SOCIAAL WERK EN ARMOEDEBESTRIJDING. WELZIJNSSCHAKELS ALS EEN ENABLING NICHE IN DE ARMOEDEPROBLEMATIEK. Aantal woorden: 22.373
Frauke Maes Studentennummer: 01205318
Promotor: Prof. dr. Griet Roets Begeleidster: Katrien Boone Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting sociaal werk Academiejaar: 2016 - 2017
I
Abstract Armoedebestrijding is zeer complex. Sociaal werk moet niet alleen mensen in armoede
veranderen opdat ze weer aansluiting kunnen maken met de samenleving. Sociaal werk
moet ook samen met mensen in armoede werken aan structurele veranderingen waardoor
ze niet langer uit de boot kunnen vallen. Tegenwoordig ligt de nadruk echter steeds vaker op
het ondersteunen van mensen in armoede zodat ze zich kunnen aanpassen aan de
vigerende samenlevingsordening. Hierbij bestaat het gevaar dat organisaties die met
mensen in armoede werken hun structurele opdracht uit het oog verliezen en mensen in
armoede eerder vaardigheden aanleren en steun bieden, dan samen met hen de bestaande
samenlevingsordening in vraag stellen en proberen te veranderen. Deze masterproef gaat
na hoe twee vrijwilligersorganisaties, meer bepaald twee Welzijnsschakels, met deze
tendens omgaan en of er ingezet wordt op leerprocessen en op welke. Dit werd onderzocht
via semigestructureerde interviews met zestien deelnemers, gelijk verdeeld over beide
Welzijnsschakels, en participerende observaties in beide organisaties. Uit dit onderzoek
komt naar voren dat beide Welzijnsschakels omgevingen zijn waar leerprocessen mogelijk
gemaakt worden en plaatsvinden. Mensen in armoede leren er niet alleen zaken die ze
kunnen gebruiken bij het omgaan met hun eigen situatie, maar staan er ook stil bij de sociale
werkelijkheid waarin ze leven en bij de mogelijkheden waarover ze beschikken om deze te
veranderen. Op voorwaarde dat mensen in armoede een individueel empowermentproces
doorlopen hebben, kunnen laatstgenoemde kritische leerprocessen ertoe leiden dat mensen
in armoede beslissen bij te dragen aan structurele veranderingsprocessen. Beide
Welzijnsschakels positioneren zich dus op het spanningsveld individu vs. structuur.
Sleutelwoorden: armoedebestrijding, sociaal werk, empowerment, enabling niche,
leerprocessen
II
Voorwoord De interesse om mijn masterproef toe te spitsen op een organisatie die voor en met mensen
in armoede werkt, is ontstaan tijdens mijn stage bij IN-Gent vzw, een organisatie die zich
inzet voor de integratie en de inburgering van mensen met een migratieachtergrond. Mijn
stagementor, met wie ik veel op stap was en samenwerkte, zette zich enerzijds in voor het
bewaren van en het werken aan sociale cohesie en samenleven in diversiteit in de wijk
Nieuw Gent. Anderzijds werkte ze ook mee aan activiteiten rond armoede en
armoedebestrijding waarbij verschillende organisaties die zich inzetten voor en met mensen
in armoede de handen in elkaar slaan, zoals bijvoorbeeld de ‘Werelddag van Verzet tegen
Armoede’ en de ‘Inleefweek armoede’. Tijdens voorbereidende vergaderingen,
overlegmomenten met mensen in armoede en de activiteiten zelf kwam ik in contact met
mensen in armoede. Ik leerde het verhaal achter mensen kennen, zag en hoorde hun
ongenoegen over de manier waarop de samenleving vandaag georganiseerd is en hun
vastberadenheid om hier iets aan te doen. Ik zag hoe professionelen samen met mensen in
armoede acties uitdachten en uitvoerden. Van het proces dat professionelen doorlopen met
mensen in armoede alvorens ze in staat zijn hun stem te laten weerklinken, heb ik echter niet
kunnen proeven. Dit riep vragen bij mij op en deed mijn interesse groeien om de werking van
een organisatie die voor en met mensen in armoede werkt van dichterbij te bekijken.
Via deze weg zou ik ook graag iedereen bedanken die heeft bijgedragen aan de
totstandkoming van mijn masterproef.
Eerst en vooral wil ik mijn dank uitdrukken aan mijn promotor prof. dr. G. Roets en
begeleidster K. Boone voor de raadgevingen, interessante literatuurtips en goede
begeleiding.
Daarnaast wil ik ook vzw De Toevlucht en Welzijnsschakel Groot-Nevele bedanken voor hun
bereidwilligheid, hartelijkheid en openheid. Niet alleen de kans die ik er gekregen heb om
met mensen met een armoede-ervaring in gesprek te gaan, maar ook de kans om te kunnen
proeven en deelnemen aan hun werking was voor mij zeer leerrijk.
Verder gaat mijn dank ook uit naar mijn zus, leerkracht Nederlands, die het zag zitten om
mijn masterproef na te lezen.
Als laatste, maar daarom zeker niet minder oprecht, een dankjewel aan mijn vriend Karel,
ouders, zus en vrienden voor de steun, hun luisterend oor, hun bemoedigende woorden en
de ontspannende momenten.
Inhoudsopgave Abstract ................................................................................................................................................... I
Voorwoord .............................................................................................................................................. II
Deel één: Literatuurstudie en probleemstelling ................................................................................ 1
Armoede ............................................................................................................................................. 1
Cijfergegevens .............................................................................................................................. 1
Armoede: what’s in a name? ...................................................................................................... 2
Sociaal werk en armoedebestrijding .............................................................................................. 3
Dubbele opdracht sociaal werk .................................................................................................. 3
Het spanningsveld doorheen de jaren ................................................................................... 4
Geen of/of-verhaal, maar een en/en-verhaal ....................................................................... 6
Huidige vorm van armoedebestrijding ....................................................................................... 7
Kritieken op de huidige vorm van armoedebestrijding ........................................................ 8
Empowerment in een enabling niche ........................................................................................ 9
Empowerment: verenging tot het psychologische/individuele niveau ............................ 11
Enabling niches in enge zin .............................................................................................. 12
Enabling niches in brede zin ......................................................................................................... 13
Gedachtegoed Paulo Freire ...................................................................................................... 13
Opvoeding kan nooit neutraal zijn ........................................................................................ 14
Probleemstelling en onderzoeksvraag ........................................................................................ 16
Deel twee: onderzoeksopzet ............................................................................................................. 18
Case Welzijnsschakels .................................................................................................................. 18
Onderzochte Welzijnsschakels ................................................................................................. 19
Vzw De Toevlucht ................................................................................................................... 19
Welzijnsschakel Groot-Nevele .............................................................................................. 21
Onderzoeksvraag en doelstellingen ............................................................................................ 22
Methodologie ................................................................................................................................... 23
Kwalitatief onderzoek ................................................................................................................. 23
Verantwoording keuze kwalitatief onderzoek ..................................................................... 23
Dataverzamelingsmethoden ................................................................................................. 23
Interviews ............................................................................................................................. 23
Keuze van geïnterviewden ............................................................................................ 23
Selectie van geïnterviewden ......................................................................................... 24
Geïnterviewden ............................................................................................................... 24
Participerende observatie .................................................................................................. 25
Data-analyse ........................................................................................................................... 26
Kwaliteitscriteria van kwalitatief onderzoek ........................................................................ 26
Validiteit ................................................................................................................................ 26
Betrouwbaarheid ................................................................................................................. 27
Deel drie: Resultaten .......................................................................................................................... 28
Armoedebestrijding......................................................................................................................... 28
Visie op armoedebestrijding ...................................................................................................... 28
Individuele benadering ........................................................................................................... 28
Structurele benadering ........................................................................................................... 30
Geen OF/OF, maar EN/EN ................................................................................................... 32
Visie op de rol van Welzijnsschakels in de armoedebestrijding .......................................... 33
Welzijnsschakels............................................................................................................................. 34
Welzijnsschakels als een basisomgeving waarin leren wordt mogelijk gemaakt ............. 34
Empowerment op het niveau van het individu als basisvoorwaarde voor empowerment
in brede zin .................................................................................................................................. 37
Empowerment op het niveau van het individu ................................................................... 37
Empowerment in brede zin.................................................................................................... 39
Bewustwordingsproces bij mensen met een armoede-ervaring ................................. 39
Lotgenoten ....................................................................................................................... 39
Veranderende kijk op armoede .................................................................................... 41
Cultuur van het zwijgen doorbreken ................................................................................ 42
Houding ten opzichte van andere mensen met een armoede-ervaring ................................. 45
Deel vier: discussie............................................................................................................................. 47
Deel vijf: conclusie .............................................................................................................................. 50
Beperkingen van het onderzoek ................................................................................................... 50
Aanbevelingen voor verder onderzoek........................................................................................ 50
Referentielijst ....................................................................................................................................... 52
Bijlage ................................................................................................................................................... 59
Bijlage één: informed consent ...................................................................................................... 59
Bijlage twee: leidraad interview .................................................................................................... 60
1
Deel één: Literatuurstudie en probleemstelling
Armoede
Cijfergegevens
Armoede vormt vandaag nog steeds een urgent probleem. Cijfergegevens duiden op het feit
dat de armoedesituatie in Vlaanderen niet duurzaam verbeterd is (Dierckx, Coene, &
Raeymaeckers, 2014; Dierckx, Coene, Raeymaeckers, & van der Burg, 2015; Kabinet
Liesbeth Homans, 2014; Raeymaeckers et al., 2016; Studiedienst Vlaamse Regering, 2017).
Ter verduidelijking een aantal voorbeelden: In 2012 zat 10,9% van de kinderen in
Vlaanderen onder de armoederisicodrempel (Kabinet Liesbeth Homans, 2014). In het
Vlaamse Gewest deden tussen 2013 en 2015 12,0% van de geboorten zich voor in een
volgens de criteria van Kind en Gezin kansarm gezin (Studiedienst Vlaamse Regering,
2017). In 2013 bevond 15,4% van de bevolking in Vlaanderen zich in armoede of sociale
uitsluiting, wat overeenkomt met ongeveer een miljoen personen (Coene, 2015). In de EU-
SILC van 2013 kwam naar voren dat 10,8% van de bevolking in Vlaanderen een verhoogd
armoederisico heeft (van der Burg & Coene, 2015). Anno 2015 bevond 14% van de Vlaamse
bevolking zich in een huishouden waarvan de referentiepersoon zelf te kennen geeft dat het
(zeer) moeilijk rondkomen is met het beschikbare inkomen (Studiedienst Vlaamse Regering,
2017). Uit de EU-SILC-survey van 2015 bleek dat 3% van de Vlamingen in een ernstig
materieel gedepriveerd gezin verkeerde (Studiedienst Vlaamse Regering, 2017). In 2015
was er in Vlaanderen sprake van een inkomenskwintielverhouding van 3,4: het totale
inkomen van de 20% rijksten was 3,4 keer hoger dan het totale inkomen van de 20%
armsten (Studiedienst Vlaamse Regering, 2017).
De Vlaamse overheid heeft een aantal ambities omtrent armoedebestrijding in de vorm van
een concrete doelstelling vastgelegd in het Pact 2020. Dit gebeurde in samenwerking met de
sociale partners en het georganiseerde middenveld (Departement welzijn, volksgezondheid
en gezin, z.j.). Zo wordt in deze doelstelling onder andere het volgende aangehaald:
“In 2020 ligt het aandeel inwoners dat leeft in armoede en geconfronteerd wordt met
sociale uitsluiting laag in vergelijking met de best presterende EU27-landen. Dat
houdt in dat in 2020 in Vlaanderen elk gezin ongeacht de samenstelling, minstens
een inkomen heeft dat de Europese armoede-risicodrempel bereikt (VESOC, 2020, p.
28).”
2
Armoede: what’s in a name?
In de literatuur bestaat er een diversiteit aan definiëringen en conceptualiseringen van
armoede en armoedebestrijding (Lister, 2004; Spicker, 2007). Het is belangrijk om stil te
staan bij de definiëring van armoede: deze draagt namelijk een verklaring in zich en bepaalt
zo de manier van armoedebestrijding (Lister, 2004). De conceptualisering van armoede en
armoedebestrijding zijn met andere woorden nauw met elkaar verbonden (Roets, Roose, De
Bie, Claes, & Van Hove, 2012). Zo zal men eerder inzetten op de herverdeling van
maatschappelijke hulpbronnen wanneer men bij de definiëring van armoede de nadruk legt
op het materiële aspect van armoede (Cantillon & De Maesschalck, 2012; Oosterlynck et al.,
2013; Roets, Roose, De Bie, Claes, & Van Hove, 2012; Vranken, 1998). Wanneer men
armoede daarentegen definieert als processen van sociale uitsluiting, zal de focus
hoogstwaarschijnlijk liggen op het empoweren van mensen in armoede (Murphy, 2010) en
het stimuleren van participatie aan de samenleving (Cantillon & De Maesschalck, 2012;
Oosterlynck et al., 2013; Roets, Roose, De Bie, Claes, & Van Hove, 2012; Vranken, 1998).
Een definitie van armoede die vaak terugkomt in Vlaanderen, is de definitie van Vranken
(2004): “(…) een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden
van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen
aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht
overbruggen” (p. 753). In deze definitie komt de nadruk te liggen op armoede als een
bijzondere vorm van sociale uitsluiting. Het gaat hierbij niet over uitsluiting op één
maatschappelijk domein, maar op verschillende maatschappelijke domeinen zoals de
arbeidsmarkt, het onderwijs, op het vlak van gezondheid… De verschillende vormen van
uitsluiting werken op elkaar in en versterken elkaar in de armoede. Een ander opvallend
aspect is dat men de armen als machteloos beschouwt: ze worden niet in staat geacht om
de kloof met de rest van de samenleving te overbruggen. In deze definitie van armoede
schenkt men weinig aandacht aan het materiële aspect van armoede, wat volgens
Bouverne-De Bie (2003) toch een belangrijke voorwaarde is om van armoede te spreken.
Daarom is het interessant om ook haar definitie van armoede eens van dichterbij te bekijken.
Ze hanteert volgende definitie: “Armoede is een samengaan van een gebrek aan voldoende
middelen, maatschappelijk uitgesloten worden en meervoudige deprivatie” (p. 4). In deze
definitie komen er drie zaken aan bod. Eerst en vooral het gebrek aan voldoende middelen,
wat verwijst naar een laag inkomen, een gebrek aan mogelijkheden om enerzijds cultureel
en sociaal kapitaal te verwerven en anderzijds politieke en sociale rechten te doen gelden.
Daarnaast komt sociale uitsluiting ook naar voren in de definitie als kenmerkend voor
armoede. Deze sociale uitsluiting vindt men terug op het micro-, meso- en macroniveau van
de samenleving. Op het microniveau zien we sociale uitsluiting terugkomen in het feit dat
3
mensen in armoede geen aansluiting vinden bij bepaalde netwerken. Vaak worden sociale
netwerken immers gevormd tussen mensen met een relatief gelijke status. Op het
mesoniveau vindt sociale uitsluiting plaats doordat niet-machtige groepen geen toegang
krijgen tot economisch, sociaal en cultureel kapitaal aangezien de machtige groepen deze
opeisen. Op het macroniveau heeft sociale uitsluiting betrekking op de structureel ongelijke
toegang tot persoonlijke, politieke en sociale rechten. Ten slotte maakt ook meervoudige
deprivatie deel uit van deze definitie, wat gaat over een cumulatie van gebrek aan
mogelijkheden en een cumulatie van sociale uitsluitingsprocessen.
Sociaal werk en armoedebestrijding
Sociaal werk speelt een belangrijke rol in de armoedebestrijding, wat naar voren komt in de
globale definitie van het sociaal werk opgesteld in 2014 door de International Federation of
Social Workers (IFSW). In deze definitie worden vier mandaten van een sociaal werker
aangehaald: het bevorderen van sociale verandering, sociale ontwikkeling, sociale cohesie
en het empoweren en bevrijden van mensen.
Sociaal werk vertrekt vanuit het idee dat historische, sociaaleconomische, culturele,
ruimtelijke, politieke en persoonlijke factoren zowel een opportuniteit als een belemmering
kunnen zijn voor het menselijk welzijn. Wanneer ze een belemmering zijn, dragen ze bij tot
de bestendiging van ongelijkheid, discriminatie, uitbuiting en onderdrukking. Om mensen die
in zo’n onderdrukte situatie leven te empoweren en te bevrijden, wijst men op het belang van
een emancipatorische praktijk, waarin men enerzijds inzet op het ontwikkelen van een
kritisch bewustzijn waarbij men nadenkt over de structurele oorzaken van onderdrukking, en
anderzijds op het ontwikkelen van actiestrategieën om structurele oorzaken aan te pakken.
Solidariteit met degenen die benadeeld zijn, staat hierbij centraal. De link met armoede en
armoedebestrijding is hierbij niet ver te zoeken en wordt ook letterlijk vermeld: “in solidarity
with those who are disadvantaged, the profession strives to alleviate poverty, liberate the
vulnerable and oppressed, and promote social inclusion and social cohesion” (IFSW, 2014,
“Core Mandates,” para. 2).
Dubbele opdracht sociaal werk
Een spanningsveld waarmee sociaal werk in het algemeen en in de context van
armoedebestrijding in het bijzonder worstelt en waar zowel in het verleden als vandaag
discussie rond gevoerd wordt, is de vraag wie of wat sociaal werk moet veranderen:
individuen of maatschappelijke structuren (Driessens & Geldof, 2009; Raeymaeckers,
Dingenen, & Van Cauwenbergh, 2016)? Moet sociaal werk met andere woorden individuen
helpen om zich aan te passen aan onze maatschappij of moet sociaal werk de samenleving
4
proberen te veranderen in een poging om uitsluitingsoorzaken te laten verdwijnen (Driessens
& Geldof, 2009)?
Bij een individuele benadering zet men in op het veranderen van individuen. Raeymaeckers,
Dingenen en Van Cauwenbergh (2016) stellen dat, wanneer men deze individuele
benadering te eng interpreteert, dit kan leiden tot een extreem individualistische aanpak
waarbij de oorzaken van het probleem in de schoenen van het getroffen individu worden
geschoven. Als oplossing schuift men dan therapie en begeleiding naar voren met als doel
drie zaken te verwezenlijken: gedragsverandering, aanpassing en re-integratie van het
individu in de samenleving.
Bij een structurele benadering vertrekt men vanuit het idee dat niet alleen het individu
verantwoordelijk is voor het probleem, maar ook de instituties en de samenleving (Jans,
2016). Volgens Raeymaeckers, Dingenen en Van Cauwenbergh (2016) wil men bij een
structurele benadering belemmeringen en systeemfouten in de samenleving aan het licht
brengen en deze aankaarten. Wanneer sociaal werk zich focust op maatschappelijke
structuren streeft het volgens hen een sociaal rechtvaardige samenleving na, waarin
bepaalde kwetsbare groepen niet meer uit de boot kunnen vallen.
Het spanningsveld doorheen de jaren
Deze spanning is zo oud als het sociaal werk zelf. Doorheen de geschiedenis van het sociaal
werk kunnen er slingerbewegingen vastgesteld worden waarbij de nadruk op het ene
moment meer komt te liggen op de verandering van individuen en op het andere moment
meer op maatschappelijke verandering (Driessens & Geldof, 2009).
Aan het eind van de negentiende eeuw zette sociaal werk in op ‘de persoon in de omgeving’,
waarbij het individueel en structureel werken aan elkaar gekoppeld werden (Driessens &
Geldof, 2009). Zo maakte bijvoorbeeld Octavia Hill, een onderwijzeres en kunstenares uit het
Verenigd Koninkrijk, de verbinding tussen individuele hulpverlening en het strijden voor een
leefbare (woon)omgeving (Van der Linde, 2013).
In de eerste helft van de twintigste eeuw werd de structurele kijk versterkt en benadrukte
men de nood aan collectieve actie in het sociaal werk. Na de crisis van de jaren dertig en de
Tweede Wereldoorlog ontstond er een draagvlak voor structurele sociale
beschermingsmechanismen, wat uitmondde in de uitbouw van de sociale zekerheid en de
welvaartsstaat in België. Deze uitbouw ging gepaard met een groei van de welzijnssector,
wat ertoe leidde dat het koppelen van individueel en structureel werken niet langer evident
was (Driessens & Geldof, 2009).
5
Vanaf de jaren zestig zagen we dat het sociaal werk zich geleidelijk aan opsplitst in twee
verschillende werksoorten: het maatschappelijk werk en het opbouwwerk. Hierbij richtte het
maatschappelijk werk zich tot het individu met zijn problemen en het opbouwwerk tot de
structurele achtergronden van problemen. Volgens Herman (1996) werd het maatschappelijk
werk beïnvloed door de psychologie en de psychoanalyse van Freud, waardoor het
maatschappelijk werk ‘vertherapeutiseerde’. Hierbij individualiseerde men maatschappelijke
problemen door deze als pathologische verschijnselen te benaderen die een individueel-
ontwikkelingsgerichte behandeling vragen. Het opbouwwerk ontwikkelde zich naar het model
van het Amerikaanse ‘community work’ (Driessens & Geldof, 2009).
Als reactie op de vereenzelviging van maatschappelijk werk met ‘vertherapeutisering’
ontwikkelde zich een nieuwe stroming binnen het maatschappelijk werk: de politiserende
hulpverlening (Driessens & Geldof, 2009). Bij deze vorm van hulpverlening legt men zowel
bij het diagnosticeren als het behandelen verbanden tussen enerzijds het probleem van het
individu en anderzijds de maatschappelijke achtergrond van dit individu. Hierbij zetten de
hulpverleners in op het helpen van het individu om de vertaling te maken van hun individuele
klacht naar een maatschappelijke klacht (Van Riet & Wouters, 1985; Driessens & Geldof,
2009). Zo tracht men hulpverlening, vorming en actie te integreren (De Turck, 1978). Deze
vorm van hulpverlening bouwde voort op de rechten van de mens. Uit deze rechten van de
mens ontwikkelde zich een ‘rechtendiscours’ met inbegrip van onder andere het recht op
menselijke waardigheid, het recht op arbeid… Dit discours domineerde tot in de jaren tachtig
en men zag het opnemen van de sociale grondrechten in de Belgische Grondwet in 1994 als
laatste hoogtepunt (Driessens & Geldof, 2009).
Sinds dit laatste hoogtepunt zien we terug een slingerbeweging in de andere richting. Er is
sprake van een toenemende individualisering in de samenleving en in het sociaal werk. Deze
individualisering gaat gepaard met discussies over ‘de grenzen van de verzorgingsstaat’ met
een veranderd discours tot gevolg: van een passieve welvaartsstaat naar een actieve
welvaartsstaat, waarbij rechten aan plichten gekoppeld werden (Driessens & Geldof, 2009;
Jans, 2016; Rosanvallon, 1995). De hulpverlening werd voorwaardelijk (Bouverne-De Bie,
1999; Dwyer, 2002). Ook in Vlaanderen heeft de verschuiving van een rechtendiscours naar
een discours van rechten en plichten zich voorgedaan. De nadruk kwam steeds meer te
liggen op de individuele verantwoordelijkheid, op activering, op actief burgerschap, op
zelfontplooiing, mantelzorg en vrijwilligershulp en er werd steeds minder aandacht besteed
aan processen van maatschappelijke uitsluiting (Driessens & Geldof, 2009). Er kan dus
gesteld worden dat sinds de vorige eeuwwisseling de focus kwam te liggen op het
veranderen van individuen, wat blijkt uit volgend citaat van Driessens en Geldof (2009): “We
psychologiseren, therapeutiseren, protocolleren en moraliseren aan het begin van de 21ste
6
eeuw meer dan dat we politiseren. En dus willen beleid én welzijnswerkers ook achter de
voordeur gaan kijken. Of hoe het persoonlijke dan toch terug politiek wordt…” (p. 1).
Deze slingerbeweging betekent echter niet dat het volledige sociale veld alleen maar gericht
is op het veranderen van individuen. Het sociale veld is nooit eenduidig en we zien een
aantal tegengestelde bewegingen opduiken. Zo zijn er organisaties, bijvoorbeeld
armenorganisaties, die vertrekken vanuit een sociaalecologische visie en vanuit het
empowermentgedachtegoed, waarbij niet alleen het individueel versterken van kwetsbare
groepen naar voren geschoven wordt, maar ook de groepsdimensie en het voeren van strijd
voor de realisatie van sociale grondrechten. Ook worden er pogingen gedaan door
bijvoorbeeld sociale middenveldorganisaties om sociale kwesties te herpolitiseren (Driessens
& Geldof, 2009).
Geen of/of-verhaal, maar een en/en-verhaal
Sociaal werk heeft een dubbele opdracht. Om van goed sociaal werk te kunnen spreken,
moet er enerzijds ingezet worden op het veranderen van individuen. Anderzijds dienen ook
structuren en processen in onze samenleving die onwelzijn produceren, aangepakt te
worden (De Bie, in Serrien & De Backer, 2016; Dominelli, in Driessens & Geldof, 2009;
Driessens & Geldof, 2009; Van Riet, 2006). Dit omdat deze een invloed uitoefenen op de
problematiek van individuen (Van Riet, 2006). Ter illustratie achtereenvolgens een citaat van
Dominelli en De Bie.
Social workers have a moral and ethical responsibility to promote social change.
Being critical reflexive practitioners who think and do in the context of social injustice
and inequality requires social workers to act as change agents at both personal and
structural levels. Their action is a commitment to securing social justice and equality
to provide the basis for developing a new vision for social work and innovative
methods for its realization. This alternative approach is something that clients and
practitioners do together, forming alliances with others as necessary. (Dominelli, zoals
geciteerd in Driessens & Geldof, 2009, p. 11)
“Individuele hulpverlening heeft pas betekenis als je tegelijk werkt aan het ‘cultureel
draagvlak’ om sociale problemen in hun maatschappelijke dimensie te begrijpen” (De
Bie, zoals geciteerd in Serrien & De Backer, 2016, para.1).
Ook in de globale definitie van sociaal werk wordt expliciet verwezen naar de dubbele
opdracht van het sociaal werk:
7
Social work is a practice-based profession and an academic discipline that promotes
social change and development, social cohesion, and the empowerment and
liberation of people. Principles of social justice, human rights, collective responsibility
and respect for diversities are central to social work. Underpinned by theories of
social work, social sciences, humanities and indigenous knowledge, social work
engages people and structures to address life challenges and enhance wellbeing.
(IFSW, 2014, “Global Definition,” para. 1)
Indien men alleen maar inzet op het veranderen van individuen wordt sociaal werk “een
‘dweilen met de kraan open’ activiteit, een veredelde vorm van symptoombestrijding waarbij
individuen volledig aangesproken worden op problemen die ze slechts deels zelf in de hand
hebben” (Steyaert, 2014, para. 1). Het is dan ook enorm belangrijk dat sociaal werkers
private bekommernissen blijven vertalen naar publieke kwesties en dus hun rol van
beleidsmaker opnemen (Lorenz, 2016).
In de huidige tijdsperiode, waar de nadruk vooral ligt op het veranderen van individuen, moet
men dan ook geen pleidooi houden voor een slingerbeweging naar een eenzijdige
structurele benadering. Integendeel, sociaal werkers dienen dit spanningsveld te erkennen
en zich erop te positioneren (Driessens & Geldof, 2009).
Huidige vorm van armoedebestrijding
Zoals hierboven aangegeven, varieert de manier waarop men armoede en
armoedebestrijding definieert. De laatste jaren ligt de nadruk steeds meer op sociale
insluiting (Bouverne-De Bie, Roets, & Roose, 2013; Cantillon & De Maesschalck, 2012;
Coussée, 2016; Janssen, 2010; Lister, 1998; Suijs, 2012). Zo stelt Lister (1998) dat er
sprake is van een paradigmashift in het concept van de welvaartsstaat, waarbij de focus
verschuift van gelijkheid naar sociale insluiting en gelijke kansen en van sociale rechten naar
sociale verplichtingen. Concreet gaat deze paradigmashift volgens haar gepaard met drie
veranderingen. Eerst en vooral ruilt men het discours van het bevorderen van gelijkheid via
herverdeling in voor een discours van gelijke kansen waarbij de nadruk gelegd wordt op
onderwijs, opleiding en werk (Cantillon, 2009; Cantillon & De Maesschalck, 2012; Lister,
1998). Daarnaast neemt men steeds meer de woorden sociale uitsluiting/insluiting in de
mond en schuift men betaald werk en opleiding naar voren als de manieren om sociale
insluiting te verwezenlijken (Cantillon & De Maesschalck, 2012; Lister 1998). Als laatste legt
men de nadruk steeds meer op sociale verplichtingen en verantwoordelijkheden dan op
rechten (Bouverne-De Bie, 2012; Dwyer, 2002; Lister, 1998; Villadsen, 2007).
In de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting zet men dus in op sociale insluiting met als
doel mensen in armoede terug te integreren in de samenleving. Men stelt zich geen vragen
8
bij de manier waarop de samenleving georganiseerd is en men focust niet op het
fundamenteel herschikken van de samenleving (Suijs, in Van de Walle, 2012; Suijs, 2012).
Bij het idee van sociale insluiting gaat men ervan uit dat de groep die niet geïntegreerd is in
de samenleving extra ondersteuning nodig heeft om op een gewenste manier te functioneren
(Coussée, 2016). Men gaat mensen in armoede eerder activeren (Janssen, 2010; Suijs,
2012) en toerusten om deel te kunnen nemen aan de samenleving dan hen beschermen
tegen de ongeremde werking van de markt (Janssen, 2010). Deze tendens weegt ook door
op organisaties die met mensen in armoede werken. Ze richten zich op
competentieverhoging om hun weerbaarheid te verhogen (Janssen, 2010).
Kritieken op de huidige vorm van armoedebestrijding
Op de huidige vorm van armoedebestrijding die gericht is op sociale insluiting levert men in
de literatuur kritiek. Eerst en vooral wordt gesteld dat deze vorm van armoedebestrijding het
gevaar inhoudt dat de nadruk komt te liggen op de verantwoordelijkheid van mensen in
armoede zelf voor hun levensomstandigheden (Dwyer, 2002; Heron & Dwyer, 1999; Jans,
2016; Villadsen, 2007). Zo zeggen Heron en Dwyer (1999) dat de huidige vorm van
armoedebestrijding, waarbij men mensen terug wil integreren in de samenleving, samen gaat
met:
the establishment of a new moral order for welfare in which individuals are urged to
“do the right thing”: that is, to take control of their own welfare and ultimately to be
responsible for meeting their own needs whenever possible. (p. 91)
Hierbij worden de oorzaken van armoede bij de mensen in armoede zelf gelegd en is er
onvoldoende aandacht voor de structurele component van armoede (Jans, 2016).
Daarnaast wordt kritiek geuit op het feit dat armoede in de van kracht zijnde definitie eerder
als een persoonlijk probleem (Janssens, 2010) en een verzorgingsprobleem (Bouverne-De
Bie, Roets, & Roose, 2013) beschouwd wordt. Bij de benadering van het armoedeprobleem
als een verzorgingsprobleem vult men het sociaal beleid eerder residueel in, waarbij er
slechts die ondersteuning wordt voorzien die burgers nodig hebben om hun bestaan te
kunnen garanderen (Bouverne-De Bie, 2003). “Social pedagogy and social work have
become self-referential practices, uncritical, even constitutive, to existing society” (Bouverne-
De Bie et al., zoals geciteerd in Coussée, 2016). In plaats van armoede te benaderen als
een persoonlijk probleem (Janssen, 2010) of een verzorgingsprobleem (Bouverne-De Bie,
Roets, & Roose, 2013) is armoede volgens Bouverne-De Bie, Roets en Roose (2013) een
sociaal-politiek probleem waarbij men armoede dient te bestrijden door in te zetten op het
verwezenlijken van een meer rechtvaardige samenleving. Het streefdoel in zo’n
rechtvaardige samenleving is het realiseren van meer gelijke mogelijkheden voor alle
9
burgers om een menswaardig bestaan te leiden via een politiek van bescherming en
herverdeling (Bouverne-De Bie, Roets, & Roose, 2013), wat staat voor de herverdeling van
zowel middelen als macht (Roets, Roose, De Bie, Claes, & van Hove, 2012). Armoede kan
met andere woorden niet bestreden worden door mensen in armoede zodanig aan te passen
dat deze weer aansluiting kunnen maken met de samenleving (Jans, 2016; Janssen, 2010;
Vranken, 2004). Dit omdat een groot deel van de oorzaken van armoede gelegen zijn in de
manier waarop de samenleving georganiseerd is, wat overeenkomt met het maatschappelijk
schuldmodel, het structurele model, van Vranken (Janssen, 2010; Vranken, 2004). Er dient
dus meer te gebeuren om armoede te bestrijden dan enkel niet-armen initiatieven te laten
opzetten met als doel mensen in armoede aan te passen. Men moet inzetten op
verschillende strategische oriëntaties, waarbij niet alleen het individu, maar ook de
organisatie en de structuur object van verandering kunnen zijn en waarbij niet-armen, armen
of beiden subject van verandering kunnen zijn (Jans, 2016). Op deze manier kan er voorbij
gegaan worden aan het klassieke schulddenken doordat de oorzaken van armoede niet
eenzijdig bij de mensen in armoede gelegd worden, maar ook bij organisaties en structuren
(Jans, 2016).
Empowerment in een enabling niche
Een paradigma dat zijn intrede gedaan heeft in het armoededebat en waarin er zowel
ingezet wordt op het veranderen van individuen als structuren (Van Riet, 2006) is het
empowermentparadigma. Perkins en Zimmerman (1995) stellen dat er heel wat definities
van empowerment in omloop zijn. Een vaak terugkomende definitie is die van Rappaport
(1984): “empowerment is viewed as a process: the mechanism by which people,
organizations, and communities gain mastery over their lives” (p. 3). Zimmerman (2000) gaat
verder door drie variabelen te formuleren waardoor dit meesterschap gerealiseerd kan
worden: controle, kritisch bewustzijn en participatie. Wanneer beide zaken samengebracht
worden, komen we tot volgende definitie van empowerment: “een proces van versterking
waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en
hun omgeving en dit via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn
en het stimuleren van participatie” (Van Regenmortel, 2002b, p. 76). Het is een proces dat
op verscheidene aspecten binnen een individu, binnen een gemeenschap, binnen
organisaties en binnen de bredere samenleving kan gefocust zijn. Zo concentreert men zich
bijvoorbeeld binnen het individu op zelfbewustzijn en zelfwerkzaamheid (Van Regenmortel,
2002a).
Uit voorgaande definities blijkt dat empowerment een multi-level construct is, bestaande uit
het psychologische/individuele niveau, het niveau van de organisatie en het niveau van de
gemeenschap (Zimmerman, 2000; Van Regenmortel, 2002a, 2011). Het
10
individuele/psychologische niveau legt de nadruk op individuen die terug greep krijgen op
hun eigen leven en zelfbewuster en kritischer zijn (Van Regenmortel, 2002a). Het gaat over
de zoektocht en activering van de eigen kracht, de ontwikkeling van basisvaardigheden, het
helpen van individuen om hun schaamte te overwinnen… (Suijs, 2012) Hierbij schenkt men
aandacht aan de eigen sociale netwerken en eigen betekenisgevingen (Van Regenmortel,
2002a). Volgens Zimmerman (2000) kan men deze zaken ontwikkelen door deel te nemen
aan activiteiten en deel uit te maken van organisaties. Het niveau van de organisatie omvat
processen en structuren die gericht zijn op het verhogen van de vaardigheden van een
individu en hem/haar wederzijdse steun bieden. Dit opdat deze in staat zouden zijn om
verandering teweeg te brengen op het gemeenschapsniveau. Dit niveau kent begrippen als
emancipatie en participatie een centrale plaats toe (Van Regenmortel, 2002a, 2011). Op het
niveau van de gemeenschap gaat het over personen die zich verzetten tegen structurele
mechanismen van sociale uitsluiting en strijden voor gelijke rechten en ontplooiingskansen
voor ieder individu (Van Regenmortel, 2002a, 2011).
Elk niveau is ook afhankelijk van de andere niveaus (Zimmerman, 1995, 2000), wat blijkt uit
volgend citaat:
The extent to which elements at one level of analysis are empowered is directly
related to the empowering potential of other levels of analysis. Similarly, empowering
processes at one level of analysis contribute to empowered outcomes at other levels
of analysis. (Zimmerman, 2000, p. 46)
Een ander aspect dat uit voorgaande definities naar voren komt, is dat drie aspecten bij
empowerment centraal staan: controle, kritisch bewustzijn en participatie. Of zoals
Zimmerman (2000) stelt: “Participation, control and critical awareness are essential aspects
of empowerment” (p. 58). Het eerste aspect bestaat uit het terug in handen nemen van het
eigen leven door het verwerven van meer controle. Het tweede aspect omvat het inzetten op
het verwerven van een kritisch inzicht in de omgeving, wat vereist is om de stap te kunnen
zetten naar actie en participatie. De individuele ervaringen worden met andere woorden
gecontextualiseerd met het mogelijk afnemen van zelfverwijt tot gevolg. Het derde aspect is
participatie gericht op het tegengaan van gevoelens van machteloosheid en het verwerven
van controle (Van Regenmortel, 2002a, 2011). Van Regenmortel (2002a) stelt dat het
individu en de gemeenschap in het empowermentparadigma als ‘an agent of social change’
kan gezien worden omdat zowel het aspect kritisch bewustzijn als het aspect participatie
deel uitmaken van het empowermentconcept.
Settings die empowerment stimuleren, hebben volgende kenmerken: “(a) an inspiring,
strengths-based belief system focused beyond the self, (b) an accessible opportunity role
11
structure, (c) inspiring shared leadership, and (d) a peer-based support system that creates a
sense of community (Maton & Salem, zoals geciteerd in Rappaport, 1995, p. 799).” Deze
opgesomde kenmerken brengen volgens Rappaport (1995) een aantal gevolgen met zich
mee voor de rol van de persoon die tussenkomt. De professional wordt een medewerker en
facilitator in plaats van een expert en raadgever. Door zichzelf in deze positie te stellen, leert
de professional over de deelnemers door hun culturen, hun wereldbeelden en hun
levensverhalen te leren kennen. De professional werkt met de deelnemers samen en dringt
zijn deskundigheid niet op (Zimmerman, 2000).
Een setting die empowerment op de verschillende niveaus stimuleert, wordt ook een
enabling niche genoemd (Van Regenmortel, 2006). Taylor (zoals geciteerd in Cox, 2006)
definieert een niche, een term afkomstig uit de ecologie, als: “an environmental habitat of a
category of persons, including the resources they utilize and the other category of persons
they associate with” (p. 2). Een niche kan zowel entrapping als enabling zijn. Een entrapping
niche is een omgeving waar mensen gestigmatiseerd worden en waarbinnen mensen weinig
geprikkeld worden om vaardigheden aan te leren of doelen voorop te stellen. Een enabling
niche daarentegen is een omgeving waar men de capaciteiten van mensen erkent en
mensen stimuleert bij het aanleren van vaardigheden of het zetten van stappen in de richting
van het gewenste doel (Taylor, in Cox, 2006).
Empowerment: verenging tot het psychologische/individuele niveau
Hoewel het empowermentparadigma in theorie een multi-level construct is bestaande uit drie
niveaus, wordt het vaak verengd tot het psychologische of individuele niveau (Riger, 1993;
Van Regenmortel, 2002a; Zimmerman, 2000) waarbinnen men inzet op het versterken van
individuen opdat deze terug greep zouden krijgen op hun eigen situatie en hun omgeving
(Van Regenmortel, 2011). Er wordt een gedragsverandering bij individuen nagestreefd zodat
deze zich niet langer neerleggen bij hun situatie, maar de regie over hun eigen leven in
handen nemen (Janssen, 2010). Via het empoweren van individuen wil men hen terug mee
laten draaien in de samenleving (Janssen, 2010). Zo meent Riger (zoals geciteerd in Speer
& Hughey, 1995) dat: “Often the phenomena described as empowerment are more closely
related to self-efficacy, sense of achievement, personal adjustment or similar constructs” (p.
745). Dit kan volgens Zimmerman (2000) tot de verkeerde conclusie leiden dat
empowerment beperkt is tot het individuele niveau.
Het verengen van het empowermentparadigma tot het individuele of psychologische niveau
houdt volgens Van Regenmortel (2002a) en Zimmerman (2000) het gevaar in dat de nadruk
komt te liggen op de verantwoordelijkheid van het individu voor zijn eigen leven waardoor de
bredere samenleving, het beleid en de organisaties mogelijk ontlast worden van hun
12
verantwoordelijkheid. Of zoals Zimmerman (2000) stelt: “In some instances, it may actually
be used as an excuse to hold individuals responsible for their life situations, and provide a
rationale for relieving institutional responsibility to take care of people and communities
through structural interventions” (p. 57). Dit houdt het gevaar in om terug te vervallen in het
idee van ‘blaming the victim’ (Van Regenmortel, 2002a).
Enabling niches in enge zin
Wanneer empowerment tot het psychologische/individuele niveau verengd wordt, wordt een
enabling niche eng ingevuld. Uit de terugkerende kenmerken van een enabling niche kan
afgeleid worden dat het in de praktijk vaak een enge invulling krijgt.
Eerst en vooral is een enabling niche een omgeving waarbinnen geen sprake is van
stigmatisering en reducering van mensen tot het probleem (Van Regenmortel, 2011). De
personen worden met andere woorden niet gelijkgesteld aan de sociale categorie waarvan
ze deel uitmaken. Men beschouwt ze niet alleen maar als een junkie, een gek, een ex-
gedetineerde, een arme… (Rapp & Goscha, 2012). Integendeel, er wordt aandacht
geschonken aan de gehele persoon met sterke verwachtingen van persoonlijke groei en
verandering (Lok, 2010). Daarnaast is het ook een omgeving die gericht is op stimuleren en
verruimen in plaats van beperken. Het is een omgeving waar mensen uitgenodigd worden tot
sociaal contact, sociale steun en het leren van vaardigheden. Er wordt ingezet op het
uitbreiden van keuzemogelijkheden en het aanbieden van groeikansen (Van Regenmortel,
2011). Verder worden mensen in een enabling niche ook geprikkeld om realistische doelen
voor zichzelf op te stellen en hiernaar toe te werken (Rapp & Goscha, 2012). Voorts zijn
enabling niches ook omgevingen die toegang verlenen tot andere niches of omgevingen. Op
deze manier komen de mensen ook in contact met andere perspectieven, waardoor hun
wereld verruimd kan worden (Lok, 2010; Van Regenmortel, 2011). Daarnaast zijn het ook
omgevingen waarbinnen mensen zich sociaal gewaardeerd en niet bedreigd voelen. Het is
een gastvrije omgeving waar mensen graag zijn en hun eigen keuzes kunnen maken (Van
Regenmortel, 2006, 2011). Bovendien is het ook een omgeving waar ingezet wordt op de
ontwikkeling van een gevoel van eigenwaarde en waar de mensen ook uitgenodigd worden
om hun zegje te doen. Mensen kunnen in de groep vertellen over hun eigen ervaringen en
op deze manier (h)erkenning verkrijgen (Lok, 2010). Wanneer uit deze verhalen naar voren
komt dat mensen bepaalde onrealistische inzichten hebben, kunnen deze via een aantal
natuurlijke processen die in zo’n groepswerking plaatsvinden, gestimuleerd worden om hun
inzichten bij te stellen en te erkennen (Rapp & Goscha, 2012). Dit duidt op het belang van
het groepsaspect (Lok, 2010).
13
Uit de hierboven vermelde kenmerken blijkt dat een enabling niche een omgeving is waar
men inzet op het aanleren van vaardigheden zodat mensen terug verbinding kunnen maken
met andere omgevingen of niches. Zo stellen Rapp en Goscha (2012) dat:
The enabling niche provides opportunities to learn the skills and expectations that aid
movements to other niches. This is especially so when the enabling niche pushes
toward reasonable work habits and reasonable self-discipline, and expects that the
use of time be clearly structured. (p. 36)
Wanneer een enabling niche een enge invulling krijgt, is het dus een omgeving waarbinnen
men inzet op de integratie van personen in de samenleving zoals deze is.
Enabling niches closely correspond to concepts such as normalization and
community integration. Each of these concepts suggests that marginalized people
would be “better of” to the degree to which they can be woven into the fabric of
normal everyday life. (Rapp & Goscha, 2012, p. 37)
Enabling niches in brede zin
Zoals hierboven aangegeven, wordt een enabling niche tegenwoordig vaak eng ingevuld,
waarbij het naar voren komt als een omgeving waarbinnen men inzet op het stimuleren van
empowerment op het individuele niveau. Empowerment mag echter niet beperkt worden tot
dit niveau. In een enabling niche moet men ook aandacht besteden aan empowerment op
het niveau van de organisatie en van de gemeenschap. Er moet dus ook ruimte zijn voor de
ontwikkeling van een kritisch bewustzijn bij mensen in armoede, waarbij ze bewust worden
van de sociale werkelijkheid waarin ze leven en van de mogelijkheden waarover ze
beschikken om deze werkelijkheid te veranderen alvorens ze in staat zijn om tot de
verandering van de sociale werkelijkheid over te gaan. Dit brengt ons tot het gedachtegoed
van Paulo Freire.
Gedachtegoed Paulo Freire
Paulo Freire, geboren in 1921 en gestorven in 1997, was een pedagoog en andragoog
afkomstig uit Brazilië. Hij zette zich in voor volwasseneducatie en alfabetiseringswerk in
Latijns-Amerika via het opzetten van praktijken om ongeletterde boeren te leren lezen en
schrijven (Collet & Steenwegen, 2016). Ondanks het feit dat zijn gedachtegoed ontstaan is in
een context van alfabetisering in de Derde Wereld, zijn de ideeën van Paulo Freire ook
waardevol voor onze samenleving, onder andere in de context van armoede en
armoedebestrijding.
Paulo Freire stelt dat de structuren in een samenleving niet in evenwicht zijn. Hij maakt het
onderscheid tussen de onderdrukkers, die hoofdzakelijk bevelen geven, en de onderdrukten,
14
die zwijgend de bevelen uitvoeren. Door deze machtsrelatie verliezen de mensen die
onderdrukt zijn hun menszijn en spreekt hij van dehumanisering (Freire, 1972). De
onderdrukkers ontmenselijken en de onderdrukten worden ontmenselijkt, wat uitmondt in een
proces van marginalisering. Er bestaan ook een aantal dynamieken die deze situatie in stand
houden, onder andere de ‘cultuur van het zwijgen’ en de situatie waarbij de ‘onderdrukte de
onderdrukker wordt’ (Freire, 1972).
Toegepast op de situatie van mensen in armoede is de ‘cultuur van het zwijgen’ een
ontwikkeld cultuurpatroon van mensen in armoede aangepast aan het leven in armoede.
Deze ‘cultuur van het zwijgen’ bestaat uit volgende kenmerken: een sterke afzondering, een
kleine maatschappelijke invloed, weinig aangepaste voorzieningen, het berusten in de eigen
situatie en een afwezigheid van het streven naar acties die in deze situatie verandering
zouden kunnen brengen (Bouverne-De Bie, 2003; Roose, Claeys, & Bouverne-De Bie,
2005). Volgens Bouverne-De Bie en van Ewijk (2008) draagt de ‘cultuur van het zwijgen’ bij
tot het volgende: “Via de cultuur van het zwijgen bevestigen probleemdragers de sociale
probleemsituatie waarin ze zich bevinden, paradoxaal is dat ze op die manier ook actief mee
vormgeven aan de sociale probleemsituatie en aan hun eigen machteloze positie hierin” (p.
45). De ‘cultuur van het zwijgen’ kan niet gezien worden als een eigenschap van mensen in
armoede, maar moet beschouwd worden als een gevolg van het geleerd hebben zich aan te
passen aan de situatie en aan de veronderstelling dat ze niet over de mogelijkheid
beschikken om deze te veranderen (Bouverne-De Bie & van Ewijk 2008; Roose, Claeys, &
Bouverne-De Bie, 2005). Mensen in armoede aanvaarden met andere woorden de sociale
werkelijkheid zoals deze is (Bouverne-De Bie, 2012). “People may take on the attributions of
inferiority that are imposed onto them by dominant groups, lacking sufficient support or social
resources with which to contest these” (Tew, 2006, p. 37).
De situatie waarbij ‘de onderdrukte de onderdrukker wordt’ duidt op de situatie waarbij de
onderdrukten het zich identificeren met de onderdrukker als streefdoel vooropstellen in
plaats van zich van deze te bevrijden. Mens zijn is voor de onderdrukten onderdrukker zijn
(Freire, 1972).
Opvoeding kan nooit neutraal zijn
In het werk van Freire staat het idee centraal dat opvoeding nooit neutraal kan zijn (Freire,
1972). “Of ze is een instrument tot bevrijding van de mens, of ze is een instrument tot zijn
knechting, zijn africhting voor de onderdrukking” (Freire, 1972, p. 10). Of zoals Bouverne-De
Bie (2012) stelt: opvoeding kan ofwel dienst doen als een sociale brandweer, waarbij men
inzet op het beheersen van sociale problemen, ofwel dienst doen als een hefboom naar
emancipatie, waarbij men zich richt op het veranderen van mensonwaardige sociale
15
verhoudingen. Waartoe het bijdraagt, is volgens Freire (1972) afhankelijk van de
pedagogische werkwijze. Hij maakt in zijn werk een onderscheid tussen enerzijds depositaire
opvoeding en anderzijds bevrijdend opvoedingswerk, wat hij ook wel problematiserende
opvoeding noemt.
Bij depositaire opvoeding maakt men een duidelijk onderscheid tussen de leerkracht en de
leerling en is de leerling een object dat gevuld dient te worden met kennis verschaft door de
leerkracht. De leerkracht bepaalt met andere woorden de manier waarop de wereld in de
leerlingen intreedt en de leerlingen ontvangen dit als passieve wezens. Dit met als doel de
aanpassing van de leerlingen aan de wereld, met zijn bestaande maatschappelijke toestand
en machtsverhoudingen. Of zoals Freire (1972) het zelf uitdrukt:
De onderdrukten worden als pathologische gevallen van de gezonde maatschappij
beschouwd, die daarom deze ‘incompetente en luie’ lieden moeten aanpassen aan
haar gedragsvormen door hun mentaliteit te veranderen. Deze randfiguren moeten in
de gezonde maatschappij, die zij hebben verzaakt, geïntegreerd en opgenomen
worden. (p. 59)
Een metafoor die Freire gebruikt bij deze temmende vorm van educatie is het ‘bank-concept’.
Hierbij verwijst hij naar de leerling als bank waarin de leerkracht de leerstof als spaargeld
deponeert. De leerlingen dienen enkel de leerstof aan te nemen, zoals deze gegeven wordt,
ze te memoriseren en te reproduceren (Collet & Steenwegen, 2016; Freire, 1972).
Freire (1972), kritisch ten opzichte van deze depositaire opvoeding, stelt dat:
In werkelijkheid zijn de onderdrukten geenszins ‘randverschijningen’, geenszins
mensen die ‘buiten’ de maatschappij leven. Door hen in de structuur van de
onderdrukking te ‘integreren’ wordt niets opgelost; deze structuur moet zodanig
veranderd worden, dat ze ‘wezens voor zichzelf’ kunnen worden. (p. 59)
Hij heeft zijn eigen vorm van opvoeding ontwikkeld, gericht op de bevrijding van de
onderdrukten: problematiserende opvoeding. Hierbij is leren niet langer programmeren, zoals
bij de depositaire opvoeding, maar problematiseren, waarbij de leerstof bestaat uit de
levenssituatie van de leerling en op welke manier hij deze situatie ervaart. Men zet in op het
oproepen van vragen. De leerlingen zijn niet langer objecten die gevuld dienen te worden
met kennis, maar kritische mede-onderzoekers in dialoog met de leraar. Er is met andere
woorden niet langer sprake van een tegenstelling tussen leraar en leerling. Bij deze vorm
van opvoeding streeft men een bewustwordingsproces na bij de leerlingen en een
verandering van de werkelijkheid (Freire, 1972).
16
Een centraal concept is dus bewustwording. Hiermee duidt Freire op een proces waarbij
mensen zich bewust worden van de sociale werkelijkheid waarin ze leven en van de
mogelijkheden waarover ze beschikken om deze werkelijkheid te veranderen. Ze moeten
eerst hun politieke situatie leren kennen vooraleer ze zich hieruit kunnen bevrijden (Collet &
Steenwegen, 2016). Bij dit bewustwordingsproces reflecteert men dus over de concrete
werkelijkheid (Freire, 1974). Freire maakt een onderscheid tussen drie vormen van
bewustzijn. Eerst en vooral is er het semi-intransitief bewustzijn. Hierbij zijn mensen zich niet
bewust van hun objectieve realiteit, van hun onderdrukking. Mensen met een semi-
intransitief bewustzijn missen structurele perceptie, waardoor ze oorzaken van hun situatie
wijten aan een superrealiteit of een hogere macht of aan hun eigen onbekwaamheden. Hun
acties zijn vervolgens gericht op het transformeren van die hogere macht of hun eigen
onbekwaamheid in plaats van op het transformeren van de realiteit. Daarnaast is er het naïef
transitief bewustzijn. Mensen, die over deze vorm van bewustzijn beschikken, beseffen dat
het mogelijk is de wereld te transformeren, maar weten nog niet goed op welke manier ze dit
kunnen doen. Ze zoeken de oorzaak van hun situatie al eerder in de objectieve condities van
de samenleving. Als laatste onderscheidt Freire het kritisch bewustzijn. Hier is er sprake van
een toenemend inzicht op de sociale structuur van onderdrukking (Freire, 1974). Via het
inzetten op de ontwikkeling van een kritisch bewustzijn van de onderdrukten beoogt Freire
dat de onderdrukten zichzelf kunnen bevrijden uit hun politieke situatie (Freire, 1972).
Het proces van bewustwording dient volgens Freire samen te gaan met praxis, waarbij actie
en reflectie met elkaar gecombineerd worden (Freire, 1974). Dit bewustwordingsproces vindt
plaats in een discussiegroep, waarbij leerkracht en leerlingen in dialoog gaan met elkaar
over een beeld van een concrete situatie uit hun leefwereld, wat Freire een codificatie noemt.
De codificatie wordt in vraag gesteld, geproblematiseerd en geanalyseerd via het voeren van
discussie (Freire, 1972, 1974; Freire, Clarke & Macedo, 1998). Op deze manier helpen ze
zichzelf en elkaar om de hen omringende wereld te leren kennen en begrijpen en verkrijgen
ze inzicht in hun eigen positie en belangen in deze wereld. Ze leren inzien dat niets
vaststaand is en verandering mogelijk is (Motief vzw, z.j.). Deze reflectie dient telkens samen
te gaan met actie om de realiteit te kunnen transformeren (Freire, 1974). Ook over de
gevolgen van een actie moet gereflecteerd worden (Freire, 1972). In deze vorm van
opvoeding worden leerlingen niet langer benaderd als een object dat gevuld dient te worden
met kennis, maar als subjecten die via reflectie en actie in staat zijn de werkelijkheid te
veranderen (Freire, 1974). Heel dat proces wordt door Freire (1972) culturele actie genoemd.
Probleemstelling en onderzoeksvraag
In de context van armoedebestrijding hebben sociaal werkers een dubbele opdracht: ze
moeten inzetten op zowel het veranderen van individuen als van structuren. De afgelopen
17
decennia ligt de nadruk vooral op het veranderen van individuen met als doel mensen in
armoede terug te integreren in de samenleving zoals deze is. Men zet in op het empoweren
van individuen zodat deze terug aansluiting kunnen maken met de maatschappij. Hierbij
wordt empowerment verengd tot het individuele niveau. De opdracht van sociaal werkers is
echter breder. Sociaal werkpraktijken die werken met mensen in armoede moeten een
enabling niche zijn in de brede zin van het woord. Deze praktijken moeten naast een
omgeving die gericht is op het aanleren van individuele vaardigheden, ook een omgeving zijn
waar men zich bewust wordt van de sociale werkelijkheid waarin men leeft en van de
mogelijkheden waarover men beschikt om deze werkelijkheid te veranderen. Men moet met
andere woorden inzetten op de ontwikkeling van een kritisch bewustzijn, om van hieruit
samen met mensen in armoede tot actie over te kunnen gaan.
Door het feit dat tegenwoordig de nadruk vooral op het veranderen van individuen ligt met
als doel mensen in armoede terug te integreren in de samenleving zoals deze is, is het geen
evidente opdracht voor organisaties die met mensen in armoede werken, die in feite zowel
op het veranderen van individuen als van structuren moeten inzetten, om met deze tendens
om te gaan. In deze context is het immers gemakkelijker voor sociaal werkpraktijken om mee
te stappen in deze tendens en dus in te zetten op het veranderen van mensen in armoede,
dan hen warm te maken om hun cultuur van het zwijgen te doorbreken en samen tot actie
over te gaan. Mensen in armoede blijven dan ook vaak in hun cultuur van het zwijgen
vastzitten, waarbij ze berusten in de eigen situatie en zich proberen aan te passen aan hun
leven in armoede.
In mijn masterproef wil ik nagaan of er en welke leer- en bewustzijnsprocessen er
plaatsvinden in een organisatie die met mensen in armoede werkt, meer bepaald in twee
Welzijnsschakels. Ik wil onderzoeken of deze organisaties kunnen omschreven worden als
een enabling niche in brede zin en hoe ze zich positioneren op het spanningsveld individu
vs. structuur. Dit aan de hand van volgende onderzoeksvraag: “Wat betekent de
Welzijnsschakel, als een enabling niche, voor mensen in armoede voor zowel het omgaan
met de eigen situatie, als voor de kijk op de armoedeproblematiek en hun rol daarin?”.
18
Deel twee: onderzoeksopzet
Case Welzijnsschakels
Om een antwoord te kunnen formuleren op mijn onderzoeksvraag, zoals deze hierboven
aangegeven is, vormen de Welzijnsschakels interessante cases. Welzijnsschakels zijn lokale
vrijwilligersgroepen die zich inzetten voor en met groepen van mensen die armoede en
sociale uitsluiting ervaren. In de Welzijnsschakels worden met andere woorden mensen met
en zonder een armoede-ervaring verenigd (Nationaal secretariaat Welzijnsschakels vzw,
2011).
De visie van de vrijwilligers in de Welzijnsschakels is dat elk mens respect verdient en over
basisrechten beschikt in onze samenleving. Daarom willen ze kansen bieden aan mensen
die armoede of sociale uitsluiting ervaren. Het bieden van deze kansen doen ze tijdens
ontmoetingsmomenten in de buurt en op verschillende manieren: door huisbezoeken, door
activiteiten in groep waarbij mensen zich kunnen ontspannen en kunnen leren van elkaar,
door praktische steun te bieden, door in gesprek te gaan met organisaties zoals het OCMW,
scholen, huisdokters…en door samen actie te voeren voor de toegang tot goede huisvesting,
gezondheidszorg…(Nationaal secretariaat Welzijnsschakels vzw, 2011).
Het contact dat tijdens deze ontmoetingsmomenten plaatsvindt, biedt mensen met en zonder
een armoede-ervaring de kans om elkaar te leren kennen en voor elkaar open te leren staan.
Door tijdens deze ontmoetingsmomenten gesprekken te voeren, te luisteren en samen zaken
te doen, kunnen ze van elkaar leren. Op deze manier kunnen er samen positieve ervaringen
opgedaan worden. Verder krijgen mensen met een armoede-ervaring ook een stem en een
plaats in de samenleving door deze ontmoetingsmomenten. In de Welzijnsschakel krijgen ze
het gevoel dat ze iemand mogen zijn. Tot slot willen de Welzijnsschakels de omgeving
enerzijds tonen dat armoede bestaat en bij hen een bewustwordingsproces op gang
proberen te brengen rond armoede en het onrecht dat armoede met zich meebrengt.
Anderzijds kaarten de Welzijnsschakels ook problemen aan en roepen ze organisaties op
om hier samen iets aan te doen (Nationaal secretariaat Welzijnsschakels vzw, 2011). Op
deze manier willen de Welzijnsschakels meewerken aan een rechtvaardige samenleving en
aan een beleid waarin iedereen van belang is, zoals in een intern document van
Welzijnsschakels aangegeven staat.
Welzijnsschakels zijn interessante cases voor mijn onderzoek omdat in hun visie en werking
duidelijk naar voren komt dat ze zowel op het individuele als op het structurele niveau dienen
te werken. Ze proberen enerzijds om individuen zaken aan te leren zodat deze weer
aansluiting kunnen maken met de samenleving. Anderzijds zetten ze zich ook in om samen
met mensen met een armoede-ervaring de samenleving zoals die is te veranderen. In
19
principe moeten er in de Welzijnsschakels op twee manieren leerprocessen plaatsvinden. De
mensen met een armoede-ervaring moeten er enerzijds vaardigheden aanleren om terug
aansluiting te vinden met de samenleving. Anderzijds moeten ze zich bewust worden van de
sociale werkelijkheid waarin ze leven en van de mogelijkheden waarover ze beschikken om
deze sociale werkelijkheid te veranderen alvorens ze zich engageren om met hun verhaal
naar buiten te komen en bepaalde onrechtvaardigheden en problemen aan te kaarten.
Onderzochte Welzijnsschakels
Twee Welzijnsschakels uit Meetjesland waren bereid mee te werken aan mijn onderzoek:
vzw De Toevlucht in Aalter en de Welzijnsschakel Groot-Nevele in Nevele. Het was
interessant om mijn onderzoek in deze Welzijnsschakels uit te voeren omdat beide
Welzijnsschakels proberen om zowel individuen vaardigheden aan te leren zodat ze terug
aansluiting kunnen maken met de maatschappij, als samen met mensen met een armoede-
ervaring aan de slag gaan om de samenleving zoals die is te veranderen. Op basis van
persoonlijke communicatie en een aantal interne documenten wordt de werking van beide
Welzijnsschakels toegelicht.
Vzw De Toevlucht
Vzw De Toevlucht is de Welzijnsschakel in Aalter die reeds dertien jaar bestaat. Deze
organisatie, waarin vrijwilligers en mensen met een armoede-ervaring verenigd worden, zet
zich in voor de strijd tegen armoede in Aalter en wil dit doen op elke mogelijke manier.
Ze voorzien een ruim aanbod aan activiteiten voor mensen met een armoede-ervaring. Eerst
en vooral zetten ze in op materiële ondersteuning door maandelijks een voedselbedeling te
organiseren gecombineerd met een praatcafé, door jaarlijks in het voor- en najaar een
kledingbeurs te organiseren en door materiële hulp te bieden aan mensen die het nodig
hebben. Ze beschikken over een ruime voorraad aan huisraad en meubels. Daarnaast gaan
ze ook op vraag van mensen met een armoede-ervaring op huisbezoek. Dit onder andere
om mensen te overhalen de stap te zetten naar de Welzijnsschakel, een luisterend oor te
bieden, mensen te helpen bij hun papierwerk, klusjes uit te voeren… Voorts worden er ook
allerlei zaken georganiseerd op en rond feestdagen, zoals een kerstfeestje op tweede
Kerstdag, Sinterklaas die op bezoek komt, oliebollenbak met de kermis, het schenken van
een bloemetje aan de mama’s op Moederdag en het organiseren van een ontbijt op 1 mei.
Ook voor de mensen met een armoede-ervaring die graag actief bezig zijn en zichzelf
verrijken, voorziet de Welzijnsschakel een aantal activiteiten en projecten, zoals
knutselnamiddagen, een kookuitwisselingsproject, een project Samen Tuinen, een project
waarbij mensen in armoede fietsen kunnen herstellen, allerlei opleidingen aangeboden in
samenwerking met Leerpunt en computerlessen in hun eigen computeratelier. Verder zet de
Welzijnsschakel zich ook in voor de gezondheid en geestelijke gezondheid van mensen met
20
een armoede-ervaring. Zo kunnen de mensen met een armoede-ervaring er gezamenlijk
leren stoppen met roken onder begeleiding van een tabakologe en kunnen ze er deelnemen
aan de Groei en de Bloei waar ze over hun situatie, hun gevoelens en bepaalde thema’s in
gesprek kunnen gaan en versterkt worden door andere mensen met een armoede-ervaring
en vrijwilligers. Bij de Groei en Bloei is er ook vaak een psychologe aanwezig. Daarnaast
kunnen de kinderen van mensen met een armoede-ervaring via de Welzijnsschakel op kamp
gaan met het Jeugd Rode Kruis en krijgen een aantal volwassenen de kans om mee te gaan
naar Lourdes. Als laatste wordt er ook een aanbod van vormingen voorzien voor de
vrijwilligers zonder armoede-ervaring.
Naast het aanbieden van activiteiten aan mensen met een armoede-ervaring zet vzw De
Toevlucht zich ook in voor bewustmaking rond het thema armoede. Ze doen dit eerst en
vooral via het Tandemproject Luidsprekers. Hierbij doet een persoon met een armoede-
ervaring ondersteund door een vrijwilliger zonder armoede-ervaring zijn/haar verhaal aan
een organisatie en gaan ze hierover in gesprek. De werknemers of de leden van de
organisatie krijgen de kans om vragen te stellen en de mensen met een armoede-ervaring
en de vrijwilligers zonder armoede-ervaring kiezen dan of ze er al dan niet dieper op in willen
gaan. Via deze weg willen ze armoede bespreekbaar maken en mensen zonder armoede-
ervaring laten stilstaan bij armoede. Daarnaast probeert de Welzijnsschakel ook te werken
aan bewustmaking rond het thema armoede via hun toneelgroep ‘Den Uitvlucht’. Op een
ontspannen manier proberen mensen met een armoede-ervaring een boodschap te brengen
aan de buitenwereld. Voorts probeert vzw De Toevlucht in te zetten op bewustmaking rond
het thema armoede door vergaderingen te organiseren waarbij men stilstaat en nadenkt over
de acties die ze kunnen voeren, zoals bijvoorbeeld het uitbrengen van een folder of een
affiche of het organiseren van Soep op de Stoep. Verder proberen ze ook hun steentje bij te
dragen door deel te nemen aan vergaderingen waarbij een vertegenwoordiging van mensen
met een armoede-ervaring en van vrijwilligers zonder armoede-ervaring van de verschillende
Meetjeslandse Welzijnsschakels samenkomen om hun ervaringen rond een bepaald thema
te delen en te bundelen zodat de regiocoördinator dit kan doorgeven aan het beleid.
Vzw De Toevlucht gaat naast de hierboven beschreven zaken ook in overleg met het lokaal
sociaal beleid, de cultuurraad en andere overlegorganen. Tijdens zo’n overlegmoment
probeert de vrijwilliger zonder armoede-ervaring, die in overleg gaat met deze
overlegorganen, een klankbord te zijn voor de doelgroep en zaken te signaleren.
Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat vzw De Toevlucht doorheen de jaren steeds
groter geworden is. Niet alleen hun aanbod is gegroeid, maar ook het gebied waar de
Welzijnsschakel zich toe richt. Zowel gezinnen uit Aalter, als gezinnen uit Ruiselede en
21
Knesselare kunnen vandaag een beroep doen op de ondersteuning geboden door de
Welzijnsschakel. Sinds het begin van de Welzijnsschakel hebben de vrijwilligers van vzw De
Toevlucht aan ongeveer 1500 personen ondersteuning geboden.
Welzijnsschakel Groot-Nevele
De Welzijnsschakel Groot-Nevele richt zich tot de mensen met een armoede-ervaring die
wonen in de gemeente Nevele en bestaat reeds veertien jaar. Ook deze organisatie verenigt
mensen met en zonder armoede-ervaring en probeert armoede te bestrijden. Ze doen dit op
allerlei manieren.
Eerst en vooral bieden ze materiële ondersteuning aan. Tweemaandelijks worden er
extraatjes georganiseerd, waarbij mensen met een armoede-ervaring om een tas kunnen
komen die gevuld is met allerlei voedingsmiddelen en verzorgingsproducten. Elke tweede
zaterdag van de maand kunnen mensen met een armoede-ervaring komen naar de sociale
kledingwinkeltjes, waarbij ze tweedehandskledij kunnen kopen voor een heel klein prijsje of
gratis kunnen meenemen. Het gaat om 0,20 of 0,50 euro per kledingstuk. De
Welzijnsschakel Groot-Nevele kan mensen ook materiële hulp bieden wanneer ze erom
vragen. Ze beschikken over een ruim aanbod aan meubels en huishoudelijk materiaal.
Wanneer één van de kinderen jarig is, kan men ook altijd naar de Welzijnsschakel gaan om
een verjaardagsgeschenk.
Daarnaast organiseren ze ook ontmoetingsmomenten waar mensen met en zonder een
armoede-ervaring elkaar kunnen leren kennen. Dit doen ze door een koffiehuisje te koppelen
aan het tijdstip waarop de voedselbedeling plaatsvindt en de sociale kledingwinkeltjes open
zijn. Tijdens dit koffiehuisje kunnen mensen met een armoede-ervaring met elkaar en met de
vrijwilligers met en zonder armoede-ervaring in gesprek gaan. Het is een plek waar ze zowel
over luchtige onderwerpen als over hun situatie kunnen praten. Tijdens dit koffiemoment
kunnen de mensen met een armoede-ervaring ook deelnemen aan een knutselactiviteit of
creatieve activiteit zoals bijvoorbeeld het maken van verjaardagskaarten en bloemschikken.
Naast het koffiehuisje wordt er ook jaarlijks een Nieuwjaarsdiner, een barbecue en een
daguitstap georganiseerd.
Verder krijgt elk gezin een vrijwilliger zonder armoede-ervaring toegewezen die op
huisbezoek langskomt. Tijdens zo’n huisbezoek geven de vrijwilligers de uitnodigingen af
voor de komende activiteiten, maken ze een praatje, bieden ze een luisterend oor en gaan
ze na of er problemen zijn waar ze ondersteuning kunnen bieden. Zo kan het zijn dat tijdens
zo’n huisbezoek naar voren komt dat de vader van het gezin langs moet gaan bij het OCMW,
maar bepaalde zaken niet durft vragen en niet begrijpt. De vrijwilliger kan dan eventueel
voorstellen om met de vader mee te gaan.
22
Daarenboven voorziet de Welzijnsschakel vormingen voor mensen met een armoede-
ervaring die als vrijwilliger aan de slag gegaan zijn in de Welzijnsschakel, ook wel de
‘Helpende Handjes’ genoemd. Deze vormingen kunnen over allerlei zaken gaan, zoals
discretie, vermijden van roddelgedrag, hoe men moet omgaan met andere mensen met een
armoede-ervaring en hen benaderen, armoede…
Als laatste zet de Welzijnsschakel ook in op bewustmaking rond het thema armoede. De
vrijwilligers zonder armoede-ervaring zetten hierop enerzijds in door samen met een persoon
met armoede-ervaring te gaan spreken op scholen. De persoon in armoede vertelt dan over
zijn/haar situatie, hoe moeilijk het overleven is wanneer men in een armoedesituatie
terechtkomt en de beperkingen die het met zich meebrengt en gaat hierover in gesprek met
de kinderen, jongeren en leerkrachten. Anderzijds werken ze ook aan bewustmaking rond
het thema armoede door, zoals vzw De Toevlucht, deel te nemen aan vergaderingen waarbij
een vertegenwoordiging van mensen met een armoede-ervaring en van vrijwilligers zonder
armoede-ervaring samenkomen om ervaringen rond een bepaald thema te delen en te
bundelen en via de regiocoördinator aan het beleid door te geven.
Het aantal mensen, waar de Welzijnsschakel Groot-Nevele ondersteuning aan biedt, is
doorheen de jaren gegroeid. Over dertien jaar tijd zijn ze gegroeid van 9 leden naar 210
leden. Sinds het begin van de Welzijnsschakel hebben de vrijwilligers van de
Welzijnsschakel Groot-Nevele aan minimum 500 à 600 personen ondersteuning geboden.
Het gaat hierbij om een schatting van de vrijwilligers, omdat exact cijfermateriaal ontbreekt.
Onderzoeksvraag en doelstellingen
Zoals hierboven aangehaald wil ik in mijn masterproef onderzoeken of er en welke leer- en
bewustzijnsprocessen er plaatsvinden in organisaties die met mensen in armoede werken,
meer bepaald in twee Welzijnsschakels. Ik wil nagaan of deze kunnen omschreven worden
als een enabling niche in brede zin en hoe deze organisaties zich positioneren op het
spanningsveld individu vs. structuur. Dit door met mensen in armoede, die al een redelijk
traject doorlopen hebben in de Welzijnsschakel, in gesprek te gaan en te bevragen hoe zij
deze werking ervaren en wat deze werking voor hen betekent. Dit omdat in de literatuur naar
voren komt dat kwalitatief onderzoek waarbij perspectieven van de doelgroep in kaart
gebracht worden nodig is (Boumans, 2012). Mijn onderzoeksvraag luidt als volgt: “Wat
betekent de Welzijnsschakel, als een enabling niche, voor mensen in armoede voor zowel
het omgaan met de eigen situatie, als voor de kijk op de armoedeproblematiek en hun rol
daarin?”.
23
Methodologie
Kwalitatief onderzoek
Om een antwoord te kunnen formuleren op mijn onderzoeksvraag was de keuze voor
kwalitatief onderzoek snel gemaakt.
Verantwoording keuze kwalitatief onderzoek
Twee kenmerken van kwalitatief onderzoek, die Evers (2015) aanhaalt, zijn: (1) het feit dat
de onderzoeker in de onderzoekssetting aanwezig is om te begrijpen wat daar gebeurt en
zich afspeelt en (2) het feit dat de onderzoeker tracht zicht te krijgen op de betekenissen die
respondenten aan hun omgeving geven, waardoor het perspectief van de respondenten een
centrale plaats toegekend krijgt. Deze twee kenmerken maakten de keuze voor kwalitatief
onderzoek voor mij evident. In dit onderzoek wordt namelijk het perspectief van mensen in
armoede bevraagd op wat de werking van de Welzijnsschakel voor hen betekent. Dit met als
doel een zicht te krijgen op de leer- en bewustzijnsprocessen die al dan niet in een
Welzijnsschakel plaatsvinden en hoe de Welzijnsschakel zich positioneert op het
spanningsveld individu vs. structuur.
Dataverzamelingsmethoden
Om een antwoord te kunnen formuleren op mijn onderzoeksvraag werden er enerzijds
interviews afgenomen en werd er anderzijds een participerende observatie uitgevoerd.
Interviews
Om zicht te krijgen op de betekenis die de deelnemers toekennen aan de Welzijnsschakel is
het afnemen van interviews aangewezen. Zo stelt Howitt (2010) dat “the ideal circumstances
in which to use a qualitative interview are where the experiences, thoughts, life histories and
feelings of an individual (as opposed to individuals as a part of a group) are the researcher’s
primary focus” (p. 159). Hierbij gaat de voorkeur naar semigestructureerde interviews,
waarbij de interviewer een aantal gespreksonderwerpen bepaalt en richtvragen opstelt
(Lucassen & Hartman, 2007) om richting te geven aan het gesprek en dieper in te gaan op
de thema’s die vervat liggen in de onderzoeksvraag. De antwoorden op de vragen zijn niet
voorgestructureerd, waardoor de respondent in zijn eigen bewoordingen kan antwoorden
(Plochg & van Zwieten, z.j.), wat kansen biedt voor de interviewer om op bepaalde
belangrijke zaken, aangehaald in het antwoord, dieper door te vragen. Op deze manier
kunnen er uitgebreide en rijke gegevens verzameld worden (Howitt, 2010).
Keuze van geïnterviewden
Op basis van twee criteria werden in beide Welzijnsschakels acht deelnemers geselecteerd:
(1) tijdsduur van deelname aan de werking van de Welzijnsschakel en (2) activiteiten
waaraan ze deelnemen. Voor dit onderzoek is het immers belangrijk dat de deelnemers
24
reeds een redelijk traject doorlopen hebben in de Welzijnsschakel en deelnemen of reeds
deelgenomen hebben aan activiteiten waarbij ze zaken kunnen leren voor het omgaan met
hun eigen situatie als aan activiteiten waarbij ze een bijdrage kunnen leveren aan structurele
veranderingsprocessen.
Selectie van geïnterviewden
Het selecteren van de geïnterviewden gebeurde in beide Welzijnsschakels op een
verschillende manier. In vzw De Toevlucht legde een vrijwilliger de afspraken met de
mensen met een armoede-ervaring voor mij vast. Dit omwille van het feit dat hij liever geen
contactgegevens doorgaf en zelf wilde polsen of de mensen met een armoede-ervaring
bereid waren een interview af te leggen. In de Welzijnsschakel Groot-Nevele kreeg ik de
kans om zelf mensen aan te spreken tijdens een ontmoetingsmoment en gaven de
vrijwilligers zonder armoede-ervaring contactgegevens door van mensen met een armoede-
ervaring en vrijwilligers met een armoede-ervaring die het waarschijnlijk wel zouden zien
zitten om met mij in gesprek te gaan en aan beide criteria voldeden. Het feit dat de
vrijwilligers soms als tussenpersoon optraden, hielp me enorm omdat zij een zicht hadden op
het traject dat mensen in de Welzijnsschakel afgelegd hebben en aan welke activiteiten ze
allemaal deelnemen of deelgenomen hebben. Op deze manier kon ik met mensen in
gesprek gaan die het best voldeden aan de vooropgestelde criteria.
In beide Welzijnsschakels ben ik ook met mensen met een armoede-ervaring in gesprek
gegaan die al een redelijk traject in de Welzijnsschakel doorlopen hebben, maar niet aan
activiteiten gericht op het veranderen van structuren deelnemen. In vzw De Toevlucht ging
het om één persoon; in de Welzijnsschakel Groot-Nevele om twee personen.
Geïnterviewden
De mensen die geïnterviewd werden, waren hoofdzakelijk vrouwelijk. Slechts drie mannen
namen deel aan het onderzoek. Eén van de mannelijke kandidaten heeft een
migratieachtergrond en verblijft illegaal in ons land.
De exacte leeftijd van de kandidaten werd niet nagegaan. De meerderheid van de
respondenten waren vader of moeder van kinderen, jongeren of jongvolwassenen. Het ging
hierbij om kinderen die nog maar naar de kleuterschool of lagere school gaan, om jongeren
die in het middelbaar zitten en om jongvolwassenen die ofwel de keuze gemaakt hebben
verdere studies aan te vatten of nog maar juist gestart zijn met werken. De andere
respondenten waren al grootmoeder of grootvader en zijn dus van een andere
leeftijdscategorie.
In vzw De Toevlucht werd een interview afgenomen van een moeder en haar dochter. De
dochter werd niet meegerekend als respondent, maar droeg ook soms bij aan het interview.
25
Er werd ook een interview afgenomen van een koppel waarbij met beide personen op
hetzelfde moment in gesprek gegaan werd, maar die als aparte respondenten meegerekend
werden aangezien beiden evenveel bijdroegen aan het interview en apart op de vragen
ingingen.
Participerende observatie
Hoewel het afnemen van interviews waardevolle informatie oplevert, is participerende
observatie een belangrijke aanvulling. Maso en Smaling (2004) definiëren observeren als
“het systematisch, zorgvuldig en aandachtig gadeslaan van gedragingen waarin de
onderzoekers zijn geïnteresseerd” (p. 49). Via observaties kan er inzicht verkregen worden in
hoe het er in de organisatie daadwerkelijk aan toe gaat (Plochg & van Zwieten, z.j.). Doordat
de tijd voor dit onderzoek eerder beperkt is, voert de onderzoeker geen volledige
participerende observatie uit, maar neemt de onderzoeker gedurende een bepaalde periode
deel aan activiteiten van de Welzijnsschakel. Hierdoor levert deze dataverzamelingsmethode
geen uitgebreide informatie op. Dit vormt echter geen probleem aangezien deze
participerende observatie gericht is op het leren kennen van de werking van de
Welzijnsschakel, van de communicatie in deze organisatie en van de dynamieken die in
deze organisatie plaatsvinden. Dit op een andere en aanvullende manier dan dat in de
interviews naar voren komt. De informatie die de participerende observatie opgebracht heeft,
wordt echter wel meegenomen in de verwerking van de resultaten.
De onderzoekster heeft in vzw De Toevlucht deelgenomen aan twee bijeenkomsten van het
Tandemproject Luidsprekers, aan twee momenten waarop mensen in armoede hun
voedselpakket konden afhalen en een praatje met elkaar maken in het praatcafé, aan een
infomoment over de reis naar Lourdes en aan een infomoment over de werking van vzw De
Toevlucht gegeven aan één van hun sponsors. Daarnaast heeft de onderzoekster ook een
afspraak gemaakt met één van de oprichters van de vzw De Toevlucht waarbij deze persoon
toelichting gegeven heeft rond hun werking en heeft ze de sfeer kunnen opsnuiven van de
bijeenkomst van de Groei en de Bloei in de ruimte ernaast.
In de Welzijnsschakel Groot-Nevele heeft de onderzoekster geparticipeerd aan een
bijeenkomst waar de mensen met een armoede-ervaring om een voedselpakket konden
komen, de sociale kledingwinkeltjes konden bezoeken en iets konden drinken en eten in het
koffiehuisje; aan een bijeenkomst waar de mensen met een armoede-ervaring de sociale
kledingwinkeltjes en het koffiehuisje konden bezoeken; aan twee huisbezoeken; aan het
sorteren van kledij van de sociale kledingwinkeltjes, aan een vergadering ter nabespreking
van de voorbije activiteiten en ter voorbereiding van de extraatjes en aan een barbecue. De
onderzoekster heeft ook voldoende tijd doorgebracht met twee vrijwilligers zonder armoede-
26
ervaring om in gesprek te kunnen gaan over de werking van de Welzijnsschakel Groot-
Nevele en een afspraak gemaakt met één vrijwilliger zonder armoede-ervaring, die af en toe
eens helpt en niet tot de kern behoort, om ook eens haar visie op de werking te horen.
Data-analyse
Om de data die uit de interviews naar voren gekomen zijn, te analyseren voerde ik een
thematische analyse uit, gebaseerd op het model van Braun en Clarke. Zij onderscheiden
zes stappen, waarbij er telkens teruggekeerd kan worden naar een vorige stap of verder
gegaan kan worden naar een volgende stap. De eerste stap omvat “data familiarisation” (p.
243), waarbij de onderzoeker vertrouwd geraakt met de verzamelde gegevens. Deze stap
vindt plaats wanneer de onderzoeker zelf de interviews afneemt en wanneer deze de
interviews transcribeert. Tijdens deze stap start het denkproces over de verzamelde
gegevens. De tweede stap benoemen ze als de “initial coding generation” (p. 244), waarbij
men de gegevens doorloopt en een label, dat verwijst naar de inhoud van de gegevens, in
de marge plaatst. Het gaat om het samenvatten van bepaalde stukken tekst die de
onderzoeker interessant of belangrijk vindt. De stukken tekst uit de verschillende
transcripties die hetzelfde label gekregen hebben worden dan onder het label in een
document gezet. De derde stap is “searching for themes based on the initial coding” (p. 246),
waarbij de onderzoeker de oorspronkelijke labels omzet in thema’s. Hiertoe dient de
onderzoeker nog meer te analyseren en op zoek te gaan naar patronen in de aangeduide
labels. De vierde stap bestaat uit “review of the themes” (p. 247). Hierbij gaat de
onderzoeker de stukken tekst die aansluiten bij een thema kopiëren en plakken in een
document onder het betreffende thema. Op basis hiervan kan de onderzoeker beslissen of
een thema al dan niet herzien moet worden. De vijfde stap omvat “theme definition and
labelling” (p. 248). De zesde stap is “report writing” (p. 248) (Braun & Clarke, zoals geciteerd
in Howitt, 2010).
Kwaliteitscriteria van kwalitatief onderzoek
Net zoals bij ander onderzoek zijn de begrippen betrouwbaarheid en validiteit ook van
toepassing bij de beoordeling van de kwaliteit van kwalitatief onderzoek (Plochg & van
Zwieten, z.j.). Zowel bij de betrouwbaarheid als de validiteit wordt er een onderscheid
gemaakt tussen een interne en een externe variant (Everaert & van Peet, 2006; Plochg &
van Zwieten, z.j.).
Validiteit
Externe validiteit gaat over de mate waarin de resultaten van het onderzoek gegeneraliseerd
kunnen worden naar andere gelijkaardige situaties (Plochg & van Zwieten, z.j.). Deze variant
van validiteit vormt bij kwalitatief onderzoek een probleem omdat men dikwijls gebruik maakt
van kleine groepen of case studies (Everaert & van Peet, 2006), zoals ook in dit onderzoek
27
van toepassing is. Voor dit onderzoek is dit echter niet problematisch aangezien het
onderzoek niet gericht is op het generaliseren van de resultaten, maar op het leren kennen
en begrijpen van de betekenis die deelnemers geven aan de werking van hun
welzijnsschakelgroep. Interne validiteit gaat over de vraag of er een goede overeenkomst is
tussen de observaties van de onderzoeker en hetgeen hij hieronder begrijpt (Everaert & van
Peet, 2006).
Betrouwbaarheid
Externe betrouwbaarheid gaat over de mate waarin men het onderzoek kan repliceren. Het
is moeilijk om aan deze variant van betrouwbaarheid te voldoen bij kwalitatief onderzoek,
aangezien dit samenhangt met de rol van de onderzoeker in het onderzoeksveld (Everaert &
van Peet, 2006). Plochg en van Zwieten (z.j.) stellen dan ook dat het exact herhalen van een
kwalitatief onderzoek in het algemeen niet haalbaar zal zijn. Interne betrouwbaarheid heeft
dan weer betrekking op de consistentie van het onderzoeksproces. Dit houdt in dat, wanneer
er meerdere beoordelaars zijn, men verwacht dat er overeenstemming is in hetgeen deze
waarnemen (Everaert & van Peet, 2006).
28
Deel drie: Resultaten
Armoedebestrijding
Visie op armoedebestrijding
Twee personen met een armoede-ervaring haalden aan dat het bestrijden van armoede een
moeilijke opdracht is. Ze vonden het dan ook niet evident om de manier waarop armoede
volgens hen bestreden dient te worden onder woorden te brengen.
N: Maar eh, nee, armoedebestrijding dat is een raar en een heikel punt. Ik vind… dat
is moeilijk te bespreken.
De andere personen met een armoede-ervaring konden zich wel een idee vormen over de
manier waarop armoede bestreden dient te worden en deelden deze mee. Hierin keren twee
benaderingen van armoedebestrijding terug: (1) een individuele benadering en (2) een
structurele benadering.
Individuele benadering
Een aantal mensen met een armoede-ervaring gaven aan dat armoede bestreden kan
worden door in te zetten op een veranderingsproces bij mensen in armoede zelf. Om uit
armoede te geraken moeten mensen met een armoede-ervaring werken aan zichzelf en aan
hun situatie. Er werden verschillende manieren aangehaald waarop dit gerealiseerd kan
worden.
Eerst en vooral merkten een aantal personen met een armoede-ervaring op dat armoede
bestreden kan worden door de mentaliteit van mensen in armoede te veranderen. Enerzijds
moeten mensen in armoede hun levensstijl aanpassen. Zo moeten ze, in plaats van altijd het
duurste en het nieuwste te kopen, leren sparen om hun rekeningen op tijd te kunnen betalen
en in hun basisbehoeften te kunnen voorzien. Eveneens kunnen ze stoppen met roken of
met drinken, waardoor men dit geld kan uitsparen en aan andere zaken kan spenderen. Ook
op het vlak van vrije tijd en ontspanning moeten er een aantal aanpassingen gebeuren.
Iemand die in een moeilijkere financiële situatie leeft, kan zich immers niet permitteren om
wekelijks op restaurant te gaan en terrasjes te doen. Ze moeten met andere woorden
zuiniger en spaarzamer leren leven.
IR: Als ik dat geld dan heb, zou ik moeten leren sparen. Ik heb ondertussen leren
sparen, maar er zijn veel mensen in mijn situatie: ze zijn arm en ze kunnen geen eten
kopen en ze kopen dan wel een iPod of een laptop. Dat is niet echt realistisch.
Mensen zouden moeten leren de basisbehoeften in te vullen en dan pas een laptop
kopen of een gsm.
29
Wanneer ze niet in staat zijn om hun levensstijl op zichzelf te veranderen, moeten ze leren
grijpen naar de diensten die er zijn, zoals bijvoorbeeld budgetbeheer.
L: Ik denk meer begeleiding rond budgetbeheer. De zaken die bestaan gelukkig, dat
ze er meer naartoe grijpen.
Anderzijds moeten mensen, die zich inzetten voor mensen in armoede, samen met hen
werken aan hun zelfbeeld en gevoel van eigenwaarde. Ze moeten mensen helpen in te zien
dat ze wel iets waard zijn. Ze moeten mensen helpen om terug te geloven in zichzelf. Als
mensen weer een positief zelfbeeld hebben, zullen ze eerder geneigd zijn om iets aan hun
situatie te doen.
Ma: Maar als je zegt, alé, ik ben dat, ik heb toch gestudeerd en dit en dat, ik moet
zien dat ik hier uit geraak, dat geeft u een boost.
Hetgeen hierboven beschreven is, illustreert het idee dat een aantal mensen in armoede
ervan overtuigd zijn dat ze een soort bewustwordingsproces moeten ondergaan om uit hun
armoedesituatie te geraken. Ze moeten zich enerzijds bewust worden van het feit dat ze met
de manier waarop ze nu in het leven staan niet uit hun moeilijke financiële situatie zullen
kunnen opklimmen. Anderzijds moeten ze werken aan hun mentaliteit waardoor ze hun leven
weer in handen kunnen nemen.
Daarnaast kende een dame, die deelneemt aan de werking van de Welzijnsschakel Groot-
Nevele, een belangrijke rol toe aan opleiding en vorming om armoede te kunnen bestrijden.
Door volwassenen en kinderen in armoede kansen te bieden op het vlak van onderwijs en
kennis, kunnen ze zichzelf verrijken en boven hun armoede uitstijgen.
K: Ja, en het begint nu toch allemaal te werken hé. En dat op school bekeken wordt
of dat kind is daar of daar goed voor. Zeker op onderwijs en op kennis, hé. Dan kun
je boven uw armoede uitstrijden, hé. Je hebt veel meer ideeën. Je bent
zelfverzekerder.
Verder was een dame, die deelneemt aan de werking van de Welzijnsschakel Groot-Nevele,
de mening toegedaan dat mensen, die behoren tot het sociaal netwerk van een persoon in
armoede, deze moeten helpen en ondersteunen om uit zijn/haar armoedesituatie te geraken.
Dit speelt volgens haar een belangrijke rol bij het zetten van de eerste stap naar de
hulpverlening.
I: Zie ik het dan goed dat je vooral de nadruk legt op mensen die jullie moeten helpen
en ondersteunen voor uit de armoede te geraken? R: Ja, ik denk dat toch altijd, ik
denk het hé ja, mensen als je in armoede zijt, heb je familie of iemand die close is, en
30
als wij als gewone mens, de gewone mens is nog een beetje met paardenkleppen ze
weten dat wel, maar ze zien dat niet. Maar iemand die er close in is, zou meer eens
de stap moeten zetten van kijk eigenlijk heb ik daar iemand in m’n familie. De mensen
die daarmee bezig zijn, weten dat dat moeilijk is om zelf die stap te zetten. Ik denk
toch wel dat tachtig procent wel heel blij zou zijn, dat die vertrouwenspersoon, die
vriend of dat familielid daarmee aan de deur komt van kijk mevrouw of meneer van
dat kunnen we doen.
Structurele benadering
De meerderheid van de mensen met een armoede-ervaring haalden tijdens het afnemen van
het interview aan dat men armoede moet bestrijden door veranderingen aan te brengen in de
manier waarop de samenleving georganiseerd wordt.
Eerst en vooral opperden ze dat mensen in armoede meer middelen moeten krijgen. Het
bestaansminimum, dat nu van toepassing is, is volgens hen ontoereikend in een
samenleving waar alles almaar duurder wordt zoals bijvoorbeeld de elektriciteit. Ze gaven
aan dat mensen in armoede gewoonweg niet kunnen overleven met zo’n bedrag.
A: De meeste ondergrond is hetzelfde dat is een tekort aan inkomen. Het inkomen is
te klein. Geef de mensen 1000 euro; dat zal een groot verschil zijn.
C: Ja alles, hé. Alles is duur, maar de inkomsten blijven altijd maar even laag. En dan
die elektriciteit, 21% in plaats van 6% en met de Turteltaxen en wat is het allemaal…
Alé, op den duur zijn er enorm veel mensen die hun elektriciteit niet meer kunnen
betalen. Het blijft altijd maar stijgen. Waar moet dat naartoe? Ik ook, ik zit op een huur
van 631 euro en ik moet 201 euro elektriciteit afbetalen en ik heb er maar 867. Dat is
niet mogelijk. Dat kan niet. Maar ja, alles moet ook betaald worden plus dat ik ook
nog medische kosten heb allemaal. Waar moet dat naartoe? Dat is ongelofelijk.
Ook vermeldde iemand dat er meer tussenkomsten zouden moeten zijn voor mensen in
armoede. Dezelfde persoon uitte ook haar ongenoegen over de huidige tendens waarbij er in
deze tussenkomsten gesnoeid wordt.
V: Zo meer tussenkomsten en minder in die dingen allemaal snoeit, zowel die dingen
als medische dingen, want daar zijn ze wel heel goed in.
Daarnaast moeten er ook op vlak van werkgelegenheid veranderingen gebeuren. Twee
personen in armoede gaven aan dat het zeer moeilijk is om als een persoon die in armoede
leeft, werk te vinden. Er moeten meer werkmogelijkheden gecreëerd worden en de
discriminatie die er volgens één van hen is op de arbeidsmarkt, moet verdwijnen.
31
IR: Eh, het heeft ook te maken met de werkloosheid. Mensen zouden niet moeten
discriminerend zijn naar anderen toe omdat ze twee jaar werkloos zijn of meer. Ze
zouden niet mogen kijken naar losse opdrachtjes, interim werk, maar ze zouden
moeten kijken naar de totaliteit van die persoon, zodat ik toch aan werk kan geraken.
Als ik aan werk ben, zou ik moeten een lange periode aan werk moeten kunnen
blijven.
Verder komt ook het woonbeleid in de vuurlinie te staan. Een aantal mensen merkten op dat
er meer woonmogelijkheden zouden moeten gecreëerd worden voor mensen in armoede.
Niet iedereen krijgt een sociale woning toegewezen en de wachtlijsten blijven groeien. Ook
over de kwaliteit van de sociale woningen waren sommige mensen in armoede niet te
spreken. Wanneer mensen geen beroep kunnen doen op een sociale woning komen ze op
de privémarkt terecht, waar ze amper iets kunnen huren omdat de huurprijzen onbetaalbaar
zijn en steeds hoger worden.
C: En ik heb al lang gevraagd voor een sociale woning, maar ook niet, hé. Je staat te
wachten op een lijst en ja. Er zijn er zoveel die één zoeken en er zijn er niet veel.
L: Er moeten ook meer woonmogelijkheden zijn en de huurprijzen moeten verdomme
lager zijn. Dat is niet normaal.
Voorts wezen enkele personen met een armoede-ervaring ons op de ontoegankelijkheid van
het vrijetijdsaanbod. Ook hier zouden een aantal aanpassingen moeten gebeuren waardoor
het aanbod bekender en betaalbaarder wordt bij en voor mensen met een armoede-ervaring.
K: Hoh, thoh ja. Toegankelijkheid, dat is in Gent, in Gent is er nu zo’n UiTPAS.
Toegankelijkheid. K: Ja cultuur…
Tevens vertelden een aantal mensen met een armoede-ervaring over de ontoegankelijkheid
van diensten en organisaties die zich inzetten voor mensen met een armoede-ervaring. Zo
gaven een aantal mensen in armoede aan dat ze vaak zelf op zoek dienen te gaan naar
datgene waar ze recht op hebben.
V: Hoe moeilijk dat alles toegankelijker wordt en dat je eigenlijk heel veel zelf moet
zoeken waar je recht op hebt of niet. In mijn geval is het twee kinderen met medische
problemen en, ehm, om de tussenkomsten te kunnen krijgen heb ik heel lang, vijf zes
jaar, moeten zoeken om bepaalde tussenkomsten te kunnen krijgen. Niemand zegt u
iets; je moet het allemaal maar weten.
32
Daarnaast kwam er in een aantal interviews naar voren dat er nog meer organisaties zouden
mogen zijn die zich inzetten voor mensen in armoede en dat de organisaties en de mensen
die zich inzetten voor mensen in armoede meer subsidies zouden moeten kunnen krijgen.
V: Misschien dat de overheid wat meer subsidies kan geven aan de mensen of aan
een organisatie die iets voor hen doet zoals de Welzijnsschakels.
Ten slotte vond één dame, die deelneemt aan de werking van vzw De Toevlucht, dat
mensen met een armoede-ervaring meer inspraak zouden moeten krijgen in de manier
waarop de samenleving georganiseerd wordt. Het zou volgens haar veel beter zijn wanneer
mensen in armoede deel kunnen uitmaken van de regering.
A: De middelen die er zijn worden niet juist gebruikt. Ik heb het al gezegd steek ons in
de regering en het is allemaal opgelost.
Ondanks het feit dat de meeste mensen in armoede aangaven dat er structurele
veranderingen moeten gebeuren om armoede te kunnen bestrijden, uitten twee van hen, die
deelnemen aan de werking van vzw De Toevlucht, hun ongeloof hierin. Doorheen de jaren
zijn ze hun hoop en geloof kwijtgespeeld dat dit zal gebeuren.
Ma: Je ziet hé dat zijn de belangrijke punten, maar ja wij kunnen de politiek niet
veranderen. Mi: Nee, we maken ons geen illusies. Ma: We maken ons geen illusie.
Mi: Maar zolang we ministers hebben die het niet eens willen uitproberen hoe dat het
zal zijn, ja, wat moet je dan verwachten?
Een moeder, die deelneemt aan de werking van vzw De Toevlucht, gelooft zelfs niet langer
in het feit dat het armoedeprobleem ooit opgelost zal geraken.
V: Opgelost zal het niet worden, dat bestaat niet. Daar geloof ik zelfs niet meer in.
Tijdens het afnemen van de interviews gaven drie personen met een armoede-ervaring, die
deelnemen aan de werking van vzw De Toevlucht, aan dat er stap per stap verbeteringen
gerealiseerd worden, maar dat er nog een hele lange weg te gaan is.
Ma: Zie, dat zijn verbeteringen, maar er zijn nog zo honderden verbeteringen nodig
hé.
Geen OF/OF, maar EN/EN
Niet alle mensen in armoede kozen voor één van de benaderingen om armoede te
bestrijden, maar gaven aan dat, om armoede te bestrijden, zowel mensen in armoede
moeten veranderen als de manier waarop de samenleving georganiseerd wordt. Ter
33
illustratie de visie van een moeder, die deelneemt aan de werking van de Welzijnsschakel
Groot-Nevele, op armoedebestrijding:
L: Dat is een serieuze vraag. Dat is een vicieuze cirkel, je hebt mensen die er nooit uit
geraken. Gezinnen van gezinnen, koppel dan kinderen, die blijven er dus echt wel in.
Ik denk meer begeleiding rond budgetbeheer.
L: Het eerste. We doen al uit onszelf… Ik ben ook zo iemand die alles opzoekt en
doet. Waar kan ik de dingen het goedkoopst krijgen? Het wordt te weinig… gelijk ook
van de mutualiteit… je hebt dikwijls recht op veel dingen, dat je het eigenlijk zelf moet
opzoeken. Dat ze meer informatie moet geven, bijvoorbeeld brochures...
L: Er moeten ook meer woonmogelijkheden zijn en de huurprijzen moeten verdomme
lager zijn. Dat is niet normaal.
Visie op de rol van Welzijnsschakels in de armoedebestrijding
Uit de interviews kwam naar voren dat de meesten de rol van de Welzijnsschakel in
armoedebestrijding vereenzelvigden met het bieden van praktische, materiële en
psychologische/emotionele ondersteuning en het geven van raad en tips.
R: Oh ja zeker hoor, oh ja ja ja. Als mens word je op alle gebied met raad en daad…
En ook als je ergens eens moet zijn, is er altijd iemand beschikbaar die zegt van ja…
Kijk paspoortvernieuwing we moeten naar Nevele en we mogen dan iemand
aanspreken als ja… en dan word je gevoerd enz. Dat zijn allemaal van die kleine
dingen. Het is niet alleen dat luisterend oor en al, je wordt ook of ze kijken voor jou
naar diensten van dat moet toch in orde komen en dat. Een keer dat je daar
binnenstapt en je maakt zo’n ervaring mee dat die mensen toch een hele terugsprong
niet meer nemen.
G: Die zijn er voor de mensen. Ze zijn er veel meer voor de mensen dan de regering
voor de mensen. Alé ja. En B. ook, zit je met een vraag je kunt hem altijd contacteren.
Hij zal altijd proberen om je een goede raad te geven. Naar een minister moet je niet
bellen hoor, om zijn goede raad. Alé ja. Zelfs naar de burgemeester niet, denk ik.
Slechts vier personen met een armoede-ervaring, alle vier deelnemers van de werking van
vzw De Toevlucht, kenden de Welzijnsschakel een rol toe in de armoedebestrijding doordat
ze met hun werking proberen een boodschap te brengen naar de buitenwereld en proberen
door te wegen op het beleid.
A: Ja we blijven voort ze. Stapje voor stapje. Dat stuk dat wij schrijven heeft met
armoede te maken. Dus we doen… I: Je brengt dan ook een boodschap hé. A: Ja hé,
34
het is een goede boodschap, ze. Ze gaan hem nodig hebben. Dit dat we wilden doen,
is de gezondheidszorg dat we onder de loep nemen. Ik neem geen blad voor mijn
mond, ze. Beleefd in het spel, maar op een cynische manier als we daar toekomen
dan is het ineens van hebbes. Niet om te zeggen van te kwetsen, je moet altijd zien
dat je niemand kwetst. Je kan wel je gedacht zeggen, maar je mag niet kwetsen, hé.
Ma: Bijvoorbeeld door die Tandem. Dat is al een heel goed ding. Natuurlijk B. zou dat
meer willen doen, maar natuurlijk de mensen moeten willen komen luisteren.
Welzijnsschakels
Welzijnsschakels als een basisomgeving waarin leren wordt mogelijk gemaakt
In beide Welzijnsschakels worden tal van activiteiten, vormingen en vergaderingen
georganiseerd. Het kunnen bijwonen van deze zaken zorgt er niet alleen voor dat de
mogelijkheden van mensen met een armoede-ervaring worden uitgebreid, maar biedt hen
ook de mogelijkheid om zaken te leren. Dit via het verkrijgen van informatie, het opdoen van
ervaringen, het uitwisselen van ideeën en het leren van vaardigheden.
Een eerste voorbeeld gaat dieper in op vormingen die in beide Welzijnsschakels
georganiseerd worden waar mensen met een armoede-ervaring bruikbare zaken uit kunnen
halen voor het omgaan met hun eigen situatie. In vzw De Toevlucht gaat het onder andere
om de vormingen die Leerpunt organiseert in samenwerking met vzw De Toevlucht. Tijdens
deze vormingen worden allerhande onderwerpen behandeld. Enkele vermelde onderwerpen
zijn: computerles, wiskundeles, Nederlandse les, budgetbeheer, papierwerk bijhouden en in
orde brengen, gezonde voeding, tandhygiëne en bibliotheek. In de Welzijnsschakel Groot-
Nevele gaat het om vormingen die georganiseerd worden voor de vrijwilligers met armoede-
ervaring. Deze vormingen richten zich dus niet tot de volledige doelgroep. Tijdens deze
vormingen werkt men onder andere rond discretie, geen roddelgedrag, het benaderen van
andere mensen…
Een tweede voorbeeld is de deelname van beide Welzijnsschakels aan vergaderingen, waar
mensen met een armoede-ervaring uit een bepaalde Welzijnsschakel samenkomen met
mensen met een armoede-ervaring uit andere Welzijnsschakels. Zoals hierboven
beschreven staat, wordt er uitleg gegeven rond een bepaald thema, zoals bijvoorbeeld
omgaan met een psychologische problematiek of de gezondheidszorg, met uitwisseling van
ideeën en ervaringen tussen de deelnemers. Mensen kunnen bij zo’n vergadermoment
zaken meepikken uit de inleidende informatie op het thema en uit de ideeën en ervaringen
van andere mensen. Tijdens zo’n vergadermoment kunnen mensen in armoede zaken leren
die bruikbaar zijn voor het omgaan met de eigen situatie en voor hun kijk op de besproken
35
problematieken. Wat er tijdens zo’n vergadering naar voren komt, wordt dan gebundeld en
doorgegeven aan het beleid.
Naast een omgeving waar de (leer)mogelijkheden van mensen met een armoede-ervaring
uitgebreid worden door het aanbod van activiteiten, vormingen en vergaderingen, kwamen
beide Welzijnsschakels naar voren als ontmoetingsplaatsen, plaatsen waar men kan
samenkomen en andere mensen kan leren kennen en ontmoeten. Tijdens zo’n
ontmoetingsmomenten gaan mensen met en zonder armoede-ervaring met elkaar in
gesprek. Uit het kunnen voeren van een gesprek en dus de mogelijkheid om ideeën, tips en
raadgevingen uit te wisselen, pikken mensen in armoede zaken mee.
Een eerste voorbeeld is het feit dat mensen met een armoede-ervaring aangaven dat ze ook
zaken halen en leren uit de verhalen van anderen met een armoede-ervaring. Door te
luisteren naar die verhalen ontdekt men zaken die bruikbaar en relevant zijn voor de eigen
situatie. Zo kunnen er bijvoorbeeld herkenbare situaties zijn waardoor men van de manier
waarop men het opgelost heeft iets kan leren. Doorheen het verhaal kan er ook bepaalde
informatie aan bod komen, waar men nog niet op de hoogte van was. Zo kan er bijvoorbeeld
aangehaald worden waar men recht op heeft als men in een moeilijke financiële situatie zit.
I: En heb je hier ook een beetje je rechten leren kennen? G: Ja. Ja. I: Of wist je dat
van te voren? G: Ik wist wel redelijk veel, maar je weet toch niet alles, hoor. Je leert
toch veel bij. Met te klappen tegen iedereen, en dien heeft dat meegemaakt en dien
dat. En vraag je eens hoe je het best moet doen voor de info. Ja ja.
Ook bepaalde namen van diensten of organisaties die voordien onbekend waren, kunnen
tijdens het vertellen van iemands verhaal aan bod komen.
V: Hoe meer mensen je samen zet, hoe meer je weet. De een weet dat, de ander dat.
Waardoor dat ik nu ook de hulp van het OCMW heb enz. En dat ik zelf beslist heb om
in budgetbeheer te gaan. Ervoor wist ik daar niets van, ik wist zelfs niet dat dat
bestond. Zo’n zaken leer ik daar wel.
Mensen in armoede komen ook tot bepaalde inzichten over armoede door het verhaal van
andere mensen met een armoede-ervaring te horen, zoals het feit dat heel wat mensen met
een verschillende achtergrond in armoede verkeren.
A: Maar ja, je hebt nu tweeverdieners ook hé die zo in de problemen komen. Het is
bijna onbetaalbaar alles.
Een tweede voorbeeld is het feit dat een aantal mensen met een armoede-ervaring vertelden
dat ze ook zaken leren door in gesprek te gaan met vrijwilligers. Zo vertelde een dame, die
36
deelneemt aan de werking van vzw De Toevlucht, dat ze veel meegenomen heeft van de
manier waarop de vrijwilligers zonder armoede-ervaring leven en de zaken die zij doen in het
dagelijks leven.
G: Ja, je leeft anders. Je bekijkt het meer. Je gaat… Vroeger ging ik naar de GB
omdat ik dat en dat moest hebben en nu ga ik wachten tegen dat ik de reclame
gezien heb zo dat je bijvoorbeeld twee kilo kan kopen. I: En dat is door de
Welzijnsschakel? G: Ja ja, dat wist ik niet. En ik heb dat hier geleerd. Ik ging naar de
winkel als ik moest en kocht hetgeen dat ik moest hebben. Ik zeg niet dat ik nu niets
meer koop dat ik niet moet hebben, maar ik bekijk het wel veel meer. I: Je hebt dat
geleerd van de vrijwilligers of deelnemers? G: Meest van de vrijwilligers, de mensen
waarmee je in contact bent, hoe zij leven en wat zij doen.
Een man, die deelneemt aan de werking van vzw De Toevlucht gaf aan dat hij door in
gesprek te gaan met een vrijwilliger zonder armoede-ervaring een andere kijk gekregen heeft
op de achtergrond van mensen die in armoede terechtkomen.
Ma: En het komt meer en meer op mensen… zoals nu we hebben het gehoord van B.
dat er veel boeren in armoede komen. Dus voor mij een boer was altijd een rijke tist
en blijkbaar is dat allemaal aan het veranderen, hé.
Niet alleen uit het horen hoe anderen bepaalde zaken aanpakken, maar ook uit het zien hoe
anderen bepaalde zaken doen, steken mensen in armoede zaken op. Zo haalde een dame,
die deelneemt aan de werking van de Welzijnsschakel Groot-Nevele, aan dat ze niet alleen
door de vormingen rond discretie geleerd heeft hoe ze moet omgaan met datgene wat de
mensen tegen haar vertellen, maar ook doordat ze voortdurend het voorbeeld ziet van de
vrijwilligers zonder armoede-ervaring in de Welzijnsschakel.
R: En dan zijn we ook met een paar mensen en we hebben die enorm gesteund en
nog dus ja. En veel geluisterd de mensen waar ze close mee was en ook discreet
gehouden enz. Dat hebben we ook geleerd door de sessies en ook met onze kern die
ons, het is raar om te zeggen, ons dat voorbeeld geeft.
Beide Welzijnsschakels komen dus naar voren als basisomgevingen waarbinnen mensen
met een armoede-ervaring zaken kunnen leren die niet alleen interessant zijn voor het
omgaan met de eigen situatie, maar ook voor de kijk op de armoedeproblematiek.
Uit de interviews bleek dat beide Welzijnsschakels omgevingen zijn waar mensen met een
armoede-ervaring zich goed, omringd en thuis voelen waardoor ze blijven terugkomen naar
de Welzijnsschakel om activiteiten, vormingen en vergaderingen bij te wonen en om met
37
andere mensen in gesprek te gaan en de totstandkoming van leerprocessen dus mogelijk
gemaakt wordt. De gemoedelijke, warme en gezellige sfeer en de manier waarop de mensen
met en zonder armoede-ervaring zich ten opzichte van andere mensen met een armoede-
ervaring gedragen, dragen bij tot het zich goed, omringd en thuis voelen in de
Welzijnsschakel.
Empowerment op het niveau van het individu als basisvoorwaarde voor empowerment
in brede zin
In de interviews kwam naar voren dat mensen met een armoede-ervaring eerst een
individueel empowermentproces moeten doorlopen alvorens ze kunnen overgaan tot
empowerment in brede zin. Ze moeten eerst sterker in hun schoenen staan, opener worden
en durven spreken over hun situatie vooraleer ze in staat zijn om hun verhaal, hun
ervaringen en hun boodschap naar de buitenwereld te brengen.
G: Vroeger ging ik dat niet verteld hebben, maar nu is het gelijk wie er komt ik zou
daarover babbelen. Vroeger was ik daarvoor beschaamd, maar nu niet meer. Dat is
over.
C: Ja, ik ben totaal veranderd. Ze zeggen dat ook op de Groei en de Bloei, R. en N.
zeggen dat ze zien dat we helemaal open bloeien. In het begin durfden we onze
mond niet open doen en nu durven we hem niet meer toehouden.
Empowerment op het niveau van het individu
Uit de interviews kwam naar voren dat de deelnemers van beide Welzijnsschakels een
individueel empowermentproces doorlopen hebben en nog steeds aan het doorlopen zijn.
Mensen in armoede kunnen, indien ze dit wensen, een beroep doen op
psychologische/emotionele ondersteuning door de vrijwilligers en andere mensen met een
armoede-ervaring in de Welzijnsschakel. Hierbij luisteren ze niet alleen naar hetgeen de
mensen in armoede vertellen, maar brengen ze ook begrip op voor hun situatie en proberen
ze hier en daar steun te bieden en raad te geven. De mensen met een armoede-ervaring die
hun verhaal brengen, pikken hier ofwel bewust of onbewust zaken uit mee, en verwijzen naar
deze psychologische/emotionele ondersteuning als helend en iets dat hen energie geeft om
verder te gaan.
V: Want door naar hier te komen en te praten en te doen, ehm ja, haal je min of meer
weer energie eruit om verder te gaan. Dat is zo voor mij zoiets…
Ze ervaren de aandacht van de ander als een teken dat ze er mogen zijn, dat ze wel
belangrijk zijn en dat ze wel in staat zijn om zaken te realiseren.
38
K: Leren dat je er wel moogt zijn en dat de mensen u belangrijk vinden en dat je in
een samenleving opgenomen wordt desondanks wat je meegemaakt heb,
desondanks je handicap, je armoede en dat dat een groot zelfbewustzijn geeft.
Ze proberen de mensen in armoede te laten voelen dat ze wel iets waard zijn. Ze werken
beetje bij beetje aan een mentaliteitsverandering bij de mensen in armoede, waardoor ze
zich geleidelijk aan sterker voelen en steeds meer de moed krijgen om hun leven terug in
handen te nemen en te werken aan hun eigen situatie en aan zichzelf.
Ma: Het is een heel… dat is niet gewoon voedselpakket afgeven en het is een hele
mentaliteit veranderen dat ze proberen te doen.
Ma: Je smijt uzelf in de put, maar dat is dat gevoel, die eigenwaarde die je probeert
uit te trekken. Mi: En het is juist dat dat ze hier in De Toevlucht de mensen mee willen
helpen. I: Ja. En hun zelfbeeld een beetje, hé… Mi: Ja.
In beide Welzijnsschakels wordt er met andere woorden ingezet op een individueel
versterkingsproces.
M: Ze gaan bijvoorbeeld maar een suikertje geven laat ons zeggen, maar in feite
wordt dat een suikerpot. Het is dat klein suikertje die zich vermenigvuldigt.
De meerderheid van de mensen die geïnterviewd werden, gaven aan een individueel
groeiproces doorgemaakt te hebben in de Welzijnsschakel. Op welke manier ze gegroeid
zijn door deel te nemen aan de activiteiten van de Welzijnsschakel is verschillend van
persoon tot persoon. Enkele zaken die in de verschillende interviews terugkwamen, zijn het
feit dat ze mondiger en opener geworden zijn, dat ze opengebloeid zijn, dat ze hebben leren
grenzen stellen, dat ze hebben leren tegenslagen aanvaarden en plaatsen, dat ze zich
hebben leren focussen op het positieve en het mooie in het leven, dat ze leren inzien dat ze
wel iets waard zijn en zichzelf verder kunnen ontplooien via het volgen van bepaalde studies
en dat ze geleerd hebben dat ze zaken kunnen realiseren.
R: Ik denk dat ik door de jaren een stuk gevormd ben en zeker door de
Welzijnsschakel, opener geworden en meer dingen leren plaatsen en enorm
verrijkend. Ook door dingen die ik leren aanvaarden hebben door de situatie en ik
heb dat nooit zo, hoe moet ik zeggen, zoals… ik heb daar nooit chagrijnig tegenover
gestaan.
S: Ja, ja, eigenlijk N. en G. zagen me openbloeien. Ik was een gesloten mens,
voordat ik u kende was ik ook gesloten, ik zei niet veel, ik sprak niet veel, ik deed niet
veel, ik keek wel op naar anderen. Ik had een opzicht van hoe dat zij moeten leven,
39
terwijl ik het zelf voelde, maar met er elf jaar in te werken en te bouwen ben ik open
gebloeid in die winkel. Het heeft me deugd gedaan.
G: Ik ben vré door die Tandem zo mijn eigen geworden. Ik had veel dingen dat ik aan
niemand niet vertelde. Dit al vanaf mijn kinderjaren, hé. Sinds ik die tandemwerking
heb mee gevolgd ben ik helemaal open gebloeid. Ik kan alles zeggen en ik ga het niet
onder stoelen of banken steken. Zijn ze kwaad, dan zijn ze kwaad. Maar ik… Vroeger
kon ik dat niet.
A: Dan zit ik eigenlijk aan mijn limiet en dat leer je. Je leert daar mee omgaan. Je
leert je eigen ook kennen en dat is goed dat je eigenlijk uw eigen leert kennen. En ik
ging vroeger…maar nu zet ik eigenlijk mijn grenzen.
Naast dit individueel groeiproces gaven de meeste mensen met een armoede-ervaring aan
dat ze ook specifieke vaardigheden geleerd hebben in de Welzijnsschakel waardoor ze aan
hun eigen situatie konden werken. Zoals bijvoorbeeld: papieren in orde brengen, solliciteren,
spaarzaam leven, de juiste diensten opzoeken…
K: Ja ja. Dus voor het solliciteren enz. Ze hebben haar ook geholpen voor te
solliciteren.
G: Ja ja. En altijd maar meer verbetering. Je leert altijd beter werken met je geld. Je
zegt je kan het zo of anders doen door dat je het opgevangen hebt in een
vergadering of zo. En zo, van papier bij te houden, ik was daar nogal resoluut in, het
lag daar. Hier heb ik dat ook eens gevolgd. Ik vind dat wel goed, maar ik zeg dat
het… M’n leven is voor de helft verbeterd.
Empowerment in brede zin
Bewustwordingsproces bij mensen met een armoede-ervaring
Uit de interviews en observaties kwam duidelijk naar voren dat er in beide Welzijnsschakels
een soort bewustwordingsproces bij mensen met een armoede-ervaring heeft
plaatsgevonden en nog steeds plaatsvindt.
De zaken, waar mensen met een armoede-ervaring zich bewust van werden door deel te
nemen aan de werking van de Welzijnsschakels, kunnen opgesplitst worden in twee
thema’s: (1) lotgenoten en (2) veranderende kijk op armoede.
Lotgenoten
Uit de interviews kwam naar voren dat mensen met een armoede-ervaring in beide
Welzijnsschakels beseffen dat ze niet de enige zijn die zich in een moeilijke financiële
situatie bevinden door aan de werking van de Welzijnsschakels deel te nemen. Ondanks het
40
feit dat ze ergens wel wisten dat ze niet de enige zijn die in zo’n situatie verkeren, werd dit
nog eens bevestigd door naar de Welzijnsschakel te gaan.
K: Ja. Je voelt je niet meer zo een uitzondering. Awel ja, natuurlijk weet ik wel dat ik
geen uitzondering ben in m’n hoofd, maar in je gevoel ja.
Ze kwamen tot het inzicht dat ze geen uitzondering zijn en voelden zich niet langer alleen in
hun situatie. Een moeder van twee kinderen, die deelneemt aan de werking van de
Welzijnsschakel Groot-Nevele, haalde aan dat niet alleen volwassenen lotgenoten vinden in
de Welzijnsschakel, maar ook de kinderen. Haar zoon leerde er niet alleen leeftijdsgenoten
kennen, maar ook lotgenoten.
IR: Eh, de kinderen van andere kinderen komen met elkaar in contact en dat is dan
voor mijn zoon een surplus omdat hij dan leeftijdsgenootjes heeft of niet altijd
leeftijdsgenootjes, maar lotgenootjes waar dat hij mee kan spelen. IR: Ja. Ze praten
daarover.
Het feit dat iedereen, die deelneemt aan de activiteiten van de Welzijnsschakel, in armoede
leeft, creëert een soort band. Dit onafhankelijk van het feit of men al dan niet met elkaar in
gesprek gaat over armoede, hun situatie en hun problemen.
M: Dat is zo, iedereen zit daar met een verhaal eigenlijk alhoewel we bijvoorbeeld
tegen elkaar niet klappen. Ik weet niet wat de andere zouden antwoorden op die
vraag. Je voelt dat we gelijk allemaal iets gemeen hebben. Dus we hebben allemaal
iets gemeen, maar we weten niet wat van elkaar.
Een aantal mensen met een armoede-ervaring namen de woorden verbondenheid en
samenhorigheid in de mond.
A: Eigenlijk voor dat samenhorigheidsgevoel. Eigenlijk dat je zo aan elkaar hangt. Dat
is een schakel, dat is een ketting met schakels en die schakels hangen allemaal aan
elkaar en valt er één af, valt er één open, de andere schakels zijn er om je er weer bij
te halen.
Deze band maakt het volgens hen gemakkelijker om te praten over problemen, waardoor de
mensen met een armoede-ervaring hun situatie niet langer op hun eentje hoeven te
verwerken.
L: Omdat je een babbel hebt. Ook dat gevoel dat je niet alleen zijt met je problemen .
Er zijn echt wel mensen die… de gelijken daarin.
41
Het vinden van lotgenoten zorgt niet alleen voor het feit dat mensen met een armoede-
ervaring met anderen over hun situatie kunnen praten waardoor ze hun situatie niet langer
op hun eentje hoeven te verwerken, maar het leidt ook tot solidarisering en collectivisering.
L: Ook allochtonen met hoe moet ik dat nu zeggen met de Belgen: het is goed dat je
daar ook contact mee hebt. Je hebt ook veel mensen, alé eh, racisme. Ja. Pas op ik
ben ook wel iemand, het is te zien wie, hé. Het is gewoon ja, fair is fair. Dat was meer
in Gent, hier weet ik het niet zo. Ja maar die mensen komen ook met hun gezin en ik
vind dat wijs dat contact. Eens een ander cultuur horen.
Veranderende kijk op armoede
Door deel te nemen aan de werking van de Welzijnsschakel kwamen de meeste mensen
met een armoede-ervaring tot het inzicht dat het aantal mensen die in armoede leeft nog
steeds aan het groeien is. Een dame, die deelneemt aan de werking van vzw De Toevlucht,
stelde dat het aantal mensen die in een moeilijke financiële situatie leven in Aalter en
omstreken toeneemt. Ze staafde haar stelling door te verwijzen naar het feit dat het in Aalter
niet langer volstaat om enkel op donderdag een voedselbedeling te organiseren, maar dat de
mensen nu ook uit noodzaak op de zaterdag achter hun voedselpakket kunnen komen.
C: Op den duur kan je niet eeuwig blijven afbetalen, want waar eindigt dat en zo ja
natuurlijk had ik niet gedacht dat er eigenlijk zoveel waren. Ik heb een heel ander
beeld gekregen. I: Zo lotgenoten. Ah ja, je hebt een heel ander beeld gekregen? C:
Ja. Een heel ander beeld. Ik dacht altijd alé, is dat nu ik alleen want ik zeg als je
iemand zie lopen op straat dan zie je dat niet, hé. Is dat nu ik alleen die daar inzit, in
zo’n situatie? Maar als ik hier aankwam en nu kom dan is het nog verergerd. I: Je
hebt een evolutie gemerkt in de drie jaar die je hier bent? C: Ja enorm. Vroeger kwam
ik altijd de donderdag en nu heb je ook de zaterdag. Dat is niet te doen en voor de
vrijwilligers ook, hé.
Daarnaast wezen een aantal mensen met een armoede-ervaring op het feit dat ze in de
Welzijnsschakel beseft hebben dat niet iedereen op dezelfde manier in een armoedesituatie
verzeild geraakt. Er kunnen heel veel oorzaken aan de basis liggen van armoede. Enkele
oorzaken die de mensen aangaven zijn de huishuur die onbetaalbaar geworden is,
scheidingen, één van de partners die wegvalt en kinderen die ziek zijn.
A: Ja. Ik wist dat het bestond, maar dat het zo diep zat nu weten we dat goed. Want
er zijn mensen die nog dieper zitten dan ons. Vooral de meest voorkomende hier zijn
de huishuur. Dat is niet meer te doen. En als je alleen valt of er is een scheiding of er
valt één van de partners weg, oftewel de scheiding of je hebt kinderen die veel ziek
42
zijn en de schoolfactuur moet ook betaald worden. Veel mensen kunnen bijna hun
facturen niet meer betalen. En kinderen die hier zijn en moeten dan met de bus. Ze
hebben ook een Buzzy Pazz nodig, hé.
Hiermee samenhangend ontdekten een aantal mensen met een armoede-ervaring dat
steeds meer mensen met een verschillende achtergrond in armoede terechtkomen. Drie
personen haalden aan dat ze geschrokken waren van het feit dat armoede nu ook in dorpen
en gemeentes zit waarvan men dacht dat ze eerder rijk waren. Twee personen wezen op het
feit dat er tegenwoordig ook tweeverdieners in armoede leven en er niet in slagen uit deze
situatie op te klimmen. Dit omdat alles onbetaalbaar is geworden. Een aantal anderen
haalden aan dat ook de boeren steeds meer verkeren in een moeilijke financiële situatie.
Uit hetgeen hierboven beschreven staat, kunnen we afleiden dat mensen anders zijn
beginnen kijken naar armoede. Door deel te nemen aan de werking van de Welzijnsschakel
werden de mensen met een armoede-ervaring zich bewust van de sociale werkelijkheid
waarin ze leven en begonnen ze armoede als een maatschappelijk onrecht te zien.
De mensen in armoede uitten ook hun ongenoegen over het feit dat de middelen, die er zijn
en waarover de regering beschikt, niet juist gebruikt worden. Zo kwamen er ook frustraties
boven over het feit dat de bezuinigingen van de regering altijd ten nadele van de zwakkeren
in het land zijn.
I: Ik voel bij u, alé, is dat juist als ik dat zo omschrijf, een beetje een
onrechtvaardigheidsgevoel? G: Ja. Ik praat niet voor mij. Dat ze eerst eens de
mensen helpen die op straat leven. Ik heb een dak boven mijn hoofd, het is mijn
eigendom, maar als je ziet wat er nog op straat leeft, alé ja. En het is altijd de zwakste
die gestraft wordt ook. Als ze bezuinigen dan is het de zwakste die moet inboeten…
Ja de zwaksten krijgen altijd meestal de volle laag. Alé ja, dat ze daar eens een
beetje evenwicht in brengen en zelfs laten overkantelen.
Cultuur van het zwijgen doorbreken
Zoals hierboven beschreven staat, worden in beide Welzijnsschakels projecten
georganiseerd waarbij mensen in armoede buitenstaanders kunnen toespreken, met name
het project de Tandem Luidsprekers en de toneelgroep ‘Den Uitvlucht’ in Aalter en het
project waarbij tandems op scholen gaan spreken in Nevele. In beide Welzijnsschakels zijn
er mensen aanwezig die deelnemen aan deze projecten en het aandurven met hun verhaal
naar buiten te komen. De mensen, die hiertoe in staat zijn, hebben enerzijds een individueel
empowermentproces doorlopen waardoor ze mondiger geworden zijn. Anderzijds heeft er bij
hen ook een soort kritisch bewustwordingsproces plaatsgevonden waardoor ze beseft
43
hebben dat ook andere mensen in armoede leven, dat de oorzaak van hun armoedesituatie
niet bij henzelf ligt en dat er iets aan armoede gedaan moet worden.
Door over hun armoedesituatie en de gevoelens die deze situatie met zich meebrengt te
vertellen, streven de mensen met een armoede-ervaring een bewustwordingsproces na bij
mensen zonder armoede-ervaring. Eerst en vooral willen ze dat mensen zonder armoede-
ervaring stilstaan bij het feit dat armoede bestaat, dat armoede heel wat moeilijkheden met
zich meebrengt, dat armoede voor beperkingen zorgt en dat het belangrijk is dat er iets aan
armoede en de onrechtvaardige situaties die hiermee gepaard gaan gedaan wordt. Ze willen
met andere woorden armoede bespreekbaar maken.
S: Ook al met een koffie, een koekje, dat is gelijk. Wat ze moeten kunnen, is
samenkomen in die kring en die kring moet buiten komen naar de wereld toe van kijk
het bestaat, ook al wil ik daar zogezegd een vlag van maken, en het bestaat
armoede. Gelijk de politiekers, de dingen allemaal, zouden dat allemaal moeten
weten hoe mensen moeten overleven.
Ma: Het is niet plezant, want je moet vertellen over een slecht moment van je leven.
Het is niet plezant, maar we doen het graag omdat we daarmee andere mensen
helpen die in moeilijkheden zijn. We helpen andere mensen begrijpen dat er mensen
zijn die het echt moeilijk hebben en hoe we die mensen kunnen helpen en wat dat ze
voelen en alles. En alé, dat helpt ons, ons… Het is moeilijk, maar ja dat geeft ons een
goed gevoel.
A: Ja. Ja. En wij zijn open, open en wij kunnen dat niet… Wij zijn open omdat we
willen dat dat open komt. We willen er vaart achter.
Daarnaast willen ze dat mensen zich ervan bewust zijn dat heel wat organisaties
ontoegankelijk zijn voor mensen met een armoede-ervaring en dat verandering op dit vlak
noodzakelijk is. Wanneer de mensen met een armoede-ervaring die deelnemen aan de
werking van vzw De Toevlucht, een bepaalde organisatie, zoals bijvoorbeeld de
maatschappelijke assistenten van het OCMW, toespreken, kaarten ze dit ook aan. Op deze
manier vernemen organisaties waarom ze een bepaalde doelgroep niet bereiken en als ze
deze opmerkingen ter harte nemen, kunnen ze bepaalde zaken proberen te veranderen.
V: ’t Werd dan vooral aangekaart wat de beperkingen ook zijn, hé. Hoe moeilijk dat
alles toegankelijker wordt en dat je eigenlijk heel veel zelf moet zoeken waar je recht
op hebt of niet. […] En alé, dat is zo als je met de medische mensen samenzit voor
een gesprek, dat je zo’n dingen kon zeggen bijvoorbeeld misschien is het gemakkelijk
44
als jullie meer aankaarten, dat je… alé langs daar moet je gaan en langs daar. I: Een
beetje meer toegankelijk zijn? V: Ja ja.
Verder willen ze door hun verhaal te doen een aantal vooroordelen proberen weg te werken
bij mensen zonder armoede-ervaring.
Mi: Er was iemand die erover zei van oh als er een vogeltje op straat ligt van ocharme
dat beestje, terwijl als er een bedelaar op straat ligt ze zouden hem een schop geven
en zeggen van ga werken, jij luiaard. Je weet wel… Om dat taboe en al dat
misverstand die rond armoede bestaat om dat uit de wereld te helpen. Daarvoor dient
eigenlijk die Tandem Luidsprekers.
A: En rechtvaardigheid vooral. Daar krijgen we het van. Dat ze niet te veel mogen
zeggen van rechtvaardigheid zo zo zo. Daar krijgen we het van, hé. I: Hoe bedoel je?
A: Zo van cynische mensen die zeggen van ze zoeken het zelf. Daarvan loop ik de
muren op, hé. Dan is het beleefd om te zeggen van ja er is niemand die zoekt om
daarin te zitten.
Voorts willen ze ook de boodschap brengen aan mensen zonder armoede-ervaring dat
iedereen in een armoede-situatie kan belanden. Een leven kan zo snel veranderen. Zo kan
bijvoorbeeld een scheiding ervoor zorgen dat men in een moeilijke financiële situatie
terechtkomt ondanks het feit dat het koppel voordien welgesteld was. Een ander voorbeeld
wordt aangehaald in volgend citaat:
Ma: Het is waar; Iedereen kan een probleem krijgen, een gezondheidsprobleem. Een
voorbeeld: je kunt een beroerte krijgen en je kunt niet meer spreken en je kunt niet
meer werken, je hebt geen geld meer, je hebt niets voorzien, wat krijg je? Niets, hé.
Als je niet op straat zijt, dan kom je in een sociale woning terecht, hé.
Ten slotte merkte een moeder, die deelneemt aan de werking van vzw De Toevlucht, op dat
ze haar verhaal brengt om mensen zonder armoede-ervaring te tonen dat mensen met een
armoede-ervaring niet anders zijn dan zijzelf.
V: Ook. Soms waren we samen met een hele groep, maar ik weet niet meer hoe dat
noemt, en dan was dat mensen met en zonder armoede die samenkwamen om
eigenlijk te tonen dat iedereen gelijk is en hoe moeilijk het soms is om toch als gelijke
te worden gezien.
Het is met andere woorden een plek waar mensen in armoede een stem krijgen, ook naar de
buitenwereld toe.
45
Het was wel opvallend dat er meer mensen in armoede aanwezig waren die tot
empowerment in brede zin gekomen zijn in vzw De Toevlucht in vergelijking met de
Welzijnsschakel Groot-Nevele.
Een andere manier, waarop mensen in armoede in beide Welzijnsschakels hun stem laten
horen, is door deel te nemen aan vergaderingen waarbij een representatie van de
verschillende Welzijnsschakels uit het Meetjesland aanwezig is. Tijdens deze vergaderingen
wordt er rond een thema gewerkt en kunnen mensen hun verhaal kwijt rond dit thema. Wat
er tijdens zo’n vergadering naar voren komt, wordt dan gebundeld en doorgegeven aan het
beleid. In vzw De Toevlucht zijn er soms ook vergaderingen waarbij stilgestaan wordt bij de
activiteiten die er op komst zijn en welke acties ondernomen kunnen worden.
A: Dat is dan over alles praten. Dat is er op komst, dat is er op komst, dat gaat er
gebeuren, wat kunnen we daaraan doen, wat kunnen we daaraan doen, kunnen we
daar actie ondernemen, kunnen we dit doen, kunnen we dat doen en we zijn
vertrokken en dan wordt dit uitgewerkt met een andere groep.
Houding ten opzichte van andere mensen met een armoede-ervaring
Uit de interviews kwam naar voren dat mensen met een armoede-ervaring ook een bepaalde
mening hebben over andere mensen met een armoede-ervaring.
Eerst en vooral stelden een aantal mensen met een armoede-ervaring zich tijdens het
afnemen van de interviews kritisch op ten opzichte van de manier waarop andere mensen
met een armoede-ervaring leven. Ze uitten hun ongenoegen over het feit dat sommige
mensen in armoede hun geld uitgeven aan een dure breedbeeldtelevisie, een IPhone, een
IPod…, maar zogezegd geen geld hebben om hun rekeningen te betalen en het gezin van
voedsel te voorzien. Sommigen reageerden hieromtrent echt geërgerd.
G: Waarom moet dat een breedbeeld zijn? Die telefoons, ik heb een doodgewoon
telefoontje, ik kan bellen, ik kan een sms’je sturen, waarom moet dat één zijn waar je
internet op hebt en waar je dit op vindt? Wij hebben dat niet nodig. Ik zeg niet
mensen die studeren die kunnen dat gebruiken omdat ze daar veel in opslaan en
omdat dat een hulp is voor hen. Maar als gewone huisvrouw waarom moet je al die
luxe hebben? Eh, dan vind ik van jong, je hebt geen geld om een voorschot te
betalen van vijf euro, maar daarvoor heb je dan wel het geld. Begin eens met
besparingen te doen op je dagelijkse uitgaven. Kijk daar eens naar.
Daarnaast gaf een persoon in armoede, die deelneemt aan de Werking van de
Welzijnsschakel Groot-Nevele, aan dat mensen in armoede ook zaken kunnen leren om uit
46
hun armoedesituatie te geraken en dat er mensen zijn bij wie dit lukt, maar anderen die het
nooit zullen leren.
K: Awel ja, het komt allemaal een beetje samen, hé. Je kunt dat zelf in de handen
hebben, maar eigenlijk ook niet, want soms heb je niet de keuze omdat je geen
opvoeding hebt gehad of zo, generatie-armoede bv., eh maar sommigen kunnen zich
daar dan wel goed uit, die leren, sommige mensen leren wel en kunnen zich
optrekken. Ja. En anderen gaan het nooit leren. Dat is een beetje arrogant hé, wat ik
zeg.
Verder merkten twee mensen met een armoede-ervaring op, beiden deelnemers aan de
Welzijnsschakel Groot-Nevele, dat mensen in armoede ook wat meer het heft in eigen
handen zouden mogen nemen door een job te zoeken en wat bij te verdienen.
De personen, die zich zo opstelden ten opzichte van andere mensen in armoede nemen de
cultuur van het zwijgen aan. Ze stellen geen vragen bij de sociale werkelijkheid en
ondernemen bijgevolg ook geen actie om deze sociale werkelijkheid te veranderen, maar ze
passen zich aan aan hun leven in armoede en adviseren anderen om dit ook te doen.
47
Deel vier: discussie Zowel vzw De Toevlucht als de Welzijnsschakel Groot-Nevele zijn omgevingen waar
leerprocessen mogelijk gemaakt worden en plaatsvinden. Het gaat hierbij zowel om
leerprocessen, waarbij mensen in armoede zaken meepikken of vaardigheden aanleren die
bruikbaar zijn voor het omgaan met de eigen situatie, als om leerprocessen, waarbij mensen
in armoede stilstaan bij de armoedeproblematiek en zich bewust worden van de sociale
werkelijkheid waarin ze leven en de mogelijkheden waarover ze beschikken om deze sociale
werkelijkheid te veranderen.
In beide Welzijnsschakels waren mensen in armoede aanwezig die via het voeren van
gesprekken met vrijwilligers en andere mensen in armoede, door het horen van verhalen van
andere mensen in armoede en door het bijwonen van vergaderingen waar inhoudelijk
gewerkt wordt en ervaringen gedeeld worden, anders beginnen kijken zijn naar armoede, de
oorzaken van armoede en de manier waarop het armoedeprobleem bestreden dient te
worden. De ontwikkeling van een kritisch bewustzijn kwam bij hen tot stand (Freire, 1972,
1974). Dit bracht een gevoel van verontwaardiging met zich mee en leidde bij sommigen van
hen ertoe dat ze een bijdrage wilden leveren aan structurele veranderingsprocessen door
samen met andere mensen in armoede naar buiten te komen en zaken aan te kaarten. Om
tot kritische bewustwording te komen en om tot het veranderen van de werkelijkheid over te
gaan, doorlopen mensen in armoede een lang proces. Een aantal andere mensen in
armoede kwamen niet tot de ontwikkeling van een kritisch bewustzijn ondanks de pogingen
die hiertoe gedaan werden in de Welzijnsschakel.
Om tot empowerment in brede zin te kunnen komen, moeten mensen in armoede een
kritisch bewustwordingsproces en een individueel empowermentproces doorlopen hebben.
Dit komt overeen met wat Zimmerman (2000) stelt:
The extent to which elements at one level of analysis are empowered is directly
related to the empowering potential of other levels of analysis. Similarly, empowering
processes at one level of analysis contribute to empowered outcomes at other levels
of analysis. (p. 46)
Inzetten op empowerment op het niveau van het individu blijkt dus belangrijk te zijn omdat
dit, naast de gevolgen die het heeft voor het individu, ook verdere processen mogelijk maakt
waarbij individuen het aandurven naar buiten te komen en zaken aan te kaarten om
maatschappelijke verandering te realiseren. In beide Welzijnsschakels zijn een aantal
mensen in armoede aanwezig die beide leerprocessen doorlopen hebben en die een
bijdrage leveren aan structurele veranderingsprocessen. Wel gaat het hier om een klein
percentage van het totale aantal mensen die deelnemen aan de werking van de
48
Welzijnsschakels. Er zijn ook mensen in armoede die beide leerprocessen doorlopen
hebben, maar zich niet geroepen voelen om mee te werken aan structurele
veranderingsprocessen of wegens hun moeilijke situatie hiertoe niet in staat zijn. Er zijn ook
mensen in armoede die niet deelnemen aan de activiteiten waar leerprocessen mogelijk
worden gemaakt, maar enkel gebruikmaken van de materiële steun die de Welzijnsschakel
biedt.
Uit het voorgaande blijkt dat vzw De Toevlucht en de Welzijnsschakel Groot-Nevele niet
alleen aan empowerment op het niveau van het individu werken, maar ook aan
empowerment op het niveau van de organisatie en op het niveau van de gemeenschap.
Empowerment als een multi-level construct wordt gerespecteerd (Zimmerman, 2000; Van
Regenmortel, 2002a, 2011). Beide Welzijnsschakels streven er dus naar een enabling niche
in brede zin te zijn. Ze komen beiden naar voren als een omgeving: (1) waar mensen zich
niet gestigmatiseerd, niet gereduceerd tot het probleem, sociaal gewaardeerd en veilig
voelen, (2) waar mensen in armoede andere mensen leren kennen, (3) waar mensen in
armoede steun krijgen, (4) waar keuzemogelijkheden uitgebreid worden, (5) waar
groeikansen aangeboden worden, (6) waar men mensen in armoede stimuleert bij het
aanleren van individuele vaardigheden en (7) waar men inzet op de totstandkoming van een
kritisch bewustzijn bij mensen in armoede zodat deze de stap zouden zetten om naar buiten
te komen om maatschappelijke verandering te realiseren. Deze zaken komen overeen met
de kenmerken van een enabling niche in brede zin, zoals deze in de literatuurstudie
beschreven staan.
Zowel vzw De Toevlucht als de Welzijnsschakel Groot-Nevele erkennen het spanningsveld
individu vs. structuur en proberen zich hierop te positioneren (Driessens & Geldof, 2009).
Beide Welzijnsschakels zetten in op armoedebestrijding door mensen in armoede materiële,
praktische, psychologische ondersteuning te bieden en hen raad en tips te geven. Ze doen
dit om mensen in armoede te helpen, maar zijn er zich tegelijkertijd van bewust dat armoede
op deze manier niet bestreden zal en kan worden. Daarom is hun werking hier niet toe
beperkt, wat anders problematisch zou zijn, maar proberen ze een stap verder te gaan. Ze
zetten tegelijkertijd in op de ontwikkeling van een kritisch bewustzijn bij mensen in armoede
waardoor deze al dan niet beslissen om hun steentje bij te dragen aan het veranderen van
structuren en hiertoe de stap zetten. Ze proberen om samen met mensen in armoede
belemmeringen en systeemfouten in de samenleving aan het licht te brengen en aan te
kaarten en streven samen een sociaal rechtvaardige samenleving na waarin bepaalde
groepen niet meer uit de boot kunnen vallen (Raeymaeckers, Dingenen, & Van
Cauwenbergh, 2016). Niet alleen de ontwikkeling van een kritisch bewustzijn bij mensen in
49
armoede is hierbij van belang, maar ook de vrijwilligers, die actief zijn in beide
Welzijnsschakels, moeten kritisch bewust zijn.
Ondanks het feit dat er in beide Welzijnsschakels mensen in armoede zijn die een
individueel empowermentproces en een kritisch bewustwordingsproces doorlopen hebben
en een aantal van hen hun steentje bijdragen tot het structurele, stellen slechts vier van hen
dat de Welzijnsschakel op een structurele manier een rol speelt in armoedebestrijding. De
meesten vereenzelvigen de rol van de Welzijnsschakel in armoedebestrijding met praktische,
materiële en psychologische/emotionele ondersteuning en het geven van raad en tips.
Hieruit kan afgeleid worden dat, wanneer mensen geconfronteerd worden met materiële
noden en de zorgen van alledag, het structurele niet hun primaire zorg is. Om structureel te
kunnen werken met mensen in armoede is het dan ook belangrijk om mensen in armoede te
helpen en hen ondersteuning te bieden waardoor hun zorgen enigszins verlicht worden en
ze zich willen en kunnen richten tot het structurele. Tegelijkertijd mogen de vrijwilligers niet in
het individuele vervallen. Structureel werken met mensen in armoede blijkt dus geen
evidente opdracht te zijn.
50
Deel vijf: conclusie Uit dit onderzoek kan besloten worden dat zowel vzw De Toevlucht als de Welzijnsschakel
Groot-Nevele omgevingen zijn waarbinnen leerprocessen mogelijk gemaakt worden en
plaatsvinden. Mensen in armoede leren er enerzijds zaken die ze kunnen gebruiken bij het
omgaan met hun eigen situatie. Anderzijds krijgen ze er ook inzicht in de sociale
werkelijkheid waarin ze leven en in de mogelijkheden waarover ze beschikken om deze
sociale werkelijkheid te veranderen. Het zijn met andere woorden omgevingen waarbinnen
de ontwikkeling van een kritisch bewustzijn gestimuleerd wordt (Freire, 1972, 1974). Het
doorlopen van een kritisch bewustwordingsproces en een individueel empowermentproces
kan ertoe leiden dat mensen in armoede de stap zetten om samen met andere mensen in
armoede naar buiten te komen en zaken aan te kaarten en dat ze dus hun bijdrage proberen
te leveren aan structurele veranderingen.
Hieruit kan afgeleid worden dat beide Welzijnsschakels zich positioneren op het
spanningsveld individu vs. structuur (Driessens & Geldof, 2009). Ze zetten niet alleen in op
het veranderen van individuen, maar tegelijkertijd ook op het veranderen van structuren
samen met mensen in armoede. Dit door in de Welzijnsschakel kritische leerprocessen
mogelijk te maken waardoor mensen in armoede beslissen hun steentje bij te dragen aan
structurele veranderingsprocessen.
Beperkingen van het onderzoek
Om een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvraag heeft de onderzoekster
interviews afgenomen van mensen in armoede die al een redelijk traject doorlopen hebben in
de Welzijnsschakel en die zowel aan activiteiten die gericht zijn op het veranderen van
individuen als activiteiten die gericht zijn op het veranderen van structuren, deelnemen. Deze
mensen vormen slechts een klein percentage van de mensen die deelnemen aan de werking
van de Welzijnsschakel. De resultaten kunnen dus niet veralgemeend worden naar alle
mensen in armoede die een beroep doen op de ondersteuning geboden door de
Welzijnsschakels.
Ondanks het feit dat de onderzoekster zo waarheidsgetrouw mogelijk de resultaten tracht
weer te geven, gaat het toch steeds om een interpretatie van de resultaten door de
onderzoeker bij kwalitatief onderzoek.
Aanbevelingen voor verder onderzoek
Er zijn nog mogelijkheden voor verder onderzoek. Eerst en vooral kan het interessant zijn om
gedurende een langere periode in de Welzijnsschakel aanwezig te zijn en mensen in
armoede, die nog maar net deelnemen aan de werking van de Welzijnsschakel, op te
volgen. Dit om na te gaan hoe deze nieuwe deelnemers groeien, welke leer- en
51
bewustzijnsprocessen zich bij hen voordoen en wat hiertoe bijdraagt. Daarnaast kan men
ook met de vrijwilligers in gesprek gaan en hun perspectief op de leer- en
bewustzijnsprocessen in de Welzijnsschakel bevragen.
52
Referentielijst
Boumans, J. (2012). Naar het hart van empowerment. Een onderzoek naar de grondslagen
van empowerment van kwetsbare groepen. Leerdam, Nederland: Anraad.
Bouverne-De Bie, M. (1999). Vrijwillige hulpverlening in onze activerende verzorgingsstaat.
Alert, 25(6), 17-30.
Bouverne-De Bie, M. (2003). Een rechtenbenadering als referentiekader. In M. Bouverne –
De Bie, A. Claeys, A. De Cock, J. Vanhee (Ed.), Armoede en participatie (pp. 1-20). Gent,
België: Academia Press.
Bouverne-De Bie, M. (2012). Sociale agogiek. Gent, België: Academia Press.
Bouverne-De Bie, M., & Van Ewijk, H. (2008). Deel 1 – Een inleiding aan de hand van een
aantal kernbegrippen. In M. De Bie, & H. Van Ewijk (Ed.), Sociaal werk in Vlaanderen en
Nederland. Een begrippenkader (pp. 17-54). Mechelen, België: Wolters Kluwer Belgium NV.
Bouverne-De Bie, M., Roets, G., & Roose, R. (2013). Participatie en armoedebestrijding: een
democratisch vraagstuk. In J. Mostinckx, F. Deven, P. Dauwe (ed.), Welzijn en Zorg in
Vlaanderen. Wegwijzer voor de Sociale Sector (pp. 467-482). Mechelen, België: Wolters
Kluwer.
Cantillon, B. (2009). De paradox van de investeringsstaat: Waarom is de armoede niet
gedaald?. Geraadpleegd op
http://www.centrumvoorsociaalbeleid.be/sites/default/files/de%20paradox%20van%20de%20
investeringsstaat.pdf
Cantillon, B., & De Maesschalck, V. (2012). De sociale investeringsstaat: enkele kritische
overwegingen bij een nieuw beleidparadigma. Geraadpleegd op
http://www.centreforsocialpolicy.eu/sites/default/files/D%202012%206104%2003_oktober%2
02012.pdf
Coene, J. (2015). Halfweg Europa 2020: een blik op onderwijs, tewerkstelling, armoede en
sociale uitsluiting. In D. Dierckx, J. Coene, P. Raeymaeckers, & M. van der Burg (Ed.),
Armoede en Sociale Uitsluiting Jaarboek 2015 (pp. 31-56). Geraadpleegd op
https://www.uantwerpen.be/nl/onderzoeksgroep/oases/
Collet, V., & Steenwegen, S. (2016). Freire – The politics of education. Geraadpleegd op
https://ppw.kuleuven.be/ecs/onderwijs/klassiekers/boekpaginas/freire#basisconcepten
53
Coussée, F. (2016). A socialpedagogical perspective on youth and society – resocialising the
youth question. Keynote presentation at the Conference Social Pedagogy in Europe and
Latin America, Girona, 15/09/2016.
Cox, K. (2006). A Roadmap for Building on Youth Strengths. Geraadpleegd op
https://static.fasdoutreach.ca/www/toolbox/r/Roadmap_for_Building_on_Youth_Strengths.pdf
De Turck, B. (1978). Politiserende hulpverlening, een oriëntering. Nijmegen, Nederland:
LINK.
Departement Welzijn, Volksgezondheid en gezin. (z.j.). Ambitie: Pact 2020. Geraadpleegd
op https://armoede.vlaanderen.be/?q=ambitie-pact-2020
Dierckx, D., Coene, J., & Raeymaeckers, P. (Ed.). (2014). Armoede en Sociale Uitsluiting
Jaarboek 2014. Geraadpleegd op https://www.uantwerpen.be/nl/onderzoeksgroep/oases/
Dierckx, D., Coene, J., Raeymaeckers, P., & van der Burg, M. (Ed.). (2015). Armoede en
Sociale Uitsluiting Jaarboek 2015. Geraadpleegd op
https://www.uantwerpen.be/nl/onderzoeksgroep/oases/
Driessens, K., & Geldof, D. (2009). Individu en/of structuur? Wat wil het sociaal werk
aanpakken? Geraadpleegd op
http://www.canonsociaalwerk.be/essays/Driessens%20Geldof%20-
%20Individu%20en%20of%20structuur.pdf
Dwyer, P. (2002). Making sense of social citizenship: some user views on welfare rights and
responsibilities. Critical Social Policy, 22(2), 1-41. Geraadpleegd op
http://journals.sagepub.com/home/csp
Everaert, H., & van Peet, A. (2006). KG-publicatie nr. 11. Kwalitatief en kwantitatief
onderzoek. Utrecht, Nederland: Hogeschool Utrecht Kenniskring Gedragsproblemen in de
Onderwijspraktijk.
Evers, J. (2015). Kwalitatief interviewen: kunst én kunde (2e ed.). Amsterdam, Nederland:
Boom Lemma Uitgevers.
Freire, P. (1972). Pedagogie van de onderdrukten. Baarn, Nederland: Uitgeverij In den
Toren.
Freire, P. (1974). Culturele actie voor vrijheid. Baarn, Nederland: Uitgeverij In den Toren.
54
Freire, P., Clarke, P., & Macedo, D. (1998). Pedagogy of freedom. Ethics, democracy, and
civic courage. Lanham, MD: Rowman and Littlefield.
Herman, S. (1996). Maatschappelijk werk tussen gisteren en morgen. Leuven, België:
Garant.
Heron, E., & Dwyer, P. (1999). Doing The Right Thing: Labour’s Attempt to Forge a New
Welfare Deal Between the Individual and the State. Social Policy & Administration, 33(1), 91-
104.
Howitt, D. (2010). Qualitative Interviewing. In G. Van Hove (Ed.), Qualitative research for
educational sciences (pp. 131-162). Harlow, Engeland: Pearson Education Limited.
Howitt, D. (2010). Thematic Analysis. In G. Van Hove (Ed.), Qualitative research for
educational sciences (pp. 233-256). Harlow, Engeland: Pearson Education Limited.
International Federation of Social Workers. (2014). Global Definition of Social Work.
Geraadpleegd op http://ifsw.org/get-involved/global-definition-of-social-work/
Jans, M. (2016). Sociaal-cultureel werk in strijd tegen armoede en sociale uitsluiting.
Geraadpleegd op de website van het steunpunt sociaal-cultureel volwassenenwerk:
http://www.socius.be/wp-content/uploads/2016/01/Armoede.pdf
Janssen, R. (2010). Tussen veerkracht en onmacht. Over collectieve empowerment van
armen. In T. Van Regenmortel (Ed.), Empowerment en participatie van kwetsbare burgers.
Ervaringskennis als kracht (pp. 104-117). Amsterdam, Nederland: Uitgeverij SWP BV.
Kabinet Liesbeth Homans. (2014). Beleidsnota 2014-2019 Armoedebestrijding.
Geraadpleegd op https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/beleidsnota-2014-2019-
armoedebestrijding
Lister, R. (1998). From equality to social inclusion: New Labour and the welfare state. Critical
Social Policy, 18, 215-225. Geraadpleegd op http://journals.sagepub.com/loi/csp
Lister, R. (2004). Poverty. Cambridge, Engeland: Polity Press.
Lok, A. (2010). De kracht van zelfhulpgroepen. Geraadpleegd op
http://www.canonsociaalwerk.be/1935_AA/2010%20Lok%20de%20kracht%20van%20zelfhul
pgroepen%20OCR%20C.pdf
55
Lorenz, W. (2016). Rediscovering the social question. European Journal of Social Work,
19(1), 4-17.
Lucassen, P.L.B.J., & Olde Hartman, T.C. (2007). Kwalitatief onderzoek. Praktische
methoden voor de medische praktijk. Geraadpleegd op https://books.google.be/
Maso, I., & Smaling, A. (2004). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam,
Nederland: Boom.
Motief vzw. (z.j.). Paulo Freire. ‘Het algemeen belang’ betekent meestal het belang van de
heersende klasse. Geraadpleegd op http://www.motief.org/index.php/visieenmissie/onze-
inspiratie-en-identiteit/36-over-motief/missie-en-visie/168-paulo-freire
Murphy, M. (2010). On recognition and respect: Honneth, intersubjectivity and education. E-
journal of the British Education Studies Association, 2(2), 3-11. Geraadpleegd op
http://educationstudies.org.uk/
Nationaal secretariaat Welzijnsschakels vzw. 2011. Onze missie. Geraadpleegd op
http://www.welzijnsschakels.be/over-welzijnsschakels/onze-missie
Nationaal secretariaat Welzijnsschakels vzw. 2011. Over Welzijnsschakels. Geraadpleegd
op http://www.welzijnsschakels.be/over-welzijnsschakels
Oosterlynck, S., Kazepov, Y., Novy, A., Cools, P., Barberis, E., Wukovitsch, F., Sarius, T., &
Leubolt, B. (2013). The butterfly and the elephant: local social innovation, the welfare state
and new poverty dynamics (ImPRovE Discussion Paper No. 13/03). Geraadpleegd op
http://citeseerx.ist.psu.edu/viewdoc/download?doi=10.1.1.678.7645&rep=rep1&type=pdf
Perkins, D., & Zimmerman, M. A. (1995). Empowerment theory, research, and application.
American Journal of Community Psychology, 23, 569-579.
Plochg, T., & van Zwieten, M.C.B. (z.j.). Kwalitatief onderzoek. Geraadpleegd op
http://www.degoedewerker.nl/downloads/Kwalitatief%20onderzoek_Handboek_Gezondheids
zorgonderzoek_BSL_2007.pdf
Raeymaeckers, P., Dingenen, D., & Van Cauwenbergh, L. (2016). Sociaal werkers en
armoede. Geen succes zonder generalisten. Geraadpleegd op http://sociaal.net/analyse-
xl/sociaal-werkers-en-armoede/
56
Raeymaeckers, P., Oosterlynck, S., Coene, J., Delbeke, B., Debruyne, P., & Ghys, T. (Ed.).
(2016). Armoede en Sociale Uitsluiting Jaarboek 2016. Geraadpleegd op
https://www.uantwerpen.be/nl/onderzoeksgroep/oases/
Rapp, A. C., & Goscha, J. R. (2012). The Strengths Model: A Recovery-Oriented Approach
to Mental Health Services. Geraadpleegd op https://books.google.be/
Rappaport, J. (1984). Studies in Empowerment. Introduction to the Issue. In J. Rappaport, &
R. Hess (Ed.), Studies in Empowerment. Steps Toward Understanding and Action (pp. 1-7).
Geraadpleegd op https://books.google.be/
Rappaport, J. (1995). Empowerment Meets Narrative: Listening to Stories and Creating
Settings. American Journal of Community Psychology, 23, 795-807.
Riger, S. (1993). What’s wrong the empowerment. American Journal of Community
Psychology, 21, 279-292.
Roets, R., Roose, R., De Bie, M., Claes, L., & Van Hove, G. (2012). Pawns or Pioneers? The
Logic of User Participation in Anti-poverty Policy-making in Public Policy Units in Belgium.
Social Policy & Administration, 46, 807-822. doi: 10.1111/j.1467-9515.2012.00847.x
Roose, R., Claeys, A., & Bouverne-De Bie, M. (2005). Participatie en OCMW. In J. Vranken,
K. De Boyers, & D. Dierckx (Ed.), Armoede en Sociale Uitsluiting. Jaarboek 2005 (pp. 235-
250). Geraadpleegd op https://www.acco.be/nl-be
Rosanvallon, P. (1995). La nouvelle question sociale: repenser l’état-providence. Parijs,
Frankrijk: Seuil.
Serrien, L., & De Backer, K. (2016). Sociaal werk is een basisvoorziening. Maria De Bie met
pensioen. Geraadpleegd op http://sociaal.net/interview/sociaal-werk-is-basisvoorziening/
Speer, P., & Hughey, J. (1995). Community organizing: An ecological route to empowerment
and power. American Journal of Community Psychology, 23, 729-748.
Spicker, P. (2007). Definitions of poverty: twelve clusters of meaning. Geraadpleegd op
http://citeseerx.ist.psu.edu/viewdoc/download?doi=10.1.1.701.60&rep=rep1&type=pdf
Steyaert, J. (2014). 1978 Politiserende hulpverlening. Geraadpleegd op
http://www.canonsociaalwerk.eu/be/details_verwant.php?cps=3&verwant=176
57
Studiedienst Vlaamse Regering. (2017). 2017 Vlaamse Armoedemonitor. Geraadpleegd op
http://regionalestatistieken.vlaanderen.be/sites/default/files/atoms/files/vlaamse-
armoedemonitor-2017.pdf
Suijs, S. (2012). Ervaring aan de grens. Hedendaagse armoedebestrijding in Vlaanderen
(Proefschrift, Katholieke universiteit Leuven faculteit psychologie en pedagogische
wetenschappen, België). Geraadpleegd op
https://lirias.kuleuven.be/bitstream/123456789/357828/1/proefschrift+Stijn+Suijs.pdf
Tew, J. (2006). Understanding Power and Powerlessness. Towards a Framework for
Emancipatory Practice in Social Work. Journal of Social Work, 6, 33-51. doi:
10.1177/1468017306062222
Van de Walle, I. (2012). Van geloof naar boosheid en weer terug. Het discours van
armoedebestrijding uitgediept. Geraadpleegd op
https://lirias.kuleuven.be/bitstream/123456789/422361/1/Interview+Stijn+Suijs.docx
van der Burg, M., & Coene, J. (2015). Armoede en sociale uitsluiting ontcijferd. In D. Dierckx,
J. Coene, P. Raeymaeckers, & M. van der Burg (Ed.), Armoede en Sociale Uitsluiting
Jaarboek 2015 (pp. 331-390). Geraadpleegd op
https://www.uantwerpen.be/nl/onderzoeksgroep/oases/
Van Der Linde, M. (2013). 1864 Octavia Hill. Volkshuisvesting als scharnier in de sociale
hulpverlening. Geraadpleegd op
http://www.canonsociaalwerk.be/int/details.php?cps=10&auteur_id=9&canon_id=84
Van Regenmortel, T. (2002a). Empowerment en Maatzorg. Een krachtgerichte
psychologische kijk op armoede. Leuven, België: Acco.
Van Regenmortel, T. (2002b). Empowerment en Maatzorg: een krachtgerichte
psychologische kijk op armoede. In J. Vranken, K. De Boyser, D. Geldof, & G. Van Menxel
(Ed.), Armoede en Sociale Uitsluiting, Jaarboek 2002 (pp. 71-84). Geraadpleegd op
https://www.uantwerpen.be/nl/onderzoeksgroep/oases/
Van Regenmortel, T. (2006). Vijf pijlers van een empowerende hulpverlening. In K.
Driessens, & T. Van Regenmortel (Ed.), Bind-Kracht in armoede. Leefwereld en
hulpverlening (pp. 243-256). Geraadpleegd op https://books.google.be/
58
Van Regenmortel, T. (2009). Empowerment als uitdagend kader voor sociale inclusie en
moderne zorg. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 18(4), 22–42.
Geraadpleegd op https://www.journalsi.org/
Van Regenmortel, T. (2011). Lexicon van empowerment. Geraadpleegd op
http://eropaf.org/lib/publicaties/R1429_lexicon_empowerment.pdf
Van Riet, N. (2006). Social Work. Mensen helpen tot hun recht te komen. Assen, Nederland:
Koninklijke Van Gorcum BV.
Van Riet, N., & Wouters, H. (1985). Helpen = leren. Politiserend maatschappelijk werk als
bijdrage tot emancipatie. Nijmegen, Nederland: Dekker en van de Vegt.
VESOC. (2009). Pact 2020: Een nieuw toekomstpact voor Vlaanderen. 20 doelstellingen.
Geraadpleegd op https://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/pact-2020-een-nieuw-
toekomstpact-voor-vlaanderen-20-doelstellingen
Villadsen, K. (2007). The Emergence of ‘Neo-Philanthropy’. A New Discursive Space in
Welfare Policy?. Acta Sociologica, 50, 309-323. Geraadpleegd op
http://journals.sagepub.com/home/asj
Vranken, J. (1998). Van ‘moderne’ armoede naar ‘sociale uitsluiting’: een verkenning van
begrips- en beleidsontwikkelingen. In J. Vranken, B. Vanhercke, L. Carton, & G. Van Menxel
(Ed.), 20 Jaar OCMW: Naar een Actualisering van het Maatschappijproject (pp. 63-78).
Antwerpen, België: Acco.
Vranken, J. (2004). Over armoede en sociale uitsluiting: het begrippenkader. Belgisch
Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 46, 745-758. Geraadpleegd op
http://socialsecurity.belgium.be/nl/publicaties/btsz
Zimmerman, M. A. (1995). Psychological empowerment: Issues and illustrations. American
Journal of Community Psychology, 23, 581-599.
Zimmerman, M. A. (2000). Empowerment Theory: Psychological, Organizational, and
Community Levels of Analysis. In J. Rappaport, E. Seidman (Ed.), Handbook of Community
Psychology (pp. 43-63). New York, NY: Kluwer Academic/ Plenum Publishers.
59
Bijlage
Bijlage één: informed consent
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
Vakgroep Sociaal Werk en Sociale Pedagogiek
Onderzoekster Frauke Maes
INFORMED
CONSENT
Ik, …………………, verklaar hierbij dat ik bereid ben om mee te werken aan de masterproef van
Frauke Maes, studente Master of Science in het Sociaal werk aan de Universiteit van Gent. Voor deze
masterproef worden een aantal personen, die deelnemen aan de werking van een
welzijnsschakelgroep, bevraagd. Het interview gaat dieper in op de werking van en de leerprocessen
in deze welzijnsschakelgroep.
Kruis aan waarmee u akkoord bent:
□ Ik ben bereid geïnterviewd te worden. De gegevens van het interview zullen anoniem verwerkt
worden.
□ Het interview mag opgenomen worden zodat de onderzoekster achteraf over de mogelijkheid
beschikt om dit interview opnieuw te beluisteren en te verwerken. Het gesprek zal nadien gewist
worden.
(1) Ik heb uitleg gekregen over het onderzoek, het interview en de vragen die gesteld zullen worden
en heb de mogelijkheid gekregen om bijkomende informatie te verkrijgen.
(2) Ik neem uit vrije wil deel aan dit onderzoek.
(3) Ik geef de onderzoekster toestemming om de gegevens van het interview op vertrouwelijke wijze te
bewaren, te verwerken en anoniem te rapporteren.
(4) Ik ben op de hoogte van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder moment
stop te zetten en dit zonder opgave van reden.
(5) Na afloop van het onderzoek, kan ik een exemplaar van de masterproef verkrijgen.
Contactgegevens:
Frauke Maes – 0497/82.61.89 – [email protected]
Promotor: prof. Dr. Griet Roets – 09 264 62 93 - [email protected]
Begeleidster: Katrien Boone – 09 264 62 82 - [email protected]
Gelezen en goedgekeurd op………………..(datum),
Handtekening
…………………………………
Hartelijk bedankt!
60
Bijlage twee: leidraad interview
VRAGENLIJST DEELNEMERS WELZIJNSSCHAKELS
INLEIDEND WOORD
Ik ben een masterstudent Sociaal Werk aan de Universiteit Gent en neem deze interviews af
in het kader van mijn masterproef. Voor mijn masterproef wil ik nagaan wat de
Welzijnsschakel voor personen, die aan de werking van de Welzijnsschakel deelnemen,
betekent voor zowel het omgaan met hun eigen situatie als voor hun kijk op de
armoedeproblematiek en hun eigen rol daarin. De bedoeling is dus om uw perspectief op de
werking van en de leerprocessen in de Welzijnsschakel te bevragen.
VRAGEN
ORGANISATIE- EN PERSOONSGEGEVENS
Naam Welzijnsschakel:
Naam geïnterviewde:
Rol geïnterviewde in de Welzijnsschakel:
Tijdsduur deelname aan de werking van de Welzijnsschakel:
Algemene startvraag: Wat betekent de Welzijnsschakel voor je? Waarom kom je naar hier?
ACTIVITEITEN WELZIJNSSCHAKEL
1) Hoe ervaar je de activiteiten in de Welzijnsschakel?
Wat spreekt je het meest aan in deze activiteiten? Wat vind je het meest ondersteunend in deze activiteiten?
Wie neemt een belangrijke positie in bij deze activiteiten?
Hoe ervaar je de gesprekken met andere deelnemers in de Welzijnsschakel?
Hoe ervaar je de gesprekken met de vrijwilligers in de Welzijnsschakel?
Hoe ervaar je de groepswerking in de Welzijnsschakel?
61
OMGAAN MET DE EIGEN SITUATIE
2) Ga je anders om met je eigen situatie sinds je deelgenomen hebt aan de werking van de Welzijnsschakel?
Op welke manier ga je anders om met je eigen situatie?
Wat heeft ervoor gezorgd dat je anders bent beginnen omgaan met je eigen situatie?
Wat heeft er kansen geboden in je persoonlijk leven? Wat vond je hierbij ondersteunend in de Welzijnsschakel?
KIJK OP DE ARMOEDEPROBLEMATIEK
4) Wat betekent armoede voor je?
5) Ben je anders gaan kijken naar de armoedeproblematiek door de werking van de
Welzijnsschakel?
Wat heeft er voor gezorgd in de Welzijnsschakel dat je anders bent gaan kijken naar armoede? Wat was de trigger?
GROEPSWERKING
3) Wat betekent de groepswerking voor je?
Wat maakt dat je in de groepswerking komt?
Wat gebeurt er in de groepswerking?
Waarom vind je de groepswerking belangrijk?
Wat zorgt ervoor dat je terug blijft keren naar de groep?
Wat vind je ondersteunend in de groepswerking? Wat heb je daarin nodig?
62
ROL ARMOEDEBESTRIJDING
6) Hoe kijk je naar armoedebestrijding? Wat is er nodig om armoede te bestrijden?
7) Spelen de Welzijnsschakels volgens jou een rol in de armoedebestrijding?