Download - Voor de syllabus van de cursus, klik hier
Basiscursus veldbiologie
1
Datum Lesnummer Docent Excursie Plaats excursie
Wo 6 april Les 1: Landschap Wilbert Kerkhof Geen excursie
Wo 13 april Les 2: Vogels Tom Damm 17 april, 09.00 uur Oudorperhout
Wo 20 april Les 3: Strand Wilbert Kerkhof 24 april Wijk aan Zee
Wo 11 mei Les 4: Amfibieën en reptielen John Scheepe 22 mei
Wo 18 mei Les 5: Hydrobiologie Jaap Cost Budde 22 mei
Wo 25 mei Les 6: Planten Sipke Gonggrijp 29 mei
Basiscursus veldbiologie
KNNV Regio Alkmaar
Syllabus 2016
Basiscursus veldbiologie
2
Inleiding
De bedoeling van de cursus is dat u tijdens en na de cursus met andere
ogen gaat kijken naar het landschap en zijn bewoners in en om
Alkmaar.
We beginnen met het landschap Een doorsnede van Noordzee tot
IJselmeer. Aan de hand van het landschap wordt een aantal begrippen
over landschap, flora en fauna geïntroduceerd.
In de lessen erna gaan we vooral in op de planten en dieren in onze
omgeving. Hoe komen we achter hun naam? Wat hebben ze hier te
zoeken? Van welke organismen zijn ze afhankelijk? Hoe kwetsbaar
zijn ze en hoe kunnen we ze beschermen?
We hopen dat u aan het einde van de cursus uw omgeving met andere
ogen beziet en dat u misschien wel besluit zich verder op dit gebied te
ontwikkelen door lid te worden van een organisatie die zich inspant
om de natuur, zoals wij u die hebben leren kennen, te bestuderen en te
beschermen.
De cursus wordt gegeven door leden van de Koninklijke Nederlandse
Natuurhistorische Vereniging (KNNV), afdeling regio Alkmaar. De
KNNV werd door o.a. Heimans en Thijsse opgericht in 1901 - ze
bestaat dit jaar dus 115 jaar- om de natuurstudie te bevorderen. De
afdeling regio Alkmaar is 98 jaar oud.
Beroemd zijn de uitgaven van de KNNV Uitgeverij, met als parel de
serie “Nederlandse Fauna”. KNNV-leden krijgen 10% korting op de
KNNV uitgaven.
Naast de KNNV zijn in ons gebied ook actief het Instituut voor
Natuureducatie (IVN) afdeling Noord-Kennemerland, die meer de
nadruk op educatie legt, en de Vogelwerkgroep Alkmaar, die zich
beperkt tot de studie van de vogels.
Inhoud van de syllabus
Inleiding
Les 1. Landschap
Les 2. Vogels
Les 3. Strand
Les 4. Amfibieën en reptielen
Les 5. Hydrobiologie
Les 6 Planten
Basiscursus veldbiologie
2
Les 1. Landschap, ecosystemen
Inhoud van de les:
Het ontstaan van het landschap
Van landschap naar ecosysteem
Biotopen en levensgemeenschappen
De naamgeving van levende wezens
Indeling van organismen in vijf rijken
De geschiedenis van het land.
Noord-Holland kent geologisch gezien een korte maar heftige
ontstaansgeschiedenis. De invloed van de zee in verschillende tijden
is nog goed in de gevormde landschappen terug te vinden. Zand- en
kleiafzetting, veenvorming en menselijke activiteiten zijn duidelijk
van invloed geweest en herkenbaar in de structuren van de bodem en
van de begroeiing. Door deze invloeden zijn diverse landschapstypen
ontstaan met verschillende ecosystemen en daarin biotopen met
eigen levensgemeenschappen. Veel van de voorkomende soorten zijn
aangepast aan de plaatselijke omstandigheden en komen daardoor
niet op andere plekken voor.
Van landschap naar ecosysteem
Het landschap - en dus ook het biotoop - blijkt te bestaan uit
levenloze dingen (abiotische factoren) zoals zoet water, temperatuur,
bodem en levende wezens (de biotische factoren).
De levende wezens worden ingedeeld in verschillende rijken zoals,
eencelligen, schimmels, planten en dieren. Alle afzonderlijke soorten
stellen eigen eisen aan hun leefomgeving. Sommige komen slechts
zeer plaatselijk voor vanwege bijvoorbeeld de binding aan een
grondsoort, waardplant, gastheer of een combinatie hiervan. Andere
soorten hebben juist een grotere verspreiding b.v. vanwege de grote
beschikbaarheid van basisvoorwaarden die de soort stelt.
Biotopen en levensgemeenschappen
De in een biotoop voorkomende organismen hebben vaak een
bepaalde relatie met elkaar. De meest belangrijke daarvan is een
voedselrelatie. Zo kunnen dieren niet leven in een biotoop zonder
planten of, op zeer kleine schaal, bacteriën. We spreken hierbij dan
over producenten en consumenten. Het totaal aan soorten in een
biotoop kan weergegeven worden in een voedselweb of een
voedselpiramide. Inzicht in deze relaties kan zorgen voor meer begrip
over het voorkomen en de levenswijze van soorten. In het
practicumdeel van de les wordt hier nader op ingegaan.
Docent: Wilbert Kerkhof
Mail: [email protected]
Basiscursus veldbiologie
3
Practicum
In de lesruimte zijn 16 verschillende genummerde organismen opgesteld. De cursisten dienen
de soorten van de juiste naam en nummer te voorzien en ze in het juiste habitat plaatsen.
In het tweede deel van de opdracht moeten de soorten op het juiste niveau in verschillende
voedselpiramides worden gerangschikt.
In de nabespreking van de opdracht worden verschillende ecosystemen en daarin
voorkomende soorten nader besproken.
Basiscursus veldbiologie
4
Naamgeving
De soortnaam.
Bij het practicum hadden de meeste soorten een Nederlandse naam. Het probleem is dat een soort ook buiten Nederland kan voorkomen en dan een andere naam krijgt. Linnaeus (1707- 1778) heeft dat probleem opgelost door de soort twee namen te geven (binaire nomenclatuur) een geslachtaanduiding en een soortnaam, in het Latijn, en daarachter de naam van de beschrijver van de soort. Vergelijk het maar met onze naamgeving: de Mol (geslacht) Linda (soort)- alleen hier ontbreekt de naamgever. Voorbeeld: Leucorrhinia pectoralis, gevlekte witsnuitlibel (Charpentier, 1825) Leucorrhinia dubia, venwitsnuitlibel (Van der Linden,1825) Leucorrhinia rubicunda, noordse witsnuitlibel (Linnaeus, 1758) Libellula depressa, platbuik (Linnaeus, 1758)
Je ziet meteen wie naaste familie van elkaar is en wie de
wetenschappelijke naam en de soortbeschrijving heeft gegeven.
Ordening en naamgeving van soorten in de biologie heet
systematiek.
Gevlekte witsnuitlibel
Basiscursus veldbiologie
5
Ordening: de vijf rijken
We zien dat er in een landschap drie groepen soorten zijn:
producenten (de groene planten), consumenten (de dieren) en
reducenten (schimmels en bacteriën). Als we dit gegeven
combineren met het type cel waaruit levende wezens zijn
opgebouwd, dan kunnen we alle levende wezens op aarde, en dus
ook die in een polder, plaatsen in vijf rijken. Ook dit is weer een
stukje systematiek, net als de naamgeving.
Bacteriën zijn reducenten en bestaan uit één primitieve cel. Zij
vormen het rijk van de prokaryoten. Alle andere organismen zijn
opgebouwd uit één of meer ‘moderne’ of eukaryotische cellen.
Bestaan ze uit één cel dan vormen ze het rijk van de Eencelligen.
Bestaat het organisme uit een bijzondere eukaryotische cel, de hyfe,
is het meercellig en is het een reducent dan zit het in het
Schimmelrijk. Bestaat het uit een eukaryotische cel met celwand en
is het een producent dan plaatst men die in het Plantenrijk. En
tenslotte: eukaryotische cel zonder celwand en consument:
Dierenrijk.
Zoals met alle wetenschap is ook dit een tijdelijke indeling.
Tegenwoordig is het veel ingewikkelder. Met de recente
mogelijkheden om via DNA-onderzoek soorten tot op celniveau te
beoordelen zijn veel van de oude indelingen niet correct gebleken
en door nieuwe afspraken vervangen. Zie deel 10 van de
Nederlandse Fauna “De Nederlandse Biodiversiteit”, dat
verschenen is in 2011, het Jaar van de Biodiversiteit.
Literatuur
- Getekend land, Herman Lambooij, Hoogheemraadschap
Noordhollands Noorderkwartier 1987
- …die water keert, Herman Lambooij, Hoogheemraadschap
Uitwaterende sluizen 1994
- De Nederlandse libellen, Dijkstra et.al., Naturalis/EIS/KNNV
2002
- De Nederlandse biodiversiteit, Noordijk et. al., Naturalis/EIS
Nederland 2010
Excursie
Locatie wordt nader bekend gemaakt
De vijf rijken
1. Bacteriën
2. Eencelligen
3. Schimmels
4. Planten
5. Dieren
Basiscursus veldbiologie
6
Les 2: Vogels docent Tom Damm
Bij dit thema worden de volgende onderwerpen behandeld:
Ordening binnen het dierenrijk
Bouwplan van vogels
Diversiteit van vogels
Levenscyclus
Gedrag
Determinatie
Veldonderzoek
Binnen het dierenrijk zijn de gewervelden, gekenmerkt door een inwendig skelet, een bij
velen goed bekende groep: we behoren er zelf toe, net als onze trouwe viervoeters, de kikkers
of vissen in onze vijver en de alom aanwezige vogels. Na een inleiding over de verschillende
klassen binnen de gewervelden wordt dieper ingegaan op de klasse van de vogels, omdat die
in onze streken verreweg de meeste soorten omvat, die bovendien relatief gemakkelijk
waarneembaar zijn.
Ordening
De gewervelden die bij ons voorkomen worden
onderverdeeld in de klassen in de figuur Ordening.
Deze klassen worden in de les globaal behandeld.
Bouwplan van vogels
Vogels zijn warmbloedig, hebben één paar loop- of
zwempoten, één paar vleugels, veren en een snavel.
De botten zijn hol en daarmee aangepast aan het
vliegen. Verder wordt met name ingegaan op zaken
die afwijken van die bij andere gewervelden.
Diversiteit van vogels
Vogels vind je in allerlei soorten en maten, van de zeer
kleine kolibries tot en met de Struisvogel. Van stevig
uitziende vogels met sterke klauwen en een haaksnavel
tot ranke vogels op stelten met een lange dunne snavel.
Op basis van dit soort kenmerken zijn de vogels
gegroepeerd in orden en families. De bij ons broedende
en als doortrekker of wintergast voorkomende vogels
behoren tot 21 ordes. De belangrijkste hiervan zullen
worden besproken. De cursisten worden geholpen om
zelf verschillende ordes en families te herkennen. De
groepen die in onze omgeving aangetroffen kunnen
worden krijgen hierbij de meeste aandacht.
Rijk
Animalia
Fylum
Chordadieren
Subfylum
gewervelden
Klasse
Rondbekken
Klasse
Kraakbeenvissen
Klasse
Straalvinnigen
Klasse
Amfibieen
Klasse
Zoogdieren
Klasse
Reptielen
Klasse
Vogels
Wintertaling
Ordening
Basiscursus veldbiologie
7
Levenscyclus
In het algemeen maken vogels nesten, leggen ze eieren en
bebroeden ze die, waarna de jongen óf direct het nest
verlaten (nestvlieders) óf op en rond het nest opgroeien tot
ze kunnen vliegen (nestblijvers). Daarna trekt een deel van
de vogels weg, terwijl een ander deel hier blijft en
gezelschap en concurrentie krijgt van vogels uit noordelijker
en oostelijker streken. Aan de hand van enkele voorbeelden
wordt dit toegelicht.
Gedrag
In dit onderdeel worden allerlei gedragingen besproken,
zoals zang, balts, poetsgedrag, voedselzoeken, rui en
(slaap)trek. Binnen de besproken ordes en families vertonen
de soorten hierin grote overeenkomsten.
Determinatie
Terwijl voor het onderscheiden van ordes en families
meestal structuurkenmerken bepalend zijn, gaat het binnen
de families vaker om verschillen in het verenkleed. Bij
zangvogels is het geluid dat ze produceren vaak een handig
hulpmiddel, omdat je dat eerder hoort dan dat je de vogel
ziet. Tijdens het tweede deel van de avond wordt geprobeerd
een aantal soorten te determineren.
Veldonderzoek
In het veld is een verrekijker eigenlijk onmisbaar en vaak is
ook een telescoop een zeer handig hulpmiddel. Daarnaast
worden nog enkele andere hulpmiddelen getoond en
besproken.
Literatuur en websites
vogelbescherming.nl
vogelvisie.nl
sovon.nl
Excursie
Datum excursie: zondag 17 april, Tijd: 9:00 uur, locatie:
Oudorper Polder. Verzamelen: Bij fietsbrug over Hoornsche
Vaart (vlakbij het zwembad).
Bruine kiekendief
Rietzanger
Kluut
Basiscursus veldbiologie
8
Les 3 Het Strand
Het grootste natuurgebied van Nederland is zonder twijfel
de Noordzee. In het water en op de bodem vindt een
veelheid van dieren een plek om te leven. Hoewel het
merendeel van deze natuur onder water verborgen blijft
zijn er op het strand toch nog veel soorten en resten van
soorten van achtergebleven zeeleven te vinden.
In de les over zee en strand wordt een grote
verscheidenheid aan onderwerpen in een powerpoint
presentatie behandeld.
Hard substraat en zacht substraat
Hoog water, laag water
Ordening
1. schelpen
2. vissen
3. kwallen
4. krabben
5. stekelhuidigen
6. wieren
Determineren (practicum gedeelte)
Hard substraat en zacht substraat.
De Nederlandse kust bestaat voor het grootste deel uit zand. De meeste levensvormen in onze
zee zijn dan ook aangepast aan die omstandigheid. In deze habitat zijn er meer organismen die
zich ingraven dan vastklampers.
Bij havenhoofden en met basalt beklede dijken en strekdammen komen juist de soorten van harde ondergronden voor.
Het derde millieutype is de waterkolom. Hierin leven vrij levende organismen als plankton,
kwallen, inktvissen en vissen.
Verschillende levensgemeenschappen worden tijdens de les behandeld.
Hoog water, laag water. Onder invloed van de stand van de maan bewegen alle grote watermassa’s op aarde. Dit resulteert
in eb- en vloedstromen langs de kusten, ook wel het getij genoemd. Dit getij heeft belangrijke
invloed op het voorkomen van kustleven. Sommige soorten verdragen het om regelmatig droog te
vallen terwijl andere daar niet tegen bestand zijn. Ook voor het zoeken op het strand is het getij
van belang. Zowel op de hoogwaterlijn als langs de laagwaterlijn worden interessante vondsten
gedaan.
Basiscursus veldbiologie
9
Ordening
Schelpen
Schelpen zijn de uitwendige skeletten van weekdieren.
Afgaand op de vorm van de schelp en het weke lichaam
kunnen de weekdieren in verschillende klassen onderverdeeld
worden. 1. keverslakken
2. (huisjes)slakken
3. olifantstanden
4. tweekleppigen
5. inktvissen
Tijdens de les worden belangrijke kenmerken van de verschillende
schelpen besproken.
Vissen
Enkele van de voorkomende vissen worden besproken, ook
eikapsels van roggen en haaien worden behandeld.
Kwallen
Aan deze holtedieren wordt kort aandacht besteed. De plaats in
het dierenrijk, de leefwijze en de trefkans per seizoen komen
aan bod.
Krabben
Enkele soorten kreeftachtigen zoals krabben, heremietkreeften,
zeepokken en eendenmossels worden getoond.
Stekelhuidigen
Van de zeesterren en zee-egels zijn diverse soorten op het strand te
vinden, om welke soorten het gaat en waar en wanneer je ze kunt
vinden komt ter sprake.
Wieren
De meeste wieren hebben een harde ondergrond nodig om zich
aan te hechten. Als deze veelcellige algen echter losraken bij een
storm kunnen ze met de zeestromen over grote afstanden
meegevoerd worden en op het strand achterblijven. Enkele van
de meer algemene soorten worden behandeld.
Determineren (practicum)
Met behulp van schelpenzoekkaarten en verschillende veldgidsen
gaan de cursisten zelf aan de slag. Van 15 tot 20 soorten schelpen
moet de naam gevonden worden en van sommige soorten ook nog
extra ecologische informatie opgespoord worden. Dat wat normaal
na het strandbezoek gedaan wordt vindt op deze avond dus juist
vooraf plaats.
Noorzeekrab
Kompaskwal
Braam
Basiscursus veldbiologie
10
Informatie
Tijdens de les zullen veel verschillende soorten
strandvondsten uitgestald worden.
Ook is er een breed scala aan literatuur aanwezig
waarmee de cursisten zich tijdens het practicum
mee vertrouwd kunnen maken.
Verder zijn alle bij de KNNV beschikbare zoekkaarten
voor het strand aanwezig.
Op de eigen website van de KNNV regio Alkmaar
staan alle excursieverslagen van de laatste jaren.
Veel extra informatie over en van de strandwerkgroep
is te vinden in de digitale nieuwsbrief de Knorhaan op
dezelfde website.
Op de volgende websites is informatie te vinden over dit
onderwerp:
www.Nederlandsesoorten.nl
www.soortenbank.nl
www.anemoon.org
www.zeeinzicht.nl
www.krabbennet.nl
www.natuurinformatie.nl (schelpen)
www.getij.nl
Excursie
Locatie en tijdstip worden nader bekend gemaakt.
Eikapsels hondshaai
Gewone slangster
Weduweroos
Basiscursus veldbiologie
11
Les 4. Amfibien en reptielen Docent: John Scheepe
Wat is herpetofauna:
De naam is afgeleid van het Griekse “herpeton”, kruipend dier.
De herpetofauna omvat twee aparte klassen van gewervelde dieren: Amfibieën en Reptielen.
Wat ze gemeenschappelijk hebben is, behalve het “kruipende”, het koudbloedige.
Welke onderwerpen komen aan bod:
Een overzicht van inheemse reptielen en amfibieën;
Overeenkomsten en verschillen;
De biotoop waarin zij gedijen;
Soortherkenning, waarbij vooral aandacht gegeven wordt aan soorten die in Noord-
Holland voorkomen;
Waarnemen en herkennen van amfibieën en reptielen;
Bedreigingen.
Welke kennis wordt als bekend verondersteld:
Taxonomie;
Koud- en warmbloedig.
Hazelworm
Basiscursus veldbiologie
12
Overzicht Amfibieën en Reptielen in Noord-Holland Cross-list: Nederlands -Wetenschappelijk - Engels
kleine watersalamander Lissotriton vulgaris Smooth newt
kamsalamander Triturus cristatus Northern crested newt
poelkikker Rana lessonae Pool frog
bastaardkikker Rana klepton esculanta Edible frog
meerkikker Rana ridibunda Marsh frog
groene kikker complex Rana esculenta synklepton Water frogs
bruine kikker Rana temporaria Common frog
heikikker Rana arvalis Moor frog
gewone pad Bufo bufo Common toad
rugstreeppad Bufo calamita Natterjack
ringslang Natrix natrix Grass snake
zandhagedis Lacerta agilis Sand lizard
hazelworm Anguis fragilis Slow worm
Rugstreeppad
Kleine watersalamander
Basiscursus veldbiologie
13
Les 5. Sloot en plas. docenten: Jaap Cost Budde en Coen de Rijk
Mail: [email protected]
Hydrobiologie en waterkwaliteit.
In de Europese Kaderrichtlijn Water zijn naast de abiotische gegevens, zoals zuurgraad,
zuurstofgehalte en voedingsstoffen, ook inventarisaties van flora en fauna in het water van
groot belang voor het meten van die waterkwaliteit. In dit gedeelte van de cursus geven we een
inleiding over de algemene ecologische processen van water, een (zeer kort) overzicht van
welke groepen organismen zich in water bevinden, een praktische methode om waterkwaliteit
te meten aan de hand van waterorganismen. En tenslotte geven we een aantal typeringen van
water zoals die gebruikt worden bij natuurbeheerders zoals het waterschap en recreatievissers.
Ecologie
Het voorkomen van verschillende vormen van leven in
water is afhankelijk van een aantal ingewikkelde
processen. We bekijken twee belangrijke processen die
van belang zijn voor leven in een vijver, en de
voorwaarden daarvoor.
Bacteriën kunnen voedingsstoffen zoals meststoffen ook
zonder zuurstof omzetten in bruikbare stoffen voor
plantengroei. We merken dat vooral aan de stoffen die
daarbij ontstaan: methaangas en zwavelwaterstof (rotte
eieren) en een grote hoeveelheid voedselrijk slib.
Plantengroei is nodig voor het tweede proces om de
kringloop volledig te maken: de fotosynthese. Weinig
zonlicht , bijvoorbeeld door troebel water, leidt niet tot
een volledig ontwikkeld systeem van producenten en
reducenten. “We missen iets”: groene planten, grotere
insecten en roofvissen die jagen in helder water.
Waterkwaliteit
Water kan onder goede omstandigheden zichzelf schoon
te maken (zelf reinigend vermogen). Zelfs van giftige
stoffen. Behalve zuurstof en zonlicht speelt stroming een
belangrijke rol. In poldersloten ontstaat die door bemaling
en natuurlijke afwateringen. Ook microstroming door de
afwezigheid van waterplanten is een onderschatte factor.
Bij vijvers en plassen komt daar ook een stroming bij die
ontstaat door dieper kouder water en warmer
oppervlaktewater.
Basiscursus veldbiologie
14
Soorten waterbewoners.
We laten op de zoekkaart een aantal soorten dieren zien.
In de les behandelen we een aantal soortgroepen om een idee te geven over de diversiteit van
waterleven.
Waterplanten: oeverplanten: Riet, Lisdodde, enz. drijvende waterplanten: Gele Plomp,
Waterlelie, Kroos (6 soorten) enz, .ondergedoken waterplanten: Kranswieren (8), Waterpest
(2), fonteinkruid, enz.
Fytoplankton: Holtedieren, Sponzen, Poliepen, kwallen, mosdiertjes, Bacteriën en Algen
Blauwalgen, Groenalgen (flap, waternetje) , Sieralgen (diatomeeën )
Protozoa en Metazoa: Flagellaten, Wimperdiertjes, sponzen, Rotordiertjes, Poliepen,
Radardiertjes, Poliepen, Watervlooien en Mosselkreeftjes
Macrofauna : Platwormen (8), Bloedzuigers (10), Borstelwormen (7 groepen; tubifex) ,
Kreeftachtigen en Schaaldieren (31, waaronder karperluis en waterpissebed en vlokreeften),
Watermijten (128, waaronder de rode “spinnetjes”), Waterspinnen (1), Wantsen ( 47 soorten
o.a. bootsmannetjes, schaatsenrijders) , Libellen (23), Kokerjuffers (49), Slijkvliegen,
Sponsgaasvliegen (4), Haften (7), Kevers (139), Larven van vliegen en muggen en motjes
(125), Slakken (36; moerasslak, diepslak), tweekleppigen (11 o.a. Zwanenmossel)
Gewervelden: Vissen en Amfibieën (en hun “larven”)
Basiscursus veldbiologie
15
Waterkwaliteit meten
Het ligt voor de hand om de waterkwaliteit te meten. We
kunnen dat bijvoorbeeld doen aan de hand van de levende
organismen, de biodiversiteit . We kunnen kijken naar de
meest kritische soorten organismen en aan de hand daarvan
kijken of een watermilieu een goede kwaliteit heeft.
Veel insecten zoals bijvoorbeeld de waterspin maken een
luchtbel voor onder water. Hiervoor moet de oppervlakte-
spanning van water hoog zijn en dat lukt niet met teveel
voedingszouten in het water.
Bepaalde kranswiersoorten groeien in een milieu met een
specifieke zuurgraad.
We gebruiken als praktijkopdracht de methode van
Margalef, omdat daarbij geen uitbreide soortenkennis nodig
is. Alleen de verhouding tussen het aantal soorten en
individuen van een soort is van belang. In Noord-Holland
voldoet overigens geen enkel water aan de eisen van de
Kaderrichtlijn Water. Alle wateren zijn veel te voedselrijk
(eutroof) voor een goede biodiversiteit.
Typeringen van water
Waterbeheerders delen graag hun watertypen in naar de
meest kenmerkende soorten. Dat zijn in Noord-Holland
natuurlijk de vissen. Er zijn uiteraard nauwkeuriger
indelingen op grond van bijv. stroming en zoutgehalte.
1. Brasem-Karpers type
Sloten met traag stromend water en weinig waterplanten,
veel anaerobe afbraak en een dikke sliblaag. Brasems
woelen de sliblaag om op zoek naar voedsel en de sloten
blijven permanent troebel. Ook karpers, die zich met algen
voeden, en snoekbaars zijn hier te vinden.
2. Snoek-blankvoorn type
Deze sloten hebben wel veel oeverbegroeing zoals riet en
ook wel oppervlakteplanten zoals gele plomp maar weinig
ondergedoken planten. In de stad is het een heel normaal
type.
3. Snoek-Zeelt type
Snoek en zeelt zijn zichtjagers en worden gevonden in
helder water met veel waterplanten .
Larvehuidje van waterjuffer
Gerande oeverspin
Basiscursus veldbiologie
16
Literatuur en websites.
Steenbergen H.A.red.; Macrofauna atlas van Noord-
Holland; Dienst ruimte en groen provincie N-Holland , jan
1993
Drost H., Cuppen H. et. al.; De Waterkevers van Nederland
KKNV uitgeverij 1992
Spijkman F., Kranenberg J.; Herkenning zoetwatervissen :
Stichting Ravon, 2006
Scheffer M., Cuppen J.; Vijver, Sloot en Plas, Tirionnatuur
2005
Streble L. Rauter; Das Leven in Wassertropfen, Kosmos,
2001
Simons J. ; Bentische zoetwateralgen ; KNNV 2006
Smit H. & Van der Hammen; Atlas van de Nederlandse
watermijten, 2000
Excursie: locatie en tijdstip worden nader bekend gemaakt.
Basiscursus veldbiologie
17
Les 6.
foto
Inleiding
De omgeving van Alkmaar, met de duinen en het
polderland, herbergt een rijke plantengroei. In deze les
krijgen de cursisten daar een glimp van te zien. Er wordt
geprobeerd meer grip te krijgen op de plantenwereld
door inzicht te geven in de indeling in families en in het
bestaan van plantengemeenschappen. De cursisten
krijgen verder uitleg over floristisch veldonderzoek en
gaan zelf aan de slag om planten en mossen op naam te
brengen.
Indeling van de plantenfamilies
Carl von Linné (Linnaeus) was één van de eersten die, in
het midden van de 18e eeuw, het planten- en dierenrijk
ordende. Hij splitste het hogere plantenrijk in tweeën op
grond van slechts één kenmerk: planten met verborgen
geslachtsorganen en planten met goed waarneembare
geslachtsorganen. Eenvoudiger gezegd: planten zonder
bloemen (sporenplanten) en planten met bloemen
(zaadplanten). Aan beide groepen wordt aandacht
besteed.
Flora
In de Flora van Heukels, de ‘plantenbijbel’ van
Nederland, staan de soorten niet op alfabetische
volgorde, maar volgens de meest actuele inzichten over
hun afstamming. Het onderzoek naar de
plantenstamboom is nog niet afgerond. Door DNA-
onderzoek ontstaan nieuwe inzichten over de
verwantschap tussen soorten.
Bij het thema planten en mossen worden de volgende onderwerpen behandeld:
Indeling van de plantenfamilies
Plantengemeenschappen
Determinatie
Veldonderzoek
Docent: Sipke Gonggrijp
Email: [email protected]
Basiscursus veldbiologie
18
Determinatie
Een deel van de avond staat in het teken van de determinatie.
Met behulp van flora’s, zoekkaarten en loepjes gaan de cursisten
zelf planten en mossen op naam proberen te brengen.
Veldonderzoek
In dit lesonderdeel wordt kort stilgestaan bij
inventarisatiemethoden in het veld, het gebruik van een streeplijst
en het aanleggen van een herbarium.
Literatuur en websites
R. van der Meijden, 2005. Heukels 'Flora van Nederland, ed.
23. Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten;
E.J. Weeda et al, Nederlandse Oecologische Flora, wilde
planten en hun relaties, deel 1 t/m 5;
E.J.Weeda et al, Atlas van de Plantengemeenschappen in
Nederland, deel 1 t/m 4, KNNV Uitgeverij;
www.floron.nl
www.blwg.nl
www.verspreidingsatlas.nl
Plantengemeenschappen
Vegetatie vertoont ordening. Binnen het plantendek zijn
structuren te onderscheiden. Duidelijk is het onderscheid
in bossen, heidevelden, graslanden en moerassen. Maar
ook daarbinnen is sprake van systematische verschillen.
Glanzend groene cultuurgraslanden zijn duidelijk anders
dan orchideeënrijke krijthellingen of duingraslanden. In de
plantensociologie wordt in dit verband gesproken van
verschillende plantengemeenschappen.
Excursie
Locatie en tijdstip worden nader bekend gemaakt
Basiscursus veldbiologie
19
Begrippenlijst Begrip Verklaring Abiotisch
Niet door levende organismen veroorzaakt of daaruit opgebouwd.
Abiotische factoren Behoren tot het niet levende milieu en beïnvloeden een organisme, b.v. licht, temperatuur, vochtigheid, bodemgesteldheid, zoutgehalte….
Analyse
Ontleding in bestanddelen
Basisch
Stof die waterstof-ionen kan binden. =alkalisch
Binoculair
Stereomicroscoop, waarmee met twee ogen vergrotingen kunnen worden bekeken.
Biologie Leer van het leven
Biotische factoren
Invloeden uit de omgeving, die hun oorsprong hebben in levende wezens. B.v. relaties tussen planten onderling, plant-dier, dier-dier.
Biomassa
Totale gewicht van organismen per oppervlakte of ruimte-eenheid.
Bodemdieren
=bodemfauna; de dieren die in de bovenste laag van de bode3m levenen daar hun voedsel vinden. Van groot belang voor het geschikt maken en houden van de bodem voor plantengroei. B.v. eencelligen, insecten, slakken, wormen
Bodemflora Planten, algen, schimmels en bacteriën die in de bovenste laag van de bodem leven. Van belang voor het beschikbaar komen en houden van voedingsstoffen in de bodem.
Broedbiotoop
Deel van het landschap dat alle geschikte kenmerken heeft om een vogelsoort succesvol te laten broeden.
Buffer
Zuurteregelaar, een zuur-base koppel dat zorgt voor een evenwicht in pH in een vloeistof.
Carnivoren
(L., carnis=vlees; vorare=verslinden) dieren die hoofdzakelijk van deierlijk voedsel leven., b.v. roofdieren, roofvogels, roofvissen…
Ecologie Wetenschap die de onderlinge betrekkingen bestudeert tussen biotische en abiotische factoren in een gebied.
Ecosysteem Dat deel van een landschap waarin de levensvoorwaarden gelijk zijn, b.v. heide, sloot, moeras, bos… Het vormt een eenheid tussen het abiotische milieu en de erin levende organismen. Een ecosysteem bevindt zich in een biotoop.
Basiscursus veldbiologie
20
Eencelligen
Microscopisch kleine organismen, plantaardig of dierlijk, soms met tussenvormen. Belangrijke organismen, die in alle levensprocessen een rol spelen.
Ethologie
Gedragsleer bij dieren. Objectief waarneembare gedragspatronen worden bestudeerd en geanalyseerd, b.v. eten, rusten, balts, broeden…
Fotosynthese
Chemisch proces waarbij in bladgroenkorrels uit water, kooldioxide en licht, glucose en zuurstof ontstaat.
Fundament
Grondslag van een gebouw, basis waarop een gebouw staat.
Grondsoort
Materiaal waaruit de bodem is opgebouwd. Afhankelijk van het materiaal zijn er kleigronden, zandgronden, veengronden, humusgronden,…
Hardheid (van water)
De concentratie van magnesium– en carbonaat- ionen in water. Bij Franse hardheid wordt alleen het kalkgehalte bepalend.
Herbivoren
Planteneters
Helofytenfilter
Waterzuiveringssysteem dat gebruik maakt van verschillen in bodemstructuur en een zone met water en oeverplanten; riet, lisdodde…. Het belangrijkste zuiverende effect wordt bereikt door bacteriële werking in de bodem tussen de plantenwortels.
Infrastructuur
Totaal aan voorzieningen in een gebied. Wegen, sloten, riolering, enz..
Kalkgehalte
Concentratie van calciumcarbonaat in de bodem. Kalkgehalte bepaalt de zuurgraad van de bodem. Kalk zorgt voor mineralisatie van organische stoffen die daardoor sneller beschikbaar komen voor plantengroei. Kalk draagt bij aan een meer losse structuur van de bodem.
Kleigronden
Bodems die bestaan uit zeer kleine deeltjes sedimentgesteente. Kleigronden bevatten weinig organisch materiaal, maar houden water beter vast dan zandbodems.
Koolstofdioxide CO2 Reukloos en geurloos gas. Komt vrij bij verbrandingsprocessen b.v. ademhaling, wordt door planten gebruikt bij de fotosynthese om glucose te produceren.
Levensgemeenschap
De levende organismen die tezamen een gebied bewonen
Mossen
Eenvoudige landplanten zonder vaatbundels of wortels. Ze planten zich voort door middel van sporen.
Natuurwaarden
De waarde van een gebied gezien vanuit natuurbeschermingsperspectief.
Neutraal (PH)
Niet zuur of basisch. Zonder vrije H+ of OH- ionen, b.v. (gedestilleerd) water.
Oplosbaarheid
De mate waarin een stof kan oplossen in een andere stof
Oppervlaktespanning
Natuurkundig verschijnsel dat het oppervlak van een vloeistof zich gedraagt als een veerkrachtige laag. (Lichte voorwerpen zinken niet door de oppervlaktespanning.)
Organismen Levende wezens ( worden verdeeld in 5 rijken; bacteriën, eencelligen, schimmels, planten,dieren ) .
Basiscursus veldbiologie
21
Polder
Gebied dat lager ligt dan het omringende water en waarvan de waterstand kunstmatig geregeld kan worden.
Predator
Jagend dier, vangt en dood de prooi om voedsel te bemachtigen.
Producenten,biologisch
Groene planten, produceren organisch materiaal en zuurstof.
Reducenten
Organismen (schimmels, bacterien) die organische stoffen omzetten in anorganische stoffen.
Reliëf
Aanduiding voor hoogteverschil in het landschap, heuvels, dalen, bergen.
Schimmels
Een van de rijken van de levende wezens. Organismen zonder bladgroen bestaande uit een zwamvlok. Vruchtlichamen zeer klein tot groot (paddenstoelen) Werden tot voorkort bij de planten ingedeeld, maar lijken door recent verworven inzichten dichter bij het dierenrijk te staan.
Standvogel
Vogelsoort waarvan (vrijwel) alle individuen in, of zeer dichtbij, het broedgebied blijven overwinteren.
Strandwal
Een door de branding opgeworpen, boven het zeeniveau liggende, zandbank. Oude strandwallen zijn zichtbaar in het polderlandschap achter de duinen.
Trekvogel
Een vogelsoort waarvan (vrijwel) alle individuen uit het broedgebied wegtrekken om op geruime afstand daarvan te overwinteren.
Vaatplanten Hogere planten. Belangrijkste groep van de landplanten met een inwendig transportsysteem door middel van vaatbundels, hout vaten en bastvaten. Er zijn drie vertegenwoordigende groepen; wolfsklauwen, varens en zaadplanten.
Varens
Vaatplanten met wortels, een deel van de bladeren draagt sporenhoopjes. De vermenigvuldiging gaat door middel van sporen, dit in tegenstelling tot zaadplanten.
Veengronden
Door plantenresten (meest veenmossen) ontstane bodems. Plantenresten die onder water liggen worden afgesloten van zuurstof en verteren daardoor slechts gedeeltelijk. Er ontstaat een voedselarm zuur milieu.
Voedselpiramide
Een diagram waarin de biomassa van elk trofisch niveau (elke nieuwe laag van consumenten van de onderliggende laag) is uitgezet.
Voedselweb
De weergave en samenhang van meerdere voedselketens die in een biotoop voorkomen.
Weidevogels
Vogelsoorten die in uitgestrekte graslanden broeden.
Wiel (in zeswielen)
Kunstmatige vijver die benedenstrooms van een molen ligt om het water tot rust te laten komen. Ook: vijver die benut werd voor het overzetten van bootjes uit een polder naar de ringvaart.
Zuur
Oplossingen waarin H+ionen (waterstof) voorkomen.
Zuurgraad Concentratie aan waterstof ionen in het bodemvocht.