eens de beste, altijd de beste? het belang van de …...opleiding lichamelijke opvoeding en...
TRANSCRIPT
Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen
Academiejaar 2010-2011
Eens de beste, altijd de beste?
Het belang van de stabiliteit van coördinatieve
eigenschappen in de zoektocht naar talentvolle kinderen
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke
Opvoeding en de Bewegingswetenschappen.
Door: Lidewei De Waele en Anouska Hellebuyck
Promotor: Prof. Dr. M Lenoir
Begeleidster: Lic. B. Vandorpe
Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen
Academiejaar 2010-2011
Eens de beste, altijd de beste?
Het belang van de stabiliteit van coördinatieve
eigenschappen in de zoektocht naar talentvolle kinderen
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke
Opvoeding en de Bewegingswetenschappen.
Door: Lidewei De Waele en Anouska Hellebuyck
Promotor: Prof. Dr. M Lenoir
Begeleidster: Lic. B. Vandorpe
I
VOORWOORD
Bij het tot stand brengen van deze thesis konden wij beroep doen op verschillende personen
uit onze nabije omgeving. Het was immers een proces dat veel energie, inzet en geduld van
ons vroeg.
In ons voorwoord willen wij dan ook graag uitgebreid de tijd nemen om een aantal personen
die ons gedurende het voorbije academiejaar gesteund en geholpen hebben, in de bloemetjes
zetten.
Eerst en vooral willen we de zeker de aandacht vestigen op onze promotor, prof. Dr. M.
Lenoir en begeleidster Barbara Vandorpe. Zij waren steeds bereid om onze ingediende
werkjes na te lezen en te corrigeren. Ook stonden zij steeds klaar om onze vragen te
beantwoorden. Wij zijn hen hiervoor dan ook dankbaar.
Een volgend woord van dank gaat uit naar de kinderen waarbij de testen afgenomen werden
en de gemotiveerde testleiders. Zonder hen was het niet mogelijk om al deze gegevens te
verzamelen en te gebruiken in onze analyses.
Daarnaast mogen we ook de steun en toeverlaat die we van familie, vrienden, kennissen en
ouders kregen, niet vergeten. Zij stonden immers steeds klaar om ons te ondersteunen.
II
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord I
Inhoudsopgave II
Samenvatting IV
I. LITERATUURSTUDIE
1. Inleiding 1
2. Wat is talent 3
3. Hoe vinden we talent? 4
4. Problemen in huidige TID-modellen (Vaeyens et al., 2008) 7
5. Criteria voor effectie TID tests (Kearney, 1999) 8
6. Tracking 9
6.1. Antropometrie 10
6.1.1 Wat? 10
6.1.2 Stabiliteit? 10
6.2 Fysiek 13
6.2.1 Wat? 13
6.2.2 Stabiliteit? 13
6.3 Motoriek 18
6.3.1 Wat? 18
6.3.2 Stabiliteit? 18
II. METHODE 21
1. Populatie 21
2. Procedure 21
3. Meetinstrumenten 22
3.1. Antropometrie 22
3.1.1 Gestalte 22
3.1.2 Zithoogte 22
3.1.3 Gewicht en vetpercentage 22
3.1.5 Age Peak Height Velocity (APHV) 22
3.2. Fysieke vaardigheden 23
3.2.1 Lenigheid 24
3.2.1.1 Zittend reiken (Sit and Reach – SAR) 24
3.2.2 Kracht 24
3.2.2.1 Knee push-ups 24
3.2.2.2 Sit-ups 24
3.2.3 Snelheid 24
3.2.3.1 Shuttle run 10x5m 24
3.2.4 Uithouding 25
3.2.4.1 Endurance shuttle run – Beep test 25
3.3 Coördinatieve vaardigheden 25
3.3.1 Rugwaarts balanceren op evenwichtsbalken (BB) 25
3.3.2 Zijdelings verplaatsen via twee plankjes (MS) 26
3.3.3 Zijwaarts springen over balkje (JS) 26
3.3.4 Met één been over hindernis springen (HH) 26
4. Data analyse 27
III
III. RESULTATEN 29
1. Onderzoeksvraag 1 29
A. Correlaties 29
1.1 Antropometrie 29
1.1.1 Lichaamsgewicht 29
1.2 Fysieke eigenschappen 29
1.2.1 Standing broad jump 29
1.2.2 Shuttle run 30
1.3 Coördinatieve eigenschappen 30
1.31. MQKTK 30
B. Kruistabellen 30
1.1 Antropometrie 30
1.1.1 Lichaamsgewicht 30
1.2 Fysieke eigenschappen 31
1.2.1 Standing broad jump 31
1.2.2 Shuttle run 31
1.3 Coördinatieve eigenschappen 32
1.3.1. MQKTK 32
2. Onderzoeksvraag 2 33
2.1 Antropometrie 33
2.1.1 Lichaamsgewicht 33
2.2 Fysieke eigenschappen 35
2.2.1 Shuttle run 35
2.3 Coördinatie 37
2.3.1 Moving sideways 37
3. Onderzoeksvraag 3 39
3.1 Antropometrie 39
3.1.1 Vetpercentage 39
3.2 Fysieke eigenschappen 40
3.2.1 Standing broad jump 40
3.3 Coördinatie 42
3.3.1 MQKTK 42
IV. DISCUSSIE 44
1. Onderzoeksvraag 1 44
2. Onderzoeksvraag 2 46
3. Onderzoeksvraag 3 47
4. Beperkingen en richtlijnen voor verder onderzoek 49
5. Conclusie 50
Referentielijst 51
Bijlage 56
IV
SAMENVATTING
Introductie: Deze studie werd uitgevoerd om de stabiliteit na te gaan van de
antropometrische, fysieke en coördinatieve eigenschappen bij kinderen tussen 6 en 11 jaar in
functie van de zoektocht naar talent. Bovendien werd nagegaan of sportparticipatie en de
verandering in sportparticipatie een invloed had op de stabiliteit van deze kenmerken.
Methode: 687 Vlaamse kinderen tussen 6 en 11 jaar werden tijdens drie testmomenten (2007,
2008, 2009) onderworpen aan zowel antropometrische, fysieke als coördinatieve tests.
Om na te gaan of de kinderen al dan niet aan sportbeoefening deden, werd hen gevraagd om
een vragenlijst omtrent sportparticipatie in te vullen.
Resultaten: Bij zowel de antropometrische, de fysieke als de coördinatieve kenmerken
werden hoge correlatiecoëfficiënten teruggevonden. Alle drie de eigenschappen bleken dus
stabiele factoren te zijn die gebruikt kunnen worden als onderdeel in de zoektocht naar
talentvolle kinderen.
Aan de hand van Repeated Measures Anova (RMA) werd de invloed van sporten op de drie
eigenschappen nagegaan. Uit deze analyses bleek dat sportende kinderen op elke test betere
resultaten behaalden dan niet sportende kinderen.
Om de invloed van verandering in sportparticipatie te bekijken, werd er ook gebruik gemaakt
van RMA. Verandering in sportparticipatie had een belangrijke invloed op de
antropometrische kenmerken, namelijk op het gewicht en het vetpercentage, terwijl de
coördinatieve eigenschappen niet onderhevig bleken te zijn aan veranderingen in al dan niet
sporten. Bij de fysieke eigenschappen tenslotte speelde de verandering in sportparticipatie
toch een vrij belangrijke rol. Hieruit volgt dan ook dat deze eigenschappen minder stabiel zijn
in vergelijking met de coördinatieve eigenschappen.
Conclusie: De antropometrische, fysieke en coördinatieve eigenschappen waren stabiel
overheen de twee jaar van het onderzoek. De coördinatie bleek in vergelijking met de fysieke
eigenschappen een stabielere factor waardoor het vermoedelijk een betere voorspeller is voor
later sporttalent. Verandering in sportparticipatie bleek geen invloed te hebben op de
coördinatie. Dit bevestigt de relatieve stabiliteit van deze eigenschap. Sportparticipatie had
een invloed op het lichaamsgewicht en op het vetpercentage. Voldoende beweging speelt dus
een belangrijke rol op het gezondheidsvlak.
1
I. LITERATUURSTUDIE
1. Inleiding
Fysieke activiteit tijdens de jeugdjaren speelt een belangrijke rol voor zowel de fysieke als de
psychologische gezondheid van het kind (Sallis et al., 2000; Yang et al., 2006). Er is bewijs
dat fysieke activiteit tijdens de kindertijd een voorspellende waarde heeft voor fysieke
activiteit op volwassen leeftijd (Boreham et al., 2001). Zo zullen fysiek actieve kinderen meer
kans hebben om op volwassen leeftijd nog steeds fysiek actief te zijn. De mate van fysieke
activiteit tijdens de jeugdjaren heeft dan ook een invloed op de gezondheid op volwassen
leeftijd (Newman et al., 1986; Taylor et al., 1985; Telema et al., 1985). Vele kinderen zijn
echter minder fysiek actief dan aanbevolen en de mate van fysieke activiteit vermindert
naarmate de kinderen ouder worden (Pate et al., 2002; Kann et al., 1998).
Obesitas en fysieke inactiviteit bij kinderen en adolescenten is de laatste jaren enorm
toegenomen (Boreham et al., 2001; Graf et al., 2004; Trost et al., 2001). Een studie van Mak
et al. (2010), met een baseline meting in 1995-1996 en een follow-up meting in 2000-2001,
toonde een seculaire trend aan in sportparticipatie en sedentaire activiteit. Er werd een
significante daling gevonden tussen 1995 en 2000. Deze daling was echter alleen significant
voor de jongens. Bij de meisjes werd er ook een verschil gevonden dat echter klein en niet
significant was. Zowel jongens als meisjes deden meer aan sedentaire activiteiten. Een studie
van het US Eating Among Teens (EAT) II project (2004) toonde een gelijkaardig resultaat
aan. Binnen de periode van 1999 tot 2004 was er een daling in fysieke activiteit en een
toename in sedentaire levensstijl.
Stodden et al. (2008) ontwikkelden een model om te begrijpen waarom zoveel individuen
fysiek inactief zijn. Centraal in het model staat de relatie motorische competentie – fysieke
activiteit. De auteurs veronderstellen dat deze relatie zal versterken naarmate de kinderen zich
meer ontwikkelen. Clark and Metcalfe (2002) veronderstellen dat fundamental motor skills
(FMS) de basis vormen van waaruit de kinderen vertrekken om de ‘mountain of motor
development’ te beklimmen. Deze beklimming is noodzakelijk om situatiespecifieke
vaardigheden te verwerven. De weg die de kinderen afleggen is verschillend van individu tot
individu en hangt af van individuele beperkingen en de mogelijkheden die de omgeving biedt.
Stodden et al. (2008) ondersteunen deze visie in hun model. De motorische bekwaamheid op
kinderleeftijd kan een zekere voorspellende waarde hebben voor de latere fysieke activiteit.
2
Jongeren die motorisch sterk zijn, zullen het gemakkelijker vinden om fysiek actief te zijn in
vergelijking met leeftijdsgenoten die motorisch minder sterk zijn. Motorische minder sterk
ontwikkelde kinderen zullen dan ook meer geneigd zijn om voor een meer sedentaire
levensstijl te kiezen om deze ‘moeilijke’ vaardigheden te vermijden (Malina et al., 1990;
Malina et al., 1996).
Ook de gepercipieerde motorische competentie speelt een belangrijk rol in het model. De
auteurs geloven dat kinderen/adolescenten die zichzelf als motorisch minder competent zien
en die ook werkelijk minder goed scoren op motorische vaardigheden, in een negatieve
spiraal terechtkomen. Dit zal leiden tot meer fysieke inactiviteit en zal uiteindelijk resulteren
in meer kans op het ontwikkelen van obesitas op volwassen leeftijd. Het omgekeerde is waar
voor de kinderen die zichzelf als motorisch competent zien. Ook andere studies (Hay et al.,
1992; Trost et al., 1997; Wrotniak et al., 2006 en Haga et al., 2008) toonden het belang van de
eigen-effectiviteit aan. De mate waarin iemand zichzelf in staat ziet om barrières te
overwinnen, speelt een belangrijke rol bij de keuze om al dan niet fysiek actief te zijn.
Gezondheidsgerelateerde fitheid speelt ook een rol in de relatie motorische competentie –
fysieke activiteit. Kinderen die over mindere motorische vaardigheden beschikken, zullen in
mindere mate fysiek actief blijven naarmate ze ouder worden. Hierdoor zullen ze de
gezondheidsvoordelen van fysieke activiteit niet verder behouden blijven. Lage fitheid zal
bijgevolg een negatieve invloed hebben op het vermogen van een kind om te volharden in
3
fysieke activiteiten die een bepaald niveau van fysieke fitheid vereisen en zal de verdere
ontwikkeling van motorische vaardigheden dan ook beperken. Gezondheidsgerelateerde
fitheid is dus een tussenliggend aspect in de relatie motorische competentie – fysieke
activiteit.
De laatste factor die aan bod komt in het model van Stodden et al. (2008) is het risico op
obesitas. Deze factor is het resultaat van de interactie van de vier andere factoren, maar is ook
een beïnvloedende factor op zich.
Graf et al. (2004) vonden dat overgewicht/obesitas geassocieerd is met een minder
ontwikkelde grove motoriek en dat een actieve levensstijl op z’n beurt dan weer positief
correleert met een goed ontwikkelde grove motoriek.
2. Wat is talent?
Talent is een moeilijk te definiëren en te identificeren begrip, waarbij er nog geen uniform
theoretisch kader bestaat om talent op te sporen. Een vaak gebruikt model is het Differentiated
Model of Giftedness and Talent (DMGT) van Gagné (2004). Gagné definieert talent als de
ultieme beheersing van systematisch ontwikkelde vaardigheden in om het even welk domein
waardoor zij tot de tien procent besten behoren van hun gelijken in dit domein. In dit model
wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen gave en talent. Gave wordt gedefinieerd
als het bezit en gebruik van een hoog vaardigheidsniveau in één van de vier domeinen,
waarbij men behoort tot de beste tien procent binnen de eigen leeftijdscategorie. Deze
domeinen zijn het intellectuele, creatieve, socio-affectieve en sensormotorische domein. Aan
de hand van een ontwikkelingsproces, dat zowel formeel als informeel leren en oefenen
inhoudt, wordt er een eindproduct bekomen. Dit eindproduct is talent. Tijdens dit
ontwikkelingsproces zijn er echter impacten van andere factoren. Deze invloeden kunnen
zowel positief als negatief zijn. Zo spelen intrapersoonlijke – en omgevingsvariabelen een rol
bij het al dan niet bereiken van het eindproduct talent. Intrapersoonlijke determinanten zijn
onder andere de mentale karakteristieken en het zelfmanagement van het individu. Het milieu
en de gebeurtenissen rondom het individu, de personen waarmee iemand in contact komt en
de voorzieningen waarover de persoon beschikt zijn dan weer de omgevingsfactoren die een
mogelijke invloed kunnen uitoefenen. In tegenstelling tot vele andere theorieën, houdt het
DMGT ook rekening met de invloed van de factor geluk op dit ontwikkelingsproces (Vaeyens
et al., 2008).
4
Van Rossum en Gagné (2005) beschrijven het ontwikkelingsproces van talent als de
transformatie van gave naar talent. Dit houdt in dat men zijn of haar vaardigheden binnen een
bepaalde sport ontwikkelt door een proces van maturatie, leren, trainen en oefenen. Vaeyens
et al. (2008) stellen dat uit de literatuur blijkt dat de factor ‘oefenen’ de grootste invloed heeft
in deze ontwikkeling. Ericsson et al. (1993) concluderen dat er minstens 10 jaar, of anders
geformuleerd 10 000 uur, nodig is om de vaardigheden en ervaring te vergaren die
noodzakelijk zijn om expertise binnen een bepaald domein te bereiken. Er zijn echter nog
onbeantwoorde vragen over de ideale omgeving waarin dit talent ontwikkeld moet worden,
maar ook over het type en de frequentie van de oefeningen die moeten leiden tot expertise.
3. Hoe vinden we talent?
Er zijn verschillende stadia in de ontwikkeling en de identificatie van talent. Talentdetectie is
het proces waarbij men op zoek gaat naar individuen met potentieel die momenteel de
desbetreffende sport nog niet beoefenen.
5
Fig. 3 Sleutelniveaus in het proces van talentidentificatie
en - ontwikkeling (Williams & Reilly, 2000)
Talentidentificatie verwijst naar het
proces waarbij men de huidige
deelnemers aan een bepaalde sport,
die het potentieel hebben om de top te
bereiken in die sport, gaat
identificeren. Dit gebeurt niet alleen
op basis van fysieke parameters, maar
ook op basis van fysiologische,
psychologische, sociale en
technische parameters (Regnier et
al., 1993). Talentidentificatie kan
plaatsvinden tijdens verschillende stadia van het ontwikkelingsproces van de sporter. Een
belangrijke vraag die hierbij gesteld moet worden, is of de sporter in kwestie de
mogelijkheden heeft om voordeel te halen uit de systematische ondersteuning en training
waaraan hij/zij zal onderworpen worden (Kluka et al., 2007). Selectie houdt in dat men de
meest geschikte (groep) atleten uitkiest om een specifieke taak te vervullen, al dan niet binnen
een team (Williams & Reilly, 2000). Om uiteindelijk tot de ontwikkeling van talent te komen,
moet er een aangepaste leeromgeving voorzien worden voor deze geselecteerde spelers, zodat
het potentieel van dit individu optimaal gerealiseerd kan worden (Vaeyens et al., 2008).
Australië, China, Cuba en de voormalige Oostbloklanden hebben al pogingen gedaan om de
eigenschappen, die een vaardig van een niet-vaardig kind kunnen onderscheiden, te
definiëren. Detectie en identificatie van talent binnen teamsporten is dan ook moeilijker dan
binnen individuele sporten. In vergelijking met individuele sporten, is in teamsporten succes
immers meer afhankelijk van omgevingsfactoren, zoals bijvoorbeeld de samenhang binnen
een team.. Het is dan ook eenvoudiger bij individuele sporten om de predictoren voor talent
wetenschappelijk te omschrijven (Reilly et al, 1990).
Zowel biologische, psychologische als sociale indicatoren zijn van belang bij het zoeken naar
talent (Matsudo, 1996; Vaeyens et al., 2008; Regniers et al., 1993). De psychologische
variabelen kunnen opgedeeld worden in drie groepen. De eerste groep omvat de
karakteristieken die betrekking hebben tot de persoonlijkheid. Hiermee wordt onder andere
concentratie, agressiviteit, zelfvertrouwen en angst bedoeld (Hemery, 1986). De tweede groep
6
slaat op het zelfbeeld (Cazelatti et al. 1980) en als derde en laatste eigenschap is er de respons
van het individu op de oefeningen waaraan het onderworpen wordt (Borg, 1973).
Ook de sociale factoren hebben een invloed op het individu. Eventueel succes is dan ook
uiteindelijk afhankelijk van tal van omgevingsfactoren. Blessurevrij blijven, de
mogelijkheden hebben om te oefenen, de manier waarop je gecoacht en begeleid wordt tijdens
je ontwikkeling, de invloed van de ouders, vriendenkring en familieleden zijn allemaal
bepalende factoren. In deze studie wordt er echter niet verder ingegaan op de invloed van
deze psychologische en sociale factoren, maar ligt de nadruk op de biologische factoren die
later aan bod komen.
De biologische, psychologische en sociale variabelen hebben elk een bepaalde mate van
voorspellende waarde. Deze factoren zullen dan ook een invloed hebben op het al dan niet
uitgroeien tot een succesvol individu op latere leeftijd (Kluka et al., 2007). Topatleten, die
deelnemen aan internationale competities (o.a. Olympische Spelen), halen hoge scores op elke
variabele (Matsudo, 1996).
Getrainde personen, die zowel over praktijkervaring als over wetenschappelijke kennis
beschikken, zijn beter in staat om talent te identificeren doordat zij gebruik maken van
bepaalde markers. Snelle identificatie van talent zorgt er voor dat men vroegtijdig kan
voorspellen welke individuen op latere leeftijd succesvol zullen zijn (Kluka et al. 2007).
Volgens Matsudo (1996) echter is één van de problemen bij de zoektocht naar talent de
achtergrond van de sportcoach. De coach, die in direct contact staat met zijn atleet, heeft vaak
niet de nodige wetenschappelijke knowhow om talent te herkennen. De personen die wel over
deze wetenschappelijke achtergrond beschikken, hebben dan weer vaak niet de praktische
ervaring die een sportcoach wel bezit. Door het gebrek aan deze ervaring, hebben zij niet het
vermogen om geschikte programma’s te ontwikkelen voor het jonge talent. Een goede
wisselwerking tussen ‘praktijkdeskundigen’ en ‘theoretici’ is dus noodzakelijk.
Een voorbeeld van een talentidentificatiesysteem binnen het voetbal is ‘TIPS’. TIPS staat
voor techniek, intelligentie, persoonlijkheid en snelheid en is een onderdeel van het
scoutingsproces dat wordt toegepast door Ajax Amsterdam. Andere scouts maken dan weer
gebruik van TABS (techniek, attitude, balans, snelheid) en SUPS (snelheid, understanding,
persoonlijkheid en skill) om op zoek te gaan naar talent. Wetenschappers zijn al vele jaren
bezig met het zoeken naar de belangrijkste predictoren van talent in verschillende sporten
(Regnier et al, 1993).
7
4. Problemen in huidige TID-modellen (Vaeyens et al., 2008)
Vele modellen voor talentidentificatie hebben echter een lage voorspellende waarde. Ook hun
validiteit en bruikbaarheid worden in vraag gesteld. In de modellen wordt er vaak geen
rekening gehouden met de invloed van de mate van maturiteit op de prestaties. Aangezien de
chronologische en biologische leeftijd meestal niet aan een zelfde snelheid ontwikkelen,
kunnen kinderen benadeeld worden door hun maturatiestatus. Vooral bij jongens speelt de
seksuele maturiteit een belangrijke rol.
Een ander probleem dat vaak optreedt, is dat men er van uitgaat dat factoren die voor succes
zorgen op volwassen leeftijd, geëxtrapoleerd kunnen worden om jonge, talentvolle kinderen te
identificeren. Het is echter niet noodzakelijk zo dat iemand die deze eigenschappen tijdens de
adolescentie bezit, deze ook zal behouden overheen de maturatieperiode.
Een derde probleem, dat voornamelijk vaak optreedt bij cross-sectionele studies, is het
dynamische karakter van talent en van de ontwikkeling ervan. Deze dynamiek manifesteert
zich op twee manieren. Langs de ene kant zijn er de grote inter-individuele verschillen in
groei, ontwikkeling en training door de onstabiele en niet-lineaire ontwikkeling van de
prestatiebepalende factoren. Zo zal er bijvoorbeeld bij jonge voetbalspelers na de peak height
velocity een plateau ontstaan in de curves voor onder andere explosieve kracht en
loopsnelheid. Dit dynamische karakter maakt het dan niet mogelijk om voorspellingen te doen
over lange termijn.
Tenslotte focussen de modellen vaak slechts op een beperkt aantal variabelen. Bij de
zoektocht naar talent wordt er nog te vaak gebruik gemaakt van eendimensionale modellen of
van modellen die zich enkel richten op antropometrische, fysieke en psychologische
metingen. In vele sporten is het echter zo dat elk individu dankzij een unieke combinatie van
factoren uitblinkt in zijn of haar discipline. Een zwakkere score op een bepaalde variabele kan
dan gecompenseerd worden door sterkere scores op andere variabelen. Zo worden individuen
die laag scoren op een enkele variabele soms niet opgenomen in de talentselectie en ook het
omgekeerde is het geval. In tegenstelling tot de meeste modellen erkent het DMGT wel de
mogelijke invloed van nature en nurture en houdt het rekening met de dynamische en
multidimensionale kenmerken van talent in de sport (Vaeyens et al, 2008).
8
5. Criteria voor effectie TID tests (Kearney, 1999)
Kearney (1999) schreef dan ook een overzicht van vijf verschillende criteria die noodzakelijk
te zijn om te spreken van een effectieve talentidentificatietest.
1. Stabiliteit
Een eerste criterium is dat de gemeten variabele stabiel moet zijn. Dit wil zeggen dat de
variabele niet mag veranderen met de tijd en dat er slechts een minimale impact van groei en
ontwikkeling op de variabele mag zijn. De variabele moet een zeer sterke genetische
component hebben en moet ook onafhankelijk zijn van de ervaring en getraindheid van de
atleet. Dit eerste criterium wordt dan ook stabiliteit genoemd.
2. Predictie
Een tweede criterium is predictie. Wanneer het resultaat van een variabele die je meet op
jonge leeftijd een goede predictor is voor de prestatie op volwassen leeftijd, dan wordt dit
goede tunneling genoemd. Met andere woorden, de prestatie op jonge leeftijd kan
geëxtrapoleerd worden naar de volwassen leeftijd.
3. Relevantie
Een derde criterium is de relevantie van de gemeten variabele tot de prestatie. Deze te meten
variabele hoort gemeenschappelijk aanwezig te zijn bij alle individuen die een hoog niveau
halen binnen een bepaalde sportdiscipline. Het is echter niet noodzakelijk dat deze variabele
in staat is om een onderscheid te maken binnen de atleten die op topniveau presteren.
4. Betrouwbaarheid, validiteit en objectiviteit
Een talentidentificactietest moet betrouwbaar, valide en objectief zijn. Dit is dan ook een
vierde criterium. Een goed test voldoet dan ook aan elk van deze drie factoren.
5. Bruikbaarheid
Tot slot moet de test ook bruikbaar zijn, dit wil zeggen dat het een eenvoudig en makkelijk
bruikbare veldtest moet zijn. Algemeen wordt aangenomen dat de initiële screening moet
bestaan uit een veldtest en dat men hierna meer gedifferentieerd te werk kan gaan met
laboratoriumtesten bij kleinere groepen.
9
Wanneer een test 100 % effectief is, zou er een
sterke, lineaire relatie moeten zijn tussen de
resultaten op de test en de werkelijke
prestaties. Hoe dichter deze resultaten bij
elkaar liggen, hoe effectiever de test. Wanneer
dit niet het geval is en een persoon wel goed
scoort op de test, maar niet in een
competitieve situatie, dan bevindt deze zich in
het vals positieve kwadrant. De vals
negatieven zijn de individuen die slecht scoren
op de tests, maar die het goed doen in een competitieve situatie. Indien men in dit laatste
geval enkel de uitslag van de test volgt, zou men besluiten dat deze persoon niet de
capaciteiten heeft om succes te bereiken, ook al blijkt dat dit in werkelijkheid anders is.
6. Tracking
Eén van de basisvragen bij de detectie van sporttalent is dus in hoeverre de goede prestaties
van een kind in stand kunnen gehouden worden tijdens het volwassen leven.
De tendens van individuen om hun positie in een groep te behouden overheen de tijd noemt
men tracking of stabiliteit (Matton et al., 2006). Malina (2001) verwoordt dit als de capaciteit
van een individu om dezelfde positie in een groep te behouden naarmate de tijd verder gaat.
Ook zegt tracking iets over de voorspelbaarheid van een bepaalde variabele, met andere
woorden in welke mate de meting tijdens de kinderjaren kan bepalen welke score er zal
gehaald worden op latere leeftijd (Matton et al., 2006). Longitudinaal onderzoek, met
minstens twee meetpunten, is hiervoor dus noodzakelijk. Meestal worden er correlaties
gebruikt om de mate van stabiliteit te bepalen tussen de verschillende metingen. Algemeen
geldt dat hoe kleiner het interval waartussen gemeten wordt, hoe hoger de correlatie zal zijn.
Wanneer het interval groter wordt, zal in het algemeen de correlatie kleiner worden. Malina et
al. (2001) suggereren de volgende interpretatie: een correlatie van < 0.30 wordt gezien als
laag, een correlatie tussen 0.30 en 0.60 als matig en een correlatie > 0.60 tenslotte wordt
gezien als vrij hoog. Correlaties geven de relatie tussen twee metingen weer, maar zijn geen
indicatie om oorzaak- gevolg conclusies te trekken.
10
6.1. Antropometrie
6.1.1 Wat?
Bij de zoektocht naar talent zijn onder andere de antropometrische factoren belangrijk.
Hieronder worden variabelen zoals lichaamsgewicht, -lengte, vetvrije massa, vetmassa, been-
en armlengte, lendenomtrek, zithoogte, etc. verstaan.
6.1.2 Stabiliteit?
De antropometrische factoren lichaamslengte en lichaamsgewicht blijken stabiel te zijn
tijdens de kindertijd. Falk et al. (2001) onderzochten 297 jongens en 268 meisjes gedurende
een periode van vier jaar. Bij de start van het onderzoek waren deze kinderen 6-7 jaar oud.
Bij de jongens werden er correlaties van 0.73 gevonden, terwijl er bij de meisjes een
correlatiecoëfficiënt van 0.49 werd gevonden voor de lichaamslengte. Voor het gewicht
werden correlaties gevonden van 0.75 en 0.70, respectievelijk voor de jongens en de meisjes.
Ook Leppik (2006) onderzocht de stabiliteit van de antropometrische parameters bij kinderen.
81 jongens en 86 meisjes namen deel aan Leppiks vierjarig onderzoek. Deze kinderen waren
bij de start 10 - 11 jaar oud. Uit het onderzoek kon Leppik concluderen dat de stabiliteit van
lichaamslengte, gewicht, BMI, huidplooien, omtrekmaten, lengtematen en
lichaamsimpedantie hoog was. Voor deze parameters werd een correlatie gevonden die hoger
was dan 0.90 (tabel 1)
Matton et al. (2006) onderzochten ook de stabiliteit van de antropometrische eigenschappen,
ditmaal niet bij kinderen maar bij de overgang van adolescent naar volwassene. Bij dit
11
onderzoek werden 138 Vlaamse vrouwen jarenlang opgevolgd. Bij de eerste meting hadden
de vrouwen een gemiddelde leeftijd van 16.6 jaar, bij de laatste meting was de gemiddelde
leeftijd 40.5 jaar. Uit de resultaten bleek dat zowel de lichaamslengte als het gewicht stabiele
factoren zijn bij de overgang van adolescent naar volwassene. Er werden correlaties gevonden
van respectievelijk 0.96 en 0.56. Ook Boreham et al. (2004) onderzochten de overgang van
adolescent naar jong volwassene. Zowel bij mannen als bij vrouwen vonden ze waarden die
de stabiliteit van zowel de lichaamslengte als het lichaamsgewicht konden bevestigen.
De prevalentie van overgewicht/obesitas bij kinderen en adolescenten stijgt zienderogen
(Gezondheidsenquête België 2004). Belangrijk hierbij is dus om ons af te vragen of magere
kinderen ook magere volwassenen zullen worden en of dat dikke kinderen ook een hoger
risico hebben om dik te blijven in hun latere leven. Malina et al. (2004) veronderstellen dat er
hierrond twee algemene trends zijn. De eerste trend stelt dat onderhuids vet geen stabiele
factor is wanneer de periode van bij de geboorte tot de eerste 5 à 6 jaar bekeken wordt.
Onderhuids vet blijkt dus een zeer labiele factor te zijn tijdens deze periode. De tweede trend
daarentegen stelt dat wanneer jong volwassenen 7 à 8 jaar opgevolgd worden er wel stabiele
correlaties aanwezig zijn.
Zo vonden Campbell et al.
(2001) correlaties van 0.50 bij
de mannen en 0.57 bij de
vrouwen wanneer het
vetpercentage 12 jaar werd
opgevolgd. Bij de eerste meting
was de gemiddelde leeftijd 13
jaar en bij de laatste meting was
de gemiddelde leeftijd dus 25
jaar. Ook Beunen et al. (1997)
vonden gelijkaardige resultaten
voor de som van de
huidplooien, wat een indicatie is
voor het vetpercentage.
In de studie van Wardle et al. (2006) werden 11 – 12 -jarige studenten gedurende vijf jaar
opgevolgd. De meest relevante resultaten van dit onderzoek waren de correlatiecoëfficiënten
12
van het BMI en de lendenomtrek.
De grootte van de correlaties was
vergelijkbaar bij de meisjes en
jongens, de correlaties worden
dan ook weergegeven voor beide
geslachten samen. Tabel 3 toont
de correlaties voor BMI, terwijl
tabel 4 de correlaties weergeeft
voor de lendenomtrek. Hierbij
valt het op dat correlaties van
opeenvolgende jaren vaak heel
hoog zijn, 0.94 bij BMI en 0.86 bij lendenomtrek. Wanneer het interval groter wordt (twee,
drie of vier jaar) en er dus uitspraken gedaan worden over langere periodes wordt de
correlatiecoëfficiënt stelselmatig iets lager.
Casey et al. (1992) spitsten zich ook toe op het BMI en zij vonden dat de stabiliteit overheen
de tijd beter was bij de mannen dan bij de vrouwen. Metingen tijdens de kindertijd en de
adolescentie waren goede voorspellers voor de lichaamsgrootte bij mannen op middelbare
leeftijd, maar bleken geen goede voorspellers te zijn voor de lichaamsgrootte bij vrouwen. Bij
de vrouwen was er geen correlatie tussen BMI op kinderleeftijd en BMI op middelbare
leeftijd (40 – 50 jaar) te vinden. De tracking van de lichaamsgrootte (body size) van
kinderleeftijd naar middelbare leeftijd was dus laag bij de vrouwen, maar dit verhoogde wel
iets na de adolescentie. Uit een ander onderzoek (Cronk et al. 1982) bleek dan ook dat
invloeden na de adolescentie een groter effect hebben op het lichaamsvet op volwassen
leeftijd dan het lichaamsvet op kinderleeftijd en dit voor zowel de mannen als de vrouwen.
Één van de mogelijke verklaringen voor het feit dat de correlaties bij de vrouwen veel lager
zijn in vergelijking met de mannen is dat volwassen vrouwen veel bewuster bezig zijn met
hun gewicht in vergelijking met mannen. Zo gaan vrouwen bijvoorbeeld op dieet, waardoor
ze een lager BMI hebben dan hetgeen er zou verwacht worden op basis van de metingen op
kinderleeftijd (Dwyer,1970; Kunkel, 1987).
Algemeen kan er gesteld worden dat de antropometrische variabelen stabiel zijn.
13
6.2 Fysiek
6.2.1 Wat?
Naast de antropometrische eigenschappen, kunnen ook de fysieke factoren bestudeerd
worden. Hiertoe behoren onder andere de maximale zuurstofopname, de anaërobe drempel, de
OBLA (onset of blood lactate accumulation), de spierkracht, de lenigheid, etc. Het is dus
belangrijk om ook deze biologische factoren in kaart te brengen bij de zoektocht naar talent.
6.2.2 Stabiliteit?
Lange tijd werd er gedacht dat metingen tijdens de kindertijd geen voorspellende waarde
hadden voor prestaties op volwassen leeftijd. Toch zijn er auteurs die optimistische resultaten
rapporteerden. In de Leuven Growth Studie van Belgische jongens onderzochten Beunen et
al. (1997) onder andere de trackingscoëfficienten van heel wat fysieke testen. De jongens
werden longitudinaal opgevolgd vanaf de leeftijd van 12 jaar tot op 19-jarige leeftijd. 240
proefpersonen werden opnieuw onderzocht op 30-35 jarige leeftijd. De resultaten zijn
weergegeven in tabel 5. De belangrijkste resultaten voor ons onderzoek zijn de shuttle run, de
sit and reach test en de verticale sprong.
Shuttle run.
Maia et al. (2001) onderzochten onder andere de stabiliteit van de shuttle run bij jongens
tijdens de adolescentie. De resultaten toonden een coëfficiënt van 0.63 wanneer de jongens
opgevolgd werden van 12- tot 14-jarige leeftijd en een coëfficiënt van 0.47 wanneer ze
werden opgevolgd van 14- tot 17-jarige leeftijd.
Beunen et al. (1997) bekeken de overgang van adolescent naar volwassene, waarin te zien is
dat de correlaties lichtjes stijgen van 0.45 (13-30 jaar) naar 0.52 wanneer de periode tussen
18- en 30- jarige leeftijd onderzocht wordt. Uit tabel 5 kan ook de stabiliteit op volwassen
leeftijd afgelezen worden. Zo werd er bij de shuttle run een coëfficiënt gevonden van 0.78
wanneer 30- jarige individuen gedurende vijf jaar werden opgevolgd (Beunen et al., 1997).
14
Sit and reach.
In het boek van Malina et al. (2004), ‘Growth,
Maturation and Physcial Activity’, zijn er onder
andere correlaties voor de sit and reach test te vinden,
toegespitst op de kindertijd en de adolescentie. De
correlaties zijn laag tot matig bij beide geslachten
tijdens de kindertijd. Tijdens de adolescentie stijgen
deze correlaties iets bij de jongens, voor de meisjes
zijn er geen gegevens bekend (Malina, 2004). Maia et
al. (2001) vonden hoge correlatiecoëfficiënten voor de
sit and reach test bij jongens tijden de adolescentie,
gaande van 0.71 tot 0.74 respectievelijk voor een 2-
jarig (12.76 – 14.69 jaar) en een 3- jarig interval
(14.69 – 17.73 jaar). Uit de tabel van Beunen et al. (1997) blijkt dat lenigheid een stabiele
factor is, er werden namelijk trackingcorrelaties gevonden gaande van 0.64 tot 0.90. Matton
et al. (2006) bevestigen deze resultaten. Net als in de studie van Beunen werd ook hier de
overgang van adolescent naar volwassene opgevolgd. Zij bekwamen een trackingscoëfficiënt
van 0.76 bij vrouwen voor deze lenigheidtest. Net als bij de shuttle run, kan uit Beunens tabel
ook de stabiliteit op volwassen (30 – 35 jaar) leeftijd afgelezen worden (0.90).
15
Staande vertesprong.
Falk et al. (2001) onderzochten onder andere ook de stabiliteit van de staande vertesprong.
Voor dit onderzoek werden 297 jongens en 268 meisjes vier jaar opgevolgd. De eerste meting
vond plaats op 6-7 jarige leeftijd. Bij de jongens werd er een stabiliteitscoëfficiënt gevonden
van 0.43 en bij de meisjes 0.40. Ahnert et al. (2008) vonden stabiele waarden voor de staande
vertesprong op kinderleeftijd (8 tot 12 jaar). Deze waarde liggen hoger dan de gevonden
waarde in de studie van Falk et al. (2001). Een mogelijke verklaring hiervoor is te vinden in
de studie van Branta et al. (1984). Zij stelden vast dat de leeftijd bij de start van het onderzoek
een belangrijke rol speelt. Zo zal de stabiliteitscoëfficiënt groter zijn naarmate de
proefpersonen ouder zijn bij de start van het onderzoek. Ook is het zo dat op de leeftijd van 6-
7 jaar, de startleeftijd in het onderzoek van Falk et al. (2001), de bewegingspatronen meestal
nog niet routinematig zijn, waardoor de variabiliteit groter wordt en dit dus een invloed heeft
op de mate van stabiliteit (Seefeldt et al., 1982).
In de studie van Ahnert et al. (2008) werd ook de periode van kinderleeftijd (8 jaar) naar
vroeg volwassen leeftijd (23 jaar) onderzocht en werden er respectievelijk waarden van 0.60
en 0.46 voor de jongens en meisjes gerapporteerd.
De eerder genoemde studie van Beunen et al. (1997) onderzocht de overgang van adolescentie
naar volwassenheid en vond dat de stabiliteit van explosieve kracht, in dit onderzoek gemeten
aan de hand van de verticale sprong, matig was tussen de 13 en 30 jaar (0.52), maar groter
werd tussen 18 en 30 jaar (0.69).
Tabel 7 Stabiliteitscoëfficiënten van de Standing Broad Jump van kindertijd tot op jong
volwassen leeftijd (Ahnert et al., 2008)
Motorische test en
leeftijd
Standing
Long Jump,
8 jaar
Standing
Long Jump,
10 jaar
Standing
Long Jump,
12 jaar
Standing
Long Jump,
23 jaar
Standing Long Jump,
8 jaar
0.671** 0.57** 0.464**
Standing Long Jump,
10 jaar
0.62** 0.77* 0.61**
Standing Long Jump,
12 jaar
0.735** 0.678** 0.490**
Standing Long Jump,
23 jaar
0.60** 0.52** 0.58**
a Waarden voor mannelijke deelnemers staan subdiagonaal, waarden voor vrouwelijke deelnemers staan
boven de diagonaal.
* p < 0.05, ** p < 0.01
16
Sit ups.
In 2003 publiceerden Trudeau et al. een studie die als doel had om de stabiliteit van specifieke
aspecten van fysieke fitheid na te gaan van kind naar volwassene. Hiervoor werd onder andere
de stabiliteit van sit ups onderzocht. Uit vroegere onderzoeken (Ellis et al., 1975) werden er al
coëfficiënten gevonden van 0.40 voor jongens tussen 10 en 16 jaar (zie ook tabel 6, Malina et
al., 2004). Ook Marshall et al. (1998) vonden deze waarde bij jongens tussen 9 en 12 jaar. In
de studie van Trudeau et al. (2003) werden iets lagere waarden gevonden: respectievelijk 0.27
en 0.38 voor de vrouwen en de mannen. De verklaring voor deze lager liggende waarden,
werd reeds eerder vermeld: de trackingscoëfficiënt daalt wanneer het onderzochte tijdsinterval
groter wordt.
Handknijpkracht.
Taeymans et al. publiceerden in 2009
een artikel waarin een dertigjarig
onderzoek beschreven werd. Dit
onderzoek had verschillende doelen.
Het eerste doel van dit onderzoek was
om de veranderingen in statische
kracht (a.d.h.v. handknijpkracht)
overheen te tijd te analyseren. Ten
tweede wou men onderzoeken of de
kracht op volwassen leeftijd kon
voorspeld worden aan de hand van
krachtgerelateerde variabelen in de
jeugd en adolescentie. Het derde en
laatste doel van het onderzoek was
om te kijken of de mate van rijpheid
(vroeg- gemiddeld- laat matuur) een invloed had op hoe voorspelbaar de kracht zou zijn op
volwassen leeftijd. Hierbij werd er verwacht dat er bij de vroeg mature groep een hogere
voorspelbaarheid zou zijn.
Deze figuur toont de ontwikkeling van de handknijpkracht. Hierop is te zien dat de kracht bij
de meisjes op elk moment lager ligt dan deze bij de jongens. De verschillen tussen jongens en
17
meisjes worden ook duidelijker vanaf de leeftijd van 12 jaar. Op deze leeftijd vindt er bij de
jongens een versnelling plaats, terwijl er bij de meisjes dan weer een vertraging plaats vindt.
Uit dit onderzoek bleek ook dat handknijpkracht van de meisjes op bijna alle leeftijden in de
vroeg en gemiddelde mature groep een goede voorspeller is voor statische kracht op
volwassen leeftijd. Bij de jongens daarentegen bleek dat enkel op 11-jarige leeftijd en bij de
gemiddeld mature groep handknijpkracht een goede voorspeller was. Andere determinanten
zoals sit ups, medicinebal werpen, hockeybal werpen en 25m sprint bleken bij de jongens een
goede voorspellende waarde te hebben voor latere statische kracht (Taeymans et al., 2009).
Invloed van APHV.
Lefevre et al. (1990) bekeken de relatie tussen de fysieke capaciteiten en de age at peak height
velocity (APHV). Hun onderzoekssample bestond uit 173 Vlaams jongens die opgevolgd
werden vanaf 13 tot 18 jaar en die nog eens opnieuw de testen ondergingen als volwassene op
30-jarige leeftijd. Voor hun onderzoek maakten ze onderscheid tussen jongens met een
vroege, gemiddelde of late leeftijd op het moment van de piek groeisnelheid. Ten eerste
toonden de resultaten van het onderzoek aan dat er een significante verbetering was van alle
motorische vaardigheden naarmate men ouder werd, waarbij statische kracht, explosieve
kracht en de snelheid van de ledematen duidelijk gerelateerd waren aan de mate van rijpheid.
Op de leeftijd van 13-14 jaar zullen de vroeg mature jongens beter presteren op deze testen
dan de late mature jongens. Toch moet er voorzichtig omgegaan worden met deze resultaten,
men kan er niet zomaar vanuit gaan dat er een oorzakelijk verband is tussen de mate van
rijpheid en de score op de fysieke testen. Er zijn namelijk nog heel wat andere factoren, zoals
bijvoorbeeld lichaamslengte en - gewicht, die hierop mogelijk een invloed kunnen hebben.
Ten tweede toonde het onderzoek ook aan
dat er geen significante relatie is tussen de
leeftijd waarop de piekgroeisnelheid
bereikt wordt en de fysieke capaciteiten
op 30-jarige leeftijd.
Deze correlaties tonen aan dat jongens die
goed presteerden tijdens de adolescentie
een grote kans hebben om op 30-jarige
leeftijd boven het gemiddelde te presteren
Tabel 8 Correlatiecoëfficiënten tussen de
individuele scores van de eerste
hoofdcomponent en de prestatiewaarden op 30-
jarige leeftijd voor alle motorische
eigenschappen (Lefèvre et al. 1990)
TEST COËFFICIËNT
Plate tapping 0.60
Sit and reach 0.83
Verticale sprong 0.64
Arm pull 0.47
Leg lifts 0.63
Bent arm hang 0.53
Shuttle run 50m 0.54
18
voor de desbetreffende test. Deze gegevens zijn echter in tegenstelling met andere gevonden
resultaten. Daarom formuleerden Lefevre et al. (1990) de volgende hypothese: de best
presterende volwassen mannen zijn deze mannen die tijdens de adolescentie ook al goed
presteerden en die laat matuur waren. Terwijl de minder goed presterende volwassen mannen
deze mannen zijn die tijdens de adolescentie ook al de minst goede score hadden en die vroeg
matuur waren (Lefevre et al., 1990).
Uit al deze onderzoeken kan geconcludeerd worden dat fysiek factoren vrij stabiel zijn, maar
minder stabiel dan de antropometrische eigenschappen.
6.3 Motoriek
6.3.1 Wat?
Motorische coördinatie is de onderliggende factor van verschillende motorische vaardigheden
(Magill, 1993). Motorische vaardigheden houden zowel grote als kleine motorische
vaardigheden in. Handvaardigheid, zoals schrijven, is een voorbeeld van een kleinmotorische
vaardigheid terwijl onder meer lopen, springen en evenwicht onder de grootmotorische
vaardigheden kunnen worden geklasseerd (Haga, 2009). Tijdens de levensloop heeft de
ontwikkeling van de motoriek een typisch verloop: vanaf de vroege kindertijd tot de
adolescentie nemen de motorische vaardigheden toe, om dan op latere leeftijd, tijdens de late
adolescentie en de vroege volwassenheid, hun hoogtepunt te bereiken of te stagneren. Vanaf
ongeveer 30-jarige leeftijd start de afname van de motorische vaardigheden. Er is echter grote
variatie, afhankelijk van de specifieke motorische taak, in de snelheid van toename en afname
en in het tijdstip waarop men maximaal vaardig is (Bos, 1994). In deze thesis wordt
coördinatie ook gebruikt als synoniem voor motoriek.
6.3.2 Stabiliteit?
Tabel 9, die door Ahnert et al. (2008) gepubliceerd werd, geeft een overzicht van de
correlaties van coördinatieve testen van de deelnemende kinderen. Op de leeftijd van 4-6 jaar
werd de MOT 4-6 test afgenomen, terwijl de KTK test (Kiphard & Schilling, 1974) werd
afgenomen wanneer de kinderen in de lagere school zaten (8-12 jaar). Ook op jong volwassen
leeftijd, toen de deelnemers 23 jaar oud waren, werd de KTK test nogmaals uitgevoerd. Het
voorspellen van de prestaties op 4-6 jarige vereist een vergelijking tussen de MOT 4-6 test en
19
de KTK test. Volgens Ahnert et al. (2008) echter mag dit geen probleem vormen, aangezien
de MOT 4-6 test een groot aantal motorische taken omvat die een beroep doen op het
coördinatieve vermogen van het kind. Bovendien toonde Bos in 2001 aan dat de MOT 4-6
matig tot vrij hoog correleert met de KTK somscore op de leeftijd van 5 tot 6 jaar.
Korte termijn stabiliteit.
In de tabel is te zien dat alle stabiliteitscoëfficiënten over een 2-jaar interval significant waren
en een waarde hadden tussen 0.31 tot 0.84. De stabiliteit was lager in de kleuterschool dan in
de lagere school en bij de jongens werden er grotere correlaties gevonden in vergelijking met
de meisjes. Bij de jongens was de gemiddelde correlatie tijdens de kleuterklasperiode (4-6
jaar) 0.62, terwijl dit bij de meisjes 0.42 bedroeg. De korte termijn stabiliteit van de KTK test
(8-12 jaar) had een gemiddelde van respectievelijk 0.80 en 0.75 voor de meisjes en jongens.
Deze bevindingen tonen over het algemeen een matig tot matig hoge stabiliteit van de
motorische vaardigheden op korte termijn.
Lange termijn stabiliteit.
Correlaties variërend van 0.30 tot 0.54 werden gevonden bij het bekijken van het verband
tussen de prestaties op 4- jarige leeftijd (MOT 4-6) en 23-jarige leeftijd (KTK).
Tijdens de periode lagere school - jong volwassene werden er iets hogere coëfficiënten
gevonden, gaande van 0.52 tot 0.63. Deze waarden geven aan dat de coördinatieve
vaardigheden vrij stabiel zijn op langere termijn (Ahnert et al. 2008).
Tabel 9 Correlatie - en stabiliteitscoëfficiënten r tussen MOT 4-6 en de KTK tussen vanaf 4-
jarige tot 23-jarige leeftijd (Ahnert et al., 2008)
Soort test +
leeftijd
MOT,
4 jaar
MOT,
5 jaar
MOT,
6 jaar
KTK,
8 jaar
KTK,
10 jaar
KTK,
12 jaar
KTK,
23 jaar
MOT, 4 jaar 0.31** 0.47** 0.51** 0.331* 0.40** 0.30*
MOT, 5 jaar 0.58** 0.44** 0.49** 0.37** 0.44** 0.54**
MOT, 6 jaar 0.69* 0.58** 0.65** 0.34** 0.54** 0.46**
KTK, 8 jaar 0.54** 0.62** 0.67** 0.745** 0.72** 0.52**
KTK, 10 jaar 0.52** 0.53** 0.58** 0.80** 0.80** 0.61**
KTK, 12 jaar 0.51** 0.48** 0.50** 0.76** 0.84** 0.57**
KTK, 23 jaar 0.37** 0.34** 0.42** 0.59** 0.63* 0.60** Noot: voor kleuters werd de stabiliteit vand e MOT 4-6 gecorrigeerd voor de leeftijd in maanden a Waarden voor mannelijke deelnemers staan subdiagonaal, waarden voor vrouwelijke deelnemers staan boven de
diagonaal.
* p < 0.05, ** p < 0.01
20
Er bestaan veel onderzoeken die zich toespitsen op de stabiliteit van tal van factoren bij
volwassenen. Ook de overgang van kind naar adolescent wordt vaak onderzocht. Studies die
zich specifiek richten op de kinderjaren zijn echter schaars. Dit benadrukt hoe moeilijk het is
om betrouwbare gegevens van jonge kinderen te verkrijgen. Deze studie wil dan ook
bijdragen om deze ‘leemte’ op te vullen en naast de stabiliteit van antropometrische en
fysieke factoren ook speciale aandacht vestigen op de stabiliteit van coördinatieve
vaardigheden bij kinderen.
Bij de ontwikkeling van kinderen zijn er verschillende factoren die een belangrijke rol spelen.
Eén van deze factoren is de sportparticipatie. Wij zullen dan ook dieper ingaan op deze factor
en nagaan of deze al dan niet een rol kan spelen op de ontwikkeling van de antropometrische,
fysieke en coördinatieve eigenschappen.
We stellen ons met ander woorden volgende vragen:
Onderzoeksvraag 1: Eens de beste, altijd de beste? Hoe stabiel zijn de antropometrische,
fysieke en motorische factoren bij kinderen tussen 6 en 9 jaar, wanneer deze twee jaar
opgevolgd worden?
Onderzoeksvraag 2: Wat is de invloed van sportparticipatie op de antropometrische, fysieke
en motorische factoren bij kinderen tussen 6 en 9 jaar?
Onderzoeksvraag 3: Wat is de invloed van verandering in sportparticipatie op de
antropometrische, fysieke en motorische factoren bij kinderen tussen 6 en 9 jaar?
21
II. METHODE
1. Populatie
Het longitudinaal onderzoek startte in 2007 en omvatte een testpopulatie van 2722 kinderen,
waarvan 1442 jongens en 1280 meisjes. De kinderen waren afkomstig uit 28 verschillende
Vlaamse scholen uit de vijf Vlaamse provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De
scholen werden ad random geselecteerd per provincie, waarbij rekening gehouden werd met
de stratificatie per provincie, het onderwijsnet (VGO, OG, OGO), de graad van
verstedelijking (stad, platteland) en het onderwijstype (normaal, bijzonder). Bij de tweede
testsessie in 2008 werden 954 van de leerlingen uit de eerste testafname opnieuw getest,
waarvan 499 jongens en 455 meisjes. Bij de laatste testafname in 2009 namen er nog 712
leerlingen van de initiële sample deel: 371 jongens en 341 meisjes werden voor een derde
maal getest. Van deze 712 leerlingen waren er vijf nog maar 5 jaar oud bij de start van het
onderzoek en twintig leerlingen waren reeds 10 jaar oud bij de start van het onderzoek, zodat
de uiteindelijke sample bestond uit 687 leerlingen.
2. Procedure
In deze longitudinale studie werden door ervaren testleiders over drie opeenvolgende jaren
antropometrische testen afgenomen bij kinderen uit het lager onderwijs. Daarnaast werden er
ook fysieke en coördinatieve testen afgenomen. Aan de ouders werd gevraagd om een
vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst peilde onder andere naar de sportparticipatie van de
kinderen. De testafnames vonden plaats in de periode oktober – januari van de jaren 2007,
2008 en 2009. Als deelonderzoek van dit grootschalige project onderzocht deze studie de
stabiliteit van deze eigenschappen bij kinderen.
Tabel 10 Verdeling aantal kinderen per leeftijd en
geslacht bij intiële testafname
6-8j 7-9j 8-10j 9-11j Totaal
Meisjes 72 72 83 105 332
Jongens 61 84 100 110 355
Totaal 133 156 183 215 687
22
3. Meetinstrumenten
3.1. Antropometrie
3.1.1 Gestalte
De gestalte wordt gemeten aan de hand van de Harpenden Portable Stadiometer (Holtain,
UK). De kinderen nemen blootsvoets plaats op deze meter met de voeten samen. De hielen,
de kuiten, het zitvlak en de schouderbladen raken de wand. Het hoofd wordt rechtop
gehouden in de Frankfurter horizontale (= de denkbeeldige lijn van de onderste rand van de
oogholte tot het midden van de uitwendige gehoorgang). De testleider verplaatst de meetlat en
leest de waarde af tot op 0.1cm nauwkeurig.
3.1.2 Zithoogte
Om de zithoogte van de kinderen te bepalen, nemen deze plaats op een gekalibreerde
meettafel. Hierbij is het belangrijk dat de kinderen rechtop zitten en dat hun knieholten tegen
het tafelblad van de zithoogtemeter zitten. De testleider kan de zithoogte aflezen door de
meetschaal tot net achter de rechte rug van de proefpersoon te schuiven en vervolgens de
schuiflat tot op het hoofd van de proefpersoon te schuiven. Ook deze meting gebeurt tot op
0.1cm nauwkeurig.
3.1.3 Gewicht en vetpercentage
De kinderen nemen blootsvoets plaats op een gekalibreerde weegschaal (Tanita BC 420 SMA,
Japan). Wanneer de kinderen stilstaan kan de testleider het gewicht aflezen tot op 0,1 kg
nauwkeurig. Ook het vetpercentage kan afgelezen worden van de weegschaal, hiervoor dient
de testleider verschillende stappen te doorlopen die aangegeven werden op het toestel
(topsporter of niet, geslacht, leeftijd en lengte). Het vetgehalte wordt uitgedrukt in een
percentage tot op 0.1% van het lichaamsgewicht.
3.1.5 Age Peak Height Velocity (APHV)
De lichamelijke groei heeft een duidelijk en meetbaar eindpunt. Er is echter een groot verschil
in de snelheid en de manier waarop kinderen de verschillende stadia van de groei doorlopen.
De chronologische leeftijd van kinderen komt dan ook vaak niet overeen met hun biologische
leeftijd. Zo zijn er kinderen die een snel groeitempo hebben en die reeds op relatief jonge
leeftijd een volwassen gestalte hebben. Laat mature kinderen hebben dan weer een trager
tempo en bereiken deze pas op latere leeftijd. In jeugdsport wordt er, ondanks dit belangrijke
23
verschil, voornamelijk gebruik gemaakt van de chronologische leeftijd als criterium. Zij
beschikken immers vaak niet over de middelen om de biologische leeftijd te bepalen (Sherar
et al., 2005; Mirwald et al., 2002).
Age Peak Height Velocity (APHV) is de meest gebruikte indicator voor maturiteit in
longitudinale studies over de groei van het kind. Het is een accurate maatstaf voor de
maximale groei tijdens de adolescentie. Er werden eerder al andere methodes gebruikt,
waarbij men onder andere gebruik maakte van de secundaire geslachtskenmerken, de
skeletleeftijd en de menarche. Deze methodes zijn echter niet zo makkelijk toe te passen in de
praktijk (Mirwald et al., 2002; Sherar et al., 2005). Mirwald et al. (2002) en Sherar et al.
(2005) bepaalden de biologische maturiteit aan de hand van de chronologische leeftijd, de
lengte, de zithoogte en het gewicht. Uit de combinatie van 3 studies, de Saskatchewan
Pediatric Bone Mineral Accrual Study (BMAS), de Saskatchewan Growth and Development
Study (SGDS) en de Leuven Longitudinal Twin Study (LLTS), werd er een
geslachtsspecifieke vergelijking opgesteld waarmee men de APHV kan bepalen. Door de drie
studies te combineren, is de vergelijking beter generaliseerbaar.
Voor de jongens wordt er gebruik gemaakt van volgende vergelijking: Maturity Offset = -
29.769 + 0.0003007 x (beenlengte x zithoogte) - 0.01177 x (leeftijd x beenlengte) + 0.01639 x
(leeftijd x zithoogte) + 0.445 x (beenlengte/lengte ratio) (R = 0.96, R2 = 0.915, SEE = 0.490).
Voor de meisjes gaat de vergelijking als volgt: Maturity Offset = - 16.364 + 0.0002309 x
(beenlengte x zithoogte) + 0.006277 x (leeftijd x zithoogte) + 0.179 x (beenlengte/lengte
ratio) + 0.0009428 x (leeftijd x gewicht) (R = 0.95, R2 = 0.910, SEE = 0.499). Om de APHV
te bepalen, moet je het bekomen resultaat aftrekken van de huidige leeftijd. Deze methode
voor het bepalen van de APHV is eenvoudig hanteerbaar, goedkoop en niet-invasief. In deze
studie werd er dan ook gebruik gemaakt van deze vergelijking. De resultaten die men met
deze methode bekomt, zijn even nauwkeurig als de resultaten die men behaalt met methodes
die gebruik maken van de skeletleeftijd. Gebruik maken van deze formules vereist dus wel
een correcte en accurate meting van de lichaamslengte, de zithoogte en het lichaamsgewicht.
3.2. Fysieke vaardigheden
De Eurofit testbatterij (Council of Europe, 1988) is een gestandaardiseerde Europese
testbatterij die gezien wordt als één van de betere instrumenten om de fysieke fitheid te
meten. In deze huidige studie werden er vier tests van deze testbatterij afgenomen: zittend
reiken, shuttle run, endurance shuttle run en de staande vertesprong.
24
De Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency, Second Edition (BOT-2) is een test die
gebruikt wordt om een brede waaier van fysieke en coördinatieve vaardigheden te meten bij
individuen tussen 4 en 21 jaar.
De sit-ups en knee push up zijn twee testen uit deze testbatterij die in deze studie gebruikt
worden.
3.2.1 Lenigheid
3.2.1.1 Zittend reiken (Sit and Reach – SAR)
Bij deze test neemt de proefpersoon plaats op de grond met aaneengesloten, gestrekte benen
en de voeten tegen de testkist geplaatst. Vervolgens buigt de proefpersoon de romp zo ver
mogelijk voorwaarts en duwt geleidelijk en zachtjes met beide handen tegen het liniaal. De
testleider fixeert de knieën, zodat deze niet gebogen kunnen worden. De test wordt tweemaal
uitgevoerd, waarbij de beste poging telt. Het resultaat wordt uitgedrukt in aantal centimeter en
zegt iets over de lenigheid van de hamstrings en de lage rug.
3.2.2 Kracht
3.2.2.1 Knee push-ups
Het kind neemt plaats op de mat en plaatst de handen onder de schouders. De enkels worden
gekruist en de voeten komen los van de grond. De testleider let erop dat er geen hoek in de
heupen komt. De bedoeling van de test is om zoveel mogelijk knee push ups uit te voeren
binnen de 30 seconden.
3.2.2.2 Sit-ups
Het kind ligt op de rug op een mat met de armen naast zich en de handpalmen neerwaarts
gericht. De voeten staan plat op de grond en er is een hoek van 90° in de knieën. Het kind
tracht om binnen de 30 seconden zo veel mogelijk correcte sit-ups uit te voeren. Bij een
correcte sit-up komen hoofd, schouders en schouderbladen los van de mat en reiken de
handen naar de knieën. Hierna beweegt het lichaam weer naar de mat toe, hierbij moet het
hoofd niet helemaal terugkeren tot op de mat, de schouderbladen wel.
3.2.3 Snelheid
3.2.3.1 Shuttle run 10x5m
Om de snelheid en wendbaarheid te testen wordt er gebruik gemaakt van de shuttle run. Bij
deze test moeten de proefpersonen zo snel mogelijk tien maal over en weer lopen over een
25
afstand van vijf meter, waarbij beide voeten de lijn telkens moeten overschrijden. De tijd die
ze hiervoor nodig hebben is een goede indicatie om iemands snelheid en wendbaarheid te
evalueren.
3.2.4 Uithouding
3.2.4.1 Endurance shuttle run – Beep test
Bij deze proef lopen de proefpersoon telkens heen en weer over een afstand van 20 meter, dit
volgens het tempo van de cd-speler die geluidssignalen laat horen. Deze signalen zijn dus
bepalend voor de loopsnelheid. Hoe lang de proefpersonen deze test konden volhouden, geeft
een indicatie van hun uithouding.
3.3 Coördinatieve vaardigheden
De KTK – test (Korperkoördinations Test für Kinder, Kiphard & Schilling, 1974) is
een testbatterij voor het meten van de grootmotorische vaardigheden. De test bestaat uit vier
onderdelen: het rugwaarts balanceren op de evenwichtsbalken, het zijwaarts springen over een
balkje, het zijwaarts verplaatsten van twee plankjes en ten slotte het hinkelen over een
hindernis. De ruwe testscores van deze vier testen kunnen elk worden omgezet in een
motorisch quotiënt (MQ). De som van deze vier MQ’s is het MQKTK. Dit zegt iets over de
algemene motorische coördinatie van kinderen, gaande van ‘kinderen met aanleg voor
motoriek’ tot ‘kinderen met motorische problemen’. Het MQKTK heeft een gemiddelde van
100 en een standaarddeviatie van 15. Een MQ onder de 85 geeft een motorisch profiel aan
onder het 15de
percentiel en wordt als problematisch beschouwd.
3.3.1 Rugwaarts balanceren op evenwichtsbalken (BB)
Bij deze proef moeten de deelnemers zich rugwaarts verplaatsen over drie verschillende
balkjes. Elk balkje heeft een specifieke breedte, namelijk 6cm, 4.5cm en 3cm.
Als oefenpoging mag elke deelnemer één maal een volledige lengte voorwaarts en rugwaarts
stappen. Per balkje krijgt de proefpersoon drie pogingen om acht stappen rugwaarts te zetten.
De eerste stap die de proefpersoon zet, telt niet als punt. Wanneer de tweede voet wordt
geplaatst, start de telling. De score is de som van het aantal stappen dat de persoon op het
balkje kan zetten. In totaal kunnen er dus 72 punten gescoord worden (3 x 3 x 8).
26
3.3.2 Zijdelings verplaatsen via twee plankjes (MS)
Bij de start van de test staat de deelnemer op een plankje van 25cm bij 25cm en 4cm dik. Een
ander identiek plankje neemt hij/zij met beide handen vast. De proefpersoon moet binnen de
20 seconden proberen om het plankje zo veel mogelijk zijwaarts te verplaatsen. Hierbij wordt
het plankje telkens met beide handen zijdelings op de grond geplaatst, gaat men er met beide
voeten op staan en neemt men het andere plankje met beide handen vast om dit weer verder
zijdelings te plaatsen. De testleider telt een punt zowel voor het plaatsen van het plankje als
voor het er op gaan staan. Telkens ze dus op het volgende plankje staan, krijgen ze twee
punten. Elke proefpersoon krijgt twee pogingen, de score van beide pogingen wordt
samengeteld.
3.3.3 Zijwaarts springen over balkje (JS)
Bij de start van deze test plaatst de proefpersoon zich op de mat (60cm x 100cm) langs één
zijde van het balkje (60 x 3 x 3). Binnen een tijdspanne van 15 seconden proberen ze zo veel
mogelijk van de ene naar de andere zijde te springen, over het balkje en met beide voeten
samen. De deelnemers krijgen twee pogingen, de score van beide pogingen wordt
samengeteld.
3.3.4 Met één been over hindernis springen (HH)
Deze test meet de veerkracht in de beenspieren en het vermogen om een afstand in te schatten.
De deelnemers moeten hiervoor over een hindernis springen met één been. De hindernis
bestaat uit kussens die 5cm hoog zijn. Vanop 1.5 m afstand tot de kussens voert de
proefpersoon drie hinksprongen uit, waarna hij over de stapel kussens springt. Eens de
kussens overschreden zijn, moet hij/zij nog twee sprongen uitvoeren op ditzelfde been. De test
wordt zowel met het linker- als met het rechterbeen uitgevoerd. Telkens hij/zij over de stapel
kan springen, wordt er een extra kussen toegevoegd. Lukt dit niet, dan krijgt hij/zij een
tweede en een derde poging. Voor een eerste poging krijgen de proefpersonen drie punten,
worden de kussens bij de tweede poging overschreden, dan geeft de testleider twee punten.
Wie drie pogingen nodig heeft, krijgt één punt.
27
4. Data analyse.
Alle analyses werden uitgevoerd met PASW Statistics 18. Allereerst werd er uit de initiële
sample de kinderen geselecteerd die tijdens de drie jaren (2007, 2008 en 2009) getest werden.
Hierna werden de frequenties opgevraagd met de daarbij horende boxplots. Op deze manier
konden de uitbijters of ontbrekende waarden gedetecteerd worden en aangeduid worden als
missing values.
Om een antwoord te formuleren op de eerste onderzoeksvraag werden er twee verschillende
aanpakken gebruikt. Eerst werd er gewerkt met correlaties. De stabiliteit overheen de drie jaar
van zowel de antropometrische, fysieke als coördinatieve testen werden onderzocht per
leeftijdscategorie en dit voor beide geslachten apart. Vervolgens werden ook kruistabellen
gebruikt om na te gaan of degenen die in het eerste jaar van het onderzoek het best/zwakst
presteerden, in het derde jaar van het onderzoek nog steeds tot de best/zwakst presterende
groep behoorden. Hiervoor werden eerst de testscores van zowel het eerste al het derde jaar
gehercodeerd, waarbij scores onder percentiel 10 als zwak werden beschouwd, scores tussen
percentiel 45 en 55 als gemiddeld en scores boven de 90 als zeer goed. Ook hier werd er een
onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes en tussen jong (leeftijden 6 en 7 jaar) en oud
(leeftijden 8 en 9 jaar).
In het tweede luik van de resultaten werd bekeken welke invloed al dan niet sporten heeft op
de verschillende testen. Eerst werd er hiervoor een nieuwe variabele aangemaakt waarin een
waarde van één aangaf dat de kinderen in het eerste jaar van het onderzoek in een sportclub
zaten en in het derde jaar nog steeds in een sportclub zaten. Een waarde van nul betekende dat
zowel de kinderen in het eerste als in het derde jaar niet in een sportclub zaten. Er werd
gebruik gemaakt van repeated measures anova (RMA), met alle variabelen als ‘within’ en
geslacht, leeftijd en sport als ‘between’. Alle testen werden onderzocht, waarbij zowel de
verschillen in geslacht, leeftijd als sportparticipatie van jaar één naar jaar drie werden
bekeken.
Bij de derde onderzoeksvraag werd er gekeken naar de verandering in sportparticipatie,
hiervoor was het dus niet voldoende om enkel te kijken naar degene die wel of niet sporten,
maar ook naar degene die in het eerste jaar aan sport deden en in het derde jaar niet meer
sportten en ook omgekeerd degene die in het eerste jaar niet aan sport deden, maar in het
derde jaar wel. Omwille van de kleine aantallen (25 kinderen in de ‘ja nee’ groep en 23
28
kinderen in de ‘nee ja’ groep) werd hier geen onderscheid gemaakt in leeftijd en geslacht.
Opnieuw werd er gewerkt met repeated measures anova (RMA) met tijd als ‘within’ en
verandering in sportparticipatie als ‘between’, waarbij de evolutie van jaar één naar jaar drie
onderzocht werd.
Waarden werden als significant beschouwd als de p-waarde kleiner was dan 0.05. Waarden
kleiner dan 0.1 werden beschouwd als een trend tot significantie.
29
III. RESULTATEN
Bij uit het uitvoeren van de analyses werden er heel wat resultaten bekomen. Bij elke
onderzoeksvraag werd er zowel van het antropometrische, fysieke als coördinatieve luik één
of twee testen geselecteerd, die nadien meer in detail besproken werden. Een overzicht van de
overige resultaten is terug te vinden in de bijlage.
1. Onderzoeksvraag 1
A. CORRELATIES
Tabel 11: Correlatiecoëfficiënten: antropometrie, fysiek en coördinatie
MEISJES
6-8 jaar 7-9 jaar 8-10 jaar 9-11 jaar
ANTROPOMETRIE Lichaamsgewicht 0.909 0.925 0.947 0.904
FYSIEK Standing Broad Jump 0.491 0.637 0.743 0.714
Shuttle Run 0.326 0.687 0.691 0.609
COÔRDINATIE MQKTK 0.689 0.860 0.874 0.861 NOOT: alle bovenstaande waarden zijn significant (p<0.001)
1.1. ANTROPOMETRIE
1.1.1 LICHAAMSGEWICHT
Tabel 11 toont ons dat er voor het lichaamsgewicht zeer hoge correlaties werden gevonden
voor elke leeftijdscategorie (> 0.90), met andere woorden de scores gemeten op de
verschillende leeftijden vertoonden een sterke samenhang. De correlatiecoëfficiënt varieerde
van minimum 0.904 tussen 9-jarige en 11-jarige leeftijd tot maximum 0.947 bij het
lichaamsgewicht tussen 8-jarige en 10-jarige leeftijd.
1.2. FYSIEKE EIGENSCHAPPEN
1.2.1 STANDING BROAD JUMP
Bij de standing broad jump werden er sterke tot zeer sterke correlaties teruggevonden. De
correlatiecoëfficiënt had een bereik van minimum 0.491 tussen de leeftijd van 6 en 8 jaar tot
maximum 0.743 tussen 8-jarige en 10-jarige leeftijd.
30
1.2.2 SHUTTLE RUN
De correlatiecoëfficiënten die bekomen werden voor de shuttle run waren hoog, gaande van
0.562 tussen 6 en 8 jaar en 0.649 tussen 9 en 11 jaar.
1.3. COÖRDINATIEVE EIGENSCHAPPEN
1.3.1 MQKTK
Ook voor het motorisch quotiënt op de KTK-test werden er hoge correlatiecoëfficiënten
gevonden. De laagste correlatiecoëfficiënt van 0.689 werd hierbij gevonden tussen een leeftijd
van 6 en 8 jaar, maar deze coëfficiënt was nog steeds sterk significant. De hoogste correlatie
werd gevonden tussen de leeftijd van 8 en 10 jaar. Deze bedroeg 0.874.
B. KRUISTABELLEN
1.1. ANTROPOMETRIE
1.1.1 LICHAAMSGEWICHT
Tabel 12: Kruistabel lichaamsgewicht
LG
mei
sjes
jaar 1
Lichaamsgewicht meisjes jaar 3
Laag Gemiddeld Hoog Totaal
Laag 28 0 0 28
45,20% 0,00% 0,00% 45,20%
Gemiddeld 0 10 0 10
0,00% 16,10% 0,00% 16,10%
Hoog 0 0 24 24
0,00% 0,00% 38,70% 38,70%
Totaal 28 10 24 62
45,20% 16,10% 38,70% 100,00%
In tabel 12 is te zien dat er 28 kinderen in jaar één een laag lichaamsgewicht hebben, met
andere woorden deze kinderen hadden een lichaamsgewicht dat onder het tiende percentiel
viel in het eerste testjaar. Deze 28 kinderen hadden in jaar drie nog steeds een
lichaamsgewicht dat onder het tiende percentiel van het corresponderend jaar lag. Hetzelfde
fenomeen was te zien voor kinderen met een gemiddeld lichaamsgewicht (tussen percentiel
45 en 55) en voor kinderen met een hoog lichaamsgewicht (boven percentiel 90). Ook hierbij
maakten de proefpersonen in 2009 nog steeds deel uit van de groep waartoe ze oorspronkelijk
behoorden.
31
1.2. FYSIEKE EIGENSCHAPPEN
1.2.1 STANDING BROAD JUMP
Tabel 13: Kruistabel standing broad jump
Sta
nd
ing
Bro
ad
Ju
mp
mei
sjes
ja
ar
1
Standing Broad Jump meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 13 3 0 16
32,50% 7,50% 0,00% 40,00%
Gemiddeld 1 5 2 8
2,50% 12,50% 5,00% 20,00%
Goed 0 1 15 16
0,00% 2,50% 37,50% 40,00%
Totaal 14 9 17 40
35,00% 22,50% 42,50% 100,00%
Tabel 13 toont aan dat van de 16 kinderen die in het eerste jaar als zwak gedefinieerd werden
voor de sit and reach test, in het derde jaar nog steeds 13 van hen in de ‘zwakke’ groep zaten.
Drie individuen waren overgeschakeld naar de gemiddelde groep. Van de acht kinderen die in
jaar één een gemiddelde score hadden op deze test, hadden er in jaar drie nog steeds vijf een
gemiddelde score, één iemand viel in jaar drie onder de ‘zwakke’ groep en de overige twee
maakten deel uit van de goede groep in 2009. In jaar één waren er 16 kinderen in de beste
groep, hiervan waren er nog steeds 15 kinderen bij de besten in jaar drie. Eén kind hoorde in
jaar drie niet meer thuis in deze groep, maar ging over naar de gemiddelde groep.
1.2.2 SHUTTLE RUN
Tabel 14: Kruistabel shuttle run
Sh
utt
le r
un
mei
sjes
j 1
Shuttle run meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 13 1 0 14
31,70% 2,40% 0,00% 34,10%
Gemiddeld 1 7 0 8
2,40% 17,10% 0,00% 19,50%
Goed 1 0 18 19
2,40% 0,00% 43,90% 46,30%
Totaal 15 8 18 41
36,60% 19,50% 43,90% 100,00%
Uit tabel 14 kunnen we afleiden dat van de 14 kinderen die in 2007 tot de zwakste groep
behoorden, 13 daarvan zich in 2009 nog steeds in deze groep bevonden. De overige
proefpersoon schakelde over van de zwakke naar de gemiddelde groep.
32
Zeven van de acht kinderen die in 2007 een gemiddelde score behaalden op de shuttle run
test, bevonden zich in 2009 nog steeds in de gemiddelde groep. Het overige kind kwam in de
zwakke groep terecht.
Bij de groep die initieel sterk scoorde, zien we dat 18 van de 19 kinderen hun positie
behouden en binnen de goede groep blijven. Eén van deze kinderen die tot de goede groep
behoorde in 2007, maakte in 2009 de switch naar de gemiddelde groep.
1.3. COÖRDINATIEVE EIGENSCHAPPEN
1.3.1 MQKTK
Tabel 15: Kruistabel MQKTK
MQ
KT
K j
aar
1
MQKTK jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 41 3 0 44
38,30% 2,80% 0,00% 41,10%
Gemiddeld 1 22 1 24
0,90% 20,60% 0,90% 22,40%
Goed 0 0 39 39
0,00% 0,00% 36,40% 36,40%
Totaal 42 25 40 107
39,30% 23,40% 37,40% 100,00%
Uit de tabel 15 blijkt dat van de 44 kinderen die initieel een zwak motorisch quotiënt behaalde
op de KTK, 41 van hen in 2009 nog steeds tot deze zwakke groep behoorden. De drie andere
proefpersonen die in 2007 tot de zwakke groep behoorden, scoorden gemiddeld in 2009.
Van de 24 deelnemers die in 2007 een gemiddelde score behaalden, zijn er 22 personen die in
2009 nog steeds tot de gemiddelde groep behoren. Eén proefpersoon ging over naar de goede
groep en één ging over naar de zwakke groep.
In 2007 behaalden 39 deelnemers een hoog motorisch quotiënt, ook in 2009 behoorden deze
39 proefpersonen tot de beste groep.
33
Onderzoeksvraag 2 2.1. ANTROPOMETRIE
2.1.1 LICHAAMSGEWICHT
Er werd een significant hoofdeffect van de tijd gevonden (F= 728.09 en p<0.001), met andere
woorden de kinderen wogen in jaar drie significant meer dan in jaar één van de testafname.
Zo was het gemiddelde gewicht in jaar één 28.23 ± 0.45 kg en in jaar drie 36.17 ± 0.67 kg.
Het gemiddelde gewicht bij de meisjes was 33.05 ± 0.77 kg en bij de jongens 31.34 ± 0.78 kg,
dit verschil bleek niet significant te zijn (F= 2.477 en p=0.119).
Het verschil tussen de jonge kinderen (6 en 7 jaar) en de oude kinderen (8 en 9 jaar) was
significant (F= 47.691 en p<0.001). De jonge kinderen wogen significant minder (28.41 ±
0.87 kg) dan de oudere kinderen (35.98 ± 0.67 kg).
Ook het al dan niet beoefenen van een sport had een significante invloed op het gewicht (F=
9.387 en p= 0.002). Kinderen die geen sport beoefenden wogen significant meer (33.88 ± 1.00
kg) in vergelijking met kinderen die wel sporten (30.52 ± 0.45 kg).
Er werd een significant verschil gevonden tussen de jongens en de meisjes in de mate waarin
het gewicht toeneemt tussen jaar één en jaar drie (F= 6.509 en p= 0.011). Zo kwamen de
meisjes significant meer bij (8.69 kg) in vergelijking met de jongens (7.19 kg).
De evolutie in gewicht van 2007 naar 2009 was bovendien ook afhankelijk van de
leeftijdsgroep (F=8.867 en p= 0.003). Zo kwamen de kinderen die bij de start van het
Tabel 16: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED MEASURES ANOVA
voor gewicht
GEWICHT F -WAARDE P-WAARDE
TIJD 728.09 <0.001
GESLACHT 2.477 0.119
LEEFTIJD 47.691 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 9.387 0.002
TIJD X GESLACHT 6.509 0.011
TIJD X LEEFTIJD 8.867 0.003
TIJD X SPORTPARTICIPATIE 11.87 0.001
TIJD X GESLACHT X LEEFTIJD 1.587 0.209
TIJD X GESLACHT X SPORT 1.570 0.211
TIJD X SPORT X LEEFTIJD 1.478 0.225
TIJD X GESLACHTX LEEFTIJD X SPORT 1.446 0.230
34
onderzoek 6 of 7 jaar waren, 7.06 kg aan en de kinderen die bij de start 8 of 9 jaar waren,
kwamen significant meer bij, namelijk 8.82 kg.
Naast het geslacht en de leeftijdsgroep, bleek de evolutie van het gewicht overheen de tijd ook
afhankelijk te zijn van het al dan niet beoefenen van een sport (F= 11.87 en p= 0.001) . De
kinderen die geen sport beoefenden kwamen significant meer gewicht bij (8.95 kg) in
vergelijking met de sportende kinderen (6.93 kg).
Figuur 6: Gemiddelden en standaarddeviaties van het lichaamsgewicht voor
sportende en niet sportende jongens en meisjes
Figuur 6 toont de evolutie overheen de tijd voor beide geslachten, van zowel de sportende als
de niet sportende kinderen, waarbij er geen onderscheid werd gemaakt in leeftijd. Wanneer er
enkel gekeken wordt naar de evolutie van het gewicht van de meisjes overheen de tijd, zien
we dat deze evolutie afhankelijk is van de groep waarin de meisjes zitten (F= 11.837 en p=
0.001). Meisjes die in de ‘Yes’ groep zitten (zowel in jaar één als jaar drie sporten) kwamen
7.43 kg bij overheen het tweejarig interval en dit is significant minder dan de niet sportende
meisjes (10.24 kg). Bij de jongens is dit minder uitgesproken (F= 3.714 en p= 0.056).
Sportende jongens kwamen overheen de tijd 6.66 kg bij, terwijl niet sportende jongens 8.23
kg bijkwamen.
Wanneer er vervolgens gekeken wordt naar het verschil in gewichtstoename bij niet sportende
jongens en meisjes is er geen significant effect te vinden (F=2.113 en p=0.153). Met andere
woorden de meisjes (10.24 kg) kwamen niet significant meer bij in vergelijking met de
jongens (8.23 kg). Ook bij de sportende meisjes en jongens is dit effect niet significant (F=
3.073 en p= 0.081). Hier is echter wel een trend tot significantie te vinden. De sportende
35
meisjes kwamen 7.43 kg bij overheen de drie jaren, terwijl de sportende jongens maar 6.66 kg
bijkwamen.
2.2. FYSIEKE EIGENSCHAPPEN
2.2.1 SHUTTLE RUN
De kinderen presteerden in het derde jaar significant beter op de shuttle run test dan in het
eerste jaar van de testafname (F= 226.406 en p < 0.001). De gemiddelde score in jaar één was
24.08 ± 0.16 s, terwijl dit in jaar drie met een tijd van 22.29 ± 0.12 s dus significant sneller
was.
De jongens scoorden significant beter (22.69 ± 0.18 s) op deze test in vergelijking met de
meisjes (23.67 ± 0.18 s) (F= 15.033 en p< 0.001).
Ook de leeftijd had een belangrijke invloed (F= 31.080 en p < 0.001) op de prestatie op deze
test. De jonge kinderen (6 en 7 jaar) voerden de test significant minder snel uit (23.88 ± 0.20
s) in vergelijking met de oudere kinderen (22.48 ± 0.15 s).
Naast de tijd, het geslacht en de leeftijd bleek ook de sportparticipatie een significante invloed
te hebben op de prestaties (F= 18.767 en p < 0.001). Sportende kinderen behaalden een
significante betere prestatie (22.64 ± 0.10 s) in vergelijking met niet sportende kinderen
(23.73 ± 0.23 s).
De evolutie van de prestatie op de shuttle run test overheen de tijd bleek ook afhankelijk te
zijn van de leeftijdsgroep (F=20.193 en p < 0.001). Zo maakten de jonge kinderen een
Tabel 17: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED MEASURES ANOVA
voor de shuttle run test
SHUTTLE RUN F -WAARDE P-WAARDE
TIJD 226.406 <0.001
GESLACHT 15.033 <0.001
LEEFTIJD 31.080 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 18.767 <0.001
TIJD X GESLACHT 1.119 0.291
TIJD X LEEFTIJD 20.193 < 0.001
TIJD X SPORTPARTICIPATIE 0.036 0.850
TIJD X GESLACHT X LEEFTIJD 0.074 0.785
TIJD X GESLACHT X SPORT 1.888 0.171
TIJD X SPORT X LEEFTIJD 3.722 0.055
TIJD X GESLACHTX LEEFTIJD X SPORT 0.155 0.694
36
progressie van 2.33 s op deze test overheen de twee jaar, terwijl de oudere kinderen maar een
progressie van 1.26 s maken.
Figuur 7: Gemiddelden en standaarddeviaties van de shuttle run test voor sportende en
niet sportende jonge (6 en 7 jaar) en oude (8 en 9 jaar) kinderen
Figuur 7 toont de evolutie overheen de tijd voor de shuttle run test, waarbij er geen
onderscheid werd gemaakt tussen jongens en meisjes. De grafiek toont dus de invloed van
sportparticipatie bij jonge en oudere kinderen overheen de tijd.
Wanneer er enkel gekeken wordt naar de jonge kinderen, speelt de sportparticipatie op zich
een significante rol (F= 6.304 en p= 0.014). Niet sportende kinderen hadden een gemiddelde
score van 24.41 ± 0.41 s , terwijl sportende kinderen een score van 23.28 ± 0.18 s behaalden.
De evolutie overheen de twee jaren voor deze test was echter niet afhankelijk van de groep
waarin de kinderen zich bevonden (wel of niet sporten) (F= 1.141 en p= 0.288). De niet
sportende kinderen en sportende kinderen maakten ongeveer evenveel vooruitgang overheen
de twee jaren.
Bij de oudere leeftijdsgroep werd ongeveer hetzelfde fenomeen teruggevonden. Het
hoofdeffect van sportparticipatie was ook bij deze kinderen significant (F= 18.388 en p <
0.001), waarbij de sportende kinderen een gemiddelde prestatie van 21.88 ± 0.12 s hadden en
de niet sportende kinderen een gemiddelde prestatie van 23.13 ± 0.26 s hadden. Ook hier
werd er geen significant interactie effect gevonden van tijd x sportparticipatie (F= 2.788 en p=
0.097), maar echter wel een trend tot significantie. Zo is te zien dat de niet sportende kinderen
een progressie van 1.08 s maakten overheen het tweejarig interval, terwijl de sportende
kinderen een progressie van 1.47 s maakten.
37
2.3. COÖRDINATIE
2.3.1 MOVING SIDEWAYS
Bij de moving sideways test bleken drie van de vier hoofdeffecten significant zijn te zijn. Zo
was de prestatie in het derde jaar van het onderzoek (46.54 ± 1.53) significant beter dan de
prestatie op de test in het eerste jaar (35.12 ± 0.48) (F= 581.550 en p < 0.001)
Het was ook zo dat de oudere kinderen (43.97 ± 0.60) significant beter scoorden dan de jonge
kinderen (37.69 ± 0.78) (F= 40.344 en p < 0.001) en dat de sportende kinderen (42.19 ± 0.41)
een significant betere prestatie behaalden dan de niet sportende kinderen (39.47 ± 0.90) (F=
7.559 en p= 0.006).
Bij het interactie effect van tijd x sportparticipatie (figuur 8) werd er een trend tot significantie
gevonden (F= 2.953 en p= 0.087). De sportende kinderen maken een grotere vooruitgang
(12.23) in vergelijking met de niet sportende kinderen (10.61)
Opvallend bij deze test is dat de driewegsinteractie tijd x geslacht x sport significant was (F=
4.920 en p= 0.027). De combinatie van deze drie factoren had dus een invloed op de moving
sideways test.
Tabel 18: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED MEASURES ANOVA
voor de moving sideways test
MOVING SIDEWAYS F -WAARDE P-WAARDE
TIJD 581.550 < 0.001
GESLACHT 0.075 0.785
LEEFTIJD 40.344 < 0.001
SPORTPARTICIPATIE 7.559 0.006
TIJD X GESLACHT 0.435 0.510
TIJD X LEEFTIJD 0.830 0.363
TIJD X SPORTPARTICIPATIE 2.953 0.087
TIJD X GESLACHT X LEEFTIJD 0.850 0.357
TIJD X GESLACHT X SPORT 4.920 0.027
TIJD X SPORT X LEEFTIJD 1.536 0.216
TIJD X GESLACHTX LEEFTIJD X SPORT 0.029 0.866
38
Figuur 8: Gemiddelden en standaarddeviaties van de moving sideways test voor sportende
en niet sportende kinderen
0
10
20
30
40
50
60
1 3
MO
VIN
G S
IDE
WA
YS
JAAR
MOVING SIDEWAYS
Yes
No
39
Onderzoeksvraag 3 3.1. ANTROPOMETRIE
3.1.1 VETPERCENTAGE
Figuur 9: Evolutie van het vetpercentage overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen.
Tabel 19: Gemiddelden en standaarddeviaties van het
vetpercentage
GROEP GEMIDDELDE ST DEV
Vetpercentage
jaar 1
nee nee 22.01 6.31
ja ja 18.09 4.77
nee ja 19.47 4.39
ja nee 19.01 4.94
totaal 18.83 5.17
Vetpercentage
jaar 3
nee nee 22.85 7.77
ja ja 17.86 6.02
nee ja 19.47 6.22
ja nee 19.40 5.59
totaal 18.82 6.49
Tabel 20 geeft aan dat er een significant hoofdeffect van sportparticipatie is (F= 8.125,
p<0.001). De proefpersonen die zowel in 2007 als in 2009 aan sportbeoefening deden, hadden
Tabel 20: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA voor het vetpercentage
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 1.060 0.304
SPORTPARTICIPATIE 8.125 <0.001
TIJD x SPORTPARTICIPATIE 1.967 0.119
40
een significant lager vetpercentage dan hun leeftijdsgenoten die in beide jaren niet sportten
(p<0.001). Het gemiddelde vetpercentage in de ‘ja ja’ groep op tijdstip één bedroeg 18.09 ±
4.77 % en op tijdstip drie was dit 17.86 ± 6.02 %. In de ‘nee nee’ groep lag dit hoger: 22.01 ±
6.31 % in jaar één en 22.85 ± 7.77 % in jaar drie.
Er werd geen significant hoofdeffect van tijd gevonden (F=1.060, p=0.304). Het
vetpercentage van de kinderen in jaar één was dus niet significant verschillend van dat in jaar
drie.
Er werd geen significant interactie-effect van tijd x sportparticipatie gevonden (F=1.967, p=
0.119). Dit wil zeggen dat de evolutie van het vetpercentage van jaar één naar jaar drie niet
afhankelijk was van de groep waartoe men behoorde. Wanneer we de groepen twee aan twee
vergelijken zien we bij de evolutie van het vetpercentage overheen de jaren tussen de ‘ja ja’
groep en de ‘nee nee’ groep een trend tot significantie terugkomen (F= 3.758 en p= 0.054).
Bij de niet sportende kinderen steeg het vetpercentage met 0.84%, terwijl het bij de sportende
kinderen afnam met 0.23%.
3.2. FYSIEKE EIGENSCHAPPEN
3.2.1 STANDING BROAD JUMP
Figuur 10: Evolutie van de standing broad jump test overheen de drie
testjaren voor de vier verschillende sportparticipatie groepen.
41
Tabel 21: Gemiddelden en standaarddeviaties van de
standing broad jump test
GROEP GEMIDDELDE ST DEV
Standing
Broad Jump
jaar 1
nee nee 111.48 16.87
ja ja 125.48 19.69
nee ja 119.35 15.92
ja nee 117.40 18.19
totaal 122.36 19.57
Standing
Broad Jump
jaar 3
nee nee 132.66 19.18
ja ja 147.72 20.24
nee ja 146.80 21.91
ja nee 136.52 22.11
totaal 144.52 21.07
Het hoofdeffect van tijd (F= 281.447, p<0.001) is significant. De score die de proefpersonen
behaalden op de standing broad jump in 2007, nam bij elke groep significant toe in 2009. De
‘nee nee’ groep haalde op tijdstip één een gemiddelde score van 111.48 ± 16.87cm, dit
resultaat nam toe tot 132.66 ± 19.18 cm in het derde testjaar. Bij de ‘ja ja’ groep bedroeg de
score in 2007 125.48 ± 19.68 cm, in 2009 was dit toegenomen tot 147.72 ± 20.24 cm.
Uit de tabel kunnen we afleiden dat ook het hoofdeffect van sportparticipatie significant is
(F= 9.062, p<0.001). Enkel het verschil tussen de groep die in beide jaren sport en de groep
die in geen van beide jaren aan sportbeoefening doet, is significant (p<0.001). Deze eerste
groep behaalde een score die gemiddeld 14.53 cm beter was dan de score van de ‘nee nee’
groep. Het verschil in score tussen de ‘nee nee’ en de ‘ja nee’ groep (p= 0.760), tussen de ‘nee
nee’ en de ‘nee ja’ groep (p= 0.166), tussen de ‘ja ja’ en de ‘ja nee’ groep (p= 0.97), tussen de
‘ja ja’ en de ‘nee ja’ groep (p= 0.874) en tussen de ‘nee ja’ en de ‘ja nee’ groep (p= 0.735) is
niet significant.
Het interactie-effect tijd x sportparticipatie is niet significant voor de standing broad jump.
Met andere woorden, er is geen significant verschil tussen de vier groepen in de mate waarin
hun score verandert tussen de meetmomenten in 2007 en 2009. Uit de grafiek is dan ook te
zien dat de lijnen voor de ‘ja ja’ groep, de ‘ja nee’ groep en de ‘nee nee’ groep een vrij
gelijkaardig verloop vertonen. Wat opvalt bij deze grafiek is dat de kinderen in de ‘nee ja’
Tabel 22: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA voor de standing broad jump test
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 281.447 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 9.062 <0.001
TIJD x SPORTPARTICIPATIE 1.135 0.335
42
groep in het derde jaar ongeveer even goed scoorden als de kinderen die continu aan sport
deden. Wanneer we hier dieper op ingaan zien we dat de kinderen uit de ‘ja ja’ groep in jaar
één een gemiddelde van 125.48 ± 1.34 cm hadden terwijl dit bij de kinderen uit de ‘nee ja’
groep 120.32 ± 4.15 cm was (F= 1.773 en p= 0.237). In jaar drie sprongen de kinderen uit de
‘ja ja’ groep gemiddeld 147.72 ± 1.41cm ver en de kinderen uit de ‘nee ja’ groep 147.09 ±
4.37 cm ver. Met andere woorden de kinderen uit de ‘nee ja’ groep maakten meer progressie
(26.77 cm) in vergelijking met de kinderen die zowel in het eerste al derde jaar aan sport
deden (22.24 cm). Dit verschil was echter niet significant (F= 1.668 en p= 0.198).
3.3. COÖRDINATIE
3.3.1 MQKTK
Figuur 11: Evolutie van MQKTK overheen de drie testjaren voor de
vier verschillende sportparticipatie groepen.
Tabel 23: Gemiddelden en standaarddeviaties van het MQKTK
GROEP GEMIDDELDE ST DEV
MQKTK
jaar 1
nee nee 87.84 14.23
ja ja 100.25 13.23
nee ja 97.30 12.75
ja nee 92.71 12.62
totaal 97.57 14.02
MQKTK
jaar 3
nee nee 93.18 14.76
ja ja 106.78 13.67
nee ja 103.35 16.37
ja nee 99.50 14.43
totaal 103.90 14.87
43
Er is een significant hoofdeffect van tijd op het MQKTK (F=67.701, p<0.001). Het MQKTK
dat de proefpersonen behaalden in 2009 lag dus significant hoger dan het MQKTK dat ze
behaalden in 2007. De ‘ja ja’ groep evolueerde van een gemiddelde score van 100.25 ± 13.29
in 2007 naar een significant hogere score van 106.78 ± 13.67. De ‘nee nee’ groep ging van
een gemiddelde score van 87.84 ± 14.23 in 2007 naar een MQKTK van 93.18 ± 14.76 in
2009.
Ook het hoofdeffect van sportparticipatie is hier significant (F=13.219, p<0.001). Enkel
tussen de ‘ja ja’ en de ‘nee nee’ groep was er een significant verschil in hun MQKTK. De
‘nee nee’ groep haalde in vergelijking met de ‘ja ja’ groep een significant lagere score
(p<0.001). De ‘nee nee’ en de ‘nee ja’ groep vertoonden een trend tot significantie (p=0.051),
waarbij de ‘nee ja’ groep een MQKTK had dat gemiddeld 9.81 punten hoger lag. Ook de ‘ja
ja’ en de ‘ja nee’ groep hadden een trend tot significantie (p= 0.075). Het MQKTK van de ‘ja
ja’ groep lag gemiddeld 7.41 punten hoger dan dit van de ‘ja nee’ groep.
Ook bij deze factor is het interactie-effect van tijd x sportparticipatie niet significant. De vier
groepen vertoonden een gelijke mate van toename in hun MQKTK van 2007 naar 2009.
Tabel 24: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA voor het MQKTK
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 67.701 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 13.219 <0.001
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
0.254 0.858
44
IV. DISCUSSIE
Het doel van deze studie was om de stabiliteit van de talentkenmerken na te gaan bij kinderen
tussen 6 en 11 jaar. De determinant sportparticipatie werd hierbij als mogelijk beïnvloedende
factor op het motorische ontwikkelingsproces van deze kenmerken bij kinderen bestudeerd.
1. Onderzoeksvraag 1
Eens de beste, altijd de beste? Hoe stabiel zijn talentkenmerken?
Een eerste kenmerk van talent dat onderzocht werd in het huidige onderzoek, is de
antropometrie. Uit de resultaten van deze studie bleek dat de antropometrische factoren vrij
stabiel zijn tussen 6-jarige en 11-jarige leeftijd. Zo werden voor lichaamsgewicht correlaties
van meer dan 0.90 teruggevonden bij elke leeftijdsgroep. Ook in de kruistabellen kwam
ditzelfde fenomeen naar voor. De meisjes die in 2007 tot de groep met een laag, gemiddeld of
hoog lichaamsgewicht behoorden, bleken in 2009 allen nog steeds deel uit te maken van
dezelfde groep.
De resultaten uit deze studie sluiten nauw aan met eerder gevonden resultaten. Uit de
literatuurstudie konden we reeds concluderen dat de antropometrische eigenschappen een
hoge stabiliteit over de tijd vertoonden (Leppik et al., 2006, Falk et al., 2001).
Er werden matige stabiliteitscoëfficiënten teruggevonden voor de fysieke factoren en dit
zowel voor de jongens als voor de meisjes. Uit de resultaten bij de meisjes bleek dat
bijvoorbeeld voor de staande vertesprong de laagste correlatiecoëfficiënt, namelijk 0.491,
gevonden werd op 6- tot 8-jarige leeftijd. Deze was lager in vergelijking met de andere
leeftijdsgroepen, waarbij de waarden een bereik hadden tussen 0.637 en 0.743. Opnieuw
bevestigen de kruistabellen de gevonden correlatiecoëfficiënten. Uit de kruistabellen bleek
namelijk dat het grootste deel van de proefpersonen zich in 2009 nog steeds in dezelfde groep
(zwak-gemiddeld-goed) bevond als in 2007. Slechts een beperkt aantal proefpersonen maakte
de overgang naar een lagere of hogere groep. Deze bevindingen lagen in dezelfde lijn als
eerder onderzoek. Voor de staande vertesprong werden er matige tot hoge
correlatiecoëfficiënten teruggevonden in de literatuur (Falk et al., 2001; Branta et al., 1984;
Ahnert et al., 2008). Zo vonden Falk et al. (2001) een stabiliteitscoëfficiënt van 0.40 voor de
meisjes. Ook Ahnert et al. (2008) bekwamen stabiele waarden voor de staande vertesprong,
namelijk 0.57 voor de meisjes. Deze waarden waren hoger dan deze die Falk et al. (2001) in
45
hun studie bekwamen. Aangezien het resultaat op de standing broad jump voor een groot
aandeel bepaald wordt door de coördinatie, zou dit verklaard kunnen worden doordat
bewegingspatronen op jonge leeftijd nog niet routinematig zijn (Seefeldt et al., 1982).
Hierdoor vonden Falk et al. (2001), die bij de start van hun onderzoek een eerste meting
deden bij kinderen van 6-7 jaar, lagere waarden dan Ahnert et al. (2008), die kinderen van 8
tot 12 jaar opnamen in hun studie. Tot slot kan dan ook afgeleid worden uit voorgaande
onderzoeken (Beunen et al., 1997; Maia et al., 2001) en uit de huidige studie dat de fysieke
eigenschappen stabiel zijn, maar minder stabiel dan de antropometrische eigenschappen.
Er is slechts in beperkte mate onderzoek gedaan naar de stabiliteit van motorische
vaardigheden. In deze studie werden hoge correlaties teruggevonden voor wat betreft de
stabiliteit van motorische vaardigheden over een termijn van twee jaar bij de meisjes: van 6-8
jaar (0.689), van 7-9 jaar (0.860), van 8-10 jaar (0.874) en van 9-11 jaar (0.861). Bij de
jongens werden er gelijkaardige resultaten gevonden. Opnieuw werd op 6-jarige leeftijd de
laagste correlatiecoëfficiënt teruggevonden.
Een mogelijke verklaring is dus bijgevolg opnieuw te vinden in de theorie van Seefeldt et al.
(1982) die stelt dat de bewegingspatronen op jongere leeftijd nog niet routineus zijn. Ook
Ahnert et al. (2008) vonden hoge waarden voor de korte termijn stabiliteit van de motorische
coördinatie bij lagere schoolkinderen. Uit hun studie bleek dat er een correlatie was van 0.745
tussen de KTK score op 8-jarige leeftijd en de score op 10-jarige leeftijd voor de meisjes,
terwijl er bij de jongens een iets hogere correlatie gevonden werd, namelijk 0.80.
Voor elke eigenschap werd er een hoge mate van stabiliteit teruggevonden. De
correlatiecoëfficiënten van de antropometrische en coördinatieve kenmerken waren echter iets
groter dan deze van de fysieke eigenschappen.
Het antwoord op de eerste onderzoeksvraag ‘Eens de beste, altijd de beste?’ kan dan ook
beantwoord worden met ‘ja’. Uit de literatuur en uit onze resultaten komt immers naar voor
dat dus zowel de antropometrische, de fysieke als de motorische vaardigheden matige tot
hoge stabiliteit vertonen. Dit is ook een belangrijk gegeven bij de zoektocht naar talent, want
aan de hand van de resultaten die de kinderen behaalden kan men reeds nagaan wie een goede
score behaalde op de biologische factoren op jonge leeftijd. Deze biologische factoren zijn
één van de determinanten bij de zoektocht naar talentvolle kinderen. Zo zal een kind dat tot de
kleinsten behoorde op jonge leeftijd, nog steeds thuishoren bij de kleinsten op latere leeftijd.
46
Met dit gegeven in gedachten, zou men dit kind bijvoorbeeld kunnen doorverwijzen naar een
gymnastiekclub waar een kleine gestalte voordelig kan zijn.
2. Onderzoeksvraag 2
Wat is de invloed van sportparticipatie op de talentkenmerken?
De tweede onderzoeksvraag focuste op de invloed van het al dan niet sporten op de
ontwikkeling van antropometrische, fysieke en coördinatie eigenschappen bij kinderen. Uit de
resultaten bleek dat al dan niet sporten vooral een grote invloed had op het lichaamsgewicht.
Zo verzwaarden de niet sportende kinderen significant meer dan sportende kinderen overheen
het tweejarig onderzoek. Bovendien bleek deze trend zich vooral te manifesteren bij de
meisjes. Een studie van Mak et al. (2010) toonde reeds aan dat kinderen steeds minder fysiek
actief zijn. Zowel jongens als meisjes besteden meer tijd aan sedentaire activiteiten.
Bovendien heeft de huidige maatschappij steeds meer te kampen met een stijgende
prevalentie van overgewicht/obesitas (Gezondheidsenquête België 2004). Dit gegeven, in
combinatie met de resultaten van onze studie, wijst dan ook op de noodzaak van voldoende
lichaamsbeweging op jonge leeftijd en dit zeker en vast bij de meisjes.
Bij de fysieke tests bleek het al dan niet sporten een beperkte invloed te hebben op de
prestatie overheen de tijd. Zowel de sportende als niet sportende kinderen maakten ongeveer
evenveel progressie over het tweejarig interval heen. Wel was het zo dat de kinderen die in
het eerste jaar van het onderzoek reeds aan sport deden een betere beginprestatie hadden en
dus in het laatste jaar van het onderzoek ook een hogere score behaalden dan de niet
sportende kinderen. Wanneer er echter een onderscheid gemaakt werd tussen verschillende
leeftijdsgroepen, werd er bij de oudere kinderen wel een trend tot significantie teruggevonden
voor de evolutie van de prestatie overheen de tijd. Met andere woorden, bij de oudere groep
boekten de sportende kinderen meer vooruitgang dan de niet sportende kinderen. Een
mogelijke verklaring voor het feit dat er bij de oudere kinderen wel een trend tot significantie
gevonden werd en bij de jongen kinderen niet, is opnieuw te vinden in de theorie van Seefeldt
et al. (1982). Zo zullen de verschillen tussen jonge sportende of niet sportende kinderen
kleiner zijn overheen de tijd, omdat de bewegingspatronen er op jonge leeftijd nog niet
ingebakken zitten. De oudere kinderen daarentegen hebben zich deze bewegingspatronen al
meer eigen gemaakt, waardoor de verschillen tussen sporters en niet sporters groter zullen
zijn.
47
De invloed van sporten op de evolutie van de scores op de coördinatieve tests bleek beperkt
te zijn. Wel was het zo dat net als bij de fysieke tests de sportende kinderen bij de start van het
onderzoek reeds hoger scoorden in vergelijking met de niet sportende kinderen, maar de
progressie die de kinderen maakten bleek dus niet significant groter te zijn bij de sportende
kinderen.
Wat opviel was dat bij de start van het onderzoek de voorsprong van de sporters reeds
merkbaar was. De vraag blijft echter of kinderen sporten omdat ze een goede motoriek
hebben, of dat ze een goede motoriek hebben doordat ze sporten.
3. Onderzoekvraag 3
Wat is de invloed van verandering in sportparticipatie op de talentkenmerken?
Bij deze onderzoeksvraag werd er niet enkel gekeken naar degene die al dan niet sporten,
maar er werd ook een onderscheid gemaakt tussen kinderen die in jaar één van het onderzoek
aan sport deden en in jaar drie niet meer sportten. Eveneens werd de omgekeerde relatie
bekeken, kinderen die in jaar één niet sportten, maar in het derde jaar wel sportten.
De verandering in sportparticipatie had geen invloed op de groei (lichaamslengte), maar bleek
wel een belangrijke gezondheidsvoordeel te bieden. Zo bleek dat het vetpercentage van de
sportende kinderen afnam overheen de drie jaar, terwijl dit bij de niet sportende kinderen
toenam. Ook was het zo dat de sportende kinderen bij de start al een lager vetpercentage
hadden dan de niet sportende kinderen. Bij de groep die in jaar één aan sport deed, maar in
jaar drie geen sport meer beoefende steeg het vetpercentage, terwijl bij de groep die in jaar
één niet sportte, maar in jaar drie wel het vetpercentage daalde. Met andere woorden, sporten
heeft dus een belangrijke invloed op de mate waarin het vetpercentage toe- of afneemt
overheen de tijd.
Ook voor de fysieke eigenschappen en dan wel specifiek voor de standing broad jump, ging
deze studie na of ook de verandering in sportparticipatie een invloed had op de behaalde
resultaten. Wanneer de vier groepen met elkaar vergeleken werden, bleek er nergens een
significant interactie-effect te zijn tussen de tijd en de sportparticipatie. Alhoewel er hiervoor
dus geen significante waarden gevonden werden, kunnen we wel aan de hand van de grafiek
zien dat het verschil tussen de kinderen die continu sporten en de kinderen die in het begin
48
van het onderzoek niet sporten maar dit op het einde wel deden, in het begin groter is, maar
dat de resultaten in jaar drie geleidelijk aan meer naar elkaar toe groeien en bijna gelijk zijn.
Een mogelijke verklaring hiervoor kan gevonden worden in het feit dat voor de uitvoering van
de standing broad jump men zowel over kracht als over coördinatie moet beschikken. Uit de
resultaten bleek al dat de verandering in sportparticipatie geen invloed had op de evolutie van
coördinatie. Kracht daarentegen bleek een minder stabiele eigenschap te zijn en wordt dus
meer beïnvloed door al dan niet sporten. Kinderen die aan sportbeoefening doen kunnen dus
een voordeel hebben op het vlak van kracht en hierdoor dan ook betere scores behalen op de
standing broad jump.
Alle kinderen (6-11 jaar) bleken gelijkmatig te evolueren voor de coördinatieve vaardigheden.
De kinderen die in beide jaren sportten, behaalden de beste resultaten, gevolgd door de
kinderen die niet in jaar één, maar wel in jaar drie sportten. De minst goede scores werden
behaald door de kinderen die in geen van beide jaren aan sportbeoefening deden. Zij werden
voorafgegaan door de kinderen die wel in jaar één, maar niet in jaar drie sportten. Dit gegeven
werd systematisch teruggevonden voor elke afgenomen coördinatie test. Verandering in
sportparticipatie beïnvloedde de behaalde resultaten niet. Hieruit blijkt nogmaals dat
coördinatie een stabiele eigenschap is.
De vraag blijft echter nog of kinderen die sporten een hoger motorisch quotiënt hebben
omdat ze aan sport doen of doen deze kinderen aan sport net omdat ze een hoog motorisch
quotiënt hebben?
Een opvallend fenomeen dat terugkwam bij de drie grafieken die we hierboven bespraken is
dat de kinderen die eerst wel aan sport deden maar in het laatste jaar niet meer, in het eerste
jaar van de studie al lagere scores behaalden in vergelijking met de groep die continu aan
sportbeoefening deed, alhoewel zij in dit eerste jaar ook aan sport deden. Dit verschijnsel was
meer uitgesproken bij de MQKTK grafiek. Een mogelijke verklaring voor het stoppen met
sporten bij de kinderen uit de groep die eerst niet en dan wel sporten, zou dus kunnen liggen
aan het feit dat ze motorisch minder vaardig zijn en daardoor het sporten opgeven.
Uit deze drie onderzoeksvragen blijkt dat zowel de antropometrie als de coördinatie in
vergelijking met de fysieke kenmerken stabielere eigenschappen zijn bij kinderen van 6 tot 11
jaar oud. De stabiliteit van de antropometrische factoren (lichaamsgewicht en vetpercentage)
speelt een belangrijke rol op gezondheidsvlak, terwijl de stabiliteit van de coördinatieve
49
eigenschappen van belang is bij de zoektocht naar talent. De fysieke eigenschappen bleken
vrij stabiel te zijn in de eerste onderzoeksvraag. Bij het nagaan van de invloed van de
verandering in sportparticipatie bleek dit wel een zekere rol te spelen. Zo zagen we een
verschuiving optreden in de curve van de kinderen die in het eerste jaar niet sportten, maar dit
in het derde jaar wel deden. Uit onderzoeksvraag één bleek reeds dat de coördinatieve
eigenschappen stabiel zijn. Onderzoeksvraag drie bevestigde dit, aangezien uit deze resultaten
bleek dat starten of stoppen met sporten geen invloed had op de ontwikkeling van de
coördinatie. Het verloop van de grafieken was dan ook gelijkaardig voor alle groepen.
Coördinatie zou dan ook gezien kunnen worden als een mogelijke determinant voor
sportparticipatie.
Reeds bij de start van het onderzoek hadden de kinderen die sportten een voorsprong in de
motoriek. Het is dus belangrijk om na te gaan waardoor dit verschil in startwaarde verklaard
kan worden. Komt dit er door een genetische voorsprong, door eerdere bewegingservaringen
of door een combinatie van deze twee factoren?
4. Beperkingen en richtlijnen voor verder onderzoek.
Deze studie kan dienen als aanvulling bij reeds bestaande onderzoeken en is één van de
weinige studies die zich richt op de stabiliteit van verschillende factoren bij jonge kinderen.
Toch moet er ook rekening gehouden worden met een aantal beperkingen van dit onderzoek.
Hoewel het hier om een longitudinale studie gaat, omvatte het onderzoek slechts een periode
van twee jaar. Dit is een relatief korte tijdspanne en het opzet van het onderzoek zou dan
waarschijnlijk ook beter geweest zijn indien het een aantal jaar langer had geduurd. Nu werd
de stabiliteit enkel nagegaan bij jonge kinderen tussen 6 en 11 jaar en kunnen er dus enkel
resultaten voor deze leeftijdsgroep gerapporteerd worden. Indien dit onderzoek een aantal
jaren langer zou geduurd hebben, zou ook de invloed van de puberteit in rekening gebracht
kunnen worden. In deze periode gebeuren er namelijk veranderingen op verschillende
vlakken. Zo zullen er onder andere op het fysieke en socio-affectieve vlak tal van wijzigingen
optreden.
Een pluspunt aan deze studie was dat we beroep konden doen op een groot aantal
proefpersonen. Toch bleek het bij de derde onderzoeksvraag niet mogelijk om de
proefpersonen op te delen per leeftijdscategorie. Indien we dit wel hadden gedaan zou het
aantal proefpersonen per groep te laag geweest zijn vanuit statistisch oogpunt.
50
Aangezien dit één van de eerste studies is naar de stabiliteit van de coördinatieve
eigenschappen in de kindertijd en de coördinatieve eigenschappen in deze studie naar voor
komen als betere voorspellers van de stabiliteit in vergelijking met de fysieke eigenschappen,
is verder onderzoek ter bevestiging van deze studie hiernaar zeker aangewezen.
Motoriek bleek een stabiele factor vanaf 6-jarige leeftijd. Er is echter meer onderzoek nodig
om te weten te komen of het verschil tussen de sportende en niet sportende kinderen bij de
start van het onderzoek een genetische oorsprong heeft, tot stand komt door eerdere
bewegingservaringen of eerder een combinatie is van beide.
5. Conclusie
Zowel de antropometrische, fysieke als coördinatieve factoren bleken stabiel te zijn wanneer
ze twee jaar opgevolgd werden bij kinderen tussen 6 en 9 jaar. Van deze drie eigenschappen
was antropometrie de meest stabiele factor, dit bleek zowel uit de literatuur als uit onze eigen
analyses. De invloed van sportparticipatie of de verandering hierin bleek bovendien van groot
belang te zijn. Zo bleek uit deze studie dat niet sportende kinderen meer bijkwamen overheen
de jaren in vergelijking met sportende kinderen en dat wanneer kinderen starten met sporten
het gewicht/vetpercentage zal afnemen, terwijl dit zal toenemen wanneer de kinderen stoppen
met sporten. Dit is met andere woorden een heel belangrijk gegeven op gezondheidsvlak.
Kinderen van jongs af aan stimuleren om te bewegen/ sporten is dan ook noodzakelijk.
Verder bleek de coördinatie een stabielere factor te zijn in vergelijking met de fysieke
capaciteiten en dus bijgevolg vermoedelijk ook een betere voorspeller te zijn in de zoektocht
naar talent. Bij de coördinatieve testen bleek namelijk dat de verandering in sportparticipatie
geen invloed had op de prestaties op deze testen, terwijl bij de fysieke testen verandering in
sportparticipatie soms een beïnvloedende rol had op de prestaties.
51
REFERENTIELIJST
Ahnert J, Schneide W (2007), Entwicklung und Stabilität motorischer Fähigkeiten vom
Vorschul- bis ins Frühe Erwachsenenalter, Zeitschrift für Entwicklungspsychologie
und Pädagogische Psychologie, 39 (1), 12-24
Ahnert J, Schneide W, Bös K (2008) Developmental Changes and Individual Stability of
Motor Abilities from the Preschool Period to Young Adulthood
Beunen G, Ostyn M, Simons J, Renson R, Claessens A, Vanden Eynde B, Lefevre J,
Vanreusel B, Malina R.M., van t’Hof M (1997). Development and tracking in Fitness
Components: Leuven Longitudinal Study on Lifestyle, Fitness and Health, Int. J.
Sports Med, 18, 171-178
Boreham C, Riddoch C (2001). The physical activity, fitness and health of children. J Sports
Sci, 19, 915–929
Boreham C, Robson P, Gallgher A, Cran G, Savage M, Murray J (2004). Tracking of physical
activity, fitness, body composition and diet from adolescence to young adulthood: The
Young Hearts Project, Northern Ireland. International Journal of Behavioral
Nutrition and Physical Activity, 10, 1-14
Borg GAV (1973). Perceived exertion: a note on history and methods, Med Sci Sports, 5 (2),
90-93
Branta C, Haubenstricker J, Seefeldt V. (1984). Age changes in motor skills during childhood
and adolescence. Exerc Sports Sci Rev, 12, 467–520
Campbell P, Katzmarzyk P, Malina RM, Rao, D.C, Pe’russe L, Bouchard C (2001). Stability
of adiposity phenotypes from childhood and adolescence into young adulthood with
contribution of parental measures. Obes Res , 9, 394–400.
Casey V, Dıer J, Coleman A, Valadian I (1992). Body mass index from childhood to middle
age: a 50-y follow-up. Am J C/in Nutr, 56, 14-8.
Cazelatti S, Matsudo VKR, Cavasini SM ( 1980). Self-concept and participation in physical
activity, Braz J Sports Sci, 2 (1), 32-35
Clark J, Metcalfe J (2002). The mountain of motor development: A Metaphor In J Clark &
Humphrey. Motor development: Research and reviews, 2, 163-190
Cronk C, Roche AF, Chumlea WC, Kent R (1982). Longitudinal trends of weight/stature in
childhood relationship to adulthood body fat measures. Hum Biol, 54, 751-764.
Dwyer IT, Mayer I (1970). Potential dieters: who are they? Attitudes toward weight and
dietary behavior. J Am Diet Assoc, 56; 510-514.
Ellis J, Carron A, Bailev D (1975). Physical performance in boys from I0 through 16 years.
Human Biology, 47, 263-281
52
Erhardt P, McKinlay IA, Bradley G (1987), Coordination screening for children with and
without moderate learning difficulties: Further experiences with Gubbay’s tests. Dev
Med Child Neurol, 29: 666-673
Falk B, Cohen Y, Lustig G, Lander Y, Yaaron M, Ayalon J (2001). Tracking of Physical
Fitness Component in Boys and Girls From the Second to Sixth Grades. American
journal of human biology, 13, 65-70
Gagné F, van Rossum JHA (2005). Talent development in sports, The handbook of secondary
gifted education, Prufrock Press, 281-316
Graf C, Koch B, Kretschmann-Kandel E, Falkowski G, Christ H, Coburger S, Lechmacher W,
Bjamason- Wehrens B, Platen P, Tokarski W, Prede H and Dordel S (2004).
Correlation between BMI, leisure habits and motor abilities in childhood (CHILT-
Project). International journal of obesity, 28, 22-26
Haga M (2008). The relationship between physical fitness and motor competence in children.
Child care health and development, 3, 329-334
Haga M (2009). Physical Fitness in Children With High Motor Competence is Different From
that in Children With Low Motor Competence Physical therapy, 10, 1089-1097
Hands B (2007), Changes in motor skill and fitness measures among children with high and
low motor competence: A five-year longitudinal study. Journal of Science and
Medicine in Sport, 11, 155-162
Hay J. (1992). Adequacy in and predilection for physical activity in children. Clinical journal
of sports medicine, 2, 192-201
Hemery D (1986). Sporting excellence. A study of sport’s highest achievers, Willow Books
Kann L, Kinchen SA, Williams BI (1998) Youth risk behaviour surveillance: United States,
1997. MMWR CDC Surveill Summ, 3, 1–89
Kearney (1999). Talent identification and development: the foundation of Olympic success,
Sports and science technology division USOC
Kluka D.A. (2007). Long-term athlete development: systematic talent identification,
Kunkel M.E. (1987) Body weight perceptions. body mass index. and dieting practices of
South Carolina adults. I Am Diet Assoc, 2, 17-8.
Lefevre J, Beunen G, Steens G, Claessens A, Renson R (1990). Motor performance during
adolescence and age thirty as related to age at peak height velocity. Annals of human
biology, 5, 423-435
Leppik A, Jürimäe T, Jürimäe J (2006). Tracking of Anthropometric Parameters and
Bioelectrical Impedance in Pubertal Boys and Girls. Coll Antropol, 4, 753-760
53
Newman W, Freedman D, Voors A, Gard P, Srinvasan S, Cresabta J, Williamson G, Webber
L, Berenson G (1986). Relation of serum lipoprotein levels and systolic blodd pressur
to early atherosclerosis. New Engl J Med, 314, 138-144
Maia J, Lefevre J, Claessens A, Renson R, Vanreusel B, Beunen G (2001). Tracking of
physical fitness during adolescence: a panel study in boys. Med. Sci. Sports Exerc., 5,
765–771.
Mak K-K, Day J R (2010). Secular trend of sportparticipation, sedentary activity and physical
self-perceptions in Hong Kong adolescents, 1995 – 2000. Acta Paediatrica, 99, 1731-
1734
Malina R.M. (1990) Tracking of physical fitness and performance during growth. In: Buenen
G, Ghesquiere J, Reybrouck T, Classens A,eds. Children and Exercise, 1–10
Malina, R. M. (1996). Tracking of physical activity and physical fitness across the lifespan.
Research Quarterly for Exercise and Sport, 67, 1–10.
Malina R. M. (2004). Motor development during Infancy and early childhood: overview and
suggested directions for research, International journal of sport and health science, 2,
50-66
Malina R.M, Bouchard C, Bar-Or O (2004). Growth, maturation and physical activity.
Marshall S, Sarkin J, Sallis J, Mckenzie T (1998). Tracking of health-related fitness
components in youth ages 9 to 12. Med. Sci. Sports Exerc., 6, 910-916
Matsudo V.K.R. (1996). Prediction of future athletic excellence, The child and adolescent
athlete, 92-109
Matton L, Thomis M, Wijndaele K, Duvigneaud N, Beunen G, Claessens L, Vanreusel B,
Phillippaerts R, Lefevre J (2006). Tracking of Physical Fitness and Physical Activity
from Youth to Adulthood in Females. Med. Sci. Sports Exerc, 6, 1114 – 1120
Mirwald R.L., Baxter – Jones A.D.G., Bailey D.A., Beunen G.P. (2002), An assessment of
maturity from anthropometric measurements, Med. Sci. Sport Excerc., 34, 4, 689-694
Okely A, Booth M, Patterson J (2001). Relationship of physical activity to fundamental
movement skill among adolescents. Med Sci Sports Exerc., 33, 1899–1904
Pate R, Freedson P, Sallis J (2002). Compliance with physical activity guidelines: prevalence
in a population of children and youth. Ann Epidemiol, 12, 303–308
Regnier G, Salmela J, Russel SJ (1993). Talent identification and development in sport,
Handbook of research in sport psychology, 290-313
Ridgway C.L., Ong K.K., Tammelin T.H., Sharp S., Ekelund U., Jarvelin MR. (2009), Infant
motor development predicts sports participation at age 14 years: Northern Finland
birth cohort of 1966. Plos One, 4, 1-7
54
Rose B, Larkin D, Berger B. (1997) Coordination and gender influences on the perceived
competence of children. APAQ, 14, 210- 221.
Rose B, Larkin D, Berger B. (1998) The importance of motor coordination for children’s
motivational orientation in sport. APAQ, 15, 316- 327.
Sallis JF, Prochaska JJ, Taylor WC (200). A review of correlates of physical activity of
children and adolescents. Med Sci Sport Exerc, 32, 963–975.
Seefeldt V, Haubenstricker J. (1982). Patterns, phases, or stages: an analytical model for the
study of developmental movement. In: Kelso JAS, Clark JE, editors.The development
of movement control and coordination. New York: Wiley, 309–318.
Sherar L.B., Mirwald R.L., Baxter – Jones A.D.G., Thomis M. (2005). Prediction of adult
height using maturity-based cumulative height velocity curves, The Journal of
Pediatrics, 147, 508- 514
Stodden D, Goodway J, Langendorfer S, Roberton M, Rudisill M, Garcia C, Garcia L (2008).
A developmental perspective on the role of motor skill competence in physical
activity: an emergent relationship. Quest, 60, 290-306
Taeymans J., Clarys P., Abidi H., Hebbelinck M., Duquet W. (2009), Developmental changes
and predictability of static strength in individuals of different maturity: A 30-year
longitudinal study, Journal of Sport Sciences, 27:8, 833-841
Taylor C, Sallis J, Needle R (1985). The relationship between physical activity and exercise
and mental health. Publ Health Rep, 100, 195-202
Telema R, Viikari J, Siren- Tiusanen H, Akerblom H, Uhari M, Dahl M, Pesonen E, Lahde P,
Pietikainen M, Suoninen P (1985). Atherosclerosis precursors in Finnisch children and
adolescents. Acta paediatr Scand, 318, 169-180
Trost S, Kerr L, Ward D and Pate R (2001). Physical activity and determinants of physical
activity in obese and non-obese children. International journal of obesity, 25, 822-829
Trudeau F, Shephard R, Arsenault F, Laurencelle L (2003). Tracking of physical fitness from
childhood to adulthood. Canadian Journal of Applied Physiology, 2, 257-71.
Trost S, Pate R, Saunders R, Ward D, Dowda M, Felton G (1997). A prospective study of the
determinants of physical activity in rural fifth-grade children. Prev Med, 26, 257–263
Vaeyens R, Ericsson KA, Krampe RT, Tesch-Römer C (1993). The role of deliberate practice
in the acquisition of expert performance, psycho rev, 100 (3), 363-406
Vaeyens R, Lenoir M, Williams AM, Philippaerts RM (2008). Talent identification and
development programmes in sport, Sports med, 38 (9), 703-714
Vandorpe B, Vandendriessche J, Lefevre, Pion J, Vaeyens R, Matthys S, Philippaerts R. and
Lenoir M (2010). The KörperkoordinationsTest für Kinder: reference values and
55
suitability for 6–12-year-old children in Flanders Scandinavian journal of medicine
and science in sports
Wardle J, Brodersen N.H., Cole T.M., Jarvis M.J., Boniface D.R. (2006). Development of
adiposity in adolescence: five year longitudinal study of an ethnically and
socioeconomically diverse sample of young people in Britain, bmj
Williams AM, Reilly T (2000). Talent identification and development in soccer. J Sport Sci,
18 (9), 657-667
Wrotniak, B. H., Epstein, L. H., Dorn, J. M., Jones, K. E. & Kondilis, V. A. (2006) The
relationship between motor proficiency and physical activity in children. Pediatrics,
118, 1758–1765.
Yang X, Telama R, Viikari J (2006).. Risk of obesity in relation to physical activity tracking
from youth to adulthood. Med Sci Sport Exerc, 38, 919–925
56
BIJLAGE
Onderzoeksvraag 1
B. CORRELATIES
Tabel 1: Correlatiecoëfficiënten: antropometrie - JONGENS
Jongens 6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Lichaamsgewicht 1-2 0.969 0.960 0.956 0.978
2-3 0.946 0.977 0.985 0.971
1-3 0.922 0.946 0.927 0.947
Lichaamslengte 1-2 0.989 0.981 0.982 0.992
2-3 0.991 0.987 0.979 0.990
1-3 0.980 0.969 0.974 0.982
Vetpercentage 1-2 0.871 0.915 0.826 0.939
2-3 0.916 0.956 0.937 0.918
1-3 0.840 0.913 0.815 0.863
APHV 1-2 0.960 0.813 0.854 0.813
2-3 0.786 0.936 0.958 0.955
1-3 0.744 0.821 0.823 0.811 NOOT: alle bovenstaande waarden zijn significant (p<0.001)
Tabel 2: Correlatiecoëfficiënten: fysiek - JONGENS
Jongens 6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Sit ups 1-2 0.693 0.541 0.441 0.434
2-3 0.570 0.647 0.446 0.461
1-3 0.546 0.540 0.486 0.521
Knee push up 1-2 0.576 0.552 0.418 0.456
2-3 0.717 0.784 0.569 0.668
1-3 0.477 0.542 0.403 0.335
SAR 1-2 0.665 0.759 0.794 0.803
2-3 0.839 0.800 0.821 0.865
1-3 0.648 0.677 0.813 0.770
SBJ 1-2 0.679 0.629 0.667 0.697
2-3 0.721 0.733 0.766 0.784
1-3 0.575 0.491 0.669 0.684
Shuttle run 1-2 0.540 0.769 0.615 0.699
2-3 0.777 0.722 0.709 0.724
1-3 0.562 0.628 0.632 0.649
Endurance Shuttle run 1-2 0.694 0.891 0.910 0.922
2-3 0.743 0.810 0.798 0.852
1-3 0.479 0.535 0.523 0.506 NOOT: alle bovenstaande waarden zijn significant (p<0.001)
57
Tabel 3: Correlatiecoëfficiënten: coördinatie - JONGENS
Jongens 6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Rugwaarts wandelen (BB) 1-2 0.633 0.730 0.681 0.660
2-3 0.702 0.666 0.713 0.601
1-3 0.446 0.705 0.655 0.607
Zijwaarts springen (JS) 1-2 0.686 0.783 0.760 0.807
2-3 0.797 0.809 0.831 0.876
1-3 0.585 0.706 0.734 0756
Zijdelings verplaatsen (MS) 1-2 0.495 0.656 0.615 0.677
2-3 0.596 0.666 0.734 0.715
1-3 0.498 0.689 0.652 0.522
Kussens (HH) 1-2 0.729 0.830 0.808 0.820
2-3 0.745 0.846 0.806 0.857
1-3 0.536 0.811 0.767 0.793
MQKTK 1-2 0.727 0.888 0.825 0.868
2-3 0.805 0.907 0.899 0.867
1-3 0.620 0.879 0.819 0.816 NOOT: alle bovenstaande waarden zijn significant (p<0.001)
Tabel 4: Correlatiecoëfficiënten: antropometrie - MEISJES
Meisjes 6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Lichaamsgewicht 1-2 0.965 0.966 0.981 0.962
2-3 0.952 0.965 0.979 0.955
1-3 0.909 0.925 0.947 0.904
Lichaamslengte 1-2 0.987 0.988 0.981 0.981
2-3 0.988 0.984 0.980 0.980
1-3 0.979 0.967 0.945 0.952
Vetpercentage 1-2 0.888 0.917 0.962 0.921
2-3 0.919 0.957 0.972 0.907
1-3 0.849 0.911 0.940 0.877
APHV 1-2 0.848 0.978 0.914 0.955
2-3 0.710 0.743 0.749 0.944
1-3 0.805 0.735 0.795 0.876 NOOT: alle bovenstaande waarden zijn significant (p<0.001)
58
Tabel 5: Correlatiecoëfficiënten: fysiek - MEISJES
Meisjes 6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Sit ups 1-2 0.675 0.435 0.521 0.355
2-3 0.555 0.581 0.635 0.626
1-3 0.619 0.430 0.557 0.412
Knee push up 1-2 0.304 0.000× 0.479 0.582
2-3 0.681 0.592 0.770 0.762
1-3 0.414 0.179× 0.469 0.456
SAR 1-2 0.717 0.766 0.773 0.801
2-3 0.850 0.756 0.823 0.803
1-3 0.688 0.772 0.755 0.743
SBJ 1-2 0.616 0.420 0.816 0.743
2-3 0.666 0.539 0.814 0.815
1-3 0.491 0.637 0.743 0.714
Shuttle run 1-2 0.320 0.655 0.678 0.668
2-3 0.578 0.682 0.751 0.737
1-3 0.326 0.687 0.691 0.609
Endurance Shuttle run 1-2 -0.459× 0.967 0.870 0.800×
2-3 0.315× 0.860× 0.624× 0.975
1-3 0.198× 0.485 0.604 0.422 NOOT: alle bovenstaande waarden zijn significant (p<0.001) behalve deze aangeduid met een ×
Tabel 6: Correlatiecoëfficiënten: coördinatie - MEISJES
Meisjes 6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Rugwaarts wandelen (BB) 1-2 0.597 0.599 0.599 0.599
2-3 0.597 0.755 0.755 0.755
1-3 0.510 0.525 0.525 0.525
Zijwaarts springen (JS) 1-2 0.693 0.689 0.751 0.816
2-3 0.676 0.831 0.854 0.845
1-3 0.754 0.711 0.774 0.754
Zijdelings verplaatsen (MS) 1-2 0.433 0.699 0.619 0.723
2-3 0.602 0783 0.762 0.696
1-3 0.518 0.679 0.667 0.652
Kussens (HH) 1-2 0.792 0.832 0.823 0.827
2-3 0.784 0.888 0.839 0.839
1-3 0.674 0.862 0.834 0.799
MQKTK 1-2 0.790 0.853 0.853 0.883
2-3 0.788 0.938 0.895 0.887
1-3 0.689 0.860 0.874 0.861 NOOT: alle bovenstaande waarden zijn significant (p<0.001)
59
C. KRUISTABELLEN
1. ANTROPOMETRIE
Tabel 7: Kruistabel lichaamslengte jongens
Ll
jon
gen
s ja
ar
1
Lichaamslengte jongens jaar 3
Klein Gemiddeld Groot Totaal
Klein 30 0 0 30
36,10% 0,00% 0,00% 36,10%
Gemiddeld 0 21 0 21
0,00% 25,30% 0,00% 25,30%
Groot 0 0 32 32
0,00% 0,00% 38,60% 38,60%
Totaal 30 21 32 83
36,10% 25,30% 38,60% 100,00%
Tabel 8: Kruistabel lichaamslengte meisjes
Ll
mei
sjes
jaar
1
Lichaamslengte meisjes jaar 3
Klein Gemiddeld Groot Totaal
Klein 33 9 0 42
36,70% 10,00% 0,00% 46,70%
Gemiddeld 0 19 1 20
0,00% 21,10% 1,10% 22,20%
Groot 0 0 28 28
0,00% 0,00% 31,10% 31,10%
Totaal 33 28 29 90
36,70% 31,10% 32,20% 100,00%
Tabel 9: Kruistabel lichaamslengte jonge kinderen (6 en 7 jaar)
Ll
jon
g j
aar
1
Lichaamslengte jong jaar 3
Klein Gemiddeld Groot Totaal
Klein 24 0 0 24
36,90% 0,00% 0,00% 36,90%
Gemiddeld 0 16 0 16
0,00% 24,60% 0,00% 24,60%
Groot 0 0 25 25
0,00% 0,00% 38,50% 38,50%
Totaal 24 16 25 65
36,90% 24,60% 38,50% 100,00%
Tabel 10: Kruistabel lichaamslengte oude kinderen ( 8 en 9 jaar)
Ll
ou
d j
aar
1
Lichaamslengte oud jaar 3
Klein Gemiddeld Groot Totaal
Klein 33 0 0 33
40,20% 0,00% 0,00% 40,20%
Gemiddeld 0 19 0 19
0,00% 23,20% 0,00% 23,20%
Groot 0 0 30 30
0,00% 0,00% 36,60% 36,60%
Totaal 33 19 30 82
40,20% 23,20% 36,60% 100,00%
60
Tabel 11: Kruistabel lichaamsgewicht jongens L
G j
on
gen
s ja
ar
1
Lichaamsgewicht jongens jaar 3
Laag Gemiddeld Hoog Totaal
Laag 27 0 0 27
38,00% 0,00% 0,00% 38,00%
Gemiddeld 0 17 0 17
0,00% 23,90% 0,00% 23,90%
Hoog 0 0 27 27
0,00% 0,00% 38,00% 38,00%
Totaal 27 17 27 71
38,00% 23,90% 38,00% 100,00%
Tabel 12: Kruistabel lichaamsgewicht meisjes
LG
mei
sjes
jaar
1
Lichaamsgewicht meisjes jaar 3
Laag Gemiddeld Hoog Totaal
Laag 28 0 0 28
45,20% 0,00% 0,00% 45,20%
Gemiddeld 0 10 0 10
0,00% 16,10% 0,00% 16,10%
Hoog 0 0 24 24
0,00% 0,00% 38,70% 38,70%
Totaal 28 10 24 62
45,20% 16,10% 38,70% 100,00%
Tabel 13: Kruistabel lichaamsgewicht jonge kinderen ( 6 en 7 jaar)
LG
jon
g j
aar
1
Lichaamsgewicht jong jaar 3
Laag Gemiddeld Hoog Totaal
Laag 25 0 0 25
43,10% 0,00% 0,00% 43,10%
Gemiddeld 0 12 1 13
0,00% 20,70% 1,70% 22,40%
Hoog 0 0 20 20
0,00% 0,00% 34,50% 34,50%
Totaal 25 12 21 58
43,10% 20,70% 36,20% 100,00%
Tabel 14: Kruistabel lichaamsgewicht oude kinderen ( 8 en 9 jaar)
LG
ou
d j
aar
1
Lichaamsgewicht oud jaar 3
Laag Gemiddeld Hoog Totaal
Laag 31 0 0 31
41,30% 0,00% 0,00% 41,30%
Gemiddeld 0 14 0 14
0,00% 18,70% 0,00% 18,70%
Hoog 0 0 30 30
0,00% 0,00% 40,00% 40,00%
Totaal 31 14 30 75
41,30% 18,70% 40,00% 100,00%
61
Tabel 15: Kruistabel vetpercentage jongens V
et %
jon
gen
s ja
ar
1
Vetpercentage jongens jaar 3
Laag Gemiddeld Hoog Totaal
Laag 24 2 0 26
41,40% 3,40% 0,00% 44,80%
Gemiddeld 0 6 0 6
0,00% 10,30% 0,00% 10,30%
Hoog 0 0 26 26
0,00% 0,00% 44,80% 44,80%
Totaal 24 8 26 58
41,40% 13,80% 44,80% 100,00%
Tabel 16: Kruistabel vetpercentage meisjes
Vet
% m
eisj
es j
aa
r 1
Vetpercentage meisjes jaar 3
Laag Gemiddeld Hoog Totaal
Laag 19 0 0 19
38,00% 0,00% 0,00% 38,00%
Gemiddeld 1 7 0 8
2,00% 14,00% 0,00% 16,00%
Hoog 0 0 23 23
0,00% 0,00% 46,00% 46,00%
Totaal 20 7 23 50
40,00% 14,00% 46,00% 100,00%
Tabel 17: Kruistabel vetpercentage jonge kinderen ( 6 en 7 jaar)
Vet
% j
on
g j
aa
r 1
Vetpercentage jong jaar 3
Laag Gemiddeld Hoog Totaal
Laag 16 0 0 16
39,00% 0,00% 0,00% 39,00%
Gemiddeld 1 6 0 7
2,40% 14,60% 0,00% 17,10%
Hoog 0 0 18 18
0,00% 0,00% 43,90% 43,90%
Totaal 17 6 18 41
41,50% 14,60% 43,90% 100,00%
Tabel 18: Kruistabel vetpercentage oude kinderen ( 8 en 9 jaar)
Vet
% o
ud
jaar
1
Vetpercentage oud jaar 3
Laag Gemiddeld Hoog Totaal
Laag 27 0 0 27
45,80% 0,00% 0,00% 45,80%
Gemiddeld 1 5 0 6
1,70% 8,50% 0,00% 10,20%
Hoog 0 0 26 26
0,00% 0,00% 44,10% 44,10%
Totaal 28 5 26 59
47,50% 8,50% 44,10% 100,00%
62
Tabel 19: Kruistabel APHV jongens A
PH
V j
on
gen
s j
aar
1 APHV jongens jaar 3
Vroeg Gemiddeld Laat Totaal
Vroeg 25 0 0 25
39,70% 0,00% 0,00% 39,70%
Gemiddeld 0 10 0 10
0,00% 15,90% 0,00% 15,90%
Laat 0 0 28 28
0,00% 0,00% 44,40% 44,40%
Totaal 25 10 28 63
39,70% 15,90% 44,40% 100,00%
Tabel 20: Kruistabel APHV meisjes
AP
HV
mei
sjes
jaar
1
APHV meisjes jaar 3
Vroeg Gemiddeld Laat Totaal
Vroeg 33 0 0 33
46,50% 0,00% 0,00% 46,50%
Gemiddeld 4 10 0 14
5,60% 14,10% 0,00% 19,70%
Laat 0 0 24 24
0,00% 0,00% 33,80% 33,80%
Totaal 37 10 24 71
52,10% 14,10% 33,80% 100,00%
Tabel 21: Kruistabel APHV jonge kinderen ( 6 en 7 jaar)
AP
HV
jon
g j
aar
1
APHV jong jaar 3
Vroeg Gemiddeld Laat Totaal
Vroeg 24 1 0 25
33,80% 1,40% 0,00% 35,20%
Gemiddeld 0 21 1 22
0,00% 29,60% 1,40% 31,00%
Laat 0 0 24 24
0,00% 0,00% 33,80% 33,80%
Totaal 24 22 25 71
33,80% 31,00% 35,20% 100,00%
Tabel 22: Kruistabel APHV oude kinderen ( 8 en 9 jaar)
AP
HV
ou
d j
aar
1
APHV oud jaar 3
Vroeg Gemiddeld Laat Totaal
Vroeg 28 1 0 29
30,40% 1,10% 0,00% 31,50%
Gemiddeld 0 29 1 30
0,00% 31,50% 1,10% 32,60%
Laat 0 1 32 33
0,00% 1,10% 34,80% 35,90%
Totaal 28 31 33 92
30,40% 33,70% 35,90% 100,00%
63
2. FYSIEKE EIGENSCHAPPEN
Tabel 23: Kruistabel Sit and Reach jongens
Sar
jon
gen
s ja
ar
1
Sar jongens jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 22 1 0 23
34.9% 1.6% 0.0% 36.5%
Gemiddeld 1 16 0 17
1.6% 25.4% 0.0% 27.0%
Goed 0 2 21 23
0.0% 3.2% 33.3% 36.5%
Totaal 23 19 21 61
36,50% 30,20% 33,30% 100,00%
Tabel 24: Kruistabel Sit and Reach meisjes
Sar
mei
sjes
jaa
r 1
Sar meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 15 1 0 16
28,80% 1,90% 0,00% 30,80%
Gemiddeld 2 13 1 16
3,80% 25,00% 1,90% 30,80%
Goed 0 0 20 20
0,00% 0,00% 38,50% 38,50%
Totaal 17 14 21 52
32,70% 26,90% 40,40% 100,00%
Tabel 25: Kruistabel Sit and Reach jonge kinderen (6 en 7 jaar)
Sar
jon
g j
aar
1
Sar jong jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 12 0 0 12
25,50% 0,00% 0,00% 25,50%
Gemiddeld 2 7 1 10
4,30% 14,90% 2,10% 21,30%
Goed 0 1 24 25
0,00% 2,10% 51,10% 53,20%
Totaal 14 8 25 47
29,80% 17,00% 53,20% 100,00%
Tabel 26: Kruistabel Sit and Reach oude kinderen (8 en 9 jaar)
Sar
ou
d j
aar
1
Sar oud jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 22 3 0 25
30,60% 4,20% 0,00% 34,70%
Gemiddeld 0 18 1 19
0,00% 25,00% 1,40% 26,40%
Goed 0 0 28 28
0,00% 0,00% 38,90% 38,90%
Totaal 22 21 29 72
30,60% 29,20% 40,30% 100,00%
64
Tabel 27: Kruistabel Standing Broad Jump jongens S
bj
jon
gen
s ja
ar
1
Sbj jongens jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 17 4 1 22
32,70% 7,70% 1,90% 42,30%
Gemiddeld 1 8 2 11
1,90% 15,40% 3,80% 21,20%
Goed 1 1 17 19
1,90% 1,90% 32,70% 36,50%
Totaal 19 13 20 52
36,50% 25,00% 38,50% 100,00%
Tabel 28: Kruistabel Standing Broad Jump meisjes
Sb
j m
eisj
es j
aar
1
Sbj meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 13 3 0 16
32,50% 7,50% 0,00% 40,00%
Gemiddeld 1 5 2 8
2,50% 12,50% 5,00% 20,00%
Goed 0 1 15 16
0,00% 2,50% 37,50% 40,00%
Totaal 14 9 17 40
35,00% 22,50% 42,50% 100,00%
Tabel 29: Kruistabel Standing Broad Jump jonge kinderen (6 en 7 jaar)
Sb
j jo
ng j
aar
1
Sbj jong jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 9 1 0 10
23,10% 2,60% 0,00% 25,60%
Gemiddeld 2 9 0 11
5,10% 23,10% 0,00% 28,20%
Goed 2 3 13 18
5,10% 7,70% 33,30% 46,20%
Totaal 13 13 13 39
33,30% 33,30% 33,30% 100,00%
Tabel 30: Kruistabel Standing Broad Jump oude kinderen (8 en 9 jaar)
Sb
j ou
d j
aar
1
Sbj jong oud 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 20 2 0 22
35,70% 3,60% 0,00% 39,30%
Gemiddeld 1 9 4 14
1,80% 16,10% 7,10% 25,00%
Goed 0 1 19 20
0,00% 1,80% 33,90% 35,70%
Totaal 21 12 23 56
37,50% 21,40% 41,10% 100,00%
65
Tabel 31: Kruistabel Sit ups jongens S
it u
ps
jon
gen
s ja
ar
1 Sit ups jongens jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 16 2 0 18
28,60% 3,60% 0,00% 32,10%
Gemiddeld 2 12 2 16
3,60% 21,40% 3,60% 28,60%
Goed 0 6 16 22
0,00% 10,70% 28,60% 39,30%
Totaal 18 20 18 56
32,10% 35,70% 32,10% 100,00%
Tabel 32: Kruistabel Sit ups meisjes
Sit
up
s m
eisj
es j
aar
1
Sit ups meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 18 1 0 19
30,00% 1,70% 0,00% 31,70%
Gemiddeld 5 9 8 22
8,30% 15,00% 13,30% 36,70%
Goed 0 5 14 19
0,00% 8,30% 23,30% 31,70%
Totaal 23 15 22 60
38,30% 25,00% 36,70% 100,00%
Tabel 33: Kruistabel Sit ups jonge kinderen (6 en 7 jaar)
Sit
up
s jo
ng j
aar
1
Sit ups jong jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 10 5 0 15
25,60% 12,80% 0,00% 38,50%
Gemiddeld 1 5 1 7
2,60% 12,80% 2,60% 17,90%
Goed 1 4 12 17
2,60% 10,30% 30,80% 43,60%
Totaal 12 14 13 39
30,80% 35,90% 33,30% 100,00%
Tabel 34: Kruistabel Sit ups oude kinderen (8 en 9 jaar)
Sit
up
s ou
d j
aar
1
Sit ups oud jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 17 4 1 22
22,40% 5,30% 1,30% 28,90%
Gemiddeld 9 18 6 33
11,80% 23,70% 7,90% 43,40%
Goed 1 4 16 21
1,30% 5,30% 21,10% 27,60%
Totaal 27 26 23 76
35,50% 34,20% 30,30% 100,00%
66
Tabel 35: Kruistabel Knee push ups jongens K
nee
pu
jon
gen
s j
1
Knee pus ups jongens jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 16 4 0 20
27,10% 6,80% 0,00% 33,90%
Gemiddeld 5 9 3 17
8,50% 15,30% 5,10% 28,80%
Goed 2 6 14 22
3,40% 10,20% 23,70% 37,30%
Totaal 23 19 17 59
39,00% 32,20% 28,80% 100,00%
Tabel 36: Kruistabel Knee push ups meisjes
Kn
ee p
u m
eisj
es j
1
Knee pus ups meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 12 5 0 17
23,10% 9,60% 0,00% 32,70%
Gemiddeld 2 11 5 18
3,80% 21,20% 9,60% 34,60%
Goed 1 3 13 17
1,90% 5,80% 25,00% 32,70%
Totaal 15 19 18 52
28,80% 36,50% 34,60% 100,00%
Tabel 37: Kruistabel Knee push ups jonge kinderen (6 en 7 jaar)
Kn
ee p
u j
on
g j
1
Knee pus ups jong jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 12 6 0 18
23,10% 11,50% 0,00% 34,60%
Gemiddeld 4 14 2 20
7,70% 26,90% 3,80% 38,50%
Goed 2 5 7 14
3,80% 9,60% 13,50% 26,90%
Totaal 18 25 9 52
34,60% 48,10% 17,30% 100,00%
Tabel 38: Kruistabel Knee push ups oude kinderen (8 en 9 jaar)
Kn
ee p
u o
ud
j 1
Knee pus ups oud jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 20 6 0 26
27,40% 8,20% 0,00% 35,60%
Gemiddeld 8 19 3 30
11,00% 26,00% 4,10% 41,10%
Goed 2 1 14 17
2,70% 1,40% 19,20% 23,30%
Totaal 30 26 17 73
41,10% 35,60% 23,30% 100,00%
67
Tabel 39: Kruistabel Shuttle run jongens S
hu
ttle
ru
n j
on
gen
s j
1 Shuttle run jongens jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 13 3 0 16
31,70% 7,30% 0,00% 39,00%
Gemiddeld 3 4 0 7
7,30% 9,80% 0,00% 17,10%
Goed 0 1 17 18
0,00% 2,40% 41,50% 43,90%
Totaal 16 8 17 41
39,00% 19,50% 41,50% 100,00%
Tabel 40: Kruistabel Shuttle run meisjes
Sh
utt
le r
un
mei
sjes
j 1
Shuttle run meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 13 1 0 14
31,70% 2,40% 0,00% 34,10%
Gemiddeld 1 7 0 8
2,40% 17,10% 0,00% 19,50%
Goed 1 0 18 19
2,40% 0,00% 43,90% 46,30%
Totaal 15 8 18 41
36,60% 19,50% 43,90% 100,00%
Tabel 41: Kruistabel Shuttle run jonge kinderen (6 en 7 jaar)
Sh
utt
le r
un
jon
g j
aar
1 Shuttle run jong jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 9 2 0 11
23,70% 5,30% 0,00% 28,90%
Gemiddeld 0 7 2 9
0,00% 18,40% 5,30% 23,70%
Goed 1 1 16 18
2,60% 2,60% 42,10% 47,40%
Totaal 10 10 18 38
26,30% 26,30% 47,40% 100,00%
Tabel 42: Kruistabel Shuttle run oude kinderen (8 en 9 jaar)
Sh
utt
le r
un
ou
d j
aar
1 Shuttle run oud jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 21 2 0 23
45,70% 4,30% 0,00% 50,00%
Gemiddeld 1 4 1 6
2,20% 8,70% 2,20% 13,00%
Goed 0 0 17 17
0,00% 0,00% 37,00% 37,00%
Totaal 22 6 18 46
47,80% 13,00% 39,10% 100,00%
68
Tabel 43: Kruistabel Endurance Shuttle run jongens E
shr
jon
gen
s ja
ar
1
Endurance shuttle run jongens jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 18 7 1 26
34,60% 13,50% 1,90% 50,00%
Gemiddeld 3 12 5 20
5,80% 23,10% 9,60% 38,50%
Goed 0 1 5 6
0,00% 1,90% 9,60% 11,50%
Totaal 21 20 11 52
40,40% 38,50% 21,20% 100,00%
Tabel 44: Kruistabel Endurance Shuttle run meisjes
Esh
r m
eisj
es j
aar
1
Endurance shuttle run meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 10 3 0 13
20,80% 6,30% 0,00% 27,10%
Gemiddeld 5 15 6 26
10,40% 31,30% 12,50% 54,20%
Goed 0 1 8 9
0,00% 2,10% 16,70% 18,80%
Totaal 15 19 14 48
31,30% 39,60% 29,20% 100,00%
Tabel 45: Kruistabel Endurance Shuttle run jonge kinderen (6 en 7 jaar)
Esh
r jo
ng j
aar
1
Endurance shuttle run jong jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 10 5 0 15
27,80% 13,90% 0,00% 41,70%
Gemiddeld 2 8 4 14
5,60% 22,20% 11,10% 38,90%
Goed 0 1 6 7
0,00% 2,80% 16,70% 19,40%
Totaal 12 14 10 36
33,30% 38,90% 27,80% 100,00%
Tabel 46: Kruistabel Endurance Shuttle run oude kinderen (8 en 9 jaar)
Esh
r ou
d j
aar
1
Endurance shuttle run oud jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 15 10 1 26
25,90% 17,20% 1,70% 44,80%
Gemiddeld 2 16 4 22
3,40% 27,60% 6,90% 37,90%
Goed 1 0 9 10
1,70% 0,00% 15,50% 17,20%
Totaal 18 26 14 58
31,00% 44,80% 24,10% 100,00%
69
3. COÖRDINATIEVE EIGENSCHAPPEN
Tabel 47: Kruistabel Backward balance jongens
BB
jon
gen
s ja
ar
1
Backward balance jongens jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 15 1 0 16
34,90% 2,30% 0,00% 37,20%
Gemiddeld 3 6 1 10
7,00% 14,00% 2,30% 23,30%
Goed 0 2 15 17
0,00% 4,70% 34,90% 39,50%
Totaal 18 9 16 43
41,90% 20,90% 37,20% 100,00%
Tabel 48: Kruistabel Backward balance meisjes
BB
mei
sjes
jaar
1
Backward balance meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 12 3 0 15
27,30% 6,80% 0,00% 34,10%
Gemiddeld 3 7 4 14
6,80% 15,90% 9,10% 31,80%
Goed 0 2 13 15
0,00% 4,50% 29,50% 34,10%
Totaal 15 12 17 44
34,10% 27,30% 38,60% 100,00%
Tabel 49: Kruistabel Backward balance jonge kinderen (6 en 7 jaar)
BB
jon
g j
aar
1
Backward balance jong jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 10 0 0 10
34,50% 0,00% 0,00% 34,50%
Gemiddeld 1 3 3 7
3,40% 10,30% 10,30% 24,10%
Goed 0 2 10 12
0,00% 6,90% 34,50% 41,40%
Totaal 11 5 13 29
37,90% 17,20% 44,80% 100,00%
Tabel 50: Kruistabel Backward balance oude kinderen (8 en 9 jaar)
BB
ou
d j
aar
1
Backward balance oud jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 19 4 0 23
32,20% 6,80% 0,00% 39,00%
Gemiddeld 3 7 5 15
5,10% 11,90% 8,50% 25,40%
Goed 0 1 20 21
0,00% 1,70% 33,90% 35,60%
Totaal 22 12 25 59
37,30% 20,30% 42,40% 100,00%
70
Tabel 51: Kruistabel Moving Sideways jongens M
S j
on
gen
s ja
ar
1
Moving sideways jongens jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 17 2 0 19
29,30% 3,40% 0,00% 32,80%
Gemiddeld 2 15 2 19
3,40% 25,90% 3,40% 32,80%
Goed 0 0 20 20
0,00% 0,00% 34,50% 34,50%
Totaal 19 17 22 58
32,80% 29,30% 37,90% 100,00%
Tabel 52: Kruistabel Moving Sideways meisjes
MS
mei
sjes
jaa
r 1
Moving sideways meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 22 1 0 23
36,70% 1,70% 0,00% 38,30%
Gemiddeld 1 14 1 16
1,70% 23,30% 1,70% 26,70%
Goed 0 2 19 21
0,00% 3,30% 31,70% 35,00%
Totaal 23 17 20 60
38,30% 28,30% 33,30% 100,00%
Tabel 53: Kruistabel Moving Sideways jonge kinderen (6 en 7 jaar)
MS
jon
g j
aar
1
Moving sideways jong jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 17 3 0 20
39,50% 7,00% 0,00% 46,50%
Gemiddeld 0 6 2 8
0,00% 14,00% 4,70% 18,60%
Goed 1 3 11 15
2,30% 7,00% 25,60% 34,90%
Totaal 18 12 13 43
41,90% 27,90% 30,20% 100,00%
Tabel 54: Kruistabel Moving Sideways oude kinderen (8 en 9 jaar)
MS
ou
d j
aar
1
Moving sideways oud jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 24 2 2 28
40,70% 3,40% 3,40% 47,50%
Gemiddeld 2 8 3 13
3,40% 13,60% 5,10% 22,00%
Goed 0 2 16 18
0,00% 3,40% 27,10% 30,50%
Totaal 26 12 21 59
44,10% 20,30% 35,60% 100,00%
71
Tabel 55: Kruistabel Juming Sideways jongens JS
jon
gen
s ja
ar
1
Juming sideways jongens jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 20 2 0 22
37,70% 3,80% 0,00% 41,50%
Gemiddeld 0 9 1 10
0,00% 17,00% 1,90% 18,90%
Goed 0 2 19 21
0,00% 3,80% 35,80% 39,60%
Totaal 20 13 20 53
37,70% 24,50% 37,70% 100,00%
Tabel 56: Kruistabel Juming Sideways meisjes
JS
mei
sjes
jaar
1
Juming sideways meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 18 1 0 19
36,70% 2,00% 0,00% 38,80%
Gemiddeld 1 11 0 12
2,00% 22,40% 0,00% 24,50%
Goed 0 1 17 18
0,00% 2,00% 34,70% 36,70%
Totaal 19 13 17 49
38,80% 26,50% 34,70% 100,00%
Tabel 57: Kruistabel Juming Sideways jonge kinderen (6 en 7 jaar)
JS
jon
g j
aar
1
Juming sideways jong jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 14 2 0 16
29,80% 4,30% 0,00% 34,00%
Gemiddeld 0 8 2 10
0,00% 17,00% 4,30% 21,30%
Goed 0 1 20 21
0,00% 2,10% 42,60% 44,70%
Totaal 14 11 22 47
29,80% 23,40% 46,80% 100,00%
Tabel 58: Kruistabel Jumping Sideways oude kinderen (8 en 9 jaar)
JS
ou
d j
aar
1
Juming sideways oud jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 25 3 0 28
36,80% 4,40% 0,00% 41,20%
Gemiddeld 2 15 0 17
2,90% 22,10% 0,00% 25,00%
Goed 0 1 22 23
0,00% 1,50% 32,40% 33,80%
Totaal 27 19 22 68
39,70% 27,90% 32,40% 100,00%
72
Tabel 59: Kruistabel Hopping for heigt jongens H
H j
on
gen
s ja
ar
1
Hopping for height jongens jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 15 2 0 17
29,40% 3,90% 0,00% 33,30%
Gemiddeld 2 11 0 13
3,90% 21,60% 0,00% 25,50%
Goed 0 1 20 21
0,00% 2,00% 39,20% 41,20%
Totaal 17 14 20 51
33,30% 27,50% 39,20% 100,00%
Tabel 60: Kruistabel Hopping for heigt meisjes
HH
mei
sjes
jaar
1
Hopping for height meisjes jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 23 0 0 23
41,10% 0,00% 0,00% 41,10%
Gemiddeld 0 9 1 10
0,00% 16,10% 1,80% 17,90%
Goed 0 1 22 23
0,00% 1,80% 39,30% 41,10%
Totaal 23 10 23 56
41,10% 17,90% 41,10% 100,00%
Tabel 61: Kruistabel Hopping for height jonge kinderen (6 en 7 jaar)
HH
jon
g j
aar
1
Hopping for height jong jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 19 2 0 21
40,40% 4,30% 0,00% 44,70%
Gemiddeld 2 5 2 9
4,30% 10,60% 4,30% 19,10%
Goed 0 0 17 17
0,00% 0,00% 36,20% 36,20%
Totaal 21 7 19 47
44,70% 14,90% 40,40% 100,00%
Tabel 62: Kruistabel Hopping for height oude kinderen (8 en 9 jaar)
HH
ou
d j
aar
1
Hopping for height oud jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 27 1 0 28
42,20% 1,60% 0,00% 43,80%
Gemiddeld 1 13 1 15
1,60% 20,30% 1,60% 23,40%
Goed 0 0 21 21
0,00% 0,00% 32,80% 32,80%
Totaal 28 14 22 64
43,80% 21,90% 34,40% 100,00%
73
Tabel 63: Kruistabel MQKTK
MQ
KT
K j
aar
1
MQKTK jaar 3
Zwak Gemiddeld Goed Totaal
Zwak 41 3 0 44
38,30% 2,80% 0,00% 41,10%
Gemiddeld 1 22 1 24
0,90% 20,60% 0,90% 22,40%
Goed 0 0 39 39
0,00% 0,00% 36,40% 36,40%
Totaal 42 25 40 107
39,30% 23,40% 37,40% 100,00%
74
Onderzoeksvraag 2
Tabel 64: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED MEASURES ANOVA
*: p < 0.005
F (T) F (G) F (L) F (S) F (TxG) F( TxL) F (TxS) F
(TxGxL)
F
(TxGxS)
F
(TxSxL)
F
(TxGxLxS)
LL 5783.42* 0.152 96.38* 0.427 13.357* 2.035 1.815 0.513 0.085 0.100 0.772
LG 728.09* 2.447 47.691* 9.387* 6.509* 8.867* 11.87* 1.587 1.570 1.478 1.446
Vet% 1.475 56.582* 0.036 17.997* 22.681* 0.450 2.632 3.808 1.597 1.112 0.447
APHV 739.267* 461.222* 81.388* 1.661 40.877* 0.726 1.406 0.181 0.019 0.387 1.333
Sit ups 81.121* 1.050 17.309* 3.468 0.901 0.058 0.025 0.417 0.059 0.300 0.837
Knee PU 32.655* 8.878* 5.989* 20.136* 1.749 8.254* 0.142 0.306 1.888 1.169 0.377
SAR 22.489* 27.912* 4.921* 2.330 4.532* 0.041 0.316 0.009 0.000 0.160 0.414
SBJ 307.303* 6.564* 18.726* 20.920* 8.189* 2.984 0.038 0.332 0.442 0.247 0.256
Shuttle run 226.406* 15.033* 31.080* 18.767* 1.119 20.193* 0.036 0.074 1.536 3.722 0.155
BB 122.885* 2.624 15.760* 22.005* 0.192 5.738* 1.761 0.092 0.262 0.006 0.095
JS 709.832* 0.439 50.309* 20.332* 0.370 10.214* 2.537 2.158 0.103 0.078 0.024
MS 584.550* 0.075 40.344* 7.559* 0.435 0.830 2.953 0.850 4.920 1.536 0.029
HH 495.602* 6.307* 38.765* 26.401* 2.942 3.821 0.167 1.612 0.026 0.316 0.063
MQKTK 61.062* 1.181 0.834 30.308* 7.242* 0.286 0.684 4.041* 1.979 0.301 0.313
75
Tabel 65: Gemiddelden en standaarddeviaties van de lichaamslengte
LICHAAMSLENGTE GEM SD LL1 Jong Jongens Nee - Nee 122,5 3,2178
Ja - Ja 124,722 6,8069
Totaal 124,411 6,451
Meisjes Nee - Nee 123,913 5,0172
Ja - Ja 122,835 6,3844
Totaal 123,04 6,1065
Totaal Nee - Nee 123,206 4,1366
Ja - Ja 123,949 6,6632
Totaal 123,829 6,3122
Oud Jongens Nee - Nee 137,017 6,9221
Ja - Ja 134,669 6,1817
Totaal 134,993 6,2986
Meisjes Nee - Nee 134,525 5,2254
Ja - Ja 133,568 6,7423
Totaal 133,781 6,4143
Totaal Nee - Nee 135,593 6,0222
Ja - Ja 134,198 6,4253
Totaal 134,444 6,36
Totaal Jongens Nee - Nee 131,21 9,2083
Ja - Ja 130,739 8,0568
Totaal 130,804 8,193
Meisjes Nee - Nee 130,988 7,1822
Ja - Ja 129,513 8,4016
Totaal 129,824 8,1522
Totaal Nee - Nee 131,089 8,0667
Ja - Ja 130,223 8,2064
Totaal 130,371 8,1737
LL3 Jong Jongens Nee - Nee 134,1625 3,20042
Ja - Ja 136,0531 7,01986
Totaal 135,7877 6,63007
Meisjes Nee - Nee 136,6625 5,96584
Ja - Ja 134,8912 6,56032
Totaal 135,2286 6,41968
Totaal Nee - Nee 135,4125 4,80165
Ja - Ja 135,5771 6,81883
Totaal 135,5505 6,51443
Oud Jongens Nee - Nee 148,1917 7,61929
Ja - Ja 145,1653 6,73816
Totaal 145,5828 6,89889
Meisjes Nee - Nee 146,6875 6,21802
Ja - Ja 145,7732 8,08303
Totaal 145,9764 7,67639
Totaal Nee - Nee 147,3321 6,76062
Ja - Ja 145,4252 7,31968
Totaal 145,761 7,24047
Totaal Jongens Nee - Nee 142,58 9,33305
Ja - Ja 141,5645 8,15801
Totaal 141,7056 8,30318
Meisjes Nee - Nee 143,3458 7,70404
Ja - Ja 141,6622 9,19142
Totaal 142,0167 8,89353
Totaal Nee - Nee 142,9977 8,38951
Ja - Ja 141,6056 8,58688
Totaal 141,843 8,55349
76
Tabel 66: Gemiddelden en standaarddeviaties van het lichaamsgewicht
LICHAAMSGEWICHT GEM SD 1LG Jong Jongens Nee - Nee 24,037 3,4801
Ja - Ja 24,327 3,299
Totaal 24,286 3,2943
Meisjes Nee - Nee 27,063 2,9693
Ja - Ja 24,088 4,124
Totaal 24,655 4,0733
Totaal Nee - Nee 25,55 3,4938
Ja - Ja 24,229 3,6372
Totaal 24,442 3,63
Oud Jongens Nee - Nee 32,975 6,6945
Ja - Ja 29,636 5,4755
Totaal 30,097 5,7333
Meisjes Nee - Nee 33,519 6,8926
Ja - Ja 30,162 6,2183
Totaal 30,908 6,478
Totaal Nee - Nee 33,286 6,6878
Ja - Ja 29,861 5,7874
Totaal 30,464 6,0757
Totaal Jongens Nee - Nee 29,4 7,1126
Ja - Ja 27,538 5,3923
Totaal 27,797 5,6701
Meisjes Nee - Nee 31,367 6,5828
Ja - Ja 27,868 6,2428
Totaal 28,604 6,4473
Totaal Nee - Nee 30,473 6,82
Ja - Ja 27,677 5,7534
Totaal 28,153 6,0272
LG3 Jong Jongens Nee - Nee 29,9125 4,03359
Ja - Ja 30,3347 5,19682
Totaal 30,2754 5,0204
Meisjes Nee - Nee 36,625 5,50422
Ja - Ja 30,8941 6,24126
Totaal 31,9857 6,45856
Totaal Nee - Nee 33,2688 5,80916
Ja - Ja 30,5639 5,61799
Totaal 31,001 5,7075
Oud Jongens Nee - Nee 42,7667 11,68459
Ja - Ja 36,7147 8,2826
Totaal 37,5494 8,99434
Meisjes Nee - Nee 44,1 9,37145
Ja - Ja 37,9714 8,55914
Totaal 39,3333 9,04916
Totaal Nee - Nee 43,5286 10,2404
Ja - Ja 37,2519 8,39248
Totaal 38,3572 9,03461
Totaal Jongens Nee - Nee 37,625 11,25966
Ja - Ja 34,1935 7,84981
Totaal 34,6701 8,44182
Meisjes Nee - Nee 41,6083 8,91369
Ja - Ja 35,2978 8,46297
Totaal 36,6263 8,90278
Totaal Nee - Nee 39,7977 10,12635
Ja - Ja 34,6579 8,11222
Totaal 35,5345 8,68619
77
Tabel 67: Gemiddelden en standaarddeviaties van het vetpercentage
VETPERCENTAGE GEM SD vet% Jong Jongens Nee - Nee 18,225 3,1368
Ja - Ja 17,263 2,8018
Totaal 17,398 2,8412
Meisjes Nee - Nee 24,75 3,9864
Ja - Ja 19,918 4,1217
Totaal 20,838 4,4806
Totaal Nee - Nee 21,487 4,8333
Ja - Ja 18,351 3,6272
Totaal 18,858 3,9914
Oud Jongens Nee - Nee 18,283 6,2019
Ja - Ja 15,867 3,5071
Totaal 16,2 4,0257
Meisjes Nee - Nee 25,338 6,284
Ja - Ja 20,691 6,1807
Totaal 21,724 6,4591
Totaal Nee - Nee 22,314 7,0885
Ja - Ja 17,929 5,3762
Totaal 18,701 5,9309
Totaal Jongens Nee - Nee 18,26 5,0886
Ja - Ja 16,419 3,3066
Totaal 16,674 3,6405
Meisjes Nee - Nee 25,142 5,5381
Ja - Ja 20,399 5,4817
Totaal 21,397 5,8036
Totaal Nee - Nee 22,014 6,3136
Ja - Ja 18,093 4,7695
Totaal 18,761 5,2637
vet%3 Jong Jongens Nee - Nee 16,4875 4,32218
Ja - Ja 16,1551 3,94926
Totaal 16,2018 3,96451
Meisjes Nee - Nee 27 5,24541
Ja - Ja 21,0147 5,86841
Totaal 22,1548 6,17047
Totaal Nee - Nee 21,7438 7,14339
Ja - Ja 18,1458 5,36375
Totaal 18,7273 5,8013
Oud Jongens Nee - Nee 18,55 7,22313
Ja - Ja 15,1733 5,10274
Totaal 15,6391 5,51812
Meisjes Nee - Nee 27,175 6,89836
Ja - Ja 21,0196 6,50654
Totaal 22,3875 7,03486
Totaal Nee - Nee 23,4786 8,16004
Ja - Ja 17,6725 6,41576
Totaal 18,695 7,08294
Totaal Jongens Nee - Nee 17,725 6,17762
Ja - Ja 15,5613 4,68869
Totaal 15,8618 4,95415
Meisjes Nee - Nee 27,1167 6,27823
Ja - Ja 21,0178 6,2395
Totaal 22,3018 6,70242
Totaal Nee - Nee 22,8477 7,76679
Ja - Ja 17,8561 6,02092
Totaal 18,7074 6,60881
78
Tabel 68: Gemiddelden en standaarddeviaties van de APHV
AGE PEAK HEIGHT VELOCITY GEM SD APHV Jong Jongens Nee - Nee 12,245 0,32474
Ja - Ja 12,1502 0,28505
Totaal 12,1635 0,28971
Meisjes Nee - Nee 10,7488 0,36318
Ja - Ja 11,0468 0,2746
Totaal 10,99 0,31183
Totaal Nee - Nee 11,4969 0,84129
Ja - Ja 11,6982 0,61315
Totaal 11,6657 0,65456
Oud Jongens Nee - Nee 12,8175 0,42046
Ja - Ja 12,7968 0,37898
Totaal 12,7997 0,38243
Meisjes Nee - Nee 11,4944 0,38949
Ja - Ja 11,5536 0,40478
Totaal 11,5404 0,39949
Totaal Nee - Nee 12,0614 0,77519
Ja - Ja 12,2653 0,72956
Totaal 12,2294 0,73939
Totaal Jongens Nee - Nee 12,5885 0,47329
Ja - Ja 12,5413 0,46782
Totaal 12,5478 0,4672
Meisjes Nee - Nee 11,2458 0,51769
Ja - Ja 11,3621 0,4362
Totaal 11,3376 0,45461
Totaal Nee - Nee 11,8561 0,83647
Ja - Ja 12,0454 0,73913
Totaal 12,0131 0,75825
APHV3 Jong Jongens Nee - Nee 12,9525 0,40538
Ja - Ja 12,8914 0,37228
Totaal 12,9 0,37389
Meisjes Nee - Nee 11,1588 0,34266
Ja - Ja 11,5771 0,42879
Totaal 11,4974 0,44235
Totaal Nee - Nee 12,0556 0,99473
Ja - Ja 12,353 0,76026
Totaal 12,3049 0,80448
Oud Jongens Nee - Nee 13,4842 0,50099
Ja - Ja 13,5425 0,4515
Totaal 13,5345 0,45598
Meisjes Nee - Nee 11,9256 0,61277
Ja - Ja 11,9537 0,46069
Totaal 11,9475 0,49383
Totaal Nee - Nee 12,5936 0,96321
Ja - Ja 12,8634 0,91015
Totaal 12,8158 0,92235
Totaal Jongens Nee - Nee 13,2715 0,52656
Ja - Ja 13,2852 0,52809
Totaal 13,2833 0,52606
Meisjes Nee - Nee 11,67 0,64575
Ja - Ja 11,8114 0,48276
Totaal 11,7817 0,52133
Totaal Nee - Nee 12,398 0,99812
Ja - Ja 12,6654 0,88894
Totaal 12,6198 0,91202
79
Tabel 69: Gemiddelden en standaarddeviaties van de sit ups test
SIT UPS GEM SD SitUpsBot Jong Jongens Nee - Nee 17,5 6,503
Ja - Ja 17,84 8,367
Totaal 17,79 8,082
Meisjes Nee - Nee 13,75 5,651
Ja - Ja 15,88 6,069
Totaal 15,48 5,985
Totaal Nee - Nee 15,63 6,195
Ja - Ja 17,04 7,533
Totaal 16,81 7,323
Oud Jongens Nee - Nee 20,58 6,317
Ja - Ja 20,76 6,32
Totaal 20,74 6,283
Meisjes Nee - Nee 18,19 4,608
Ja - Ja 22,69 5,183
Totaal 21,66 5,373
Totaal Nee - Nee 19,21 5,432
Ja - Ja 21,57 5,926
Totaal 21,15 5,894
Totaal Jongens Nee - Nee 19,35 6,409
Ja - Ja 19,6 7,308
Totaal 19,57 7,17
Meisjes Nee - Nee 16,71 5,304
Ja - Ja 20,06 6,437
Totaal 19,34 6,341
Totaal Nee - Nee 17,91 5,913
Ja - Ja 19,79 6,948
Totaal 19,47 6,808
SitUpsBot3 Jong Jongens Nee - Nee 21,625 5,12522
Ja - Ja 22 7,18215
Totaal 21,9474 6,89312
Meisjes Nee - Nee 18,875 11,44474
Ja - Ja 22,5 6,51455
Totaal 21,8095 7,65487
Totaal Nee - Nee 20,25 8,68332
Ja - Ja 22,2048 6,88009
Totaal 21,8889 7,18827
Oud Jongens Nee - Nee 24,75 5,6749
Ja - Ja 25,76 6,97649
Totaal 25,6207 6,79131
Meisjes Nee - Nee 23,9375 5,73258
Ja - Ja 26,7593 6,15196
Totaal 26,1143 6,13506
Totaal Nee - Nee 24,2857 5,61649
Ja - Ja 26,1783 6,63731
Totaal 25,8408 6,49113
Totaal Jongens Nee - Nee 23,5 5,54883
Ja - Ja 24,2742 7,26763
Totaal 24,1667 7,04233
Meisjes Nee - Nee 22,25 8,19995
Ja - Ja 25,1136 6,59577
Totaal 24,5 7,03018
Totaal Nee - Nee 22,8182 7,06868
Ja - Ja 24,6226 6,99282
Totaal 24,3125 7,02516
80
Tabel 70: Gemiddelden en standaarddeviaties van de knee push ups test
KNEE PUSH UPS GEM SD KneePushUpsBot Jong Jongens Nee - Nee 17,25 2,866
Ja - Ja 21,02 5,452
Totaal 20,49 5,315
Meisjes Nee - Nee 17,25 3,495
Ja - Ja 20,38 4,723
Totaal 19,79 4,646
Totaal Nee - Nee 17,25 3,088
Ja - Ja 20,76 5,146
Totaal 20,19 5,03
Oud Jongens Nee - Nee 23,08 5,299
Ja - Ja 24,85 5,409
Totaal 24,61 5,399
Meisjes Nee - Nee 18,31 4,895
Ja - Ja 23,33 4,742
Totaal 22,19 5,196
Totaal Nee - Nee 20,36 5,526
Ja - Ja 24,22 5,177
Totaal 23,53 5,429
Totaal Jongens Nee - Nee 20,75 5,28
Ja - Ja 23,34 5,722
Totaal 22,98 5,716
Meisjes Nee - Nee 17,96 4,428
Ja - Ja 22,19 4,924
Totaal 21,29 5,11
Totaal Nee - Nee 19,23 4,978
Ja - Ja 22,86 5,423
Totaal 22,24 5,514
KneePushUpsBot3 Jong Jongens Nee - Nee 22,5 2,77746
Ja - Ja 26,3265 5,25352
Totaal 25,7895 5,13996
Meisjes Nee - Nee 21,375 6,58868
Ja - Ja 23,0294 4,26035
Totaal 22,7143 4,73846
Totaal Nee - Nee 21,9375 4,91893
Ja - Ja 24,9759 5,11091
Totaal 24,4848 5,17916
Oud Jongens Nee - Nee 23,1667 7,58987
Ja - Ja 28,4133 6,39699
Totaal 27,6897 6,77429
Meisjes Nee - Nee 19,625 6,06493
Ja - Ja 24,1111 6,41245
Totaal 23,0857 6,57122
Totaal Nee - Nee 21,1429 6,86221
Ja - Ja 26,6124 6,72485
Totaal 25,6369 7,0476
Totaal Jongens Nee - Nee 22,9 6,02538
Ja - Ja 27,5887 6,03649
Totaal 26,9375 6,23011
Meisjes Nee - Nee 20,2083 6,15721
Ja - Ja 23,6932 5,67584
Totaal 22,9464 5,93028
Totaal Nee - Nee 21,4318 6,17722
Ja - Ja 25,9717 6,18277
Totaal 25,1914 6,40393
81
Tabel 71: Gemiddelden en standaarddeviaties van sit and reach test
SIT AND REACH GEM SD SAR Jong Jongens Nee - Nee 20,875 4,0422
Ja - Ja 20,653 3,7475
Totaal 20,684 3,7531
Meisjes Nee - Nee 23,75 2,6186
Ja - Ja 23,818 3,6052
Totaal 23,805 3,4057
Totaal Nee - Nee 22,313 3,6096
Ja - Ja 21,927 3,987
Totaal 21,99 3,9127
Oud Jongens Nee - Nee 16,708 6,4366
Ja - Ja 18,927 5,3187
Totaal 18,621 5,4984
Meisjes Nee - Nee 20,719 4,8061
Ja - Ja 24,991 5,0623
Totaal 24,014 5,2887
Totaal Nee - Nee 19 5,8135
Ja - Ja 21,465 5,9988
Totaal 21,025 6,0226
Totaal Jongens Nee - Nee 18,375 5,8644
Ja - Ja 19,609 4,8185
Totaal 19,437 4,9723
Meisjes Nee - Nee 21,729 4,3911
Ja - Ja 24,546 4,5779
Totaal 23,937 4,6662
Totaal Nee - Nee 20,205 5,3258
Ja - Ja 21,645 5,3024
Totaal 21,396 5,324
SAR3 Jong Jongens Nee - Nee 18,75 6,05333
Ja - Ja 17,949 5,61921
Totaal 18,0614 5,63239
Meisjes Nee - Nee 22,75 3,51527
Ja - Ja 23,1667 6,83244
Totaal 23,0854 6,28779
Totaal Nee - Nee 20,75 5,20897
Ja - Ja 20,0488 6,61676
Totaal 20,1633 6,38933
Oud Jongens Nee - Nee 14,3333 8,12497
Ja - Ja 16,32 6,59681
Totaal 16,046 6,80912
Meisjes Nee - Nee 20,25 6,03876
Ja - Ja 23,3796 6,62466
Totaal 22,6643 6,58705
Totaal Nee - Nee 17,7143 7,48632
Ja - Ja 19,2752 7,45349
Totaal 18,9968 7,4594
Totaal Jongens Nee - Nee 16,1 7,52644
Ja - Ja 16,9637 6,25644
Totaal 16,8437 6,42533
Meisjes Nee - Nee 21,0833 5,38449
Ja - Ja 23,2989 6,66537
Totaal 22,8198 6,45255
Totaal Nee - Nee 18,8182 6,84385
Ja - Ja 19,5758 7,13385
Totaal 19,4451 7,07725
82
Tabel 72: Gemiddelden en standaarddeviaties van standing broad jump test
STANDING BROAD JUMP GEM SD SBJ Jong Jongens Nee - Nee 105,13 11,495
Ja - Ja 117,61 19,392
Totaal 115,86 18,92
Meisjes Nee - Nee 104,75 14,42
Ja - Ja 110,12 17,446
Totaal 109,1 16,882
Totaal Nee - Nee 104,94 12,599
Ja - Ja 114,54 18,877
Totaal 112,99 18,306
Oud Jongens Nee - Nee 118,17 18,829
Ja - Ja 133,31 16,841
Totaal 131,22 17,803
Meisjes Nee - Nee 113 17,686
Ja - Ja 131,43 16,9
Totaal 127,21 18,658
Totaal Nee - Nee 115,21 18,027
Ja - Ja 132,52 16,825
Totaal 129,43 18,24
Totaal Jongens Nee - Nee 112,95 17,231
Ja - Ja 127,1 19,41
Totaal 125,14 19,688
Meisjes Nee - Nee 110,25 16,825
Ja - Ja 123,19 19,958
Totaal 120,42 19,983
Totaal Nee - Nee 111,48 16,865
Ja - Ja 125,48 19,687
Totaal 123,07 19,917
SBJ3 Jong Jongens Nee - Nee 134,375 11,75874
Ja - Ja 145,6531 18,85974
Totaal 144,0702 18,37881
Meisjes Nee - Nee 122,375 16,17703
Ja - Ja 132,4412 17,21731
Totaal 130,5238 17,29971
Totaal Nee - Nee 128,375 15,00167
Ja - Ja 140,241 19,24146
Totaal 138,3232 19,06585
Oud Jongens Nee - Nee 141,5833 25,01802
Ja - Ja 155,56 19,22993
Totaal 153,6322 20,53648
Meisjes Nee - Nee 130,25 16,76305
Ja - Ja 148,3148 19,17036
Totaal 144,1857 20,04364
Totaal Nee - Nee 135,1071 21,06487
Ja - Ja 152,5271 19,46354
Totaal 149,4204 20,7939
Totaal Jongens Nee - Nee 138,7 20,65022
Ja - Ja 151,6452 19,61963
Totaal 149,8472 20,19739
Meisjes Nee - Nee 127,625 16,65197
Ja - Ja 142,1818 19,91854
Totaal 139,0625 20,11018
Totaal Nee - Nee 132,6591 19,17962
Ja - Ja 147,717 20,24413
Totaal 145,1289 20,82163
83
Tabel 73: Gemiddelden en standaarddeviaties van de shuttle run test
SHUTTLE RUN GEM SD ShuttleRun Jong Jongens Nee - Nee 24,8313 1,8538
Ja - Ja 23,9831 2,39655
Totaal 24,1021 2,33257
Meisjes Nee - Nee 26,5725 2,22112
Ja - Ja 24,8071 1,78343
Totaal 25,1433 1,97348
Totaal Nee - Nee 25,7019 2,17129
Ja - Ja 24,3206 2,19277
Totaal 24,5438 2,2374
Oud Jongens Nee - Nee 22,8967 2,48625
Ja - Ja 22,3999 1,56791
Totaal 22,4684 1,71338
Meisjes Nee - Nee 24,2419 1,48505
Ja - Ja 22,8987 1,39313
Totaal 23,2014 1,51301
Totaal Nee - Nee 23,6654 2,05016
Ja - Ja 22,6109 1,51124
Totaal 22,7978 1,66209
Totaal Jongens Nee - Nee 23,6705 2,40631
Ja - Ja 23,0255 2,0795
Totaal 23,1151 2,13048
Meisjes Nee - Nee 25,0188 2,04922
Ja - Ja 23,6278 1,80366
Totaal 23,9232 1,9352
Totaal Nee - Nee 24,4059 2,29474
Ja - Ja 23,2771 1,98694
Totaal 23,4704 2,08216
ShuttleRun3 Jong Jongens Nee - Nee 22,6038 1,28546
Ja - Ja 21,8712 1,40012
Totaal 21,974 1,3974
Meisjes Nee - Nee 23,6388 0,9302
Ja - Ja 22,7674 1,49358
Totaal 22,9333 1,43638
Totaal Nee - Nee 23,1213 1,20854
Ja - Ja 22,2383 1,49728
Totaal 22,381 1,48529
Oud Jongens Nee - Nee 22,0408 2,17674
Ja - Ja 20,928 1,26233
Totaal 21,0815 1,45813
Meisjes Nee - Nee 22,9975 1,30793
Ja - Ja 21,4413 1,27468
Totaal 21,792 1,43137
Totaal Nee - Nee 22,5875 1,76443
Ja - Ja 21,1452 1,28804
Totaal 21,4008 1,48453
Totaal Jongens Nee - Nee 22,266 1,85257
Ja - Ja 21,3007 1,39214
Totaal 21,4348 1,49507
Meisjes Nee - Nee 23,2113 1,21423
Ja - Ja 21,9479 1,50115
Totaal 22,2162 1,5306
Totaal Nee - Nee 22,7816 1,59115
Ja - Ja 21,5711 1,47044
Totaal 21,7784 1,55709
84
Tabel 74: Gemiddelden en standaarddeviaties van de backward balance test
BALANCE BACKWARDS GEM SD BBSum Jong Jongens Nee - Nee 21,75 9,982
Ja - Ja 32,1 13,457
Totaal 30,65 13,448
Meisjes Nee - Nee 24,5 11,502
Ja - Ja 34,03 13,234
Totaal 32,13 13,336
Totaal Nee - Nee 23,13 10,5
Ja - Ja 32,86 13,32
Totaal 31,26 13,352
Oud Jongens Nee - Nee 32,5 17,064
Ja - Ja 39,29 12,922
Totaal 38,33 13,672
Meisjes Nee - Nee 37,56 10,315
Ja - Ja 44,45 14,298
Totaal 42,9 13,745
Totaal Nee - Nee 35,39 13,574
Ja - Ja 41,51 13,718
Totaal 40,41 13,85
Totaal Jongens Nee - Nee 28,2 15,313
Ja - Ja 36,4 13,554
Totaal 35,25 14,052
Meisjes Nee - Nee 33,21 12,215
Ja - Ja 40,62 14,733
Totaal 39,02 14,501
Totaal Nee - Nee 30,93 13,776
Ja - Ja 38,16 14,176
Totaal 36,9 14,345
BBSum3 Jong Jongens Nee - Nee 33 7,15142
Ja - Ja 46,0408 14,39033
Totaal 44,2105 14,31001
Meisjes Nee - Nee 35,875 9,97765
Ja - Ja 47,3437 12,81785
Totaal 45,05 13,04027
Totaal Nee - Nee 34,4375 8,51641
Ja - Ja 46,5556 13,72316
Totaal 44,5567 13,73709
Oud Jongens Nee - Nee 39,1667 14,218
Ja - Ja 50,0685 11,92608
Totaal 48,5294 12,76583
Meisjes Nee - Nee 44,375 12,5
Ja - Ja 52,3455 12,35466
Totaal 50,5493 12,74675
Totaal Nee - Nee 42,1429 13,26849
Ja - Ja 51,0469 12,11679
Totaal 49,4487 12,75592
Totaal Jongens Nee - Nee 36,7 12,06168
Ja - Ja 48,4508 13,0657
Totaal 46,7958 13,52515
Meisjes Nee - Nee 41,5417 12,2047
Ja - Ja 50,5057 12,68663
Totaal 48,5676 13,066
Totaal Nee - Nee 39,3409 12,24354
Ja - Ja 49,3062 12,91846
Totaal 47,5731 13,32856
85
Tabel 75: Gemiddelden en standaarddeviaties van de jumping sideways test
JUMPING SIDEWAYS GEM SD JSSum Jong Jongens Nee - Nee 34,75 5,092
Ja - Ja 44,61 11,767
Totaal 43,23 11,57
Meisjes Nee - Nee 34,13 11,445
Ja - Ja 40,65 10,522
Totaal 39,4 10,872
Totaal Nee - Nee 34,44 8,563
Ja - Ja 42,99 11,378
Totaal 41,61 11,382
Oud Jongens Nee - Nee 47,42 11,049
Ja - Ja 56,64 10,525
Totaal 55,37 11,008
Meisjes Nee - Nee 48,56 9,543
Ja - Ja 57,24 9,545
Totaal 55,28 10,155
Totaal Nee - Nee 48,07 10,033
Ja - Ja 56,89 10,088
Totaal 55,33 10,6
Totaal Jongens Nee - Nee 42,35 10,989
Ja - Ja 51,89 12,471
Totaal 50,56 12,68
Meisjes Nee - Nee 43,75 12,149
Ja - Ja 50,9 12,773
Totaal 49,38 12,927
Totaal Nee - Nee 43,11 11,524
Ja - Ja 51,47 12,578
Totaal 50,04 12,778
JSSum3 Jong Jongens Nee - Nee 54,75 4,59036
Ja - Ja 62,2857 11,65476
Totaal 61,2281 11,22659
Meisjes Nee - Nee 54,625 7,96308
Ja - Ja 60,0588 10,99846
Totaal 59,0238 10,62323
Totaal Nee - Nee 54,6875 6,27926
Ja - Ja 61,3735 11,37575
Totaal 60,2929 10,97423
Oud Jongens Nee - Nee 65,3333 11,26001
Ja - Ja 71,9067 10,17173
Totaal 71 10,50913
Meisjes Nee - Nee 63,5625 10,26949
Ja - Ja 70,0182 9,3561
Totaal 68,5634 9,87455
Totaal Nee - Nee 64,3214 10,5376
Ja - Ja 71,1077 9,84236
Totaal 69,9051 10,26886
Totaal Jongens Nee - Nee 61,1 10,46246
Ja - Ja 68,1048 11,72851
Totaal 67,1319 11,78018
Meisjes Nee - Nee 60,5833 10,3248
Ja - Ja 66,2135 11,07974
Totaal 65,0177 11,12188
Totaal Nee - Nee 60,8182 10,26911
Ja - Ja 67,3146 11,4735
Totaal 66,2023 11,52129
86
Tabel 76: Gemiddelden en standaarddeviaties van de moving sideways test
MOVING SIDEWAYS GEM SD MSSum Jong Jongens Nee - Nee 31,25 5,148
Ja - Ja 33,1 5,551
Totaal 32,84 5,49
Meisjes Nee - Nee 30,38 5,208
Ja - Ja 32,33 5,743
Totaal 31,95 5,634
Totaal Nee - Nee 30,81 5,023
Ja - Ja 32,79 5,607
Totaal 32,46 5,54
Oud Jongens Nee - Nee 38,92 5,728
Ja - Ja 38,37 5,611
Totaal 38,45 5,597
Meisjes Nee - Nee 36,13 4,53
Ja - Ja 40,48 5,673
Totaal 39,49 5,707
Totaal Nee - Nee 37,32 5,172
Ja - Ja 39,27 5,712
Totaal 38,92 5,652
Totaal Jongens Nee - Nee 35,85 6,604
Ja - Ja 36,28 6,136
Totaal 36,22 6,182
Meisjes Nee - Nee 34,21 5,413
Ja - Ja 37,39 6,922
Totaal 36,7 6,732
Totaal Nee - Nee 34,95 5,969
Ja - Ja 36,75 6,484
Totaal 36,43 6,421
MSSum3 Jong Jongens Nee - Nee 41 7,44504
Ja - Ja 45,5625 6,23615
Totaal 44,9107 6,5485
Meisjes Nee - Nee 43,875 6,59951
Ja - Ja 44,0303 6,77073
Totaal 44 6,65582
Totaal Nee - Nee 42,4375 6,95671
Ja - Ja 44,9383 6,46209
Totaal 44,5258 6,57504
Oud Jongens Nee - Nee 47,6667 7,9124
Ja - Ja 51,8493 7,70583
Totaal 51,2588 7,82571
Meisjes Nee - Nee 46,5625 6,33476
Ja - Ja 51,7778 6,83682
Totaal 50,5857 7,03509
Totaal Nee - Nee 47,0357 6,93612
Ja - Ja 51,8189 7,32079
Totaal 50,9548 7,46276
Totaal Jongens Nee - Nee 45 8,23983
Ja - Ja 49,3554 7,77159
Totaal 48,7376 7,95671
Meisjes Nee - Nee 45,6667 6,41104
Ja - Ja 48,8391 7,75628
Totaal 48,1532 7,57292
Totaal Nee - Nee 45,3636 7,21784
Ja - Ja 49,1394 7,75063
Totaal 48,4802 7,78007
87
Tabel 77: Gemiddelden en standaarddeviaties van de hopping for height test
HOPPING FOR HEIGHT GEM SD HHSumYear1 Jong Jongens Nee - Nee 29,125 9,41788
Ja - Ja 42,125 12,72562
Totaal 40,2679 13,06695
Meisjes Nee - Nee 29,5 11,47668
Ja - Ja 36,9063 11,09304
Totaal 35,425 11,42172
Totaal Nee - Nee 29,3125 10,14376
Ja - Ja 40,0375 12,29844
Totaal 38,25 12,5765
Oud Jongens Nee - Nee 47,75 17,90442
Ja - Ja 56,9595 10,71734
Totaal 55,6744 12,26515
Meisjes Nee - Nee 40 13,4561
Ja - Ja 53,5741 11,75794
Totaal 50,4714 13,3609
Totaal Nee - Nee 43,3214 15,69868
Ja - Ja 55,5313 11,24875
Totaal 53,3397 12,98858
Totaal Jongens Nee - Nee 40,3 17,49015
Ja - Ja 51,123 13,60699
Totaal 49,5986 14,64185
Meisjes Nee - Nee 36,5 13,55504
Ja - Ja 47,3721 14,0269
Totaal 45 14,57911
Totaal Nee - Nee 38,2273 15,39837
Ja - Ja 49,5721 13,87259
Totaal 47,5913 14,76333
HHSum3 Jong Jongens Nee - Nee 52,625 9,36464
Ja - Ja 64,6667 15,07758
Totaal 62,9464 14,95012
Meisjes Nee - Nee 47,25 10,01071
Ja - Ja 55,0937 11,64075
Totaal 53,525 11,65308
Totaal Nee - Nee 49,9375 9,76708
Ja - Ja 60,8375 14,51533
Totaal 59,0208 14,38565
Oud Jongens Nee - Nee 64,4167 24,40364
Ja - Ja 75,4189 14,78615
Totaal 73,8837 16,71943
Meisjes Nee - Nee 56,0625 15,34696
Ja - Ja 71,1296 14,40394
Totaal 67,6857 15,84851
Totaal Nee - Nee 59,6429 19,7788
Ja - Ja 73,6094 14,72329
Totaal 71,1026 16,57327
Totaal Jongens Nee - Nee 59,7 20,30323
Ja - Ja 71,1885 15,74871
Totaal 69,5704 16,86635
Meisjes Nee - Nee 53,125 14,21668
Ja - Ja 65,1628 15,47815
Totaal 62,5364 15,95043
Totaal Nee - Nee 56,1136 17,35567
Ja - Ja 68,6971 15,88088
Totaal 66,5 16,80791
88
Tabel 78: Gemiddelden en standaarddeviaties van het MQKTK
MQKTK GEM SD MQKTKYear1 Jong Jongens Nee - Nee 92,125 12,28748
Ja - Ja 104,766 12,89795
Totaal 102,9273 13,47268
Meisjes Nee - Nee 87,625 14,77389
Ja - Ja 97,75 14,67277
Totaal 95,725 15,07075
Totaal Nee - Nee 89,875 13,33104
Ja - Ja 101,9241 13,9888
Totaal 99,8947 14,5357
Oud Jongens Nee - Nee 89,9167 16,3677
Ja - Ja 99,4722 12,53162
Totaal 98,1071 13,45946
Meisjes Nee - Nee 84,25 13,58676
Ja - Ja 98,8333 12,97276
Totaal 95,5 14,40285
Totaal Nee - Nee 86,6786 14,82754
Ja - Ja 99,1984 12,67503
Totaal 96,9221 13,91127
Totaal Jongens Nee - Nee 90,8 14,55877
Ja - Ja 101,563 12,88781
Totaal 100,0144 13,62276
Meisjes Nee - Nee 85,375 13,76452
Ja - Ja 98,4302 13,55472
Totaal 95,5818 14,58061
Totaal Nee - Nee 87,8409 14,22893
Ja - Ja 100,2488 13,22993
Totaal 98,0562 14,19751
MQKTK3 Jong Jongens Nee - Nee 92,375 12,8501
Ja - Ja 108,383 12,93723
Totaal 106,0545 14,0151
Meisjes Nee - Nee 97,875 7,75403
Ja - Ja 105,4688 13,63578
Totaal 103,95 12,96336
Totaal Nee - Nee 95,125 10,63877
Ja - Ja 107,2025 13,21652
Totaal 105,1684 13,55183
Oud Jongens Nee - Nee 94 19,95449
Ja - Ja 106,8889 14,43349
Totaal 105,0476 15,86077
Meisjes Nee - Nee 90,625 14,40312
Ja - Ja 106 13,5131
Totaal 102,4857 15,0879
Totaal Nee - Nee 92,0714 16,74411
Ja - Ja 106,5079 13,99814
Totaal 103,8831 15,51678
Totaal Jongens Nee - Nee 93,35 17,08885
Ja - Ja 107,479 13,82509
Totaal 105,446 15,11318
Meisjes Nee - Nee 93,0417 12,87559
Ja - Ja 105,8023 13,48098
Totaal 103,0182 14,30852
Totaal Nee - Nee 93,1818 14,7558
Ja - Ja 106,7756 13,67366
Totaal 104,3735 14,78315
89
Onderzoeksvraag 3
1. ANTROPOMETRIE
A. LICHAAMSLENGTE
Figuur 1: Evolutie van de lichaamslengte overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen.
Tabel 79: Gemiddelden en standaarddeviaties van de lichaamslengte
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Lichaamslengte
jaar 1
nee nee 131.089 8.0667
ja ja 130.223 8.2064
nee ja 131.043 6.1634
ja nee 129.444 9.5556
totaal 130.341 8.1552
Lichaamslengte
jaar 3
nee nee 142.9977 8.38951
ja ja 141.6056 6.70399
nee ja 142.7048 10.20780
ja nee 141.7600 10.20780
totaal 141.8957 8.56296
Tabel 80: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA voor de lichaamslengte
129
131
133
135
137
139
141
143
1 3
lich
aam
sle
ngt
e (
cm)
Jaar
Lichaamslengte (cm)
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 5487,965 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 2.507 0.059
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
0.313 0.816
90
B. LICHAAMSGEWICHT
Figuur2: Evolutie van het lichaamsgewicht overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen.
Tabel 81: Gemiddelden en standaarddeviaties van het lichaamsgewicht
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Lichaamsgewicht
jaar 1
nee nee 30.473 6.8200
ja ja 27.677 5.7534
nee ja 28.814 4.9503
ja nee 27.340 6.2848
totaal 28.132 5.9685
Lichaamsgewicht
jaar 3
nee nee 39.7977 10.12635
ja ja 34.6579 8.11222
nee ja 36.300 7.04258
ja nee 35.1320 8.72767
totaal 35.5543 8.56482
Tabel 82: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA voor het lichaamsgewicht
26
28
30
32
34
36
38
40
1 3
Lich
aam
sge
wic
ht
(kg)
Jaar
Lichaamgsewicht (kg)
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 733.138 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 3.970 0.008
TIJD x SPORTPARTICIPATIE 5.760 0.001
91
C. VETPERCENTAGE
Figuur 3: Evolutie van het vetpercentage overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen.
Tabel 83: Gemiddelden en standaarddeviaties van het vetpercentage
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Vetpercentage
jaar 1
nee nee 22.014 6.3136
ja ja 18.093 4.7695
nee ja 19.471 4.3915
ja nee 19.012 4.9363
totaal 18.831 5.1709
Vetpercentage
jaar 3
nee nee 22.8477 7.76679
ja ja 17.8561 6.02092
nee ja 19.4667 6.22176
ja nee 19.3960 5.59415
totaal 18.8164 6.49205
Tabel 84: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA voor het vetpercentage
17
18
19
20
21
22
23
1 3
Ve
tpe
rce
nta
ge (
%)
Jaar
Vetpercentage (%)
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 1.060 0.304
SPORTPARTICIPATIE 8.125 <0.001
TIJD x SPORTPARTICIPATIE 1.967 0.119
92
D. AGE PEAK HEIGHT VELOCITY
Figuur 4: Evolutie van de APHVoverheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen.
Tabel 85: Gemiddelden en standaarddeviaties van de APHV
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Age Peak
Height
Velocity jaar
1
nee nee 11.8561 0.83647
ja ja 12.0454 0.73913
nee ja 12.0810 0.91574
ja nee 11.8208 0.73658
totaal 12.0020 0.76761
Age Peak
Height
Velocity jaar
3
nee nee 12.3980 0.99812
ja ja 12.6654 0.88894
nee ja 12.5667 1.05423
ja nee 12.3568 0.86539
totaal 12.5945 0.91839
Tabel 86: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA voor de APHV
11,811,9
1212,112,212,312,412,512,612,712,8
1 3
AP
HV
(j)
Jaar
APHV (j)
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 494.068 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 1.493 0.216
TIJD x SPORTPARTICIPATIE 2.363 0.071
93
2. FYSIEKE EIGENSCHAPPEN
A. SIT AND REACH
Figuur 5: Evolutie van de Sit and reach test overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen.
Tabel 87: Gemiddelden en standaarddeviaties van de sit and reach test
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Sit and Reach
jaar 1
nee nee 20.205 5.3258
ja ja 21.645 5.3024
nee ja 17.025 6.2228
ja nee 21.760 5.8490
totaal 21.135 5.5232
Sit and Reach
jaar 3
nee nee 18.8182 6.84385
ja ja 19.5758 7.13385
nee ja 15.8000 6.94035
ja nee 17.2600 7.99885
totaal 19.0200 7.20086
Tabel 88: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA voor de sit and reach test
15
16
17
18
19
20
21
22
23
1 3
Sit
and
re
ach
(cm
)
Jaar
Sit and reach (cm)
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 40.061 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 3.267 0.022
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
3.385 0.019
94
B. STANDING BROAD JUMP
Figuur 6: Evolutie van de Standing broad jump test overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen.
Tabel 89: Gemiddelden en standaarddeviaties van de standing broad jump
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Standing
Broad Jump
jaar 1
nee nee 111.48 16.865
ja ja 125.48 19.687
nee ja 119.35 15.918
ja nee 117.40 18.193
totaal 122.36 19.565
Standing
Broad Jump
jaar 3
nee nee 132.6591 19.17962
ja ja 147.7170 20.24413
nee ja 146.800 21.91275
ja nee 136.5200 22.11357
totaal 144.5249 21.07218
Tabel 90: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA voor de standing broad jump
110
115
120
125
130
135
140
145
150
1 3
Stan
din
g b
road
jum
p (
cm)
Jaar
Standing broad jump (cm)
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 281.447 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 9.062 <0.001
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
1.135 0.335
95
C. SIT UPS
Figuur 7: Evolutie van de Sit ups test overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen.
Tabel 91: Gemiddelden en standaarddeviaties van de sit ups test
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Sit Ups jaar 1 nee nee 17.91 5.913
ja ja 19.79 6.948
nee ja 19.10 7.312
ja nee 17.92 7.799
totaal 19.32 6.916
Sit Ups jaar 3 nee nee 22.8182 7.06868
ja ja 24.6226 6.99282
nee ja 24.2500 6.88152
ja nee 23.0400 6.02412
totaal 24.2027 9.92643
Tabel 92: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA voor de sit ups test
17
18
19
20
21
22
23
24
25
1 3
Sit
up
s (a
anta
l)
Jaar
Sit ups (aantal)
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 79.071 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 1.524 0.208
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
0.027 0.994
96
D. KNEE PUSH UPS
Figuur 8: Evolutie van de Knee push ups test overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen.
Tabel 93: Gemiddelden en standaarddeviaties van de knee push up test
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Knee Push
Up jaar 1
nee nee 19.23 4.978
ja ja 22.86 5.423
nee ja 21.40 4.978
ja nee 18.88 5.754
totaal 21.90 5.562
Knee Push
Up jaar 3
nee nee 21.4318 6.17722
ja ja 25.9717 6.18277
nee ja 23.5000 6.22817
ja nee 23.3200 6.49179
totaal 24.9236 6.41073
Tabel 94: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA van de knee push up test
18
19
20
21
22
23
24
25
26
1 3
Kn
ee
pu
sh u
ps
(aan
tal)
Jaar
Knee push ups (aantal)
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 33.877 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 10.533 <0.001
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
0.928 0.428
97
E. SHUTTLE RUN
Figuur 9: Evolutie van de Shuttle run test overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen
Tabel 95: Gemiddelden en standaarddeviaties van de shuttle run test
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Shuttle Run
jaar 1
nee nee 24.4059 2.29474
ja ja 23.2771 1.98694
nee ja 23.6810 1.90524
ja nee 24.0548 2.25602
totaal 23.5327 2.08557
Shuttle Run
jaar 3
nee nee 22.7816 1.59115
ja ja 21.5711 1.47044
nee ja 22.0080 1.45769
ja nee 22.4820 1.29966
totaal 21.8518 1.53951
Tabel 96: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA van de shuttle run test
21,5
22
22,5
23
23,5
24
24,5
1 3
Shu
ttle
ru
n (
s)
Jaar
Shuttle run (s)
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 184.506 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 7.405 <0.001
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
0.095 0.963
98
3. COÖRDINATIEVE EIGENSCHAPPEN
A. BALANCING BACKWARDS
Figuur 10: Evolutie van de Backward balance test overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen
Tabel 97: Gemiddelden en standaarddeviaties van de backward balance test
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Balancing
Backwards
jaar 1
nee nee 30.93 13.776
ja ja 38.16 14.176
nee ja 37.30 10.574
ja nee 34.48 14.347
totaal 36.72 14.102
Balancing
Backwards
jaar 3
nee nee 39.3409 12.24354
ja ja 49.3062 12.91846
nee ja 46.0000 13.64590
ja nee 46.3200 15.45348
totaal 47.3624 13.49808
Tabel 98: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA van de backward balance test
3032343638404244464850
1 3
Bac
kwar
d b
alan
ce
Jaar
Balancing backwards
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 115.329 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 6.022 0.001
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
64.043 0.358
99
B. JUMPING SIDEWAYS
Figuur 11: Evolutie van de Jumping sideways test overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen
Tabel 99: Gemiddelden en standaarddeviaties van de jumping sideways test
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Jumping
Sideways
jaar 1
nee nee 43.11 11.524
ja ja 51.47 12.578
nee ja 48.40 9.605
ja nee 42.20 11.117
totaal 49.28 12.619
Jumping
Sideways jaar
3
nee nee 60.8182 10.26911
ja ja 67.3146 114.47350
nee ja 65.4500 8.57460
ja nee 60.9600 11.16721
totaal 65.7185 11.38266
Tabel 100: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA van de jumping sideways test
40
45
50
55
60
65
70
1 3
Jum
pin
g si
de
way
s
Jaar
Jumping sideways
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 679.876 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 8.284 <0.001
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
1.598 0.190
100
C. MOVING SIDEWAYS
Figuur 12: Evolutie van de Moving sideways test overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen
Tabel 101: Gemiddelden en standaarddeviaties van de moving sideways test
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Moving
Sideways jaar
1
nee nee 34.95 5.969
ja ja 36.75 6.484
nee ja 37.15 6.072
ja nee 32.96 7.602
totaal 36.20 6.552
Moving
Sideways jaar
3
nee nee 45.3636 7.21784
ja ja 49.1394 7.75063
nee ja 48.6500 7.34327
ja nee 43.6250 7.92252
totaal 48.0980 7.85119
Tabel 102: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA van de moving sideways test
3032343638404244464850
1 3
Mo
vin
g Si
de
way
s
Jaar
Moving Sideways
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 592.241 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 5.197 0.002
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
2.191 0.089
101
D. HOPPING FOR HEIGHT
Figuur 13: Evolutie van de Hopping for height test overheen de drie testjaren
voor de vier verschillende sportparticipatie groepen
Tabel 103: Gemiddelden en standaarddeviaties van de hopping for height test
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
Hopping for
Height jaar 1
nee nee 38.2273 15.39837
ja ja 49.5721 13.87259
nee ja 47.5000 13.37122
ja nee 42.7200 16.08964
totaal 47.1751 14.80263
Hopping for
Height jaar 3
nee nee 56.1136 17.35567
ja ja 68.6971 15.88088
nee ja 66.6500 14.24328
ja nee 62.4400 14.56617
totaal 66.1684 16.46409
Tabel 104: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA van de hopping for height test
35
40
45
50
55
60
65
70
1 3
Ho
pp
ing
for
He
igh
t
Jaar
Hopping for Height
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 67.701 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 13.219 <0.001
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
0.254 0.858
102
E. MQKTK
Figuur 14: Evolutie van het MQKTK overheen de drie testjaren voor de
vier verschillende sportparticipatie groepen
Tabel 105: Gemiddelden en standaarddeviaties van het MQKTK
GROEP GEMIDDELDE STANDAARDDEVIATIE
MQKTK
jaar 1
nee nee 87.8409 14.22893
ja ja 100.2488 13.22993
nee ja 97.3000 12.75312
ja nee 92.7083 12.62323
totaal 97.5666 14.01711
MQKTK
jaar 3
nee nee 93.1818 14.75580
ja ja 106.7756 13.67366
nee ja 103.3500 16.36837
ja nee 99.5000 14.42823
totaal 103.9044 14.87428
Tabel 106: Hoofd- en interactie-effecten van de REPEATED
MEASURES ANOVA van het MQKTK
85
90
95
100
105
110
1 3
MQ
KTK
Jaar
MQKTK
nee nee
ja ja
nee ja
ja nee
F-WAARDE P-WAARDE
TIJD 67.701 <0.001
SPORTPARTICIPATIE 13.219 <0.001
TIJD x
SPORTPARTICIPATIE
0.254 0.858
103
Gemiddelden en standaard deviaties.
ANTROPOMETRIE
Tabel 107: Gemiddelden en standaarddeviaties van de antropometrische eigenschappen per leeftijdscategorie (jongens)
Tabel 108: Gemiddelden en standaarddeviaties van de antropometrische eigenschappen per leeftijdscategorie ( meisjes)
JONGENS
6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3
Lichaamslengte 119.68 ± 5.50 131.66 ± 6.35 126.60 ± 4.87 137.77 ± 5.38 133.34 ± 5.86 144.22 ± 6.70 137.14 ± 6.07 147.83 ± 7.21
Lichaamsgewicht 22.55 ± 3.04 28.65 ± 4.89 25.29 ± 3.36 31.42 ± 5.24 29.22 ± 5.80 36.54 ± 8.54 31.96 ± 6.05 40.05 ± 9.12
Vetpercentage 18.44 ± 2.62 16.88 ± 3.99 17.36 ± 3.56 16.41 ± 4.98 16.75 ± 4.41 16.38 ± 5.41 17.07 ± 5.25 16.39 ± 6.14
APHV 11.91 ± 0.26 12.62 ± 0.37 12.30 ± 0.24 13.03 ± 0.36 12.58 ± 0.34 13.26 ± 0.44 12.96 ± 0.35 13.61 ± 0.50
MEISJES
6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3
Lichaamslengte 120.87 ± 5.05 133.13 ± 5.53 125.52 ± 5.53 137.40 ± 5.85 131.20 ± 5.90 143.14 ± 6.87 136.15 ± 6.21 148.78 ± 7.58
Lichaamsgewicht 22.88 ± 3.11 29.26 ± 5.40 26.01 ± 4.12 33.51 ± 6.09 28.65 ± 5.50 36.22 ± 8.10 30.93 ± 5.52 39.46 ± 7.85
Vetpercentage 19.96 ± 4.00 20.30 ± 6.01 20.66 ± 4.71 22.38 ± 6.03 20.49 ± 6.17 20.85 ± 7.07 19.86 ± 5.62 20.54 ± 6.05
APHV 10.91 ± 0.27 11.41 ± 0.36 11.14 ± 0.30 11.67 ± 0.47 11.42 ± 0.36 11.89 ± 0.54 11.68 ± 0.38 12.00 ± 0.46
104
FYSIEK
Tabel 109: Gemiddelden en standaarddeviaties van de fysieke eigenschappen per leeftijdscategorie (jongens)
JONGENS
6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3
Sit Up 12.23 ± 7.15 19.75 ± 6.20 17.46 ± 7.95 21.75 ± 7.76 18.68 ± 7.28 23.62 ± 6.52 21.78 ± 5.51 26.25 ± 5.77
Knee Push Up 18.87 ± 5.03 24.43 ± 5.00 20.68 ± 5.30 25.36 ± 5.10 24.21 ± 5.46 26.21 ± 7.25 24.44 ± 4.74 27.15 ± 6.16
Sit and Reach 20.57 ± 4.01 18.11 ± 5.94 20.33 ± 4.17 16.95 ± 5.44 19.16 ± 6.12 16.35 ± 6.99 18.33 ± 6.00 15.35 ± 7.06
Standing Broad Jump 108.84 ± 17.67 163.89 ± 16.70 119.13 ± 19.16 146.60 ± 17.30 129.67 ± 18.98 149.12 ± 20.09 131.81 ± 17.45 154.19 ± 20.08
Shuttle Run 24.67 ± 2.12 22.51 ± 1.37 23.73 ± 1.74 21.87 ± 1.46 23.15 ± 1.98 21.45 ± 1.37 22.59 ± 1.78 21.20 ± 1.50
Endurance Shuttle Run 3.24 ± 1.70 5.37 ± 2.21 5.40 ± 2.33 5.58 ± 2.02 5.30 ± 2.21 6.40 ± 2.62 5.53 ± 2.32 6.40 ± 2.39
Tabel 110: Gemiddelden en standaarddeviaties van de fysieke eigenschappen per leeftijdscategorie (meisjes)
MEISJES
6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3
Sit Up 12.10 ± 6.06 18.47 ± 7.24 17.03 ± 5.89 22.51 ± 6.04 20.50 ± 5.63 23.80 ± 6.96 21.36 ± 5.50 26.08 ± 6.20
Knee Push Up 17.36 ± 4.96 21.01 ± 4.27 19.63 ± 4.93 22.42 ± 5.22 21.09 ± 5.15 22.25 ± 5.30 22.38 ± 4.35 23.38 ± 5.96
Sit and Reach 22.11 ± 4.27 21.34 ± 6.08 23.35 ± 4.27 21.98 ± 5.78 22.71 ± 5.16 20.51 ± 6.35 22.45 ± 5.55 21.62 ± 6.24
Standing Broad Jump 102.68 ± 17.50 129.93 ± 16.68 113.81 ± 17.96 134.36 ± 17.28 124.11 ± 17.78 143.77 ± 19.67 128.73 ± 18.04 147.93 ± 19.70
Shuttle Run 25.38 ± 2.01 23.11 ± 1.21 24.60 ± 1.76 22.81 ± 1.57 23.81 ± 1.91 22.10 ± 1.48 23.10 ± 1.73 21.65 ± 1.29
Endurance Shuttle Run 2.93 ± 1.12 3.94 ± 1.72 3.77 ± 2.00 4.29 ± 2.02 3.86 ± 2.16 4.70 ± 2.00 4.29 ± 1.78 5.10 ± 2.24
105
COORDINATIE
Tabel 111: Gemiddelden en standaarddeviaties van de coördinatieve eigenschappen per leeftijdscategorie (jongens)
Tabel 112: Gemiddelden en standaarddeviaties van de coördinatieve eigenschappen per leeftijdscategorie (meisjes)
JONGENS 6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3
BB 24.82 ± 12.64 38.95 ± 13.91 31.57 ± 13.36 45.13 ± 13.36 35.84 ± 13.76 46.27 ± 14.01 39.88 ± 11.86 47.70 ± 13.63
JS 36.21 ± 8.51 55.52 ± 9.59 46.17 ± 9.94 63.61 ± 9.81 50.97 ± 10.48 67.08 ± 10.79 56.40 ± 10.48 70.31 ± 10.66
MS 28.56 ± 4.62 40.67 ± 5.95 33.31 ± 4.98 46.35 ± 6.57 36.49 ± 5.36 48.13 ± 7.40 39.29 ± 6.34 50.59 ± 7.46
HH 33.79 ± 10.88 53.87 ± 11.07 43.76 ± 12.46 66.14 ± 13.55 50.61 ± 11.77 69.58 ± 14.82 57.06 ± 12.35 73.15 ± 16.52
MQKTK 98.43 ± 11.28 104.90 ± 12.46 102.08 ± 13.94 104.05 ± 14.65 97.36 ± 13.88 100.78 ± 16.51 96.12 ± 12.61 102.43 ± 16.50
MEISJES 6-8j 7-9j 8-10j 9-11j
Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3 Jaar 1 Jaar 3
BB 27.48 ± 11.20 41.11 ± 11.84 36.97 ± 12.67 45.89 ± 13.33 40.75 ± 13.10 48.57 ± 13.78 43.19 ± 12.93 50.47 ± 13.27
JS 36.35 ± 8.85 53.49 ± 9.36 42.44 ± 11.04 60.24 ± 11.54 50.95 ± 11.26 64.99 ± 11.92 56.64 ± 11.46 70.34 ± 10.72
MS 30.42 ± 5.03 41.44 ± 6.33 32.68 ± 5.28 44.69 ± 7.08 36.40 ± 5.67 48.05 ± 7.95 39.92 ± 6.20 51.09 ± 7.38
HH 31.42 ± 12.04 50.42 ± 12.36 38.90 ± 12.47 56.35 ± 12.41 46.68 ± 13.20 69.33 ± 13.61 53.25 ± 12.12 69.99 ± 15.69
MQKTK 94.10 ± 12.98 102.50 ± 13.30 96.23 ± 15.78 98.75 ± 15.60 97.73 ± 15.65 98.81 ± 18.08 92.02 ± 14.76 103.52 ± 15.59
106
Beste ouders,
Het Vlaams Sport Kompas is een project dat loopt aan de universiteit van Gent in samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap. Het heeft tot doel de motorische vaardigheden van onze Vlaamse jeugd in kaart te brengen. De school waar uw kind les volgt neemt deel aan het onderzoek. Uw kind werd de voorbije jaren reeds door ons getest. Om sluitende uitspraken te kunnen doen over het motorisch profiel van onze Vlaams jeugd, volgen we de kinderen verschillende jaren op. Het huidige testjaar is het derde en tevens het laatste testjaar. Dit betekent dat de kinderen voor de laatste keer de uitdagende en leuke testjes uitvoeren tijdens hun les LO. Ook deze vragenlijst maakt deel uit van het meerjarige onderzoek. We zouden het dan ook erg waarderen indien u deze vragenlijst als ouder zo correct en volledig mogelijk invult. We wensen te benadrukken dat de resultaten volledig anoniem verwerkt worden. Deze korte inspanning biedt een grote meerwaarde aan ons onderzoek!
Alvast bedankt voor uw medewerking en veel succes!
Sportparticipatie en fysieke activiteit van de Vlaamse 6-11
jarigen
De vragen vult u in door het juiste bolletje te kleuren.
Voor verdere info: contact:
[email protected] [email protected]
Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen, UGent
LET OP: DEZE VRAGENLIJST IS RECTO VERSO!
107
1. Naam van de school:………………………………………………….. Klas: ……………….
2. Voor- en achternaam:……………………………………………………………………………………….
3. Geboortedatum: …../…./……
Telefoonnummer:
….....………………. (Vrijblijvend)
4. Hoe groot ben je nu? .......... centimeter
5. Hoeveel weeg je nu? .......... kilogram
6. Wat is de lichaamslengte van je biologische moeder? …….. centimeter
7. Wat is de lichaamslengte van je biologische vader? …….. centimeter
8. Ben je een jongen of een meisje? (kleur het juiste bolletje)
O jongen O meisje
9. Welke nationaliteit heb je? (kleur het juiste bolletje) O Belg O Onderdaan van een andere Europese lidstaat
O Onderdaan van een niet-Europese lidstaat
10. In welke provincie woon je? O Antwerpen O Oost-Vlaanderen O Henegouwen O Vlaams-Brabant O Limburg O Waals-Brabant O Luik O West-Vlaanderen O Luxemburg O Brussels Hoofdstedelijk Gewest
O Namen O Niet in België
11. In welke stad of dorp woon je? .........................................
12. Tot welke soort behoort je stad of gemeente? (kleur het juiste bolletje)
O ik weet het niet
O dorp of kleine gemeente (minder dan 2.000 inwoners)
O grote gemeente of voorstad (2.000 tot 20.000 inwoners) O kleine stad (20.000 tot 100.000 inwoners) O grote stad (meer dan 100.000 inwoners)
Vragenlijst Vlaams Sport Kompas 2
108
13. Hoeveel broers en/of zussen heb je? (Stiefbroers/stiefzussen wel in rekening nemen; overleden broers/zussen niet in rekening
nemen) (kleur het juiste bolletje) O geen O 6
O 1 O 7 O 2 O 8
O 3 O 9 O 4 O 10
O 5 O meer dan 10 14. Hoe verhoudt zich de huidige rangorde volgens leeftijd binnen je gezin en
op welke plaats sta je zelf? Schrijf de namen op van al je broers en/of zussen in chronologische volgorde (de oudste bovenaan, dan de tweede, etc.) alsook jezelf. Voor de samengestelde gezinnen: schrijf de namen op van al je broers en/of zussen waarmee je voldoende tijd in de week en/of weekend samen doorbrengt (minstens 2 weken/maand) en situeer ook jezelf. Omcirkel je eigen naam.
Naam + voornaam Geboortedatum Jongen/Meisje
15. Wat is het beroep van je vader? (kleur het juiste bolletje)
O Ik weet het niet O Arbeider O Bediende O Onderwijs O Kaderpersoneel O Zelfstandige/Vrij beroep
O Werkgever of zaakvoerder van een groot bedrijf
O Werkloos O Gepensioneerde
O Huisman, werkt bewust niet O Mijn vader is overleden O Mijn vader kan niet werken o.w.v een handicap
16. Wat is het beroep van je moeder? (kleur het juiste bolletje)
O Ik weet het niet O Arbeidster O Bediende O Onderwijs O Kaderpersoneel O Zelfstandige/ Vrij beroep
O Werkgeefster of zaakvoerster van een groot bedrijf O Werkloos O Gepensioneerde O Huisvrouw, werkt bewust niet
O Mijn moeder is overleden O Mijn moeder kan niet werken o.w.v een handicap
109
Schooltijd
De volgende vragen hebben betrekking op uw VERPLAATSING van en naar de school, zowel heen als terug. U moet ook rekening houden met de verplaatsing
als u 's middags thuis gaat eten. 20. Hoe verplaats je je meestal van en naar school?
(je mag meerdere mogelijkheden aankruisen)
O met de fiets
Hoe lang (per dag) rijd je gemiddeld van en naar de school? (heen en terug samengeteld)
.......... minuten
O te voet
Hoe lang (per dag) stap je gemiddeld van en naar de school? (heen en terug samengeteld)
.......... minuten
O met de auto, trein, bus of motorfiets
Hoe lang (per dag) rij je gemiddeld van en naar de school? (heen en terug samengeteld)
.......... minuten
O met de skateboard, step, autoped, rollerblades, skeelers, ...
Hoe lang (per dag) rij je gemiddeld van en naar de school? (heen en terug samengeteld)
.......... minuten
21. Hoeveel uur lichamelijke opvoeding krijg je tijdens de week op school? (slechts 1 bolletje kleuren voor LO en 1 bolletje kleuren voor zwemmen)
Lichamelijke opvoeding Zwemmen
O geen O geen
O een half uur O 1 uur per week O 1 uur O 1 uur om de 14 dagen
O 2 uur O 1 uur per maand O iets anders: ……….. O iets anders: ………
22. Wat doe je meestal tijdens de speeltijd en de middagpauze?
(slechts 1 bolletje kleuren) O zitten O staan
O wandelen O sporten (springtouw, loopspelletjes, voetballen, hinkelen…) O er is geen speeltijd of pauze
110
23. Hebt u de mogelijkheid om aan sport of beweging te doen op school of op de universiteit (door de school of de universiteit georganiseerd tijdens de middag, tijdens de studie, klas- en schooltornooien, op woensdagnamiddag, na de schooluren)?
O ja
O nee ga nu naar vraag 28
24. Op welke momenten kan je aan sport of beweging doen op school?(door de school georganiseerd) Je mag meerdere antwoorden kleuren.
O tijdens de middagpauze en de speeltijd O tijdens de studie
O bij klas- en schooltornooien O op woensdagnamiddag O na de schooluren
25. Neem je aan één van deze activiteiten deel? (kleur het juiste bolletje)
O nee ga nu naar vraag 28 O ja
26. Aan welke activiteit(en) neem je deel? (kleur het juiste bolletje) Je mag meerdere antwoorden kleuren.
O sport tijdens de middagpauze of de speeltijd
O tijdens de studie O klas- en schooltornooien O sport op woensdagnamiddag
O na de schooluren
27. Hoeveel tijd besteed je aan al deze sportactiviteiten op school? (slechts 1 bolletje kleuren)
O minder dan 1 uur per maand
O 1 uur per maand O 2 uur per maand O 3 uur per maand O 1 uur per week O 2 uur per week O 3 uur per week O 4 uur per week
O meer dan 4 uren per week
LET OP: VERGEET DE OMMEZIJDE NIET IN TE VULLEN !
Vragenlijst Vlaams Sport Kompas
111
Bij de volgende vragen moet je een gemiddelde week (= 7 dagen) voor ogen nemen !!!!!!!!
28. Hoe verplaats je je meestal in je vrije tijd? bijvoorbeeld: hoe ga je naar de sportclub, de bakker, de winkel?
Let Op!!!!: De verplaatsing van én naar school mag je er niet bij rekenen
Fietsen en wandelen als sport mag je er ook niet bij rekenen
Meerdere antwoorden mogelijk!!!
met de fiets Hoeveel tijd per dag gebruik je gemiddeld de fiets als transportmiddel in je vrije tijd?
tijdens de week: .......... uur .......... minuten tijdens het weekend: .......... uur .......... minuten
te voet Hoeveel tijd per dag wandel je om je te verplaatsen in je vrije tijd?
tijdens de week: .......... uur .......... minuten tijdens het weekend: .......... uur .......... minuten
met de auto, trein, bus of motorfiets Hoeveel tijd per dag gebruik je de auto, trein, bus of motorfiets om je te verplaatsen in je vrije tijd?
tijdens de week: .......... uur .......... minuten tijdens het weekend: .......... uur .......... minuten
met de step, autoped, rollerblades, skeelers,... Hoeveel tijd per dag gebruik je de step, skeelers,... om je te verplaatsen in je vrije tijd?
tijdens de week: .......... uur .......... minuten tijdens het weekend: .......... uur .......... minuten
29. Gedurende een normale week, hoeveel uur per dag kijk je gemiddeld televisie, video of speel je spelletjes op de computer, game boy, playstation?
Let Op!!!: Computerlessen in de school mag je er niet bijrekenen
tijdens de week (maandag-vrijdag) tijdens het weekend (zaterdag en zondag)
O geen O geen O minder dan een half uur per dag O minder dan een half uur per dag O een half uur per dag O een half uur per dag O 1 uur per dag O 1 uur per dag
O 2 uur per dag O 2 uur per dag O 3 uur per dag O 3 uur per dag O 4 uur per dag O 4 uur per dag O 5 uur per dag O 5 uur per dag O 6 uur of meer per dag O 6 uur of meer per dag
112
Vrije tijd en sport
30. Hoeveel keer per week doe je aan intense fysieke activiteit (= zware lichaamsinspanning, sporten inbegrepen) gedurende minimum 20 minuten aan één stuk? (= activiteiten waarbij u zweet en waarbij u zweet en waarbij uw ademhaling sneller verloopt dan normaal)
O 0 keer per week O 5 keer per week O 1 keer per week O 6 keer per week O 2 keer per week O 7 keer per week
O 3 keer per week O meer dan 7 keer per week
O 4 keer per week
31. Hoeveel dagen in een normale week doet u aan matig fysieke activiteit of lichte sporten gedurende minstens 60 minuten per dag aan 1 stuk? (= Activiteit waarbij uw ademhaling iets sneller verloopt dan normaal)
O 0 keer per week O 4 dagen per week O 1 dag per week O 5 dagen per week O 2 dagen per week O 6 dagen per week O 3 dagen per week O 7 dagen per week
113
32. Geef de drie belangrijkste sporten die je tijdens je vrije tijd het meest
beoefent Let op!!!: de les lichamelijke opvoeding en schoolsport tellen niet mee
Mijn eerste sport
O ik beoefen geen sport vragenlijst is ten einde O mijn eerste sport is: .................................. (beoefen ik het meest)
Hoe regelmatig beoefen
je deze sport? Slechts 1 bolletje kleuren
Hoeveel tijd (uren) besteed je aan deze sport?
O af en toe .......... uren per jaar
O 1 week per jaar O 2 weken per jaar O 3 weken per jaar O 4 weken per jaar
.......… uren per jaar
O 1 keer per maand O 2 keer per maand O 3 keer per maand
.......... uren per maand
O 1 keer per week O 2 keer per week O 3 keer per week O 4 keer per week O 5 keer per week O 6 keer per week O 7 keer per week O meer dan 7 keer per week
.......... uren per week
Hoeveel maanden per jaar beoefent u deze sport? (vb.: Bij voetbal is er een winterstop, sommige sporten stoppen tijdens de
schoolvakanties, ...)
………… maanden/jaar
Hoeveel jaar beoefent u deze sport reeds? ……….. jaar
Doe je deze sport in een club? O ja O neen
Doe je mee aan competitie (wedstrijden)? O ja
O neen
114
Mijn tweede sport
O ik beoefen geen tweede sport vragenlijst is ten einde
O mijn tweede sport is: ..................................
Hoe regelmatig beoefen je deze sport?
Slechts 1 bolletje kleuren
Hoeveel tijd (uren) besteed je aan deze sport?
O af en toe .......... uren per jaar
O 1 week per jaar O 2 weken per jaar
O 3 weken per jaar O 4 weken per jaar
.......… uren per jaar
O 1 keer per maand O 2 keer per maand O 3 keer per maand
.......... uren per maand
O 1 keer per week O 2 keer per week O 3 keer per week O 4 keer per week O 5 keer per week O 6 keer per week O 7 keer per week O meer dan 7 keer per week
.......... uren per week
Hoeveel maanden per jaar beoefent u deze sport? (vb.: Bij voetbal is er een winterstop, sommige sporten stoppen tijdens de
schoolvakanties, ...)
………… maanden/jaar
Hoeveel jaar beoefent u deze sport reeds?
……….. jaar
Doe je deze sport in een club?
O ja O neen
Doe je mee aan competitie (wedstrijden)?
O ja O neen
115
Mijn derde sport
O ik beoefen geen derde sport vragenlijst is ten einde
O mijn derde sport is: ..................................
Hoe regelmatig beoefen je deze sport?
Slechts 1 bolletje kleuren
Hoeveel tijd (uren) besteed je aan deze sport?
O af en toe .......... uren per jaar
O 1 week per jaar O 2 weken per jaar O 3 weken per jaar O 4 weken per jaar
.......… uren per jaar
O 1 keer per maand O 2 keer per maand O 3 keer per maand
.......... uren per maand
O 1 keer per week O 2 keer per week O 3 keer per week O 4 keer per week O 5 keer per week O 6 keer per week O 7 keer per week O meer dan 7 keer per week
.......... uren per week
Hoeveel maanden per jaar beoefent u deze sport? (vb.: Bij voetbal is er een winterstop, sommige sporten stoppen tijdens de
schoolvakanties, ...)
………… maanden/jaar
Hoeveel jaar beoefent u deze sport reeds? ……….. jaar
Doe je deze sport in een club?
O ja
O neen
Doe je mee aan competitie (wedstrijden)?
O ja O neen
116
DIT BLAD IS ENKEL IN TE VULLEN DOOR DE OUDERS !!!
Tot slot:
33. Is er enige vorm van ontwikkelingsstoornis bij uw kind aanwezig?
(meerdere antwoorden mogelijk)
ADHD
ADD
Mentale handicap
Randbegaafdheid
Motorische stoornissen (dyspraxie/DCD)
Complexe leerstoornissen
o Dyslexie
o Dyscalculie
o Dysgrafie
o Afasie
Complexe spraak- en taalstoornissen
Autistisch Syndroom
Specifieke vormen van stotteren
Dove en gehoorgestoorde kinderen
Fobieën, zoja, dewelke?: .........
Iets anders: ………..
Neen
Bedankt voor uw medewerking!