1
De verwerking van het koloniale
verleden in Nederland en België
Yorick Smakman Ma-thesis Politiek en maatschappij
0411981 Begeleider: Ewout Frankema
01-07-2011
2
1) Inhoudsopgave
2) Inleiding 3
2.1 Methode 4
3) De koloniale geschiedenis van België in Congo en de dekolonisatie 8
3.1 De Congo-Vrijstaat 9
3.2 De dekolonisatie van Congo 10
4) De koloniale geschiedenis van Nederland in Indonesië vanaf de negentiende
eeuw en de dekolonisatie 17
4.1 De Atjeh-oorlogen 18
4.2 De dekolonisatie van Indonesië 20
5) De houding van de media en politiek in België en Nederland tegenover het
koloniale verleden vanaf de dekolonisatie 25
5.1 België 25
5.1.1 De Congo-Vrijstaat 26
5.1.2 De dekolonisatie 30
5.2 Nederland 32
5.2.1 De Atjeh-oorlogen 33
5.2.2 De dekolonisatie 34
5.3 Vergelijking 41
6) De internationale betrekkingen tussen België en Congo en tussen Nederland
en Indonesië , vanaf de dekolonisatie 45
6.1 België en Congo 45
6.2 Nederland en Indonesië 48
6.3 Vergelijking 52
7) De manier waarop in het secundair onderwijs in Nederland en België om wordt
gegaan met het koloniale verleden en de dekolonisatie 54
7.1 België 54
7.2 Nederland 56
7.3 Vergelijking 58
8) Conclusie 59
9) Literatuurlijst 63
3
2) Inleiding
Nederland en België zijn twee West-Europese natiestaten met een roerig verleden op het
internationale toneel. Nederland heeft een bloeiperiode gekend in de zeventiende eeuw, en
België is na haar onafhankelijkheid in 1830 snel uitgegroeid tot een succesvol
geïndustrialiseerd land. Beide landen hebben dan ook koloniën gehad die veel groter waren
dan de landen zelf, waardoor ze internationaal aanzien verwierven. Nederland heeft in het
Caribische gebied enkele koloniën gehad, die niet erg groot waren, maar vooral van het
bezit van een grote kolonie in het oosten, het huidige Indonesië, heeft Nederland door de
eeuwen heen veel profijt gehad.
België roerde zich pas veel later dan Nederland op het koloniale toneel. In de negentiende
eeuw, toen de kolonisatie van Afrika in volle gang was, meende de toenmalige koning van
België, koning Leopold II, dat België ook een kolonie nodig had. Dit werd uiteindelijk het
huidige Congo, gelegen in centraal Afrika. Eerst was dit Leopold II’s privé-eigendom, maar
vanaf 1908 was het een kolonie van België, dat hiermee ook zijn grondgebied flink
uitbreidde.
In de twintigste eeuw werd nationalisme een steeds dominantere ideologie, niet alleen
meer in Europa, maar ook in de rest van de wereld. Dit impliceerde dat in steeds meer
koloniën de roep om soevereiniteit groot werd, waardoor in de loop van de twintigste eeuw
wereldwijd de dekolonisatie op gang kwam. Ook werden de VS steeds machtiger, en als
ex-kolonie hadden zij weinig op met de koloniale rijken van de Europese landen. Zo
raakten in de loop van de twintigste eeuw alle Europese landen vrijwel al hun koloniën
kwijt. Voor deze Europese landen was dit vaak een moeilijk proces, omdat hun macht in de
wereld een stuk minder groot werd. Voor betrekkelijk kleine landen als België en
Nederland is dit extra pijnlijk geweest, omdat zij hun internationale aanzien toch vooral
door hun koloniale bezittingen verwierven.
In deze scriptie wordt vergeleken hoe er na de dekolonisatie aangekeken werd en wordt
tegen het koloniale verleden in beide landen. Het is me in Nederland altijd opgevallen dat
er, als het over ons koloniale verleden gaat, veel over de Gouden Eeuw van Nederland
gesproken wordt, maar weinig over de negentiende en vooral de twintigste eeuw, kortom
over de tijd waarin Nederland Indonesië kwijt is geraakt. Naar aanleiding van het
verschijnen van het boek Congo: een geschiedenis, en de enorme aandacht die daar naar
uitging, de auteur won onder andere drie literaire prijzen met het boek, ben ik me af gaan
vragen hoe België met haar koloniale verleden omgaat en of dit anders is dan hoe
Nederland er mee omgaat. In België heeft het boek een flinke discussie teweeg gebracht.
Het viel me op dat in Nederland na de dekolonisatie nooit een dergelijk werk over
Indonesië verschenen is dat zoveel aandacht kreeg.
De vergelijking tussen beide landen en hun koloniale verleden is om verschillende redenen
relevant. Ten eerste zijn beide landen klein en verwierven ze aanzien en status door hun
4
koloniale bezittingen. Hierdoor hebben beide landen extra veel nadruk op het behoud van
hun koloniale bezittingen gelegd, ze hadden immers allebei één kolonie die erg belangrijk
was. Dit geldt niet voor landen als Frankrijk en Engeland, die een heel koloniaal rijk
hadden, en hun koloniën daardoor wat eenvoudiger los konden laten. Ook zijn deze landen
zelf groter, zodat er wat meer van hun macht in de wereld over is gebleven.
Een andere reden waarom de vergelijking tussen België en Nederland relevant is, is dat
beide landen hun koloniën pas opgaven na de Tweede Wereldoorlog, terwijl de
dekolonisatie toen toch al lang in gang was gezet. Het ging bij beide landen ook niet van
harte. Een derde reden die het relevant maakt om deze vergelijking te trekken, is dat
koning Leopold II van België, toen hij Congo eenmaal in handen had, bij het besturen van
deze kolonie geïnspireerd werd door het Nederlandse Cultuurstelsel, zoals dit werd
uitgevoerd in Nederlands-Indië. Verder lijkt het erop dat beide samenlevingen het tot op
de dag van vandaag moeilijk vinden om over hun koloniale verleden te praten, wat de
vergelijking extra interessant maakt. Ik wil me dan ook richten op de verwerking van het
koloniale verleden vanaf de dekolonisatie tot nu.
Een opmerking die ik er nog graag bij wil maken, is dat de neiging om de geschiedenis van
het eigen land als rooskleuriger te beschrijven dan die van andere landen, bij erg veel
mensen lijkt te bestaan. Illustrerend is in dit geval dat, wanneer mensen om mij heen mij
vroegen waar ik mijn scriptie over schreef, en ik dit vertelde, vrijwel altijd de reactie als
volgt was: “Die Belgen, die hebben er met die Leopold II echt een bende van gemaakt.
Schandalig hebben ze zich gedragen.” Vrijwel niemand in mijn omgeving noemde de
Nederlandse Atjeh-oorlogen. En wat ik gezien de omvang van de operatie en de tijd dat
het geleden is, nog opvallender vond: ook vrijwel niemand noemde de Nederlands-
Indonesische oorlog, die in dit stuk meestal zal worden aangeduid met de officiële,
eufemistische, term ervoor, die uit de tijd zelf stamt: De politionele acties. Het is juist dit
mechanisme, dit onderdeel van het nationalisme, dat voor mij als student de drijfveer is
geweest voor het kiezen van dit onderwerp.
2.1 Methode
Mijn verwachting is dat het voor Europese landen moeilijk is om in het verhaal van hun
nationale geschiedenis veel aandacht te schenken aan de afbraak van hun koloniale rijk,
en vooral voor kleine landen als Nederland en België. En als er aandacht wordt besteed
aan het koloniale verleden, is het waarschijnlijker dat er weinig nadruk op de negatieve
aspecten wordt gelegd. Dit is te verklaren doordat landen de neiging hebben om hun eigen
geschiedenis op een zo positief mogelijke manier te vertellen. In een tijd waarin algemeen
geaccepteerd wordt dat mensen gelijk zijn en landen vanzelfsprekend recht hebben op
soevereiniteit, kan het onderdrukken van hele volken zoals dit gebeurde in de koloniale
tijd, niet direct als positief aangemerkt worden. De Europese landen hebben dan ook meer
de neiging om de nadruk te leggen op de positieve dingen die ze gedaan hebben voor deze
landen. Daarom zal ik van zowel Nederland als België twee, duidelijk in het oog
5
springende, gewelddadige periodes uit het koloniale verleden bestuderen, omdat ik vooral
benieuwd ben hoe met de negatieve aspecten van het koloniale verleden wordt omgegaan.
Bij Nederland en Indonesië is het eerste aspect de Atjeh-oorlogen, die begonnen aan het
eind van de negentiende eeuw en duurden tot in het begin van de twintigste eeuw, en het
tweede aspect de koloniale oorlog die Nederland gevoerd heeft na de Tweede Wereldoorlog
om de onafhankelijkheid van Indonesië te voorkomen en het Nederlandse gezag op de
eilandengroep te herstellen.
Bij België en Congo richt ik me op het begin van de kolonisatie van Congo, waarin Leopold
II met zijn rubberpolitiek voor desastreuze ontwikkelingen in het land gezorgd heeft. Ten
tweede kijk ik bij België ook naar het moment waarop het de kolonie los moest laten,
omdat dit gepaard ging met geweld tegen aanwezige Belgen, en België daarna nog nauw
betrokken is geweest bij een oorlog die er vlak na de onafhankelijkheid van Congo uitbrak.
Om te bepalen hoe er in de samenlevingen van België en Nederland omgegaan werd en
wordt met deze pijnlijke aspecten van het koloniale verleden, richt ik me op een aantal,
mijns inziens essentiële, onderdelen van de samenleving . Ik heb eerst gekeken naar de
manier waarop er in de media mee om is gegaan en de manier waarop de politiek er mee
om is gegaan. Er is voor gekozen om de politiek en media tegelijk te behandelen, omdat
de houding van media vaak samenhangt met standpunten van politieke partijen. Anders
gezegd, de houding die linkse politieke partijen hebben, wordt door linkse media
verkondigd, en de houding van rechtse partijen, door rechtse media.
Vervolgens kijk ik naar de manier waarop betrekkingen tussen België en Congo en
Nederland en Indonesië na de onafhankelijkheid zijn verlopen. De manier waarop België
zich nu verhoudt tot Congo en de manier waarop Nederland zich nu verhoudt tot
Indonesië, zegt iets over de verwerking van het koloniale verleden. De landen zijn per
definitie met elkaar verbonden, omdat de ex-kolonisators vrijwel altijd nog economische
belangen hebben in hun ex-koloniën, en ze voor een deel een gezamenlijke geschiedenis
hebben. Ook hebben de landen door migratiestromen een culturele verbondenheid. Toch
zijn de internationale betrekkingen vaak niet zonder problemen, omdat kolonisatie een
vorm van overheersing was, wat toch voor spanningen kan zorgen in de betrekkingen
tussen de ex-kolonisator en de ex-kolonie.
Als laatste kijk ik naar de manier waarop er onderwijs wordt gegeven over de koloniale
geschiedenis. Geschiedenisonderwijs is bij uitstek een manier om de eigen geschiedenis
extra positief te belichten, waardoor het relevant is om te kijken naar de manier waarop er
met de pijnlijke aspecten van het koloniale verleden wordt omgegaan in het onderwijs. De
meeste mensen hebben voornamelijk geschiedenislessen op het secundaire onderwijs,
zodat dit het type onderwijs is, waar ik me op richt. Deze elementen hangen allemaal met
elkaar samen, zodat ik op deze wijze een goed beeld kan geven van de houding van beide
samenlevingen.
6
Mijn verwachting is dus, dat zowel België als Nederland de nadruk leggen op de positieve
aspecten van het koloniale verleden. Hieruit volgt dat de pijnlijke aspecten waarschijnlijk
of verdraaid worden, of dat er weinig aandacht aan geschonken wordt. Een theoretische
onderbouwing voor de verwachting dat landen een positieve versie van hun eigen
geschiedenis geven, is terug te voeren op het idee van Benedict Anderson. Hij stelt in zijn
beroemde werk Imagined Communities dat natiestaten gebaseerd zijn op een
mythologische weergave van de eigen geschiedenis, en dat volken aan de hand hiervan
een saamhorigheidsgevoel afleiden. Geschiedenis wordt dan gebruikt als iets waar je als
inwoner van een land trots op kunt zijn, en is zo dus één van de belangrijkste
componenten van nationalisme.1 Anderson is niet de enige die hierover geschreven heeft.
Veel historici onderkennen dat wetenschappers de neiging hebben om pijnlijke aspecten uit
het verleden van het eigen land weg te laten bij de geschiedschrijving. Dit komt doordat
veel historici menen dat zingeving het belangrijkste doel van geschiedschrijving is.2 De
geschiedschrijving van een land moet vanuit dit idee ingekapseld worden in de identiteit
die een land zichzelf graag aanmeet. Pijnlijke koloniale oorlogen en vooral de
gewelddadige details, passen vaak niet in deze identiteit, en worden dan liever
weggelaten. In het schrijven van nationale geschiedenis zitten altijd nationalistische
elementen.3
België is op het eerste gezicht een meer verdeeld land dan Nederland, dit valt bijvoorbeeld
op te maken uit het feit dat het de Belgen al meer dan een jaar niet lukt om een regering
te vormen. De twee taalgebieden en bijbehorende groepen inwoners, de Vlamingen en de
Walen, hebben moeite om tot consensus te komen. Daarom verwacht ik dat er in België
een minder eensgezinde houding is tegenover de vaderlandse geschiedenis, en dus ook
tegenover de negatieve aspecten van het koloniale verleden dan in Nederland het geval is.
Dit zal er niet toe leiden dat de Belgen er meer over praten, maar vooral dat er in België
minder overeenstemming over het verleden bestaat. Anders gezegd verwacht ik dat de
Belgen een minder eensgezinde houding hebben met betrekking tot de identiteit die ze
zichzelf aan wensen te meten, dan onder Nederlanders het geval is. En dat dit zichtbaar is
in de manier waarop ze met hun koloniale geschiedenis omgaan.
Omdat in deze thesis een vergelijking tussen twee landen wordt gemaakt, maak ik gebruik
van een comparatieve analyse. Het gaat er hierbij om aspecten die zo veel mogelijk op
elkaar lijken, met elkaar te vergelijken. Daarom behandel ik van beide landen het meest
pijnlijke aspect, alsook de dekolonisatie, omdat die voor beide landen pijnlijk verlopen is.
Ook in de analyse van de houding van de media, de politiek, het onderwijs en de
internationale betrekkingen, is geprobeerd zoveel mogelijk vergelijkbare aspecten te
behandelen. Aan het eind van de hoofdstukken over de verschillende aspecten die
1 B. Anderson, Imagined Communities: Reflections on the origins and spread of nationalism, (Londen, 1991). 2 E. Jonker, Historie: Over de blijvende behoefte aan geschiedenis, (Assen, 2001), 129-131. 3 T. Baker, The age of Michelet, Macaulay, and Bancroft, in: L. Kramer, S. Maza (ed.), A companion to Western historical thought, (Oxford, 2002), 185-204.
7
geanalyseerd worden, zal telkens een vergelijking volgen, waarin de belangrijkste
verschillen en overeenkomsten tussen de manier waarop België en Nederland met hun
koloniale verleden omgaan, besproken worden.
De hoofdvraag die ik wil beantwoorden, luidt als volgt:
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de manier waarop
België en Nederland hun koloniale verleden verwerkt hebben en wat zijn
hiervoor mogelijke verklaringen?
Hier horen de volgende deelvragen bij, die niet expliciet beantwoord worden, maar
impliciet aan de hand van de hoofdstukindeling voor zich spreken, en zo allemaal aan bod
komen. Bij de laatste drie deelvragen worden dus ook een vergelijking gemaakt, en
worden steeds de belangrijkste overeenkomsten en verschillen besproken:
Wat is het koloniale verleden van België en Nederland en hoe verliep het proces
van dekolonisatie in Congo en Indonesië?
Hoe wordt in de media en politiek in België en Nederland omgegaan met het
koloniale verleden, en vooral met de pijnlijke aspecten?
Hoe zijn de internationale betrekkingen tussen België en Congo, en hoe zijn de
internationale betrekkingen tussen Nederland en Indonesië , na de dekolonisatie?
Hoe wordt in Nederland en België in het secundair onderwijs omgegaan met het
koloniale verleden van beide landen, en vooral met de pijnlijke aspecten?
8
3) De koloniale geschiedenis van België in Congo en de
dekolonisatie
In 1830 riep België haar onafhankelijkheid uit. Het nieuwe land zou geleid worden door
koning Leopold I, maar zijn zoon, de latere koning Leopold II, bleek ambitieuzer. Hij was
onder andere van mening dat België een kolonie moest hebben, zoals de andere
toonaangevende natiestaten in Europa. Waar, dat was van ondergeschikt belang. Hij had
zijn oog ondermeer laten vallen op Constantinopel, Borneo, Nederlands-Limburg, Sumatra,
de Filippijnen, en nog een heel aantal andere gebieden. Maar uiteindelijk was hij het meest
gefascineerd door Centraal Afrika. Hij financierde vanaf 1876 meerdere ontdekkingsreizen
naar het gebied, officieel om de slavenhandel aan banden te leggen, maar het was een
publiek geheim dat hij eigenlijk op eigen gewin uit was. De ontdekkingsreiziger Stanley
was één van de eerste, zo niet de eerste, die een doorsteek door Centraal Afrika maakte.
Toen Stanley in 1878 weer in Europa was, werd hij benaderd door koning Leopold II.
Stanley zou in 1879 op Leopold II’s kosten opnieuw naar Centraal Afrika vertrekken,
ondermeer om enkele stations op te richten, een soort nederzettingen die bemand werden
door Europeanen. Hij reisde naar het latere Congo.
Het ging Leopold II echter niet snel genoeg en vanaf 1882 gaf hij de expeditieleiders de
opdracht om contracten te sluiten met lokale dorpshoofden. Er was wel een probleem voor
Leopold II. Hij opereerde alleen, en niet namens de Belgische staat. Daarom waren er
weinig legitieme argumenten die zijn persoonlijke gebiedsuitbreiding konden
rechtvaardigen. Deze legitimiteit verkreeg hij uiteindelijk via een conferentie, waarin Afrika
feitelijk werd verdeeld door Europese landen. Het officiële doel was Afrika open te stellen
door vrijhandel en beschaving. Dit was de Conferentie van Berlijn, die plaatsvond in 1885,
onder leiding van de Duitse staatsman Bismarck. Tijdens deze conferentie werd Congo aan
Leopold II toegewezen, ondermeer omdat Bismarck liever de Belgische, relatief
ongevaarlijke vorst als leider in Congo had, dan de veel sterkere landen Portugal en
Engeland, die ook in Centraal Afrika aanwezig waren. Bismarcks Duitsland was op dat
moment de machtigste mogendheid van Europa, dus toen Bismarck het een goed idee
achtte om Leopold II’s claim op Congo te honoreren, volgden de andere aanwezigen op het
congres. Hiermee was de stichting van de Congo-Vrijstaat in 1885 een feit.4 Leopold II
werd internationaal gezien als iemand met grote filantropische bedoelingen voor Afrika, zo
was het bekend dat hij de onontgonnen gebieden wilde kerstenen, en een verklaard
tegenstander van de slavenhandel was. Ook dit zorgde er voor dat Congo aan Leopold II
als privé-bezit werd toegewezen op de Conferentie van Berlijn.5
4 D. Van Reybrouck, Congo: een geschiedenis, (Amsterdam, 2010), 50-69. 5 A. Hochschild, King Leopold’s ghost: a story of greed, terror and heroism in Central Africa, (New York, 1998), 8.
9
3.1 De Congo-Vrijstaat
De periode dat Leopold II Congo als privé-bezit onder zijn hoede had, staat niet al te
florissant bekend in de geschiedenis en is dan ook de eerste periode waar de nadruk op
wordt gelegd in deze scriptie. Koning Leopold II zou zelf overigens nooit een stap zetten in
zijn kersverse kolonie, die in de eerste twintig jaar van haar bestaan niet eens duidelijk
vastgestelde grenzen had. Leopold II had het gebied minimaal bezet, en van zijn macht
over het gebied, was, vooral in de beginjaren, feitelijk weinig te merken. Een station
bestond meestal uit niet meer dan één huis, bewoond door een blanke.6 Er was in het
begin dus weinig te merken van de macht van de Europeanen in het huidige Congo. Maar
uiteindelijk zou de geschiedenis van de Congo-Vrijstaat een zeer bloederige worden.
De Belgische koning liet lokale leiders contracten tekenen waarin ze alle rechten op hun
grond verloren, en die aan Leopold II overdroegen. De lokale leiders konden de contracten
niet lezen, maar werden gepaaid met geschenken, zodat ze de contracten vrijwel altijd
tekenden. Hoewel koning Leopold II zijn nieuwe gebied persoonlijk bestuurde, was het zijn
ambitie om er economisch voordeel uit te halen voor heel België. Om de staat te kunnen
regeren, richtte Leopold II in 1885 een leger op, Force Publique geheten. De officieren
waren blank, de soldaten werden gerekruteerd uit de lokale bevolking.7 Leopold II
investeerde ook in het opzetten van een spoorlijn, om het onherbergzame gebied beter te
kunnen controleren, vooral op economisch vlak.8
In deze tijd kwam de rubberhandel op. Door de uitvinding van de opblaasbare rubberhand
in 1845 steeg de vraag naar rubber enorm. De Congo-Vrijstaat werd hierdoor gered, want
rubber was er in overvloed aanwezig in het gebied, en tot die tijd maakte Leopold II
helemaal geen winst in zijn kolonie. Daarom besloot hij dat de lokale bevolking belasting in
rubber moest betalen. De Europese opzichters werden bewapend door Leopold, en waren
niet al te zachtaardig. Als mensen niet genoeg rubber wisten te verzamelen, werden ze in
veel gevallen verminkt of vermoord. En het was niet eenvoudig om genoeg rubber te
verzamelen, want de eisen lagen hoog, het was voor de lokale bevolking bijna onmogelijk
om hier aan te voldoen. Het afhakken van een hand was in dit kader een gangbare straf,
omdat kogels duur waren. De opzichters zetten de lokale bevolking dus onder enorme druk
en dit leidde tot massale slachtingen onder de bevolking.
De eerste berichten over de slachtingen in de Congo-Vrijstaat werden in België nog
weggewuifd. Men geloofde niet dat de praktijk zo gewelddadig was. Berichten hierover
bereikten al snel het buitenland, onder andere door toedoen van aanwezige buitenlandse
missionarissen in het gebied. Vooral de Engelse rapportages over de praktijk van Leopold
II’s rubberpolitiek leidden internationaal tot verontwaardiging. Er begon internationale druk
te komen om iets aan de situatie te doen. Vanaf 1904 was deze druk zo groot, dat het in
6 Van Reybrouck, Congo, 63. 7 Ibidem, 90. 8 Ibidem, 98.
10
België stilaan duidelijk werd dat er iets moest gebeuren, want ondertussen was Leopold II
ook in eigen land onder druk komen te staan.9 De verontwaardiging was mede zo groot
omdat foto’s van Congolezen met afgehakte handen de hele wereld over gingen. In eigen
land spraken vooral katholieken en socialisten schande van de situatie. Leopold II zag zich
genoodzaakt om een onderzoekscommissie op te stellen, die de praktijken in de Congo-
Vrijstaat ging onderzoeken. Hij koos de leden ervan zelf uit, en dacht zo de kritiek te
kunnen pareren. Het liep echter anders. Ook deze onderzoekscommissie concludeerde dat
het beleid van Leopold II desastreuze gevolgen had. Nu moest er echt iets veranderen. De
meest voor de hand liggende optie was het opheffen van de Congo-Vrijstaat, anders
gezegd, Leopold II zijn bezit te ontnemen, en er een Belgische kolonie van te maken. Dit
gebeurde uiteindelijk in 1908, na lang tegensputteren van Leopold II, die voor het afstaan
van zijn kolonie nog ruimschoots betaald werd ook.10 Het aantal doden dat gevallen is in
de Congo-Vrijstaat, is niet bekend, en de schattingen lopen enorm uiteen. Het loopt
waarschijnlijk in de miljoenen en de gevolgen van de rubberpolitiek worden gezien als één
van de grootste en bekendste koloniale rampen die in de negentiende eeuw in Afrika
hebben plaatsgevonden.
3.2 De dekolonisatie van Congo
Nu had België dus pas echt een eigen kolonie, Belgisch Congo, hoewel de winsten uit de
Congo-Vrijstaat ook al in België waren geïnvesteerd. Deze kolonie werd dus meer uit
noodzaak geboren dan uit wenselijkheid, er moest iets veranderen, en de Belgen waren
niet direct trots op hun nieuwe kolonie.11 De rubberpolitiek werd ingeruild voor een andere
industrie, de mijnbouw. Het ging vooral om koper, maar er werden ook andere metalen,
zoals diamant, gedolven. De Belgen wilden graag aan de internationale gemeenschap
bewijzen, na alle kritiek op de Congo-Vrijstaat, dat ze wel degelijk op fatsoenlijke manier
een kolonie konden besturen.12 De lokale bevolking in Belgisch Congo was in deze tijd iets
beter af, maar ook in deze tijd werd gebruik gemaakt van dwangarbeid en waren de
omstandigheden erg slecht. Hetzelfde leger, de Force Publique, bleef bestaan. Voor de
periode tot vlak voor de dekolonisatie van Belgisch Congo is in de Belgische literatuur
erover erg weinig aandacht, en ook gezien het onderwerp van deze scriptie, maak ik een
sprong in de tijd, naar het einde van de jaren ’40.
De Congolezen voelden zich miskend na de Tweede Wereldoorlog, waarin zij aan zij met de
Belgen werd gevochten en waarin veel successen geboekt waren. Ze meenden daarom dat
ze tot volwaardige Belgen gemaakt moesten worden. Na de Tweede Wereldoorlog stond de
blanke bevolking echter gewoon weer op een hogere rang in de maatschappij dan de
Congolese bevolking, en dit leidde tot onvrede. Wel hadden de Belgen in de gaten dat ze
9 G. Vanthemsche, The historiography of Belgian Colonialism in the Congo, in: Europe and the world in European histography, (Pisa, 2006), 89-119, 90-91. 10 Van Reybrouck, Congo, 103-110. 11 Ibidem, 111-118. 12 Z. A. Etambala, De teloorgang van een modelkolonie: Belgisch Congo, 1958-1960, (Leuven, 2008), 10.
11
de Congolezen iets verschuldigd waren. Vanaf 1949 werd dan ook een tienjarenplan
opgezet om het land een volwaardige infrastructuur te geven. Steeds meer Belgen trokken
naar Belgisch Congo om zich daar te vestigen. In 1952 woonden er bijna 70.000 Belgen in
de kolonie, een verdubbeling ten opzichte van zeven jaar daarvoor.13 In deze tijd werd de
kloof tussen de Belgen en de Congolezen nog groter dan ze al was. De Belgen leefden in
luxe, en de Congolese bevolking was nog steeds erg arm. De meeste Belgen die zich bezig
hielden met de kolonie meenden echter dat dit aan de “inlanders” zelf te wijten was, en ze
wilden de erbarmelijke omstandigheden niet onder ogen zien, hoewel er ook
uitzonderingen waren.14
In de jaren ‘50 had België dus het plan opgevat om de kolonie te helpen bij een route naar
modernisering. Belgisch Congo was ten tijde van de economische crisis van de jaren ’30
zwaar getroffen, omdat het land zo afhankelijk was van de internationale handel. Het land
was, en is, erg rijk aan grondstoffen, die voor een zeer groot deel bestemd waren voor de
export. Ondertussen werd er vanuit de Verenigde Naties steeds meer druk gevoerd op de
kolonisatoren om de welvaart in de koloniën te doen toenemen. Achter het idee dat België
zich verantwoordelijk voelde om in deze situatie verandering te brengen, lag de gedachte
dat de Afrikanen zelf minder beschaafd en begaafd waren om hun eigen land uit het slop te
halen. Een superioriteitsgevoel dus. Volgens het opgestelde tienjarenplan zou niet alleen
de infrastructuur verbeterd worden, maar ook zou de industrie uitgebreid worden, en de
agrarische sector efficiënter gemaakt worden.
Tot in de jaren vijftig had vrijwel niemand van het Belgische koloniale bestuur in de gaten
dat de Congolese bevolking überhaupt de wil had om onafhankelijk te worden van België.
In deze jaren was er echter voor het eerst een Congolese elite ontstaan die zich steeds
kritischer op ging stellen tegenover de discriminatie die nog steeds aan de orde van de dag
was in de Belgische kolonie. Congolezen verdienden bijvoorbeeld minder dan de Belgen,
ook al deden ze hetzelfde werk. Ze werden altijd getutoyeerd terwijl dit andersom niet
mocht, en de echt goede banen waren niet voor de Congolezen weggelegd.
Ook vanuit België groeide langzaam het besef dat de kolonie toch een keer losgelaten
moest worden, in 1955 werd voor het eerst een artikel geplaatst met deze boodschap,
hoewel in dat artikel zeker niet werd voorzien dat de dekolonisatie zo kort na het
verschijnen ervan plaats zou vinden.15 In dit stuk, geschreven door Jef Van Bilsen, werd
gesteld dat 1985 als jaartal voor de onafhankelijkheid zou moeten dienen. Het werd
uiteindelijk vertaald in het Frans en kwam zo ook in Belgisch Congo terecht. De evolué’s,
zoals de Congolese elite die langzaam begon op te komen zichzelf noemde, kregen veel
hoop naar aanleiding van het artikel, omdat ze tot dat moment nog nooit een Belg hadden
horen praten over mogelijke onafhankelijkheid van Congo. Het bleek dus toch te kunnen.
De onrust groeide. Overal in Belgisch Congo begon men ineens over de mogelijkheid tot
13 Van Reybrouk, Congo, 217-220. 14 Etambala, De teloorgang van een modelkolonie, 21-25. 15 Van Reybrouck, Congo, 245-247.
12
dekolonisatie te praten. Het werd onrustig. De onrusten breidden zich steeds meer uit, en
om de Congolese elites tegemoet te komen besloot België in 1957 om voor het eerst
verkiezingen te houden in Congo, waarbij op lokale leiders gestemd kon worden. Alleen
volwassen mannen mochten stemmen en de Belgen bleven de baas, maar het lokale
bestuur was vanaf dat moment in handen van de Congolezen zelf. De Belgen dachten dat
hierdoor de rust weder zou keren, maar dit pakte heel anders uit. De opkomst bij de
verkiezingen was tussen de 80 en 85 procent, en antikoloniale sentimenten werden steeds
dominanter in de Congolese samenleving. In 1958 gebeurde er nog iets cruciaals: de
Wereldtentoonstelling werd in Brussel gehouden. Hierom werden er groepen Congolese
evolué’s naar Brussel gehaald, en zo zagen zij hoe de Belgische maatschappij eruit zag. Ze
kwamen er achter dat deze samenleving niet zo gesegregeerd was, en dat de Belgen
helemaal geen halfgoden waren die te beroerd waren het vuile werk op te knappen, zoals
in Belgisch Congo wel het geval was.16
De eerste grootschalige uitbarsting van onvrede jegens het koloniale bestuur volgde op 4
januari 1959. De ongeregeldheden van deze dag liepen uit op een bloederige confrontatie,
waarbij zelfs het leger werd ingezet, omdat het politieapparaat van Belgisch Congo erg
klein was, er waren immers nooit eerder rellen geweest. Deze ongeregeldheden richtten
zich tegen alles wat Belgisch was. Er vielen aan Congolese zijde die dag 47 doden,
allemaal demonstranten, en 241 gewonden.17 Hierdoor werd het voor de Belgen pijnlijk
duidelijk dat de Congolezen wel heel graag onafhankelijk wilden worden van België. Dit
was, gezien de internationale context, ook niet heel verwonderlijk. Meer dan de helft van
de Afrikaanse landen werd onafhankelijk in de jaren ’50 en ’60.
De Belgische koning Boudewijn zegde, na het besef dat Belgisch Congo niet vast te houden
was, dan ook toe dat de onafhankelijkheid van Congo nu niet lang meer op zich zou laten
wachten.18 De belangrijkste Congolese leider, Lumumba, wilde van de koning weten wat
de onafhankelijkheidsdatum zou worden. Er was duidelijk haast bij, en uiteindelijk werd er
tijdens een conferentie met Belgische en Congolese vertegenwoordigers een datum
overeen gekomen: 30 juni 1960 zou Congo onafhankelijk zijn.19 Politiek gezien was Congo
enorm gegroeid. Er waren vanaf de jaren ‘50 heel veel partijen opgekomen die zich meer
op retorische kwaliteiten dan op inhoudelijke kwaliteiten richtten, en vooral allemaal het
idee propageerden dat de Congolese onafhankelijkheid met hen aan het roer het beste
geregeld zou worden. De partijen deden stuk voor stuk prachtige beloften waarvan
achteraf kan worden vastgesteld dat deze moeilijk waren waar te maken. Maar er groeide
wel een politiek bewustzijn onder de Congolese bevolking.
Er zat dus ineens een enorm tempo achter de onafhankelijkheid van Congo. Institutioneel
gezien leek dit een zware opgave te worden; het hele Congolese staatsapparaat moest nog
16 Van Reybrouck, Congo, 250-255. 17 Ibidem, 266. 18 L. De Witte, De moord op Lumumba, (Leuven, 1999), 39. 19 Van Reybrouck, Congo, 268-274.
13
uit de grond gestampt worden, en wel binnen een jaar. De Belgen hadden ook hun
ernstige twijfels over het slagen van deze opgave, terwijl de Congolese bevolking enorm
positief en hoopvol was. België probeerde vooral zijn eigen hachje te redden, onder andere
door de economische belangen veilig te stellen. Hierin heeft België aanzienlijke successen
geboekt, zo kwam het belangrijkste onderdeel van de Congolese economie, het
overkoepelende bedrijf van de mijnbouw, Union Miniere, grotendeels in handen van
Belgische bedrijven. Dit was een cruciale inschattingsfout van de nieuw Congolese staat,
die nog niet eens officieel opgericht was.
Eind mei 1960 vonden er verkiezingen plaats, waarin Lumumba als winnaar uit de bus
kwam. Een moeizame regeringsformatie volgde, maar uiteindelijk wist men een regering te
vormen. Op de drempel van de onafhankelijkheid had Congo een goede infrastructuur, te
danken aan de Belgen, maar nauwelijks hoger opgeleiden, slechts achttien universitair
geschoolde mensen (!), totaal geen mensen met bestuurlijke ervaring, en een enorme,
gefragmenteerde staat. En ook dit was te danken aan de Belgen, want de Congolese
bevolking had nooit de kans gekregen zich te ontwikkelen. Dat de snelle dekolonisatie van
Congo uiteindelijk uit is gelopen op een mislukking, kan dan ook nauwelijks een verrassing
genoemd worden.20
Op de dag dat de onafhankelijkheid werd uitgeroepen, vond een opvallend incident plaats.
Tijdens de plechtigheid in Leopoldstad nam de Belgische koning Boudewijn het woord. Hij
hield een toespraak waarin de zegeningen van het Belgische kolonialisme uitgebreid
geprezen werden. Leopold II werd neergezet als een genie, en Boudewijn stelde dat de
Congolezen nu het fantastische werk dat de Belgische pioniers hadden verricht, voort
moesten zetten. Lumumba, de nieuwe premier van Congo, hield, onverwachts, ook een
toespraak. En de boodschap die hij uitdroeg, was ongeveer het tegenovergestelde van die
van koning Boudewijn. Lumumba had het over de pijnlijke wonden van het koloniale
verleden, dwangarbeid, beledigingen en spot, en de grote, door de Belgen opgelegde,
tegenstellingen tussen arm en rijk. De plechtige goede sfeer was door deze toespraak, die
met luid gejuich ontvangen werd door de Congolezen, verziekt. 21
Na de onafhankelijkheid was het allerminst gedaan met de onrusten die al een jaar aan de
gang waren. Er zal hier niet te veel op alle ellende ingegaan worden, er wordt alleen
gekeken naar de rol die de Belgen bij deze gebeurtenissen gespeeld hebben. En de Belgen
hebben wel degelijk een belangrijke rol gespeeld in het kersverse onafhankelijke Congo.
De Force Publique, het Congolese leger, bestond al vanaf de tijd van Leopold II, en werd
nog steeds geheel geleid door Belgen. De Congolese soldaten kwamen al snel na de
onafhankelijkheid in opstand, omdat zij hun handen vol hadden aan het bestrijden van
onrusten in het land en ondertussen beseften dat er in hun positie nauwelijks verbetering
zou komen. De Belgische officieren zouden gewoon aanblijven, zoals zij al hadden laten
20 Van Reybrouck, Congo, 274-283. 21 Ibidem, 289-292.
14
weten aan de soldaten uit de onderste regionen van het leger. Alle woede richtte zich
hierop tegen de blanke bevolking. Belgische vrouwen werden verkracht, en dit leidde tot
enorme paniek onder de Belgische gemeenschap. Er ontstond onder de Belgen namelijk
het idee dat er massale verkrachtingen plaatvonden en dat niemand meer veilig was.
Uiteindelijk zijn er in deze periode ongeveer 100 Belgische vrouwen verkracht.22 Binnen
enkele weken verlieten 30.000 Belgen in totale paniek Congo, de plek waar ze 80 jaar heer
en meester waren geweest en enorm veel aanzien hadden genoten. De schok onder de
Belgen was enorm.23 Ze lieten het land achter in een economische en bestuurlijke
puinhoop, waar snel een oorlog zou uitbreken.
Met deze oorlog gingen de Belgen zich bemoeien, omdat er nog steeds duizenden Belgen
in Congo aanwezig waren, en deze beschermd dienden te worden. Dit was het officiële
motief van de Belgen om zich met de oorlog te bemoeien. Uiteindelijk bleek dat ze grote
delen van de net verloren kolonie zouden gaan bezetten. Zo voerden de Belgen uiteindelijk
toch een koloniale oorlog, na de vrijwillige soevereiniteitsoverdracht aan Congo. Alleen al
in de maand juli 1960 heeft deze oorlog aan 70 Congolezen en aan 12 Belgen het leven
gekost, en hier zou het zeker niet bij blijven.24
De Belgen hadden, een dag voor de onafhankelijkheid uitgeroepen werd, nog wel een
vriendschapsverdrag getekend met de Congolese regering, waarin stond dat België alleen
zou ingrijpen op verzoek van die regering, en van een dergelijk verzoek was nu geen
sprake.25 Hierop zocht de Congolese regering steun bij de VN, die kreeg ze niet, waarop
Congo toenadering zocht tot de Sovjet-Unie. De VN keurde de Belgische interventie
namelijk goed. Dit alles gebeurde amper twee weken na de onafhankelijkheid van Congo,
op 14 juli 1960 werden alle diplomatieke betrekkingen met België verbroken.26 Later
stemde de VN Veiligheidsraad toch voor het voorstel om de Belgen te laten vertrekken uit
Congo. De Belgische soldaten werden vervangen door blauwhelmen van de VN.27
De situatie zou in de jaren daarna onrustig blijven, en de Belgen bleven zich er mee
bemoeien. Qua binnenlandse Congolese politiek kozen ze partij, en Lumumba, de premier,
werd in 1961 door aanhangers van de latere dictator Mobutu vermoord. De Belgen
speelden hier een dubieuze rol in, er waren vier Belgen aanwezig bij de executie van
Lumumba en zijn handlangers. Op de rol van de Belgen bij deze executie wordt later nog
ruimschoots teruggekomen. Zo werd dus de eerste democratisch gekozen leider van
Congo, binnen een jaar na de onafhankelijkheid vermoord.28 De Belgen ondersteunden
inmiddels Katanga, een provincie die zich snel afscheidde van de nieuwe Congolese staat.
Hier hadden de Belgen nog veel invloed. Door de internationale gemeenschap werd
22 A. A. J. Van Bilsen: “De Kongocrisis van juli 1960: Aantekeningen bij een recent werk”, in: Revue
Belge de filologie et du histoire, (Brussel, 1987), 812-825, 813. 23 Van Reybrouck, Congo, 306-310. 24 Van Bilsen: “De Kongocrisis van juli 1960: Aantekeningen bij een recent werk”, 813. 25 Ibidem, 820. 26 Van Reybrouck, Congo, 316. 27 De Witte, De moord op Lumumba, 44. 28 Van Reybrouck, Congo, 327.
15
Katanga dan ook als een koloniale marionettenstaat beschouwd. De leider, Tshombe, was
wel een Congolees. In Katanga woonde ook nog een vrij grote Belgische gemeenschap.
België gebruikte deze provincie om invloed uit te kunnen blijven oefenen op haar verloren
kolonie. Daar was overigens ook nog steeds een Belgisch leger aanwezig. De Belgen
moedigden andere Congolese provincies ook aan om zich aan te sluiten bij Katanga. De
Belgische publieke opinie was het hier ook mee eens. Ook in de pers werden de Belgische
oorlogsinspanningen gesteund. Dit had alles met de anti-Belgische houding van Lumumba
te maken. De Belgen meenden dat deze houding ervoor zou zorgen dat het uiteindelijk
helemaal verkeerd zou aflopen met het net nieuwe zelfstandige land. Ze waren dat alles
wat door Belgen zo zorgvuldig was opgebouwd, en waar veel trots over bestond, in één
klap voor niets zou zijn geweest. In 1963 werd het plaatselijke bestuur van Katanga
echter, met behulp van de VN, omvergeworpen, en werd Katanga weer onder centraal
bestuur gesteld. In 1965 kwam Mobutu aan de macht. In het boek van Van Reybrouck is
de rol die de Belgen hierbij speelden minimaal, het wordt in ieder geval niet echt duidelijk
hoe dit precies gegaan is.29
Maar hier bestaat geen consensus over. De onlusten waarbij de Belgen betrokken waren,
zouden volgens een lezing die niet terug te vinden is in Van Reybroucks werk, vijf jaar
duren. De Belgen hebben zich al die vijf jaar met de binnenlandse situatie in Congo
bemoeid, en uiteindelijk zouden in de jaren 1960 tot 1965 naar schatting een miljoen
mensen de dood vinden. Volgens De Witte hebben Belgische legerofficieren actief geholpen
bij het aan de macht helpen van de prowesterse Mobutu. De Witte is ook een stuk feller
over de manier waarop de Belgen betrokken waren bij het omverwerpen van de regering
van Lumumba, dan in de versie van Van Reybrouck terug te vinden is.30
Dit geeft al aan dat er in België over veel van de koloniale geschiedenis van het land
weinig overeenstemming bestaat, zelfs niet onder academici, want van Reybrouck heeft
het nauwelijks meer over de rol van de Belgen vanaf de tijd dat Mobutu aan de macht
was.31 Hier wordt later ruimschoots op teruggekomen.
Er was alom kritiek op de snel gegeven onafhankelijkheid van de Belgen aan Congo. Congo
was niet voorbereid op de onafhankelijkheid en de puinhoop waarin het land terecht was
gekomen werd, ook door Belgische critici, aan dit abrupte vertrek geweten. Ook is de
Belgische interventie die plaatsvond na de onafhankelijkheid fel bekritiseerd. De Belgen
hebben uiteindelijk 10.000 militairen naar Congo gestuurd, zonder medeweten en tegen de
zin van de Congolese regering. Dit heeft er toe geleid dat de betrekkingen tussen beide
landen meteen na de onafhankelijkheid onder druk zijn komen te staan.32 Ook heeft de
Belgische aanwezigheid de Congocrisis, zoals de situatie vanaf de onafhankelijkheid tot
aan de machtsovername van Mobutu is gaan heten, zeker niet doen stoppen, en
waarschijnlijk alleen maar erger gemaakt. De Belgen hebben dus alsnog militair
29 Van Reybrouck, Congo, 329-348. 30 L. De Witte, “Detailkritiek op tachtig jaar Congo volgens David Van Reybrouck,” gezien op: www.apache.be. 31 Zie: Van Reybrouck, Congo, 351-383. 32 Van Bilsen: “De Kongocrisis van juli 1960: Aantekeningen bij een recent werk”.
16
ingegrepen na de onafhankelijkheid van Congo, in een poging hun invloed in het land niet
geheel kwijt te raken. Ze waren overigens niet de enigen. Ook de VN, de VS en de Sovjet-
Unie hebben zich met de Congocrisis bemoeid.
17
4) De koloniale geschiedenis van Nederland in Indonesië
vanaf de negentiende eeuw en de dekolonisatie
De Nederlandse koloniale geschiedenis vanaf de negentiende eeuw is heel anders verlopen
dan die van België. Waar de Belgische koning pas een kolonie verwierf aan het einde van
de negentiende eeuw, had Nederland al honderden jaren ervaring op het gebied van
overzeese bezittingen. Nederlands hoogtepunt qua koloniale activiteiten, hoewel dit vrijwel
alleen op economisch gebied zo beschouwd kan worden, ligt in de 17e eeuw, de
Nederlandse gouden eeuw. Toen was de houding tegenover koloniën echter van een hele
andere aard dan vanaf de 19e eeuw het geval was, en de meeste historici spreken tot
1830 dan ook niet van kolonialisme, als het om de Nederlandse aanwezigheid op Java en
de andere Indonesische eilanden gaat. Tot die tijd was er alleen maar sprake van handel
en compagnieën.33 De VOC richtte zich niet op het bezetten van de Indische eilanden,
maar slechts op de handel met de eilanden, waarop ze al vanaf de 17e eeuw een
monopolie had verkregen van de Nederlandse staat. Er is pas sprake van een kolonie
wanneer de volledige soevereiniteit over een gebied is overgenomen, en deze direct door
de koloniale macht bestuurd wordt, en dit was pas vanaf de 19e eeuw het geval. Pas toen
de VOC in 1798 failliet ging, werd Oost-Indië een nationale kolonie.34
Het proces waarin van Oost-Indië een echte kolonie werd gemaakt, heeft de gehele
negentiende eeuw geduurd. In deze eeuw kwam er een staand leger op de Indische
eilanden, waarbij de bevolking steeds meer onder directe controle onderworpen werd. Qua
inmenging in politieke zaken voerde Nederland een “koloniale onthoudingspolitiek,” er
werd in de regel niet ingegrepen in interne aangelegenheden op de eilanden. In deze
periode waarin het Nederlandse gezag meer invloed uit ging oefenen op de Indische
eilanden, werden de particuliere handelsondernemingen afgelost door het Cultuurstelsel,
een enorm overheidsproject. Het werd ingevoerd in 1830. Het cultuurstelsel hield in dat de
lokale landbouwopbrengsten voor 20% moesten worden afgedragen aan export voor de
Europese markt. Koffie was het belangrijkste exportproduct. Er werd misbruik gemaakt
van het systeem, boeren werden gedwongen meer van hun opbrengsten af te staan en
uiteindelijk leidde het systeem tot grote armoede onder de lokale boeren. Dit was dus het
systeem waaruit de Belgische Leopold II de inspiratie haalde voor zijn rubberpolitiek. Het
cultuurstelsel wordt hevig bekritiseerd in de beroemde roman van Multatuli, Max Havelaar.
Op het cultuurstelsel kwam steeds meer kritiek en het was ook niet zo succesvol als
verwacht, particuliere initiatieven hadden vanaf 1870 weer de overhand. Het cultuurstelsel
werd in dat jaar dan ook afgeschaft. Meer Europese bedrijven gingen zich vestigen in
Indië, en het aantal Europeanen dat op de eilanden ging wonen, nam dan ook flink toe.35
Rond 1900 floreerde de handel, zo was de handel in onder andere petroleum, tin en rubber
33 H. L. Wesseling, Indië verloren, rampspoed geboren en andere opstellen over Europese expansie, (Amsterdam, 1988), 256. 34 Ibidem, 258. 35 P. van ’t Veer, De Atjeh-oorlog, (Amsterdam, 1969), 28-30.
18
sterk gegroeid. De Indische staat en bevolking hadden hier echter vrijwel geen profijt van,
dit is dan ook een verklaring voor het feit dat er onrust bleef bestaan op de eilanden.36 In
deze tijd waren de activiteiten van Nederlandse bedrijven niet meer slechts economisch,
maar ook steeds meer “humanitair” gemotiveerd. De conservatieve politicus en latere
premier Abraham Kuyper beschouwde het uitvoeren van voogdij over de bevolking in de
kolonie als de Christelijke roeping van Nederland.37 De Indische bevolking diende dus te
worden opgevoed. Hier werd de naam “ethische politiek” aan gegeven. Hier hoorde ook bij
dat er in onderwijs werd geïnvesteerd. Door het “beschaven” van de Indische bevolking
werden denkbeelden vanuit het westen naar de kolonie geëxploiteerd. De koloniale
maatschappij begon steeds meer op een westerse maatschappij te lijken. Hierdoor raakten
de inwoners bekend met allerlei westerse denkbeelden, zoals theorieën over het
kapitalisme. Zodoende raakte men ook bekend met de ideologie van het nationalisme. Dit
zou een nieuwe voedingsbodem voor onrust onder de lokale bevolking worden. In deze
periode vonden vaak schermutselingen tussen het Nederlandse leger en de inheemse
bevolkingsgroepen plaats, met de Atjeh-oorlogen als dieptepunt. Dit werd in Nederland als
een noodzakelijk kwaad met een correct doel gezien.38 Vanaf 1830 tot 1914 was er
volgens sommigen sprake van een onophoudelijke koloniale oorlog op de Indische
eilanden.39
4.1 De Atjeh-oorlogen
Terwijl in de jaren ’40 en ’50 van de 19e eeuw het verzet tegen het cultuurstelsel toenam,
verwachtte de Nederlandse overheid wel steeds grotere economische bijdragen vanuit de
kolonie, omdat de Nederlandse economie steeds meer begon te draaien op de opbrengsten
uit de kolonie.40 Hierdoor werd het verzet van de lokale bevolking steeds groter. Atjeh, een
provincie op het eiland Sumatra, was in die tijd nog zelfstandig, maar op aanraden van de
Britten, die ook van oudsher sterk vertegenwoordigd waren in Zuidoost Azië, begonnen
steeds meer Nederlanders het idee te krijgen dat het voor de handel voordelig zou zijn als
Atjeh Nederlands zou worden. In 1871 sloot Nederland een overeenkomst met de
Engelsen, Nederland stond haar laatste bezit in Afrika, Goudkust, af aan de Engelsen, en
zou in ruil daarvoor de vrije hand krijgen op Sumatra. Atjeh zou daarop dus kunnen
worden ingelijfd door Nederland. De sultan van Atjeh had echter andere plannen, en
onderhandelde onder andere met de consuls van Italië en de Verenigde Staten. Hierop
verklaarde Nederland Atjeh de oorlog.41 Dit was in 1873.
De Nederlandse vloot die naar Atjeh vertrok kon echter geen vuist maken, en verliet Atjeh
weer. Nog in hetzelfde jaar werd er een nieuwe expeditie begonnen. Ook deze expeditie
36 Van ’t Veer, De Atjeh-oorlog, 225. 37 R. Aerts, Land van kleine gebaren, (Amsterdam, 1997), 167. 38 J. A. A. Van Doorn, W. J. Hendrix, Ontsporing van geweld: over het Nederlands Indisch Indonesisch conflict, (Rotterdam, 1970), 3-7. 39 Van ’t Veer, De Atjeh-oorlog, 15. 40 Ibidem, 25. 41 Ibidem, 34-48.
19
verliep niet zo voorspoedig als werd verwacht. Aanvankelijk werden er successen geboekt
en leek de mislukking van de eerste expeditie goedgemaakt.42 Maar in de praktijk bleek de
lokale bevolking hier heel anders over te denken, en ook de tweede Atjeh-oorlog verliep
uiteindelijk minder voorspoedig dan verwacht. Er vielen veel doden. In 1879 waren onder
het NIL, het Nederlands Indische Leger, 865 man gevallen. De doden onder de lokale
bevolking, hoewel exacte cijfers daarover ontbreken, worden geschat op zeker 30.000
man. Ook waren veel plaatselijke dorpen, kampongs, platgebrand. En de lokale bevolking
had zich nog steeds niet onderworpen, ze was alleen maar meer vijandelijk tegenover de
Nederlanders komen te staan.43 Er was wel civiel bestuur ingevoerd, en de Nederlanders
bleven dus aanwezig in het gebied, maar de lokale bevolking bleef aanvallen uitvoeren en
zich verzetten tegen de Nederlandse aanwezigheid.
Nederland liet dit niet over zijn kant gaan en begon in 1884 een nieuwe Atjeh-oorlog, de
derde dus.44 Deze derde Atjeh-oorlog zou duren tot 1896. In deze oorlog was het
optimisme over het onderwerpen van de lokale bevolking, dat tien jaar geleden nog ruim
aanwezig was, gedaald. De soldaten zagen het als een straf om naar Atjeh uitgezonden te
worden, en vanuit Nederland was nog maar weinig interesse voor wat er gebeurde in
Atjeh.45 Ook deze oorlog liep uit op een mislukking, de Nederlanders werkten, zoals ook in
de voorgaande oorlogen het geval was, nog steeds samen met een deel van de lokale
leiders, en de meest machtige hiervan, Teukoe Oemar, die door de Nederlanders
bewapend was, liep in 1896 over naar de kant van het verzet tegen de Nederlanders.46 De
Atjeh-oorlogen hadden tot nog toe dus vooral geld gekost, volgens schattingen uit 1896 al
zo’n vijfhonderd miljoen gulden. In Nederland zat de schrik en het ongeloof er goed in.
Daarom begon men met een vierde en laatste Atjeh-oorlog, die zou duren van 1898 tot
1942, of tot 1913 dus, daarover is geen consensus. Deze oorlog is het meest berucht.
In deze laatste Atjeh-oorlog werd eerst Oemar opgejaagd, en met succes. Zijn verraad
werd gewroken. Er bleven echter kleine verzetsgroepen bestaan op Atjeh, die lastig aan te
pakken waren. Bij een tocht van het NIL in 1903 werden bijna 3000 burgers gedood. De
oorlog verliep mede door dit soort expedities, succesvol. Uiteindelijk vielen er van 1899 tot
1909, door Van ’t Veer de tien bloedige jaren genoemd, maar liefst 21.865 doden aan de
zijde van de Atjehers, en aan Nederlandse zijde 508.47 Alle belangrijke verzetsleiders
werden opgepakt, en in 1914 was heel Atjeh in handen van het NIL. De belangrijkste
Nederlandse legerleider, gouverneur-generaal Van Heutsz, werd in Nederland
verantwoordelijk gehouden voor het uiteindelijke succes in de oorlog.
Er was in Nederland niet al te veel aandacht voor de oorlogen, behalve als er zo nu en dan
een mogelijk beslissende gebeurtenis plaatsvond. Dit valt te verklaren door het feit dat de
42 Van ’t Veer, De Atjeh-oorlog, 97-99. 43 Ibidem, 125. 44 Ibidem, 156. 45 Ibidem, 158. 46 Ibidem, 203-205. 47 Ibidem, 260.
20
Atjeh-oorlogen zo’n lange periode in beslag namen. Om hier iets aan te doen, nam Van
Heutsz al in 1901, toen hij nog luitenant was, een fotograaf mee op zijn veldtochten. Hij
dacht dat dit tot meer steun vanuit Nederland zou leiden, maar dit bleek juist niet het
geval. De foto’s tonen dan ook gewelddadige beelden. Trotse Nederlandse soldaten
poseren bij gestorven of geboeide Atjehers, en deze beelden leidden tot een schok van
verontwaardiging in Nederland. 48 Toch deed dit niets af aan de status van Van Heutsz in
Nederland, bij zijn terugkeer naar Nederland 1904 werd hij als een held onthaald, waarna
hij aangesteld werd als gouverneur-generaal.49
Uiteindelijk zijn er in de Atjeh-oorlogen naar schatting 100.000 doden gevallen, waarvan
bijna 90.000 afkomstig waren uit de lokale bevolking. Het werd nooit helemaal rustig op
Atjeh, er bleven opstanden georganiseerd worden door de bevolking, de belangrijkste
vonden plaats in 1925, 1927 en 1933.50 Het Nederlandse leger bleef dan ook aanwezig,
hier kwam pas in de Tweede Wereldoorlog een einde aan. Toen werd het gebied veroverd
door de Japanners, en hierna kwam de dekolonisatie dichtbij. Om deze te beschrijven,
wordt eerst weer even een stuk terug in de tijd gegaan.
4.2 De dekolonisatie van Indonesië
Doordat Nederland begonnen was met het opleiden van de plaatselijke bevolking in de
kolonie, steeg de geletterdheid van de bevolking. In 1940 was het aantal analfabeten
boven de 30 jaar in de kolonie teruggebracht tot 70%. De plaatselijke bevolking kwam dus
steeds meer in aanraking met westerse denkbeelden, zoals democratie en nationalisme. In
deze tijd ontstond er echter ook een steeds duidelijkere scheiding tussen de Europese elite
en de Indische bevolking. Er waren steeds minder onderlinge contacten. Ook al waren de
Indiërs hoger opgeleid, de echte top van het bestuur konden ze toch niet bereiken, omdat
alle goede banen toegewezen werden aan Nederlanders of andere Europeanen. Dit zette
steeds meer kwaad bloed bij de Indische bevolking, langzamerhand ontstonden er steeds
meer nationalistische sentimenten in de Indische bovenlaag van de bevolking. Het
Nederlandse koloniale bestuur werd steeds argwanender richting dit opkomende
nationalisme.
In de jaren ’30 vond het Binnenlands Bestuur in Indië dat het tijd was om op te treden
tegen de steeds groter wordende nationalistische beweging. De leiders van de beweging,
met daarbij Sukarno en Hatta, werden in 1933 zonder enig proces opgepakt en verbannen,
zodat de beweging voor een groot deel onschadelijk werd gemaakt. Het gezag op Indië
48 J. T. Siegel, The curse of the photograph: Atjeh, 1901, in: Indonesia, vol. 80 (Jakarta, 2005), 21-37. 49 Van ’t Veer, De Atjeh-oorlog, 257. 50 Ibidem, 293.
21
werd steeds strenger, de archipel kreeg steeds meer kenmerken van een politiestaat.51 Het
nationalisme leek beteugeld.
Maar in maart 1942 viel Japan als bondgenoot van de Duitsers Indië binnen. Het KNIL, het
Koninklijke Nederlands-Indische Leger, werd gemakkelijk verslagen, dit gebeurde in een
week tijd. De Japanners begonnen hierop meteen met het uitschakelen van de
Nederlandse bestuursorganen. De komst van de Japanners werd toegejuicht door de
Indonesische Nationalisten, omdat die telkens door de Nederlanders teleurgesteld waren,
en van de Japanners meer verwachtten. De Nederlandse bestuurders werden in
interneringskampen opgesloten, een pijnlijke episode uit de Nederlandse geschiedenis.
Gezinnen werden gescheiden en de omstandigheden in deze kampen waren slecht. In
totaal werden er tussen de 117.000 en 120.000 mensen in deze interneringskampen
opgesloten, voornamelijk Indo-Europeanen.52 In Nederland staan deze kampen bekend als
Jappenkampen. Uiteindelijk kwamen er in de interneringskampen 20.000 mensen om het
leven. Daarnaast werden de Nederlandse militairen in krijgsgevangenenkampen gezet,
hiervan kwamen er ook 7.000 om het leven. De Japanse bezetting betekende een enorm
gezichtsverlies voor de Nederlandse aanwezigen die gewend waren de baas te zijn op de
Indische eilanden. Er was ineens niets meer over van de elitaire positie die de
Nederlanders eeuwenlang gehad hadden. In de kampen kregen zij niets mee van wat er in
de maatschappij in Indië veranderde, terwijl deze veranderingen erg groot waren.
De tot dan toe verguisde Indonesische nationalisten kregen veel betere posities, ze konden
voor het eerst mee beslissen over de politieke situatie in hun eigen land. Japan probeerde
de Indonesische bevolking te mobiliseren. De Japanners werkten de Indonesische
nationalisten dus in de hand, hoewel wel duidelijk was dat de Japanners meer macht
zouden krijgen dan de Indonesiërs. Toen Japan in de loop van 1944 de strijd dreigde te
verliezen, was dit dan ook erg gunstig voor het Indonesisch nationalisme. Hierdoor
ontstond een wijdverspreid Indonesisch nationaal bewustzijn. Dit ging ten koste van de
aanvankelijke sympathie voor de Japanse bezetters. Uiteindelijk mondde deze situatie uit
in chaos en opstanden, de bersiap. Deze periode begon nadat Japan verslagen was.53
De bersiap kan gezien worden als een revolutionair proces. Dit proces ging gepaard met
plunderingen en moordpartijen. De belangrijkste oorzaak hiervoor was het ontstane
machtsvacuüm in 1945. Ten tijde van dit machtsvacuüm, op 17 augustus 1945, werd door
Indonesische nationalisten de Republiek Indonesia uitgeroepen, met Sukarno als president
en Hatta als premier. Dit bleek achteraf een doorslaggevende gebeurtenis te zijn. Op het
moment dat dit gebeurde, kon het zelfbenoemde nieuwe Indonesische bestuur nauwelijks
een vuist maken. Nederland erkende de nieuwe republiek dan ook niet, en ook de
51 J. J. P. De Jong, Diplomatie of strijd: Het Nederlandse beleid tegenover de Indonesische revolutie, 1945-1947, (Amsterdam, 1988), 20-25. 52 J. Zwaan, ‘Nederlands-Indie onder Japanse bezetting (1942-1945)’,in: Oorlog en verzet in Nederlands Indie 1941-1949, en de voorlichting aan de na-oorlogse generaties, (Amsterdam, 1989) 7-24, 8-14. 53 Van Doorn, Hendrix, Ontsporing van geweld, 26-33.
22
Indonesische bevolking was niet unaniem enthousiast over de nieuwe republiek. Deze
republikeinen wisten wel de steun van de Verenigde Staten te verkrijgen.54 Nederland
maakte zich op voor pogingen om het gezag op de eilanden te herstellen.55 De
Geallieerden hadden echter besloten dat Nederlands-Indië na de capitulatie van Japan niet
meer onder Nederlands gezag zou vallen, maar dat het werd opgesplitst in een Brits en
een Australisch gebied. Er werd aan het eind van 1945 hevig gevochten tussen Britse
troepen, die de Nederlanders uit de interneringskampen wilden bevrijden en de Japanners
terug naar Japan wilden laten gaan, en Indonesische revolutionairen.56
Nederland wilde onder geen beding afstand doen van haar kolonie. In Nederland was de
opvatting wijdverspreid dat de economie afhankelijk was van de opbrengsten uit de
kolonie, hoewel dit in werkelijkheid niet helemaal klopte.57 Ook wilde Nederland koste wat
kost Indië behouden voor haar internationale status. Het schrikbeeld was dat Nederland
anders zou degraderen tot een land van het kaliber Denemarken. Indië verloren,
rampspoed geboren, een leus die stamde uit 1914, is een gevleugelde slogan uit de tijd
vlak na de Tweede Wereldoorlog geworden. Ook zou Indië het volgens veel Nederlandse
politici niet kunnen redden zonder de steun van Nederland.58
Berichten over nationalistische sentimenten en onafhankelijkheid van Indonesië werden
gebagatelliseerd, en de uitroepers van de Republiek Indonesia werden versleten voor een
marginale groep terroristen. De meeste Nederlanders waren dan ook tegen overleg met de
leiders van deze republiek, maar landvoogd Van Mook, die in zijn tijd als zeer gematigd
bekend stond, mocht dit uiteindelijk toch proberen. Deze pogingen tot overleg met de
Indonesische leider Sukarno liepen op niets uit. In Nederland lag overleg met Sukarno des
te gevoeliger, omdat deze in de ogen van de Nederlandse regering met de Japanners
gecollaboreerd had. In de Nederlandse politiek vonden de meesten vanaf het begin dat er
troepen gestuurd moesten worden om de orde in de kolonie te herstellen, hoewel de linkse
oppositie hier tegen was.59 De aanwezige Britse troepen werden in de loop van de tijd na
het eind van de oorlog vervangen door Nederlandse troepen. De Britten vonden dat
Nederland het zelf maar moest opknappen, omdat zij immers zo nodig hun vooroorlogse
gezag wilden herstellen in Indonesië.60
Er werden in de loop van 1946 vredesbesprekingen gehouden, waar uitkwam dat
Indonesië een federatieve staat zou worden. Deze staat zou samen gaan met de
Nederlandse staat, en de Nederlands-Indonesische Unie gaan heten. Het verdrag werd
echter niet ondersteund door politiek Den Haag. Hierop werden er enkele wijzigingen in het
verdrag opgesteld, zonder dat Indonesië daarbij betrokken werd. Indonesië moest deze
aanpassingen accepteren, anders dreigde militair ingrijpen. De reactie van premier Hatta
54 M. C. Hoff, Het misplaatste Oranje Boven-gevoel, (Amsterdam, 1998), 227. 55 Van Doorn, Hendrix, Ontsporing van geweld, 33-38. 56 A. van Liempt, Een mooi woord voor oorlog, (Den Haag, 1994), 16. 57 Wesseling, Indië verloren, rampspoed geboren, 296. 58 H. Baudet, Nederland en de rang van Denemarken, in: BMGN, vol. 90, (1975), 430-443, 431. 59 Van Liempt, Een mooi woord voor oorlog, 15. 60 Ibidem, 17.
23
en Sukarno liet lang op zich wachten.61 Uiteindelijk volgde een onsamenhangend antwoord
van de republiek, waaruit bleek dat sommige voorwaarden van de hand gewezen werden
door Indonesië. Eén van deze voorwaarden betrof de aanwezigheid van Nederlandse
militairen op Indonesisch grondgebied, Indonesië wilde hier in geen geval iets van weten.62
Hierdoor was de Nederlandse regering nog meer overtuigd van militair ingrijpen. Het zou
nog geruime tijd duren voor het zover was, maar na allerlei uitstel om uiteenlopende
redenen, gebeurde het uiteindelijk toch. Volgens Nederland was er immers überhaupt geen
sprake van iets als Indonesië, niet in etnische zin, en niet in staatkundige zin. Ook werden
de Indonesische revolutionairen nog steeds als een marginaal groepje terroristen
beschouwd, dat bestreden diende te worden, om de plaatselijke bevolking te helpen.63 Op
21 juli 1947 begint dan de eerste politionele actie, waarbij in totaal 110.000 Nederlandse
militairen worden ingezet, veelal jonge dienstplichtige soldaten, maar ook een aanzienlijk
aantal vrijwilligers.64 Er waren dus al enkele tienduizenden Nederlandse militairen
aanwezig voor de politionele acties begonnen.
De publieke opinie in Nederland over militair ingrijpen in de voormalige kolonie was
positief. Uit verschillende enquêtes, gehouden door het NIPO, blijkt dat de meerderheid
van de ondervraagden voor de politionele acties was. De massale werving van
dienstplichtigen deed hier wel iets aan af, maar toch was de steun het grootst ten tijde van
de tweede politionele actie. 61% van de ondervraagden stemde toen voor militair
ingrijpen. Wel moet worden opgemerkt dat de vragen die door het NIPO gesteld werden,
soms van suggestieve aard waren.65 Vooral mensen die op christelijke partijen stemden,
waren voor het ingrijpen in Indonesië en tegen het voortzetten van de onderhandelingen
met de Indonesische regering. De meeste mensen die tegen waren, konden onder het
electoraat van de CPN, de enige partij die überhaupt tegen militair ingrijpen was, en de
PvdA worden gerekend. Het ging hierbij om de meer linkse zijde van de PvdA, want de
partij zelf was vóór het militair ingrijpen. De CPN was overigens al lang voor de afscheiding
van Indonesië, ze hadden dit in 1929 al in hun verkiezingsprogramma staan.66
Het idee dat de Nederlandse economie afhankelijk was van de opbrengsten uit de kolonie,
klopte dus niet. Baudet merkt op, dat in geen enkel ander land dat ook te maken had met
dekolonisatie, zoals Frankrijk en ook België, economische motieven een rol speelden bij
het wel of niet los willen laten van de koloniën. Alleen in Nederland trof men dit argument
aan.67 Lijphart stelt echter, dat het niet werkelijk een economisch argument betrof, maar
dat het meer een emotioneel argument was. Het idee dat Nederland geen grote kolonie
meer zou bezitten, en dus zou afglijden tot een tweederangs mogendheid, deed veel
mensen huiveren. Volgens Lijphart kwamen daar de traumatische ervaringen uit de
61 Ibidem, 68. 62 Ibidem, 78. 63 Van Doorn, Hendrix, Ontsporing van geweld, 70-74. 64 Ibidem, 262-266. 65 J. Bank, “Rubber, rijk, religie”, in: BMGN, vol. 96,(1981),230-259, 257. 66 “Communistische Partij Holland, program voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer”, (1929), 4. 67 H. Baudet, “Nederland en de rang van Denemarken”, 433.
24
Indonesische opstand nog bij, en het morele superioriteitsgevoel speelde ook een rol.68
Uiteindelijk was het economische motief volgens de meeste onderzoekers dan ook meer
een dekmantel voor andere motieven om de kolonie vast te willen houden.
De eerste politionele actie was vooral gericht op het terug veroveren van de eilanden Java
en Sumatra. In deze gebieden was de macht van het republikeinse Indonesische leger het
grootst. De actie zou officieel duren tot 4 augustus, toen werd de actie door het kabinet
stopgezet, vooral omdat de VN Veiligheidsraad zich tegen de militaire operatie had
uitgesproken, maar ook omdat de actie al na vijf dagen erg succesvol leek te zijn, de
Indonesische troepen werden gemakkelijk verslagen.69 In Nederland werd een beeld
geschetst van blije Indiërs, die eindelijk van de Japanners bevrijd werden door het geliefde
Nederlandse leger.70
Dit klopt niet, en er was juist veel verzet van de kant van de Indonesiërs. De situatie in
Indonesië nam het karakter aan van een guerilla-oorlog. In totaal zijn er, tot Nederland
zich in 1949 definitief terugtrok, 2.500 Nederlandse soldaten gesneuveld door militair
geweld, en dit vond meer plaats in de periode tussen de politionele acties dan tijdens de
acties. Er stierven overigens bijna net zoveel Nederlandse soldaten door toedoen van
ongelukken en ziektes, wat het totaal aantal doden onder Nederlandse soldaten in de jaren
1945-1949 op 4751 heeft gebracht. Het aantal doden aan de kant van de Indiërs is niet
bekend, de schattingen lopen uiteen tussen de 100.000 en de 200.000, wat te verklaren is
door het feit dat de Nederlanders veel beter bewapend waren dan de republikeinen.71 De
schatting die in de literatuur het meest dominant is, is dat er aan de kant van de
Indonesiërs 150.000 doden zijn gevallen.
De tweede politionele actie duurde van 19 december 1948 tot begin januari 1949. Het doel
van deze actie was om Java en Sumatra weer geheel terug onder Nederlandse bezetting te
krijgen. Intussen werd door de VN en de VS al geruime tijd druk op Nederland uitgeoefend
om de acties te stoppen. Na de tweede politionele actie was de orde in Indonesië
allerminst hersteld, de guerilla-oorlog was alleen maar heviger geworden. En als Nederland
al meende dat de tweede politionele actie succesvol verlopen was, werd ze in deze dus
terug gefloten door de internationale gemeenschap. Onder druk van de VS en de VN deed
Nederland uiteindelijk, minder dan een jaar na het beëindigen van de tweede politionele
actie, alsnog afstand van haar kolonie: op 17 augustus 1949 erkende het (eindelijk) de
onafhankelijkheid van Indonesië, vooral het Amerikaanse dreigement om de Marshall-hulp
stop te zetten, maakte dat Nederland tot deze beslissing kwam. Nederland voelde zich in
de steek gelaten door de internationale gemeenschap.
68 H. Lijphart, The trauma of decolonization. The Dutch and West New Guinea, (New Haven, 1966). 69 De Jong, Diplomatie of strijd, 402-406. 70 Van Doorn, Hendrix, Ontsporing van geweld, 75. 71 J. van der Meulen, J. Soeters, “Dutch courage: The politics of acceptable risks”, in: Armed Forces and society, (2005), 537-558, 540.
25
5) De houding van de media en politiek in België en
Nederland tegenover het koloniale verleden vanaf de
dekolonisatie
Nu de belangrijkste en meest pijnlijke onderdelen van het koloniale verleden van België en
Nederland besproken zijn, kan begonnen worden met het volgende onderdeel van deze
scriptie. Nu wordt gekeken hoe beide landen vanaf de dekolonisatie hebben teruggekeken
op hun koloniale verleden, en in hoeverre ze er over praten en het verwerkt hebben,
allereerst in de politiek en de media. Aan het eind van het hoofdstuk volgt dan een
vergelijking tussen België en Nederland.
5.1 België
Bij het bespreken van de verwerking van het koloniale verleden wordt, zoals gezegd,
vooral op de twee meest pijnlijke episoden gelet, de bloederige rubberpolitiek van koning
Leopold II, waar internationaal veel verontwaardiging over is geweest, en de dekolonisatie
van Congo, waarbij de Belgen halsoverkop gevlucht zijn, en zich later nog nadrukkelijk
bemoeid hebben met de oorlog die al snel uitbrak, en betrokken waren bij de moord op de
eerste democratisch gekozen leider van Congo. Er bestaat algemene overeenstemming
over het feit dat de Belgen Congo aan hun lot hebben overgelaten. De overdracht van de
macht aan de Congolezen was slecht voorbereid, zodat de chaos die in het zelfstandige
Congo ontstond, gemakkelijk te voorspellen was.
In de eerste decennia na de dekolonisatie van Congo, dus in de jaren ’60 en ’70, is er in
België erg weinig gesproken over het Belgische koloniale verleden. België had, in
tegenstelling tot veel andere natiestaten, in het algemeen niet zoveel aandacht voor de
nationale geschiedenis. Nationale geschiedenis wordt vaak gebruikt als een succesverhaal
van een natiestaat, waardoor een nationaal saamhorigheidsgevoel kan worden
gestimuleerd. Wanneer een natiestaat heel erg verdeeld is, wordt het veelvuldig bespreken
van de nationale geschiedenis een gênante aangelegenheid, omdat de kans groot is dat
daar dan ook weinig overeenstemming over bestaat.72 Dit is in België het geval. Een
andere reden waarom het debat over het koloniale verleden zo laat op gang is gekomen, is
dat de dekolonisatie zo traumatisch verliep voor de Belgen. Hierdoor was er, in de eerste
jaren daarna, weinig animo om over het koloniale verleden te praten. Daarbij was het de
Belgen tijdens en vlak na de dekolonisatie pijnlijk duidelijk geworden dat de Congolezen de
Belgische aanwezigheid helemaal niet zo op prijs stelden. Voor veel Belgen was dit een
complete verrassing. Zij meenden immers dat ze de chaos die Leopold II had veroorzaakt
met zijn bestuur in de vijftig jaar daarna goed hadden gemaakt. Dit betekende ook dat de
72 G. Castryck, “Whose history is history? Singularities and dualities of the public debate on Belgian Colonialism”, in: Europe and the world historiography, (2002), 76.
26
manier waarop men tegen het Belgisch kolonialisme aan keek aanzienlijk veranderd moest
worden, en hoe, dat wist met in België niet precies.73
5.1.1 De Congo-Vrijstaat
In de tijd dat Leopold II koning was, was er internationaal al bekend wat voor gruwelijke
gevolgen zijn rubberpolitiek had gehad. Ook in België waren er berichten over in de media.
Zo zijn er verschillende foto’s in omloop geweest van Congolezen met afgehakte handen,
en zijn er verschillende Amerikaanse journalisten geweest die de bloederige praktijk aan
de kaak stelden. Toch heeft er in België jarenlang een hardnekkige mythe de ronde gedaan
over de weldaden van Leopold II. Volgens deze mythe heeft Leopold II louter goede dingen
gedaan in Congo en is het Congolese volk hem daar nog altijd dankbaar voor. In de
tweede helft van de jaren ’60, tijdens de internationale hoogtijdagen van de linkse
vredesbeweging, waren er ook in België meer linkse jongeren opgestaan die kritischer
keken naar het optreden van Leopold II. Een voorbeeld hiervan, uit de literatuur, is het
werk Het leven en de werken van Leopold II, geschreven door Hugo Claus. In dit
toneelstuk werd Leopold II volslagen belachelijk gemaakt.74 Er werd in sommige lagen van
de maatschappij dus wel kritisch naar Leopold II gekeken. Toch heeft dit er toen niet voor
gezorgd dat het algemene beeld, de mythe, rond Leopold II, onderuit gehaald werd.
Verklaringen hiervoor die in de wetenschappelijke literatuur worden gegeven zijn dat het
grote publiek niet wist van de gruwelen in Congo, en dat er een vorm van schaamte bij de
Belgen was. Men wilde de toenmalige koning Boudewijn niet confronteren met de daden
van zijn voorvader en dus had men het er maar liever niet over. Koning Boudewijn had
immers op het moment van de machtsoverdracht aan Congo nog een toespraak gehouden
waarin hij de weldaden van Leopold II prees. Tot ver in de jaren ’70 bleef, bijvoorbeeld in
het onderwijs, de mythe bestaan dat Leopold heldhaftige dingen voor ogen had met
Centraal Afrika, en dat mede door zijn hulp een einde is gekomen aan de slavenhandel in
het gebied.75
Er bestaat in België nog steeds geen overeenkomst over de erfenis van Leopold II, en dit
komt vooral doordat er geen eenduidige representatie van “de waarheid” over het
Belgische koloniale verleden bestaat, vooral niet over de tijd van de Congo-Vrijstaat. Dit is
immers meer dan 100 jaar geleden, er waren maar weinig Belgen echt bij betrokken en
Centraal Afrika was nog maar voor een zeer klein deel begaanbaar en bewoonbaar,
waardoor veel dingen voor altijd verborgen zullen blijven, en er dus altijd sprake zal
blijven van giswerk. Leopold II zelf heeft hier ook aan bijgedragen, hij heeft het archief
van de Congo-Vrijstaat vlak voor hij het moest afstaan aan België, laten verbranden.76 De
Belgen die bij de Congo-Vrijstaat en de rubberpolitiek betrokken bij waren, hebben er niet
73 H. Vanhee, G. Castryck, “Belgische historiografie en verbeelding over het koloniale verleden”, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, vol. XXXII, 2002, p. 1-16, 8. 74 Y. T’Sjoen, “Hugo Claus en “Het leven en de werken van Leopold II (1970)””, in: Tydskrif vir Letterkunde, vol. 46 (2009), 151-166, 159. 75 Ibidem, 161-162. 76 Van Reybrouck, Congo, 111-112.
27
meer over gepraat. Het is ontegenzeggelijk het grootste schandaal uit de Belgische
geschiedenis, maar sommige Belgen weigeren te geloven dat het gebeurd is.
Dit is niet in de laatste plaats te danken aan de inspanningen van het Belgische
koningshuis. Ook wanneer je nu kijkt op de site van het Belgische koningshuis, is er sprake
van een sterk staaltje verdraaiing van de geschiedenis. Bij het aanklikken van het stuk
over het leven van Leopold II staan enkele “wapenfeiten” uit zijn leven. Over de
rubberpolitiek wordt bijna niets gezegd. Er wordt wel vermeld dat Leopold II’s reputatie “in
vraag wordt gesteld naar aanleiding van berichten over wandaden van Europeanen in
Kongo.” Daaronder staat dat Leopold II naar aanleiding hiervan zelf een internationale
onderzoekscommissie in het leven riep die de “verdiensten van het koninklijk beleid in
Kongo erkent, maar ook wijst op wantoestanden.” Daarna wordt droog melding gemaakt
van de “wet van 18 oktober 1908 die van Kongo Vrijstaat een Belgische kolonie maakt.”77
Hier worden de negatieve aspecten van het beleid van Leopold II dus gewoon onder tafel
geschoven, en dat anno 2011. Hier komt nog bij dat de opbrengsten van de zeer lucratieve
rubberpolitiek, overal in België te vinden zijn. De steden Gent, Brussel en Oostende zijn
door winsten uit de Congo-Vrijstaat flink opgeknapt. Het is daarom moeilijk aan te nemen
voor een deel van de Belgen, dat Leopold II niet alleen een nationale held is, maar ook de
man achter de grootste massaslachting die de Belgen ooit op hun geweten hebben gehad.
In de jaren ’90 is het debat over de Congo-Vrijstaat pas goed op gang gekomen. Directe
aanleiding hiervoor was het verschijnen van een boek over de rubberpolitiek van Koning
Leopold II, geschreven door de Amerikaanse journalist Adam Hochschild.78 In dit boek
kwam Leopold II er behoorlijk slecht vanaf. Hij werd verantwoordelijk gehouden voor de
genocide van tien miljoen Congolezen, de ruimste schatting van het aantal doden in de
Congo-Vrijstaat. Eén van de belangrijkste punten van het debat dat hierop volgde was of
aan de gevolgen van de door Leopold II gevoerde politiek wel de term genocide gegeven
mag worden, zoals Hochschild deed. Een ander punt van debat was of Leopold II wist wat
voor vreselijke gevolgen zijn politiek zou hebben. Wat dit hele debat tot op de dag van
vandaag zo levendig houdt, is dat er veel onduidelijkheid bestaat over de periode van de
Congo-Vrijstaat, zo zal nooit bekend worden hoeveel doden er zijn gevallen ten gevolge
van de bloederige rubberpolitiek. De schattingen lopen enorm uiteen, van 100.000 doden
tot 10 miljoen doden. Dat het de meest bloedige episode uit de Belgische geschiedenis is,
is iets waar de Belgen steeds minder aan twijfelen.79 Toch stuit zelfs dit gegeven de meest
nationalistisch gezinde Belgen nog steeds tegen de borst, omdat de mooie geschiedenis
van de Belgische Koninklijke familie, met Leopold II als held, dan niet meer te
verantwoorden is.80
77 Zie: www.monarchie.be/nl/geschiedenis/leopold-ii. 78 Namelijk: A. Hochschild, King Leopold’s Ghost: A story of greed, terror and heroism in Central Africa. 79 Castryck, “Whose history is history?”, 73-74. 80 Ibidem, 75.
28
De Belgen zijn qua duiding van de erfenis van de Congo-Vrijstaat dus nooit tot
overeenstemming gekomen. Er is nog steeds sprake van twee lijnrecht tegenover elkaar
staande kampen. Een manier om deze twee kampen in te delen, hangt samen met de twee
tegengestelde toespraken op de dag van de onafhankelijkheidsverklaring van Congo. Aan
de ene kant was er de versie van het verleden die naar voren kwam in de toespraak van
Koning Boudewijn. Deze lofzang op Leopold II stond lijnrecht tegenover het verhaal van
Lumumba, die het koloniale verleden van Congo als een Congolese strijd tegen blanke
overheersing voorstelde. Dit zijn precies de twee kampen die naar voren komen in het
hedendaagse Belgische debat over de erfenis van het kolonialisme. Het ene kamp heeft
nog steeds de neiging om de gruwelen die door toedoen van de rubberpolitiek van Leopold
II hebben plaatsgevonden in Congo te nuanceren, te relativeren, of simpelweg te
ontkennen. Ze wijzen erop dat Leopold II echt niets af wist van de gewelddadige praktijk.
Ze zien het boek van Hochschild als een voortzetting van de negatieve propaganda over de
rol van België in Afrika door Amerikanen en Engelsen. In de ogen van aanhangers van
deze visie mogen de Afrikanen blij zijn met de modernisering die gebracht is door de
Belgen, ze wijzen er daarbij graag op dat een groot deel van de infrastructuur door de
Belgen is opgezet, even als scholen, de gezondheidszorg en de moderne landbouw. De
gewraakte toespraak van Lumumba wordt hierbij ook vaak aangehaald en op alle punten
onderuitgehaald en weerlegd.
In België bestaat zelfs nog het Koninklijk Museum voor Midden Afrika, waar deze visie op
het koloniale verleden weergegeven wordt. Dit museum is dan ook voortgekomen uit een
expositie uit 1897 die was opgezet door Koning Leopold II zelf, om de Belgen wat
enthousiaster over zijn koloniale project te maken. De website van dit museum komt op
mij over als een schaamteloze verheerlijking van het koloniale project van Leopold II. Zo
valt de volgende zin terug te lezen op de site van het museum:” When King Leopold II died
in 1909, Congo Free State became Belgian Congo.”81 Dit is daadwerkelijk een verdraaiing
van de feiten te noemen: Het is algemeen bekend dat Leopold II zijn kolonie aan België af
moest staan onder druk van de Belgische en vooral de internationale politiek, omdat men
lucht had gekregen van de desastreuze gevolgen die het bestuur van Leopold II hadden
gehad in Congo. Ook was Leopold II een jaar voor zijn dood zijn kolonie al kwijt. Hierover
is op de site van het museum werkelijk niets te vinden.
Het andere kamp redeneert vanuit exact het tegenovergestelde idee. Aanhangers van deze
versie van de geschiedenis van de Congo-Vrijstaat houden de meest ruime schatting aan
voor het aantal doden ten tijde van Leopold II’s heerschappij over Congo, namelijk tien
miljoen, en spreken van een genocide.82 Zij volgen bij de duiding van het Belgische
koloniale verleden dus meer de versie die in de toespraak van Lumumba naar voren is
gekomen.
81 Zie: http://www.africamuseum.be. 82 Vanhee, Castryck, “Belgische historiografie en verbeelding over het koloniale verleden”, 3.
29
Er lijkt bij deze tweestrijd over het Belgische koloniale verleden, en de rol van Leopold II in
het bijzonder, grofweg sprake te zijn van een strijd tussen Walen en Vlamingen, hoewel dit
natuurlijk een iets te grove generalisatie is. De Walen hebben in ieder geval meer de
neiging om zich achter de Koninklijke familie te scharen dan de Vlamingen. De Koninklijke
familie is dan ook van Waalse afkomst. De Koninklijke familie voelde zich ernstig
benadeeld na de onthullingen in het boek van Hochschild en een bijbehorende uitgekomen
documentaire. Waalse kranten reageerden in navolging van de koninklijke familie ook
verontwaardigd.83
Vanaf 2010 is er in België veel nieuwe aandacht gekomen voor Congo, en ook voor de rol
van Leopold II. Dit heeft te maken met het feit dat Congo in 2010 50 jaar onafhankelijk
van België was. Wat opvalt, is dat bij deze aandacht voor de vroegere kolonie vooral over
de tijd van Leopold II en over de tijd van de dekolonisatie gesproken wordt. Het boek van
Van Reybrouck is van deze hernieuwde aandacht het meest in het oog springende
voorbeeld. Maar in het afgelopen jaar zijn er in België veel meer boeken verschenen over
Congo, en over de Belgische tijd. Ook deze werken lijken in te delen in nostalgische
boeken over de koloniale tijd, en traumatische beschrijvingen over de schandalige rol van
de Belgen in Congo. Ook over de inhoud van het boek van Van Reybrouck is geen
overeenstemming. Zo heeft Ludo de Witte een verwoestende recensie geschreven over
Congo: een geschiedenis. De Witte stelt onder andere dat Van Reybrouck te veel de
nadruk legt op het idee dat Leopold II zelf niet in staat was om toezicht te houden op wat
er in zijn kolonie gebeurde, en dat hij, toen hij hoorde van de enorme misdaden, niet wilde
beseffen dat dit echt gebeurde. De Witte meent dat dit geen recht doet aan de feiten.84
Maar De Witte, die bekend staat als een groot Congo-kenner, is niet de enige die een
dergelijke vernietigende recensie over het werk van Van Reybrouck heeft geschreven.
Dirk Draulans, een journalist die onder andere een tijd oorlogsverslaggever in Congo is
geweest, heeft voor sommige aspecten ook weinig goede woorden over.
Hij stelt in navolging van De Witte dat Van Reybrouck te vaak op mondelinge weergaven
van Congolezen afgaat, en dat deze weinig betrouwbaar zijn. En ook Draulans meent dat
de Belgen er wel heel goed afkomen in de versie van Van Reybrouck.
Zo heeft Van Reybrouck meerdere malen in zijn werk kritiek op de versie van Hochschild
over de periode van Leopold II. Hij verwijt Hochschild dat deze te verontwaardigd en boos
over deze geschiedenis heeft geschreven. Draulans merkt echter terecht op dat er, gezien
het aantal doden waarschijnlijk toch in de miljoenen loopt, genoeg reden is om
verontwaardigd te zijn over het beleid van Leopold II, en dat Van Reybrouck hier wel erg
gemakkelijk overheen stapt.85 Dus Van Reybrouck heeft niet alleen maar lof ontvangen op
zijn werk.
83 Castryck, “Whose history is history?”, 80. 84 L. De Witte,” Detailkritiek op tachtig jaar Congo volgens David van Reybrouck”, 18 mei 2010, op: www.apache.be. 85 “Draulans gelooft niet in Van Reybroucks Congo,”8 juli 2010, op: http://knack.rnews.be/.
30
En Van Reybrouck zelf zegt zich nog te ergeren aan al te positieve bijdragen die in 2010
zijn uitgegeven over het koloniale verleden van België. De Belgen zijn dus, ook 50 jaar
later, tot op het bod verdeeld over hun koloniale verleden. Illustratief is in dit geval de
ruzie die er is ontstaan over een standbeeld van Leopold II in Gent. Op de dag dat Congo
vijftig jaar onafhankelijk was, werd er tegen het bestaan van dit standbeeld geprotesteerd.
De demonstranten waren van mening dat er inmiddels toch geen twijfel meer kon bestaan
over de wandaden van Leopold II, en dat het monument dus verwijderd moest worden.
Tot op de dag van vandaag is dit echter niet gebeurd.86 En zo zijn er wel meer incidenten
geweest in België in de laatste jaren. Zo is er in Oostende nog een standbeeld van Leopold
II te vinden, met daarnaast een slaaf, met als bijschrift: “Dank der Congolezen.” 87 Toen er
in 2005 een hand van deze slaaf af werd gehakt door een linkse actiegroep, heeft het
stadsbestuur van Oostende dit maar zo gelaten is, omdat het “meer recht doet aan de
historische werkelijkheid.”88
5.1.2 De dekolonisatie
De moord op Lumumba en de dekolonisatie an sich is de andere meest in het oog
springende pijnlijke episode uit de koloniale geschiedenis van België, wegens de
vermeende betrokkenheid van de Belgen, al is het lang niet zo’n desastreuze periode
geweest als de tijd van de Congo-Vrijstaat. De moord op Lumumba is altijd actueel
gebleven, omdat Lumumba door zijn dood een internationale held is geworden, en een
voorbeeld voor andere Afrikaanse leiders in landen die te maken hadden met
dekolonisatie, en dit was in vrijwel alle Afrikaanse landen het geval. In Congo is de moord
ook lang van grote betekenis geweest. Illustratief hiervoor is dat Kabila, de leider die in
1997 aan de macht kwam nadat Mobutu was afgezet, meteen toen hij aan de macht
kwam, aankondigde een proces aan te spannen tegen de daders.89 De zaak en de
betrokkenheid van België en de VN zijn lang in de doofpot gehouden in België. In andere
landen, zoals in Polen en Egypte, werd vlak na het bekend worden van de moord al de
Belgische ambassade bestormd. Daar wist of vermoedde men dus wel dat de Belgen bij
deze moord betrokken waren.90 Pas met het verschijnen van het boek De moord op
Lumumba, geschreven door Ludo de Witte, kwam er in België een debat op gang, dit was
in 1999, bijna veertig jaar later. Dit boek sloeg in België in als een bom. Er werd uitgebreid
over bericht in de media. Tot die tijd probeerde België dus de schijn op te houden dat de
moord een interne aangelegenheid was, waar geen Belg ook maar iets mee te maken had.
Er is in 1991 in België zelfs een doctoraalscriptie gepubliceerd om dit standpunt te
verdedigen.91
In het boek van De Witte werd de Belgische regering echter expliciet schuldig geacht aan
de moord op Lumumba. Naar aanleiding van dit boek richtten de Belgen een parlementaire
86 “Protest tegen beeld Leopold II in Zuidpark”, in: De Standaard, 1 juli 2010. 87 Zie bijv: “Actiegroep De Stoete Oostendenaere slaat weer toe”, in: De Morgen, 3 juni 2005. 88 “Een zaagske, een beitelke,”, in: De Morgen, 16 april 2005. 89 De Witte, De moord op Lumumba, 10. 90 V. Reybrouck, Congo, 327. 91 Namelijk: J. Brassine, Enquete sur la mort de Patrice Lumumba, (Brussel, 1991).
31
onderzoekscommissie op die de moord en de eventuele Belgische betrokkenheid moest
onderzoeken.92 Het was niet alleen aan het verschijnen van het boek te wijten dat er nu
wel een onderzoek naar de rol van België bij de moord op Lumumba kwam. 1999 was ook
het jaar waarin er een nieuwe regering aan de macht gekomen was, voor het eerst in
veertig jaar zonder de christen-democraten. Zij hebben onderzoek altijd tegengehouden,
omdat ze er politieke verantwoordelijkheid voor droegen.
De commissie bestond uit vijftien mensen, van wie zeven politici uit het Belgische
parlement, en vier Belgische historici. Het aanvankelijke idee was dat het onderzoek
maximaal een jaar mocht duren, maar dit is bijgesteld naar anderhalf jaar. Uiteindelijk zou
het onderzoek bijna twee jaar duren. De belangrijkste conclusie van het onderzoeksrapport
was dat de toenmalige Belgische regering de “morele verantwoordelijkheid droegen in de
omstandigheden die tot de dood van Lumumba hebben geleid.”93 De Belgische regering
keurde deze conclusie goed, en sprak zelfs van gehele verantwoordelijkheid. Saillant detail
is overigens dat de Belgen geen enkele Congolese historicus toelieten tot deze commissie,
omdat de Belgische regering concludeerde dat een Congolese historicus nooit neutraal
naar deze zaak zou kunnen kijken. De vraag of Belgische historici en politici dit wel
kunnen, ligt voor de hand.94
Na het uitkomen van dit rapport heeft België haar excuses aangeboden aan Congo en aan
de familie van Lumumba. Dus na dit veertig jaar in de doofpot te hebben gestopt, is, door
toedoen van een “onafhankelijk” onderzoek van de socioloog De Witte, en de media-
aandacht die hier op volgde, pas echt uitgezocht wat de rol van België in deze zaak was.
Volgens sommigen is de Witte overigens helemaal niet onafhankelijk, want hij neemt wel
expliciet stelling tegen de in 1991 gepubliceerde scriptie van Brassine.95 De Witte heeft ook
wel als verwijt gehad dat hij te links en te anti-koloniaal van toon was. België is overigens
niet de enige verantwoordelijke geweest voor de moord op Lumumba, de rol van de VN en
de VS is ook op zijn minst dubieus te noemen. Lumumba had de westerse wereld tegen
zich, omdat hij gezien werd als een linkse, antiwesterse communist. De VS en in mindere
mate de VN treurden er dan ook helemaal niet om dat hij uit de weg werd geruimd.
De Witte had overigens ook weer kritiek op de onderzoekscommissie die de moord op
Lumumba onderzocht. In zijn ogen was het een “halfslachtig werkstuk” waarbij de
commissie zijn taak niet goed had uitgevoerd. Er werden namelijk niet expliciet namen
genoemd van direct verantwoordelijken voor de moord, hoewel dit wel één van de
opdrachten van de commissie was.96
92 L. de Vos, E. Gerard, P. Raxhon, J. Gerard-Libois, Lumumba, de complotten?, de moord, (Leuven, 2004), 18. 93 De Vos, Gerard, Raxhon, Gerard-Libois, Lumumba, de complotten?, de moord, 19. 94 Castryck, “Whose history is history”, 83. 95 De Witte, De moord op Lumumba, 21. 96 L. De Witte, “Nabestaanden dienen klacht in tegen moordenaars Lumumba”, gezien op: www.apache.be, 22 juni 2010.
32
Er blijft dus verdeeldheid bestaan in de Belgische politiek en media met betrekking tot het
koloniale verleden. Tot in de jaren ’90 is er überhaupt geen groot debat gevoerd in België
over het koloniale verleden, en nu dat de laatste decennia wel zo is, is duidelijk hoe
ontzettend ver de twee kampen in het debat uit elkaar liggen.
Het koningshuis is hierbij een factor van belang, en ook in de politiek is de verdeeldheid
erg groot. Dat uit zich alleen al in de recente verhoudingen die Belgische ministers hebben
met Congo. Waar de minister van buitenlandse zaken, De Gucht, niet meer welkom is in
Congo, omdat hij “de morele plicht voelt” om het land te wijzen op haar slechte staat en
hoge mate van corruptie, is minister van ontwikkelingssamenwerking Michel een graag
geziene gast in Congo. En dan zijn het nog allebei liberale ministers ook. De Gucht is
echter een Vlaming, en Michel is een Waal. Aan dezelfde kant staan in het politieke
spectrum is blijkbaar niet genoeg basis voor overeenstemming in België.97 Het lijkt er dus
op dat er voorlopig geen einde komt aan de Belgische verdeeldheid met betrekking tot het
koloniale verleden.
Deze verdeeldheid wordt ook gevoed door de houding van sommige Congolezen en door
de wending van de geschiedenis na de Congolese onafhankelijkheid. Het is namelijk maar
de vraag of de Congolezen beter af zijn sinds België zich heeft teruggetrokken. Daarom
kunnen de Belgen die het kolonialisme als positief beschouwen verschillende Congolese
bronnen citeren die stellen dat ze “terug verlangen naar de Belgische tijd.” Ook heeft de
Congolese leider Kabila in 2004 nog gezegd tegen de Belgische senaat dat het beter is dat
er niet meer over het verleden gesproken wordt.98 Dit heeft er alles mee te maken dat het
in Congo vanaf de onafhankelijkheid nooit meer echt rustig is geweest, zodat de
Congolezen meestal wel meer aan hun hoofd hebben dan zich bezig te houden met
gewelddadigheden uit de koloniale tijd.
Pas in 2010 is er alsnog, door de nabestaanden, een klacht ingediend tegen de
moordenaars van Lumumba bij de rechtbank in Brussel. Deze zaak loopt op het moment
van schrijven nog. De nabestaanden van Lumumba worden in deze rechtszaak onder
andere bijgestaan door degene die het meest aanwezig in het Belgische kamp dat wel
bereid is om zeer kritisch naar het Belgische koloniale verleden te kijken, Ludo de Witte.
5.2 Nederland
Nu de houding van de Belgische politiek en media tegenover het koloniale verleden
besproken zijn, kan gekeken worden naar de houding van de Nederlandse politiek en
media tegenover het koloniale verleden en de dekolonisatie. Toen de politionele acties
voorbij waren en Nederland onder internationale druk de onafhankelijkheid van Indonesië
had erkend, overheerste verslagenheid. Nederland voelde zich in de steek gelaten, vooral
omdat het idee bestond dat de politionele acties zo succesvol verlopen waren en Nederland
al bijna gewonnen had. Hierna volgde een periode van stilte over de politionele acties,
97 “Belgische politici vechten hun eigen Congo-oorlog uit”, in: Trouw, 20 november 2008. 98 De Witte, “Nabestaanden dienen klacht in tegen moordenaars Lumumba”, gezien op: www.apache.be, 22 juni 2010.
33
niemand die erbij betrokken was geweest, wilde er in het openbaar over praten. Men wilde
in Nederland gewoonweg niet geloven dat de belangrijkste kolonie, na 350 jaar
overheersing, nu echt niet meer van Nederland was. Het duurde lang voor het gangbare
beeld over de vroegere kolonie ondergraven werd in Nederland. Dit was een beeld dat
aangeduid wordt met de term “tempoe doeloe”, de goede oude tijd, waarin vrede en
welvaart voor zowel de Nederlanders als de Indiërs overheersten. Hier hoorde ook het
beeld bij dat de Indiërs heus erg blij waren met de Nederlanders, die hen veel dingen
konden leren waar ze uiteindelijk zelf beter van werden. Ook dit is dus een soort
mythische weergave van het koloniale verleden.
5.2.1 De Atjeh-oorlogen
De herinnering en verwerking van de Atjeh-oorlogen in de Nederlandse samenleving kan
het best geïllustreerd worden door te kijken naar de manier waarop Nederland de grootste
legerleider uit deze oorlogen herinnert, Van Heutsz, en door de nadruk te leggen op de
vierde Atjeh-oorlog. Verder valt namelijk op dat er in de Nederlandse politiek en media
maar weinig gesproken wordt over de Atjeh-oorlogen. Er dient overigens vermeld te
worden dat de Atjeh-oorlogen in de tijd dat ze plaatsvonden een andere naam hadden.
Nederland blonk uit in het geven van eufemistische namen aan de koloniale oorlogen,
zoals al geïllustreerd is door de term “politionele acties.” De Atjeh-oorlogen heetten dan
ook “De pacificatie van Atjeh,” en de afzonderlijke oorlogen heetten “expedities.” De
Vierde Atjeh-oorlog was verreweg het meest gewelddadig van de koloniale oorlogen die
Nederland tot dan toe gevoerd had, en was meer beslissend dan de voorgaande oorlogen.
De meest succesvolle militaire leider aan Nederlandse zijde uit die tijd was dus
gouverneur-generaal Van Heutsz. Hij kreeg in de jaren dertig een monument in
Amsterdam, waar hij geëerd werd als nationale held, door zijn successen in de Atjeh-
oorlogen. Vanaf het begin was er echter ook flinke discussie over de vraag of Van Heutsz
deze eer wel verdiende. Hier zorgden de bloederige foto’s uit de Atjeh-oorlogen wel voor,
want die was men nog niet vergeten. Een deel van de Nederlandse bevolking, vooral
afkomstig uit linkse kringen, heeft Van Heutsz dan ook nooit als een nationale held
beschouwd, maar meer als een verderfelijke koloniaal. Het monument is altijd mikpunt van
bekladdingen en vernielingen geweest. Zo is het vernield door twee Provo’s in 1967, en in
1984 hebben leden van de links-radicale beweging RARA het beeld in zijn geheel proberen
te laten ontploffen. Het bordje met als opschrift: “Zijn scherpe blik, zijn helder verstand,
zijn krachtige wil, bevestigden het gezag en bevorderden de welvaart in Nederlands-Indië”
werd gesloopt en is later teruggevonden in een in de buurt gelegen kanaal. In 2000
besloot de gemeente Amsterdam dat het geheel vervallen geraakte monument hersteld
moest worden. Er werd in 2001 besloten om het monument een andere naam en functie te
geven. In 2007 is dit nieuwe monument opgeleverd. Vanaf dit moment heet het “Het
34
Indië-Nederland monument.” Het monument lijkt zo dus meer een monument van
schaamte over het koloniale verleden, dan van trots over dit verleden, geworden.99
De gang van zaken rond het Van Heutsz-monument in Amsterdam is illustratief voor de
manier waarop in Nederland terug wordt gekeken op de Atjeh-oorlogen. Het was bij deze
scriptie dan ook moeilijk om informatie te vinden over deze oorlogen, het standaardwerk
dat er over geschreven is, waar ook veel naar gerefereerd wordt, is nooit echt onderuit
gehaald en er is verder maar weinig discussie over de inhoud hiervan gekomen in
Nederland. Niet in de wetenschap, maar ook niet in de publieke sfeer. Paulus Bijl heeft
onlangs een onderzoek verricht naar de Nederlandse herinnering aan de Atjeh-oorlogen,
aan de hand van de beroemde foto’s die al eerder vermeld zijn in dit stuk. De conclusie
van zijn proefschrift is dat Nederland het erg moeilijk vindt om zichzelf een houding te
geven tegenover het koloniale verleden. Hij stelt dat er geen consensus over bestaat, en
dat Nederland het dus nooit echt verwerkt heeft. Er is volgens hem nooit een echte
discussie geweest over de foto’s en het Nederlandse optreden in Atjeh. Af en toe worden
de foto’s weer van stal gehaald, dan botsen de meningen erover, en dan verdwijnen de
foto’s weer. Iedereen weet ervan, maar men praat er liever niet over, omdat het debat in
de loop der jaren hetzelfde is gebleven en het meningsverschil onoverbrugbaar lijkt te zijn.
Er blijft een idealisering van de oude Indische tijd bestaan, vooral onder degenen die na de
dekolonisatie terug zijn gekeerd naar Nederland, en er blijft ook, vooral door meer links
georiënteerde mensen, schaamte bestaan over dit onderdeel van de Nederlandse
geschiedenis.100
Het standaardwerk over de Atjeh-oorlogen, is wel een kritisch boek. Van ’t Veer verdedigt
in dit boek immers de stelling dat de oorlog niet van 1873 tot 1913 duurde, zoals tot dan
toe de meest gangbare aanname was, maar tot 1942. Hij merkt op dat deze oorlog zonder
twijfel als de grootste Nederlandse oorlog beschouwd kan worden. Dat er weinig kritiek op
het werk van Van ’t Veer is, is deels te verklaren doordat de oorlog inmiddels lang geleden
is, ook al toen het boek geschreven werd, en er weinig Nederlanders meer baat bij lijken
te hebben om de goede bedoelingen van Nederland in de Atjeh-oorlog nog te
benadrukken. Maar een betere verklaring is misschien toch dat er liever überhaupt
gezwegen wordt over de Atjeh-oorlogen, omdat Nederland er niet positief van afkomt, wat
door de beruchte foto’s van de uitgebrande dorpen en de dode Indiërs, met daar omheen
trotse NIL-soldaten, versterkt wordt.
5.2.2 De dekolonisatie
De discussie over de betekenis van de Atjeh-oorlogen laait dus af en toe op en gaat dan
even snel als ze oplaait, weer liggen. Als er een discussie oplaait over de politionele acties,
99 E. Kloek, Verzameld verleden: Veertig gedenkwaardige momenten en figuren uit de vaderlandse geschiedenis, (Hilversum, 2004), 129-131. 100 G. Marlet, “Koloniaal optreden is nooit verleden tijd”, in: Trouw, 5 januari 2011, en: P. Giesen, “Icoon van duister kolonialisme”, in: De Volkskrant, 9 januari 2011.
35
komen de Atjeh-oorlogen vaak ook ter sprake. Ten tijde van de politionele acties, en vlak
na de door Nederland erkende onafhankelijkheid van Indonesië, was er in
de media opvallend weinig aandacht voor de door Nederland gevoerde koloniale oorlog,
hoewel er toch ongeveer 150.000 Nederlandse soldaten bij betrokken waren. Men was
meer in de ban van de wederopbouw en qua recente geschiedenis bijna alleen bezig met
terugkijken op de Tweede Wereldoorlog. Het “goed-fout” denken ontstond, er was erg veel
aandacht voor de duiding van de rol van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. In
Nederland werd het verhaal gecreëerd dat een aanzienlijk deel van de bevolking zich ten
tijde van de oorlog verzet had tegen de aanwezigheid van de Duitsers en vooral tegen de
Jodenvervolgingen. Het idee dat Nederland zelf, na de Tweede Wereldoorlog, nog een
oorlog had gevoerd, paste niet in het beeld dat Nederland zichzelf graag aanmat.
Ten tijde van de politionele acties waren er al berichten in het nieuws over de
gewelddadige aard ervan. Er werd in die tijd geprobeerd dit tegen te houden door de
militaire voorlichtingsdienst, maar vooral het linkse kamp, dat toch al tegen militair
ingrijpen was, publiceerde artikelen over de politionele acties en de vierjarige guerilla-
oorlog.101 Het merendeel van het politieke Nederlandse bestel wenste de berichten over
excessen tegen te houden, omdat Nederland er in de internationale gemeenschap dan nog
slechter op zou staan, dan toch al het geval was. De Indonesiërs zouden hier handig
gebruik van kunnen maken. Er bleef echter verontwaardiging bestaan over de berichten,
zodat er alsnog veel animo was om onderzoek te doen. Deze animo verdween echter door
toedoen van de soevereiniteitsoverdracht in 1949.102 Het zou tot in de jaren ’60 duren
voordat er een discussie ontstond in Nederland over het Nederlandse militaire optreden
van 1945 tot 1949. Het blijft echter zo dat het merendeel van het politieke Nederlandse
bestel de berichten over excessen liever tegen wenst te houden.
Ook de Indonesiërs hebben nooit veel gesproken over de gewelddadigheden die plaats
hadden van 1945 tot 1949. De meest gangbare verklaring hiervoor is dat de Indonesische
nationalisten zelf ook geen al te zuiver geweten hebben. Al bij het minste vermoeden dat
Indonesiërs collaboreerden met Nederlanders schuwden de Indonesiërs het namelijk niet
om geweld te gebruiken tegen hun eigen volk. Ook door dit geweld zijn veel mensen om
het leven gekomen. Hierdoor hebben de Indonesische nationalisten ook nadat ze aan de
macht zijn gekomen zelf weinig gepraat over de geweldsexcessen in de guerilla-oorlog en
ten tijde van de politionele acties.103 Daarbij is in Indonesië in de geschiedenis vanaf de
onafhankelijkheid ook altijd veel onrust en geweld geweest, bijvoorbeeld in de tijd dat
Suharto aan de macht was.
101 Zie: J. Bank, Heruitgave De Excessennota, (Den Haag, 1995), “Overzicht van publikaties in een aantal dagbladen en periodieken uit de jaren 1945-1950 over excessen Nederlandse militairen in Indonesië”, 254-281. 102 Scagliola, Last van de oorlog: De Nederlandse oorlogsmisdaden en hun verwerking, (Rotterdam, 2002), 105-107. 103 S. Scagliola, “The silences and myths of a “Dirty War”: Coming to terms with the Dutch-Indonesian Decolonisation war (1945-1949)”, in: European review of History, Vol. 14, (2007), 235-262, 245-246.
36
De affaire Hueting
De eerste publieke discussie in Nederland met betrekking tot de politionele acties vond
plaats in 1969, dit was de affaire Hueting. Dit was tevens de eerste keer dat er een brede
discussie ontstond over het gebruik van geweld door Nederlandse militairen in Indonesië ,
en dat de term oorlogsmisdaden hiervoor gebruikt werd.
Joop Hueting was een psycholoog die zelf als negentienjarige dienstplichtige gediend had
in het koloniale leger.104 Het was niet de eerste keer dat hij probeerde om de misdaden die
begaan waren door dit leger aan de kaak te stellen. Al in 1956 probeerde hij de publiciteit
te halen, maar niemand wilde iets publiceren over deze kwestie. Aan het eind van de jaren
‘60 was het politieke klimaat echter veranderd: overal in de westerse wereld was er kritiek
op de Vietnamoorlog, de vredesbeweging vierde hoogtij. In 1968 publiceerde De
Volkskrant een interview met Hueting over de oorlogsmisdaden tijdens de politionele acties
en in de tussenliggende guerilla-oorlog. De redacteur van het programma Achter het
nieuws las het artikel en regelde een interview met Hueting, dit was op 17 januari 1969.
Hierin vertelde Hueting dat het plegen van oorlogsmisdaden, zoals schieten op alles wat
beweegt, eerder regel dan uitzondering was tijdens de aanwezigheid van het Nederlandse
leger in Indonesië. Hij meende dus dat dit geen uitschieters waren, maar dat het gericht
beleid was. De opdrachtgevers waren hier in zijn ogen dus voor verantwoordelijk. Hij wilde
het in de Nederlandse samenleving dominante beeld bijstellen dat de Nederlandse
militairen zich als helden hadden gedragen, en vond dat het noodzakelijk was om te
vertellen hoe hij de militaire acties ervaren had.
Een golf van verontwaardiging volgde, vooral afkomstig van andere veteranen. Er waren
zowel positieve als negatieve reacties. Sommigen waren opgelucht dat er over gepraat
werd, anderen ontkenden dat er oorlogsmisdaden gepleegd waren. Naar aanleiding van de
uitzending ontving de VARA 855 ingezonden brieven. De affaire beheerste de media. De
meeste media waren het eens met de aandacht die besteed werd aan de vermeende
wandaden van de Nederlandse soldaten, alleen De Telegraaf was er ronduit negatief over.
Ook de politiek kwam in de ban van de affaire. De toenmalige oppositieleider van de PvdA,
Joop den Uyl, diende een motie in om tot een parlementaire enquête te komen over de
excessen die zouden zijn gepleegd door Nederlandse soldaten. Deze motie werd echter
verworpen. Alle confessionele partijen waren tegen. Wel kwam er een regeringsonderzoek.
Dit onderzoek is bekend komen te staan als De Excessennota. De naam alleen al kan
gezien worden als een eufemisme. “Exces” klinkt natuurlijk een stuk minder zwaar dan
“oorlogsmisdaad”, en zoals zal blijken, wordt deze laatste term dan ook meestal
angstvallig gemeden.
De Excessennota
104 E. Vanvugt, Nestbevuilers: 400 jaar Nederlandse critici van het koloniale bewind in de Oost en de West, 204.
37
Veelzeggend over het besluit tot onderzoek naar mogelijke “excessen” is de tijd en ruimte
die werd gegeven om dit onderzoek uit te voeren. Ook de samenstelling van de
onderzoeksgroep is veelzeggend. Het onderzoek moest zo snel mogelijk plaatsvinden, daar
was het kabinet het over eens. De Tweede Kamer mocht niet meebeslissen over de aard
van het onderzoek, tot ongenoegen van Joop Den Uyl.105 Wel werden voor het eerst de
archieven met gegevens over de Nederlands-Indonesische oorlog opengesteld, exclusief
voor de onderzoeksgroep. Deze onderzoeksgroep bestond voornamelijk uit ambtenaren die
werkten bij de betrokken ministeries en die in het verleden een carrière in Indië achter de
rug hadden. Zij waren dan ook totaal niet overtuigd van het nut van het onderzoek. De
enige onderzoeker die als geheel onafhankelijk beschouwd kan worden, is jurist en
historicus Cees Fasseur. Hij zou veel later in een aflevering van Andere Tijden verklaren
dat de andere leden van de commissie hem vooral tegenwerkten, en dat hij bijna al het
onderzoek alleen heeft verricht. Ook zei hij dat het onderzoek onvolledig is geweest,
omdat het onder grote tijdsdruk is uitgevoerd, terwijl de te bestuderen archieven enorm
waren. Het onderzoek moest binnen vier maanden uitgevoerd worden.106 Daar kwam nog
bij dat de archieven niet compleet waren. Er werd bijvoorbeeld vrijwel niets gevonden over
de inlichtingendienst en de veiligheidsdienst. Met name de inlichtingendienst zou volgens
Hueting, die daar zelf bij had gezeten, schuldig zijn geweest aan oorlogsmisdaden. De
onderzoeksgroep had al vrij snel besloten de aandacht af te leiden van de mogelijke
excessen, onder meer door het argument te gebruiken, dat de toenmalige Indonesische
regering niet tegen het zere been gestoten mocht worden. De excessen zouden in een
bredere algemene context worden geplaatst, zodat er meer begrip voor opgebracht zou
kunnen worden. Ze zouden zoveel mogelijk worden uitgelegd als reacties op wreedheden
van de Indonesische kant.
Uit de uiteindelijke Excessennota, die gepubliceerd werd op 3 juni 1969, kwam inderdaad
naar voren dat er excessen begaan waren door het Nederlandse leger, er werden 110
individuele gevallen vastgesteld.107 Toch concludeerde de commissie die het onderzoek had
uitgevoerd dat het leger zich correct had gedragen. Er was geen sprake geweest van
“systematische wreedheden”, zo stelde toenmalig minister-president De Jong vast.108
Hierdoor kan de nota worden gezien als een verplicht nummer zonder echt schokkende
conclusies, omdat deze weinigzeggend bleven. De resultaten van het onderzoek
verdwenen dan ook snel in een la en er werd weinig over gesproken.109 De pers reageerde,
afgezien van De Telegraaf, wel geschokt op de uitkomsten. Toch gebeurde er verder
weinig, hoewel een brede discussie op gang gekomen was. De politiek wenste in ieder
geval geen verantwoordelijkheid te nemen voor de begane “excessen.” Ook werd er naar
aanleiding van de Excessennota niemand vervolgd voor oorlogsmisdaden. Zo verdwenen
de uitkomsten van de Excessennota uiteindelijk vrij snel uit de publiciteit.110
105 Scagliola, Last van de oorlog, 139. 106 Zie: Andere tijden: De excessennota, Vpro/Nps, 9 april 2002. 107 Bank, heruitgave van De Excessennota. 108 Scagliola, Last van de oorlog, 148. 109 Wesseling, “Indië verloren, rampspoed geboren. Nederland na de dekolonisatie”, 285-308, 306. 110 Scagliola, Last van de oorlog, 180.
38
Loe De Jong
De meeste opschudding die in de jaren hierna nog zou komen over het Nederlandse
optreden in Indonesië in 1945 tot 1949, werd veroorzaakt door de beroemde Nederlandse
historicus Loe de Jong. Deze historicus schreef in dienst van de overheid de Nederlandse
geschiedenis die betrekking had op de Tweede Wereldoorlog. Hij kan als één van de
belangrijkste verantwoordelijken voor het goed-fout denken ten aanzien van de rol van
Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog worden gezien, omdat hij het Nederlandse
standaardwerk hierover produceerde. In de publieke opinie werden de beschouwingen van
De Jong over de Tweede Wereldoorlog voor “de waarheid” aangezien. Eén deel van dit
werk ging over de politionele acties. Het verscheen in 1987. De Jong ging een stuk
radicaler te werk dan voor het grote publiek wenselijk was, zo bleek. Hij noemde in zijn
concepttekst een paragraaf “Oorlogsmisdrijven,” en was daarin erg kritisch over het
Nederlandse militaire optreden. Hij vergeleek deze met de misdaden die de SS had
begaan. Hij stelde verder dat vooral de mate van vervolging aan Nederlandse zijde gering
was geweest. Vooral als het vergeleken werd met de mate van vervolging van
oorlogsmisdaden die in de Tweede Wereldoorlog begaan waren door Japanners en
Duitsers.111 Eén van de meelezers van De Jong liet deze versie lekken naar De Telegraaf,
die er schande van sprak dat De Jong “onze jongens” zo afviel. De veteranenbeweging die
veel invloed had, kwam in opstand tegen deze lezing van De Jong, waarop hij zijn tekst
herzag. Hij bood zijn excuses aan voor het “selectieve gebruik van bronnen.” Veelgehoorde
kritiek op zijn conceptversie was namelijk dat hij nauwelijks aandacht schonk aan de
wandaden die door de Indonesiërs waren verricht. In de uiteindelijke versie zette hij de
“excessen” zoals uitgevoerd door de Nederlanders veel meer neer als reactie op geweld dat
gepleegd werd door de Indonesiërs. Hij veranderde de term “oorlogsmisdrijven” naar
“excessen” en bood zijn excuses aan voor de eerdere versie van zijn stuk. Ook veranderde
hij de toon van de paragraaf. In de eerste versie was sprake van een moraliserende
veroordelende toon, en in de uiteindelijke versie was deze toon veel meer begrijpend van
aard.112 Dit gebeurde onder druk van de veteranenbeweging, zodat de vraag blijft of De
Jong niet eigenlijk nog steeds achter de eerste versie van zijn stuk stond.
De Poncken-Prinsen affaire
Hierna is het Nederlandse militaire optreden in Indonesië in 1993 weer uitgebreid in de
media gekomen. Jan Poncken-Prinsen was een Nederlandse jongen die door toedoen van
zijn dienstplicht werd opgeroepen om naar Indonesië te gaan in mei 1946. Hij wilde niet en
dook onder in Frankrijk, maar omdat hij terug naar Nederland moest omdat zijn moeder
ernstig ziek was, liep hij tegen de lamp. Poncken-Prinsen koos eieren voor zijn geld en
besloot zich alsnog te laten uitzenden. Hij was geenszins de enige die probeerde om onder
uitzending naar Indië uit te komen, een aanzienlijk deel van de dienstplichtige Nederlandse
bevolking had ten tijde van de politionele acties geweigerd om naar Indonesië toe te gaan.
111 L. De Jong, typoscript paragraaf “Oorlogsmisdrijven”, in: Het Koninkrijk Der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12, (Den Haag, 1991), 1427. 112 Scagliola: Last van de oorlog, 230-233.
39
Zo kwam 15% van de dienstplichtigen niet opdagen op de dag dat zij zouden worden
uitgezonden in het kader van de eerste politionele actie.113 Wanneer er geen wettige reden
werd gevonden voor het weigeren van uitzending naar Indonesië, kon de straf die je als
weigeraar kreeg, oplopen naar meer dan drie jaar gevangenisstraf.114
In de loop van zijn aanwezigheid in Indonesië kreeg Poncken-Prinsen steeds meer
sympathie voor de Indonesiërs en hun onafhankelijkheidsstreven. Uiteindelijk liep hij over
naar de Indonesische zijde. Hierop zette het Nederlandse leger een prijs van 50.000
gulden op zijn hoofd.115 Hij bleef na de soevereiniteitsoverdracht in Indonesië wonen en
was in Nederland ongewenst verklaard. Hij werd een beroemde mensenrechtenactivist die
ook kritisch tegenover het Indonesische regime van Suharto stond. Hij zat herhaaldelijk in
de gevangenis in Indonesië. Hij mocht Nederland dus niet meer in omdat hij overgelopen
was. In 1993 vroeg hij echter asiel aan in Nederland, omdat hij in het kader van zijn strijd
tegen de schendingen van mensenrechten een lezing zou houden in Nederland. Zijn
mogelijke komst leidde tot grote beroering onder de veteranen die in Indië gediend
hadden. Uiteindelijk werd door de regering besloten dat hij Nederland niet in mocht,
zogenaamd omdat hij bedreigd zou worden en zijn persoonlijke veiligheid op het spel zou
komen te staan. Wereldwijd was hij een symbool van het vechten voor de mensenrechten,
maar in Nederland is hij altijd een ongewenst persoon gebleven.
Een meer aannemelijke verklaring voor de weigering van Poncken-Prinsen is dat
Nederlandse politici geen veteranen boos wilden maken. De gevestigde partijen CDA en
VVD behartigen van oudsher de belangen van Nederlandse veteranen, en deze partijen
zaten in 1993 in de regering.
Al met al kan ik, in navolging van Lijphart en ook Van Doorn, concluderen dat het verlies
van Indië voor de Indische Nederlanders en de militairen die in de Nederlands-
Indonesische oorlog gediend hebben, een zeer traumatische ervaring is geweest. Er lijkt bij
de verwerking van dit trauma sprake te zijn van een golfbeweging in de media. Er zijn
periodes waarin er helemaal niet gepraat wordt over de oorlog die Nederland voerde
tussen 1945 en 1949, maar deze worden afgewisseld met periodes dat er juist enorm veel
aandacht naar uitgaat. De eerste generatie die de Tweede Wereldoorlog zelf niet had
meegemaakt, de jongeren uit de late jaren zestig, was tegelijk de eerste generatie die
verontwaardigd reageerde op de “excessen” of oorlogsmisdaden, die de Nederlanders
gepleegd hadden. De aandacht die hier naar uit ging kwam in een stroomversnelling door
toedoen van de affaire Hueting, maar na het verschijnen van De Excessennota verdween
de aandacht weer naar de achtergrond. Ook in de jaren negentig was er ineens weer veel
aandacht voor de oorlog, dit uitte zich ondermeer in de Poncken-Prinsen affaire.
Het trauma is blijkbaar nog steeds aanwezig in de Nederlandse samenleving, na meer dan
60 jaar. Een andere mogelijke verklaring heeft te maken met het imago dat Nederland
113 Scagliola, Last van de oorlog, 51. 114 Zie bijv: Vergeten verleden. 115 Vanvugt, Koloniale nestbevuilers, 400 jaar Nederlandse critici in de Oost en de West, 210.
40
zichzelf graag aanmeet. Nederland ziet zichzelf graag als een toonbeeld van tolerantie, een
gidsland, dat moreel voorloopt op de rest van de wereld. Het halsstarrig vasthouden aan
een kolonie tot 1949 waarover ze feitelijk de controle in 1942 door toedoen van de
Japanse inval al verloren was, past totaal niet in dit beeld. Ook wijzen veel auteurs op de
verwerking van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Door toedoen van deze oorlog is
Nederland lang in de ban geweest van het goed-fout denken, aan de hand van Loe De
Jong werd een soort verzetsmythe gecreëerd, waarin veel Nederlanders als “goed” in de
oorlog werden afgeschilderd. Om in de samenleving openlijk te spreken over een door
Nederland zelf gevoerde oorlog waarbij de begane oorlogsmisdaden door critici al gauw
vergeleken werden met oorlogsmisdaden die door de SS begaan werden, lag hierdoor erg
gevoelig.
Persoonlijk denk ik dat het trauma dat Nederland aan de beide oorlogen heeft
overgehouden zwaarder weegt dan het imago van tolerantie dat Nederland zichzelf graag
aanmeet. Van de andere kant is ook de houding van Indonesië zelf van belang. Tot 2007
heeft niemand in Indonesië publiekelijk om excuses van Nederland geëist, zodat Nederland
hier zich verder ook niet druk hoefde te maken, ten minste, niet door externe druk. De
verwerking van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog is daardoor altijd een interne
zaak van de Nederlanders gebleven, en ook onder druk van de vele veteranen, Nederland
heeft immers zo’n 150.000 manschappen naar Indonesië gestuurd die veelal rond de 20
jaar oud waren, is het altijd moeilijk geweest om over dit oorlogsverleden te spreken. Om
een vergelijking te maken met een ander Nederlands militair trauma: Het Nederlandse
leger dat betrokken was bij de val van Srebrenica, Dutchbat III, bestond slechts uit 850
man. Het is wat dat betreft niet gek dat het in Nederland gemakkelijker is om hierover te
spreken, en toe te geven dat er fouten zijn gemaakt. Een ander punt is dat de traditionele
politieke standpunten over de Nederlands-Indonesische oorlog lang zijn blijven bestaan en
nog steeds bestaan. De rechtse en middenpartijen steunden toen de oorlog, en hebben
daarna heel lang de veteranen de hand boven het hoofd gehouden, en doen dit nu nog
steeds. De meer linkse partijen waren toen deels tegen de oorlog en zijn er nu veel meer
van overtuigd dat boetedoening op zijn plek is.
In 2005 erkende toenmalig minister Ben Bot wel dat Nederland “morele
verantwoordelijkheid” draagt voor het leed dat de Indonesiërs in de oorlog is aangedaan.
De Indonesische minister van buitenlandse zaken gaf als antwoord dat Indonesië nooit om
excuses gevraagd heeft, en het altijd als een zaak van het Nederlandse geweten
beschouwd heeft. Pas in de jaren daarna is hier verandering in gekomen.
Zo bestaat er de Indonesische “Stichting Komite Utang Kehormatan Belanda”, die via een
petitie de Tweede Kamer gevraagd heeft om te erkennen dat er in het dorp Rawagede in
1947 oorlogsmisdaden zijn gepleegd. In deze pijnlijke episode uit de oorlog zijn
hoogstwaarschijnlijk 431 mannen uit het dorp geëxecuteerd door Nederlandse soldaten, dit
was vrijwel de gehele mannelijke bevolking van het dorp. Nederland heeft dit aantal
overigens nooit officieel erkend. Deze stichting bestaat pas sinds 2005, en heeft de
41
Nederlandse staat aangeklaagd voor oorlogsmisdrijven.116 Totnogtoe zonder resultaat,
want Nederland heeft nooit officieel excuses aangeboden voor de begane daden in de
vierjarige koloniale oorlog tegen Indonesië, en de zaak tegen de Nederlandse staat loopt
nog.
5.3 Vergelijking tussen de houding van de politiek en de media in België
en Nederland
Als we de houding van de politiek en de media in Nederland en België ten opzichte van het
koloniale verleden vergelijken, springen een aantal overeenkomsten in het oog. Er is bij
beide landen naar twee pijnlijke aspecten gekeken, en in zowel Nederland als België
worden deze aspecten vrijwel nooit los van elkaar gezien. Dus wanneer het over de
politionele acties gaat, komen ook de Atjeh-oorlogen vaak aan bod, en wanneer het over
de dekolonisatie en de moord op Lumumba gaat, wordt ook de rubberpolitiek van Leopold
II erbij gehaald. Ook valt op dat in beide landen de oud-kolonialen die aanwezig waren,
nauwelijks over de pijnlijke perioden wilden praten. Een andere overeenkomst is dat bij
beide landen alleen de meest recente pijnlijke periode uit de koloniale geschiedenis later
officieel onderzocht is. Dit is te verklaren doordat rond 1900, wanneer zowel bij de Belgen
als bij de Nederlanders de eerste pijnlijke periode die hier beschreven is, plaatsvindt, nog
niet zoveel media aanwezig is, en het grootste deel van de publieke opinie nog niet zo
verontwaardigd reageert op geweld als in de afgelopen decennia het geval is. De tijdsgeest
is veranderd. Ook zijn er zowel bij de Atjeh-oorlogen als bij de tijd van de Congo-Vrijstaat
veel minder bronnen aanwezig om goed onderzoek te doen naar de gebeurtenissen. In het
geval van de Congo-Vrijstaat zijn de officiële Koninklijke archieven zelfs verbrand.
Dan is er nog de overeenkomst tussen de omgang met monumenten. In Nederland is het
bekendste monument dat aan Van Heutsz gewijd is meerdere malen vernield, en in België
is dit het geval geweest bij verschillende monumenten die aan Leopold II gericht zijn.
Totdat de monumenten vernield werden, is er door officiële politieke instanties dus nooit
iets aan de monumenten veranderd.
Een belangrijk verschil heeft te maken met de Belgische gevoeligheid rond de Koninklijke
familie. Omdat deze meer een symbolische functie heeft en zich niet openlijk kan
verdedigen, wordt altijd aarzelend omgegaan met beschuldigingen aan het adres van
Leopold II, die immers een voorvader is van de huidige Belgische Koninklijke familie.
Vooral in de tijd dat de Belgische koning Boudewijn nog leefde, is altijd voorzichtig
omgegaan met kritiek op Leopold II. In Nederland is de Koninklijke familie altijd buiten
beschouwing gebleven, omdat er nooit al te direct sprake is geweest van Koninklijke
bemoeienissen met het koloniale rijk, dus in Nederland hoefde men niet bang te zijn om de
Koninklijke familie tegen het hoofd te stoten.
116 Zie: www.kukb.nl
42
Een ander groot verschil is dat er in Nederland vooral debat is geweest over hoe we de
koloniale geschiedenis moeten duiden, bijvoorbeeld of er wel of niet de term
“oorlogsmisdaden” aan verbonden kan worden, terwijl er in België niet eens
overeenstemming bestaat over wát de koloniale geschiedenis eigenlijk precies is. Dit lijkt
erop te duiden dat er in Nederland veel meer overeenstemming bestaat over het koloniale
verleden dan in België. In Nederland hebben we immers vooral debatten over de
terminologie die gebruikt moet worden om de daden te kwalificeren, terwijl er in België
nog totaal verschillende lezingen met betrekking tot het koloniale verleden bestaan.
Vergelijking tussen de Excessennota en de Commissie Lumumba
Omdat zowel Nederland als België een onderdeel dat met de dekolonisatie te maken heeft,
later door de regering heeft laten onderzoeken, maak ik een vergelijking tussen de twee
onderzoeken. Hoewel een criticaster als De Witte het Belgische rapport dat geproduceerd
werd door de Commissie Lumumba maar als een halfslachtig werkstuk beschouwt, is het,
wanneer je het vergelijkt met de in Nederland uitgekomen Excessennota, een ambitieus
project geweest. Er zijn toch wel overeenkomsten tussen de beide onderzoeken: de
aanleiding van het opzetten van de onderzoeken zijn ongeveer hetzelfde: beide
onderzoeken zijn gestart naar aanleiding van commotie in de media. In het geval van de
Excessennota was het tv-optreden van Hueting de aanleiding, en in het geval van de
Commissie Lumumba was dit het verschijnen van het boek van De Witte en de commotie
die de beschuldiging die hierin naar voren kwam, teweeg bracht.
Terwijl in beide gevallen wel min of meer bekend was wat er gebeurd was: zowel Hueting
als De Witte kwamen niet met echt nieuwe feiten. Daaruit valt op te maken dat zowel in
Nederland als in België pas vermeende koloniale misstanden onderzocht werden, op het
moment dat er in de media en publieke opinie veel aandacht aan besteed werd. Een
andere overeenkomst is dat beide onderzoekscommissies puur binnenlandse
aangelegenheden waren. De Nederlandse commissie heeft geen Indonesische bronnen
geraadpleegd, en de Belgische commissie geen Congolese. Een andere overeenkomst is
dat er naar aanleiding van beide commissies niemand persoonlijk alsnog verantwoordelijk
is gesteld, terwijl door beide commissies wel is vastgesteld dat er misdaden gepleegd zijn.
Maar er zijn ook grote verschillen te ontwaren. Zo is de Nederlandse Excessennota twintig
jaar na de politionele acties verschenen, en de Belgische Commissie Lumumba pas bijna
veertig jaar na de moord op Lumumba. Verder was er een groot verschil tussen de aard en
grootte van de onderzochte misdaden. In het Belgische geval ging het om de vermeende
betrokkenheid van hoogstens enkele tientallen Belgische ambtenaren, politici,
legerofficieren en agenten, terwijl het bij de Excessennota ging om de vermeende
verantwoordelijkheid van ongeveer 150.000 Nederlandse soldaten. Verder valt op dat
Nederland totaal geen consequenties verbonden heeft aan de conclusies in de
Excessennota, het lijkt er meer op dat het rapport een verplicht nummer was, dat iedereen
zo snel mogelijk weer vergat. België heeft officiële diplomatieke stappen genomen naar
aanleiding van de conclusies van de Commissie Lumumba. Dit komt ook doordat Lumumba
43
in Afrika is uitgegroeid tot een held van de dekolonisatie, zodat de verantwoordelijkheid
van de moord politiek gevoelig lag. De Indonesiërs hebben zoals gezegd zelf ook nooit om
excuus gevraagd.
Daarnaast wilde men in Nederland de veteranen waarschijnlijk niet tegen de borst stuiten.
Ook waren er in Nederland dezelfde politieke machtsverhoudingen als ten tijde van de
politionele acties. Het kabinet voelde er waarschijnlijk weinig voor om de politieke
verantwoordelijkheid te nemen, omdat de betrokken ministers dan zelf door het stof
zouden moeten. In België was dit niet het geval, de Commissie Lumumba trad immers pas
veertig jaar na de moord op Lumumba naar buiten met haar conclusies, zodat het allemaal
minder gevoelig lag.
Dit kan worden aangemerkt als de belangrijkste reden voor de verschillen tussen de
grootte en de impact van de beide commissies. In Nederland lag het allemaal nog erg
gevoelig, en daarbij waren er erg veel Nederlandse burgers bij betrokken geweest. In
België was dit beide niet het geval. Dan rijst de vraag echter wel, waarom er na de
Excessennota nooit meer nieuw politiek onderzoek naar de excessen in Indonesië tussen
1945 en 1949 is gedaan. Men lijkt het er toch over eens dat de Excessennota lang niet
volledig is, dat de commissie veel te snel moest werken, en dat het daarom een
gebrekkige weergave van de feiten is. Een argument dat hier verder nog voor pleit, is dat
het onderzoek is uitgevoerd door oud-kolonialen die in Indië gewerkt hadden. Tevens is er
nu veel meer archiefmateriaal beschikbaar dan toen voor handen was. Vanuit linkse media
is de roep om een nieuw onderzoek naar de excessen dan ook wel aanwezig.117 Dit lijkt op
de roep van De Witte om de verantwoordelijkheid van de moord op Lumumba opnieuw uit
te zoeken. Toch zou ook hij niet kunnen ontkennen dat België een stuk serieuzer
onderzoek heeft gedaan naar de moord op Lumumba en de rol van de Belgen hierin, dan
Nederland heeft gedaan naar aanleiding van de mogelijke Nederlandse oorlogsmisdaden
tussen 1945 en 1949. Dit valt alleen al op te maken uit de tijd die beide
onderzoekscommissies kregen om hun onderzoek uit te voeren. In Nederland werd er vier
maanden vrijgemaakt voor een onderzoek naar het militaire optreden van meer dan vier
jaar, uitgevoerd door 150.000 man, en in België werd twee jaar uitgetrokken voor een
onderzoek naar de mogelijke betrokkenheid van enkele tientallen Belgen bij de moord op
één Congolese leider.
In Nederland is echt sprake van een trauma, meer dan in België. De Nederlandse oorlog
werd internationaal veroordeeld, en na vier jaar en naar schatting 150.000 doden had
niemand zin om oude wonden open te rijten. De Belgen konden waarschijnlijk niet geloven
dat ze zo fout zaten. De moord op Lumumba speelde zich af in een conflict dat in de
context van de Koude Oorlog gezien kan worden, België stond aan de kant van de VN en
de VS, wat ook de Belgische betrokkenheid veel complexer maakte. Daarom was grondiger
onderzoek nodig dan in Nederland het geval was. Het enige wat, gezien deze verklaring,
117 Zie bijvoorbeeld: J. Boom, “De Excessennota moet opnieuw”, in: De Groene Amsterdammer, 5 december 2008.
44
uiterst opmerkelijk blijft, is waarom België wél en Nederland geen excuses heeft
aangeboden. Nederland is immers nooit verder gekomen dan het mondelinge erkennen
van “morele verantwoordelijkheid.” Wat dat betreft is het wachten op de ontwikkelingen in
Nederland nu de civiele zaak, aangespannen door de nabestaanden van het bloedbad in
Rawagede, bijna van start gaat. Maar het blijft een belangrijk punt dat ook in dit geval de
Indonesische politiek niet om excuses vraagt. Ook zou, volgens de historicus Scagliola, dan
eerst de waarheid boven tafel moeten komen, omdat er nu nog vier of vijf verschillende
versies van wat er precies gebeurd is bestaan bij het bloedbad in Rawagede. De
Excessennota zou dus opnieuw moeten worden uitgevoerd.118
118 “Waarheid Nederlands-Indië belangrijker dan excuses regering” in: De Gelderlander, 21 juni 2011.
45
6) De internationale betrekkingen tussen België en Congo en
tussen Nederland en Indonesië vanaf de dekolonisatie
Het volgende onderdeel waarop een vergelijking gemaakt wordt tussen de houding van
Nederland en België, is op het gebied van de internationale betrekkingen. Bij zowel
Nederland als België gaat het bij de internationale betrekkingen niet alleen om mogelijke
pijnlijke aspecten die te maken hebben met het koloniale verleden, maar ook om de
omgang met “foute” leiders. Zowel Congo als Indonesië hebben sinds hun
onafhankelijkheid leiders gehad die in de ogen van veel mensen in België en Nederland
juist gewantrouwd moeten worden, in plaats van dat er goede betrekkingen mee zouden
moeten zijn. Hoe dat in de praktijk is gegaan, komt nu aan de orde. Eerst wordt gekeken
naar de betrekkingen tussen België en Congo.
6.1 België en Congo
Het is duidelijk dat de dekolonisatie van Congo niet vlekkeloos is verlopen. De pijnlijke
ceremonie, de latere aanwezigheid van Belgische troepen, de snelle aftocht van veel
Belgen omdat ze gevaar meenden te lopen in Congo, en de Belgische betrokkenheid bij de
moord op Lumumba, zijn hier voorbeelden van. De steun die de Belgen vlak na de
dekolonisatie hebben verleend aan de provincie Katanga, om nog invloed uit te kunnen
oefenen op de Congolese politiek, en de latere hulp bij het aan de macht komen van
Mobutu zijn misschien nog wel belangrijkere voorbeelden. De Belgen hebben geen
koloniale oorlog gevoerd om de onafhankelijkheid tegen te houden, maar wel lang
geprobeerd om de binnenlandse Congolese politiek te beïnvloeden.
België en Congo waren het in ieder geval wel eens over de datum van de onafhankelijkheid
van Congo, in tegenstelling tot wat bij Nederland en Indonesië het geval was, en is. Dit
heeft er dan ook toe geleid dat de onafhankelijkheidsdatum van Congo vaak gezamenlijk
met de Belgen gevierd wordt.
Om de betrekkingen tussen Congo en België te bekijken, is op de sites van beide
ministeries van buitenlandse zaken bekeken. Het eerste dat in het oog springt, is dat
België Congo als belangrijkste land ziet om ontwikkelingssamenwerking aan te verlenen.
Congo is dan ook het land waar België het meeste ontwikkelingsgeld aan besteedt. Dit
betekent niet dat er altijd sprake is geweest van een vriendschappelijke band tussen beide
landen, ook tussen deze landen zijn de betrekkingen meerdere malen opgeschort. Zo valt
er te lezen dat de samenwerking tussen beide landen in 2000 weer is opgepakt, nadat ze
negen jaar is opgeschort.119
119 Zie: http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Ontwikkelingssamenwerking/Landen/Partnerlanden/DR_Congo
46
Steun aan Mobutu
Ludo De Witte, die al stelde dat België verantwoordelijk was voor de moord op Lumumba,
heeft in zijn boek nog meer kritiek op de rol van de Belgen in Congo na de dekolonisatie.
Hij stelt dat de Belgen tot aan het eind van de jaren ‘80 enthousiast de dictatuur van
Mobutu ondersteunden. Een indicatie hiervoor is, dat de Belgische vorst en zijn vrouw in
1985 nog aanwezig waren op bezoek bij Mobutu, ter ere van de viering van 25 jaar
Congolese onafhankelijkheid, terwijl er genoeg bekend was over de onderdrukking van het
Congolese volk.120 De Belgische steun moet wel gezien worden in de context van de Koude
Oorlog. Mobutu werd door het westen gezien als een belangrijke steunpilaar tegen
mogelijk oprukkend communisme in Centraal Afrika. Mobutu was medeplichtig aan het
uitschakelen van Lumumba, die in de ogen van de Belgen een vervelende nationalistische
populist was. Dus vanuit internationaal oogpunt was het te billijken dat de Belgen Mobutu
ondersteunden, dit deden de VS en andere landen in Europa, met name Frankrijk, immers
ook.
Vanuit een moreel en democratisch perspectief is het steunen van Mobutu minder
gemakkelijk goed te praten. Er was al vrij snel na de machtsovername van Mobutu bekend
dat hij het niet zo nauw nam met democratische rechten. Al in 1965 vond in Congo, dat in
de tijd van Mobutu Zaïre heette, de openbare executie plaats van vier oppositieleden, na
een vermeende samenzwering tegen het regime. De Belgische kranten berichtten hier
uitvoerig over, en de meeste Belgische kranten keurden deze openbare ophanging niet
af.121 Vanuit democratisch perspectief valt dit niet goed te keuren. De steun van de
Belgische overheid aan Mobutu heeft geduurd tot in de jaren tachtig. Men zag Mobutu als
het minst slecht, als een noodzakelijk kwaad. Maar de Belgen hadden ook economische
belangen bij het steunen van Mobutu. Omdat de Belgen hem steunden, verleende Mobutu
steun aan de nog steeds in Congo aanwezige bedrijven in Belgische handen. Dus ook
economisch hadden de Belgen belang bij het aan de macht blijven van Mobutu. Tevens kon
Mobutu, wanneer België kritiek uitte op zijn beleid, altijd gemakkelijk teruggrijpen op het
verleden. Hij kon Belgische daden uit de koloniale tijd in herinnering roepen, waardoor
Belgische kritiek werd afgedaan als hypocriet.
Pas tegen het einde van de Koude Oorlog, begon het westen, en ook België, Mobutu
officieel onder druk te zetten. Over de Belgische steun aan Mobutu wordt, zoals eerder
vermeld, vrijwel niet gesproken in het in deze scriptie zo veelvuldig geraadpleegde Congo:
een geschiedenis.122 Maar dit past in een meer algemeen beeld: over het machtsspel in de
Koude Oorlog waarbij dictators gesteund werden door het westen om communistische
alternatieven geen kans te geven, wordt sowieso niet al te veel geschreven. Toch zou je
van iemand met een wetenschappelijke benadering, zoals David van Reybrouck, wel een
iets meer kritische blik mogen verwachten. Nadat de noodzaak voor de Belgen tot de steun
120 De Witte, De moord op Lumumba, 362. 121 S. Van Bever, Het beeld van Mobutu Sese Soko in de Belgische pers, (Gent, 2005), 75. 122 L. De Witte, “David Van Reybrouck masseert westerse bemoeienissen in Congo weg,” 18 mei 2011, op: www.apache.be.
47
minder groot werd doordat de macht van de Sovjet-Unie aan het afnemen was, werd op
Mobutu druk uitgeoefend om democratisering door te voeren in Zaïre. In deze tijd keerde
de publieke opinie en later de officiële politiek van België zich ook tegen Mobutu. Pas in
1990 is België gestopt met alle financiële hulp aan Zaïre. In 1997 kwam de inmiddels oude
verzwakte Mobutu ten val.
De tijd na Mobutu
Na Mobutu kwam Kabila aan de macht, het land ging weer Congo heten, officieel de
Democratisch Republiek Congo, en er begon een nieuwe fase in de betrekkingen tussen
België en Congo. Laurent Kabila bediende zich echter graag, zoals meer Afrikaanse leiders,
van anti-westerse retoriek, en moest dus ook niets hebben van Belgische bemoeienissen.
Zijn zoon Josef, die in 2001 aan de macht kwam, stond veel sympathieker tegenover het
westen, en dan begint een nieuwe vriendschappelijke periode in de Belgisch-Congolese
betrekkingen, voor het eerst in lange tijd kwam er weer eens een Belgische minister van
buitenlandse zaken op bezoek in Congo. In 2003 volgde een gezamenlijk militair
programma tussen beide landen, met, gelet op de mensenrechten, desastreuze
uitkomsten. Zo bleken door de Belgen getrainde troepen massale slachtingen aan te
hebben gericht onder de burgerbevolking.
Met het aantreden van een nieuwe Belgische minister van buitenlandse zaken veranderden
de Belgisch-Congolese betrekkingen wederom. In 2008 deed deze minister, De Gucht, zeer
kritische uitspraken over het Congolese regime. Hij noemde Congo onder andere een
“failed state.” Hierop verbrak het Congolese regime onder leiding van de jonge Kabila
wederom de betrekkingen met België. In januari 2009 werden deze echter weer
hersteld.123 In 2010 was Congo dus 50 jaar onafhankelijk, en als we de Belgische officiële
lezing over deze feestelijkheden mogen geloven, was het een wederzijds feest dat in
vriendschappelijke sfeer plaatsvond. De Belgische Koninklijke familie was aanwezig bij de
feestelijkheden en ook in België werd hier veel aandacht aan besteed. De aanwezigheid
van de Belgische Koning Albert II werd door Amnesty International overigens afgedaan als
hypocriet, omdat de mensenrechtensituatie nog steeds schrijnend is in Congo. In België
gingen er aan dit staatsbezoek ellenlange discussies vooraf. De Belgische koning heeft dan
ook geen officiële toespraak gehouden, volgens een Belgische krant tot teleurstelling van
de Congolese bevolking.124 De Belgen hebben in ieder geval, op het moment dat de
Congolezen niet de betrekkingen verbroken hadden omdat ze vonden dat België zich teveel
met binnenlandse aangelegenheden bemoeide, Congo altijd als belangrijkste partnerland
qua ontwikkelingssamenwerking erkend, of er nou sprake was van goed bestuur, of niet.
Ten tijde van het schrijven van deze scriptie, was een Belgische prins vaak in het nieuws.
Er was algemene verontwaardiging ontstaan naar aanleiding van een bezoek van Prins
Laurent aan Congo. Prins Laurent was op eigen houtje naar Congo gegaan, en zou daar de
123 E. Kets, “Kuifje en Tintin kibbelen in Afrika: Vlaams-Waalse spanningen in het Belgische Congo-beleid”, in: Internationale Spectator, jaargang 61 nr. 11, (november 2007), 533-538, 533-536. 124 “Congolezen willen dat Koning Albert spreekt,” in: De Tijd, 30 juni 2010.
48
Congolese premier ontmoet hebben. De Belgische premier Leterme had hem dringend
verzocht dit niet te doen, en ook zijn vader Koning Albert was niet te spreken over het
bezoek. Op de site van het Belgisch Koninklijk huis is over deze hele zaak overigens niets
te vinden, hoewel er per lid van het koninklijk huis op aan hem of haar gerelateerde
nieuwsberichten gezocht kan worden.125 Prins Laurent zelf verklaarde in het kader van
persoonlijke interesse naar Congo te zijn gegaan. Uiteindelijk heeft zijn bezoek aan Congo
er toe geleid dat de prins niet meer welkom is in het paleis. En er is dus maar weinig terug
te vinden over de prins op de website van het Belgisch koninklijk huis. Dus hoewel de
betrekkingen tussen België en Congo op papier goed zijn, illustreert deze affaire dat goed
altijd een relatief begrip blijft, en de Belgen qua officiële contacten met de huidige
Congolese overheid, erg voorzichtig zijn, omdat ze ook weten dat het regime nog steeds
niet democratisch is en het niet zo nauw neemt met de mensenrechten.
6.2. Nederland en Indonesië
Vanaf het moment van de soevereiniteitsoverdracht hadden Nederland en de Republiek
Indonesië door hun gedeelde geschiedenis nog veel met elkaar te maken. Koningin Juliana
sprak tijdens een rede bij deze overdracht dan ook de hoop uit dat beide landen als
gelijken met elkaar zouden gaan samenwerken in de toekomst.126 In de praktijk is dit niet
altijd gelukt.
Het eerste aspect van de internationale betrekkingen dat in het oog springt als we kijken
naar de band tussen Nederland en Indonesië, is de migratiegolf die op gang is gekomen na
de onafhankelijkheid van Indonesië. Ongeveer 300.000 Indische Nederlanders kwamen
naar Nederland, ze “repatrieerden”, om het officiële woord te gebruiken. Dit waren
voornamelijk mensen van gemengde afkomst, meestal Indo’s genoemd. Zij maakten 60%
van alle repatrianten uit. De meeste van deze repatrianten waren nog nooit in Nederland
geweest, wat de term repatrianten enigszins dubieus maakt.127 Deze migratiestroom
verliep niet zonder problemen, vooral de 12.500 Molukkers die aanvankelijk tijdelijk naar
Nederland zouden komen, zij hadden namelijk het Nederlandse regime altijd gesteund en
waren dus niet welkom in de nieuwe staat Indonesië, hebben voor problemen gezorgd in
de Nederlandse samenleving.
De officiële betrekkingen tussen de nieuwe Republiek Indonesië en Nederland lieten na een
aantal jaar ook te wensen over. Dit had alles te maken met het vasthouden van Nederland
aan Nieuw-Guinea. Nederland meende dat het recht had op het behouden van dit deel van
het Indonesische grondgebied, ondermeer omdat hier dan de Indische Nederlanders
zouden kunnen wonen. Over dit Nederlandse motief om aan Nieuw-Guinea vast te houden
zijn, vooral later, veel twijfels gerezen. Nederland gebruikte echter verschillende
125 Zie: www.monarchie.be 126 H. W. Van den Doel, Afscheid van Indië, de val van het Nederlands imperium in Azië , (Amsterdam, 2001), 384. 127 H. Paasboom, Wandelen onder de palmen, rede, (Amsterdam, 2002 ), 6.
49
argumenten om vast te houden aan Nieuw-Guinea. Zo zouden de bewoners van Nieuw-
Guinea etnisch niets te maken hebben met die van Indonesië. Tevens zouden ze onder
Nederlands bestuur in betere handen zijn. Ook werd gesuggereerd dat Nederland
economisch belang zou hebben bij het behouden van het eiland. Dit laatste argument was
feitelijk onjuist. Lijphart concludeert in het belangrijkste boek hierover, dat Nederland
vanuit een soort trauma zolang heeft vastgehouden aan Nieuw-Guinea. Hij stelt dat de
argumenten die gebruikt werden incorrect waren, en dienden om de emotionele
sentimenten te verbloemen. Nederland voelde zich door de dekolonisatie van Indonesië
vernederd en gefrustreerd en probeerde halsstarrig om nog een klein stukje van de
vroegere kolonie vast te houden. Lijphart spreekt van gefrustreerd nationalisme.128
Indonesië was het met het vasthouden van Nederland aan Nieuw-Guinea logischerwijs niet
eens, en trad in 1956 uit de zo mooi en vredig klinkende Nederlands-Indonesische Unie,
waardoor deze feitelijk ophield te bestaan. In 1957 werden de Nederlandse bedrijven die
nog in Indonesië aanwezig waren genationaliseerd door Indonesië, en in 1960 begon een
militair conflict over Nieuw-Guinea. Hierop werden alle officiële betrekkingen tussen beide
landen verbroken. Het initiatief hiertoe kwam dus van de kant van Indonesië. Het
vasthouden van Nederland aan Nieuw-Guinea werd wederom niet goedgekeurd door de
internationale gemeenschap, terwijl Nederland de zaak vanaf 1960 steeds serieuzer leek te
nemen. In 1960 was veel materieel van defensie aanwezig, en werden er 10.000
Nederlandse soldaten naar toe gestuurd. Onder druk van de VS moest Nederland het
laatste bezit in “de Oost” in 1962 afstaan aan Indonesië. Nederland en Indonesië wilden na
het eind van dit conflict graag herstel van de betrekkingen, en in 1964 volgde een
Nederlands staatsbezoek aan Indonesië.129
Over de moeizame betrekkingen tussen beide landen wordt op de site van het Nederlandse
ministerie van buitenlandse zaken niet gesproken. Er wordt dan ook met geen woord
gerept over de verbreking van de betrekkingen naar aanleiding van het conflict om Nieuw-
Guinea. Ook wordt er niet vermeld dat de toenmalige president Suharto in 1992 nog
bedankte voor Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, omdat Nederland dit alleen wou
geven in ruil voor toezeggingen over de verbeteringen van de mensenrechtensituatie in
Indonesië. Er wordt nagenoeg niets gezegd over problemen in de relatie tussen Indonesië
en Nederland, er wordt alleen vermeld dat de betrekkingen tussen beide landen aanzienlijk
verbeterd zijn doordat toenmalig minister Ben Bot in augustus 2005 aanwezig was bij de
Indonesische viering ter ere van de 60-jarige onafhankelijkheid van het land. 130 Over deze
onafhankelijkheidsdatum volgt later meer.
Dat er geen melding wordt gemaakt van problemen in de internationale betrekkingen
tussen beide landen is opmerkelijk te noemen, vooral als het vergeleken wordt met het
128 Lijphart, The trauma of decolonization, 285-291. 129 A. Staarman, Afscheid van Nieuw-Guinea: Tentoonstelling in het Nederlands Legermuseum over het Nederlands-Indonesische conflict van 1950-1962, (2002).
50
stuk dat op de site van het ministerie van Buitenlandse Zaken gewijd is aan de
betrekkingen met Suriname, de andere bekende ex-kolonie van Nederland. Hier wordt
nauwkeurig vermeld dat de betrekkingen met Suriname driemaal verbroken zijn geweest.
Een mogelijke verklaring is dat Nederland het niet vermeldt wanneer betrekkingen met
een land niet uit eigen initiatief verbroken zijn, hoewel ook dit vreemd zou zijn. Dit is
echter niet het geval: er wordt wel vermeld dat Suriname in 1997 de betrekkingen met
Nederland verbroken heeft. De onafhankelijkheidsdatum van Suriname wordt overigens
ook keurig vermeld op de site, om aan te geven dat dit soort informatie bij andere landen
wel gewoon beschikbaar is, en dit is bij Indonesië dus niet het geval.
De houding van Nederland is in de tijd dat Suharto aan de macht was ook fel bekritiseerd.
Het verwijt was dat Nederland ten aanzien van Suriname en Indonesië met twee maten
mat. Tegenover Suriname was Nederland altijd veel strenger, als het ging om het naleven
van de mensenrechten. Bij Indonesië was dit minder het geval. Nederland had wat dat
betreft natuurlijk ook niet echt een gunstige voorgeschiedenis. Het was nogal hypocriet om
de Indonesische regering sancties op te leggen, of de ontwikkelingshulp te stoppen, omdat
ze het niet al te nauw namen met het naleven van de rechten van de mens, terwijl
Nederland dit in de Nederlands-Indonesische oorlog toch ook niet echt gedaan had. Tevens
had het Nederlandse bedrijfsleven nog veel belangen in Indonesië, die men wilde
koesteren. Mensenrechtenorganisaties waren echter altijd kritisch over de Nederlandse
houding tegenover Indonesië.131
De Nederlandse houding ten opzichte van de onafhankelijkheidsdatum
Dat de datum waarop Indonesië onafhankelijk is geworden en de erkenning hiervan
politiek gevoelig ligt voor Nederland, is wel verklaarbaar. Nederland heeft door middel van
de politionele acties en de oorlog hier omheen immers vier jaar lang tevergeefs
geprobeerd om de kolonie te behouden, terwijl de Indonesische leiders Sukarno en Hatta
op 17 augustus 1945 al eenzijdig de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië hadden
uitgeroepen. Nederland heeft formeel altijd vastgehouden aan de datum waarop Nederland
deze onafhankelijkheid erkend heeft: 27 december 1949. Nog steeds heeft Nederland niet
officieel aangegeven dat ze de Indonesische onafhankelijkheid van vier jaar daarvoor
erkent. Bot was dus, zoals eerder vermeld, wel aanwezig bij de viering van 60 jaar
onafhankelijkheid van Indonesië. Tijdens dit bezoek heeft hij de Indonesische
onafhankelijkheid van 1945 “moreel en politiek” erkend, namens de Nederlandse
regering.132 Dit wordt gezien als een mijlpaal: tot die tijd was Nederland nooit ingegaan op
Indonesische uitnodigingen om de viering van de onafhankelijkheid bij te wonen. De
erkenning van deze datum is echter alleen mondeling gedaan. Schriftelijk en formeel is het
131 P. R. Baehr, Een hoeksteen van het buitenlands beleid? Nederland en de rechten van de mens, op: http://igitur-archive.library.uu.nl/sg/2007-1206-204704/c1.pdf, 14-18. 132 Voor het stuk over de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië op de site van het ministerie van buitenlandse zaken, zie: http://www.minbuza.nl/nl/Reizen_en_Landen/Landenoverzicht/I/Indonesië/Betrekkingen_met_Nederland
51
dus nog steeds niet gebeurd: Nederland houdt nog steeds vast aan 27 december 1949.133
Een mogelijke en plausibele verklaring hiervoor is dat de herinnering aan de politionele
acties en de oorlog die hiermee gepaard ging nog te vers en te pijnlijk is. Men wil
waarschijnlijk geen veteranen die in deze oorlog gediend hebben voor de voeten lopen, en
politiek ligt het blijkbaar ook nog steeds gevoelig voor Nederland om te erkennen dat de
oorlog fout was. De macht van de veteranen is dus ook hierin erg groot.
Een gebeurtenis die op dit laatste wijst was het staatsbezoek van koningin Beatrix aan
Indonesië. Op uitnodiging van de toenmalige dictator Suharto zou zij aanwezig zijn bij de
viering van de 50jarige onafhankelijkheid van Indonesië op 17 augustus 1995. Er ontstond
een debat in Nederland over de vraag of zij moest gaan, met wie ze dan zou moeten gaan,
en of ze daadwerkelijk op de historisch beladen datum 17 augustus mocht gaan.
Uiteindelijk arriveerde ze 4 dagen later in Indonesië, op 21 augustus dus. Het was een
beladen bezoek. En de toespraak die koningin Beatrix hield in Jakarta, leek op een
verdraaiing van de feiten. Ze herhaalde het Nederlandse idee dat wij niet wisten dat er in
Indonesië een sterke wil tot onafhankelijkheid bestond, en het idee dat wij echt meenden
dat de Indonesiërs profijt van ons beleid op de eilanden hadden. Dit is slechts een
weergave van de aloude koloniale propaganda.134 En dat vijftig jaar na dato.
De huidige Indonesische president heeft de officiële, schriftelijke Nederlandse erkenning
van 17 augustus 1945 als onafhankelijkheidsdatum overigens als een speerpunt van zijn
beleid. Dit is een breuk met het verleden.
In 2009 verscheen in Trouw een bericht waarin Nederlandse prominente Indonesië-
kenners de Nederlandse staat vragen om alsnog 17 augustus 1945 officieel als
onafhankelijkheidsdatum te erkennen.135 Totnogtoe is dit dus nog steeds niet gebeurd.
Nederland heeft wel mondeling 17 augustus 1945 als onafhankelijkheidsdatum erkend,
maar formeel en juridisch is dit nog steeds niet gedaan. De meest logische verklaring
hiervoor is dat Nederland dan officieel zou erkennen dat de vierjarige oorlog die ze heeft
gevoerd, zinloos zou zijn geweest.
Al met al kan geconcludeerd worden dat de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië
nog steeds enigszins moeizaam verlopen, hoewel er ook positieve punten zijn, en de
verhalen op de beide sites van ministeries van buitenlandse zaken louter positief zijn. Dat
Nederland nog steeds niet officieel 17 augustus 1945 als datum van de onafhankelijkheid
erkent, is toch erg illustratief voor het trauma, dat nog steeds aanwezig is in de
Nederlandse maatschappij. Het getuigt vooral van de moeite die het Nederland blijkbaar
kost om te erkennen dat de oorlog die gevoerd is van 1945 tot 1949 fout was.
133 De VS hebben op de officiële site van hun regering bijvoorbeeld wel 17 augustus 1945 als onafhankelijkheidsdatum staan, om aan te geven dat de Nederlandse houding internationaal gezien opmerkelijk is. 134 Vanvugt, Nestbevuilers, 400 jaar Nederlandse critici van het koloniale bewind in de Oost en de West, 214-125. 135 “Erken dat Indonesië al in 1945 onafhankelijk werd,” in: Trouw, 23 december 2009.
52
6.3 Vergelijking
Nu de betrekkingen tussen België en Nederland en hun ex-koloniën besproken zijn, kan
een vergelijking gemaakt worden. Er zijn belangrijke overeenkomsten, maar ook
belangrijke verschillen. Een overeenkomst is dat zowel België als Nederland geprobeerd
hebben om op zo goed mogelijke voet te staan met leiders van hun ex-koloniën. Bij
Nederland gaat dit pas op met het aantreden van Suharto, Sukarno is door Nederland
altijd gewantrouwd, uiteraard omdat hij de leider was van de nationalistische Indonesische
beweging die met Nederland in oorlog was. In België was dit vlak na de dekolonisatie
hetzelfde: wantrouwen jegens de eerste leider. Lumumba was de eerste democratische
leider in Congo, en hij is vermoord met hulp van de Belgen. Mobutu, die met behulp van
Belgische officiers en de VN in het zadel is geholpen, is lang gesteund door de Belgen, net
zoals Nederland Suharto steunde. Dit is beide landen op kritiek van
mensenrechtenorganisaties komen te staan, omdat het duidelijk was dat beide leiders het
niet al te nauw namen met de mensenrechten en democratische waarden. Zowel de
Belgische als de Nederlandse regering deden dit vooral om hun economische belangen, die
nog steeds in de kolonie aanwezig waren, te behartigen. Ook handelden beide regeringen
vanuit een soort historisch besef: op het moment dat ze kritiek zouden leveren op
bijvoorbeeld de mensenrechtensituatie in hun ex-koloniën, konden Mobutu en Suharto dit
gemakkelijk pareren, door te stellen dat Nederland en België het ook niet al te nauw
namen met de mensenrechten in de tijd dat ze hun koloniën bestuurden.
Nederland en België blijven zich met hun ex-koloniën bemoeien, beide in de vorm van
ontwikkelingshulp. Of het geven van ontwikkelingshulp een soort verkapte voortzetting
van kolonialisme is, waarin nog steeds een moreel superioriteitsgevoel verscholen zit, is
weer een andere discussie, die in deze scriptie niet behandeld zal worden.
Een andere overeenkomst is dat zowel de Belgische als de Nederlandse regering vlak na de
onafhankelijkheid van hun koloniën nog geprobeerd hebben om een deel hiervan onder
controle te houden. De schaal en manier waarop dit gebeurd is, is wel verschillend. Waar
België steun verleende aan een Congolese leider, Tshombe van Katanga, om zo nog
invloed uit te kunnen oefenen op het Congolese beleid, was dit voor Nederland onmogelijk,
omdat het vrijwel de gehele Indonesische bevolking tegen zich in het harnas had gejaagd.
Nederland heeft het daarom nog brutaler aangepakt, door nog een stuk van de oude
kolonie voor zichzelf te houden, Nieuw-Guinea werd pas in 1962 onder internationale druk
aan Indonesië gegeven.
Het grote verschil tussen België en Nederland heeft toch wel te maken met de manier
waarop de koloniën losgelaten zijn. Waar België en Congo een datum overeen waren
gekomen, heeft Nederland tot op de dag van vandaag de Indonesische
onafhankelijkheidsdatum niet officieel erkend. Dit heeft er toe geleid dat België vaak
samen met Congo de onafhankelijkheid heeft gevierd, terwijl er in Indonesië pas in 2005
voor het eerst een afgevaardigde van de Nederlandse regering aanwezig was bij de viering
53
van de onafhankelijkheid aldaar. Dit is logisch te verklaren door het verschil waarop de
onafhankelijkheid van Congo en Indonesië tot stand zijn gekomen. Toch is het zeer
opmerkelijk dat Nederland anno 2011 de Indonesische onafhankelijkheidsdatum niet wil
erkennen en is de vraag hoelang dit nog zal voortduren.
54
7) De manier waarop in het secundair onderwijs in
Nederland en België om wordt gegaan met het koloniale
verleden en de dekolonisatie
Het laatste aspect waar naar gekeken wordt in het kader van de verwerking van het
koloniale verleden, is het onderwijs. Geschiedenisonderwijs kan bij uitstek beschouwd
worden als een middel om het nationale succesverhaal van de vaderlandse geschiedenis bij
te brengen aan mensen, en mijn verwachting is dan ook dat de negatieve aspecten van
het koloniale verleden in België en Nederland niet of nauwelijks naar voren komen in het
onderwijs, en dat de eventuele positieve effecten van de koloniale tijd veel meer naar
voren komen. De rol van België en Nederland in het koloniale verleden zullen in het
onderwijs dus veel rooskleuriger voor worden gesteld dan feitelijk juist is.
7.1 België
Het eerste dat bij het bekijken van Belgisch geschiedkundig onderwijs opvalt, voor mij als
Nederlander althans, is dat er geen centraal schriftelijk examen is, elke middelbare school
maakt zijn eigen eindexamen. Er is dus geen sprake van standaardisering in het onderwijs.
Dit heeft ervoor gezorgd dat er in Vlaanderen alleen al veel verschillende lezingen van het
koloniale verleden van België in Congo uit de leerboeken te halen zijn.136 De houding van
het Belgische secundaire onderwijs tegenover het koloniale verleden heb ik daarom alleen
maar uit enkele vergelijkende studies die hierover te vinden zijn, kunnen halen.137 En
zoals al eerder in deze scriptie naar voren is gekomen, hebben Belgen het niet zo op het
bespreken van hun vaderlandse geschiedenis. Dit uit zich dan ook in het onderwijs. Er
wordt lang niet zoveel waarde aan geschiedkundig onderwijs gehecht als in veel andere
landen het geval is. In de jaren zeventig is in België zelfs overwogen om het onderwijzen
van geschiedenis helemaal af te schaffen, omdat er toch geen overeenstemming was over
wat wel en wat geen belangrijke onderdelen van de vaderlandse geschiedenis van België
waren.138
Bij de bestudering van het Belgisch geschiedkundig onderwijs heb ik me dus beroepen op
studies die daar al over aanwezig zijn. Ik heb vooral naar de meest recente studie over
Congo in het onderwijs gekeken, omdat zo de vergelijking met Nederland het beste
gemaakt kan worden. Uit dit onderzoek komt in ieder geval naar voren dat vrijwel alle
bestudeerde wetenschappelijke bronnen een stuk negatiever over de rol van Leopold II in
Congo praten dan in de leerboeken van middelbare scholen het geval is. Anders gezegd, in
buiten het onderwijs wordt een stuk kritischer naar de rol van Leopold II gekeken dan
binnen het onderwijs. Dit zal in andere landen niet anders zijn.
136 S. Fobelets, Kongo in de geschiedenisleerboeken: Dé waarheid? Beeldvorming over de (de)kolonisatie van Kongo in Vlaamse wereldoriëntatie- en geschiedenisboeken in de periode 1960-heden, (Gent, 2008). 137 A. De Baets, Kongo in de geschiedenisboeken, (Brussel, 1991). 138 Castryck, “Whose History is History?”, 76.
55
Er komt vooral naar voren dat er echt hele verschillende voorstellingen worden gegeven
van Leopold II’s rol en houding. Hij wordt in de jaren vlak na de onafhankelijkheid van
Congo in sommige boeken zelfs nog als een held neergezet, maar dit is in het afgelopen
decennium nergens meer het geval geweest. Toch komen er ook nu nog veel
verbloemende versies van het beleid van Leopold II in de Congo-Vrijstaat naar voren. In
sommige lesboeken wordt nog steeds de nadruk gelegd op de humanitaire motieven die
Leopold II had in Afrika. Er wordt dan, net zoals in de tijd dat Leopold II leefde, gewezen
op zijn prachtige voornemen om een eind te maken aan de Afrikaanse slavenhandel. In
andere boeken wordt de Congo-Vrijstaat echter beschouwd als een voorbeeld bij uitstek
van het westerse moderne imperialisme, en wordt er dus veel kritischer naar zijn rol
gekeken.139
Ook wordt het proces van dekolonisatie van Congo in sommige boeken slechts heel kort
beschreven, en wordt daarin de moord op Lumumba alleen benoemd. In andere boeken
wordt er veel dieper op in gegaan. Er wordt overigens nog nergens gesproken over
Belgische betrokkenheid bij de moord op Lumumba. Het gaat niet verder dan “een moord
waar veel geheimzinnigheid omheen bestaat.”140 Dit is, vooral na alle media-aandacht die
er naar aanleiding van het boek van De Witte en het Belgische onderzoek geweest is, toch
opmerkelijk. Vooral omdat België zelfs officieel excuses heeft aangeboden aan Congo voor
de moord op Lumumba.
Er kan dan ook geconcludeerd worden dat in België inderdaad de neiging bestaat om het
koloniale verleden rooskleuriger voor te doen dan hoe het geweest is, zowel met
betrekking tot Leopold II als met betrekking tot de dekolonisatie. Dit moet echter niet
overdreven worden, de auteurs van de studies over dit onderwerp stellen dat de
dekolonisatie van Congo vroeger bijvoorbeeld helemaal verzwegen werd in de
schoolboeken. Er is dus sprake van een toenemende eerlijkheid over het Belgische
koloniale verleden. Aangedragen redenen hiervoor zijn de dood van Koning Boudewijn, de
Amerikaanse kritiek op het beleid van Leopold II, en de kritiek vanuit de derde wereld over
de moord op Lumumba.141
Verder laat de grote verscheidenheid aan Belgische versies van het koloniale verleden die
in leerboeken naar voren komen wederom zien dat er in België veel onenigheid bestaat
over de koloniale geschiedenis. Waar sommigen Leopold II nog steeds zien als iemand die
het allemaal goed bedoelde en de slavernij heeft helpen afschaffen, wordt in andere
bronnen veel meer de nadruk gelegd op de schandalige dingen die zijn gebeurd in de
Congo-Vrijstaat. De meest logische verklaring voor de grote verschillen is dat er in België
geen gestandaardiseerd middelbaar geschiedenisonderwijs bestaat, en dit bevestigt een
algemener beeld, namelijk een grote Belgische verdeeldheid over het verleden. Toch lijkt
139 Fobelets, Kongo in de geschiedenisleerboeken: Dé waarheid?, 21. 140 Ibidem, 104-105. 141 Ibidem, 21.
56
er langzaam verandering te komen in de nationale mythe van de Belgische koloniale
geschiedenis, ook onder de meer koningsgezinde Belgen.
7.2 Nederland
In Nederland bestaat er wel een centraal examen. Alle Nederlandse leerlingen moeten
hetzelfde leren om hun middelbare school te behalen, dus ook op het gebied van
geschiedenis. Daarom heb ik bij de bestudering van Nederland het meest recente Vwo-
examen dat over Indonesië ging, bekeken, en ik heb ook bekeken wat voor eventuele
reacties hierop waren. Het jaar waarin dit Vwo- examen plaatsvond, was 2007-2008. In
het eindexamen geschiedenis, dat geheel aan de verhoudingen tussen Nederland en
Indonesië gewijd was, kwam bijvoorbeeld de volgende vraag naar voren:
“Op 27 december 1949 wordt de soevereiniteitsoverdracht getekend, waarbij Indonesië onafhankelijkheid wordt verleend.” 2p Leg uit welk bezwaar een Indonesiër tegen deze weergave van de gebeurtenissen zou kunnen hebben.
142
Deze vraag suggereert dat de makers van het eindexamen pijnlijke kwesties over de
dekolonisatie, want zo mag je het gedoe met betrekking tot de
onafhankelijkheidsverklaring van 1945 en de soevereiniteitsoverdracht in 1949 wel
noemen, niet uit de weg gegaan worden. Dit zou dus betekenen dat in het Nederlandse
middelbare onderwijs op een eerlijke manier naar het koloniale verleden gekeken wordt.
Dit is echter niet helemaal het geval, want er zijn ook voorbeelden die het tegendeel
bewijzen. Er was namelijk ook kritiek op de manier waarop de Nederlands-Indonesische
verhoudingen werden neergezet bij het eindexamen.
In dagblad De Pers uitte de historicus Locker-Scholten erg felle kritiek. Zij stelde dat de
manier waarop in het eindexamen met de politionele acties omgegaan wordt, gezien kan
worden als een “blanke-mannengeschiedenis bezien door bijziende Nederlanders.” En de
kritiek is gefundeerd. Zo moesten de Vwo-leerlingen in 2007 wel leren dat er bij de oorlog
van 1945 tot 1949 5.000 Nederlanders zijn omgekomen, maar hoefden ze niet te weten
dat er ook 150.000 Indonesiërs de dood vonden. Verder hoefden de leerlingen niet te
weten wat voor desastreuze gevolgen het Nederlandse cultuurstelsel had voor de
plaatselijke bevolking. De kritiek wordt door de makers van het examen gepareerd met de
mededeling dat alles vanuit een Nederlandse benadering bekeken wordt. De excessen, of
oorlogsmisdaden, kwamen ook nog naar voren bij het examen. Hierover stond in de stof
het volgende:
“Tijdens de acties werden ‘Wreedheden aan de Indonesische zijde (...) aan Nederlandse
zijde meer dan eens met excessen beantwoord.”
142 A. Van Der Knaap, SLO, Vakdossier geschiedenis: Stand van zaken in de Tweede Fase, (Enschede, 2010), 69.
57
De excessen worden dus puur als een reactie op Indonesische wreedheden neergezet. Ook
worden ze nog steeds “excessen’ genoemd, terwijl “oorlogsmisdaden” nu toch een term is
die meer voor de hand ligt, volgens historicus Locker-Scholten.143 Weinig historici zullen dit
vandaag de dag ontkennen.
Als de stofomschrijving nader bestudeerd wordt, valt ook op hoe de Atjeh-oorlogen
behandeld worden:
“De Atjeeërs verzetten zich in een felle guerrillaoorlog tegen het Nederlands gezag.
Hun gebied werd onder generaal J.B. van Heutsz bedwongen en zodanig
'gepacificeerd' dat een burgerlijk koloniaal bestuur mogelijk werd. Het gebied bleef
echter ook na 1918 nog onrustig.”
De term gepacificeerd staat dan wel tussen aanhalingstekens, maar dat er überhaupt nog
gebruik wordt gemaakt van deze eufemistische term, is opmerkelijk. Ook wordt er geen
melding gemaakt van het aantal slachtoffers dat is gevallen tijdens de oorlogen.
Bij het stuk over de Ethische politiek valt op dat de meeste nadruk wordt gelegd op de
mooie idealen die hierbij hoorden. Er wordt gewezen op de verdere ontwikkeling van
onderwijs, infrastructuur en politieke inspraak voor de Indonesiërs. Ook wordt de
verbetering van de gezondheidszorg genoemd. Wel wordt er vermeld dat niet alle aspecten
van de Ethische politiek hun doel bereikten.
Een andere opvallende zin uit de stofomschrijving, is de volgende: “De passieve houding
van de Indonesische bevolking bij de Japanse invasie leidde tot een kloof tussen
Nederlanders en Indonesiërs die onoverbrugbaar bleek te zijn.” Dit gaat dus over de
houding van Indonesiërs na de Japanse invasie in 1942. De Indonesische nationalisten
kregen veel meer bevoegdheden van de Japanners en werden veel minder onderdrukt dan
door de Nederlanders het geval was geweest, dus het is vrij logisch dat de Indonesiërs niet
per se negatief tegenover de Japanse aanwezigheid stonden, maar daar wordt bij het
eindexamen uit 2007-2008 grotendeels aan voorbij gegaan. Ook staat er dat Indonesië op
27 december 1949 formeel een onafhankelijke staat werd, en dat de tweede politionele
actie voor grote verdeeldheid in Nederland zorgde. Hierboven is al beschreven dat een
groot deel van de Nederlandse bevolking voorstander van de politionele acties was, en dat
juist tijdens de tweede politionele actie de steun vanuit Nederland het grootst was, dus ook
dit is discutabel. Ook wordt er wel vermeld dat Indonesië in 1956 uit de Nederlands-
Indonesische Unie stapte, en dat Indonesië in 1960 alle diplomatieke betrekkingen met
Nederland verbrak, maar wordt er in de stofomschrijving niet uitgelegd waarom. Dat
Nederland krampachtig vasthield aan Nieuw-Guinea wordt wel benoemd, maar er worden
geen verbanden tussen deze twee zaken gelegd.144 Ook dit vind ik opvallend.
143 “Ophef over examen geschiedenis: `Blanke mannen-geschiedenis bezien door bijziende Nederlanders,” gezien op: www.geschiedenis24.nl, 22 mei 2007. 144 “Stofomschrijving thema als onderdeel van het centraal examen geschiedenis vwo en havo 2007 en 2008”, gezien op: http://www.examenblad.nl/9336000/1/j9vvhinitagymgn_m7mvh57glbhpgx4/vgxllw4feusi#par12.
58
Wat verder opvalt, is dat ik, naast het artikel van Locher-Scholten, erg weinig kritiek kan
vinden op de manier waarop de verhoudingen tussen Nederland en Indonesië beschreven
worden. Het lijkt erop dat er weinig onderzoek verricht is naar de manier waarop dit
onderwezen wordt op Nederlandse scholen, en dit suggereert toch dat men zich er in
Nederland niet echt mee bezighoudt. Of erger nog, dat de meeste Nederlanders, en dan
ook historici, het er wel mee eens zijn dat de eigen koloniale geschiedenis iets
rooskleuriger verteld wordt dan gezien de feiten eerlijk zou zijn.
7.3 Vergelijking
De vergelijking tussen de manier waarop er in het onderwijs wordt omgegaan met het
koloniale verleden, toont sterke overeenkomsten. Beide landen hebben inderdaad de
neiging om de eigen rol in de koloniale geschiedenis rooskleuriger te maken dan deze
daadwerkelijk was. Wel is het zo dat in zowel België als Nederland er langzamerhand
eerlijker gekeken wordt naar het koloniale verleden. Dit komt waarschijnlijk doordat dit
verleden steeds minder confronterend wordt, omdat het steeds langer geleden is. Dit
betekent ook dat de pijnlijke gebeurtenissen die het langste geleden zijn, dus in Nederland
de Atjeh-oorlogen en in België de Congo-Vrijstaat en de rubberpolitiek, het meest eerlijk
benaderd worden. Maar ook hier komen de lezingen die in het onderwijs naar voren
komen, nog niet in de buurt van de kritische benaderingen ervan die in wetenschappelijke
bronnen terug te vinden zijn.
De positieve bedoelingen van beide landen worden nog steeds wat meer uitvergroot, en de
negatieve aspecten en bedoelingen wat minder uitgebreid besproken in het secundaire
onderwijs.
Het grote verschil tussen België en Nederland heeft te maken met het verschil in
onderwijssysteem. Waar Nederland één gecentraliseerde lesstof heeft, is dit in België niet
het geval. Elke Nederlandse leerling leert dus, op de middelbare school, hetzelfde over het
koloniale verleden. In België is dit totaal niet het geval. Er zijn tientallen verschillende
lesboeken, met evenzoveel verschillende lezingen van het Belgische koloniale verleden.
Een ander opvallend verschil is dat er in België veel kritischer gekeken lijkt te worden naar
de manier waarop het koloniale verleden onderwezen wordt. Waar ik voor België
gemakkelijk hele studies over dit onderwerp kon vinden, was er over het Nederlandse
geschiedenisonderwijs vrijwel niets te vinden. Dit komt natuurlijk deels doordat het veel
moeilijker is om te bepalen wát het Belgische geschiedenisonderwijs eigenlijk vertelt over
het koloniale verleden, omdat er zoveel verschillende versies zijn. Hierdoor is het logisch
dat Belgische wetenschappers hier meer onderzoek naar doen. Maar alsnog vond ik het
opvallend dat ik, in Nederland, maar van één historicus commentaar heb kunnen vinden
over het Vwo-geschiedenisexamen van 2007-2008.
59
8) Conclusie
Na eerst de koloniale geschiedenis van België in Congo, en die van Nederland in Indonesië,
bekeken te hebben, en daarna een vergelijking op verschillende aspecten
in de omgang met dit verleden gemaakt te hebben, kan nu een algemene conclusie
worden getrokken. Zoals in de inleiding van deze scriptie naar voren is gekomen, was de
verwachting dat er in zowel Nederland als België meer nadruk gelegd zou worden op de
mogelijke positieve kanten van het koloniale verleden, en dat de negatieve kanten ervan
wat meer onder de tafel worden geschoven. In mijn hypothese heb ik ook nog de
verwachting uitgesproken dat Nederland waarschijnlijk eensgezinder is dan België als het
gaat om de omgang met het koloniale verleden. Beide verwachtingen zijn uitgekomen.
Ik denk dat de belangrijkste verklaring hiervoor eigenlijk al in de hypothese ingesloten zit.
België is een meer verdeeld land dan Nederland, zodat Nederland, met haar sterkere
identiteit, efficiënter een eensgezinde houding tegenover het koloniale verleden heeft
kunnen bereiken dan België. Het is overigens niet zo dat er in Nederland geen debat meer
is over het koloniale verleden. Het cruciale verschil met het debat in België is echter, dat
het in Nederland gaat om de betekenis van het koloniale verleden, en in België kan men
niet eens overeenstemming bereiken over wát er precies gebeurd is.
In Nederland blijft echter ook altijd onenigheid bestaan over het koloniale verleden. Er
bestaat nog altijd een kamp waarvan de aanhangers menen dat Indonesië minstens zo
schuldig is aan wat er gebeurd is tijdens de politionele acties en de Atjeh-oorlogen als
Nederland zelf, en aanhangers van dit kamp zijn dan ook nog steeds het meest geneigd
om de machtige veteranenbeweging in Nederland een hand boven het hoofd te houden. Zij
zijn tevens degenen die menen dat het geen zin heeft om als land excuses aan te bieden
voor in het verleden begane daden, omdat ze menen dat boetedoening voor dingen uit het
verleden een zinloze zaak is.
Het andere kamp in het Nederlandse debat is veel meer bereid om kritisch naar de rol van
Nederland in het koloniale verleden te kijken. Zij roepen nu op om een nieuw onderzoek
naar de gewelddadige praktijk van de Nederlands-Indonesische oorlog, en zijn van mening
dat Nederland, bijvoorbeeld in de zaak die nu door de nabestaanden van het bloedbad in
Rawagede is aangespannen tegen de Nederlandse staat, wel open moet staan voor
boetedoening en een eventuele schadevergoeding. De officiële houding van de
Nederlandse regering tegenover Indonesië en het koloniale verleden daar blijft echter
problematisch. De belangrijkste argumenten hiervoor hebben allebei te maken met de
Nederlands-Indonesische oorlog. De regering vindt het nog steeds moeilijk om toe te
geven dat deze oorlog fout was, en wil daar nog steeds niet de politieke
verantwoordelijkheid voor nemen. Er is dus nooit officieel excuses aangeboden.
Het, mijn inziens, nog meer in het oog springende voorbeeld is het gedoe over de
onafhankelijkheidsdatum. Waarom Nederland nu nog steeds niet wil toegeven dat
60
Indonesië in 1945 al onafhankelijk geworden is, en niet pas na de
soevereiniteitsoverdracht in 1949, blijft me een raadsel. De 150.000 Nederlandse soldaten
die erbij betrokken waren, en de machtige veteranenlobby die hieruit is voortgekomen,
spelen zeker een rol. Maar het is ook een politiek spelletje. Als de Nederlandse regering
officieel die datum erkent, zijn alle Nederlandse soldaten tussen 1945 en 1949 voor niets
naar Indonesië gestuurd, en zijn dezelfde gevestigde politieke partijen van nu, hier
toentertijd verantwoordelijk voor geweest. Dit waren toen immers ook al de gevestigde
politieke partijen. Dus hoewel politici beweren voor de veteranen op te komen, denk ik dat
ze net zo goed hun eigen partij een hand boven het hoofd houden, als de veteranen. Ook
hier is het zo dat de meer linkse kant van de samenleving oproept tot het wel erkennen
van de onafhankelijkheid van Indonesië in 1945. Maar mede omdat er zoveel Nederlanders
bij betrokken waren, is dit tot op de dag van vandaag nog steeds niet gebeurd.
Nederland heeft de neiging om zichzelf als moreel superieur te beschouwen in de wereld.
Nederland meet zichzelf graag de rol van gidsland aan, een vredelievend land dat altijd
voor de mensenrechten en de democratie is opgekomen. Dit maakt het extra moeilijk om
toe te geven dat de Nederlands-Indonesische oorlog fout was, want het voeren van een
zinloze koloniale oorlog waarin 150.000 slachtoffers zijn gevallen, past totaal niet in dat
beeld. Nederland is ook nu nog, op militair gebied, actief als “gidsland.” Het was voor de
huidige Nederlandse regering al moeilijk genoeg om de bevolking ervan te overtuigen dat
we heus voor de goede zaak streden met ons leger in Irak en Afghanistan. Wanneer ook
nog officieel wordt toegegeven dat Nederland niet altijd aan de goede kant van de oorlog
heeft gestaan, wordt het nog moeilijker om de militaire uitzendingen te verkopen aan het
Nederlandse volk. En als de militairen het idee hebben, dat het achteraf zomaar mogelijk is
dat de regering verkondigt dat “we” eigenlijk fout zaten, zal de moraal bij onze militairen
er ook niet beter op worden. Ook dit is een reden om de veteranen de hand boven het
hoofd te houden.
Als we kijken naar België, valt dus als eerste op dat het debat over het koloniale verleden
pas in de jaren ’90 goed op gang gekomen is, en dat het debat veel fundamenteler van
aard is. Zo blijft er een deel van de Belgische bevolking bestaan dat weigert in te zien dan
Leopold II voor één van de grootste drama’s uit de geschiedenis van Centraal Afrika
verantwoordelijk is.
En hieruit volgt misschien ook de reden dat het boek Congo: een geschiedenis, meteen als
“standaardwerk” bestempeld is: in de hoop dat er dan misschien een keer één versie over
het Belgische koloniale verleden zal ontstaan. Dit effect heeft het boek vooralsnog niet
gehad, want naar aanleiding ervan is meteen een debat ontstaan over de rol van de
Belgen bij bijvoorbeeld de dekolonisatie en de onrusten die daarmee gepaard gingen in
Congo. Hier is dus nog veel meer sprake van twee kampen dan in Nederland het geval is,
en de kampen liggen veel verder uit elkaar.
61
Dit debat is zo fel omdat er twee totaal verschillende weergaven van het Belgische
koloniale verleden gebruikt worden. Ook in de huidige betrekkingen met de ex-kolonie valt
op dat er grote verdeeldheid bestaat. Zoals naar voren gekomen is, is het in België in 2008
wel eens voorgekomen dat de minister van buitenlandse zaken niet welkom was in Congo,
en de minister van ontwikkelingssamenwerking uit dezelfde regering juist een goede
vriend was van de Congolese regering. Dit zegt veel over de Belgische onderlinge
verhoudingen.
Uiteindelijk zegt de manier waarop beide landen omspringen met het koloniale verleden
iets over nationale identiteit van beide landen. In Nederland bestaat er meer consensus
over de omgang met het verleden dan in België, en hieruit volgt dan, afgeleid van het idee
van Benedict Anderson dat in de inleiding al naar voren is gekomen, dat Nederland een
hechtere gemeenschappelijke identiteit lijkt te hebben dan België. Het koloniale verleden
van Nederland is veel effectiever ingepast in de mythe van de nationale geschiedenis dan
in België het geval is. Dit heeft er in Nederland toe geleid dat we wel weten wat er allemaal
gebeurd is, hier zijn enorm veel wetenschappelijke studies over geschreven, maar dat we
het er liever niet over hebben, omdat dan de meningsverschillen over de betekenis ervan
weer naar voren komen en het schadelijk is voor ons imago.
In het middelbare onderwijs laten we de meest pijnlijke dingen nog steeds liever weg, en
worden de feiten toch nog steeds op een zeer verbloemende manier naar voren gebracht.
Het idee dat Nederland een zeer tolerant, vredelievend gidsland is, is dus een sterk idee,
dat in Nederland veel invloed heeft. Dat de verbloemende versie van de Nederlandse
koloniale geschiedenis zo succesvol leeft onder de bevolking, waarbij we nog steeds meer
de nadruk leggen op de 17e eeuw dan op de 19e en de 20e eeuw, komt voor een deel ook
doordat er zo’n grote mate van overeenstemming bestaat over wat er gebeurd is, hoewel
de Excessennota meer als een formaliteit dan als een diepgaand onderzoek beschouwd
mag worden. De veronderstelde overeenstemming over het koloniale verleden betekent in
ieder geval dat we het er niet meer over hoeven te hebben, zoals aan de hand van de
Atjeh-oorlogen duidelijk wordt. Daar wordt in Nederland zeer weinig over gepraat.
Dit in tegenstelling tot België. In België bestaat het nationale idee over de moreel goede
rol van België in de wereld ook wel, maar een groot deel van de Belgen gelooft er niet in.
Dit leidt er toe dat degenen die hier wel in geloven dit idee nog krampachtiger naar voren
schuiven, wat voor een heftig debat zorgt. De Belgen komen naar voren als een tot op het
bod verdeeld volk. Dit heeft er wel toe geleid dat ze, in sommige gevallen, bereid zijn om
kritischer naar hun rol in het koloniale verleden te kijken dan in Nederland het geval is, er
bestaat immers toch al geen overeenstemming over deze rol en er hoeft ook geen
gemeenschappelijke moraal hooggehouden te worden. Dit gaat overigens vooral op voor
de gebeurtenissen rond de dekolonisatie, want het Belgische koningshuis weigert
bijvoorbeeld nog steeds goeddeels om de wandaden van Leopold II onder ogen te zien, net
zoals de meer koningsgezinde Belgen zelf.
62
Maar omdat de gemeenschappelijke identiteit in België zo zwak is, worden de pijnlijke
perioden uit het Belgische koloniale verleden minder succesvol onder de tafel geschoven
dan in Nederland het geval is. Misschien is de vergelijking tussen de consequenties die uit
de Commissie Lumumba afgeleid zijn in België en de consequenties die uit de
Excessennota naar voren gekomen zijn in Nederland, hier nog wel het beste voorbeeld
van. Want de uitkomst hiervan is, dat België officieel zijn excuus heeft aangeboden voor
de verantwoordelijkheid voor drie doden, en dat Nederland zijn excuses nooit heeft
aangeboden voor de verantwoordelijkheid van ongeveer 150.000 doden.
Zo komt het er dus op naar dat Nederland zichzelf kan blijven wijsmaken dat het een
gidsland is dat voor op loopt in de strijd voor betere mensenrechten, tolerant van aard, en
dat we ook in de geschiedenis altijd een vredelievend volk zijn geweest. De Belgen zullen
blijven worstelen met hun verleden en verdeeld blijven, omdat er ook in het heden geen
overeenstemming bestaat over wát de Belgische identiteit nou precies is.
Mensen in mijn omgeving zullen er dus op blijven wijzen als ik het onderwerp van mijn
scriptie ter sprake breng dat “de Belgen zich pas echt schandalig gedragen hebben.” Het
Nederlandse imago van een tolerant vredelievend land is zo sterk, dat we bij een
dergelijke vergelijking gemakkelijk met de vinger naar onze zuiderburen wijzen, en onze
eigen fouten niet eens kennen of minder groot achten. De recente Nederlandse historici die
onze omgang met het koloniale verleden onderzoeken, wijzen er vaak op dat Nederland
over dit onderwerp zo verdeeld is, en dat we het nooit echt verwerkt hebben. Om dit beeld
iets te relativeren, adviseer ik om eens naar de Belgische omgang met hun koloniale
verleden te kijken.
63
9) Literatuurlijst
Aerts, R., Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990,
(Nijmegen, 1999).
Anderson, B., Imagined communities: Reflections on the origins and the spread of
nationalism, (Londen, 1996).
Baets, De, A., Kongo in de geschiedenisboeken, (Brussel, 1991).
Bank, J., (inleider), heruitgave van De Excessennota, (Den Haag, 1995).
Bever, Van, S., Het beeld van Mobutu Sese Soko in de Belgische pers, (Gent, 2005).
Blaas, P. B. M., Geschiedenis en nostalgie: de historiografie van een kleine natie met een
groot verleden: verspreide historiografische opstellen, (Hilversum, 2000).
Bloembergen, M., De koloniale vertoning: Nederland en Indië op de
wereldtentoonstellingen (1880-1931), (Amsterdam, 2001).
Brassine, J. Enquete sur la mort de Patrice Lumumba, (Brussel, 1991).
Cleintuar, G., Oorlog en verzet in Nederlands-Indië, 1941-1949, en de voorlichting aan de
na-oorlogse generatie, (Amsterdam, 1989).
Doel, Van Den, H. W., Afscheid van Indië, de val van het Nederlands imperium in Azië,
(Amsterdam, 2000).
Doorn, Van, J. A. A., Hendrix, W. J., Ontsporing van geweld: over het
Nederlands/Indisch/Indonesisch conflict (Rotterdam, 1970).
Doorn, Van, J. A. A., De laatste eeuw van Indië , Ontwikkeling en ondergang van een
koloniaal project, (Amsterdam, 1994).
Etambala, Z., A., De teloorgang van een modelkolonie: Belgisch Congo, 1958-1960,
(Leuven, 2008),
Fobelets, S., Kongo in de geschiedenisleerboeken: Dé waarheid? Beeldvorming over de
(de)kolonisatie van Kongo in Vlaamse wereldoriëntatie- en geschiedenisboeken in de
periode 1960-heden, (Gent, 2008).
Hochschild, A., King Leopold’s Ghost: A story of greed, terror and heroism in Central
Africa, (New York, 1998).
64
Hoff, M., C., Het misplaatste Oranje Boven-gevoel: Het falen van het politek-militaire
systeem in Nederland en Nederlands-Indië, 1825-1995, (Zeist, 1998).
Jong, De, J. J. P., Diplomatie of strijd: Het Nederlandse beleid tegenover de Indonesische
revolutie, 1945-1947, (Amsterdam, 1988).
Jong, De, L., Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel XII, (Den
Haag, 1969).
Jonker, E., Historie: Over de blijvende behoefte aan geschiedenis, (Assen, 2001).
Kloek, E., Verzameld verleden: Veertig gedenkwaardige momenten en figuren uit de
vaderlandse geschiedenis, (Hilversum, 2004).
Knaap, Van Der, A., SLO, Vakdossier geschiedenis: Stand van zaken in de Tweede Fase,
(Enschede, 2010),
Kramer, L., Maza, S., A companion to Western historical thought, (Oxford, 2002).
Kuitenbrouwer, M., Tussen oriëntalisme en wetenschap: het Koninklijk Instituut voor Taal-
Land- en Volkenkunde in historisch verband, 1851-2001, (Leiden, 2001).
Van Liempt, A., Een mooi woord voor oorlog, (Den Haag, 1994).
Lijphart, H., The trauma of decolonization, (New Haven, 1966).
Maas, P. F., Indië verloren, rampspoed geboren, (Dieren, 1983).
Paasboom, H., Wandelen onder de palmen, (Amsterdam, 2002 ).
Pluvier, J. M., Indonesië: kolonialisme, onafhankelijk, neo-kolonialisme: een politieke
geschiedenis van 1940 tot heden, (Nijmegen, 1978).
Reybrouck, Van, D., Congo: een geschiedenis, (Amsterdam, 2010).
Scagliola, S., Last van de oorlog: De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun
verwerking, (Rotterdam, 2002).
Smit, C., De dekolonisatie van Indonesië , (Groningen, 1976).
Staarman, A., Afscheid van Nieuw-Guinea: Tentoonstelling in het Nederlands
Legermuseum over het Nederlands-Indonesische conflict van 1950-1962, (2002).
Veer, Van ‘t, P., De Atjeh-oorlog, (Amsterdam, 1969),
65
Vanvugt, E., Nestbevuilers: 400 jaar Nederlandse critici van het koloniale bewind in de
Oost en de West, (Amsterdam, 1996).
Verbeeck, G. et al., Ruimte voor revisie: het koloniale verleden van België en Nederland,
in: De Nieuwste Tijd, (Amsterdam, 2001).
Vos, De, L., Gerard, E., Raxhon, P., Libois, J., Lumumba: De complotten? De moord,
(Leuven, 2004).
Wesseling, H. L., Een vredelievend volk: opstellen over geschiedenis, (Amsterdam, 2009).
Wesseling, H. L., Indië verloren, rampspoed geboren, en andere opstellen over Europese
expansie, (Amsterdam, 1988).
De Witte, L., De moord op Lumumba, (Leuven, 1999).
Websites:
http://www.africamuseum.be.
www.apache.be
www.diplomatie.belgium.be/nl/beleid/ontwikkelingssamenwerking/landen/partnerlanden/D
R_Congo
http://www.kukb.nl
www.minbuza.nl/nl/Reizen_en_Landen/Landenoverzicht/I/Indonesië/Betrekkingen_met_N
ederland.
www.monarchie.be.
Artikelen
Bank, J., “Rubber, rijk, religie”, in: Bijdragen Met Betrekking tot de Geschiedenis der
Nederlanden, vol. 96, (1981), 230-259.
Baudet, H., Nederland en de rang van Denemarken, in: Bijdragen Met Betrekking tot de
Geschiedenis der Nederlanden, vol. 90, (1975), 430-443.
Bilsen, Van, A. A. J., “De Kongocrisis van juli 1960: Aantekeningen bij een recent werk”,
in: Revue Belge de filologie et du histoire, (Brussel, 1987), 812-825.
66
Boom, J., “De Excessennota moet opnieuw”, in: De Groene Amsterdammer, 05-12-2008.
Castryck, G., “Whose history is history? Singularities and dualities of the public debate on
Belgian Colonialism” in: Europe and the world hisotiography, (2002).
Vanhee, H., Castryck, G., “Belgische historiografie en verbeelding over het koloniale
verleden”, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, vol. XXXII, 2002, p. 1-16.
Kets, E., Kuifje en Tintin kibbelen in Afrika: Vlaams-Waalse spanningen in het Belgische
Congo-beleid, in: Internationale Spectator, jaargang 61 nr. 11, november 2007, 533-538.
Meulen, Van Der, J., Soeters, J., “Dutch courage: The politics of acceptable risks”, in:
Armed Forces and society, (2005), 537-558.
Reybrouck, Van, D., Congo in de populaire cultuur, in: V. Viaene, D. van Reybrouck en B.
Ceuppens: Congo in België: koloniale cultuur in de metropool, (Leuven 2009), 169-181.
Scagliola, S., “The silences and myths of a “dirty war””: Coming to terms with the Dutch-
Indonesian Decolonization war (1945-1949), in: European review of history, Vol. 14,
(2007), 235-262.
Siegel, J. T., “The curse of the photograph: Atjeh, 1901”, in: Indonesia, vol. 80 (oct.
2005), 21-37.
Vanthemsche, G., “The historiography of Belgian Colonialism in the Congo”, in: Europe and
the world in European historiography, (Pisa, 2006), 89-119.
Witte, De, L., “David Van Reybrouck masseert westerse bemoeienissen in Congo weg,”
gezien op: www.apache.be.
Witte, De, L., “Detailkritiek op 80 jaar Congo volgens David Van Reybrouck”, gezien op:
www.apache.be
Witte, De, L., “Nabestaanden dienen klacht in tegen moordenaars Lumumba”, gezien op:
www.apache.be,
Zwaan, J., ‘Nederlands-Indie onder Japanse bezetting (1942-1945)’, in: Oorlog en verzet
in Nederlands Indië 1941-1949, en de voorlichting aan de na-oorlogse generaties,
(Amsterdam, 1989).
Kranten
“Een zaagske, een beitelke”, in: De Morgen, 16 april 2005.
67
“Actiegroep De Stoete Oostendaere slaat weer toe”, in: De Morgen, 3 juni 2005.
“Belgische politici vechten hun eigen Congo-oorlog uit”, in: Trouw, 20 november 2008.
“Erken dat Indonesië al in 1945 onafhankelijk werd,” in: Trouw, 23-12-09.
“Congolezen willen dat Koning Albert spreekt,” in: De Tijd, 30-06-10.
“Protest tegen Leopold II in Zuidpark”, in: De Standaard, 1 juli 2010.
“Koloniaal optreden is nooit verleden tijd”, in: Trouw, 5 januari 2011.
“Icoon van duister kolonialisme”, in: De Volkskrant, 8 januari 2011.
“Waarheid Nederlands-Indië belangrijker dan excuses regering”, in: De Gelderlander, 21
juni 2011.
Overige bronnen
Andere tijden: De excessennota, VPRO/NPS, 09-04-2002.
Communistische Partij Holland, program voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer,
1929.
Draulans gelooft niet in Van Reybroucks Congo, 8 juli 2010, gezien op:
http://knack.rnews.be/.
Ophef over examen geschiedenis: `Blanke mannen-geschiedenis bezien door bijziende
Nederlanders,” gezien op: www.geschiedenis24.nl, 22-05-2007.
Stofomschrijving thema als onderdeel van het centraal examen geschiedenis vwo en havo
2007 en 2008, gezien op:
http://www.examenblad.nl/9336000/1/j9vvhinitagymgn_m7mvh57glbhpgx4/vgxllw4feusi
#par12.
Vergeten Verleden, (documentaire via Youtube).