Virtual Communities
De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis
Beleid Communicatie & Organisatie
Vrije Universiteit, Amsterdam
Faculteit der Sociale Wetenschappen
Naam: Bastiaan Boerkamp; 1713582
Begeleider: dr. Sonja Utz
Amsterdam, 17 augustus 2009
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 3
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp I
Samenvatting
Met de komst van social media en web 2.0 zijn mensen steeds meer in staat informatie
te delen, te controleren en bekritiseren. Dit vindt plaats binnen virtual commnunities
waar mensen met gelijkgestemden in contact kunnen komen en waar een platform
wordt geboden waarop zij input kunnen leveren. Hierdoor lijken virtual communities
een geschikte plaats voor mensen wanneer zij zich op professioneel gebied willen
ontwikkelen. Immers, nieuwe werkgerelateerde informatie wordt gedeeld,
gecontroleerd door peers en hierover kan in discussie worden gegaan. Daarnaast lijkt
samenwerking met gelijkgestemden binnen virtual communities een logisch gevolg,
omdat in verhouding tot offline communities, eenvoudig relaties kunnen worden
aangegaan en onderhouden waardoor meer sociaal kapitaal wordt gecreëerd. Dit
onderzoek richt zich daarom op de vraag: “In hoeverre worden virtual communities
ingezet ten behoeve van professionele ontwikkeling en samenwerking tussen mensen.” Hierbij
concentreert het zich op gebruikers van de microblog-service Twitter en de zakelijke
netwerksite LinkedIn.
De huidige wetenschappelijke literatuur omtrent virtual communities richt zich
voornamelijk op algemene factoren als vriendschap en het verkrijgen van algemene
informatie wanneer het gaat om de vraag waarom mensen deelnemen aan deze
communities. De literatuur met betrekking tot samenwerking via virtual communities
handelt met name over samenwerking aan open source projecten of samenwerking
tussen producent en consument. Dit onderzoek schijnt een nieuw licht op virtual
communities; op basis van ondermeer de literatuur omtrent sociaal kapitaal en weak
ties wordt gekeken hoe virtual communities kunnen bijdragen aan professionele
ontwikkeling. Vier motivatiefactoren zijn geformuleerd als antecedenten voor actieve
deelname aan virtual communities, te weten: 1) ‘het zoeken naar werkgerelateerde
informatie’; 2) ‘het voeren van discussies over deze informatie’; 3) ‘het zoeken naar
status’ en 4) ‘het opdoen van zakelijke sociale contacten’. Samenwerking wordt
onderverdeeld in het zoeken naar banen, het bijwonen van vakgerelateerde
bijeenkomsten en peer production. Tevens wordt verondersteld dat vertrouwen een
modererende rol speelt tussen de antecedenten en actieve deelname en tussen actieve
deelname en samenwerking.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp II
Het onderzoek is gehouden middels kwalitatief onderzoek onder gebruikers van
Twitter en LinkedIn. Resultaten van deze enquête zijn geanalyseerd met behulp van
multipele en logistische regressie analyses. Daarnaast is een tweetal interviews
gehouden met specialisten uit het vakgebeid, waarvan de resultaten zijn gebruikt ter
inleiding van het onderzoek en ter ondersteuning van de resultaten.
De resultaten wijzen uit dat men zich eerder richt tot Twitter dan tot LinkedIn
wanneer men op zoek is naar werkgerelateerde informatie of wanneer men meer
status wil verkrijgen. Men richt zich meer tot LinkedIn wanneer men wil deelnemen
aan discussies of op zoek is naar zakelijke contacten. Vertrouwen blijkt bij beide
communities een modererende rol te spelen. Beide communities worden, zij het op
een ogenschijnlijk verschillende manier, ingezet bij het zoeken naar een baan. Tevens
blijkt dat samenwerking aan bijeenkomsten/peer production in mindere mate een
gevolg is van actieve deelname aan Twitter en LinkedIn. Ook bij samenwerking blijkt
vertrouwen van grote invloed.
Dit onderzoek vormt een bijdrage aan de theorie omtrent virtual communities omdat
het de koppeling maakt met professionele ontwikkeling. Iets dat in eerdere
onderzoeken onderbelicht bleek. Toekomstig onderzoek zou dit verder kunnen
onderzoeken door zich uitvoerig te richten op zakelijk gebruik van virtual
communities, de rol van vertrouwen en de ontwikkeling van samenwerking binnen
deze communities. Een aanbeveling van praktische aard is dat indien men zich wil
ontwikkelen op professioneel vlak, virtual communities van grote waarde kunnen
zijn. Zowel door de informatie beschikbaar binnen deze communities als door de
contacten die kunnen worden opgedaan.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp III
Voorwoord
De welbekende uitspraak “de laatste loodjes wegen het zwaarst” kreeg ik vaak te horen
toen ik begon aan het schrijven van deze thesis. Ondanks dat het een hele opgave was,
heb ik het schrijven van mijn thesis, ter afsluiting van mijn studie Beleid,
Communicatie en Organisatie, als bijzonder inspirerend ervaren. Toen eenmaal de
keuze was gemaakt om het onderzoek te richten op virtual communities, leek alles in
een stroomversnelling te raken. Tijdens de afgelopen periode heb ik veel interessante
mensen ontmoet en mogen spreken die mij van veel informatie voorzagen en mij
enthousiasmeerden voor het onderzoek.
Van deze gelegenheid wil ik graag gebruikmaken om mijn dank uit te spreken
richting dr. Sonja Utz, welke mij begeleid heeft vanuit de Vrije Universiteit
Amsterdam. Door haar kennis en enthousiasme over het onderwerp wist zij mij steeds
van nieuwe inzichten te voorzien en benodigde handreikingen te doen. Hierbij wil ik
ook graag mijn familie en vrienden bedanken, al voert het te ver hen allen bij naam te
noemen. Zij toonden allen veel interesse en geduld en al kon ik zo nu en dan
doordraven over het onderwerp, nieuwe stukken die ik had gelezen of geschreven, zij
bleven dit onvermoeid aanhoren. Arthur Kruisman en Sander Duivestein wil ik
danken voor het beschikbaar stellen van hun tijd en kennis tijdens de interviews met
hen. Ook wil ik bekenden en onbekenden in de verschillende virtual communities
danken voor de gesprekken, informatie en uiteraard voor het invullen van het
onderzoek.
Als laatste wil ik mijn dank uitspreken naar Elsa van Bruggen, met wie ik intensief
heb opgetrokken tijdens het schrijven van mijn thesis. Omdat haar onderzoek zich ook
richtte op virtual communities kon ik bij haar terecht met mijn gedachtekronkels over
het onderwerp en voor intensieve, maar vooral ook leuke gesprekken, over het
onderzoek en over andere zaken om even de gedachten te verzetten.
Bastiaan Boerkamp
Amsterdam, 17 augustus 2009
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp IV
Inhoudsopgave
1 Inleiding ................................................................................................................ 1 1.1 Doelstelling ...................................................................................................................2 1.2 Theoretische relevantie ...............................................................................................4 1.3 Praktische relevantie ...................................................................................................4 1.4 Opbouw onderzoek.....................................................................................................5
2 Theorie ................................................................................................................... 6 2.1 Virtual Communities...................................................................................................6
2.1.1 Definities van het concept ...................................................................................7 2.1.2 Typen virtual communities ...............................................................................10
2.2 Antecedenten van actieve deelname.......................................................................11 2.2.1 Informatie & Discussie.......................................................................................14 2.2.2 Status ....................................................................................................................15 2.2.3 Sociale contacten .................................................................................................15
2.3 Samenwerking............................................................................................................17 2.3.1 Definities van het concept .................................................................................17 2.3.2 Dimensies van samenwerking..........................................................................18
2.4 Vertrouwen.................................................................................................................22 2.5 Conceptueel model....................................................................................................26
3 Methoden............................................................................................................. 27 3.1 Interviews ...................................................................................................................27 3.2 Onderzoeksprocedure...............................................................................................28 3.3 Enquête........................................................................................................................28
3.3.1 Actieve deelname aan virtual communities ...................................................29 3.3.2 Antecedenten.......................................................................................................29 3.3.3 Samenwerking.....................................................................................................30 3.3.4 Vertrouwen..........................................................................................................31 3.3.5 Controlevariabelen .............................................................................................32
3.4 Populatie .....................................................................................................................33 4 Resultaten............................................................................................................ 34
4.1 Descriptieve statistiek ...............................................................................................34
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp V
4.2 Correlaties ...................................................................................................................35 4.3 Hypothese toetsen .....................................................................................................37
4.3.1 Antecedenten.......................................................................................................37 4.3.2 Samenwerking.....................................................................................................40 4.3.3 Vertrouwen..........................................................................................................42
5 Discussie, conclusie & aanbevelingen........................................................... 47 5.1 Discussie......................................................................................................................47
5.1.1 Conclusie..............................................................................................................52 5.2 Beperkingen................................................................................................................53 5.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek..................................................................54 5.4 Praktische implicaties................................................................................................55
Literatuurlijst ............................................................................................................ 57 Bijlage A: Interviewvragen..................................................................................... 62 Bijlage B: Enquête .................................................................................................... 63 Bijlage C: Factoranalyse .......................................................................................... 65 Bijlage D: Populatie parameters............................................................................ 67 Bijlage E: Moderatie analyses ................................................................................ 68
Modellen & Tabellen
Model 1: A typology of virtual communities. .......................................................................9 Model 2: Conceptueel model .................................................................................................26 Model 3: Gevonden verbanden Twitter. ..............................................................................45 Model 4: Gevonden verbanden LinkedIn. ...........................................................................46
Tabel 1: Correlaties ..................................................................................................................36 Tabel 2: Regressie analyse: Antecedenten Twitter..............................................................39 Tabel 3: Regressie analyse: Antecedenten LinkedIn ..........................................................39 Tabel 4: Regressie analyse: Samenwerking Twitter ...........................................................41 Tabel 5: Regressie analyse: Samenwerking LinkedIn ........................................................41 Tabel 6: Uitkomsten hypothesen...........................................................................................44
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 1
1 Inleiding
“We zijn natuurlijk heel lang niet sociaal geweest, dankzij de industriële revolutie, alles was
gericht op productie en efficiëntie. Dankzij sociale tools gaan we weer terug naar eigenlijk
stamgedrag, we willen met iedereen praten.” (S. Duivestein, interview 19 mei 2009)
De sociale tools waar Duivestein over spreekt zijn te scharen onder de, al dan niet
gehypte term, web 2.0. Dit kan getypeerd worden als een flexibele internetomgeving
waarin gebruikers in staat zijn en worden aangemoedigd om input te leveren en
samen te werken (O’Reilly, 2005). Met de komst van dit ‘nieuwe internet’ verschuift
het gebruik en de functie ervan steeds meer van one-to-many, waarbij de beheerder
van een website informatie plaatst en gebruikers deze informatie tot zich nemen, naar
many-to-many, waarbij een ieder informatie kan plaatsen en delen en waar deze door
andere gebruikers gecontroleerd, verbeterd en aangevuld wordt (Tredinnick, 2006).
Door typische voorbeelden van web 2.0, zoals het open source besturingssysteem Linux
en wikipedia, leert men volgens Duivestein steeds meer dat op een andere manier kan
worden omgegaan met kennis. Door op een meer open manier met kennis om te gaan
is men beter in staat zichzelf te ontwikkelen en kan men hoger op de maatschappelijke
ladder komen, aldus Duivestein (interview, 19 mei 2009). Arthur Kruisman sluit
hierbij aan en stelt: “vroeger was het ‘kennis is macht’ en tegenwoordig is het ‘kennissen is
macht’. Dat is een ander mechanisme. Kennis moet je vooral vrijgeven” (A. Kruisman,
interview, 28 mei 2009).
Een natuurlijk gevolg van het online delen van kennis en informatie is volgens
Ridings et al. (2002) het ontstaan van virtual communities, waar onbekenden elkaar
kunnen vinden en kennis en ervaringen kunnen delen. Kenniswerkers, waaronder
werknemers in de ICT-sector lijken een voortrekkersrol in te nemen wanneer het gaat
om het delen van kennis via internet (Barret et al., 2004). Bij het delen van
werkgerelateerde kennis is het volgens Kruisman van belang een focus te kiezen: “(…)
als je je eigen merk ontwikkelt rondom één onderwerp is de kans groter dat je meer mensen
aantrekt” (A. Kruisman, interview, 28 mei 2009). Op deze manier kan men een publiek
aan zich binden binnen een community, waarmee sociaal kapitaal kan worden
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 2
opgebouwd (Lin et al. 2001). Duivestein lijkt dit explicieter te maken wanneer hij stelt
dat gerichte deelname aan een virtual community mensen “enorm kunnen verder helpen
in hun loopbaan” (S. Duivestein, interview, 28 mei 2009).
Volgens Duivestein en Kruisman kunnen virtual communities een belangrijke
aanvulling vormen op het professionele leven van mensen. Men kan met
gelijkgestemden in contact komen en discussiëren, nieuwe informatie is eenvoudig te
verkrijgen en helpt mensen verder in hun loopbaan. Daarbij zouden virtual
communities de ideale plaats zijn voor mensen om samen te werken, omdat tijds- en
logistieke barrières worden doorbroken, zo menen bijvoorbeeld Von Hippel (2007) en
Shirky (2005). De mogelijkheden tot deze nieuwe vorm van informatievergaren en
werken lijken meer dan voldoende aanwezig, maar hoe krijgt dit vorm in de praktijk
voor mensen die zich verder willen ontwikkelen in hun werk? Als het gaat om
werkgerelateerde informatie, maakt men dan nu al optimaal gebruik van de
aanwezige functionaliteiten van ‘het nieuwe internet’, en zo ja: vanuit welke motivatie
gebeurt dit?
De literatuur omtrent virtual communities lijkt over deze specifiek werkgerelateerde
toepassing erg schaars. Theorieën over virtual communities beslaan veelal de sociale,
niet werkgerelateerde, aspecten van bijvoorbeeld Facebook (Boyd & Ellisson, 2008) of
gaat in op de manier waarop producenten communities kunnen inzetten om
consumenten te bereiken of te betrekken in het productieproces (Moon & Sproull,
2001). Onduidelijk lijkt dus nog wat virtual communities kunnen betekenen voor
iemand die wil groeien in zijn vakgebied en hoe eventuele samenwerking via
communities er uitziet. Om hier meer inzicht in te verkrijgen is het interessant een
meer specifieke toepassing van virtual communities te onderzoeken.
1.1 Doelstelling
Dit onderzoek tracht bij te dragen aan het uitbreiden en ondersteunen van de
wetenschappelijke literatuur omtrent de antecedenten en uitkomsten van deelname
aan virtual communities. Hierbij richt het zich op het professionele karakter, dat wil
zeggen: in hoeverre virtual communities worden ingezet voor werkgerelateerde
onderwerpen.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 3
De probleemstelling die centraal staat in dit onderzoek luidt:
“In hoeverre worden virtual communities ingezet ten behoeve van professionele ontwikkeling
en samenwerking tussen mensen?”
De probleemstelling valt uiteen in een viertal deelvragen, te weten:
1) wat zijn antecedenten van actieve deelname aan virtual communities met als
doel professionele ontwikkeling?
2) op welke wijze werken mensen samen via virtual communities?
3) wat is de rol van vertrouwen in de relatie tussen antecedenten en actieve
deelname aan virtual communities?
4) wat is de rol van vertrouwen in de relatie tussen actieve deelname aan virtual
communities en de samenwerking die hieruit voortvloeit?
De virtual communities waarbinnen dit onderzoek verricht wordt zijn Twitter en
LinkedIn. De eerste is een microblog-service welke bestaat sinds 2006. Twitter stelt
gebruikers in staat korte berichten van maximaal 140 karakters te posten. De vraag die
centraal staat binnen Twitter is: ‘what are you doing’, gebruikers menen echter dat deze
vraag zou moeten zijn ‘what are you exited about’ of ‘what do you find interesting’. De
online service is opgezet als interne tool voor een organisatie om samenwerking te
faciliteren en effectiever te maken. Het is echter uitgegroeid tot een service die
wereldwijd door miljoenen mensen wordt gebruikt om de meest uiteenlopende
onderwerpen met elkaar te delen. Gebruikers kunnen andere ‘twitteraars’ volgen en
zij kunnen gevolgd worden. Op deze manier krijgen zij de berichten te zien van de
andere partij (volgen) en krijgen anderen te zien wat iemand post (gevolgd worden).
Twitter is, in tegenstelling tot LinkedIn, niet wederkerig; wanneer men door iemand
gevolgd wordt, volgt men niet automatisch ook deze persoon.
LinkedIn (opgericht in 2003) is een zakelijke sociale netwerksite. Het stelt de gebruiker
in staat een profiel aan te maken met daarin onder andere werkervaring, opleiding en
interesses; een online curriculum vitae. Deze informatie kan men zelf aanpassen en
uitbreiden, daarbij kunnen anderen een recommendation plaatsen als teken van
referentie en waardering. Door anderen uit te nodigen kan men zijn/haar netwerk
uitbreiden en op deze manier kan het netwerk eenvoudig worden voorzien van de
meest actuele werkgerelateerde activiteiten en ervaringen. Daarnaast heeft de
gebruiker inzicht in connecties van anderen, waardoor hij of zij door deze connecties
geïntroduceerd kan worden bij een ander persoon of organisatie. Tevens is het
mogelijk om in LinkedIn ‘groups’ aan te maken waarin mensen elkaar kunnen
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 4
‘ontmoeten’ en met elkaar kunnen discussiëren over werkgerelateerde onderwerpen
of ter vermaak.
1.2 Theoretische relevantie
Dit onderzoek draagt bij aan de wetenschappelijke theorie omtrent antecedenten en
effecten van virtual communities. Uit een literatuurstudie van Li (2004) blijkt dat
professionele ontwikkeling in onderzoek naar virtual communities nog niet
nadrukkelijk aanwezig is in de wetenschappelijke theorie. Hierdoor vormt dit
onderzoek een uitbreiding op onderzoek naar de motivatie om deel te nemen aan
virtual communities (e.g. Ridings & Gefen, 2004; McLure Wasko & Faraj, 2000).
Ridings et al. (2002) geven aan dat een completer beeld van de motivatiefactoren voor
deelname aan virtual communities waardevol is voor een beter begrip van deze snel
groeiende verschijning op internet. Daarbij is volgens Porter (2004) en Johnson (2001)
het merendeel van wetenschappelijk onderzoek gebaseerd op anekdotes en case-
studies en is er behoefte aan op theorie gebaseerde, generaliseerbare gegevens. Tevens
vormt dit onderzoek een aanvulling op de literatuur omtrent samenwerking als
gevolg van gedrag in virtual communities (e.g. Von Hippel, 2007; Whitehead, 2007).
Onderzoek naar communities waarbij sociale en professionele contacten door elkaar
lopen lijken nog niet sterk vertegenwoordigd in de literatuur. De voor dit onderzoek
gekozen communities kunnen zowel voor sociale als professionele doeleinden ingezet
worden, waarmee dit onderzoek bijdraagt aan de verbreding van de literatuur.
Hierdoor vormt dit onderzoek een uitbreiding voor de bestaande
onderzoeksresultaten naar antecedenten en effecten van virtual communities.
Daarnaast zal het onderzoek een overzicht geven van recente wetenschappelijke
literatuur die met de gekozen concepten samenhangen.
1.3 Praktische relevantie
Virtual communities lijken een steeds belangrijkere plaats in te nemen op het internet
en in het arbeidsleven van mensen. Doordat er veel informatie in communities wordt
gedeeld lijkt het van belang dat organisaties weten wat mensen motiveert om deel te
nemen aan virtual communities, of vertrouwen belangrijk is in deze relatie en op
welke wijze deze communities samenwerking tussen individuen faciliteren. Tevens is
inzicht in beweegredenen van leden van virtual communities belangrijk, wanneer
iemand zich wil wenden tot deze communities om zich te ontwikkelen op
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 5
professioneel gebied. Op deze manier krijgen organisaties en deelnemers beter inzicht
in hoe communities functioneren, welke bijdrage het levert aan mensen en indirect
aan organisaties en hoe deze bijdrage optimaal kan worden benut (Ridings & Gefen,
2004).
1.4 Opbouw onderzoek
Allereerst wordt in hoofdstuk twee een overzicht gegeven van de relevante
wetenschappelijke theorieën omtrent virtual communities, de motivatie voor mensen
om daarin te participeren, de mogelijke vormen van samenwerking voortvloeiend uit
deze participatie en de rol van vertrouwen. Dit mondt uit in een conceptueel model
met daarbij een overzicht van de geformuleerde hypothesen. In hoofdstuk drie wordt
uiteen gezet hoe het onderzoek is uitgevoerd, welke vragen de respondenten zijn
voorgelegd en wat de herkomst is van deze vragen. Daarbij wordt de
betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek beschreven en het bevat een
beschrijving van de demografische gegevens van de respondenten. Hoofdstuk vier
beschrijft de statistische analyses van de resultaten, wat leidt tot het aannemen dan
wel verwerpen van de hypothesen. Deze onderzoeksuitkomsten worden in hoofdstuk
vijf besproken in het licht van de probleemstelling en de deelvragen. Vervolgens
worden de resultaten uit hoofdstuk vier teruggekoppeld naar de theorie uit hoofdstuk
twee. Als laatste worden beperkingen van het onderzoek aangekaart en worden
aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek en voor de praktijk.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 6
2 Theorie
In de probleemstelling komen een aantal definities aan de orde welke in de
wetenschappelijke literatuur verschillend worden omschreven. In dit hoofdstuk
worden deze concepten belicht en uitgewerkt aan de hand van de literatuur.
Vervolgens worden deze concepten met elkaar in verband gebracht waaruit
hypothesen zijn geformuleerd, wat wordt samengevat in een conceptueel model aan
het einde van dit hoofdstuk.
2.1 Virtual Communities
Sinds het ontstaan van internet heeft het medium steeds meer een sociale functie
gekregen. Men gebruikt het internet voor bijvoorbeeld sociale contacten, het opdoen
van kennis, steun van anderen (Bagozzi & Dholakia, 2002), het delen van kennis (Koh
& Kim, 2004) en het kopen of verkopen van producten (Porter, 2004). Zoals benoemd
in hoofdstuk één vindt dit plaats in virtual communities zoals Twitter, wiki’s, sociale
netwerksites en weblogs. Wanneer men kijkt naar het ontstaan van communities blijkt
dat het woord van oudsher verbonden is aan een geografische locatie (Ridings &
Gefen, 2004), waarbij mensen contact met elkaar onderhouden omdat zij op dezelfde
plaats wonen of werken (Koh & Kim, 2004). Naast deze geografische locatie is het
relationele aspect kenmerkend voor communities, zo noemen Koh en Kim (2004)
hobbyclubs en religieuze groeperingen als voorbeelden van communities, waarbij het
relationele effect losstaat van de geografische locatie. Desondanks hoeven deze twee
aspecten elkaar niet uit te sluiten.
Een van de eerste wetenschappers die zich bezighield met communities was Tönnies
(Rothaermel & Sugiyama, 2001; Fernback & Thompson, 1995). Tönnies (1967) maakt
een onderscheid tussen Gesellschaft en Gemeinschaft. Hierbij heeft Gesellschaft
betrekking op de samenleving, het publieke. De relaties tussen personen zijn
‘mechanisch’, tijdelijk van aard en zakelijk. Gemeinschaft heeft betrekking op meer
intimiteit en het privé-leven. Relaties zijn familiair en worden getypeerd door begrip
en concessies. Communities worden door Tönnies onderverdeeld in drie typen: 1)
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 7
community by kinship; 2) community of locality; en 3) community of mind (1967, p.9). Deze
laatste typering lijkt van toepassing op virtual communities die in dit onderzoek
worden meegenomen, waarbij de plaats in community of locality, wordt vervangen
door het mentale aspect (Rothaermel & Sugiyama, 2001). Rheingold lijkt hier op aan te
sluiten door het volgende te stellen: “People in virtual communities do just about
everything people do in real life, but we leave our bodies behind” (1993, p.3). Al eerder werd
door Sennett (1977) een verandering in Gesellschaft en Gemeinschaft besproken. Sennett
stelt namelijk dat de opvatting van community verschuift van Gemeinschaft (intimiteit)
naar Gesellschaft. Hier zijn relaties individualistisch en mensen zien een community
meer als een groep gelijkgestemden dan als een groep mensen die is verbonden door
geografische overeenkomsten.
De term ‘virtual’ duidt op de aanwezigheid van technologie, hierbij hangt de plaats
van (virtual) communities niet meer samen met een fysieke geografische locatie, maar
met de technologische omgeving waar men kennis en ervaringen deelt en sociale
contacten onderhoudt (Ridings et al. 2002; Ridings & Gefen, 2004, Koh & Kim, 2004).
In plaats van fysieke gebondenheid, zijn virtual communities volgens Rothaermel en
Sugiyama (2001) gebaseerd op een steeds voortgaande uitwisseling van informatie
tussen een grote groep personen via computer mediated communication. Deze online
communicatie wordt gevormd door de bijdrage en conversaties van mensen met
gelijke interesses. Naast informatie-uitwisseling en ‘leren’ worden virtual
communities ook gebruikt voor het bevredigen van hun sociale en commerciële
behoeften. (Rothaermel & Sugiyama, 2001).
2.1.1 Definities van het concept
Wanneer wordt gekeken naar definities van virtual communities, lijken er zowel
overeenkomsten als verschillen aanwezig. Zo worden virtual communities door
Preece (2001) gedefinieerd als een interactieve groep in een virtuele omgeving met een
gezamenlijk doel, waarbij de groep wordt ondersteund door technologie en gestuurd
door normen en regels. Johnson (2001) houdt een soortgelijke definitie aan door ervan
uit te gaan dat virtual communities gebruik maken van het internet en bestaan door
identificatie met een idee of taak, meer dan een plaats. De auteur stelt dat virtual
communities georganiseerd zijn rond een activiteit en dat zij gevormd worden
wanneer hiervoor een behoefte ontstaat. Een definitie die bovenstaande explicieter
lijkt te maken, is afkomstig van Rheingold, welke virtual communities definieert als:
"social aggregations that emerge from the Internet when enough people carry on those public
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 8
discussions long enough, with sufficient human feeling, to form webs of personal relationships
in cyberspace" (1993, p.5). Hieraan wordt toegevoegd dat virtual communities worden
ingezet voor commerciële doelen, om kennis te delen, brainstormen, het delen van
emoties en bijvoorbeeld het vinden van liefde (Rheingold, 1995). Ook Ridings et al.
(2002) hanteren een specifieke definitie, welke luidt: “groups of people with common
interests and practices that communicate regularly and for some duration in an organized way
over the internet through a common location or mechanism” (p.273). Gedeelde interesse of
een gezamenlijk doel vormen een belangrijk onderdeel in de diverse definities.
Normen en protocollen, zoals Preece (2001) beschrijft, komen echter minder vaak voor
binnen definities van virtual communities. Porter (2004) schrijft dit toe aan het
verschil in uitgangspunt. Veel van deze definities zijn opgesteld vanuit de theorie
rond technologie, waarin minder aandacht wordt besteed aan normen en protocollen,
omdat dit een sociaal aspect betreft. Dit verschil is volgens Preece (2001) ook de reden
dat er geen breed geaccepteerde definitie is van virtual communities. Naast normen
en protocollen is een tijdsaspect niet in alle definities terug te vinden. Ridings en
Gefen (2004) menen echter dat de frequentie waarmee mensen participeren in virtual
communities een belangrijk onderdeel is van de definitie, mensen voelen zich immers
verbonden met virtual communities naarmate zij deze vaker bezoeken. Rheingold
(1993) benoemt in lijn hiermee dat men een bepaalde tijd actief moet zijn in een
publieke discussie op het internet, dan is er sprake van een virtual community. Echter,
duidelijkheid over wat deze frequentie/tijd is, ontbreekt (Ridings & Gefen, 2004).
Door het toekennen van een voorwaarde van tijd aan de definitie worden diverse
virtual communities zoals Twitter uitgesloten; hier is het namelijk niet per definitie
nodig om een bepaalde tijd actief te zijn in de discussie om gebruik te maken van de
microblog-service. Om deze reden wordt het tijdsaspect niet meegewogen in het
selecteren van een definitie voor dit onderzoek.
Naast het bovenstaande lijkt door de komst van het zogeheten web 2.0 een
verschuiving plaats te vinden in de manier waarop men gebruik maakt van
communities. In de tijd dat bovenstaande definities zijn opgesteld was veelal sprake
van communities waarin enkel via asynchrone, geschreven berichten werd
gecommuniceerd. Zo richt veel onderzoek zich op Usenet (e.g. Ridings & Gefen,
2004), waarop in verschillende interest groups over één onderwerp wordt
gecommuniceerd door middel van het plaatsen van langere tekstberichten. Echter
binnen ‘web 2.0 communities’ als Twitter en LinkedIn vindt communicatie plaats die
meer synchroon is. Via veelal korte en snelle berichten over uiteenlopende
onderwerpen communiceert men constant met anderen in het netwerk, van wie men
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 9
meer persoonlijke informatie heeft dan enkel een gebruikersnaam en voorkeuren,
zoals bij Usenet het geval is. Dit maakt dat in dit onderzoek de definitie van Porter
(2004) wordt aangehouden, welke als volgt luidt: “a virtual community is defined as an
aggregation of individuals or business partners who interact around a shared interest, where
the interaction is at least partially supported and/or mediated by technology and guided by
some protocols or norms”. Hoewel ook deze definitie is opgesteld in de tijd waarin
vooral Usenet populair was, lijkt deze definitie het best passend voor dit onderzoek,
omdat de auteur zowel individuen als business partners benoemt in haar definitie.
Hierdoor wordt zakelijk interactie, naast sociale interactie, niet uitgesloten. Daarbij
beperkt de definitie zich niet tot internet, maar beschrijft het ook andere, door
technologie ondersteunde, platforms waarop men met elkaar in contact kan komen.
Dit is van belang omdat men ook gebruik kan maken van Twitter door bijvoorbeeld
het sturen en ontvangen van sms-berichten. Omdat dit onderzoek zich richt op
werkgerelateerde aspecten van virtual communities lijken normen en protocollen
waaraan men zich dient te conformeren binnen een sociale (virtuele) omgeving een
belangrijk aspect van de definitie.
Porter (2004) geeft aan dat virtual communities kunnen ontstaan door het initiatief
vanuit leden (Member-Initiated) van de community zelf, of dat communities
ondersteund worden door een organisatie (Organization-Sponsored) (zie model 1). Dit
onderzoek richt zich op virtual communities die ontstaan door leden zelf, vanuit een
sociaal of professioneel oogpunt. De technologie of het platform (bijvoorbeeld een
website) kan wel door een externe organisatie zijn ontwikkeld, maar de interactie op
virtual communities die worden betrokken bij het onderzoek, is afkomstig van de
leden van de community en wordt niet geïnitieerd door een organisatie.
Dit onderzoek richt zich zoals gezegd op de linkerkant van het model, member-initiated
virtual communities. Hierbij wordt door Porter (2004) onderscheid gemaakt in ‘social
communities’ en ‘professional communities’. In social communities staan niet-professionele
Model 1: A typology of virtual communities. Porter, 2004, p.4
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 10
relaties centraal. Deze communities kunnen ontstaan rond hobby’s, vrije tijd en
andere niet-professionele interesses. Professionele communities staan gedeelde
professionele interesses centraal. Hieronder vallen kennisnetwerken en communities
gericht op leren (Porter, 2004), maar bijvoorbeeld ook sociale netwerksites zoals
LinkedIn waar werkgerelateerde kennis wordt gedeeld. Hiermee vervaagd de
scheiding tussen ‘social’ en ‘professional’ in de oriëntatie uit Porter’s model, waardoor
dit onderzoek zich op beiden richt.
2.1.2 Typen virtual communities
In de literatuur worden verschillende typen virtual communities onderscheiden.
Waar Porter (2004) een onderverdeling maakt in sociale en professionele
communities, onderscheiden Henri en Pudelko (2003) vier typen virtual communities,
namelijk: ‘Community of interest’, ‘Goal-oriented community of interest’, ‘Learners
community’ en ‘Community of practice’. Deze typen communities worden beschreven
aan de hand van een continuüm langs twee dimensies: de sterkte van de sociale relatie
en de gatherings intentionality. De auteurs maken hierbij een strikte scheiding tussen de
functies van de verschillende communities, waardoor deze te discriminerend zijn
voor dit onderzoek. Johnson (2001) bespreekt, evenals Henri en Pudelko, communities
of practice. Volgens Johnson verschillen communities of practice en virtual
communities, omdat een virtual community wordt ‘ontworpen’ en hierbinnen kan een
community of practice ‘ontstaan’. Hierbij lijkt het alsof virtual communities beschreven
worden vanuit technologisch oogpunt, omdat ze worden ontworpen, en communities
of practice vanuit een sociologisch oogpunt, omdat deze ontstaan. De typering van
communities of practice wordt hier beschreven, omdat zij veelvuldig in de theorie naar
voren komt. Voor dit onderzoek wordt zowel gebruik gemaakt van de theorie over
virtual communities als de theorie over communities of practice. Hierbij zal echter geen
onderscheid worden gemaakt zoals Johnson (2001) dit beschrijft. De definitie van
Porter (2004) wordt als leidend beschouwd.
Virtual communities worden geïnitieerd, beïnvloed en in stand gehouden door de
mensen die eraan deelnemen. De karakteristieken van virtual communities worden
dan ook bepaald door de sociale interacties van mensen die deelnemen en de
richtlijnen die gelden (Preece et al. 2003). Zo vindt er een ander soort communicatie
plaats op Twitter, vanwege de korte berichten, dan op weblogs waar mensen
uitgebreidere informatie plaatsen, of op LinkedIn wat mensen instaat stelt hun
zakelijk netwerk eenvoudig te onderhouden. Zoals reeds benoemd, is de fysieke
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 11
locatie bij virtual communities irrelevant. Mede hierdoor zijn deelnemers vaak
onzichtbaar voor elkaar (Sproull & Faraj, 1997), men hoeft elkaar niet in het echte
leven te kennen. Dit wordt door Johnson (2001) gezien als een groot voordeel, omdat
het traditionele ‘groepsnormgedrag’ daardoor achterwege blijft. Ridings en Gefen
(2000) halen een soortgelijk verschil met traditionele communities aan met de invloed
van weak ties; kennissen en onbekenden zijn in staat veel nieuwe informatie en kennis
met elkaar te delen. Dat men elkaar in ‘het echte leven’ niet hoeft te kennen, betekent
echter niet dat men niets van elkaar weet. Op communities als LinkedIn en Twitter
heeft iedere gebruiker een eigen profiel waarop men, met name bij LinkedIn, veel
persoonlijke informatie plaatst. Bijvoorbeeld waar iemand werkt, wat iemands
voorkeuren zijn en welke opleidingen iemand heeft gevolgd, tevens plaatst het
merendeel van de gebruikers een profielfoto. Dit beperkt dus in zekere zin de
onzichtbaarheid waar Sproull en Faraj (1997) over schrijven. Hiltz en Wellman (1997)
geven aan dat virtual communities, in tegenstelling tot traditionele communities,
meer homogeen zijn in houding en interesses en meer heterogeen in persoonlijke
kenmerken. Anonimiteit in virtual communities maakt ook dat men grotere risico’s
neemt, dan in face-to-face contacten, bijvoorbeeld in het onthullen van (persoonlijke)
informatie (McKenna & Green, 2002). McKenna en Green (2002) benoemen ook dat in
virtual communities mensen met een grotere flexibiliteit kunnen participeren dan in
traditionele communities. Dit hangt samen met het laatste verschil tussen virtual
communities en face-to-face-contacten, dat wordt aangehaald door Sproull en Faraj
(1997); de lage transactie en sociale kosten die zijn verbonden met virtual
communities. Mensen hoeven niet naar elkaar toe te komen, wanneer men wil
samenwerken hoeft er geen aparte fysieke ruimte te worden gecreëerd maar een ieder
kan vanuit zijn/haar huis of werkplek werken. Hiermee lijken deze karakteristieken
verder te gaan dan Rheingolds uitspraak: “People in virtual communities do just about
everything people do in real life, but we leave our bodies behind” (1993, p.3), mensen kunnen
ogenschijnlijk meer en makkelijker kennis delen, samenwerken en contacten
onderhouden in virtual communities dan in real life.
2.2 Antecedenten van actieve deelname
De wetenschappelijke literatuur besteedt veel aandacht aan wat mensen aantrekt in
virtual communities en waarom mensen deelnemen aan deze communities. (Ahonen
et al., 2007). Wat mensen motiveert om deel te nemen aan virtual communities, kan
teruggevoerd worden op de veelbesproken behoeften piramide van Maslow (1954).
Maslow onderscheidt hierin vijf behoeften: fysieke behoeften, de behoefte aan
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 12
veiligheid en zekerheid, de behoefte aan sociaal contact, de behoefte aan waardering
en erkenning en in de top van de piramide, de behoefte aan zelfontplooiing. De
aantrekkingskracht van communities en motivatie tot deelname kunnen geplaatst
worden binnen de laatste drie behoeften uit Maslow’s piramide (Hendriks, 1999).
Hieronder wordt beschreven welke factoren uit eerder onderzoek naar voren zijn
gekomen en wordt beschreven welke antecedenten het uitgangspunt vormen voor dit
onderzoek.
Volgens de verschillende auteurs is het verkrijgen van informatie de meest belangrijke
factor voor deelname (e.g. Ridings & Gefen, 2004; McLure Wasko & Faraj, 2000;
Kollock, 1999). McLure Wasko en Faraj (2000) concludeerden bijvoorbeeld dat
respondenten de informatie in online discussiegroepen aantrekkelijk vonden, omdat
deze up-to-date is, vaak niet beschikbaar is via andere bronnen of anders gewoonweg
onvindbaar zou zijn. In virtual communities kan men dus hulp krijgen bij specifieke
problemen. Naast de behoefte aan informatie wordt volgens zowel Kollock (1999) als
McLure Wasko en Faraj (2000) deelgenomen aan virtual communities om een betere
reputatie of status te verkrijgen. Door waardevolle bijdragen te leveren, krijgt men
meer aanzien in de community, wat kan resulteren in nieuwe kansen in het dagelijks
leven. Daarnaast kan men zichzelf blijven ontwikkelen door bijvoorbeeld
vakgerelateerde discussies te voeren.
Naast persoonlijk gewin komt in de literatuur het belang van de community naar
voren. McLure Wasko en Faraj (2000) menen dat de informatie die men ontvangt uit
de community, lijdt tot een morele verplichting om iets terug te doen in de vorm van
sociaal en altruïstisch gedrag richting de community. Kollock (1999) benoemt een
zelfde motivatie en beschrijft dit als anticipated reciprocity. Op deze manier heeft men
het gevoel dat de community in stand gehouden wordt, wat weer kansen biedt voor
de toekomst. Dit omschrijven Mclure Wasko en Faraj (2005) als het opbouwen van
sociaal kapitaal, wat als volgt wordt gedefinieerd: “resources embedded in a social
structure that are accessed and/or mobilized in purposive action” (Lin et al., 2001, p.29).
Wanneer men veel informatie inbrengt in de community, is het ‘eenvoudig’ en
legitiem om hulp te krijgen vanuit de community. Een tegenactie kan hierbij ook op
een later tijdstip of in een andere vorm plaatsvinden. Ook a sense of efficacy is volgens
Ahonen et al. (2007) en Kollock (1999) een belangrijke factor om deel te nemen aan
virtual communities. Dit omschrijven de auteurs als volgt: “a sense that they have had
some effect on this environment” (Ahonen et al., 2007 p.8).
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 13
Ondanks dat het in de voorgenoemde onderzoeken zijdelings aan bod komt, lijkt
wetenschappelijk onderzoek tot nu toe niet specifiek gericht op professionele
ontwikkeling en werkgerelateerde informatie als antecedent. De geïdentificeerde
antecedenten worden gevonden in onderzoeken welke zich richten op
motivatiefactoren in het algemeen (Ridings & Gefen, 2004, McLure Wasko & Faraj,
2000), op consumentenplatforms (Dholakia et al., 2004), of het wordt gezien als
onderdeel van tangible returns (McLure Wasko & Faraj, 2000). Onduidelijk lijkt het dan
ook in hoeverre professionele ontwikkeling, het zoeken naar werkgerelateerde
informatie en het onderhouden van een zakelijk sociaal netwerk een antecedent vormt
van het deelnemen aan virtual communities. Professionele ontwikkeling wordt hier
gezien als de ontwikkeling die iemand doormaakt door het vergaren en verwerken
van kennis en contacten ten einde te groeien in zijn of haar professie. Dat deze
ontwikkeling een motivatiefactor kan vormen, lijkt plausibel omdat men binnen
virtual communities toegang heeft tot vakgerelateerde informatie, deel kan nemen aan
werkgerelateerde discussies en kan in contact te komen met mensen in hetzelfde
vakgebied of die hen wellicht verder kunnen helpen binnen een organisatie of
branche. In tegenstelling tot traditionele communities hoeft men elkaar niet
persoonlijk te kennen of te ontmoeten, waardoor het eenvoudiger (in termen van tijd
en kosten) is om gebruik te maken van deze informatie en personen. Dit lijkt een
nieuwe toepassing van ‘the strength of weak ties’ (Granovetter, 1973). Granovetter
beschrijft in zijn artikel sterke banden en zwakke banden. Sterke banden delen elkaars
connecties en bronnen, maar omdat men zich binnen hetzelfde sociale, professionele
netwerk begeeft, beperkt dit automatisch het aantal bronnen dat men kan delen.
Zwakke banden daarentegen bieden, direct of indirect, toegang tot nieuwe bronnen
van informatie en kennis, omdat men zich in verschillende sociale netwerken begeeft.
Wanneer dit wordt toegepast op virtual communities en professionele ontwikkeling
lijkt het waarschijnlijk dat men toegang heeft tot veel nieuwe bronnen en contacten,
omdat de tijds- en fysieke barrières verdwijnen en omdat men eenvoudig en gericht
kan zoeken naar informatie en in contact kan komen met gelijkgestemden.
De antecedenten voor deelname aan virtual communities die worden gebruikt in dit
onderzoek worden ontleend aan de bovengenoemde literatuur, maar vinden hierin
een meer specifieke toepassing. Daar dit onderzoek zich richt op professionele
ontwikkeling en werkgerelateerde informatie, zijn antecedenten geselecteerd welke
betrekking kunnen hebben op professionele ontwikkeling en op het verkrijgen van
werkgerelateerde informatie en contacten.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 14
2.2.1 Informatie & Discussie
Zoals in de vorige paragraaf benoemd, is het verkrijgen van informatie één van de
voornaamste redenen voor mensen om deel te nemen aan virtual communities (e.g.
Ridings & Gefen 2004). Informatie via virtual communities is vaak eenvoudig te
vinden en up-to-date (McLure Wasko & Faraj, 2000). Daarbij wordt internet in het
algemeen vaak geroemd om zijn grote informatiepotentieel. Dit zou inhouden dat
men zich niet per se zou hoeven richten tot een virtual community om
werkgerelateerde informatie te vergaren of te publiceren. Echter, wanneer men op
zoek gaat naar informatie of zichzelf wil ontwikkelen op professioneel gebied lijkt het
van belang dat de informatie hierbij betrouwbaar en accuraat is. Informatie gedeeld
binnen een virtual community staat open voor discussie. Men kan kritiek leveren op
de gegeven informatie en deze kan worden aangevuld of weerlegd. In tegenstelling
tot veel, uit monoloog tot stand gekomen websites, lijken virtual communities
hiermee een goed kanaal te vormen op werkgerelateerde informatie te verzamelen,
omdat dit blootstaat aan sociale controle. Hierbij moet worden opgemerkt dat dialoog
niet vanzelfsprekend tot feilloze informatie leidt; een kritische houding van de lezer is
geboden. Maar in tegenstelling tot informatie voortkomend uit een monoloog heeft
informatie die voortkomt uit een dialoog een grotere kans compleet en accuraat te
zijn. Tevens vormt de virtual community een soort filter voor alle beschikbare
informatie, ter voorkoming van een informatie-overload. Wanneer men
werkgerelateerde informatie deelt, ofwel vanuit het belang van de community
(Kollock, 1999), ofwel met het doel zich op professioneel vlak te ontwikkelen, kan ook
een aanvulling van informatie of het voeren van een discussie bijdragen aan
professionele groei. Publicatie van informatie aan een publiek kan hier een bijdrage
aan leveren. Op basis van bovenstaande redeneringen lijkt het waarschijnlijk dat
wanneer iemand werkgerelateerde informatie zoekt, hierover in discussie wil gaan of
juist deze informatie wil delen hij/zij zich richt tot een virtual community waar
werkgerelateerde informatie voor handen is, makkelijk doorzocht kan worden en
waarover in discussie gegaan kan worden.
In eerdere onderzoeken werd discussie vaak als onderdeel gezien van de dimensie
‘informatie’ (e.g. Dholakia et al., 2004) maar aangezien deelnemen aan een discussie
actiever en meer tijdrovend is, lijkt het nuttig onderscheid te maken tussen
‘informatie’ en ‘discussie’. Op basis hiervan zijn eerste twee hypothesen
geformuleerd.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 15
Hypothese 1: Het zoeken naar en/of delen van werkgerelateerde informatie heeft een positief
effect op actieve deelname aan virtual communities.
Hypothese 2: De wens om te discussiëren over werkgerelateerde onderwerpen heeft een positief
effect op actieve deelname aan virtual communities.
2.2.2 Status
Door het delen van werkgerelateerde informatie, kennis ten toon te spreiden in
discussies en door aanwezig te zijn binnen een community kan iemand de aandacht
op zich vestigen (McLure Wasko & Faraj, 2000). Hierbij wordt aangegeven dat iemand
op deze manier zijn/haar status binnen de virtual community kan vergroten en zijn
reputatie kan versterken. Dit kan volgens bovenstaande auteurs leiden tot meer
kansen in het werkveld. Een zelfde motivatie wordt benoemd door Kollock (1999), die
hiermee aansluit bij de ideeën van Rheingold (1993). Kollock (1999) geeft aan dat het
waarschijnlijk is dat men meer bijdraagt aan de community naarmate het publiek
groter wordt en zodoende de bijdrage meer zichtbaar wordt. Wanneer men
participeert in een community waar vakgenoten, potentiële werkgevers of klanten
aanwezig zijn en de informatiebijdrage zichtbaar is voor een specifiek publiek, lijkt
het waarschijnlijk dat men informatie deelt en participeert in discussies om te laten
zien welke kwaliteiten iemand bezit, om zo een goede indruk achter te laten bij de
deelnemers van de virtual community. Dit vormt de basis van de derde hypothese
voor dit onderzoek.
Hypothese 3: De wens meer status te verkrijgen op professioneel vlak heeft een positief effect op
actieve deelname aan virtual communities.
2.2.3 Sociale contacten
Diverse onderzoekers, waaronder Ridings en Gefen (2004) concludeerden dat het
onderhouden en aangaan van sociale contacten een belangrijke motivatie vormt voor
mensen om deel te nemen aan virtual communities. Op basis hiervan lijkt het
plausibel dat men via virtual communities meer mensen leert kennen en hier voordeel
uit behaalt. Echter, uit onderzoek van Wellman et al. (2001) naar de invloed van
internet op sociaal kapitaal van mensen, blijkt dat internet geen stijging of daling
teweegbrengt, maar dat offline contacten worden voortgezet op het internet. Dit zou
inhouden dat mensen deel nemen aan virtual communities om meer contact te
onderhouden met mensen die zij reeds kennen, niet om nieuwe mensen te leren
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 16
kennen. Het onderzoek van Wellman et al. is gebaseerd op een survey uit 1998, het
jaar dat er slechts één netwerksite was (sixdegrees.com, gesloten in 2000) en websites
als LinkedIn en Twitter nog niet bestonden (Boyd & Ellison, 2008). Het lijken juist
deze sociale netwerksites te zijn waar men nieuwe mensen kan vinden en contact mee
kan onderhouden. Steinfield et al. (2008) vonden bijvoorbeeld dat het gebruik van de
sociale netwerksite Facebook bij studenten leidt tot een stijging in bridging sociaal
kapitaal. Bij deze vorm van sociaal kapitaal ligt de nadruk op de verkrijgen van
informatie uit weak ties. De invloed van virtual communities op hoe en waarom
mensen contact onderhouden en hoe zij met mensen in contact komen lijkt hiermee
veranderd. Via Twitter en LinkedIn is het eenvoudig om mensen te zoeken en te
bereiken die in een zelfde vakgebied werkzaam zijn, (professionele) interesses delen
en in de toekomst iets voor iemand kunnen betekenen of die hen van nuttige
informatie kan voorzien. Daarbij komt dat men, alvorens met elkaar in contact te
komen, inzicht kan krijgen in de professionele houding van de andere partij. Door
discussies of informatie geplaatst door iemand te volgen, kan men bepalen of iemand
zakelijk gezien interessant is. Ook omdat communicatie via virtual communities geen
tijds- en plaats barrières kent (Sproull & Faraj, 1997), lijkt het waarschijnlijk dat men
deze communities gebruikt voor het opdoen en onderhouden van zakelijke contacten.
Op basis hiervan is de vierde hypothese geformuleerd.
Hypothese 4: De wens zakelijke sociale contacten op te doen en te onderhouden heeft een
positief effect op actieve deelname aan virtual communities.
Op basis van de literatuur kan geen uitspraak worden gedaan over een mogelijk
verschil in motivatiefactoren tussen Twitter en LinkedIn. Desondanks bestaat de
verwachting dat er een verschil zit in welke motivatie het meest belangrijk is voor
actieve deelname aan Twitter dan wel LinkedIn. Zo worden op Twitter veel
verwijzingen geplaatst naar interessante artikelen, waardoor het zoeken naar
informatie mogelijk de meest belangrijke motivatie vormt om deel te nemen aan
Twitter. Daarentegen lijkt LinkedIn in eerste instantie gericht op het opbouwen en
onderhouden van een zakelijk netwerk, waardoor het opdoen van sociale contacten
een belangrijkere motivatie vormt dan bij Twitter. Daarom wordt naast de vier
hypothesen een bredere onderzoeksvraag toegevoegd, welke luidt:
Onderzoeksvraag: in hoeverre verschillen Twitter en LinkedIn wanneer het gaat om welke
antecedent het meest belangrijk is voor actieve deelname?
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 17
2.3 Samenwerking
Naast de vier antecedenten van actieve deelname aan virtual communities wordt in
dit onderzoek gekeken naar de effecten van actieve deelname. Zoals uit paragraaf 2.1
en 2.2 blijkt, bieden virtual communities de mogelijkheid om in contact te komen met
mensen met dezelfde interesses, die werkzaam zijn in dezelfde branche en die een
interessant verhaal vertellen. Door deze contacten en informatiestromen kan volgens
diverse auteurs een goede samenwerking ontstaan tussen bijvoorbeeld eindgebruikers
van een product of dienst (e.g. Von Hippel, 2007; Schroer & Hertel, 2009), of tussen
producent en consument (e.g. Moon & Sproull, 2001). Samenwerking in dit onderzoek
richt zich echter niet op dit soort samenwerking via virtual communities, maar op
samenwerking tussen personen ten behoeve van professionele ontwikkeling.
Alvorens wordt ingegaan op deze vorm van samenwerking wordt een kort overzicht
gegeven van samenwerking als theoretisch concept.
2.3.1 Definities van het concept
Samenwerking is een concept dat qua definitie een zekere vanzelfsprekendheid met
zich meedraagt. Toch wordt het concept in de literatuur op verschillende wijzen
gedefinieerd en wordt het beschreven vanuit diverse theoretische perspectieven
(Smith et al., 1995). Een overeenkomst in deze definities is volgens Smith et al. dat het
concept kan worden omschreven als “een proces is waarbij individuen, groepen en
organisaties samenkomen, samenwerken en relaties vormen voor een collectief gewin en
voordeel” (1995, p.10). Eerder al merkten Ring en Van de Ven (1994) op dat
samenwerking een sociaal proces is ten behoeve van collectieve actie. Een klassieke
benadering die wordt aangehaald in de theorie omtrent samenwerking is de Social
Exchange Theory (Blau, 1964). Deze theorie beschrijft dat mensen economisch en
psychologisch voordeel kunnen behalen wanneer zij samenwerken. Individuen zijn
bereid om samen te werken wanneer de voordelen van de samenwerking de kosten,
ofwel de moeite, overstijgen (e.g. Blau, 1964). Wanneer deze theorie in relatie wordt
gebracht met virtual communities, kan beredeneerd worden dat participanten de
ervaring moeten hebben dat men niet alleen kennis afdraagt aan de community, maar
dat deelname aan de community ook relevante kennis of contacten oplevert. Wanneer
mensen dit gevoel hebben, is het aannemelijk zij bereid zijn om samen te werken met
anderen binnen de community.
Smith et al. (1995) beschrijven dat samenwerking in twee vormen kan voorkomen,
informele en formele samenwerking. De eerste beschrijft samenwerking waarbij
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 18
gedragsnormen en wederzijdse interesse mensen aanzet tot samenwerking. Hierbij
hebben beide personen een gelijk doel voor ogen of zijn zij bereid elkaar te helpen
voor een collectief gewin. Sociale controle vormt hierbij het ‘sturende’ mechanisme
(Astley, 1984). De tweede vorm ‘formele samenwerken’, is strikter. Hierbij wordt
samenwerking contractueel vastgelegd in (hiërarchische) structuren en regels (Smith
et al., 1995). Naarmate een formele samenwerking voortduurt, kunnen de regels
minder strikt worden en kan volgens Ring en Van de Ven (1994) formele
samenwerking veranderen in informele samenwerking. De soort samenwerking die
tot stand komt tussen twee partijen hangt af van de verhoudingen tussen partijen en
uit zich voornamelijk in (on)afhankelijkheid (Smith et al., 1995). Zo zal in ‘verticale
samenwerking’ (tussen mensen met ongelijke posities) de relatie getypeerd worden
door meer afhankelijkheid dan in ‘horizontale samenwerking’. Samenwerking binnen
virtual communities lijkt zich te beperken tot informele samenwerking. Wederzijdse
interesse brengt mensen in deze communities bij elkaar (e.g. Porter, 2004) en een
formele controle ontbreekt, maar wordt ‘opgevangen’ door sociale controle. In de
typeringen van het concept samenwerking door de bovengenoemde auteurs wordt
geen strikte plaats benoemd waarbinnen deze samenwerking plaatsvindt. Daarom
kunnen deze benaderingen toegepast worden op virtual communities, waarbij de
plaats van samenwerking niet in het echte leven hoeft te liggen.
2.3.2 Dimensies van samenwerking
De literatuur omtrent samenwerking binnen virtual communities richt zich
ogenschijnlijk op drie pijlers. De eerste is het samenwerken aan open source projecten
(von Hippel, 2007), waarbij in communities als SourceFroge.net wordt gewerkt aan
software die ‘vrij verkrijgbaar’ is. Voorbeelden hiervan zijn de browser Firefox en het
besturingssysteem Linux. Een tweede pijler is collectieve samenwerking op
Wikipedia, waar miljoenen mensen hun bijdrage leveren aan artikelen over
uiteenlopende onderwerpen (e.g. Schroer & Hertel, 2007; Wilkinson & Huberman,
2008). De derde pijler is samenwerking tussen producenten (bijvoorbeeld LEGO) en
consumenten om zo het product te verbeteren en/of beter op de wensen van de
consument te laten aansluiten (Moon & Sproull, 2001). Daar dit onderzoek zich richt
op samenwerking met als doel professionele ontwikkeling en werkgerelateerde
informatie via communities als LinkedIn en Twitter, kan niet direct worden
aangesloten bij deze literatuur. Zowel de populatie als het uiteindelijke doel van de
samenwerking lijken immers te verschillend. Daarom wordt in de literatuur gekeken
naar andere vormen van samenwerking die kunnen ontstaan in virtual communities,
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 19
zoals samenwerking die kan bijdragen aan de professionele ontwikkeling van mensen
en aan het verkrijgen, delen en/of verspreiden van werkgerelateerde informatie.
In paragraaf 2.2 is een viertal antecedenten beschreven die leiden tot het gebruik van
virtual communities, gericht op professionele ontwikkeling en werkgerelateerde
informatie. De vierde antecedent is de motivatie om sociale contacten op te doen die
nuttig kunnen zijn voor de professionele ontwikkeling van een persoon. Dit kan
geschaard worden onder de theorie over ‘sociaal kapitaal’. Sociaal kapitaal houdt in
dat men toegang heeft tot en gebruik kan maken van hulpbronnen welke ingebed zijn
in (sociale) netwerken (Lin et al., 2001). Op deze manier kan deelname aan netwerken
leiden tot samenwerking met peers. Contacten die men heeft opgedaan binnen virtual
communities kunnen iemand verder helpen bij zijn/haar professionele ontwikkeling.
Zo menen Nardi et al. (2002) bijvoorbeeld dat men bewust nieuwe (online en offline)
sociale contacten aangaat en onderhoudt, opdat deze netwerken in een later stadium
van pas kunnen komen voor hun eigen persoon of voor de organisatie waarvoor zij
werken.
Sociaal kapitaal wordt volgens Burt (1997) en Erickson (2001) onder andere ingezet bij
het zoeken naar een baan. Mensen kunnen hun netwerk gebruiken bij het vinden van
aantrekkelijke vacatures die vrijkomen binnen organisaties. Daarnaast kunnen
mensen in het netwerk bijvoorbeeld een introductie bij de betreffende organisatie
verzorgen. Voor bronnen die zijn ingebed in een sociaal netwerk, geldt volgens Butler
(2001) dat zij duurzaam en zodoende interessant zijn wanneer zij toegang verschaffen
tot waardevolle bronnen/kansen. Hierbij dienen de voordelen van het netwerk de
kosten om lid te zijn van een netwerk dus te overstijgen. Het verkrijgen van toegang
tot deze bronnen, verschilt online en offline. Offline een groot sociaal netwerk
onderhouden op zo’n manier dat sociaal kapitaal ontstaat waar men aanspraak op
kan maken, vergt veel tijd en gaat gepaard met logistieke problemen (Butler, 2001).
Online contacten onderhouden daarentegen kost veel minder tijd en men kan elkaar
eenvoudiger op de hoogte houden van werkgerelateerde informatie en van kansen op
de arbeidsmarkt. Hierdoor lijken internet in het algemeen en virtual communities in
het bijzonder een geschikt kanaal om sociaal kapitaal op te bouwen dat op een
bepaald tijdstip kan helpen bij het zoeken en vinden van een baan. Zo stellen Feldman
en Klaas (2002), reeds voordat communities als LinkedIn en Twitter bestonden, dat
internet een belangrijk kanaal is wanneer men zoekt naar een nieuwe baan. Met de
komst van virtual communities is te meer zichtbaar geworden waar een ander in
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 20
iemands netwerk werkt, wat dit werk globaal inhoudt en of er interessante vacatures
bij die betreffende organisatie vacant zijn.
Het inzetten van sociaal kapitaal en zodoende samenwerken bij het vinden en zoeken
van een baan lijkt tevens gekoppeld te kunnen worden aan ‘the strenght of weak ties’
(Granovetter, 1973). Waarbij weak ties nieuwe kansen op de arbeidsmarkt kunnen
aandragen. Samenwerking binnen een virtual community, ten behoeve van het
zoeken en verkrijgen van een baan, wordt in dit onderzoek gezien als de eerste
dimensie van het concept, wat leidt tot de vijfde hypothese.
Hypothese 5: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect op het zoeken
en vinden van een baan.
Virtual communities zijn naast een bron van informatie ook een plek waar mensen
elkaar ontmoeten. Wanneer men deelneemt aan virtual communities met als doel
professionele ontwikkeling of het vergroten van vakgerelateerde kennis, lijkt het niet
voldoende wanneer deze contacten beperkt blijven tot de online wereld. Boyd en
Ellison (2008) benadrukken in lijn hiermee dat sociale netwerksites als LinkedIn als
brug kunnen functioneren tussen online en offline contacten. Parks en Floyd (1996)
vonden al in een vroeg stadium van het internet dat een derde van online ontstane
relaties zich voortzetten in de ‘offline wereld’. De auteurs meenden daarmee dat
internet “just another place to meet” is (p.12). Wanneer mensen optimaal gebruik willen
maken van hun online opgebouwde netwerk en sociaal kapitaal is het dan ook
waarschijnlijk dat men elkaar ook buiten de virtual communities ontmoet. Een
(beroepsmatig) leven wat zich enkel online afspeelt lijkt immers een utopie. Shirky
omschrijft een soortgelijke beweging als volgt: “This is what the end of cyberspace looks
like: […] meeting online isn’t enough and after communicating with one another using these
various services, the members become convinced that they share enough to want to get together
in the real world” (2008, p. 198-199).
Virtual communities als Twitter en LinkedIn worden ingezet om offline
bijeenkomsten aan te kondigen, bekendheid te geven of te verslaan. Een voorbeeld
van een dergelijke bijeenkomst is ‘open coffee’. Dit zijn bijeenkomsten waarbij de
bindende factor ‘online’ is en waarbij mensen onder het genot van een kop koffie
‘ontspannen kunnen netwerken’, zo beschrijft de site www.opencoffeeclub.nl. Via
bijvoorbeeld ‘groups’ in LinkedIn en berichten op Twitter wordt men op de hoogte
gehouden over het ‘waar en wanneer’ van deze bijeenkomsten. Daarnaast wordt, met
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 21
name een community als Twitter, gebruikt om anderen te benaderen die op dezelfde
conferentie zijn of om mensen die elders zijn, te laten weten wat er verteld wordt.
Doormiddel van zogeheten #hashtags (zoektermen op Twitter) werd bijvoorbeeld
tijdens Intranet2009 (10 maart 2009) gevraagd wie naar welke spreker ging. Ook
Mobile Monday (1 juni 2009) werd op Twitter en LinkedIn aangekondigd en op
Twitter verslagen en bekritiseerd. Dit geeft aan dat virtual communities gebruikt
worden om elkaar offline te ontmoeten en om offline-bijeenkomst aan te kondigen of
te verslaan. Deze vorm van samenwerking levert niet direct economisch voordeel op
maar wel psychologisch voordeel, waarmee het voldoet aan de voorwaarde van Blau
(1964) om van ‘samenwerking’ te kunnen spreken.
Op basis van het bovenstaande is een tweede dimensie van samenwerking voor dit
onderzoek geformuleerd: het initiëren, bijwonen en bijdragen aan (werkgerelateerde)
bijeenkomsten. De veronderstelling voortvloeiend uit bovenstaande dimensie is de
verwoord in de zesde hypothese.
Hypothese 6: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect op het bijwonen
van vakgerelateerde bijeenkomsten.
De derde dimensie van samenwerking binnen virtual communities die wordt
onderzocht is peer production. Deze vorm van samenwerking is reeds in diverse
settings onderzocht (e.g. Von Hippel, 2007). Echter, samenwerking via virtual
communities aan werkgerelateerde producten/diensten en informatie lijkt weinig
onderzocht en daardoor nog onduidelijk. De volledige term ‘commons-based peer
production’ is afkomstig van Benkler (2006), welke een nieuw productiemodel
beschrijft waarbij gelijkgestemden samenkomen en samenwerken, vaak zonder
hiërarchische structuur en/of regels. Dit komt overeen met ‘informele samenwerking’
zoals Smith et al. (1995) deze beschrijven. Benkler (2006) beschrijft dat de processen
van peer production vaak non-hiërarchisch zijn en georganiseerd via een
gedecentraliseerd patroon. Mensen voelen zich met elkaar verbonden door een
combinatie van gelijke ervaring en efficacy (het gevoel dat men ertoe doet). Wanneer
mensen zich wijden aan projecten en aan het nastreven van bepaalde doelen, is het
aannemelijk dat zij via virtual communities met gelijk geïnteresseerden in contact
komen. Wanneer dit contact frequenter wordt, kan zich een sterke relatie ontwikkelen
welke samenwerking stimuleert (Benkler, 2006). Daarnaast beschrijft Von Hippel
(2007) dat samenwerking zonder tussenkomst van een organisatie aantrekkelijk is,
omdat men eigen kaders kan stellen en zich niet hoeft te conformeren aan structuren.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 22
In lijn hiermee roemen onder andere Shirky (2005) en Rheingold (2005) samenwerking
via virtual communities, omdat men zichzelf kan organiseren, coördineren en
controleren. Iets waar in een andere omgeving bijvoorbeeld huisvesting, managers en
vaste structuren voor nodig zijn. Doordat mensen in virtual communities dit zelf
kunnen verzorgen, dalen de ‘transactiekosten’ van het product/de dienst. Hierdoor
wordt het aantrekkelijker om samen te werken via virtual communities; barrières
vervagen of verdwijnen. Op basis hiervan lijkt het plausibel dat samenwerking met
vakgenoten positief beïnvloed wordt door een actieve deelname aan virtual
communities, wat leidt tot de zevende hypothese van dit onderzoek.
Hypothese 7: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect op
samenwerking tussen vakgenoten (peer production).
2.4 Vertrouwen
Vertrouwen lijkt een belangrijk concept wanneer het gaat om het gebruik van
computers en communicatie via internet. Smith et al. (2005) geven aan dat in het begin
van het gebruik van computers vertrouwen meer gericht was op de technologie dan
op vertrouwen in mensen. Echter, het opbouwen en behouden van vertrouwen berust
volgens de auteurs meer op ervaringen die men heeft binnen virtual communities; dit
betekent dat ‘online vertrouwen’ grotendeels beïnvloed kan worden door de kwaliteit
van de informatie die men opdoet in virtual communities. In dit onderzoek wordt
gekeken in hoeverre vertrouwen en modererende rol speelt bij het effect van de
antecedenten op actieve deelname aan virtual communities (paragraaf 2.2) en bij
actieve deelname en samenwerking (paragraaf 2.3).
Een klassieke definitie van vertrouwen is afkomstig van Mayer et al. (1995). De
auteurs zien vertrouwen als volgt: “the willingness of a party to be vulnerable to the
actions of another party based on the expectation that the other will perform a particular action
important to the trustor, irrespective of the ability to monitor or control that other party”
(1995, p.712). De definitie bevat de overtuiging dat in de toekomst geen schade wordt
toegebracht aan de trustor (degene die ‘vertrouwt’). ‘Vertrouwen geven’ houdt dus in
dat iemand zich kwetsbaar opstelt en hiermee bereid is een bepaald risico te lopen.
Mayer et al. (1995) benoemen dit expliciet wanneer zij het volgende stellen: “Trust is
not taking risk per se, but rather it is a willingness to take risk” (p.712). Jarvenpaa en
Leidner (1999) menen dat vertrouwen mensen in staat stelt risicovolle activiteiten te
ondernemen. Activiteiten die zij niet kunnen controleren of monitoren en waarbij zij
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 23
mogelijk teleurgesteld worden door acties van anderen. Zulke risicovolle activiteiten
kunnen ontstaan wanneer regels en richtlijnen ontbreken. Vertrouwen kan dan dienen
als substituut voor ontbrekende regels of richtlijnen (Ridings et al., 2002). Dit is
volgens Ridings et al. (2002) vaak het geval in virtual communities, waarbij
vertrouwen een omgeving creëert waarin men relaties met elkaar aangaat. Ook
Sharrat en Usoro (2003) stellen op basis van literatuuronderzoek dat vertrouwen een
belangrijke factor is voor communicatie in virtual communities. Wanneer iemand veel
informatie geeft in een virtual community of juist veel informatie haalt van deze
communities, is men niet zeker van de kwaliteit van deze informatie, of de
beweegredenen van de andere partij. Men dient dus vertrouwen te hebben. Daarnaast
is het in virtual communities niet of nauwelijks mogelijk om de andere partij te
monitoren of controleren, wat één van de grootste verschillen is met een ‘traditionele’
community (paragraaf 2.1).
Mayer et al. (1995) gaan uit van drie dimensies van vertrouwen: ability; benevolence en
integrity. Ability (het vermogen) heeft betrekking op de vaardigheden en competenties
waarover de trustee (degene die vertrouwt wordt) beschikt. Deze dimensie is
toepasbaar op virtual communities, omdat deze veelal gericht zijn op gedeelde
interesses of een specifiek onderwerp, vertrouwen in de ability van de trustee is
daarom belangrijk (Ridings et al., 2002). Dit lijkt specifiek op te gaan voor
werkgerelateerde informatie en gebruik van virtual communities om zich te
ontwikkelen op professioneel vlak. Immers, de kwaliteit van de informatie kan
belangrijk zijn voor de toekomst van de persoon binnen een vakgebied. Benevolence
(de welwillendheid) heeft betrekking op de mate waarin de trustee goed doet voor de
trustor, met andere woorden: zijn de handelingen die de trustee verricht naast het
eigen belang ook voordelig voor de trustor (Mayer et al., 1995). Dit is toepasbaar op
virtual communities omdat de trustee gedrag van de trustor in virtual communities
beantwoordt met advies, informatie en ondersteuning. Deze positieve reciprociteit in
virtual communities is essentieel, omdat communities anders niet zouden kunnen
bestaan, zo menen Ridings et al. (2002). Een soortgelijke vorm van sociaal en
altruïstische gedrag wordt ook door McLure Wasko en Faraj (2000) gevonden. De
laatste dimensie integrity, beschrijft de mate waarin de trustor de trustee integer vindt,
ofwel; in hoeverre accepteert de trustor de principes of werkwijzen van de trustee
(Mayer et al., 1995). Deze dimensie is van belang in virtual communities omdat
eerlijkheid en reciprociteitsnormen, evenals bij benevolence, essentieel zijn voor het
functioneren van virtual communities (Ridings et al., 2002).
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 24
De drie hierboven beschreven dimensies van vertrouwen worden onderkend in de
literatuur omtrent de rol van vertrouwen in virtual communities (e.g. Ridings et al.,
2002; Usoro et al., 2006). Ridings et al. (2002) operationaliseren vertrouwen op basis
van de drie dimensies zoals geformuleerd door Mayer et al. (1995). Hierbij
combineren de auteurs de dimensies benevolence en integrity. Zij beredeneren dat deze
twee dimensies tot het zelfde gedrag leiden, namelijk het voortzetten van conversaties
en discussies in virtual communities. Het gewenste gedrag (integrity) komt voort uit
de welwillendheid (benevolence) van de andere partij. In navolging van Ridings et al.
(2002) wordt vertrouwen in dit onderzoek gemeten aan de hand van twee dimensies;
‘ability’ en ‘benevolence/integrity’.
Zoals aangehaald, lijkt het plausibel dat vertrouwen van grote invloed is binnen
virtual communities. Men dient de informatie en mensen uit de virtual community te
vertrouwen om deze in te zetten voor het werk (Ridings et al. 2002). Ridings et al.
(2002) menen dan ook dat in een vertrouwde omgeving mensen meer bereid zijn om
anderen te helpen, om hulp te vragen en om informatie te delen, wat betrekking heeft
op de dimensie benevolence/integrity. Vertrouwen is hierbij volgens de auteurs
belangrijk, omdat het zoals eerder benoemd de reciprociteitsnormen ondersteund,
zonder deze normen kan een virtual community niet bestaan, iets dat wordt
ondersteund door Sproull en Faraj (1997). Daarnaast is vertrouwen in de ability van
anderen in de virtual community van belang, want zo stellen Ridings et al.: “It’s only
natural that they would want to converse with others who have the knowledge and skills
regarding the topic at hand (…)” (2002, p.280). Evenals Ridings et al. (2002), vonden
Jarvenpaa et al. (1998) dat vertrouwen belangrijk is voor de mate waarin men
informatie deelt in virtual communities. Jarvenpaa et al. (1998) concludeerden dit een
onderzoek naar virtual teams die werden samengesteld uit een groep studenten.
Ridings et al. (2002) deden hun bevindingen in een onderzoek naar vertrouwen
binnen discussion boards. Ondanks de verschillen in analyse-eenheid met deze twee
onderzoeken, is ook in dit onderzoek de verwachting dat de mate van vertrouwen in
de virtual community van invloed is op de intensiteit waarmee de gebruiker virtual
communities aanwendt voor informatie, discussies, opbouwen van reputatie en
sociale contacten. Dit vormt het uitgangspunt voor het formuleren van hypothese
acht.
Hypothese 8: Vertrouwen heeft een modererend effect op de relatie tussen de antecedenten en
actieve deelname aan virtual communities.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 25
Naast hypothese acht vormt vertrouwen volgens onder andere Ridings et al. (2002)
ook de basis voor samenwerking. Vertrouwen lijkt belangrijk voor samenwerking,
omdat men de uitkomst van de samenwerking met een andere partij niet kan
voorspellen. Vertrouwen geeft hierbij een basis om ondanks onzekerheid toch een
zekere band met elkaar op te bouwen. Het functioneert als vervanging voor regels en
gedragsnormen wanneer deze ontbreken (Ridings et al., 2002). Dit lijkt ook op te gaan
wanneer samenwerking wordt benaderd vanuit de Social Exchange Theory (Blau, 1964).
Samenwerking kan economisch en psychologisch voordeel opleveren, waneer de
baten van de samenwerking de kosten overstijgen. In traditionele communities werd
gevonden dat samenwerkingsverbanden beter verlopen wanneer mensen elkaar
vertrouwen dan wanneer dit vertrouwen ontbreekt (e.g. Blau, 1964). Op basis van
voorgaande theorieën en redenering lijkt het waarschijnlijk dat de mate van
vertrouwen ook in virtual communities van invloed is op de mate waarin de
gebruiker samenwerkt met anderen. Dit vormt het uitgangspunt voor het formuleren
van hypothese negen.
Hypothese 9: Vertrouwen heeft een modererend effect op de mate waarin gedrag op virtual
communities leidt tot samenwerking.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 26
2.5 Conceptueel model
• Hypothese 1: Het zoeken naar en/of delen van werkgerelateerde informatie heeft
een positief effect op actieve deelname aan virtual communities
• Hypothese 2: De wens om te discussiëren over werkgerelateerde onderwerpen
heeft een positief effect op actieve deelname aan virtual communities
• Hypothese 3: De wens meer status te verkrijgen op professioneel vlak heeft een
positief effect op actieve deelname aan virtual communities
• Hypothese 4: De wens zakelijke sociale contacten op te doen en te onderhouden
heeft een positief effect op actieve deelname aan virtual communities
• Hypothese 5: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect
op het zoeken en vinden van een baan
• Hypothese 6: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect
op het bijwonen van vakgerelateerde bijeenkomsten
• Hypothese 7: actieve deelname aan virtual communities heeft een positief effect
op samenwerking tussen vakgenoten (peer production)
• Hypothese 8: Vertrouwen heeft een modererend effect op de relatie tussen de
antecedenten en actieve deelname aan virtual communities
• Hypothese 9: Vertrouwen heeft een modererend effect op de mate waarin actieve
deelname aan virtual communities leidt tot samenwerking
Model 2: Conceptueel model
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 27
3 Methoden
Om de hypothesen die zijn opgesteld in hoofdstuk twee te toetsen, is gebruik gemaakt
van een kwantitatieve data-analyse. Daarnaast is ter ondersteuning van de resultaten
een tweetal interviews gehouden met deskundigen uit de praktijk, de vragen van dit
interview zijn opgenomen in bijlage A. De kwalitatieve data-analyse is uitvervoerd
middels een online enquête waarin 75 vragen/stellingen zijn opgenomen die de
gekozen concepten en dimensies meten (de gehele enquête is opgenomen in bijlage B).
In dit hoofdstuk worden de gebruikte procedures en meetschalen nader toegelicht, er
wordt een korte kenschets gegeven van de online enquête en de populatie wordt
beschreven. Daarbij worden de betrouwbaarheid en validiteit van de ontworpen
enquête besproken aan de hand van statistische analyses.
3.1 Interviews
Zoals reeds in het vorige hoofdstuk benoemd, is literatuur die handelt over virtual
communities en professionele ontwikkeling schaars. Daarom zijn ter inleiding van dit
onderzoek en ter ondersteuning van de resultaten twee interviews gehouden met
twee specialisten op het gebied van virtual communities. Arthur Kruisman is
management consultant bij Inter Acces, waar hij zich richt op ‘het nieuwe werken’.
Sander Duivestein is senior analist bij ViNT, het onderzoeksinstituut van Sogeti, en is
co-auteur van de boeken ‘Me the Media’ en ‘Collaboration in the Cloud’. Er zijn
twintig interviewvragen geformuleerd op basis van de concepten uit dit onderzoek en
de veronderstelde relaties tussen deze concepten. In de interviews werd de
respondenten gevraagd naar hun ervaringen met Twitter en LinkedIn en hoe zij
aankijken tegen het gebruik hiervan met betrekking tot professionele ontwikkeling.
De transcripten van de interviews zijn ter controle aangeboden aan de respondenten,
zij hebben deze goedgekeurd voor gebruik in dit onderzoek.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 28
3.2 Onderzoeksprocedure
De vragen en stellingen zijn verwerkt in een online enquête. Deze enquête is uitgezet
via LinkedIn en Twitter. Middels een e-mail aan het gehele netwerk in LinkedIn is
gevraagd of men de enquête wilde invullen en doorsturen. Een week nadien is een
reminder gestuurd naar dezelfde personen. Op Twitter is een korte introductie met de
link naar het onderzoek geplaatst. Tevens is een aantal mensen persoonlijk
aangesproken met de vraag of zij het bericht wilden doorsturen. Deze mensen hadden
vaak een groot aantal ‘volgers’ waardoor een zogeheten ‘sneewbal-effect’ werd
ingezet. Op Twitter is enkele malen een overzicht van de voortgang van het
onderzoek geplaatst, met hierbij een link naar het onderzoek voor mensen die het nog
niet hadden ingevuld. Op de weblog waar de voortgang van dit onderzoek wordt
besproken, is ook een link naar het onderzoek geplaatst om ook zo bekendheid te
geven aan het onderzoek. Na twee weken is het onderzoek gesloten. De enquête is
gecombineerd met een onderzoek naar de invloed van virtual communities op de
betrokkenheid en werktevredenheid van werknemers. Hiervoor zijn 22 stellingen
opgenomen, omdat dit een ander onderzoek betreft zullen deze vragen niet verder
toegelicht worden.
De online enquête bestond uit zestien schermen. Na een korte introductie
beantwoordde de respondent de vragen over Twitter. Wanneer men aangaf Twitter
niet te gebruiken, werd men doorgestuurd naar de vragen over LinkedIn. Wanneer
men aangaf LinkedIn niet te gebruiken kreeg men de vragen voor de dimensie
‘vertrouwen’ te zien. Daarna werden de controlevariabelen voorgelegd. Vervolgens
werden de stellingen met betrekking tot het onderzoek naar de invloed op
betrokkenheid en werktevredenheid geponeerd. Als laatste kon de respondent een
opmerking of vraag plaatsen met betrekking tot het onderzoek en zag men het
eindscherm.
3.3 Enquête
De enquête bestond uit 75 vragen/stellingen welke voortkomen uit de te onderzoeken
dimensies. Bij het samenstellen van de enquête is gebruik gemaakt van bestaande
schalen, wanneer dit niet mogelijk was, zijn items ontwikkeld op basis van de theorie.
Vervolgens is een (informele) pre-test gehouden, waarna een kleine aanpassingen is
doorgevoerd in de antwoordmogelijkheden bij het gebruik van Twitter en LinkedIn.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 29
In de subparagrafen hieronder worden de vragen en stellingen uit de enquête per
dimensie uiteengezet en nader verklaard.
3.3.1 Actieve deelname aan virtual communities
Het onderzoek richt zich op de communities Twitter en LinkedIn. Om te meten in
hoeverre respondenten actief zijn op deze communities, is voor iedere community een
aantal vragen gesteld. Na de vraag of men Twitter gebruikt (ja/nee), is gevraagd hoe
vaak zij berichten van anderen lezen en zelf berichten plaatsen. Beiden zijn gemeten
op een zes-punts likertschaal lopend van: ‘minder dan eens per maand’ tot ‘meerdere
keren per dag’. Om de grootte van het netwerk te bepalen is gevraagd naar het aantal
‘volgers’ en hoeveel mensen men zelf ‘volgt’. Actieve deelname aan LinkedIn werd
gemeten door de vraag hoe vaak men gebruik maakt van de website. Hierbij werd
dezelfde zes-punts likertschaal gebruikt als bij het gebruik van Twitter. Daarnaast is
gevraagd of men gebruik maakt van ‘groups’ en hoeveel connecties men heeft.
Uit een eerste analyse van de data bleek dat de variabelen ‘hoeveel mensen volg je op
Twitter’ en ‘hoeveel mensen volgen jou op Twitter’ niet normaal verdeeld zijn. Om dit
te corrigeren is van deze variabelen een log-functie berekend, waardoor de variabelen
normaal verdeeld werden. Een zelfde functie is berekend voor ‘hoeveel connecties heb
je op LinkedIn’ waardoor ook deze data normaal verdeeld werd.
3.3.2 Antecedenten
Voor ieder van de vier antecedenten van actieve deelname aan virtual communities is
een aantal stellingen geformuleerd, deze stellingen zijn twee keer aan de
respondenten voorgelegd. Eén keer betrekking hebbend op Twitter en één keer op
LinkedIn. Respondenten dienden voor deze stellingen op een zeven-punts likertschaal
aan te geven in hoeverre zij het hier dan wel ‘helemaal mee oneens’ dan wel ‘helemaal
mee eens’ waren. De eerste dimensie ‘informatie’ werd gemeten aan de hand van vier
stellingen, waaronder: “ik gebruik Twitter om informatie te zoeken voor mijn werk”. De
tweede dimensie ‘discussie’ is gemeten aan de hand van twee stellingen, waaronder:
“ik gebruik Twitter om deel te nemen aan (vakgerelateerde) discussies”. Dimensie drie
‘status’, is gemeten met drie stellingen, zoals: “ik gebruik Twitter om te laten zien wie ik
ben”. De vierde dimensie ‘sociale contacten’ is gemeten met twee stellingen,
waaronder: “ik gebruik Twitter om zakelijke contacten op te doen”.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 30
De vragen voor het concept ‘antecedenten’ zijn gebaseerd op de antecedenten die
gevonden werden door McLure Wasko en Faraj (2000) en Ridings en Gefen (2004). Er
kon echter geen gebruik worden gemaakt van een bestaande vragenlijst, omdat vorige
onderzoeken werden verricht door het stellen van één open vraag “waarom neem je deel
aan (…)” (Ridings & Gefen, 2004). Daarom zijn items geformuleerd die de motivatie
meten waarom men Twitter en LinkedIn gebruikt. Deze stellingen zijn gebaseerd op
de gevonden indicatoren uit eerder onderzoek.
Uit de factoranalyse (bijlage C) blijkt dat enkele items opgesteld voor verschillende
dimensies op dezelfde factoren laden. Dit houdt in dat de vragen niet voldoende
discriminerend zijn. In hoofdstuk vijf wordt nader ingegaan op de overlap in deze
dimensies en waardoor deze mogelijk wordt veroorzaakt. Ondanks deze overlap
zullen bij de analyse van de resultaten de vier beschreven dimensies worden
aangehouden voor zowel LinkedIn als Twitter. De betrouwbaarheidsanalyses voor de
in totaal acht dimensies laten namelijk allen een chronbach alpha (α) zien van >.73,
wat betekent dat de vragen per concept intern consistent en betrouwbaar zijn. Hierbij
is het criterium van Field (2005) aangehouden dat de chronbach alpha gelijk aan of
groter dan .70 dient te zijn.
3.3.3 Samenwerking
Zoals in hoofdstuk twee is beschreven, worden drie dimensies onderscheiden,
namelijk: ‘banen’; ‘bijeenkomsten en ‘peer production’. Evenals bij het concept
‘antecedenten’ zijn de stellingen voor zowel Twitter als LinkedIn opgenomen.
Respondenten konden op een zeven-punts likertschaal aangeven in hoeverre zij het
oneens dan wel eens waren met de stelling. De eerste dimensie ‘banen’ is gemeten met
twee items, waaronder: “Twittter helpt mij bij het zoeken/vinden van een baan”. De
dimensie ‘bijeenkomsten’ is gemeten met de vraag: “Ik ga naar bijeenkomsten (bijv.
conferenties, 'Open Coffee') waarvan ik heb gehoord via Twitter en die handig kunnen zijn
voor mijn werk”. De derde dimensie, ‘Peer production’, is gemeten met twee vragen,
bijvoorbeeld: “Via Twitter werk ik samen met anderen aan nieuwe producten en/of
diensten”. Voor Twitter is een additionele stelling toegevoegd: “via Twitter overleg ik
met mijn naaste collega’s”. Deze stelling is toegevoegd, omdat de verwachting is dat
Twitter ook als intern communicatiemiddel wordt toegepast binnen organisaties.
Eerder is al aangehaald dat de dimensies van samenwerking die worden gebruikt in
dit onderzoek niet of nauwelijks voorkomen in de literatuur. Om deze reden kon geen
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 31
gebruikt worden gemaakt een bestaande vragenlijst. De vragen voor dit onderzoek
zijn daarom gebaseerd op de theorieën over bijvoorbeeld sociaal kapitaal en ‘the
strengt of weak ties’, welke zijn beschreven voorafgaand aan de hypothesen uit
hoofdstuk twee. De vragen meten wat Twitter en LinkedIn de gebruikers oplevert in
termen van de eerder genoemde dimensies. De overtuiging hierbij is dat men kan
aangeven in welke mate zij samenkomen en –werken met anderen binnen een virtual
community met een gezamenlijk doel en/of voordeel.
Uit de factoranalyse blijkt dat de drie veronderstelde dimensies voor zowel LinkedIn
als Twitter op twee factoren laden. De vragen met betrekking tot het zoeken van een
baan vormen één dimensie en de twee beschreven dimensies ‘bijeenkomsten’ en ‘peer
production’ laden op een tweede factor. Daarom is besloten de laatste twee dimensies
samen te voegen tot de dimensie ‘bijeenkomsten/peer production’. Dit houdt in dat
hypothese zes en zeven als één hypothese worden behandeld bij het toetsen ervan in
hoofdstuk vier. De betrouwbaarheid van deze dimensie komt uit op α .86 voor
LinkedIn en α .88 voor Twitter. De betrouwbaarheid van de eerste dimensie ‘banen’
komt voor zowel Twitter als LinkedIn net op of onder de α .70. De vraag: “via
Twitter/LinkedIn kom ik in contact met mensen die interessant zijn voor mijn werk” lijkt te
conflicteren met de vragen uit ‘antecedenten’. Daarom is besloten deze vraag te
verwijderen en ‘banen’ een single-item schaal te maken met de vraag: “LinkedIn/Twitter
helpt mij bij het zoeken naar een baan”.
3.3.4 Vertrouwen
De twee dimensies voor vertrouwen, ‘ability’ en ‘benevolence/integrity’, zijn
aangehouden in navolging van het onderzoek van Ridings et al. (2002). In
tegenstelling tot de voorgaande concepten is bij ‘vertrouwen’ één keer opgenomen in
de enquête en gelden de stellingen voor zowel Twitter als LinkedIn. Er is geen
onderscheid gemaakt in vertrouwen, omdat de verwachting is dat de beleving en de
rol van vertrouwen niet verschilt bij het gebruik Twitter en LinkedIn. De relatie met
anderen kan bij beiden namelijk beperkt blijven tot de virtuele omgeving en men is
niet gedwongen om ‘open’ te zijn wanneer het gaat om bijvoorbeeld
persoonsgegevens. Evenals bij ‘antecedenten’ en ‘samenwerking’ dienden
respondenten voor dit onderdeel stellingen te beantwoorden aan de hand van een
zeven-punts likertschaal lopend van geheel mee oneens tot geheel mee eens.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 32
Voor de ability dimensie zijn drie stellingen geformuleerd, waaronder: “de mensen in
mijn netwerk op Twitter en/of LinkedIn hebben veel kennis over de onderwerpen die we
bespreken”. De benevolence/integrity dimensie werd gemeten aan de hand van drie
stellingen, waaronder: “de mensen […] doen hun best om eerlijk met elkaar om te gaan”. De
zes items meten in hoeverre mensen in de virtual community van mening zijn dat de
anderen in hun netwerk beschikken over voldoende kennis over de besproken
onderwerpen (ability) en in hoeverre zij verwachten dat men eerlijk met elkaar omgaat
(benevolence/integrity). De vragen zijn ontleend aan Ridings et al. (2002) welke de
dimensies gebruikten in een onderzoek naar de rol van vertrouwen in virtual
communities. Ridings et al. (2002) formuleerden voor iedere dimensie een zestal
vragen, dit is in verband met de lengte van de enquête teruggebracht tot drie vragen
per dimensie. Dubbele items uit de originele vragenlijst zijn verwijderd. Vervolgens
zijn de items aangepast om aan te sluiten op Twitter en LinkedIn, daar Ridings et al.
het onderzoek verrichtten op bulletin boards en de vragen daarop toegespitst hadden.
Om een vertalingsbias te voorkomen, zijn de vragen door twee personen
onafhankelijk van elkaar vertaald van het Engels naar het Nederlands. Deze
Nederlandse vragen zijn vervolgens vertaald naar het Engels en vergeleken met de
originele vragenlijst.
Uit de factoranalyse blijkt dat vijf van de zes vragen laden op één dimensie. De vraag
“de mensen in mijn netwerk op Twitter en/of LinkedIn gedragen zich niet zoals gewenst is”
laadt, na het hercoderen, op een andere factor. Daarom is deze vraag verwijderd uit
de schaal ‘vertrouwen’. De overige vijf vragen laden op één dimensie en blijken met
α .85 betrouwbaar. Daarom is gekozen om in de verdere analyse van de resultaten
geen onderscheid te maken tussen de ability en benevolence/integrity dimensie.
Vertrouwen wordt dus als één dimensie beschouwd. Een nadere beschouwing van het
samenvoegen van deze twee dimensies wordt gegeven in hoofdstuk vijf.
3.3.5 Controlevariabelen
Naast de variabelen gericht op de verschillende dimensies zijn er een vijftal
controlevariabelen opgenomen in het onderzoek, te weten: geslacht, leeftijd, hoogst
genoten opleiding, huidige arbeidsrelatie en de beroepsgroep waarin de respondent
werkzaam is.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 33
3.4 Populatie
De theoretische populatie van het onderzoek bestaat uit de gebruikers van Twitter en
LinkedIn in Nederland. Echter, omdat het onderzoek is uitgezet binnen het eigen
netwerk van de auteur is de werkelijke populatie kleiner. In de twee weken dat het
onderzoek online heeft gestaan hebben 366 personen het onderzoek geopend,
waarvan 142 het onderzoek volledig hebben ingevuld. Van deze 142 personen is
77,5% man. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 31 jaar. 90,1% is hoger
opgeleid, 9,2% heeft een mbo/havo of vwo opleiding genoten en 0,7% is lager
opgeleid. De meerderheid van de respondenten is fulltime werkzaam (61,3%), 4,9% is
parttime werkzaam, 19% heeft een eigen onderneming, is werkzaam als ZZP’er of op
freelance basis. Daarnaast geeft 1,4% aan op dit moment niet werkzaam te zijn en is
11,3% student. De meeste respondenten zijn werkzaam in de ICT (26,8%) of
Media/Communicatie (23,9%). Daarnaast is 14,8% werkzaam als
adviseur/consultant, 11,3% in sales/inkoop. Een compleet overzicht van de populatie
parameters is gegeven in bijlage D.
Twitter:
Het gebruik van Twitter ligt met 47,9% van de respondenten lager dan het gebruik
van LinkedIn. Van deze Twitter gebruikers geeft meer dan de helft (57,4%) aan de
posts van andere meerdere keren per dag te lezen. 36,8% plaatst meerdere keren per
dag een bericht. Een klein deel van de respondenten geeft aan minder dan wekelijks
berichten te lezen (13,2%) of zelf een bericht te plaatsen (27,9%). Het aantal volgers
van Twitter gebruikers loopt uiteen van 0 tot 1247, met een gemiddelde van 118 en
een modus van 50. Het aantal mensen dat men volgt ligt tussen 0 en 1221, met een
gemiddelde van 114 en een modus van 100.
LinkedIn:
Van de respondenten gebruikt 93,7% LinkedIn, 78,2% van deze mensen maakt ook
gebruik van ‘groups’. Het gemiddeld aantal connecties van deze LinkedIn gebruikers
is 169. De spreiding in het aantal connecties is echter hoog, gezien een
standaarddeviatie van 158 en een modus van 100 connecties. Het grootste deel van de
respondenten (23,9%) geeft aan LinkedIn wekelijks te gebruiken. 30,3% maakt vaker
gebruik van LinkedIn, 11,3% van de respondenten meerdere keren per dag. Daarnaast
geeft 21,8% van alle respondenten aan de site eens in de twee weken te bezoeken,
14,1% maandelijks en 3,5% minder dan eens per maand.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 34
4 Resultaten
Dit hoofdstuk beschrijft allereerst het resultaat van het onderzoek op basis van de
correlaties tussen de verschillende dimensies (tabel 1). Vervolgens worden regressie
analyses besproken op basis waarvan de hypothesen zijn getoetst. Na het toetsen van
deze hypothesen worden de gevonden verbanden weergegeven in een model, waarbij
de resultaten zijn gesplitst voor Twitter en LinkedIn.
4.1 Descriptieve statistiek
Wanneer in tabel 1 wordt gekeken naar uitkomsten van de vragen met betrekking tot
de antecedenten, kan een eerste resultaat op de onderzoeksvraag uit paragraaf 2.2
worden ontdekt. De onderzoeksvraag luidde: in hoeverre verschillen Twitter en LinkedIn
wanneer het gaat om welke antecedent het meest belangrijk is voor actieve deelname? Uit de
gemiddelde scores blijkt dat meer mensen zich richten tot Twitter voor het voeren van
discussie (M=4.2) dan tot LinkedIn (M=3.4). Een zelfde bevinding wordt gedaan
wanneer gekeken wordt naar het zoeken naar informatie. Twitter (M=4.6) lijkt
hiervoor vaker aangewend dan LinkedIn (M=3.8). Voor de antecedent ‘het zoeken
naar status’ (Twitter: M=4.2; LinkedIn: M=4.0) is het verschil tussen de twee
communities minder groot, maar ook hier blijkt dat men zich vaker richt tot Twitter
dan tot LinkedIn. Bij ‘het opdoen van sociale contacten’ is het omgekeerde het geval.
Hier is het juist de community LinkedIn (M=5.3) die de voorkeur van de gebruiker
verdient boven Twitter (M=5.1).
Een andere opvallend resultaat in de gemiddelde uitkomsten is het verschil tussen
Twitter en LinkedIn bij het zoeken naar een baan. Twitter (M=3.1) wordt hier minder
vaak voor ingezet dan LinkedIn (M=4.2). Bij de variabele bijeenkomsten/peer
production daarentegen, wordt Twitter (M=3.1) vaker ingezet dan LinkedIn (M=2.4).
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 35
4.2 Correlaties
Op basis van de correlatietabel kan een eerste indruk worden verkregen van de
manier waarop de variabelen uit de hypothesen met elkaar samenhangen. Wat hierbij
opvalt is dat de antecedenten van actieve deelname en de dimensies van
samenwerking aan Twitter allen significant (p <.01) correleren met de vier dimensies
van actief gebruik (bijvoorbeeld hoe vaak mensen zelf berichten posten). Dit in
tegenstelling tot LinkedIn wat een meer gedifferentieerd beeld laat zien waarbij
deelname aan groups niet significant correleert met het de dimensie ‘status’ en ‘sociale
contacten’. Tevens correleert de dimensie ‘bijeenkomsten/peer production’ niet
significant met het aantal connecties dat men heeft op LinkedIn. Door de hoge
onderlinge correlaties van de antecedenten en dimensies van samenwerking, bij beide
virtual communities, is voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van de uitkomst
van de regressie analyse, daar dit kan duiden op multicollineariteit.
De variabele ‘vertrouwen’ laat wat betreft de focus van dit onderzoek significante
correlaties zien met zowel de antecedenten als de dimensies van samenwerking voor
beide virtual communities. Daarnaast is het opvallend te zien dat de controlevariabele
‘leeftijd’ negatief correleert (r(142)=-.18, p<.05) met vertrouwen, wat zou betekenen
dat ‘oudere mensen’ minder vertrouwen hebben in hun peers in virtual communities
dan de jongere gebruikers.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 36
Tabel 1: Correlaties
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 37
4.3 Hypothese toetsen
Om de in hoofdstuk twee opgestelde hypothesen te toetsen, is gebruik gemaakt van
multipele regressie analyse. Daarnaast is logistische regressie toegepast op de analyse
van de antecedenten op ‘het deelnemen aan groepen in LinkedIn’, daar dit een
dichotome afhankelijke variabele betreft. De hypothesen zijn geformuleerd voor
virtual communities in zijn algemeenheid. De onderzoeksresultaten worden echter
gescheiden geanalyseerd en beschreven voor Twitter en LinkedIn, om zo exploratief
te kijken in hoeverre de uitkomsten verschillen voor de twee virtual communities. Op
deze manier wordt ook een antwoord verkregen op de onderzoeksvraag uit paragraaf
2.2. Regressie analyse biedt geen ‘one-tailed’ optie, hypothese één t/m zeven zijn
echter wel met een richting geformuleerd, daarom zijn de significantie niveaus in
tweeën gedeeld.
4.3.1 Antecedenten
Om de eerste vier hypothesen te toetsen, zijn per community alle antecedenten in één
analyse meegenomen. Voor Twitter leverde dit vier regressie analyses op: voor iedere
indicator van actieve deelname als afhankelijke variabele (zie tabel 2 op pagina 39).
Voor LinkedIn resulteerde dit in drie analyses (zie tabel 3 op pagina 41).
Hypothese één veronderstelt een positief effect van het zoeken naar of delen van
werkgerelateerde informatie op actieve deelname aan virtual communities. Actieve
deelname wordt gemeten aan de hand van vier dimensies. Regressie analyse voor
Twitter laat zien dat de motivatie voor het zoeken en/of delen van informatie een
significatie voorspeller is van ‘het lezen van posts van mensen die ik volg’
(F(1,66)=20.12, t(68)= 4.49, β=.48, p<.001, R2=.23), ‘op Twitter post ik zelf’
(F(2,65)=21.64, t(68)=3.35, β=.42, p<.001, R2=.40), hoeveel mensen iemand volgt
(F(2,63)=20.97, t(66)=2.80, β=.36, p<.01 R2=.40) en door hoeveel mensen iemand
gevolgd wordt (F(2,63)=21.48, t(66)=3.45, β=.44, p<.001 R2=.41). Dit impliceert dat men
actief zal deelnemen aan Twitter wanneer men op zoek is naar werkgerelateerde
informatie. Op basis hiervan wordt hypothese één voor Twitter aangenomen. De
analyse van dezelfde hypothese voor LinkedIn laat echter een tegenovergesteld beeld
zien. Het zoeken naar informatie heeft alleen significant effect op het aantal connecties
dat men heeft. Dit effect is, in tegenstelling tot de verwachting, negatief
(F(3,129)=4.29, t(133)=-1.76, β=-.61, p<.05., R2=.09). Effecten op het deelnemen aan
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 38
‘groups’ en op bezoeksfrequentie van LinkedIn blijken niet significant. Hypothese één
voor LinkedIn wordt daarom verworpen.
Een positief effect van de wens om te discussiëren op actieve deelname aan virtual
communities wordt verondersteld in hypothese twee. Zoals in tabel 2 te zien is, blijkt
dat de antecedent ‘discussie’ geen significant effect heeft. Hiermee wordt hypothese
twee voor Twitter verworpen. Daarentegen is in tabel 3 te zien dat de antecedent bij
LinkedIn wel een positief effect heeft op de drie indicatoren; de frequentie van het
bezoek aan LinkedIn (F(2,130)=21.87, t(133)=3.14, β=.26, p<.001, R2=.25), het aantal
connecties (F(3,129)=4.29, t(133)=1.67, β=.19, p<.05, R2=.09) en het deelnemen aan
groups (F(1)=6.93 t(133)=6.12, β=.38, p<.05, Nagelkerke R2=.09). Op basis hiervan
wordt hypothese twee voor LinkedIn aangenomen.
Hypothese drie luidt: “de wens meer status te verkrijgen op professioneel vlak heeft een
positief effect op de deelname aan virtual communities”. Regressie analyse voor Twitter laat
geen significant effect zien op de dimensie ‘op Twitter lees ik de posts van mensen die
ik volg’. Status heeft wel een significant effect op ‘op Twitter post ik zelf’
(F(2,65)=21.64, t(68)=2.18, β=.27, p<.05, R2=.40), ‘hoeveel mensen volgen jou’
(F(2,63)=20.97, t(66)=2.66, β=.34, p<.01, R2=.40) en ‘hoeveel mensen volg je’
(F(2,63)=21.48, t(66)=2.05, β=.26, p<.05, R2=.41). De verklaarde varianties in deze
uitkomsten worden allen gedeeld met de antecedent ‘informatie’. Het voorgaande
maakt dat voor Twitter hypothese drie wordt aangenomen. Bij LinkedIn heeft ‘status’
een significant effect op het aantal connecties dat iemand heeft (F(3,129)=4.29,
t(133)=2.27, β=.74, p<.05, R2=.09). Logistische- en regressie analyse laat geen
significant effect zien op ‘groups’ of de frequentie van het gebruik. Op basis van het
significante effect van ‘status’ op het aantal connecties wordt deze hypothese voor
LinkedIn gedeeltelijk aangenomen.
Dat de wens om zakelijke contacten op te doen en te onderhouden een positief effect
heeft op actieve deelname aan virtual communities, wordt verondersteld in hypothese
vier. Uit de analyse blijkt dat de wens deze contacten op te doen geen effect heeft op
één van de dimensies van actieve deelname aan Twitter. Hiermee wordt hypothese
vier voor Twitter verworpen. Bij LinkedIn laat ‘sociale contacten’ een positief effect
zien op hoe vaak men de LinkedIn website bezoekt (F(2,130)=21.87, t(133)=4.33, β=.35,
p<.001, R2=.25). De verklaarde variantie van 25%, wordt gedeeld met de antecedent
‘discussie’ (hypothese twee). Er werd geen significant effect gevonden op ‘groups’ of
hoeveel connecties iemand heeft. Op basis hiervan wordt hypothese vier voor
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 39
LinkedIn gedeeltelijk aangenomen. Het significante effect van ‘sociale contacten’ op
de frequentie van het bezoek impliceert een actieve deelname aan LinkedIn waarmee
hypothese vier gedeeltelijk wordt aangenomen.
Regressie analyse: Antecedenten Twitter Lees Post Volg Gevolgd door
Antecedent: F β t F β t F β t F β t model 1 5.62*** 11.28*** 10.71*** 10.96*** Informatie .33 1.38 .59** 2.73 .26 1.21 .43* 1.98 Discussie -.08 -.37 -.04 -.24 -.03 -.13 -.11 -.61 Status .04 .28 .33* 2.50 .29* 2.16 .23 1.68 Sociale Contacten .25 1.39 -.22 -1.53 .19 1.16 .16 1.00 model 2 7.58*** 15.25*** 14.51*** 14.64*** Informatie .34 1.44 .55** 3.51 .24 1.53 .34* 2.13 Discussie -.07 -.35 Status .33* 2.51 .29* 2.17 .22 1.64 Sociale Contacten .26 1.56 -.22 -1.37 .19 1.16 .16 .99 model 3 11.47*** 21.64*** 20.97*** 21.48*** Informatie .28* 1.69 .42*** 3.35 .36** 2.80 .44*** 3.45 Discussie Status .27* 2.18 .34** 2.66 .26* 2.05 Sociale Contacten .26 .26 model 4 20.12*** Informatie .48*** 4.49 Discussie Status Sociale Contacten * Coefficient is significant at the 0.05 level (1-tailed). ** Coefficient is significant at the 0.01 level (1-tailed). *** Coefficient is significant at the 0.001 level (1-tailed). Tabel 2: Regressie analyse: Antecedenten Twitter
Regressie analyse: Antecedenten LinkedIn Frequentie Connecties Groups
Antecedent: F β t F β t Chi-2 β Wald model 1 11.24*** 3.36** 8.43* Informatie -.02 -.05 -.60 -1.72 .51 .47 Discussie .20* 2.01 .19* 1.67 .32 2.55 Status .15 .50 .67* 1.96 -.31 .23 Sociale Contacten .28** 2.69 .09 .78 -.18 .91 model 2 15.10*** 4.29** 8.19* Informatie -.61* -1.76 .17 .49 Discussie .21* 2.27 .19* 1.67 .35* 3.25 Status .14 1.19 .74* 2.27 Sociale Contacten .28** 2.70 -.21 1.2 model 3 21.87*** 7.69* Informatie Discussie .26*** 3.14 .42** 6.79 Status Sociale Contacten .35*** 4.33 -.13 .73 model 4 6.93** Informatie Discussie .38* 6.12 Status Sociale Contacten * Coefficient is significant at the 0.05 level (1-tailed). ** Coefficient is significant at the 0.01 level (1-tailed). *** Coefficient is significant at the 0.001 level (1-tailed). Tabel 3: Regressie analyse: Antecedenten LinkedIn
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 40
4.3.2 Samenwerking
Hypothesen vijf en zes/zeven (gecombineerd naar aanleiding van factoranalyse, zoals
besproken in hoofdstuk drie) hebben betrekking op samenwerking als gevolg van
actieve deelname aan virtual communities. In hypothese vijf wordt verondersteld dat
actieve deelname helpt bij het zoeken en vinden van een baan. Voor Twitter blijkt de
frequentie dat men zelf berichten plaatst een positief significant effect te hebben op de
variabele ‘banen’ (F(1,64)=20.76, t(66)=4.56, β=.50, p<.001, R2=.25). De overige drie
dimensies van actieve deelname laten geen significant effect zien. Ook het effect van
actief gebruik van LinkedIn beperkt zich tot één dimensie, te weten de frequentie van
het bezoek van de website (F(1,131)=4.27, t(133)=2.07, β=.18, p<.05, R2=.03). De overige
twee dimensies: ‘groups’ en het aantal connecties, laten geen significant effect zien.
Op basis hiervan worden de hypothesen voor zowel Twitter als LinkedIn gedeeltelijk
aangenomen.
De gecombineerde hypothese zes/zeven veronderstelt dat actieve deelname aan
virtual communities een positief effect heeft op het bijwonen van vakgerelateerde
bijeenkomsten en samenwerking met peers binnen virtual communities. Regressie
analyse voor Twitter laat zien dat de frequentie waarmee men berichten post
(F(2,63)=29.30, t(66)=2.20, β=.27, p<.05, R2=.48) en het aantal mensen dat men volgt
(F(2,63)=29.30, t(66)=4.00, β=.49, p<.001, R2=.48) een significant verband heeft met de
variabele bijeenkomsten/peer production. De twee variabelen verklaren samen 48%
van de variantie in de variabele ‘bijeenkomsten/peer production’. De dimensies ‘hoe
vaak men berichten van anderen leest’ en ‘hoeveel volgers men heeft’ hebben geen
significant effect op het bijwonen of initiëren van bijeenkomsten of het samenwerken
met peers. Voor LinkedIn geldt dat de frequentie van bezoek van de website een
positief significant effect (F(1,131)=9.25, t(133)=3.04, β=.26, p<.01, R2=.07) heeft op het
bijwonen/initiëren van bijeenkomsten en het samenwerken met peers. Op basis van
bovenstaande uitkomsten wordt de gecombineerde hypothese voor zowel Twitter als
LinkedIn gedeeltelijk aangenomen.
Analyse van de uitkomsten van de additionele vraag gericht op samenwerking tussen
collega’s via Twitter, laat zien dat hoe vaak mensen berichten posten een significant
effect heeft op samenwerking tussen collega’s (F(1,64)=14.72, t(66)=3.84, β=.43, p<.001,
R2=.19). Overige dimensies van actieve deelname aan Twitter hebben geen significant
effect op ‘samenwerking met collega’s’.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 41
Regressie analyse: Samenwerking Twitter Banen Bijeenkomst/Peer Collega's Dimensies actieve
deelname: F β t F β t F β t model 1 5.68*** 15.02*** 3.6** Lees -.16 -.86 -.19 -1.28 .00 .00 Post .51** 2.62 .38* 2.37 .46* 2.26 Volg .29 .91 .40 1.54 .13 .40 Gevolgd door -.12 -.35 .13 .482 -.17 -.49 model 2 7.63*** 20.20*** 4.9** Lees -.16 -.91 -.19 Post .50** 2.61 .39** -1.24 .63** 2.89 Volg .19 1.28 .52*** 4.18 -.17 -.50 Gevolgd door .134 .41 model 3 11.06*** 29.30*** 7.30*** Lees Post .39** 2.65 .27* 2.20 .47** 2.93 Volg .16 1.13 .49*** 4.00 Gevolgd door -.05 -.30 model 4 20.76*** 14.72*** Lees Post .50*** 4.56 .43*** 3.84 Volg Gevolgd door * Coefficient is significant at the 0.05 level (1-tailed). ** Coefficient is significant at the 0.01 level (1-tailed). *** Coefficient is significant at the 0.001 level (1-tailed). Tabel 4: Regressie analyse: Samenwerking Twitter
Regressie analyse: Samenwerking LinkedIn Banen Bijeenkomst/Peer Dimensies actieve
deelname: F β t F β t model 1 1.99 3.66** Frequentie .08 .75 .27** 2.68 Connecties .09 .88 -.11 -1.08 Groups .10 .99 .09 .98 model 2 2.71* 5.02** Frequentie .30** 3.07 Connecties .14 1.44 -.09 -.90 Groups .10 1.07 model 3 4.27* 9.25** Frequentie .18* 2.07 .26** 3.04 Connecties Groups * Coefficient is significant at the 0.05 level (1-tailed). ** Coefficient is significant at the 0.01 level (1-tailed). *** Coefficient is significant at the 0.001 level (1-tailed).
Tabel 5: Regressie analyse: Samenwerking LinkedIn
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 42
4.3.3 Vertrouwen
Vertrouwen wordt verondersteld invloed uit te oefenen op de relaties tussen de
antecedenten en actieve deelname van virtual communities (hypothese acht) en tussen
actieve deelname en de dimensies van samenwerking (hypothese negen). Voor deze
analyse is een tweetal regressies uitgevoerd, te weten de antecedenten van de
respondenten met een hoge mate van vertrouwen en antecedenten van de
respondenten met een lage mate van vertrouwen. De resultaten van deze analyses zijn
opgenomen in bijlage E.
Uit de analyses gericht op hypothese acht voor Twitter, blijkt dat vertrouwen invloed
uitoefent op de relatie van de antecedent ‘informatie’ en op alle vier dimensies van
actieve deelname. De antecedent vertoont een sterker effect op bijvoorbeeld het aantal
volgers dat men heeft wanneer er sprake is van een hoge mate van vertrouwen
(F(1,50)=28.82, t(52)=5.37, β=.61, p<.001, R2=.38) dan wanneer dit vertrouwen laag of
afwezig is (F(2,4)=5.33, t(7)=-3.22, β=-1.36, p<.05, R2=.73). Ook bij de andere dimensies
van actieve deelname bleek dit effect aanwezig, waarbij de niveaus bij een hoge mate
van vertrouwen significant bleken ten opzichte van niet significante waarden bij een
lage mate van vertrouwen. Bij de dimensie ‘status’ is de invloed van vertrouwen
andersom: bij een lage mate van vertrouwen heeft status een significant effect op het
aantal mensen dat men volgt (F(1,5)=6.58, t(7)=2.57, β=.75, p<.05, R2=.57), terwijl er
geen significant effect tussen de twee variabelen wordt gevonden bij een hoge mate
van vertrouwen. Dit duidt op een modererend effect van vertrouwen op het effect van
‘status’ als antecedent van actieve deelname aan virtual communities. Bij de
antecedent ‘sociale contacten’ wordt een significant effect gevonden op het aantal
volgers dat men heeft wanneer de mate van vertrouwen laag is (F(2,4)=5.33, t(7)=2.86,
β=1.21, p<.05, R2=.73). Evenals bij ‘status’ wordt bij ‘sociale contacten’ geen significant
effect gevonden bij een hoge mate van vertrouwen.
Bij LinkedIn wordt, bij een hoge mate van vertrouwen, bij drie antecedenten een
significant effect gevonden. Voor de antecedenten ‘informatie’ (F(2,96)=22.25,
t(99)=3.18, β=.34, p<.01, R2=.32) en ‘sociale contacten’ (F(2,96)=22.25, t(99)=2.74, β=.29,
p<.01, R2=.32) geldt dit effect op ‘de frequentie van het gebruik van LinkedIn’. Voor
‘status’ (F(1,97)=8.60, t(99)=2.93, β=.29, p<.01, R2=.07) geldt het effect op ‘het aantal
connecties dat men heeft’. Een significant effect blijft echter uit bij de drie
antecedenten wanneer er sprake is van een lage mate van vertrouwen, wat duidt op
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 43
een modererend effect van vertrouwen. Op basis van de resultaten van de analyses
wordt hypothese acht voor zowel Twitter als LinkedIn deels aangenomen.
Hypothese negen veronderstelt een modererend effect van vertrouwen op de relatie
tussen actieve deelname aan virtual communities en de dimensies van samenwerking.
Uit de analyse voor Twitter blijkt dat het effect van de frequentie waarmee men
berichten post op de dimensie ‘banen’ gemodereerd wordt door vertrouwen. Bij een
hoge mate van vertrouwen wordt een significant verband gevonden (F(1,50)=11.37,
t(52)=3.37, β=.43, p<.001, R2=.17), terwijl bij een lage mate van vertrouwen een
significant verband ontbreekt. De overige drie dimensies van actieve deelname
gecombineerd met vertrouwen laten geen effect zien op ‘banen’. Voor de dimensie
‘bijeenkomsten/peer production’ wordt bij een hoge mate van vertrouwen een
significant effect gevonden van ‘hoe vaak men post’ (F(2,49)=25.69, t(52)=2.27, β=.30,
p<.05, R2=.51) en ‘door hoeveel mensen iemand gevolgd wordt’ (F(2,49)=25.69,
t(52)=3.61, β=.48, p<.001, R2=.51). Bij beiden wordt geen significant effect gevonden bij
een lage mate van vertrouwen. Dat wil zeggen: het effect voor beide dimensies is
sterker bij een hogere mate van vertrouwen, wat een modererend effect van
vertrouwen impliceert. Moderatieanalyse op ‘samenwerking tussen collega’s’ laat een
tweeledig beeld zien. Enerzijds het significante effect van ‘hoe vaak iemand een
bericht post’ bij een hoge mate van vertrouwen (F(1,50)=9.87, t(52)=3.14, β=.41, p<.001,
R2=.17), dit effect blijft uit wanneer de mate van vertrouwen laag is. Anderzijds een
significant effect bij een lage mate van vertrouwen van het aantal volgers dat iemand
heeft (F(2,4)=4.80, t(7)=-2.94, β=-2.61, p<.05, R2=.71), dit effect blijft uit bij een hoge
mate van vertrouwen. Overige twee dimensies van actieve deelname laten geen
significante resultaten zien. Op basis van voorgaande alinea wordt voor Twitter
hypothese negen gedeeltelijk aangenomen.
Bij LinkedIn laat de analyse voor de dimensie ‘banen’ twee significante effecten zien
bij een lage mate van vertrouwen; het aantal connecties (F(2,13)=4.37, t(16)=2.74,
β=.74, p<.05, R2=.40) en het deelnemen aan ‘groups’ (F(2,13)=4.37, t(16)=-2.55, β=-.69
p<.05, R2=.40). Significante waarden bij een hoge mate van vertrouwen evenals
effecten bij de dimensie ‘frequentie van bezoek’ worden niet gevonden. Bij de tweede
dimensie van samenwerking, ‘bijeenkomsten/peer production’, laat het aantal
connecties dat men heeft een positief effect zien wanneer het vertrouwen groot is
(F(1,97)=10.80, t(99)=3.28, β=.32, p<.001, R2=.10), dit effect blijft achterwege wanneer er
weinig vertrouwen is. De andere twee dimensies van actieve deelname laten bij een
hoge of lage mate van vertrouwen geen significant effect zien op
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 44
‘bijeenkomsten/peer production’. Op basis hiervan wordt hypothese negen ook voor
LinkedIn gedeeltelijk aangenomen.
De resultaten van de hypothese toetsen zijn weergegeven in tabel 6 en in modellen
drie en vier.
Tabel 6: Uitkomsten hypothesen
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 45
Model 3: Gevonden verbanden Twitter. I.v.m. leesbaarheid ontbreken β-waarden
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 46
Model 4: Gevonden verbanden LinkedIn. I.v.m. leesbaarheid ontbreken β-waarden
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 47
5 Discussie, conclusie &
aanbevelingen
De resultaten van het onderzoek bieden de basis voor het beantwoorden van de
vraagstelling welke in het eerste hoofdstuk is geformuleerd. Allereerst worden
opvallende resultaten bediscussieerd en teruggekoppeld naar de theorie. Dit leidt tot
het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen uit hoofdstuk één. Vervolgens
worden aanbevelingen voor verder onderzoek gegeven en worden beperkingen van
het verrichte onderzoek besproken.
5.1 Discussie
Onderzoek wijst uit dat virtual communities een snel groeiend aspect binnen internet
vormen waarin veel kennis en contacten worden gedeeld (e.g. Ridings & Gefen, 2004;
Porter, 2002). Op basis van de literatuur over virtual communities is een viertal
antecedenten van actieve deelname onderscheiden die gericht zijn op
werkgerelateerde onderwerpen en professionele ontwikkeling. Voor Twitter werd
gevonden dat drie van deze antecedenten een motivatie vormen voor actieve
deelname. Zo blijkt dat, in overeenstemming met de bevindingen van bijvoorbeeld
McLure Wasko en Faraj (2000), de wens informatie te zoeken en te delen een
belangrijke reden is om deel te nemen aan Twitter. Vertrouwen speelt hierbij een
belangrijke rol; wanneer men veel vertrouwen heeft in de mensen op Twitter, is de
motivatie om de community in te zetten voor het delen van informatie hoog; weinig
vertrouwen maakt dat deze motivatie laag is. Dit sluit aan bij de bevindingen van
Ridings et al. (2002). De auteurs zien vertrouwen namelijk als basis voor positieve
reciprociteit binnen virtual communities. Deze reciprociteit wordt als fundamenteel
beschouwd voor het functioneren van een community.
Het onderscheid in dimensies van vertrouwen tussen ability en benevolence/integrity
wat Ridings et al. (2002) maken, werd in dit onderzoek niet gevonden. Gebruikers van
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 48
Twitter en LinkedIn lijken geen onderscheid te maken in de kunde (ability) of de
welwillendheid (benevolence) wanneer het gaat om vertrouwen in de community; men
vertrouwt iemand of niet. Dit houdt in dat theorie over vertrouwen in virtual
communities tweeledig kan zijn. Enerzijds kan vertrouwen verdeeld worden in ability
en benevolence/integrity wanneer er sprake is van communities waar één onderwerp
centraal staat en waarbij men weinig van elkaar weet omdat profielbeschrijvingen
ontbreken, zoals in de discussion groups die Ridings et al. (2002) onderzochten.
Anderzijds kan vertrouwen als één geheel, zonder afzonderlijke dimensies, worden
gezien, wanneer het gaat om communities waar persoonlijke gegevens bekend zijn en
waar doorgaans diverse (persoonlijke en zakelijke) onderwerpen besproken worden.
Als iemands vertrouwen wordt misbruikt, is de schade waarschijnlijk groter bij sites
waarbij veel persoonlijke informatie bekend is. Dit maakt dat een volledig vertrouwen
van belang is en dat er zodoende geen onderscheid gemaakt wordt.
In tegenstelling tot Twitter is de motivatie om LinkedIn te gebruiken voor het zoeken
van informatie lager. Wanneer men LinkedIn gebruikt voor het zoeken van informatie
heeft dit een negatief effect op het aantal connecties. Een verklaring voor dit verschil
tussen de virtual communities is te vinden in Granovetter’s ‘strenght of weak ties’
(1973). Granovetter meent dat zwakke banden tussen personen meer nieuwe
informatie en kennis opleveren dan sterke banden, omdat zwakke banden zich in
verschillende netwerken begeven. Twitter en LinkedIn verschillen van elkaar in vorm
van de relatie. Relaties bij Twitter hoeven niet reciproque te zijn, men kan iemand
volgen zonder dat degene daarvoor toestemming geeft en deze relatie hoeft niet te
worden beantwoord. Op deze manier kan iemand een grote schare aan voor hem
interessante mensen volgen, waardoor hij veel informatie tot zich kan nemen; met
andere woorden hij kan veel zwakke (en eenzijdige) relaties opbouwen. Bij LinkedIn
zijn relaties wederkerig, bij het toevoegen van personen aan iemands netwerk dient te
worden opgegeven welke relatie bestaat tussen de personen. De mogelijkheid om een
groot aantal zwakke relaties aan te gaan wordt daarmee verkleind. Arthur Kruisman
zegt hierover “Op LinkedIn zijn het 99% mensen die ik ken en op Twitter zijn het voor 99%
mensen die ik niet ken” (interview, 28 mei 2009). Op basis hiervan kan worden gesteld
dat contacten via LinkedIn minder verspreid zijn over verschillende sociale
netwerken waardoor zij een kleinere bron van informatie en kennis zijn. Mogelijk is
LinkedIn, in tegenstelling tot Twitter, dus minder geschikt en aantrekkelijk voor het
zoeken en delen van kennis.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 49
Bovenstaand verschil tussen Twitter en LinkedIn werpt een nieuwe blik op
Granovetter’s theorie (1973). De verwachting was dat binnen virtual communities in
het algemeen men eenvoudig weak ties kan aangaan. Bovenstaande beredenering gaat
echter uit van virtual communities waarin het aangaan van weak ties ook onderling
kan verschillen. Of communities een grote bron van weak ties zijn, hangt dus af van de
aard van de relatie die wordt aangegaan en van de stappen die daartoe ondernomen
moeten worden. Hierbij is het de vraag of de beschrijving van strong en weak ties, zoals
Granovetter deze geeft, nog voldoende passend is voor het beschrijven van relaties in
virtual communities. De sterkte van een tie is volgens Granovetter namelijk
combinatie van tijd, emotionele intensiteit, intimiteit en wederdiensten en met virtual
communities hebben, met name hebben begrippen een andere lading gekregen omdat
relaties niet per definitie meer reciproque hoeven te zijn en sneller kunnen worden
aangegaan dan in offline wereld.
Tegen de verwachting in is gevonden dat de wens om discussies te voeren geen
voorspeller is van actieve deelname aan Twitter. Een mogelijke verklaring hiervoor
kan liggen in het gegeven dat de aangehaalde literatuur geen onderscheid maakt
tussen het zoeken van informatie en het aangaan van discussie (e.g. Dholakia et al.,
2004). Onderscheid werd in dit onderzoek wel gemaakt op basis van de redenering
dat het voeren van discussies actiever is dan het vinden of delen van informatie. Een
analyse voor de antecedenten van Twitter wijst uit dat de items voor de concepten
‘discussie’ en ‘informatie’ weinig onderscheidend zijn (zij laden op één factor). Dit
betekent dat de onderzoeksresultaten niet per definitie hoeven uit te sluiten dat de
wens tot discussiëren leidt tot actieve deelname aan Twitter. Mogelijk komen de
resultaten van beide concepten te veel overeen waardoor geen significant resultaat
voor het concept ‘discussie’ wordt gevonden. Met andere woorden: mogelijk wordt de
variantie in ‘discussie’ verklaard door de variabele ‘informatie’. In tegenstelling tot
Twitter blijkt dat de wens werkgerelateerde discussies te voeren wel leidt tot actieve
deelname aan LinkedIn. Deze bevinding komt overeen met onderzoek van
bijvoorbeeld Dholakia et al. (2004) en Ridings en Gefen (2004). LinkedIn biedt voor
deze discussies een specifiek omgeving: ‘groups’. De discussies binnen deze ‘groups’
zijn vaak specifiek gericht op één onderwerp, waardoor het voor participanten een
omgeving kan vormen om gericht een discussie aan te gaan. Opmerkelijk is dat
vertrouwen geen rol speelt bij het discussiëren; mogelijk is vertrouwen per definitie
een voorwaarde voor deelname aan ‘groups’ (Ridings et al., 2002) waardoor geen
verschil kan worden gevonden. Een aanvullende analyse laat dan ook zien dat 90%
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 50
van de deelnemers aan ‘groups’ veel vertrouwen hebben in anderen binnen de virtual
community.
Op basis van het onderzoek van onder meer Kollock (1999) werd verondersteld dat
men deelneemt aan virtual communities om zijn/haar status dan wel kansen in het
werkveld te vergroten. Kollock meent dat het waarschijnlijk is dat men meer bijdraagt
aan een community naarmate het publiek groter wordt en dus de bijdrage
zichtbaarder is. Wanneer men zijn of haar status wil verhogen blijkt dit een
voorspeller van actieve deelname aan Twitter. Interessant is dat men alleen op zoek is
naar status op het moment dat er weinig vertrouwen is in de andere deelnemers. Dit
zou verklaard kunnen worden door het feit dat mensen zich veiliger voelen binnen
een groep mensen die zij vertrouwen en daardoor geen behoefte hebben om meer
status te verkrijgen. Ook bij LinkedIn leidt de wens meer status te verkrijgen tot meer
connecties wanneer er sprake is van weinig vertrouwen. Daarbij heeft het zoeken naar
status geen invloed op de frequentie van bezoek of de bijdrage aan ‘groups’. Evenals
bij Twitter lijkt weinig vertrouwen dus gecompenseerd te worden door een groot
aantal connecties. Dat de bijdrage aan ‘groups’ niet wordt voorspeld door het zoeken
naar status gaat in tegen de verwachting op basis van Kollock (1999) en McLure
Wasko en Faraj (2000). Verwacht werd namelijk dat de bijdrage aan een community
stijgt naarmate deze zichtbaarder zou zijn, waarvan sprake is bij ‘groups’. Het lijkt dat
status alleen als motivatie voor deelname wordt gebruikt wanneer er weinig
vertrouwen is. Dit gebrek aan vertrouwen weerhoudt mensen er mogelijk ook van om
een bijdrage te leveren aan ‘groups’.
Evenals bij het zoeken naar status bleek vertrouwen van grote invloed bij het opdoen
van zakelijke sociale contacten via Twitter. Het blijkt dat men Twitter alleen gebruikt
wanneer men sociale contacten wil opbouwen wanneer het vertrouwen laag is.
Mogelijk heeft men bij een laag vertrouwen in de community het idee dat een grote
schare volgers in de toekomst van pas kan komen. Het gebruik van LinkedIn lijkt
evident bij het onderhouden van zakelijke contacten, gezien dit één van de
bestaansredenen is van de website. Desondanks is het een opmerkelijke bevinding,
omdat werd gevonden dat het onderhouden van contacten geen invloed heeft op het
aantal connecties of het bijdragen aan ‘groups’. Een verklaring hiervoor kan gevonden
worden in Boyd en Ellison (2008), daar zij stellen dat netwerksites als LinkedIn veelal
gebruikt worden als brug tussen online en offline contacten. Het aantal connecties is
hierbij niet zozeer van belang, LinkedIn dient enkel als middel voor het onderhouden
en intensiveren van bestaande contacten, vandaar dat men de website vaker bezoekt.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 51
Illustrerend hierbij is de eerder aangehaalde opmerking van Arthur Kruisman dat zijn
sociale netwerk binnen LinkedIn voor het grootste deel bestaat uit mensen waarmee
ook offline contact wordt onderhouden. Bovenstaande moet echter wel met enige
voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, gezien de kleine verklaarde variantie. Zo
wordt slechts 9% van de variantie in het aantal connecties verklaard door de
antecedenten in dit onderzoek.
Er werd verondersteld dat de actieve deelname aan Twitter leidt tot vier vormen van
samenwerking. Het zoeken naar en vinden van een baan bleek te voorspellen aan de
hand van het aantal posts dat men plaatst. Dit wordt versterkt door een hoge mate
van vertrouwen. Deze bevinding lijkt verklaarbaar vanuit de theorie over sociaal
kapitaal (Lin et al., 2001) waarbij men eerst moet investeren in het sociale netwerk
alvorens men hierop aanspraak kan maken. Investeren in kapitaal vindt op Twitter
plaats door het regelmatig plaatsen van berichten met als uiteindelijk doel volgers te
trekken die in de toekomst voordeel kunnen opleveren. Vertrouwen vervangt hierbij
formele, geschreven, regels, zoals eerder werd betoogd door Ridings et al. (2002).
Anderzijds is het opmerkelijk dat bijvoorbeeld het lezen van posts geen invloed heeft
op het zoeken naar een baan. Feldman en Klaas (2002) concludeerden namelijk dat
internet een belangrijk kanaal vormt bij het zoeken van een baan vanwege de
openheid van het medium. Een verklaring kan zijn dat men, door berichten te
plaatsen, hoopt dat een ander hier op reageert, maar dat specifieke informatie over
vacatures gezocht wordt op corporate- en vacaturesites. LinkedIn speelt een grotere
rol dan Twitter bij het zoeken en vinden van een baan. Interessant in dit verband is
wederom de rol van vertrouwen. Wanneer het vertrouwen laag is, heeft een hoog
aantal connecties als gevolg dat LinkedIn ingezet wordt bij het zoeken naar een baan.
Verwacht wordt dat men bij weinig vertrouwen kansen probeert te spreiden. Men
hoeft niet te steunen op een klein aantal mensen welke men maar weinig vertrouwt.
De samenwerkingsvormen ‘bijeenkomsten’ en ‘peer production’ zijn op basis van de
onderzoeksresultaten samengevoegd tot één dimensie. Mogelijk ontstaat peer
production veelal wanneer mensen samen een bijeenkomst hebben bijgewoond of
geïnitieerd en maakt men daardoor geen strikt onderscheid tussen deze twee. De
resultaten bij deze vorm van samenwerking lijken aan te sluiten bij Boyd en Ellison
(2008) en Von Hippel (2007), wat inhoud dat men zijn gelijke binnen Twitter en
LinkedIn vindt en ook offline met degene in contact komt en daarmee samenwerkt.
De kanttekening die hierbij geplaatst moet worden is dat scores op
‘bijeenkomsten/peer production’ vrij laag zijn, met andere woorden: ondanks het
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 52
positieve effect lijkt samenwerking aan bijeenkomsten en peer production via Twitter en
LinkedIn weinig voor te komen. Wat betreft samenwerking met collega’s blijkt dat
men Twitter inzet zolang het vertrouwen hoog is en het aantal volgers klein. Mensen
met een laag vertrouwen lijken niet gerust op het feit dat berichten over het algemeen
vrij toegankelijk zijn via internet.
5.1.1 Conclusie
Het onderzoek is geïnitieerd om een antwoord te vinden op de vraag: “In hoeverre
worden virtual communities ingezet ten behoeve van professionele ontwikkeling en
samenwerking tussen mensen?”. Voordat een antwoord op deze vraag kan worden
gegeven, worden allereerst de deelvragen beantwoord.
Deelvraag één luidt: “wat zijn de antecedenten van actieve deelname aan virtual
communities met als doel professionele ontwikkeling?”. Gebleken is dat de communities
Twitter en LinkedIn een verschillend doel dienen. Zo blijkt Twitter een bron van
informatie en wordt LinkedIn gebruikt voor het voeren van discussies. Beide
communities worden in mindere mate ingezet voor het verkrijgen van status en het
opdoen van sociale contacten.
Deelvraag twee luidt: “op welke wijze werkt men samen via virtual communities?”. Wat
betreft samenwerking ten einde professionele ontwikkeling te bewerkstelligen bleek
dat LinkedIn en in mindere mate Twitter worden gebruikt voor het zoeken en vinden
van een baan. Daarbij worden beide communities, zij het weinig, ingezet voor het
initiëren en bijwonen van werkgerelateerde bijeenkomsten en voor peer production.
Ook wordt Twitter, onder bepaalde voorwaarden, gebruikt om te overleggen met
collega’s.
Deelvraag drie luidt: “wat is de rol van vertrouwen in de relatie tussen antecedenten en
actieve deelname aan virtual communities?”. Bij zowel Twitter als LinkedIn speelt
vertrouwen een modererende rol in de relatie tussen antecedenten en actieve
deelname. Vertrouwen vormt hierbij een vervanger voor formele regels en creëert
daarmee een omgeving waarin men informatie deelt en discussies voert. Bij het
uitblijven van vertrouwen leidt dit alleen tot het vergaren van status en opdoen van
sociale contacten. Vertrouwen is dus een belangrijke factor die mensen in staat stelt
kennis te delen en actief te zijn binnen virtual communities.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 53
Deelvraag vier luidt: “wat is de rol van vertrouwen in de relatie tussen actieve deelname aan
virtual communities en de samenwerking die hieruit voortvloeit?”. Vertrouwen blijkt ook
een modererende rol te spelen in de relatie tussen actieve deelname en samenwerking.
Formele regels die ontbreken binnen virtual communities worden opgevangen door
vertrouwen. Dit vertrouwen zorgt ervoor dat men al dan niet samenwerkt met peers
uit de community. Bij gebrek aan vertrouwen blijkt het dat mensen virtual
communities minder inzetten bij het zoeken naar banen, het bijwonen van
bijeenkomsten en het overleggen met collega’s.
Wanneer op basis van de antwoorden op de deelvragen wordt gekeken naar de
probleemstelling: “In hoeverre worden virtual communities ingezet ten behoeve van
professionele ontwikkeling en samenwerking tussen mensen?”, kan het volgende antwoord
worden geformuleerd: de onderzochte virtual communities worden voornamelijk
ingezet voor het vergaren van werkgerelateerde informatie en het aangaan van
werkgerelateerde discussies. Daarnaast neemt men deel aan communities om zichzelf
te laten zien aan anderen of om nieuwe contacten op te doen, maar enkel wanneer het
vertrouwen laag is. Wat betreft samenwerking werd gevonden dat men communities
en hun leden inzet wanneer het gaat om het zoeken naar en vinden van een baan, en
om samen te werken aan bijeenkomsten en diensten. Toch lijkt het nog geen
gemeengoed om Twitter en LinkedIn in te zetten voor vormen van samenwerking die
gericht zijn op professionele ontwikkeling.
5.2 Beperkingen
Evenals menig wetenschappelijke studie kent ook dit onderzoek enkele beperkingen.
Het onderzoek is verspreid binnen het eigen netwerk van de auteur op virtual
communities. Vervolgens is het onderzoek doorgestuurd volgens de zogeheten
‘sneeuwbal-methode’. Een volledig bereik van de gebruikers van Twitter en LinkedIn
kan hierdoor niet worden gegarandeerd. Daarbij is het vrijwel onmogelijk een
percentage te geven van de respons, aangezien niet kan worden getoetst hoeveel
gebruikers de enquête bereikt heeft. Wel kan geconcludeerd worden dat ondanks een
goede respons van 142 respondenten, dit slechts een klein deel is van het totaal aantal
gebruikers in Nederland. Het grootste deel van de respondenten is man en hoger
opgeleid en werkzaam in de ICT, communicatie, consultancy en verkoop. Deze lage
spreiding kan gevolgen hebben voor de representativiteit van de resultaten.
Daarnaast zijn Twitter en LinkedIn slechts twee van de tientallen virtual communities
die door mensen gebruikt kunnen worden. Deze punten maken dat rekening moet
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 54
worden gehouden met beperkte generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten en
conclusies voor andere communities dan Twitter en LinkedIn. Een tweetal
beperkingen met betrekking tot de analyses zijn de volgende. Allereerst is het aantal
gebruikers van Twitter en LinkedIn die de enquête hebben ingevuld ongelijk
verdeeld, het onderzoek telt 133 LinkedIn-gebruikers en 68 Twitter-gebruikers. Ten
tweede is uit de factoranalyses gebleken dat enkele variabelen op dezelfde factor
laden, maar vanwege de vergelijking tussen Twitter en LinkedIn is bijvoorbeeld de
variabele ‘discussie’ binnen Twitter separaat behandeld. Dit kan invloed hebben
gehad op de uitkomsten van regressie analyses. Als laatste vormt de geringe
verklaarde variantie in enkele analyses een beperking voor de impact van de
conclusies.
5.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek
Uit het theoretisch kader (hoofdstuk twee) blijkt dat literatuur omtrent de inzet van
virtual communities bij professionele ontwikkeling schaars is. Dit onderzoek heeft
door virtual communities te koppelen aan professionele ontwikkeling een begin
gemaakt met de verbreding van de literatuur in deze richting. Meer onderzoek naar
hoe communities worden ingezet door mensen wanneer zij verder willen komen in
hun werk, is echter nodig. In lijn met Ridings et al. (2002) en Boyd en Ellison (2008)
verdient het de aanbeveling onderzoeksresultaten te versterken met longitudinaal
onderzoek, verricht binnen meerdere virtual communities. Op deze manier kan
onderzocht worden hoe de motivatie tot actieve deelname zich ontwikkelt
(bijvoorbeeld van zoeken naar status naar zoeken naar informatie en discussie) en hoe
samenwerking via virtual communities zich ontplooit. Door onderzoek te verrichten
in meerdere virtual communities wordt ook de generaliseerbaarheid van de resultaten
verhoogd. Tevens kan de representativiteit van de resultaten worden versterkt door
toekomstig onderzoek te richten op een bredere groep gebruikers van virtual
communities. Vervolgonderzoek zou een meer uitgebreide enquête kunnen
ontwikkelen welke dieper ingaat op de motivatie tot deelname met als doel
professionele ontwikkeling. Op deze wijze is mogelijk te achterhalen of er meer
antecedenten van actieve deelname zijn dan de vier die in dit onderzoek zijn
onderscheiden, gezien de geringe verklaarde variantie in dit onderzoek.
Theorieontwikkeling zou dan kunnen worden gesplitst in antecedenten van deelname
gericht op ontspanning en werkgerelateerde antecedenten. Dit in plaats van een
algemene theorie welke zowel persoonlijke als zakelijke motivatoren beschrijft (e.g.
Ridings & Gefen, 2004; McLure Wasko & Faraj, 2000). Ook het opbouwen van
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 55
vertrouwen in communities behoeft meer onderzoek, hierbij is het interessant om te
kijken hoe vertrouwen als mechanisme tot stand komt. Als laatste verdient de
onderverdeling van vertrouwen in twee dimensies nadere aandacht. Ridings et al.
(2002) concludeerden in een onderzoek aan de hand van één open vraag namelijk de
onderverdeling in ‘ability’ en ‘benevolence/integrity’, terwijl in dit onderzoek dit
onderscheidt niet aanwezig bleek. Is dit te wijten aan het soort community, discussion
boards ten opzichte van sociale netwerksites en microblogs; de onderzoeksmethode,
een open vraag ten opzichte van een enquête of heeft dit verschil een andere oorzaak?
5.4 Praktische implicaties
Resultaten van dit onderzoek lijken te ondersteunen dat actieve deelname voordelig
kan zijn voor mensen wanneer zij zich in professioneel opzicht willen ontwikkelen.
Men kan door actieve deelname aan virtual communities optimaal gebruik maken van
deze bron van informatie en relatief eenvoudig een groot aantal ‘weak ties’ aangaan,
welke in de toekomst voordeel kunnen opleveren. Doordat ‘weak ties’ zich in
verschillende sociale netwerken bevinden heeft men bijvoorbeeld beschikking tot
nieuwe vakinhoudelijke informatie of informatie over kansen op de arbeidsmarkt.
Voor een ieder die zich professioneel wil ontwikkelen lijkt deelname aan virtual
communities dus een aan te raden stap om te zetten. Daarnaast is het belangrijk dat
ook organisaties zich bewust worden van het informatiepotentieel van virtual
communities. Zij zouden hun medewerkers kunnen stimuleren om actief te zijn op
virtual communities. Op deze manier krijgen medewerkers de kans zich nog meer te
ontwikkelen en kunnen zij een betere bijdrage aan de organisatie leveren. Zo kunnen
informatie en nieuwe inzichten die zijn opgedaan in virtual communities worden
ingezet binnen de organisatie. Daarbij kunnen medewerkers vraagstukken
bediscussiëren met peers in de virtual community, wat zowel de medewerker als de
organisatie ten goede komt. Een ander voordeel van virtual communities voor
organisaties heeft betrekking op de werving van personeel. Uit het onderzoek is
gebleken dat mensen virtual communities inzetten bij het zoeken naar een baan.
Organisaties zouden deze communities dus kunnen inzetten bij het werven van
personeel, door aanwezig te zijn op virtual communities en hier bekendheid te geven
aan beschikbare vacatures. Zo kunnen zij gericht en wellicht meer passende
kandidaten bereiken dan wanneer gezocht wordt via de geijkte kanalen zoals kranten
en vacaturesites. Mogelijk ervaren organisaties virtual communities op dit moment als
bedreiging, omdat zij bang zijn voor het verlies van informatie. Maar dit onderzoek
maakt duidelijk dat communities ook als belangrijke bron van nieuwe informatie en
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 56
inzichten kunnen worden gezien. Vanzelfsprekend is het hierbij van belang dat
organisaties beleid schrijven over hoe om te gaan met bedrijfsinformatie en
vraagstukken binnen virtual communities: wat mag worden gepubliceerd en wat niet.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 57
Literatuurlijst
Ahonen, M., Antikainen, M. & Mäkipää, M. (2007). Supporting collective creativity
within open innovation. Draft-accepted for publication in the European Academy
of Manament (EURAM) Conference Paris 2007. Verkregen op 14 maart 2009,
van: http://citeseerx.ist.psu.edu/viewdoc/download?doi=10.1.1.116.184&rep
=rep1&type=pdf.
Astley, G. W. (1984). Toward an appreciation of collective strategy. Academy of
Management Review, 9(3), 526-535.
Bagozzi, R. P. & Dholakia, U.M. (2002). Intentional social action in virtual
communities. Journal of Interactive Marketing, 16(2), 2-21.
Barrett, M., Cappleman, S., Shoib G. & Walsham, G. (2004). Learning in knowledge
communities: managing technology and context. European Management
Journal, 22(1), 1-11.
Blau, P. M. (1964). Exchange and power in social life. New York: Wiley.
Benkler, Y. (2006). The wealth of networks: how social production transforms markets and
freedom. New Haven: Yale UniversityPress.
Boyd, D. M. & Ellisson, N. B. (2008). Social network sites: definition, history and
scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication 13(1), 210-230.
Burt, R. (1997). The contingent value of social capital. Administrative Science Quarterly,
42, 339-365.
Butler, B.S. (2001). Membership size, communication activity, and sustainability: a
resource-based model of online social structures. Information System
Research, 12(4), 346-362.
Dholakia, U.M., Bagozzi, R.P. & Klein Pearo, L. (2004). A social influence model of
consumer participation in network- and smal-group-based virtual
communities. Internation Journal of Research in Marketing, 21(3), 241-263.
Erickson, B.H. (2001). Good networks and good jobs: the value of social capital to
employers and employees. In Lin, N., Cook, K.S. & Burt R.S. (Eds.). Social
capital: theory and research (pp. 127-158). New York: Aldine de Gruyter.
Feldman, D.C. & Klaas, B.S. (2002). Internet job hunting: a field study of applicant
experiences with on-line recruiting. Human Resoure Management, 42(2), 175-
192.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 58
Fernback, J. & Thompson, B. (1995). Computer-mediated communication and the
american collectivity: the dimensions of community within cyberspace'. A
version of this paper was presented at the annual convention of the
International Communication Association, Albuquerque, New Mexico, May
1995.
Field, A. (2005). Discovering statistics using SPSS, second edition, London: Sage .
Granovetter, M.S. (1973). The strenght of weak ties. The American Journal of Sociology,
78(6), 1360-1380.
Hendriks, P. (1999). Why share knowledge? The influence of ICT on the motivation
for knowledge sharing. Knowledge & Process Management, 6(2), 91-100.
Henri, F. & Pudelko, B. (2003). Understanding and analysing activity and learning in
virtual communities. Journal of Computer Assisted Learning, 19(4), 474-487.
Hiltz, S. R. & Wellman, B. (1997). Asynchronous learning networks as a virtual
classroom, Communications of the ACH, 40(9), 44-49.
Hippel, E, von. (2007). Horizontal innovation networks – by and for users. Industrial
and Corporate Change, 16, 293-315.
Jarvenpaa, S.L., Knoll, K. & Leidner, D.E. (1998). Is anybody out there? Antecedents of
trust in global virtual teams. Journal of Management Information Systems 14(4),
29–64.
Jarvenpaa, S.L. & Leidner, D.E. (1999). Communication and trust in global virtual
teams, Organization Science, 10(6), 791-815.
Johnson, C.M. (2001). A survey of current research in online communities of practice.
Internet and Higher Education, 4(1), 45-60.
Kollock, P. (1999). The economies of online cooperation: gifts and public goods in
cyberspace. In M. Smith & P. Kollock (Eds). Communities in Cyberspace (pp.
220-239). London: Routledge.
Koh, J. & Kim, Y. G. (2004). Knowledge sharing in virtual communities: an e-business
perspective. Expert Systems with Applications, 26(2), 155-166.
Li, H. (2004). Virtual community studies: A literature review, synthesis and research
agenda. Proceedings of the Tenth Americas Conference on Information Systems.
(AMCIS 2004), (pp. 2708-2715). New York.
Lin, N., Cook, K.S. & Burt R.S. (Eds.). (2001). Social capital: theory and research. New
York: Aldine de Gruyter.
Maslow, A.H. (1954). Motivation and personality. New York: Harper & Row.
Mayer, R.C., Davies, J.H. & Schoorman, F.D. (1995). An integrative model of
organizational trust. Academy of Management Review, 20, 709-734.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 59
Mckenna, K.Y.A. & Green, A.S. (2002). Virtual group dynamics. Group Dynamics,
Theory, Research, and Practice, 6(1), 116-127.
McLure Wasko, M. & Faraj, S. (2000). “It is what one does”: why people participate
and help orthers in electronic communities of practice. Journal of Strategic
Information Systems, 9(2-3), 155-173.
Mclure Wasko, M. & Faraj, S. (2005). Why should I share? Examing social capital and
knowledge contribution in electronic networks of practice. MIS Quarterly,
29(1), 35-57.
Moon, J.Y. & Sproull, L. (2001). Turning love into money: how some firms may profit
from voluntary electronic customer communities. Unpublisched Manuscript.
Verkregen op 2 april 2009 van:
http://citeseerx.ist.psu.edu/viewdoc/download?doi=10.1.1.83.7347&rep=
rep1&type=pdf. Goedkeuring om te citeren verkregen per e-mail d.d. 15
mei 2009 en 22 mei 2009.
Nardi, B.A., S. Whittaker and H. Schwarz (2002). NetWORKers and their activity in
intentional networks. Computer Supported Cooperative Work, 11, 205-242.
O’Reilly, T. (2005, september). What Is Web 2.0, design patterns and business models
for the next generation of software. Gepubliceerd op www.oreilly.com,
Verkregen op 16 februari 2009:
http://www.oreillynet.com/pub/a/oreilly/tim/news/2005/09/30/what-is-
web-20.html
Parks, M.R. & Floyd, K. (1996). Making friends in cyberspace. The Journal of
Communication, 46(1). Verkregen op 16 mei 2009 van
http://jcmc.indiana.edu/vol1/issue4/parks.html
Porter, C.E. (2004). A typology of virtual communities: a multi-disciplinary
foundation for future research. Journal of Computer-Mediated Communication,
10(1). Verkregen op 1 maart 2009 van:
http://jcmc.indiana.edu/vol10/issue1/porter.html
Preece, J. (2001). Sociability and usability: twenty years of chatting online. Behavior
and Information Technology Journal, 20(5), 347-356.
Preece, J., Maloney-Krichmar, D. & Abras, C. (2003). History and emergence on online
communities. In B. Wellman (Ed.). Encyclopedia of Community. Berkshire
Publishing Group, Sage.
Rothaermel, F. T. & Sugiyama, S. (2001). Virtual internet communities and commercial
success: individual and community-level theory grounded in the atypical case
of TimeZone.com. Journal of Management, 27(3), 279-312.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 60
Rheingold, H. (1993). The virtual community: homesteading on the electronic frontier.
Reading, MA: Addison-Wesley.
Ridings, C., Gefen, D. & Arinze, B. (2002). Some antecedents and effects of trust in
virtual communities. Journal of Strategic Information Systems, 11(3–4), 271–295.
Ridings, C.M. & Gefen, M. (2004). Virtual community attraction: why people hang
out online. Journal of Computer-Mediated Communication, 10(1). Verkregen op 1
maart 2009 van: http://jcmc.indiana.edu/vol10/issue1/ridings_gefen.html
Ring, P.S. & Ven, A.H. van de. (1994). Developmental processes of cooperative
interorganizational relationships. The Academy of Management Review, 19(1),
90-118.
Schroer, J. & Hertel, G. (2009). Voluntary engagement in an open web-based
encyclopedia: wikipedians and why they do it. Media Psychology, 12(1), 96-
120.
Sharrat, M. & Usoro, A. (2003). Understanding knowledge-sharing in online
communities of practice. Electronic Journal of Knowledge Management, 1(2), 187-
196.
Shirky, C. (2008). Here comes everybody. London: Penguin Books Ltd.
Sennett, R. (1977). The fall of public man: on the social psychology of capitalism. New
York: Knopf.
Smith, K. G., Carroll, S. J., & Ashford, S. J. (1995). Intra- and interorganizational
cooperation: toward a research agenda. Academy of Management Journal, 38(1),
7-23.
Smith, D., Menon, S. & Sivakumar K. (2005). Online peer and editorial
recommandations, trust and choice in virtual markets. Journal of Interactive
Marketing, 19(3), 15-37.
Sproull, l. & Faraj, S. (1997). Atheism, sex and databases: the net as a social
technology. In Kiesler, S. B. (Ed.). Culture of Internet (pp. 35-52). New Jersey,
Lawrence Erlbaum Associates Inc.
Steinfield, C., Ellison, N.B. & Lampe, C. (2008). Social capital, self-esteem, and use of
online social network sites: A longitudinal analysis. Journal of Applied
Developmental Psychology, 29(6), 434-445.
Tönnies, F. (1967). Gemeinschaft and gesellschaft. In Bell, C. & Newby, H. (Eds.), The
sociology of community (pp. 7–12). London: Frank Cass and Co. Ltd.
Tredinnick, L. (2006). Web 2.0 and business: a pointer to the intranets of the future.
Business Information Review, 23(4), 228-234.
Usoro, A., Sharrat, M.W. & Tsui, E. (2006). An investigation into trust as an
antecedent to knowledge sharing in virtual communities of practice.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 61
Computing and Information Systems. Verkregen op 1 maart van:
http://cis.paisley.ac.uk/research/journal/V10/Usoro.doc.
Wellman, B., Haase A.Q., Witte, J. & Hampton, K. (2001). Does the internet increase,
decrease of supplement social capital?. American Behavioral Scientist, 45(3),
436-455.
Wilkinson, D.M. & Huberman, B.A. (2008). Assesing the value of cooperation in
Wikipedia. verkregen op 1 mei van http://arxiv.org/abs/cs/0702140.
Whitehead, J. Collaboration in Software Engineering: A roadmap. A version of this
paper was presented at International Conference on Software Engineering,
Minneapolis, May 2007.
Videoverslag van conferenties:
Shirky, C. (2005). Clay Shirky: Institutions vs. Collaboration.
Bekeken op 30 april 2009 op:
http://www.ted.com/index.php/talks/clay_shirky_on_institutions_versus_
collaboration.html
Rheingold, H. (2005). Howard Rheingold on Collaboration.
Bekeken 15 april 2009 op:
http://www.ted.com/index.php/talks/howard_rheingold_on_collaboration.
html
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 62
Bijlage A: Interviewvragen
1. Hoe gebruik je zelf Twitter en LinkedIn?
2. Is dit alleen sociaal of ook professioneel gerelateerd?
3. Waarom denk je dat mensen actief zijn op Twitter en LinkedIn?
4. Denk je dat er op professioneel gebied veel gebruik van wordt gemaakt?
5. Zie je hierin een verschil tussen Twitter en LinkedIn?
6. Een aantal auteurs geven aan dat mensen actief zijn in communities om hun status en autoriteit te
vergroten. Enkele respondenten vonden dit echter rare vragen in de vragenlijst; hoe zie jij dat?
7. Zou deelname aan virtual communities ervoor kunnen zorgen dat mensen intensiever bezig zijn met
hun vak(gebied)?
8. Zo ja, het intensiever bezig zijn met het vak, kan dat ervoor zorgen dat men zich ook meer ontwikkelt
op professioneel gebied?
9. Denk je dat Twitter en LinkedIn samenwerking stimuleren?
10. Zo ja, wat voor soorten samenwerking zie je dan ontstaan?
11. Ik onderscheid in mijn thesis ‘het zoeken/vinden van een baan’, bijeenkomsten en peer-production, hoe
zie jij dat?
12. Denk je dat vertrouwen tussen de deelnemers aan Twitter en LinkedIn een rol speelt? Zo ja, op welke
manier?
13. Zou vertrouwen een voorwaarde kunnen zijn voor de deelname aan Twitter en LinkedIn?
14. Denk je dat er een verschil zit in de rol van vertrouwen tussen Twitter en LinkedIn?
15. En hoe zou dat zijn met samenwerking?
16. Denk je dat virtual communities een deel van de functies van organisaties overnemen?
17. Zo ja, op welke vlakken? (denk aan informatie vergaren/delen, sociale contacten)
18. Denk je dat mensen eerder geneigd zijn om in hun virtual community te investeren dan in de
organisatie waar ze werkzaam zijn? (extra effort, geef je die ook aan de organisatie, of stop je die in je
eigen community?)
19. Denk je dat mensen door het gebruik van virtual communities makkelijker een nieuwe baan kunnen
vinden?
20. Denk je dat mensen het gevoel hebben dat ze makkelijker bij hun organisatie weg kunnen gaan omdat
ze hun virtuele netwerk mee kunnen nemen?
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 63
Bijlage B: Enquête
Code Scherm Examine Item
TWGEBR 1 1 Gebruikt u Twitter?
TWLEES 2 2 Op Twitter lees ik de posts van de mensen die ik volg
TWPOST 3 Op Twitter post ik zelf
TWFOLU 4 Hoeveel volgers heeft u op Twitter?
TWUFOL 5 Hoeveel mensen volgt u op Twitter? 3 Ik gebruik Twitter om...:
Antwi1 6 informatie te zoeken voor mijn werk
Antwi2 7 werkgerelateerde informatie te delen
Antwi3 8 nieuwe (werkgerelateerde) ideeën op te doen
Antwi4 9 op de hoogte te blijven van conferenties e.d.
AnTwd1 10 deel te nemen aan (vakgerelateerde) discussies
Antwd2 11 discussies te volgen tussen experts in mijn vakgebied
AnTwr1 12 te laten zien wie ik ben AnTwr2 13 mijn kansen in het werkveld te vergroten
AnTwr3 14 indruk te maken op mensen in het werkveld
AnTws1 15 mensen te volgen die ik vanuit professioneel oogpunt interessant vind
AnTws2 16 nieuwe zakelijke contacten op te doen
4 de volgende vragen gaan over wat Twitter u oplevert:
SaTw1 17 Twitter helpt mij bij het zoeken naar een baan
SaTw2 18 Via Twitter kom ik in contact met mensen die interessant zijn voor mijn werk
SaTw3 19 Ik ga naar bijeenkomsten (e.g. conferenties, Open Coffee) waarvan ik heb gehoord via Twitter en die handig kunnen zijn voor mijn werk
SaTw4 20 Via Twitter werk ik samen met anderen aan nieuwe producten en/of diensten
SaTw5 21 Via Twitter werk ik samen met anderen aan presentaties/ white papers
SaTw6 22 Via Twitter overleg ik met mijn naaste collega’s
LIGEBR 5 23 Ik gebruik LinkedIn
LIWEB 6 24 Ik bezoek de LinkedIn website
LIGROU 25 Ik neem deel aan Groups op LinkedIn
LICON 26 Hoeveel connecties heeft u?
7 Ik gebruik LinkedIn om:
AnLii1 27 informatie te zoeken voor mijn werk
AnLii2 28 werkgerelateerde informatie te delen
AnLii3 29 nieuwe (werkgerelateerde) ideeën op te doen AnLii4 30 op de hoogte te blijven van conferenties e.d.
AnLid1 31 deel te nemen aan (vakgerelateerde) discussies
AnLid2 32 discussies te volgen tussen experts in mijn vakgebied
AnLir1 33 te laten zien wie ik ben
AnLir2 34 mijn kansen in het werkveld te vergroten
AnLir3 35 indruk te maken op mensen in het werkveld
AnLis1 36 mensen te zoeken die ik vanuit professioneel oogpunt interessant vind
AnLis2 37 nieuwe zakelijke contacten op te doen 8 De volgende vragen gaan over wat LinkedIn u oplevert:
SaLi1 38 LinkedIn helpt mij bij het zoeken naar een baan
SaLi2 39 Via LinkedIn kom ik in contact met mensen die interessant zijn voor mijn werk
SaLi3 40 Ik ga naar bijeenkomsten (e.g. conferenties, Open Coffee) waarvan ik heb gehoord via LinkedIn en die handig kunnen zijn voor mijn werk
SaLi4 41 Via LinkedIn werk ik samen met anderen aan nieuwe producten en/of diensten
SaLi5 42 Via LinkedIn werk ik samen met anderen aan presentaties/white papers
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 64
9 De mensen in mijn netwerk op Twitter en/of Linkedin…:
TA1 43 hebben veel kennis over de onderwerpen die we bespreken
TA2 44 hebben specifieke kennis die positief kan bijdragen aan de gesprekken
TA3 45 lijken succesvol te zijn in de activiteiten die zij ondernemen
TI/B1 46 zullen alles binnen hun bereik doen om anderen te helpen
TI/B2 47 doen hun best om eerlijk met elkaar om te gaan
TI/B3 48 gedragen zich niet altijd zoals gewenst is SEKSE 10 49 Geslacht
LEEFTIJD 50 Leeftijd
OPLEIDING 51 Hoogstgenoten opleiding
ARBEIDSREL 52 Huidige arbeidsrelatie
BEROEPSGR 53 Beroepsgroep
11 De volgende vragen zijn gerelateerd aan uw werk
NC05 54 Een van de belangrijkste redenen waarom ik bij de organisatie blijf waar ik werkzaam ben, is dat ik loyaliteit belangrijk vind
CC02 55 Ik heb het gevoel dat ik te weinig alternatieven heb om nu ontslag te nemen
NC02 56 Het is onbehoorlijk om van de ene organisatie naar de ander over te stappen
AC02 57 Ik voel me emotioneel gehecht aan de organisatie waar ik werkzaam ben
CC03 58 Als ik ontslag neem wordt het moeilijk om een andere baan te vinden
AC05 59 Ik voel me als ‘een deel van de familie’ in de organisatie waar ik werkzaam ben CS01 60 Ik ben tevreden over mijn carrière
AC03 12 61 De organisatie waar ik werkzaam ben betekent veel voor mij
CC01 62 Het zou voor mij op dit moment moeilijk zijn om weg te gaan bij de organisatie waar ik werkzaam ben, ook al zou ik dat willen
NC03 63 Het zou een goede zaak zijn als werknemers het grootste deel van hun loopbaan bij een organisatie zouden blijven
PG01 64 Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen in mijn vakgebied
AC04 65 Ik voel me thuis in de organisatie waar ik werkzaam ben
NC01 66 Ik ben opgegroeid met de gedachte dat het waardevol is om loyaal te blijven aan een organisatie
PG04 67 Ik vind dat ik het aan mezelf verplicht ben om te blijven leren over mijn professie en vakgebied
CS02 13 68 Ik ben tevreden over mijn huidige baan
PG02 69 Ik ontwikkel mijzelf continu op professioneel gebied
CC04 70 Er zou teveel in mijn leven verstoord worden als ik nu ontslag zou nemen
NC04 71 Ik vind dat iemand loyaal zou moeten zijn ten opzichte van zijn of haar organisatie
PG03 72 Ik praat veel met anderen over vakgerelateerde zaken
CC05 73 Ik ben bang voor wat er zou kunnen gebeuren als ik mijn baan opzeg, zonder meteen een nieuwe baan te hebben
PG05 74 Ik houd nieuws en actualiteiten in mijn vakgebied goed in de gaten
AC01 75 Ik ervaar problemen van de organisatie waar ik werkzaam ben als mijn eigen problemen
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 65
Bijlage C: Factoranalyse
Twitter Antecedenten:
Component Rotated Component Matrix(a) 1 2
deel te nemen aan (vakgerelateerde) discussies .71
discussies te volgen tussen experts in mijn vakgebied .89
informatie te zoeken voor mijn werk .76
werkgerelateerde informatie te delen .77
nieuwe (werkgerelateerde) ideeën op te doen .85
op de hoogte te blijven van conferenties e.d. .70
te laten zien wie ik ben .86
mijn kansen in het werkveld te vergroten .83
indruk te maken op mensen in het werkveld .87
mensen te volgen die ik vanuit professioneel oogpunt interessant vind .76
nieuwe zakelijke contacten op te doen .65
Extraction Method: Principal Component Analysis.
Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.
a Rotation converged in 5 iterations.
LinkedIn Antecedenten:
Component Rotated Component Matrix(a) 1 2 3 deel te nemen aan (vakgerelateerde) discussies .89 discussies te volgen tussen experts in mijn vakgebied .88 informatie te zoeken voor mijn werk .77 werkgerelateerde informatie te delen .71 nieuwe (werkgerelateerde) ideeën op te doen .69 op de hoogte te blijven van conferenties e.d. .75 te laten zien wie ik ben .79 mijn kansen in het werkveld te vergroten .84 indruk te maken op mensen in het werkveld .69 mensen te zoeken die ik vanuit professioneel oogpunt interessant vind .73 nieuwe zakelijke contacten op te doen .74
Extraction Method: Principal Component Analysis.
Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.
a Rotation converged in 5 iterations.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 66
Twitter Samenwerking:
Component Rotated Component Matrix(a) 1 2
Twitter helpt mij bij het zoeken naar een baan .82
Via Twitter kom ik in contact met mensen die interessant zijn voor mijn werk .83
Ik ga naar bijeenkomsten (e.g. conferenties, 'Open Coffee') waarvan ik heb gehoord via Twitter en die handig kunnen zijn voor mijn werk
.65 .58
Via Twitter werk ik samen met anderen aan nieuwe producten en/of diensten .89 .31
Via Twitter werk ik samen met anderen aan presentaties/ white papers .92
Via Twitter overleg ik met mijn naaste collega's .49
Extraction Method: Principal Component Analysis.
Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.
a Rotation converged in 5 iterations.
LinkedIn Samenwerking:
Component Rotated Component Matrix(a) 1 2
LinkedIn helpt mij bij het zoeken naar een baan .83
Via LinkedIn kom ik in contact met mensen die interessant zijn voor mijn werk .78
Ik ga naar bijeenkomsten (e.g. conferenties, 'Open Coffee') waarvan ik heb gehoord via LinkedIn en die handig kunnen zijn voor mijn werk
.77
Via LinkedIn werk ik samen met anderen aan nieuwe producten en/of diensten .96
Via LinkedIn werk ik samen met anderen aan presentaties/white papers .96
Extraction Method: Principal Component Analysis.
Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.
a Rotation converged in 5 iterations.
Vertrouwen:
Component Rotated Component Matrix(a) 1 2
hebben veel kennis over de onderwerpen die we bespreken .89
hebben specifieke kennis die positief kan bijdragen aan de gesprekken .87
lijken succesvol te zijn in de activiteiten die zij ondernemen .73
zullen alles binnen hun bereik doen om anderen te helpen .66
doen hun best om eerlijk met elkaar om te gaan .67
gedragen zich niet altijd zoals gewenst is (recode) .79
Extraction Method: Principal Component Analysis.
Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.
a Rotation converged in 5 iterations.
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 67
Bijlage D: Populatie parameters
Geslacht
Totaal: LinkedIn: Twitter:
Man 77,50% Man 80,50% Man 83,80%
Vrouw 22,50% Vrouw 19,50% Vrouw 16,20%
leeftijd
Totaal LinkedIn Twitter
<20 1,4% <20 0,8% <20 1,50%
20 tot 25 15,5% 20 tot 25 15,0% 20 tot 25 14,70%
25 tot 30 38,7% 25 tot 30 38,3% 25 tot 30 44,10%
30 tot 35 12,6% 30 tot 35 12,8% 30 tot 35 10,30%
35 tot 40 16,1% 35 tot 40 17,3% 35 tot 40 14,70%
40 tot 45 6,3% 40 tot 45 6,8% 40 tot 45 2,90%
45 tot 50 7,0% 45 tot 50 6,8% 45 tot 50 10,30%
50 tot 55 1,4% 50 tot 55 1,5% 50 tot 55 1,50%
55 > 0,7% 55 > 0,8% 55 > 0%
Beroepsgroep
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 68
Bijlage E: Moderatie analyses
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 69
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 70
Virtual Communities De bron voor professionele ontwikkeling?
Masterthesis Bastiaan Boerkamp 71
Moderatie analyse: samenwerking LinkedIn Banen Bijeenkomst/peer
Hoog vertrouwen Laag vertrouwen Hoog vertrouwen Laag vertrouwen Dimensies actieve deelname: F β t F β t F β t F β t model 1 .85 2.71* 3.69** .66 Frequentie .00 .02 -.08 -.2 .31** 2.68 -.21 -.44 Connecties .08 .61 .79 2.19 -.05 -.4 -.01 -.02 Groups .12 1.02 -.66 -2.12 .07 .64 .49 1.31 model 2 1.29 4.37* 5.5** 1.08 Frequentie .29** 2.79 -.21 -.59 Connecties .08 .69 .74* 2.74 Groups .12 1.06 -69* -2.55 .06 .57 .49 1.38 model 3 2.11 10.8*** 1.89 Frequentie Connecties .32*** 3.28 Groups .15 1.45 .35 1.37 model 4 Frequentie Connecties Groups * Coefficient is significant at the 0.05 level (2-tailed). ** Coefficient is significant at the 0.01 level (2-tailed). *** Coefficient is significant at the 0.001 level (2-tailed).