gedachten hadden. Deze bevindingen overtuigden de
leden van de Eerste Kamer echter niet en in 2010 wees zij het voorstel
definitief af.
Plan B: het SGM
Het ministerie van Veiligheid & Justitie bleek echter niet voor één gat te
vangen en via een herziening van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven
krijgen nabestaanden (bloedverwanten in de 1e en 2e graad) dezelfde
rechten op een uitkering als slachtoffers van geweldsmisdrijven.66 De
wet is op 1 januari 2012 in werking getreden. Of een uitkering van het
SGM volstaat om de financiële klappen op te vangen die nabestaanden
64 Het gaat daarbij onder meer om ten tijde van het ongeval niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de
geregistreerde partner, de levensgezel die met de betrokkene een gemeenschappelijke huishouding voerde en de ouder of
adoptiefouder mits deze met de betrokkene in gezinsverband samenwoont 65
Zie Huver et.al. (2007) en Akkermans et al . (2008) 66
Staatsblad 2010 (1)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 44
in de jaren na het misdrijf krijgen te verwerken, is overigens nog maar de
vraag. De uitkering is gebonden aan een maximum van €9.100 en soms is
dat een druppel op de gloeiende plaat, zoals duidelijk wordt uit het
verhaal van een nabestaande67:
“Ik zit bijna aan de grond. Mijn baan ben ik kwijtgeraakt. Na de moord
op mijn vriend, nu twee en een half jaar geleden, heb ik me op volledig
op de rechtszaak gestort. Daardoor kom je niet aan rouwverwerking toe,
dat begint nu pas. Door de moord heb ik een ptss opgelopen. Mijn
frustrerende ervaringen met de rechtsgang en de mediahype eromheen
hebben dat verergerd. Daarnaast heb ik ook nog de zorg voor mijn
dochtertje van 3. Ik heb 22 jaar als stewardess bij dezelfde werkgever
gewerkt. Altijd naar volle tevredenheid gefunctioneerd, maar dat kan ik
nu gewoon niet meer. Ik ben tijdelijk arbeidsongeschikt verklaard door
het UWV, maar ben wel altijd op therapeutische basis een paar dagdelen
blijven werken in een andere functie om mijn baan te kunnen behouden.
Ik heb gewoon meer tijd nodig om mijn eigen werk weer op te pakken,
maar die mogelijkheid is er niet binnen de huidige regels. Mijn
werkgever wil geen uitzondering maken. Het ontslag betekent dat ik ook
mijn huis kwijtraak, want ik mis het inkomen van mijn vriend en zelf
ben ik er in inkomen flink op achteruit gegaan. Dankzij de steun van
mijn moeder kan ik nog de wekelijkse boodschappen doen. Maar de
hypotheek kan ik niet betalen. Dat betekent dat ik het huis moet
verkopen, het huis dat ik samen met mijn vriend heb opgebouwd en
waar ik ons dochtertje wil laten opgroeien. Waar moeten we dan heen?
Mijn dochtertje heeft ook hulp van een orthopedagoog nodig, maar dat
kan ik niet betalen. Voor daders is alles geregeld, zij krijgen alle
mogelijke steun bij hun rehabilitatie. En dat is ook goed, maar voor
nabestaanden is er niets geregeld. Ze staan in de kou. Dat voelt zo
ontzettend onrechtvaardig.”
Afgezien van het feit dat €9.100 voor deze nabestaande geen duurzame
oplossing zou betekenen, komt zij niet in aanmerking voor de nieuwe
regeling omdat de herziene Wet schadefonds geweldsmisdrijven op 1 januari
2012 van kracht is geworden en anders dan de voorschotregeling niet
met terugwerkende kracht wordt toegepast.
67
Bron: interview met nabestaande op 1 februari 2012
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 45
Financieel vangnet
Andere nabestaanden onderschrijven de noodzaak van een beter
financieel vangnet en een integrale aanpak. Bestaande voorzieningen en
instanties bieden hooguit antwoord op delen van een probleem, ze
denken en werken verkokerd en er is geen overzichtelijke lijst die je als
nabestaande even kunt raadplegen. Daarnaast zijn voorzieningen niet
toegesneden op de unieke kenmerken van hun situatie door
gestandaardiseerde procedures.
Dit is een van de redenen dat Slachtofferhulp Nederland in 2007 in
samenspraak met het ministerie van Justitie en nabestaandenorganisaties
besloten heeft om het project Casemanagement Levensdelicten op te
zetten. De casemanager helpt de nabestaanden om het complex aan
gevolgen in het kielzog van de gewelddadige dood van een naaste het
hoofd te bieden, met het cliënt-centraal-model als uitgangspunt. Zij heeft
onder meer als taak de weg te wijzen door het woud aan instanties en
regelingen waarmee betrokkenen op allerlei domeinen te maken krijgen,
en bureaucratische rompslomp waar mogelijk af te vangen. Maar er zijn
grenzen aan wat de casemanager kan op lossen, zoals het voorkomen
van ontslag of het betalen van de hypotheek.
Bij wie leggen we de verantwoordelijkheid om schrijnende situaties als
hiervoor beschreven op te lossen? Is het de samenleving als geheel die
deze verantwoordelijkheid op zich hoort te nemen, of is er ook een
individuele verantwoordelijkheid bijvoorbeeld in de vorm van een
verzekering? Daarmee begeven we ons buiten de grenzen van het
strafrecht te begeven en dat wil ik voor nu even bewaren voor het
volgende deel van dit betoog. We hebben hiervoor de (nabestaanden
van) slachtoffers gevolgd in hun rol van benadeelde partij en verleggen
nu de aandacht naar het slachtoffer in de rol van spreekgerechtigde.
Spreekrecht
In 2005 is in Nederland na een lange aanloop het spreekrecht voor
slachtoffers en nabestaanden ingevoerd, nadat in 2004 al de schriftelijke
slachtofferverklaring68 mogelijk was gemaakt. Dat is relatief laat in
vergelijking met andere landen, waar het victim impact statement soms al
68 Hiervoor was geen wetswijziging nodig, omdat de door een Slachtofferhulpmedewerker volgens de
richtlijnen opgemaakte verklaring door de officier van justitie aan het strafdossier werd toegevoegd en
aldus door de officier dan wel zittingsrechter geheel of gedeeltelijk kon worden voorgelezen.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 46
tientallen jaren een gangbare praktijk is.69 De weerstand was
aanvankelijk groot, vooral bij advocaten en rechters. Advocaten waren
bang dat rechters zich ten nadele van hun cliënt zouden laten
beïnvloeden door schrijnende verhalen van emotionele slachtoffers of
nabestaanden. Een verhaal dat de verdediging bovendien niet kritisch
zou kunnen toetsen, want de spreekgerechtigde is niet onderworpen aan
het ondervragingsrecht van de verdediging of de aanklager.
Ook tal van rechters waren niet enthousiast over het wetsvoorstel van
initiatiefnemer Boris Dittrich. De slachtofferverklaring kost tijd en leidt
de aandacht af van waar het proces om moet draaien: de verdachte, was
een breed gedragen opinie. Veelgehoord argument was ook dat de
emotie niet thuishoort in de rechtszaal – de emotie van het slachtoffer
althans, want met betrekking tot de emoties van verdachten is dat
argument nooit naar voren gebracht. Procedureel gezien is het voor de
dogmatici niet zuiver dat het slachtoffer spreekt nog voor de rechter zich
heeft uitgesproken over de schuld van de – wellicht ontkennende –
verdachte. Maar de opsteller van de wet zag er ook niets in om het
slachtoffer als mosterd na de maaltijd op te voeren. Om tegemoet te
komen aan de genoemde bezwaren, is in het oorspronkelijke voorstel
gekozen voor een strakke inkadering:
• Alleen slachtoffers van bepaalde categorieën (zwaardere) delicten zijn
bevoegd om te spreken.70
• Het slachtoffer spreekt. In het geval van een levensdelict mag één
persoon nabestaande spreken. Kinderen vanaf 12 jaar kunnen in
principe zelf het spreekrecht uitoefenen. Is een slachtoffer jonger, of
door een fysiek dan wel geestelijke beperking niet in staat om te
spreken, dan is het niet mogelijk dat een ander namens hem het
spreekrecht uitoefent.
• De spreekgerechtigde mag zich alleen uitlaten over de gevolgen die
het feit voor hem heeft gehad. Uitspraken over het feit zelf, het bewijs,
de dader en de straf zijn nadrukkelijk niet toegestaan.
• De verklaring van het slachtoffer of de nabestaande mag niet langer
duren dan 10 à 15 minuten.
69 Zie voor een uitgebreide beschrijving van de totstandkoming van de wet op het spreekrecht voor
slachtoffers Leferink en Vos (2007) 70 Voor een specificatie zie 51 e 4e lid Sv
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 47
Verder zou Slachtofferhulp Nederland degenen het spreekrecht wilden
uitoefenen, hierop voorbereiden bijvoorbeeld door het opstellen van een
schriftelijke verklaring. Dat zou moeten waarborgen dat het optreden
van het slachtoffer aan de criteria voldoet.
Het duurde niet lang of er klonken protestgeluiden tegen een dergelijke
insnoering van het spreekrecht. Victimoloog Jan van Dijk betoogde dat
in deze vorm het spreekrecht volstrekt tekort deed aan de legitieme,
maar door de samenleving en de strafrechtketen opzettelijk genegeerde
gevoelens van woede en wraak van het slachtoffer jegens de dader. Hij
vreesde dat het spreekrecht zo eerder victimiserend werkt dan het
beoogde therapeutisch effect te hebben.71 Ook Cleiren stelt dat het
therapeutisch doel van het spreekrecht in zijn huidige vorm niet goed tot
zijn recht komt en sterk afhankelijk is van de wijze waarop de rechter het
slachtoffer benadert.72
Positieve balans
Onderzoek naar de ervaringen van slachtoffers met spreekrecht leverde
in 2008 geen concrete signalen van een victimiserende werking van het
uitoefenen van zo’n beperkt spreekrecht. Leferink & Vos constateerden
dat slachtoffers die ervoor kozen om het spreekrecht uit te oefenen, om
verschillende redenen meestal tevreden waren met hun keuze.
Nabestaanden, die relatief veel gebruik maken van het spreekrecht,
voelen het als morele plicht naar de overledene; zij willen er alles aan
doen om rechtvaardigheid voor hun dierbare te krijgen. In algemene zin
willen slachtoffers gehoor en erkenning van de instanties die over ‘hun’
zaak beslissen. Niet zelden was men trots de aanvankelijke vrees voor
het spreken in het openbaar overwonnen te hebben en op waardige
wijze zijn verhaal te hebben kunnen doen. De kosten en baten afwegend
was de balans voor de ondervraagden zonder uitzondering positief, en
hadden ze het idee dat het een bijdrage leverde aan hun verwerking.73
Later onderzoek van Lens, Pemberton en Groenhuijsen bevestigt dit
beeld in grote lijnen, al komt naar voren dat zij die bewust kiezen om
71 Zie o.m. Van Dijk (2008, 2009) 72 Cleiren (2010: 19) 73 Leferink & Vos (2007)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 48
géén gebruik te maken van het spreekrecht, niet minder tevreden
waren.74
Knellende regels
Dat wil niet zeggen dat slachtoffers en nabestaanden de huidige regels
niet als beperkend en frustrerend ervaren. “Helaas werd bij mij door
Slachtofferhulp het grootste deel van wat ik wilde zeggen geschrapt”,
merkte een nabestaande tot haar ergernis en zij is zeker niet de enige.
Vaak is Slachtofferhulp Nederland genoodzaakt dat te doen wat
slachtoffers zeer begrijpelijk als censuur ervaren om te zorgen dat de
inhoud van de verklaring conform de regels is. Het is niet meer dan
vanzelfsprekend dat de meeste sprekers ook iets willen zeggen over het
feit, de verdachte of welke straf gepast zou zijn, maar daarmee lopen zij
het risico teruggefloten te worden door de rechter of beëdigd te worden
als getuige wanneer ze onverhoopt (nieuwe) informatie geven die
relevant is voor het onderzoek. Wellicht neemt Slachtofferhulp
Nederland dit risico en dus haar taak op dit vlak te serieus. Van Dijk
vind dat er sprake is van bevoogding75. Niets weerhoudt de spreker
ervan in de rechtszaal alsnog de zorgvuldig geschrapte passages aan de
orde te stellen, en velen doen dat ook. Veel rechters gaan daar redelijk
empathisch en coulant mee om, zo is de ervaring, maar niet allemaal. In
die zin is er sprake van willekeur en daarom is de veiligste optie om de
regels als uitgangspunt te nemen.
Niet alleen de beperking met betrekking tot de inhoud roept ergernis op.
Ook het feit dat slechts één nabestaande mag spreken of dat een klein
kind of gehandicapte in deze niet vertegenwoordigd mag worden,
wringt. Jack Keijzer, die voor zijn vermoorde zoon het spreekrecht
uitoefende, moest met leedwezen vaststellen dat rechter die de zaak
behandelde strikt wenste vast te houden aan de regel dat slechts één
nabestaande het woord mag voeren. “Mijn andere zoon , die toen 14 jaar
was, had ook graag iets willen zeggen. Een paar regels maar. Het was het
enige wat hij nog voor zijn grote broer kon doen. De psycholoog had dat
ook geadviseerd, omdat het goed zou zijn voor zijn verwerking. De
voorzitter van de rechtbank wees het verzoek af. De wet stond het niet
74 Lens, Pemberton & Groenhuijsen (2010) 75 Van Dijk (2009:31)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 49
toe. Het was zo’n enorme teleurstelling voor de jongen. Dat is toch niet
in de geest van de wet? Terwijl er ook rechters zijn die het wél
toestaan.”76
Opnieuw is het dus sterk van de individuele rechter afhankelijk hoeveel
ruimte het slachtoffer dan wel de nabestaande heeft. Strikt genomen is er
sprake van rechtsongelijkheid en dat is een onwenselijke situatie.
Uitbreiding
De staatssecretaris van Justitie heeft zich niet ongevoelig getoond voor
de klachten van slachtoffers en nabestaanden en heeft met zijn
gebruikelijke voortvarendheid een wetswijziging in gang gezet om het
spreekrecht uit te breiden. De actualiteit heeft zeker geholpen om het
tempo erin te houden. In de Amsterdamse zedenzaak, die het hele land
schokte, dreigden de beperkingen van het huidige spreekrecht weer eens
op pijnlijke wijze duidelijk te worden. De ouders zouden onder de
geldende regels niet namens hun misbruikte kinderen mogen spreken.
Advocaat Richard Korver, die een aantal ouders vertegenwoordigt, heeft
zich hard gemaakt om van deze regels af te wijken. Ook ouders waren in
deze zaak immers als slachtoffers te beschouwen. De Amsterdamse
rechtbank bleek vatbaar voor zijn argumenten en besloot, tegen de wens
van de verdediging in, ouders toe te staan om namens hun kind te
spreken en de zitting, conform hun wens, achter gesloten deuren te doen
plaatsvinden. De zaak Robert M. is zo buitengewoon dat strikte naleving
van de wet in dit geval een ongewenste situatie zou opleveren, was de
rechtbank van mening.
Maar er valt ook wel een lans te breken voor de stelling dat ook in
‘gewone’ zaken een strikt legistische toepassing van de regels omtrent
het spreekrecht tot een ongewenste situatie leidt. De wetswijziging kan
ongetwijfeld op een ruime zo niet unanieme meerderheid in het
parlement rekenen. Daarmee staat rechters weinig in de weg om
voortaan alvast een voorschot op de aanstaande uitbreiding te nemen.
Die uitbreiding houdt kortgezegd in dat bij strafzaken over
levensdelicten maximaal vier nabestaanden kunnen spreken, dat ouders
of voogden namens hun kinderen het spreekrecht mogen uitoefenen en
dat slachtoffers of nabestaanden die zelf geen gebruik van het
76 Bron: Interview met Jack Keijzer op 28 december 2011
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 50
spreekrecht willen of kunnen maken, hun raadsman of een medewerker
van Slachtofferhulp Nederland daartoe kunnen machtigen. Het kabinet
blijft bij het standpunt dat het slachtoffer zich op de zitting niet mag
uitlaten over de gewenste straf. Van een reëel spreekrecht, zoals Van
Dijk77 het spreekrecht typeert waarin het slachtoffer zich wel mag
uitlaten over andere zaken dan de gevolgen van het delict, is dus geen
sprake. Ook in dit opzicht betoont Nederland zich zeer behoudend. In
verschillende landen binnen en buiten Europa is wel ervaring opgedaan
met dit type spreekrecht, ook wel Victim Statement of Opinion genoemd,
en is volgens van Dijk niets gebleken van excessen of verharding van
straffen onder invloed van de verklaringen van slachtoffers.78 Een ander
argument dat in deze discussie regelmatig opduikt, is dat wanneer
slachtoffers mogen verklaren over de straf, zij dat opvatten als een vorm
van inspraak. Dat is natuurlijk niet aan de orde, en slachtoffers ervaren
dat mogelijk als een teleurstelling: wat voor zin heeft het om iets over de
straf te zeggen als de rechter er toch niets mee doet?
In 2000, in een reactie op het onderzoeksproject strafvordering 2001
stelde Van Dorst het volgende. ‘Onwezenlijk en soms onverkwikkelijk is
het echter om een slachtoffer alleen maar te laten spreken over de
gevolgen van het delict dat door degene die naast of achter hem staat of
zit, wordt ontkend. In zo’n situatie kan (…) het recht van slachtoffers om
niet gefrustreerder van de zitting naar huis te gaan dan zij gekomen zijn,
gemakkelijk in het gedrang komen. Dat probleem kan eigenlijk alleen
fatsoenlijk worden opgelost in een soort twee-fasenproces waarin eerst
over het daderschap wordt beslist en waarin daarna gedebatteerd wordt
over de daaraan te verbinden gevolgen, waaronder de aanspraken van
de benadeelde partij.’79
Onder zo’n constructie zou het spreekrecht meer kunnen omvatten dan
een verklaring over de gevolgen, omdat de bewijs- en schuldvraag al
door de rechter zijn beantwoord. De verklaring en de emoties van het
slachtoffer kunnen geen ‘oneigenlijke’ invloed meer uitoefenen op het
oordeel van de rechter. Maar als het motief van de spreker juist is
gelegen in het beïnvloeden van de rechter – men wil immers
gerechtigheid voor zichzelf of een dierbare in de vorm van een
77 (2009: 26) 78 Zie ook Cassel (2009: 611) 79 Van Dorst (2000:240)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 51
veroordeling – dan komt het spreekrecht in de tweede fase als mosterd
na de maaltijd. Het zich mogen uitspreken over de straf kan hier wellicht
als wisselgeld dienen. In het Amsterdamse gerecht zijn plannen om bij
wijze van experiment een ‘knip’ in het rechtsgeding aan te brengen,
voorlopig van de baan. Jammer, want op basis van de ervaring van alle
betrokkenen zouden we het twee-fasenmodel echt op zijn merites
kunnen beoordelen.
Geen kans gekregen
Zoals gezegd: wat in het wetboek of in richtlijnen staat, kan in de
praktijk heel anders uitpakken. Soms in het voordeel van slachtoffers,
maar soms ook in het nadeel. Lens, Pemberton & Groenhuijsen
documenteren in hun onderzoek vijf casussen waarbij sprekers van de
rechter niet de gelegenheid hebben gekregen. In drie gevallen heeft de
rechter de schriftelijke slachtofferverklaring voorgelezen, zonder dit voor
te leggen aan het slachtoffer. In de twee andere gevallen vroeg de rechter
wel aan de slachtoffers of zij het ermee eens waren dat zij ‘de SSV maar
even zou voorlezen’. Dat klinkt verdacht veel als een retorische vraag.
Het enige slachtoffer dat, toen de rechter ongevraagd zijn schriftelijke
slachtofferverklaring begon voor te lezen , alsnog durfde te verzoeken
om te spreken, kreeg van de voorzitter van de rechtbank nul op rekest.
Toen het slachtoffer na de weigering probeerde te spreken, werd hij
halverwege zijn eerste zin op last van de voorzitter van de rechtbank uit
de zaal verwijderd. Volgens de observerende onderzoekers reageerde
het slachtoffer hier geagiteerd en overstuur op. Hij verliet verder, zonder
nog iets te zeggen, de zaal. Toen de onderzoekers hem na de zitting
spraken, was de man nog steeds zeer ontdaan, teleurgesteld en boos. Hij
gaf aan maandenlang naar het moment van spreken te hebben
uitgekeken en niet te begrijpen waarom hij geen spreekrecht kreeg. ‘Je
kunt hier nog beter als dader komen, dan krijg je alle ruimte om iets te
zeggen.’80
Wat een volstrekt gebrek aan empathie voor het slachtoffer bij deze
rechter. Het enige dat we kunnen hopen is dat hij tot de uitzonderingen
behoort. Maar daar durf ik, met alle respect voor de vele rechters die wel
op een begripvolle en respectvolle manier met slachtoffers omgaan, mijn
80 Lens, Pemberton en Groenhuijsen (2010: 82-83)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 52
hand niet zonder meer voor in het vuur te steken. Het maakt wel
begrijpelijker waarom de wetgever het nodig achtte om zoiets
vanzelfsprekends als het recht op een correcte bejegening door de
rechtbank te codificeren en wel in art. 288a 2e lid Sv.81
Heeft het slachtoffer niet de mogelijkheid gekregen om te spreken, dan is
zijn kans verkeken. Het proces in eerste aanleg wordt om die reden niet
overgedaan. Mocht er een hoger beroep komen, dan kan hij zich
opnieuw als spreker melden, maar in lang niet alle zaken komt er een
hoger beroep. Evenzo voor het slachtoffer als benadeelde partij: wordt
zijn voeging om een andere reden dan niet-ontvankelijkheid niet
behandeld in het proces, dan is ook dat geen reden om het proces over te
doen. Ook hier kan de benadeelde partij slechts hopen dat een van de
andere partijen een hoger beroep instelt zodat hij zich bij de behandeling
in tweede aanleg als benadeelde partij kan voegen. Gebeurt dat niet, dan
rest slechts de civiele weg.82
Kooijmans pleit er daarom voor het slachtoffer onder bereik van de
kernrolrechtspraak te brengen, hetgeen inhoudt dat als een slachtoffer of
de nabestaande die zich heeft aangemeld als spreker niet ter zitting
verschijnt of niet correct is opgeroepen, het hof de zaak terugverwijst
naar de rechter in eerste aanleg. Het slachtoffer heeft dan alsnog
gelegenheid heeft om zijn spreekrecht uit te oefenen.83
In de rechtbank
De bespreking van ervaringen van slachtoffers en nabestaanden met het
uitoefenen van het spreekrecht heeft ons inmiddels binnen de muren van
de rechtbank gebracht. Wil het een slachtoffer of nabestaande het proces
bijwonen en eventueel een actieve rol vervullen als spreker, dan moet hij
dus tijdig op de hoogte zijn van de plaats, tijd en datum van de zitting.
81 Ook werd de formulering van art. 302 1e lid Sv gewijzigd van ‘Het slachtoffer of diens nabestaande
kan op de terechtzitting een verklaring afleggen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit,
bedoeld in het tweede lid, bij hem teweeg heeft gebracht’, naar het meer dwingende ‘De voorzitter
stelt het slachtoffer dat te kennen heeft gegeven gebruik te zullen maken van het spreekrecht, daartoe
in de gelegenheid (..)’ 82 Het OM heeft wel een (vrij sobere) compensatieregeling waarop de benadeelde partij aanspraak kan
maken als het een fout van het OM betreft, en als aannemelijk is dat de voeging door de rechter zou
zijn toegewezen. Is het gebrek te wijten aan Slachtofferhulp Nederland, dan kan er een klacht worden
ingediend, die daarvoor een aansprakelijkheidsverzekering heeft. 83 Kooijmans (2010)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 53
Bij de planning van de zitting is het slachtoffer waarschijnlijk de laatste
in het rijtje van alle deelnemers aan het proces met wiens agenda
rekening wordt gehouden. De rechter, de aanklager en de verdediging
(verdachte en diens raadsman) vervullen een kernrol in het strafgeding.
Als een van deze partijen vanwege een juridisch aanvaardbare reden niet
aanwezig is of kan zijn op de rechtszitting, dan wordt de zitting verzet.84
Toch heeft de rechter wel mogelijkheden om ook vanwege het slachtoffer
de zitting aan te houden. Het Landelijk Aanhoudingenprotocol geeft
hierover nadere richtlijnen: ‘Aandachtspunten bij verhindering van een
slachtoffer, nabestaande(n) van een slachtoffer of benadeelde. Indien het
slachtoffer, nabestaande(n) van het slachtoffer of de benadeelde partij
tevoren uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt prijs te stellen op
uitoefening van het spreekrecht of zich als benadeelde partij ter
terechtzitting te willen voegen in het strafproces of indien de benadeelde
partij, die zich reeds heeft gevoegd met gebruikmaking van een
voegingsformulier, te kennen heeft gegeven de vordering ter
terechtzitting nader te willen toelichten, wordt aanbevolen een
gemotiveerd aanhoudingsverzoek, behoudens zwaarwegende andere
belangen, te honoreren. Bij niet gemotiveerde afwezigheid ter zitting,
dan wel bij berichtgeving van afwezigheid vlak voor de zitting, is het
aan de rechter een nadere afweging te maken. Indien het dossier reeds
een uitvoerige schriftelijke slachtofferverklaring bevat of als de rechter
beschikt over een volledig ingevuld voegingsformulier dat voldoende
gestaafd is, kan hij besluiten dat hij voldoende is voorgelicht.’85
Het zou prettig zijn als een slachtoffer zo min mogelijk verlofdagen hoeft
op te offeren en zo dicht mogelijk bij huis ‘zijn’ zaak kan bijwonen, maar
de meeste slachtoffers houden er rekening mee dat ze een of enkele
dagdelen vrij zullen moeten nemen om op de afgesproken tijd op de
plaats van zitting te zijn. Wel willen ze graag tijdig bericht ontvangen en
daarbij verdient het de voorkeur om uit te leggen om wat voor soort
zitting het gaat. De doorsnee burger is niet zo vertrouwd met het
84 Is een van de personen die een kernrol vervult, en dan met name de verdachte en zijn raadsman,
niet aanwezig bij de behandeling van de zaak, dan kan dat reden zijn om de zaak bij hoger beroep of
cassatie terug te verwijzen. De verdachte heeft immers recht op berechting in twee feitelijke instanties. 85 Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken
(LOVS), september 2011.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 54
juridisch jargon. Tijdens een regie- of pro-formazitting komen alleen
procedurele zaken aan de orde. Slachtoffers hebben soms lang
uitgekeken naar het bijwonen van de rechtszaak, om het gebeurde af te
sluiten of juist eindelijk aan rouwverwerking toe te komen. Dan is het
een grote teleurstelling om te ontdekken dat er tijdens zo’n zitting niets
inhoudelijks aan bod komt. Maar ook procedurele beslissingen kunnen
van groot belang zijn voor het slachtoffer. Als de rechter besluit de
voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, dan wil je dat wel
graag weten. In ieder geval moet het slachtoffer kunnen vertrouwen op
adequate informatie waarop hij zijn keuze kan bepalen en op
kennisgeving van de uitkomsten van de pro-formazitting. Het
Slachtofferloket kan in dit soort informatie voorzien, eventueel via de
medewerker van Slachtofferhulp Nederland die de persoon in kwestie
begeleidt.
Vervelender wordt het wanneer slachtoffers naar de rechtbank zijn
gekomen, daar op het allerlaatste moment van de bode te horen krijgen
dat de zitting niet doorgaat en met een ‘O, waren ze vergeten u in te
lichten? Wat vervelend nou’, onverrichter zake weer naar huis kunnen.
Jammer ook van die opgenomen verlofdag.
Na lang, lang wachten kwam de zaak tegen de man die het echtpaar Pijl
van de weg had gereden, dan toch eindelijk voor. “We hadden een
gesprek met de officier van justitie, want we wilden een
slachtofferverklaring laten opmaken”, vertelt de heer Pijl. ‘Dat was de
dag voor de zitting. Toen zei ze: ‘U kunt dat nu wel laten doen, maar dat
heeft nog niet zo veel zin. Had u het al gehoord? Het gaat niet door
morgen.’ De tweede keer zaten we met zijn allen op het gerecht te
wachten. We zaten ons al af te vragen waar de advocaat van de
verdachte was. Toen riep de bode onze zaak af. ‘Bent u meneer en
mevrouw Pijl? Bij deze wil ik u doorgeven dat de zaak niet doorgaat.
Dus twee keer voor niets naar Maastricht gekomen.” Pas de derde keer –
conform scheepsrecht – vond de behandeling van hun zaak
daadwerkelijk plaats. Dat was ruim twee jaar na het misdrijf, waarbij de
dader direct al bekend had.
Omdat de rechtszaak tegen de moordenaars van zijn zoon het nodige
publiek zou trekken, waaronder veel vrienden en familie, had de officier
van justitie aan Jack Keijzer gevraagd een lijstje op te stellen met de
namen van degenen die hij en zijn vrouw graag in de rechtszaal wilden
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 55
hebben. De overigen zouden de zitting op de publieke tribune moeten
bijwonen. “Op dit lijstje had ik mijn ouders, zusters en zwagers gezet.
Maar niet de naam van mijzelf en mijn vrouw. Het leek me zo
vanzelfsprekend dat wij uiteraard in de zaal het proces zouden
bijwonen. Bij binnenkomst sprak ik in de hal nog even met een journalist
terwijl mijn vrouw vast naar de rechtszaal ging. Maar ze kwam er niet in.
‘U staat niet op de lijst’, kreeg ze te horen van de bode. ‘Maar ik ben de
moeder van het slachtoffer’, zei ze. ‘Dat kan wel zijn, maar u staat niet op
de lijst, dus u moet de zitting maar bijwonen op de publieke tribune’,
was het antwoord. Dat is toch verbijsterend? Na een hoop gedoe zijn we
wel binnengekomen. Terwijl zo’n rechtszitting van zichzelf al emotioneel
en enerverend genoeg is.”
Eigen plek
Om de zorgvuldige en correcte bejegening die wet vereist handen en
voeten te geven binnen de rechtbank, heeft de Raad voor de Rechtspraak
een Modelregeling inzake passende verblijfsomgeving slachtoffers en rol bode
voor, tijdens en na de zitting vastgesteld86. Deze modelregeling beoogt
zeker te stellen dat het slachtoffer vanaf het moment dat hij de rechtbank
betreedt tot het verlaten ervan, bekend is en begeleid wordt en buiten de
rechtszaal niet ongewenst in contact komt met de verdachte en diens
entourage. Daarvoor is in principe in iedere rechtbank een aparte
slachtofferkamer beschikbaar met bescheiden faciliteiten als koffie, thee
en leesmateriaal. De modelregeling gaat er verder vanuit dat in iedere
zittingszaal vooraf een (vaste) plaats is aangewezen waar slachtoffers
kunnen plaatsnemen. Deze plek is zodanig gepositioneerd dat
ongewenst oogcontact tussen het slachtoffer en de verdachte wordt
vermeden. Dat kan door bijvoorbeeld een scherm te plaatsen en als dat
niet mogelijk is, dan kan de rechter ‘de verdachte opdragen om
oogcontact te vermijden’. Een eigen, vaste plaats voor het slachtoffer in
de rechtszaal brengt de balans tussen verdachte en slachtoffer weer wat
meer in evenwicht. Met als het even kan een klein tafeltje of iets dergelijk
en standaard een glaasje water. “Waar de verdachten spontaan een
glaasje water kregen heb ik er zelf maar om gevraagd. En toen ook direct
86 De modelregeling is opgesteld door een projectteam in opdracht van de Raad en het Landelijk
Overleg Voorzitters Strafsectoren.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 56
gekregen, hoor”, aldus Jack Keijzer. Het zijn van die kleine details, die
voor slachtoffers echter van grote betekenis zijn voor hun beleving van
de zitting. Advocaat Korver beaamt dat. Sommige rechters zijn daar ook
wel gevoelig voor. In de zaak tegen Robert M. waarbij Korver een aantal
ouders vertegenwoordigt, liet de voorzitter van de rechtbank een extra
tafel voor hem neerzetten, op dezelfde hoogte als de advocaten van de
verdachte. Net als in de Belgische rechtszaal, zoals de plattegrond op de
volgende pagina illustreert.
“En het zou helemaal mooi zijn als ze ook nog rekening konden houden
met rokers”, aldus een nabestaande die menige dag in de rechtszaal
doorbracht. “Zo’n rechtszaak vergt enorm veel van je, naast alle stress en
emotie die er toch al is vanwege de moord op je partner. Dan heb je af en
toe enorme behoefte aan een sigaret. Maar er is geen rookruimte in de
Amsterdamse rechtbank, dus moest ik elke keer naar buiten. Elke keer
weer die beveiligingspoortjes door en elke keer weer die confrontatie
met de media, want er was veel media-aandacht voor het proces.”
Het modelreglement voorziet in het voorkomen van een ongewenste
confrontatie met de verdachte, maar niet in het voorkomen van
ongewenst contact met de media in of rond de rechtbank. Ik vermoed
dat de Raad voor de Rechtspraak dat ook niet tot haar
officier
van
justitie
voorzitter rechter
griffier
getuige
advocaat
burgerlijke partij
advocaat
verdachte
tribune
rechter
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 57
verantwoordelijkheden zal rekenen. Slachtoffers en nabestaanden
worden volgens het modelreglement in principe geacht dezelfde
publieke ingang te gebruiken als alle andere bezoekers, de pers incluis.
Zou het in mediagevoelige zaken, waarin de betrokkenen juist buiten
beeld willen blijven, niet mogelijk zijn om een dienstingang te mogen
gebruiken? Een zegsman van de Raad voor de Rechtspraak geeft aan dat
de modelregeling een uitgangspunt is voor te voeren beleid. In concrete
zaken kunnen nadere afspraken worden gemaakt. De modelregeling
gaat, weliswaar in een voetnoot, in op de mogelijkheid van het gebruik
van een aparte ingang.
Vonnis
Dan is het zo ver: de rechter zal uitspraak doen. In zaken bij de
Enkelvoudige Kamer, die doorgaans ook niet zo veel tijd in beslag
nemen, wijst de rechter vonnis tijdens de zitting. De Meervoudige Kamer
doet enkele weken na het onderzoek ter zitting uitspraak, tijdens een
aparte zitting. Pas dan krijgen betrokkenen te horen of er in de ogen van
de rechtbank een strafbaar feit is begaan, of de verdachte het heeft
begaan, of het hem aan te rekenen is en welke straf erbij past. Het
Nederlandse strafrecht staat slachtoffers geen inbreng toe in de strafeis
of strafmaat, in de zin dat de officier van justitie en de rechter formeel
kennis moeten nemen van hun mening en wensen daaromtrent. Wel kan
informatie de het slachtoffer verschaft, aanleiding zijn om bijvoorbeeld
maatregelen als een contactverbod te vorderen of toe te wijzen.
Voor veel slachtoffers en nabestaanden zijn verdachten per definitie
schuldig, en is de straf eerder te laag dan te hoog. Soms heeft de strafeis
van de officier van justitie al een bittere pil opgeleverd. Een misdrijf dat
een nabestaande als moord beschouwt, kan de officier van justitie op
basis van het beschikbare bewijs kwalificeren als dood door schuld of
mishandeling met de dood tot gevolg. Daarop staan veel lagere straffen.
De rechter heeft dan niet de bevoegdheid om een verdachte alsnog voor
doodslag te veroordelen, zelfs al vindt hij doodslag wettig en
overtuigend bewezen. Aan de andere kant kan de rechter ook tot de
conclusie komen dat er zelfs voor een afgezwakte beschuldiging nog
onvoldoende grond is om de verdachte een straf op te leggen, door
gebrek aan bewijs of schuld.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 58
Begrijpen
Als je in de schoenen van het slachtoffer staat, voelt zo’n beslissing als
een ontkenning van hetgeen je is aangedaan. Bovendien zijn er financiële
consequenties aan verbonden; de schadevordering is immers niet-
ontvankelijk. De theoretische nuance dat vrijspraak niet uitsluit dat de
verdachte het feit heeft begaan, maar dat het juridisch niet te bewijzen
valt, zal daaraan niet veel veranderen. Lemonne, Van Camp en
Vanfraechem refereren hieraan als ‘gerechtelijke fictie’: de juridische
terminologie die aangewend wordt om feiten te omschrijven heeft meer
weg van fictie dan van de realiteit en biedt slachtoffers niet de erkenning
die ze verwachten van de maatschappij.87 Toch kan een goede en
begrijpelijke motivatie van het vonnis ook in deze gevallen helpen om de
beslissing enigszins verteerbaar te maken voor het slachtoffer. Bij
voorkeur in een persoonlijk gesprek met de officier van justitie. De
mogelijkheid om vragen te stellen, uitleg te krijgen en iets van woede en
frustratie te kunnen ventileren, haalt voor mensen de scherpste kantjes
eraf. Aan slachtoffers van zware misdrijven biedt het OM die
mogelijkheid ook. In andere gevallen kan een medewerker van
Slachtofferhulp Nederland daarin een rol vervullen. Een
publieksvriendelijke versie van het vonnis, als leesbaar uittreksel van het
officiële document vol onbegrijpelijke juridische formuleringen, zou ook
zeker een vooruitgang zijn. Want slachtoffers zullen met deze beslissing
moeten leven; zij kunnen zelf immers geen hoger beroep aantekenen.
Mijn ervaring is overigens dat als je op een later tijdstip met slachtoffers
of nabestaanden op de rechtszaak terugkijkt, men doorgaans heel goed
onderscheid kan maken tussen wat hun gevoelens van woede, wraak,
angst en verdriet voorschrijven en wat rechtens een acceptabele straf is.
Ook als men verder op een goede manier heeft kunnen participeren in de
juridische procedure, kan het hoofd doorgaans wel inzien hoe het
eindoordeel tot stand is gekomen, al blijft het hart zich wellicht
verzetten. Daar raken we weer aan de procedurele rechtvaardigheid.
87 Lemonne, Van Camp & Vanfraechem (2007:266)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 59
Hoger beroep
Het slachtoffer kan niet in beroep gaan tegen de uitspraak van de
rechter.88 De officier van justitie kan dat uiteraard wel, na een afweging
van de mogelijkheden en belangen – inclusief slachtofferbelangen. In
hoger beroep heeft het slachtoffer in principe dezelfde rechten als bij
behandeling van de zaak in eerste instantie: recht op informatie en
correcte bejegening, op het indienen van een schadevordering, spreken,
een gesprek met de advocaat-generaal. Er zijn een paar kanttekeningen:
alleen de degene die zich in eerste aanleg als benadeelde partij heeft
gevoegd, kan zich als benadeelde partij voegen bij behandeling van de
zaak in tweede aanleg.89 Dat gebeurt als de voeging is afgewezen, niet-
ontvankelijk is verklaard of gedeeltelijk is toegewezen.90 Het hof zal de
toewijzing van de voeging sowieso beoordelen, dus het slachtoffer kan
een eerder toegewezen schadevergoeding ook weer kwijtraken. Cassatie
– strafrechtelijk of civiel – is in dat geval niet mogelijk.
Een slachtoffer of nabestaande die bij de behandeling in eerste aanleg
heeft gesproken, kan ervoor kiezen dat in tweede instantie ook te doen,
maar er is uiteraard geen verplichting hiertoe. Ook is het mogelijk van
het spreekrecht gebruik te maken als het slachtoffer daar bij de eerdere
behandeling van de zaak vanaf heeft gezien.
Uit signalen van slachtoffers en nabestaanden die ervaring hebben met
hoger beroep, meen ik te mogen opmaken dat de advocaat-generaal c.q.
het ressortsparket de bejegening van en informatievoorziening aan
slachtoffers nog wat minder goed in de vingers heeft dan de officier van
justitie. Op zich wel te verklaren: de officier komt veel vaker en veel
intensiever met slachtoffers in aanraking dan de advocaat-generaal (AG)
en datzelfde geldt voor de andere medewerkers van beide parketten.
Jack Keijzer hoorde toevallig van een journalist dat er de volgende dag al
een pro-formazitting bij het hof zou zijn in het kader van het hoger
beroep in de rechtszaak. “Ik heb diezelfde dag nog naar het hof gebeld.
Waarom hadden ze ons als nabestaanden niet geïnformeerd? We hebben
88 Tegen de beslissing met betrekking tot de schadevordering kan de benadeelde partij in beroep gaan
bij de civiele rechter. Tegen die uitspraak kan het slachtoffer ook een cassatieberoep instellen. Zie art.
421 4e lid Sv 89 Art. 421 1e lid Sv 90 Art. 421 3e lid Sv
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 60
toch het recht om bij alle zittingen te zijn? Wat bleek: ze waren niet
vergeten om ons te informeren, dat hadden ze bewust niet gedaan. Ze
waren van oordeel dat het voor ons niet interessant zou zijn. Hoe bestaat
het? Mogen wij dat alsjeblieft zelf beslissen. Het gaat om je vermoorde
kind!” Ondanks excuus van het hof en de belofte voortaan een
uitnodiging te ontvangen, verging het Keijzer bij de tweede pro-
formazitting net zo: opnieuw was het een journalist die hem attent moest
maken op de zitting. Opnieuw kreeg Keijzer te horen dat een
uitnodiging achterwege was gebleven omdat het parket de pro-
formazitting niet interessant achtte voor de nabestaanden.
Een andere nabestaande wilde in de aanloop naar het hoger beroep
graag een gesprek met de advocaat-generaal. “Er zijn veel pogingen
daartoe gedaan. Ook Slachtofferhulp Nederland heeft het geprobeerd.
Maar dat heeft niets opgeleverd. Ten einde raad heb ik een brief aan
Teeven gestuurd. Toen belde de AG binnen een dag op. Ik kreeg een
contactpersoon bij het OM toegewezen en ik kreeg mijn gesprek met de
AG, maar hij deelde me wel mee dat ‘dit niet zijn werkwijze was’. Hij
was duidelijk niet blij dat ik Teeven had ingeschakeld. Het was een
moeizaam gesprek met de AG en hij was nogal aanmatigend naar ons
toe. Ik wilde inzage in het dossier. Maar ik kreeg de horen dat ik dan
maar een advocaat moest inschakelen. Dat heb ik gedaan en zij heeft
ervoor gezorgd dat ik enkele dagen voor het hoger beroep bepaalde
delen van het dossier mocht inzien. Met mijn advocaat heb ik ook nog
een tweede gesprek gehad met de AG. Dat gesprek verliep beter. De AG
vertelde dat hij nog niet eerder had meegemaakt dat een nabestaande
zich zo betrokken voelde bij de zaak. Dat hij daarvan onder de indruk
was.”
Wat ze de betreffende AG en gelijkgestemde collega’s – eigenlijk
iedereen in de strafrechtketen – zou willen meegeven: verplaats je eens
een moment in de situatie van het slachtoffer. Probeer je dan voor te
stellen hoe je zelf graag behandeld zou willen worden. Dat levert meestal
een uitstekende leidraad voor het eigen handelen op.
Executie
De executiefase is lang het ondergeschoven kindje van de slachtofferzorg
geweest. Er leek voor slachtoffers ook niet zo veel te halen: de
veroordeelde zat ergens in een cel, had soms verlof en na twee derde van
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 61
zijn straf te hebben volbracht, kwam hij vrij. Je kon als slachtoffer op
basis van de strafmaat wel zo’n beetje uitrekenen wanneer je het risico
liep je dader weer tegen het lijf te kunnen lopen. Tenzij die natuurlijk al
eerder op verlof mocht. Het vergt niet veel voorstellingsvermogen om te
begrijpen hoe groot de schok kan zijn voor slachtoffers van bijvoorbeeld
huiselijk geweld, zware mishandeling, zedenzaken, stalking en voor
nabestaanden van levensdelicten als ze plotseling de dader tegenkomen.
Zeker als de dader bewust de confrontatie opzoekt met het slachtoffer of
de nabestaande.
Om althans een groep slachtoffers te beschermen tegen dergelijke
ongewenste confrontaties, kunnen sinds 2005 (nabestaanden van)
slachtoffers van misdrijven waarvoor tbs was opgelegd het OM vragen
hen op de hoogte te houden over de uitvoering van de maatregel. Dat
betreft dan informatie over moment van plaatsing, verlof, verlenging en
beëindiging van de maatregel. In 2006 werd een vergelijkbare
voorziening in het leven geroepen met betrekking tot jeugdige daders
met een PIJ-maatregel (jeugd-tbs). Een evaluatieonderzoek begin 200991
signaleerde nogal wat zwakke plekken in het tamelijk ingewikkeld
vormgegeven informatieproces. De gebruikers van de regeling waren
weliswaar te spreken over de mogelijkheid om informatie te krijgen,
maar minder over de uitvoering. Ze vonden dat de informatie lang op
zich liet wachten en niet voldeed aan hun verwachtingen. Zij hoopten
meer gedetailleerde informatie ontvangen en over een breder scala aan
onderwerpen, bijvoorbeeld in welke kliniek de dader was
ondergebracht.
Met ingang van de Wet versterking positie slachtoffer heeft dit
informatierecht een wettelijke verankering gekregen en is de kring van
gerechtigden uitgebreid tot slachtoffers van alle spreekwaardige
delicten. Door middel van een ’executie-indicator’ zekert het OM dat de
aanvrager op de hoogte wordt gebracht over het detentieverloop; dat wil
zeggen over het moment waarop een gedetineerde in aanmerking komt
voor verlof en over de (voorwaardelijke) invrijheidstelling.
91 Tromp, Osenbruggen & Homburg (2009)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 62
Voorwaarden stellen
Informatie over het detentieverloop is één ding, maar inspraak, of in
ieder geval gehoord worden, zou menig slachtoffer of nabestaande een
lief ding waard zijn. Om bijvoorbeeld te bewerkstelligen dat de dader zo
ver mogelijk bij hen uit de buurt wordt gedetineerd om het risico van
een ongewenste confrontatie te vermijden. Of om zelf condities te
kunnen stellen aan een voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook in dit
opzicht is Nederland ten opzichte van andere landen altijd zeer
terughoudend geweest. Maar er begint wat te verschuiven. Als ik mij
niet vergis, worden er momenteel plannen gemaakt om het slachtoffer
een kleine rol in de executiefase toe te kennen.
Voorwaarden (voor)stellen blijkt in uitzonderlijke gevallen nu al
mogelijk, al moet je daarvoor de nodige assertiviteit bezitten, zoals Jack
Keijzer. Hij wist een gebiedsverbod af te dwingen voor de mededader
van de moord op zijn zoon toen deze in mei 2011 voorwaardelijk vrij
kwam. Dat is redelijk bijzonder want meestal moet er sprake zijn van
bedreiging naar (de nabestaanden van) het slachtoffer. Dat was hier niet
het geval. “Natuurlijk hebben wij als ouders er geen enkele behoefte aan
om hem tegen het lijf te lopen. Maar ik deed het vooral voor mijn andere
zoon. Ik kan niet voor hem instaan als hij de dader tegen het lijf loopt.
Als hij hem opeens op straat of in de kroeg tegenkomt, dan vliegt hij hem
aan. En dan krijgt hij problemen met justitie. Ik wil hem niet in zo’n
situatie plaatsen. Op deze manier kan ik mijn andere kind voorlopig nog
beschermen.”
Zoals opgemerkt kennen sommige landen het slachtoffer of de
nabestaanden wel bepaalde bevoegdheden in de executiefase toe.
Opnieuw kijken we daarvoor over de grens met onze zuiderburen.
Nogmaals de burgerlijke partij
In de beschrijving van het vooronderzoek is de burgerlijke partij uit het
Belgische strafrecht aan de orde gekomen als voorbeeld hoe het
slachtoffer als procespartij op een juridisch solide wijze is te incorporeren
in het strafrecht. Als burgerlijke partij krijgt het slachtoffer in de fase van
het vooronderzoek inzage in en afschriften van dossiers, ze kan om
opsporingshandelingen verzoeken en verrichte opsporingshandelingen
laten onderzoeken.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 63
Tijdens de strafzitting mag de burgerlijke partij, net als de aanklager en
de verdediging, ‘pleiten’: haar vordering uiteen zetten en onderbouwen,
alsmede haar visie geven op de feiten, de gevolgen en de schuld van de
dader – niet op de straf. Doorgaans pleit een advocaat namens de
burgerlijke partij, omdat burgers meestal niet de vereiste wetskennis
bezitten en het juridisch jargon machtig zijn. “Dat kun je emotioneel ook
niet aan”, aldus een nabestaande die als burgerlijke partij het
assisenproces bijwoonde waarin de moordenaars van haar broer terecht
stonden. Een assisenproces duurt als snel een paar weken, een ware
emotionele uitputtingsslag. Toch had zij het proces voor geen goud
willen overslaan. “Ik heb het van de eerste tot de laatste minuut
bijgewoond, alleen toen ze de foto’s (van de plaats delict en de
lijkschouwing, S.L.) lieten zien, ben ik de zaal uitgegaan. Mijn gevoel
was: hier heb ík een aandeel in, mijn zijn hier is belangrijk. In de assisen
zijn het burgers, geen rechters die bepalen over schuld of onschuld. Onze
aanwezigheid, overbrengen wie we zijn als familie en wie onze broer
was, heeft zeker bijgedragen aan de uitkomst.’ De vier daders kregen
forse straffen opgelegd en de familie van het slachtoffer kreeg haar
schadevordering toegewezen.
De burgerlijke partij heeft ook het recht de getuigen te ondervragen en
krijgt dezelfde tijd om te pleiten als de advocaat van de verdachte. De
vergelijkbare Duitse rechtsfiguur van de Nebenklage kent nog meer
processuele bevoegdheden toe. Als ‘toegevoegd aanklager’ kan de
Nebenkläger ook rechters en getuigen laten wraken en bezwaar maken
tegen een bepaalde vraagstelling.92
In België kan het slachtoffer dat het niet eens met de uitspraak inzake
zijn vordering93, als burgerlijke partij zelf hoger beroep instellen binnen
de strafrechtelijke lijn. In de fase van de strafuitvoering heeft de
burgerlijke partij het recht op verzoek geïnformeerd en gehoord te
worden over de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit (dat
omvat ook verlof en voorwaardelijke invrijheidstelling). Dat betekent dat
het slachtoffer bijzondere voorwaarden kan formuleren die in zijn belang
aan de veroordeelde door de strafuitvoeringsrechtbank kunnen worden
opgelegd.
92 Brienen & Hoegen (2000: 364) 93 Het slachtoffer kan geen beroep aantekenen tegen vrijspraak of een in zijn ogen te lage straf. Men
kan zich niet eerst burgerlijk partij stellen in hoger beroep.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 64
Vanaf het moment dat de veroordeelde voorwaardelijke
invrijheidstelling kan aanvragen, en dat is in België na de helft van de
straf te hebben uitgezeten, beoordeelt de strafuitvoeringsrechtbank
periodiek of de dader daarvoor in aanmerking komt. Een punt van
overweging is of de dader de opgelegde schadevergoeding betaalt aan
het slachtoffer, al is het maar een klein maandelijks bedrag. De
strafuitvoeringsrechtbank is ook verplicht het slachtoffer te horen over
gewenste voorwaarden, zoals een contactverbod.
Doet de strafuitvoeringsrechtbank uitspraak, dan moet binnen 24 uur het
slachtoffer geïnformeerd worden. De wet zegt echter niet hoe, dus dat
vult elke rechtbank zelf in. “In Antwerpen informeren ze alleen per brief.
Maar de rechtbank houdt op vrijdagmiddag zitting. Die brief is op z’n
vroegst pas maandag of dinsdag bij mijn cliënt. Later nog als er
feestdagen tussen zitten. Maar ze willen mij de inhoud van de brief niet
telefonisch meedelen, al probeer ik het iedere keer weer”, aldus Veerle
van Parys, medewerker van de dienst Slachtofferonthaal van het
openbaar ministerie. Medewerkers van deze dienst bieden
ondersteuning in het juridische traject.94 “De dader kan dus al vier dagen
op vrije voeten zijn voordat het slachtoffer daarvan op de hoogte is.”
De positie van het Belgische slachtoffer als procespartij mag dan sterker
zijn dan wat het Nederlandse strafrecht dicteert, toch zitten er ook wel
haken en ogen aan. “Er wordt veel initiatief van slachtoffers verwacht”,
aldus Van Parys. “Burgers zijn wel mondiger geworden en worden
geacht de wet te kennen. De juridische lijn wordt heel strik gevolgd: als
burger moet je weten wat je rechten zijn, terwijl er geen rekening wordt
gehouden met de emotioneel en sociale belemmeringen. Slachtoffers zíjn
geen hulpvragers. Omdat ze met hulpverlening en dienstverlening in
contact komen, dáárdoor zijn ze mondiger. Het overgrote deel denkt
misschien: ‘Ja, dat zou ik eigenlijk wel willen’, maar zelf vervolgens gaan
zoeken is heel wat anders. Het is toch een drempel die ze moeten nemen.
Je moet het hen actief aanbieden. Als justitie zelf of via onze dienst zegt:
94 In België is de ondersteuning van slachtoffer bij drie verschillende instanties belegd. De dienst
Slachtofferonthaal van de politie verzorgt de eerste emotionele opvang van slachtoffers van (ernstige)
misdrijven en geeft algemene informatie over de procedure, rechten en voorzieningen. De dienst
Slachtofferonthaal van de justitiehuizen (openbaar ministerie) staat slachtoffers die zich als
benadeelde of burgerlijke partij hebben gesteld gedurende het gehele strafproces en de executiefase
terzijde wanneer slachtoffers hieraan behoefte hebben. De psychosociale opvang van slachtoffers is in
handen van de Steunpunten Algemeen Maatsschappelijk werk.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 65
‘U bent slachtoffer en als u vragen of problemen hebt, dan zijn wij er
voor u. Dat betekent veel voor slachtoffers. Expliciet ondersteuning
aanbieden is expliciet erkenning geven.”
Waarin Nederland dan weer een voorsprong heeft, zo constateert Van
Parys, is de samenwerking in de keten. “In Nederland is ketenwerken
veel meer ingebed, de verschillende partijen gaan veel gemakkelijker
met elkaar aan tafel zitten. Zij zijn eerder bereid te zeggen: ‘Het gaat niet
goed, wat kunnen we doen om het te verbeteren?’ In België wordt een
kritische blik al snel persoonlijk opgevat. En het is een constant gevecht
om informatie. Het uitwisselen van informatie ligt hier heel gevoelig.”
De schadecompensatie aan het slachtoffer is een ander punt waarop
Nederland naar verhouding beter scoort. Wanneer de burgerlijke partij
zijn vordering krijgt toegewezen, is zij eigenlijk op zichzelf aangewezen
om het geld ook daadwerkelijk te krijgen. Bij de voorwaardelijke
invrijheidstelling stelt de strafuitvoeringsrechtbank wel de voorwaarde
dat de dader heeft betaald of aan het betalen is, ook al zijn het maar
kleine maandelijkse betalingen. Blijft de dader in gebreke, dan kan de
burgerlijke partij binnen drie jaar na het vonnis een aanvraag indienen
bij de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke
gewelddaden, het Belgische equivalent van het Schadefonds
Geweldsmisdrijven. Dan moeten wel alle mogelijkheden zijn benut om
het geld bij de dader te halen. “Het is niet eerlijk: ik moet er 1500 euro
van mijn eigen geld insteken om een verkoop te gaan regelen”, aldus een
slachtoffer dat van de rechter een fikse schadevergoeding kreeg
toegewezen. Maar de dader had geen rooie cent. Dus deed ze een
aanvraag bij het schadefonds. Dat wees haar aanvraag vooralsnog af
omdat de dader nog wel degelijk vermogen bleek te hebben, in de vorm
van een aandeel in het eigendom van het huis van zijn ouders. “Als zijn
14 broers en zusters nu zijn stukje zouden willen kopen, maar dat
vertikken ze. Nu ben ik gedwongen het huis openbaar te verkopen om
1/14 van de verkoopprijs te kunnen krijgen. Wat er van overblijft na
aftrek van alle kosten. Bovendien sta je als slachtoffer achter in de rij van
de schuldeisers. Waarschijnlijk blijft er dan heel weinig over. Ik moet wel
de kosten van de openbare verkoop betalen, maar andere profiteren van
de opbrengst. Als ik nu 100% zeker wist dat ik die kosten via het
schadefonds zou kunnen terugkrijgen…. Anders schiet ik er alleen maar
bij in. Dus ik twijfel of ik moet doorzetten. Het geld heb ik in principe
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 66
niet nodig. Aan de andere kant, het gaat me niet alleen om het geld. Ik
wil het hem niet cadeau doen. Hij heeft mij genoeg aangedaan, hij heeft
het mij zo moeilijk gemaakt.”
Slot
We zijn aan het einde gekomen van onze wandeling door het strafproces
in de voetsporen van het slachtoffer. Soms ging dat met kleine stappen
en soms met grotere. De inventarisatie in dit hoofdstuk is niet compleet.
Ik heb vooral de punten aangeroerd waarvan uit interviews met
slachtoffers en nabestaanden en uit onderzoek naar voren komt dat ze
belangrijk zijn voor hen. Het verhaal is stevig gekleurd door de
ervaringen van nabestaanden, dat is een feit. Hoewel een in omvang
beperkte groep, manifesteren zij zich sterk in de politieke en publieke
opinie. Mede dankzij hen komen ook veranderingen tot stand. Hun
ervaringen en behoeften zijn waarschijnlijk niet helemaal representatief
voor de groep slachtoffers als geheel – zeg maar de ‘silent majority’ –
maar zij zijn wel een goede graadmeter voor de ketenperfomance.
In dit hoofdstuk zijn op verschillende plaatsen suggesties gedaan voor
veranderingen in de wet of in de uitvoering. Dat varieert van
fundamentele ingrepen zoals het positioneren van het slachtoffer als
volwaardige procespartij à la de burgerlijke partij in België , via het
splitsen van de strafzitting tot triviale gebaren als het aanbieden van een
glaasje water aan slachtoffers in de rechtszaal. Want ook zulke
eenvoudige handelingen vertegenwoordigen een grote symbolische
waarde.
IV Een poging tot verklaring en dan: hoe verder?
Nu we aan de hand van het slachtoffer het strafproces van aangifte tot
executie hebben doorlopen stellen we opnieuw de vraag: ‘Doen
slachtofferrechten recht aan slachtoffers?’ Het antwoord is ‘ja’ en ‘nee’.
Eerst het ‘ja’. De afgelopen decennia zijn enkele slachtofferrechten in het
Wetboek van strafvordering doorgesijpeld. In de laatste vijf jaar heeft die
ontwikkeling een flinke impuls gekregen en heeft de Wet versterking
positie slachtoffer een heus slachtofferhoofdstuk(je) aan het wetboek
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 67
toegevoegd. Na bijna 200 jaar is het slachtoffer terug van weggeweest.
Het huidige kabinet toont zich voortvarend om die positie verder uit te
bouwen en bij te schaven, maar heeft nog geen initiatieven genomen
voor echt fundamentele wijzigingen.
Dus 'ja', want eerst bestonden slachtoffers niet in het strafrecht en nu
kunnen ze wettelijk aanspraak maken op een correcte bejegening, goede
informatievoorziening in alle fasen van het strafproces, een door de staat
ondersteunde inning van schadevergoeding, spreken ter rechtszitting en
ondersteuning bij alle fasen van de afwikkeling van het misdrijf dat hen
is overkomen. Dat is ontegenzeggelijk een enorme vooruitgang en dat
klinkt ook terug in bijvoorbeeld tevredenheidsonderzoeken onder
slachtoffers.
Wel kunnen we constateren dat Nederland zeer streng in de leer is wat
betreft het dogma dat in art. 6 EVRM is vastgelegd: het recht van de
dader op een eerlijk proces met alle waarborgen die daarvoor gelden.
Suggesties voor een verdere versterking van de positie die ingrijpende
aanpassing vragen stuiten steeds weer op de volgende bezwaren:
• Het risico de in art. 6 EVRM neergelegde beginselen te schenden en
door het Europees Hof op de vingers te worden getikt.
• Het gevaar van secundaire victimisatie, omdat een grotere en
actievere betrokkenheid in het proces betekent dat slachtoffers minder
beschermd kunnen zijn ten opzichte van andere procespartijen.
Wat betreft het eerste argument kunnen we vrij kort zijn: andere
Europese landen die net als Nederland het EVRM hebben ondertekend
en daarmee de verplichting hebben hun nationale wetten te toetsen aan
bepalingen van dit bedrag, hebben het slachtoffer wel de rol van
procespartij met soms vergaande procesbevoegdheden kunnen geven.
Art. 6 EVRM staat aan een prominentere rol voor het slachtoffer dus niet
in de weg. Nederland is gewoon het braafste jongetje van de klas.
Het valt niet te ontkennen dat secundaire victimisatie inderdaad een
ongewenst neveneffect kan zijn van een meer accusatoire inrichting van
het strafproces. Verschillende auteurs, ook uit victimologische hoek
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 68
hebben dit keer op keer naar voren gebracht.95 Maar die risico’s zijn deels
te ondervangen. In België en Duitsland laten de burgerlijke partij en de
Nebenkläger zich vrijwel altijd bijstaan door een raadsman. Ook rechters,
als voorzitters van de zitting, kunnen zorgen dat de belasting van het
slachtoffers binnen aanvaardbare normen blijft door toe te zien op een
correcte en respectvolle bejegening. Een kritische houding van de
verdediging hoeft geenszins onfatsoenlijke of kwetsende bejegening te
impliceren. Bovendien moeten we niet in de valkuil trappen het
slachtoffer te typeren als kwetsbaar, angstig, passief en niet in staat zelf
beredeneerde keuzes te maken. Velen zijn veerkrachtig, assertief,
veeleisend en schrikken er niet voor terug om zich als kritische
consument op te stellen. Waarom zouden zij niet zelf de afweging
kunnen maken of zij bestand zijn tegen de druk en negatieve aspecten
van het opereren als procespartij? Nu beslissen wetenschap, politiek en
hulpverlening dat maar even.
Blijven we binnen de kaders van het bestaande strafrecht, dan is het
risico evenmin denkbeeldig. In deel III zijn ervaringen van slachtoffers
beschreven die zeker als secundaire victimisatie te kenschetsen zijn.
Dergelijke ervaringen hebben vaak betrekking op het tekortschieten van
betrokken instanties om slachtoffers een optimale realisatie van hun
wettelijke rechten te garanderen. Helaas is dat onvermijdelijk. Het is al
lastig genoeg om in de huidige constellatie van wetten, richtlijnen,
prioriteiten en targets de bestaande voorzieningen en rechten in de
cultuur, processen en organisaties te verankeren. Een verdere
versterking van het slachtoffer binnen de huidige kaders maakt dat
spanningsveld – en de kans op fouten of de noodzaak om pijnlijke
keuzes te maken – alleen maar groter. Een uitbreiding van
slachtofferrechten herbergt dan het gevaar in zich de spreekwoordelijke
dode mus te worden.
Lijdende Christusfiguur
In het voorgaande ligt ook de aanleiding besloten om de vraag ‘Doen
slachtofferrechten recht aan slachtoffers?’ met ‘nee’ te beantwoorden. In
de inleiding heb ik al een aantal ‘structuurfouten’ naar voren gebracht:
het conflict tussen de dadergerichtheid van het strafrecht en het voorzien
95 Zie o.a. Groenhuijsen & Knigge (2000, 2001)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 69
in behoeften van slachtoffers door middel van het implanteren van
‘wezensvreemde’ wettelijke voorzieningen in het Wetboek van
strafvordering. De inrichting van systemen en werkprocessen, het stellen
van prioriteiten en het ontbreken van echte prikkels is een andere reden
waarom slachtofferrechten binnen het strafrecht altijd een hoge mate van
commitment en alertheid zullen vragen. De logische gevolgtrekking zou
zijn om de structuur van het strafrecht zodanig te wijzigen – uiteraard in
overeenstemming met het bepaalde in art. 6 EVRM, dat de systemische
zwakheden grotendeels ondervangen worden. Waarom verenigen we
niet het beste van twee werelden: de buitengewoon goede en effectieve
voorzieningen voor schadevergoeding voor het slachtoffer, de actieve
ondersteuning bij het uitoefenen van zijn rechten en de integrale
ketenaanpak van het Nederlandse bestel met de rechtsfiguur van de
burgerlijke partij uit het Belgische bestel? Waarom blijft de relatie tussen
het slachtoffer en de strafrechtspleging zo moeizaam?
Van Dijk zoekt hiervoor een verklaring in het Westerse slachtofferbeeld,
dat hij ontleend acht aan de lijdende Christusfiguur. Ook in onze
geseculariseerde maatschappij bepaalt dit beeld op een onbewust niveau
nog steeds de grondhouding jegens slachtoffers., en daarmee de
rolverwachtingen ten aanzien van hen die de samenleving als slachtoffer
etiketteert. Vanuit de christelijke moraal heeft de lijdende mens recht op
mededogen. Tegelijkertijd wordt van hem gelatenheid, lijdelijkheid en
vergevingsgezindheid verwacht. Naar voorbeeld van Christus die het
oudtestamentische ‘oog om oog, tand om tand’ transformeerde tot ‘keer
uw vijand de andere wang toe’. Langs die lijn voortredenerend stelt van
Dijk, die zelf liever van gedupeerden spreekt, dat slachtoffers aanspraak
hebben op mededogen, maar worden ze anderzijds wel geacht hun
belangen als procespartij op te offeren voor de lieve vrede. ‘Zij zijn in dat
opzicht de symbolische zondebokken van de op christelijke leest
geschoeide maatschappelijke reactie op criminaliteit’, is zijn conclusie.
‘In mijn visie wordt aan gedupeerden van misdrijven vanwege nog
steeds vigerende en onvoldoende als zodanig onderkende stereotiepe
slachtofferbeelden en de daaraan gekoppelde rolverwachtingen zowel
binnen het strafrecht als daarbuiten, bijvoorbeeld in het herstelrecht, nog
veel tekort gedaan.’96
96 Van Dijk (2009:22)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 70
Met andere woorden, gebrekkig onderkende stereotype
slachtofferbeelden belemmeren de daadwerkelijke positionering van het
slachtoffer in het strafproces, met daaraan verbonden rechten die juist
ook (legitieme) gevoelens van wraak en woede adresseren. Er zit een
historisch/cultureel bepaald inherent onvermogen in ons strafrecht om
slachtoffers als autonome, assertieve en claimende rechthebbenden te
accommoderen.
Dat de opstellers van het eerste Wetboek van strafvordering nadrukkelijk
het wraaklustige slachtoffer buiten de deur van het proces wilden
houden, staat buiten kijf. Dat valt op te maken uit de politieke discussies
voorafgaand aan de invoering ervan. De beledigende en wraakzuchtige
aantijgingen van het slachtoffer jegens de verdachte zouden, zo werd
gevreesd, de rechters afleiden van de hoofdzaak, namelijk de berechting
van daders: ‘Men zal tenminste niet meer zien, dat een particulier voor
miserabele geldelijke belangen, nog heftiger te keer gaat tegen een
ongelukkige beklaagde en zelfs een ter doodveroordeling tegen hem
wete te verkrijgen, met nog meer aandrang dan van de zijde van het
Openbaar Ministerie het geval is, en anderzijds zal de strafprocedure
ontdaan zijn van die vaak lastige en ingewikkelde kwesties, die de
aandacht van den regter afleiden van het hoofdpunt in het proces’. 97
De vraag is echter of dergelijke betogen zijn te herleiden tot een op de
christelijke lijdensmoraal gefundeerde rolverwachting ten aanzien van
slachtoffer, of tot een rechtstatelijk centraliseringsproject van een jonge
overheid die geen ‘wraakzuchtige concurrenten’ duldt op wat zij als een
van haar fundamentele opdrachten beschouwt.98 Wat ik hoor
doorklinken in bovengenoemde discussie is dan ook meer formeel-
rationalistische overweging dat strafvervolging in handen hoort te liggen
van onbetrokken en onpartijdige functionarissen op grond van strikt
omschreven procedures, zoals Weber die later zou duiden in zijn
rechtsociologische theorie .
Maar waarom de christelijke lijdensmoraal vooral geen bevredigende
verklaring biedt voor het ‘gebrek aan liefde tussen slachtoffer en
strafrechtspleging’99 is dat in andere Westerse rechtstaten die onze of
97 Geciteerd in Lissenberg (2008: 93). Zie ook Kool (2009: 60-61) 98 Lissenberg (1997) 99 Kool (200967)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 71
verwante cultureel-religieuze wortels delen, en dus met vergelijkbare
morele waarden en beelden tot wasdom zijn gekomen, het slachtoffer
evenmin in een volwaardige positie in het strafrecht terug te vinden zou
moeten zijn. Maar we hebben kunnen constateren dat in Duitsland,
België en Frankrijk het tegendeel het geval is.
Genoegdoening
Een alternatieve insteek dan. Als we het ‘gebrek aan liefde tussen de
rechtspleging en het slachtoffer’ van een andere kant benaderen, dan
zouden we ons ook de vraag kunnen stellen: kan het strafrecht ooit een
aantrekkelijke en volwaardige partner voor het slachtoffer zijn? Dat
impliceert een kritische blik op het instrumentarium van het strafrecht: is
het adequaat om te kunnen beantwoorden aan de fundamentele
behoeften van het slachtoffer? Wellicht is er een betere partner denkbaar.
Of partners, laten we vooral ook niet te monogaam denken.
Tineke Cleiren, hoogleraar strafrecht in Leiden, neemt genoegdoening
als aanknopingspunt om deze vraag te beantwoorden.100 Zij interpreteert
de onvrede, het onbehagen van en rondom slachtoffers als een
uitdrukking van een behoefte die ondanks alle inspanningen niet wordt
bevredigd, namelijk de behoefte aan genoegdoening. Aan een definitie
van genoegdoening wil zij zich niet wagen, maar zij noemt wel een
aantal wezenlijke kenmerken. Genoegdoening veronderstelt een ‘relatie’
tussen twee personen, of zij is de uitdrukking van een relatie. In dit geval
ligt het ontstaan van die relatie in het misdrijf, de krenking van het
slachtoffer door de daad van de pleger. Het is een relatie met een
negatieve balans voor het slachtoffer, die weer in evenwicht gebracht
moet worden. Voor wat ontnomen of aangetast werd, moet
genoegdoening worden gegeven. Dat vereist een vorm van
tegemoetkoming van de dader, een ‘opoffering', wat zich misschien nog
het best laat omschrijven met de Engelse term making amends. Het gebaar
vereist bovendien een bepaalde vorm, enige symboliek. Als laatste
kenmerk noemt Cleiren dat de term genoegdoening an sich een zekere
maat of maatvoering inhoudt: zoveel als nodig is, voldoende. Voor de
ene persoon is een oprechte spijtbetuiging genoeg, voor een ander gaat
het vooral om een financieel gebaar terwijl een derde een met zijn eigen
100 Cleiren (2003, 2010)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 72
leed vergelijkbaar lijden van de dader eist in de vorm van een lange
vrijheidsstraf.
Het recht kan de relatie tussen de dader en het slachtoffer alleen
formuleren in termen van een rechtsbetrekking. Ook daarin zit een
symbolische dimensie. Rechtszaken vinden niet plaats op een plein, bij u
thuis of in een sportzaal, maar in een rechtszaal met een zeer specifieke
inrichting. De procespartijen – de verdachte uitgezonderd – verschijnen
niet in hun dagelijkse tenue, maar acteren gehuld in zwarte toga’s. Zij
bezigen formules die de realiteit van alledag abstraheren tot een voor
leken nauwelijks te volgen juridische werkelijkheid (of gerechtelijke
fictie?). Symboliek te over dus, maar niet het soort symboliek dat aan de
door Cleiren geduide behoefte aan genoegdoening beantwoordt. In het
strafrechtelijke domein is het slachtoffer voornamelijk toeschouwer bij
een voorstelling waarin hij eigenlijk een hoofdrol zou moeten hebben.
Maar zelfs een solide positie als procesdeelnemer zou die behoefte aan
genoegdoening niet adequaat kunnen bevredigen.
Een belangrijke reden hiervoor is dat het strafrecht, meer specifiek het
strafproces, niet de directe relatie tussen dader en het slachtoffer
faciliteert. De rechtsverhoudingen in het strafrecht waren twee eeuwen
verticaal en eendimensionaal tussen de overheid en de dader. Dat is
inmiddels wel veranderd: net als andere overheidsdomeinen heeft ook
het strafrechtelijke domein een zekere mate van horizontalisering
ondergaan en het is deels is veranderd in een multidimensionaal
landschap. Alleen het instrumentarium is niet mee veranderd. Ter
illustratie tekent de Leidse rechtsgeleerde een dikke kolom met aan de
top gesitueerd de overheid en aan de basis de verdachte. “In de loop van
de tijd zijn er steeds meer kolommen tegenaan geplakt. Bijvoorbeeld die
van de getuige-deskundige en van het slachtoffer. Maar het verticale
karakter van het strafrecht blijft domineren. Daarmee ontstaat er wel een
relatie tussen de overheid en het slachtoffer, maar niet tussen de
verdachte/dader en het slachtoffer. Maar waaraan het slachtoffer
behoefte heeft, dat raakt in een of andere vorm aan de verdachte en niet
aan de overheid. Ook al voeg je nieuwe rechten toe in deze verticale
structuur, ze zullen er altijd op gericht zijn om het slachtoffer en de
verdachte uit elkaar te houden.”
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 73
Zij pleit er dan ook sterk voor om vooral ook buiten de grenzen van het
strafrecht te kijken – zonder de positie van het slachtoffer in het
strafproces te veronachtzamen.101 Daarmee komen restorative justice
gerichte initiatieven als dading, mediation en herstelbemiddeling in het
vizier. Ook parallel justice, een van oorsprong Amerikaans concept, wint
aan terrein. ‘Parallel justice requires us to decouple the pursuit of justice for
victims from the administration of justice for offenders. Under a system of
Parallel Justice the societal message to victims would be, ‘What happened to you
is wrong and we will help you rebuild your life.’ Parallel Justice requires society
not only to hold offenders accountable for the harms they have caused, but also
to honour a separate social obligation to repair the harm caused by crime.’102
Ik beperk me hier tot het noemen van beide concepten omdat een
uitgebreide beschrijving en analyse buiten het bestek van deze paper
vallen.
Recht doen aan slachtoffers
Welke implicaties heeft hetgeen in deze paper aan de orde is gesteld
voor de verdere ontwikkeling van de positie van het slachtoffer in het
strafrecht? Welk wegen staan ons open om te bewerkstellingen dat de
101 Bron: interview met prof. T. Cleiren op 13 januari 2012 102 Bron: http://www.ncvc.org/ncvc/main.aspx?dbID=DB_ParallelJustice156 Zie ook: Herman (2010)
overheid
verdachte/
dader
slachtoffer
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 74
vraag ‘Doen slachtofferrechten recht aan slachtoffers’ met een volmondig
‘ja’ beantwoord wordt, in de eerste plaats door slachtoffers en
nabestaanden zelf? Welke keuze zijn we bereid te maken en hoe vertalen
we die naar inspirerende en motiverende slachtofferagenda voor de
komende jaren? Het antwoord ga ik u in deze paper uiteraard niet
geven, als ik dat al zou kunnen. Deze paper wil de aanzet geven tot een
brede discussie, met als aftrap het symposium dat Slachtofferhulp
Nederland op 22 februari 2012 organiseert in het kader van de Europese
Dag van het Slachtoffer. Wel wil ik tot besluit vier mogelijke scenario’s
kort de revue laten passeren.
• We proberen binnen de bestaande kaders van het strafrecht de positie
van het slachtoffer verder te versterken. Dat zal blijven wringen met
de publiekrechtelijke karakter van het strafrecht en dat zal vooral tot
uitdrukking komen in de praktijk van de rechtspleging. Dat brengt
voor de betrokken organisaties dus enorme uitdagingen mee. Maar
wie zegt dat ze daartegen niet zijn opgewassen?
• We zetten koers naar een accusatoir procesmodel en promoveren het
slachtoffer van procesdeelnemer naar volwaardige procespartij. Dat
brengt meer evenwicht tussen slachtoffer- en daderrechten en dwingt
de organisaties in de strafrechtketen op dezelfde wijze rekening te
houden met slachtofferrechten als met daderrechten. De uitdaging
hier is op voorhand een goede inschatting te maken van onbedoelde
negatieve effecten van zo’n systeemwijziging op slachtoffers en
daartoe voorzieningen te treffen. Het zou mogelijk moeten zijn om
eerst op bescheiden schaal te experimenteren met zo’n model. Zij die
op voorhand stellen dat er nooit voldoende draagvlak zal zijn voor
zo’n fundamentele herschikking zouden wel eens bedrogen kunnen
uitkomen. Wie onze wetsgeschiedenis bekijkt, kan concluderen dat er
vaker en zelfs met enige regelmaat radicale vernieuwingen zijn
doorgevoerd. ‘Het zou een illusie zijn om te menen dat een wetboek
voor de eeuwigheid gemaakt kan worden. Elk wetboek blijkt achteraf
een product van zijn tijd geweest te zijn’, aldus Knigge.103
• Geen nieuwe rechten of wetswijzigingen, maar alles zetten op een
excellente uitvoering. Daar valt, zo hebben we kunnen lezen, nog een
hele slag te maken. Klachten van slachtoffers blijken vaak niet een
103 Knigge (2000:222)
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 75
gebrek aan rechten te betreffen, maar het niet of onvoldoende krijgen
waar ze wettelijk recht op hebben. Goede en snelle informatie
bijvoorbeeld. Ik noem nog maar een keer het elektronisch
slachtofferdossier met daarbij de kanttekening dat de kwaliteit van
zo’n dossier valt of staat met de kwaliteit van de organisaties die
erachter zitten.
• Het vierde scenario richt zich op de wereld buiten het strafrecht en
verlegt de focus naar restorative justice en parallel justice. Daarmee
komt die 95% van de slachtoffers in beeld die überhaupt geen gebruik
kunnen maken van slachtofferrechten omdat het nooit tot een
rechtszaak komt. Maar die niet minder recht hebben op een vorm van
rechtvaardigheid en herstel.
Tot slot: ik ben niet de eerste die deze punten op tafel legt en zeker ook
niet de laatste. Van tijd tot tijd laait dit debat op onder wetenschappers,
politici, beleidsmakers en andere betrokkenen. Het is een discussie die
steeds weer de moeite waard is om te voeren, want de samenleving staat
niet stil. Er is de afgelopen decennia enorm veel tot stand gebracht ten
behoeve van slachtoffers. Het landschap van de slachtofferzorg is
alleszins fraaier en aangenamer geworden. Daar mogen we ook best trots
op zijn. Maar we mogen níet tevreden achterover leunen om van het
uitzicht te genieten. We zijn er nog niet. Daarvan hoop ik dat mijn betoog
u heeft overtuigd: het kan nog beter.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 76
Bronnenlijst
Akkermans, A., Hulst, J., Claassen, E., Boom, A., Elbers, N, Wees, K van
& Bruinvels, D. (2008) Slachtoffers en aansprakelijkheid. Een onderzoek naar
behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met
betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht. Deel II. Affectieschade. Den
Haag: WODC.
Alta, S., Erp, J. van, Nienhuis, A., Verberk, S. & M. Verberk, 2001,
Evaluatie van de regelgeving slachtofferzorg. Verslag van een onderzoek ter
evaluatie van de wet en regelgeving Terwee. Den Haag: B&A Groep
Blader, S & Tyler, R. (2003) ‘A four component model of procedural
justice: Defining the meaning of a fair process’, in: PSPB 29(6): 747-758
Boom, A. ten & Kuipers, K.F. (m.m.v. M.H. Moene) (2008) Behoeften van
slachtoffers van delicten. Een systematische literatuurstudie naar behoeften
zoals door slachtoffers zelf geuit. Meppel: Boom Juridische uitgevers
Brienen, M. & Hoegen, I. (2000) Victims of crime in 22 European criminal
justice systems. Nijmegen: WLP
Cassel, P. (2009) In defence of the Victim Impact Statement’, In: Ohio
State Journal of Criminal Law, 6(2), p 611-648
Centraal Bureau voor de Statistiek (2011) Integrale Veiligheidsmonitor 2010.
Landelijke rapportage. Den Haag: CBS
Cleiren, C. (2010) Evolueren naar een meer horizontale en multi-dimensionale
verhoudingen in het straf recht. Mechelen: Wolters Kluwer Belgium
Cleiren, C. (2003) ‘Het opstandige slachtoffer. Genoegdoening aan
slachtoffers in het strafrecht’ In: Preadvies Nederlandse Juristenvereniging
Deventer: Kluwer, p. 33-104.
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 77
Cleiren, C. (2001) Geding buiten geding. Een confrontatie van het geding voor
de strafrechter met strafrechtelijke ADR-vormen en mediation. Deventer:
Gouda Quint
College van Procureurs-generaal (2010) Aanwijzing Slachtofferzorg
(2010A029). Den Haag.
Dekkers, S., Jansen, M., Homburg, G. (2006) Procesanalyse doorverwijzing
van politie naar slachtofferhulp. Amsterdam: Regioplan
Dijk, J. van (2009) De komende emancipatie van het slachtoffer. Naar een
verbeterde positie voor gedupeerden van misdrijven. In: Tijdschrift voor
Herstelrecht 9 (1), p. 20-39
Dijk, J. van (2008) Slachtoffers als zondebokken. Apeldoorn: Maklu
Uitgevers
Dorst, A. van (2000) ‘Strafvordering 2001’, In: Delikt en Delinkwent 30(3)
233-246
Gend, S. van & Visser, G. (red) (2004) Artikel 12 Sv. Amsterdam: Ars
Aequi Libri Juridische Uitgeverij
Gend, S, van (2004) ‘Artikel 12 en het bevel tot vervolging.’ In: S. van &
Visser, G (red) Artikel 12 Sv. Amsterdam: Ars Aequi Libri Juridische
Uitgeverij, p. 163-168
Groenhuijsen, M. & Knigge, G. (red) (2002) Dwangmiddelen en
rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject strafvordering 2001.
Deventer: Kluwer
Groenhuijsen, M. & Knigge, G. (red) (2001) Het vooronderzoek in
strafzaken. Tweede interimrapport onderzoeksproject strafvordering 2001.
Deventer: Gouda Quint
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 78
Groenhuijsen, M. & Knigge, G. (red) (2001) Het onderzoek ter zitting. Eerste
interimrapport onderzoeksproject strafvordering. Groningen & Tilburg:
Rijksuniversiteit Groningen & Katholieke Universiteit Brabant
Groenhuijsen, M. (2001) ‘Het vooronderzoek in strafzaken. Algemeen
deel’, In: Groenhuijsen, M. & Knigge, G. (red) Het vooronderzoek in
strafzaken. Tweede interimrapport onderzoeksproject strafvordering 2001.
Deventer: Gouda Quint, p. 1-90
Herman, S. (2010) Parallel justice for victims of crime. Washinton: National
Center for Victims of Crime
Homburg, G. & Batelaan, H (2005) Actieve wederkerigheid. De
beïnvloedbaarheid van oordelen over het contact met en de beschikbaarheid van
de politie. Amsterdam: Regioplan & Intomart.
Huver, R., Wees, K. van, Akkermans, A. & Elbers, N. (2007). Slachtoffers
en aansprakelijkheid. Een onderzoek naar behoeften, verwachtingen en
ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele
aansprakelijkheidsrecht. Deel I Terreinverkenning. Den Haag: WODC.
Jol, C. (2000) ‘Daders als slachtoffers’, in: Index, nr. 4, april 2000, p. 7
Kalidien, S.N. & De Heer-de Lange, N.E. (red) (2011) Criminaliteit en
rechtshandhaving 2010
Ontwikkelingen en samenhangen. Meppel: Boom Juridische Uitgevers
Kleiwegt (2011) 'Ze willen weten wie Roberts M. is’. Interview met
Richard Korver, advocaat van de ouders. In: Vrij Nederland, 22 november
2011, p. 22
Knigge, G. (2000) ‘Een wetboek van Elastiek’, In: Delikt en Delinkwent 30
(3), 222-232
Kool, R. (1999) ‘Uit de schaduw. De emancipatie van het slachtoffer
binnen de strafrechtspleging’ Justitiële verkenningen, 25(9), p. 61-73
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 79
Kooijmans, T. (2011) Dat is mijn zaak! Rede uitgesproken bij de openbare
aanvaarding van het ambt van hoogleraar in het strafrecht en het
strafprocesrecht aan Tilburg University op 18 maart 2011.
Kooijmans (2001) ‘De versterkte positie in het strafproces en de
kernrolrechtspraak’. In F.W. Bleichrodt, J.A.W. Lensing, & P.C. Vegter
(red.), De rechter in het geding: Liber amicorum J.P. Balkema. Deventer:
Kluwer: p. 37-48
Kort, K. de (2011) Rapport onderzoek naar de mogelijkheden van het invoeren
van aparte schadezittingen bij (super)snelrechtzaken. Den Haag: Ministerie
van Veiligheid & Justitie
Lamet, W. & Wittebrood, K. (2009) Nooit meer dezelfde. Gevolgen van
misdrijven voor slachtoffers. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau
Leferink, S. (2009) Goed recht. 25 jaar Slachtofferhulp Nederland. Utrecht:
Slachtofferhulp Nederland
Leferink, S. & K. Vos (2007) Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring:
recht of kans? Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk
van het Nederlandse strafrecht. Utrecht: Slachtofferhulp Nederland
Lemonne, A. , Camp, T. van & Vanfraechem, I. (2007) Onderzoek met
betrekking tot de evaluatie van de voorzieningen van slachtoffers van inbreuken.
Eindrapport. Brussel: Nationaal Instituut voor Criminalistiek en
Criminologie
Lens, K., Pemberton, A. & M. Groenhuijsen (2010) Het spreekrecht in
Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers? Tilburg:
Intervict/Prisma Print
Leventahl, G.S. (1980) ‘What should be done with equity theory? New
approaches to the study of fairness in social relationships’, in: Gergen, K.
et al (red) Social exchange: advances in theory and research, New York:
Plenum Press, p. 27-55
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 80
Lissenberg, E. (2008) Straffen, vrouwen moraal. Een selectie uit het werk van
prof. Dr. E. Lissenberg. Amsterdam: Bonger Instituut voor Criminologie
Lissenberg, E. (1997) ‘Overheid en slachtoffers. Aantasting van een
geweldmonopolie?’ In: Tijdschrift voor Criminologie, 39(4), p. 310-321
Mierlo, F. van & Pemberton, A. (m.m.v. R. van Tol) (2009) Van
tevredenheid naar kwaliteit: een meetinstrument voor de slachtofferzorg.
Tilburg/Den Haag: Intervict/WODC
Ministerie van Justitie (2007) Slachtoffers centraal. Kwaliteitsimpuls
uitvoering slachtofferondersteuning. Den Haag: Ministerie van Justitie
Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid. Uw rechten in de strafprocedure
als slachtoffer van een misdrijf. Brussel; Ministerie van Justitie
Pemberton, A. (2004) 2014: Dertig jaar Slachtofferhulp Nederland.
Internetpublicatie n.a.v. het 20-jarig jubileum van Slachtofferhulp
Nederland. Utrecht: Slachtofferhulp Nederland
Pemberton, A.(2004) Mening van slachtoffer overwegend negatief. In:
Puntkomma, 17: 12-13
Raad voor de Rechtspraak (2006) Modelregeling inzake passende
verblijfsomgeving slachtoffers en rol bode voor, tijdens en na de zitting
Strien, A. van (2001) ‘De positie van het slachtoffer’ In: Groenhuijsen M.
& Knigge, G. (red) Het onderzoek ter zitting. Eerste interimrapport
onderzoeksproject strafvordering 2001. Groningen & Tilburg:
Rijksuniversiteit Groningen & Katholieke Universiteit Brabant, p.233 -
274
Tromp, E., Osenbruggen, A. van & Homburg, G. en (200g)
Informatieverstrekking aan slachtoffers van misdrijven. Evaluatie van het proces
van informatieverstrekking aan slachtoffers van misdrijven over de executiefase
van tbs en jeugd. Amsterdam: Regioplan
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 81
Tyler, T. & Lind E. (1992) ‘A relational model of authority in groups’, in:
Zanna, M. (red.) Advances in experimental social psychology, San Diego:
Academic Press, p. 115-191
Veldhuisen, R. (2004) ‘Artikel 12: waarborg of doekje voor het bloeden?’
In: S. van & Visser, G. (red) Artikel 12 Sv. Amsterdam: Ars Aequi Libri
Juridische Uitgeverij, p. 117 - 126
Velthoven, B. van (2011) Over het relatieve belang van een eerlijke
procedure: procedurele en distributieve rechtvaardigheid in Nederland.
In: Themis 2011-1: 71-6
Weijers, M. & M. de Boer (2010) Een keer is erg genoeg. Verkennend
onderzoek naar secundaire victimisatie van slachtoffers als getuigen in het
strafproces. Den Haag: WODC
Went, F. (2007) Herstelrecht en de positie van slachtoffers.
(http://floriaanwent.com/text/Herstelrecht%20en%20de%20positie%20va
n%20slachtoffers%20WENT.pdf)
Wemmers, J. en Winkel, F. (1997) ‘Hulp aan slachtoffers’. In: Koppen, P.
van, Hessing D. & H. Crombag, Het hart van de zaak. Psychologie van het
recht. Deventer: Gouda Quint, p. 622 - 638
Williams, B. & Goodman, H. (2007) The role of the voluntary sector. In:
Walklate, S. (ed.) Handbook of victims and Victimology. Cullompton: Willan
Publishing.
Wittebrood, K.(2006) Slachtoffers van criminaliteit. Feiten en achtergronden,
Den Haag: SCP
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 82
Woord van dank
Bij het schrijven van dit paper hebben verschillende mensen mij
geïnspireerd en een waardevolle bijdrage geleverd door vanuit hun
expertise en betrokkenheid hun visie op het onderwerp te geven en hun
persoonlijke ervaringen te delen. Dat zijn (in willekeurige volgorde) Jack
Keijzer, Tineke Cleiren, Richard Korver, de familie Pijl, Jan van Dijk, Sjef
van Gennip en Nina Huijgen.
Een deel van de voorbereiding van deze paper heeft zich afgespeeld in
België en daarbij was de inbreng van Vicky de Souter, Isabelle
Vanderhoeven en in het bijzonder Veerle van Parys van onschatbare
waarde.
Speciale dank gaat uit naar de nabestaanden en slachtoffers in
Nederland en België die graag bereid waren om mee te werken maar
anoniem wilden blijven, een wens die ik uiteraard wil respecteren.
Tenslotte een woord van dank voor mijn collega’s Amal Boukarfada,
Juliette Somers, Alex Sas en Victor Jammers, voor alle ondersteuning en
advies.
Utrecht, 17 februari 2012
Slachtofferrechten – doen ze recht aan slachtoffers? 83
Slachtofferrechten – doen ze recht aan
slachtoffers?
Doen slachtofferrechten recht aan slachtoffers - eigenlijk een absurde
vraag. Waarom heten ze anders slachtofferrechten? Toch is deze vraag
gerechtvaardigd op zowel materiële (inhoud) als formele (vorm en
uitvoering) gronden. En het antwoord luidt niet volmondig ‘ja’. Dat wil
deze paper illustreren door op papier het strafproces, van aangifte tot
executie, als het ware opnieuw in te richten. Maar nu met het slachtoffer
op het kompas.
Noem het een oefening in omdenken. Door de gang van slachtoffers
door het strafproces heen te volgen en te putten uit hun ervaringen,
komen onze blinde vlekken in beeld. Daarbij kijken we nadrukkelijk
voorbij de grenzen. Dit alles tegen de achtergrond van
wetenschappelijke inzichten en de politiek-maatschappelijke
ontwikkelingen van de afgelopen decennia, die in het eerste gedeelte van
de paper aan de orde komen.
De slotbeschouwing bevat niet zozeer conclusies, maar een aantal
overwegingen en keuzemogelijkheden om de slachtofferagenda voor de
komende jaren vorm te geven.
Dr. Sonja Leferink is sinds 2006 onderzoeker en
senior beleidsmedewerker bij Slachtofferhulp
Nederland. Sonja Leferink schreef eerder het
boek ‘kramp na de ramp’ en een discussiepaper
over digitale hulpverlening met de titel ‘High-
tech of low care?’.
Dit boekje is een uitgave van Slachtofferhulp Nederland,ter
gelegenheid van de Europese Dag van het Slachtoffer op 22
februari 2012. Kijk voor meer informatie op
www.slachtofferhulp.nl