faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen...
TRANSCRIPT
-
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen
Academiejaar 2010-2011
Eerste examenperiode
DE PARAMETERS VAN SOCIALE BEOORDELING: HET EFFECT VAN DE
INFORMATIEBRON, MOTIVATIE EN COGNITIEVE CAPACITEIT.
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie,
Optie Klinische Psychologie
door
Marthe De Malsche
Promotor: Prof. Dr. Alain van Hiel
Begeleiding: Dr. Arne Roets
-
Ondergetekende, Marthe De Malsche, geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie
door derden.
-
DANKWOORD
Graag wil ik enkele mensen bedanken die me geholpen hebben bij het tot stand brengen
van deze masterproef.
Allereerst bedank ik Arne Roets, mijn begeleider, die steeds klaar stond voor raad en
advies en een duwtje in de rug. Uiteraard uit ik ook graag een dankwoord aan Alain Van
Hiel, mijn promotor, die mij de mogelijkheid bood om over dit onderwerp te schrijven.
Daarnaast bedank ik graag ook mijn ouders, dankzij wie ik de kans kreeg om deze
studie af te maken, en mijn vriend, vrienden en collega’s uit de psychologie voor de
vriendschap, steun en motivatie en om voor de nodige ontspanning te zorgen.
Als laatste richt ik mijn dank ook nog aan alle mensen die hun tijd en moeite niet
hebben gespaard om deel te nemen aan mijn experiment, en zo mijn masterproef tot een
goed einde hebben helpen brengen.
-
INHOUD
ABSTRACT
INLEIDING………………………………………………………………………..…...1
Sociale Beoordeling……………………………………………………………...2
Het Elaboration Likelihood Model (ELM) van Petty en Cacioppo……………...4
Het Unimodel van Kruglanski…………………………………………………...7
Gepercipieerde Relevantie……………………………………………….9
Twee Basisdeterminanten in de Modellen van Overreding…………………….10
Cognitieve Capaciteit…………………………………………………...10
Motivatie………………………………………………………………..11
Huidig Onderzoek………………………………………………………………12
METHODE…………………………………………………………………………....14
Participanten……………………………………………………………...…….14
Procedure en Materiaal…………………………………………………...…….14
Manipulaties………………………………………………………………...….15
Maten……………………………………………………………………...……15
RESULTATEN…………………………………………………………………..…....18
Beschrijvende Statistiek…………………………………………………..……18
Effect van Manipulaties op Manipulatiechecks……………………………..…18
Effect van Manipulaties (Motivatie, Cognitieve Capaciteit en Bron) op Verandering Oordeel………………………………………………………...…18
Bijkomende Analyses: Invloed van Kennis en Gepercipieerde Bruikbaarheid van Informatie……………………………….…………………………………..….22
-
DISCUSSIE…………………………………………………………………………....23
Bespreking van de Resultaten…………………………………………………..23
Doelstellingen van het Onderzoek……………………………………...23
Algemene Conclusie……………………………………………………23
Overeenkomsten en Tegenstrijdigheden met het ELM en het Unimodel……………………………………………………………….23
Implicaties voor Oordeelsvorming……………..…….…...……………………26
Media…………………………………………………………………...26
Verkiezingen……………………………………………………………27
Reclamewereld…………………………………………………………28
Bijkomende Bevindingen, Beperkingen en Verder Onderzoek…..……...….....28
Motivatie en Cognitieve Capaciteit………………………………...…..28
Gepercipieerde Waarde van de Verdediging…………………………...29
Slapend Effect…………………………………………………………..30
REFERENTIES…………………………………………………………………….....31
APPENDICES
Appendix A: Eerste Interview
Appendix B: Manipulatie van de Bron: Aanhef van het Tweede (Verdedigings)Interview
Appendix C: Manipulatie van de Cognitieve Capaciteit: Normale Lay-out
Appendix D: Manipulatie van de Cognitieve Capaciteit: Aangepaste Lay-out
Appendix E: Vragenlijst die de Verandering in Oordeel nagaat (Afname na Eerste en na Tweede Interview)
Appendix F: Driewegsinteractie tussen Bron, Motivatie en Cognitieve Capaciteit op de Gepercipieerde Waarde
-
ABSTRACT
In dit onderzoek werpen we het licht op sociale oordeelsvorming in de context van
geschreven media. Meer bepaald bekijken we hoe het oordeel over iemand die in een
interview in een negatief daglicht wordt gesteld al dan niet kan worden bijgesteld op
basis van een “recht van antwoord”. Hierbij gaan we na in welke mate de bron (wie
verdedigt?) enerzijds en de cognitieve capaciteit en motivatie van de lezer anderzijds
invloed hebben op de verandering van het oordeel. Bijkomend gaan we na of kennis en
gepercipieerde relevantie eventueel mediatoren kunnen zijn. Een steekproef van 83
mensen nam deel aan een experiment, waarbij zij een interview lazen waarin een
gepensioneerd politieagent een ex-collega beschuldigt van louche praktijken. De
participanten kregen daarna een tweede (verdedigings)interview te lezen. Hierbij
werden zij toegewezen aan één van de acht condities (2x2x2 tussen- subjecten opzet)
waarbij de bron (advocaat beschuldigde, of lid van het Comité P), de motivatie (oordeel
verantwoorden of controleteksten) en de cognitieve capaciteit (normale versus
aangepaste lay-out) werden gemanipuleerd. Na elk interview werd gepeild naar het
oordeel over de beschuldigde. De resultaten toonden aan dat het effect van de bron
gemodereerd werd door motivatie. Een randsignificante driewegsinteractie met
cognitieve capaciteit werd ook gevonden. Concreet had de bron enkel bij lage motivatie
een effect op de verandering in oordeel. Daarnaast kon ook, met voorzichtigheid,
besloten worden dat dit effect het sterkste optrad wanneer cognitieve capaciteit hoog
was, en in mindere mate wanneer deze laag was. Deze resultaten worden besproken met
betrekking tot de bestaande modellen over sociale oordeelsvorming.
-
1
INLEIDING
‘Ze hadden een dader nodig. En dat was ik’. Exact een jaar na zijn vrijspraak voor de
moord op Joke Van Steen, bedenkt Olav Herreman deze titel voor zijn boek. Hij
schreeuwt hierin zijn onschuld uit en brengt het relaas van de zaak die zijn leven kapot
maakte:
In november 1997 werd de 17-jarige Joke Van Steen dood aangetroffen. Vijf jaar lang
tastten de onderzoekers in het duister, tot twee mannen in januari 2000 hun vriend Olav
Herreman beschuldigden. Zij verklaarden dat ze gezien hebben hoe Olav Herreman
Joke Van Steen van haar fiets sleurde, haar sloeg en haar bepotelde. Olav Herreman
ontkende het verhaal in alle toonaarden, maar werd toch aangehouden. De DNA-tests
waren negatief en de test met de leugendetector pleitte in zijn voordeel. Bovendien was
er geen enkel materieel bewijs en bleken de verklaringen van beide getuigen kant nog
wal te raken. Na vijf maanden voorhechtenis werd Herreman vrijgelaten. Toch bleef hij
hoofdverdachte, andere sporen werden nauwelijks onderzocht. In 2010 werd Herreman
doorverwezen naar assisen. Tijdens het proces kwam er uit verschillende hoeken heel
wat kritiek op het uitgevoerde onderzoek. Het parket trok, gezien de povere
bewijsvoering, met een bang hart naar assisen (De Buck, 2010). Op dinsdag 11 mei
2010 werd Olav Herreman uiteindelijk vrijgesproken voor de moord. “Men oordeelde
niet over schuld of onschuld, maar over vermoedens”, zo argumenteerde de procureur.
Olav Herreman blijft volhouden dat de werkelijke moordenaar van Joke Van Steen
altijd buiten schot is gebleven (Heremans, 2010).
Olav Herreman is niet vrijgesproken wegens een bewijs van zijn onschuld, wel om een
gebrek aan bewijs. Een groot deel van het publiek zal bijgevolg overtuigd blijven van
zijn schuld of op zijn minst de twijfel erop nahouden. Dat zijn naam nog ooit gezuiverd
kan worden, daar hoopt Herreman dan ook niet op. De vraag hier is welke factoren
ervoor zorgen dat mensen al dan niet hun mening over anderen herzien.
-
2
Sociale Beoordeling
De hele dag door, van ‘s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, zijn we bezig met het
beoordelen van situaties, andere mensen, objecten en gebeurtenissen (Erb, Kruglanski,
Chun, Pierro, Mannetti, & Spiegel, 2003; Kruglanski, Pierro, Mannetti, Erb & Chun,
2007). Maar hoe komen mensen tot een oordeel, of meer specifiek, tot een sociale
beoordeling? Vaak komt een sociale beoordeling tot stand doordat men op de ene of
andere manier beïnvloed of overtuigd wordt door opinies van anderen, de media of de
reclamewereld.
Overreding wordt door O’Keefe (2002) gedefinieerd als: “a successful intentional effort
at influencing another’s mental state through communication in a circumstance in which
the persuadee has some measure of freedom” (p. 5). Een belangrijk element in deze
definitie van overreding betreft het gebruik van communicatie. Communicatie tussen
mensen wereldwijd komt in de 20e eeuw in een stroomversnelling. Technologische
vernieuwingen als de uitvinding van radio, televisie, computer en internet stapelen zich
op. Zoals reeds gesteld kan beïnvloeding nooit bestaan zonder communicatie; maar
evenzeer geldt dat communicatie zonder beïnvloeding een zeldzaamheid is. Vanuit het
sociaalpsychologisch perspectief wordt er dan ook wel eens verwezen naar de 20e eeuw
als “the Age of Persuasion” (Kruglanski & Thompson, 1999, p. 83).
Vanuit allerlei hoeken worden mensen overladen met overtuigende berichten. De
televisie, radio, internet, kranten en tijdschriften bombarderen ons dagelijks met een
overvloed aan nieuwsberichten, interviews, campagnes, etc.. En ook de reclamewereld
bestookt mensen met commercials, advertenties en verkopers op straat. Op die manier
worden oude gewoontes, opinies en overtuigingen vervangen door andere; en vaak
probeert men mensen iets te laten doen of zeggen waar ze oorspronkelijk niet de intentie
toe hadden (Brehm, Kassin, Fein, Mervielde, & Van Hiel, 2006; Kruglanski &
Thompson, 1999). Uiteraard wordt hier al te vaak misbruik van gemaakt. Allerlei
technieken worden ingezet om mensen tot een bepaalde attitude of gedrag te leiden:
misleiding, overdijving, etc.. Op die manier heeft de term ‘overreding’ dan ook een
negatieve bijklank gekregen.
-
3
Naast het eerder ‘immorele’ gebruik van overreding, zijn er echter ook veel morele en
positieve toepassingsgebieden van ‘overreding’. Kruglanski en Thompson (1999)
stellen dat overreding zorgt voor “the mainstay of effective education, psychotherapy,
or counseling as well as of successful negotiation without which good interpersonal,
intergroup, and international relations are unthinkable.” (p.83).
In onze huidige samenleving heeft overreding op tal van gebieden een belangrijke plaats
ingenomen. Het is dan ook logisch dat sociaal-psychologen hier een bijzondere
interesse voor tonen (Erb et al., 2003; Kruglanski et al., 2007; Kruglanski & Thompson,
1999). Beoordeling, overreding, attitudeverandering en de processen die daaraan ten
grondslag liggen, behoorden tot de meest onderzochte onderwerpen in het sociaal-
psychologische onderzoek van de laat 20e en begin 21e eeuw (zie Kruglanski &
Thompson, 1999) en hebben geleid tot een aantal theoretische modellen. De meeste van
deze modellen gingen uit van een dualiteit, een onderscheid tussen twee manieren
waarop geoordeeld kan worden (Chaiken, Liberman & Eagly, 1989; Petty & Cacioppo,
1986a, b). In het onderzoek naar het leren begrijpen van de processen bij overreding
hebben deze duale modellen belangrijke inzichten geleverd. Zo schiep het werk van
Petty (1994) duidelijkheid bij de vraagstelling waarom klassieke variabelen in
overtuigingsmodellen (bv. expertise van de bron) een ander effect hebben onder
verschillende omstandigheden (bijv. motivatie). Chaiken et al. (1989) en Eagly &
Chaiken (1993) brachten dan weer meer inzicht in de complexiteit waarop
overtuigingsvariabelen in interactie treden met contextuele factoren (bijv. de
persoonlijke relevantie van het onderwerp voor de ontvangers).
Wat het er echter allemaal niet eenvoudig op maakte, was dat de begrippen van de
verschillende duale kaders verschilden van elkaar. Zo merkten Kruglanski en collega’s
in hun artikel van 2007 op dat de eerste ‘route’ in alle duale theorieën anders benoemd
werd. Bij het model van Petty & Cacioppo (1986b) stond de eerste route bekend als de
perifere verwerkingsroute, tegenover de heuristische methode (Chaiken et al., 1989), de
associatieve manier van verwerken (Smith & DeCoster, 2000), de impulsieve manier
(Strack & Deutsch, 2004), of de categorische manier (Brewer, 1988; Fiske & Neuberg,
1990) bij de andere modellen. Op eenzelfde manier was er geen eenduidigheid bij de
-
4
gebruikte begrippen voor de tweede route. Zo werd de tweede route bij Petty &
Cacioppo (1986b) voorgesteld als de route van centraal verwerken, tegenover de andere
modellen die hun tweede route presenteerden als de routes van systematisch verwerken
(Chaiken et al., 1989), reflectief verwerken (Strack & Deutsch, 2004), of rationeel
verwerken (Kahneman, 2003).
Deze opsomming maakt duidelijk hoe groot en versnipperd het onderzoeksveld
van beoordeling, met al zijn modellen en theorieën is (Erb et al., 2003; Kruglanski et al.,
2007). Bovendien wordt het domein ook niet overzichtelijker door een gebrek aan
interactie tussen de verschillende modellen en onderzoekers (Kruglanski et al., 2007).
Van de duale modellen wordt het meest klassieke en bekende model besproken,
namelijk het Elaboration Likelihood Model van Petty & Cacioppo (1981 & 1986a, b) en
vervolgens bekijken we het alternatieve Unimodel van Kruglanski en collega’s (1999,
2001, 2003, 2007) dat een integratie probeert te maken van dit versnipperd
onderzoeksveld.
Het Elaboration Likelihood Model (ELM) Van Petty en Cacioppo (1981, 1986a, b)
Het Elaboration Likelihood Model (Petty & Cacioppo, 1981, 1986a, 1986b) is een
uitwerking van de cognitieve responsbenadering. Deze benadering stelt dat, bij het
ontvangen van een boodschap, de mate van beïnvloeding bepaald wordt door de aard
van de cognitieve verwerking (Greenwald, 1968). Wanneer we deze theorie even onder
de loep nemen komt men tot het volgend begrip. Bij het ontvangen van een boodschap
brengt men de gegeven informatie in verband met opvattingen die men al heeft. Met een
cognitieve respons bedoelt men dus dat de gedachten van de ontvanger niet zomaar een
herhaling zijn van de inhoud van de boodschap. De gedachten komen tot stand via een
cognitief verwerkingsproces, dat afhankelijk is van de motivatie en
verwerkingsmogelijkheden van de ontvanger. Wanneer de gedachten van de ontvanger
positief zijn, zal de boodschap als sterk bestempeld worden. De gedachten die uitgelokt
worden leiden dus tot het accepteren of afwijzen van de argumenten (Petty & Cacioppo,
1986b). Van belang hierbij is dus dat het er bij de processen van communicatie niet
-
5
alleen om gaat hoe de zender zijn boodschap opbouwt, maar ook hoe de ontvanger
omgaat met deze informatie.
Het onderzoek in het kader van de cognitieve responstheorie heeft uiteindelijk geleid tot
op het ontwikkelen van het Elaboration Likelihood Model, kortweg ELM (Petty &
Cacioppo, 1981, 1986a, 1986b), een duaal model dat de processen beschrijft waarop
attitudes gevormd en veranderd worden.
Een centraal begrip in de theorie is het elaboratiecontinuüm, dat kan variëren
van onbewust (lage elaboratie) tot zeer bewust (hoge elaboratie). Aan het ene uiteinde
zal men de ontvangen informatie helemaal niet overdenken, aan het andere einde zal
men over alle relevante informatie grondig doordenken of elaboreren (Petty, 1994).
Verschillende processen kunnen van invloed zijn op de uiteindelijke overtuiging of
attitude, afhankelijk van de plaats op het continuüm.
Petty en Cacioppo (1986a) maken in hun model ook een onderscheid tussen twee types
van beïnvloeding: de centrale route en de perifere of indirecte route. Motivatie en
cognitieve capaciteit van de ontvanger bepalen welke route gevolgd wordt.
Bij de centrale route zal de ontvanger de argumenten zeer zorgvuldig
beoordelen. Een grote mate van aandacht is dan ook vereist bij dit proces. De
boodschap, zoals bijv. een advertentie of een voordracht, wordt dan grondig onderzocht
zodat men de waarde van de argumenten kan beoordelen (zie Figuur 1). De specifieke
reactie van de ontvanger bepaalt of de boodschap al dan niet overtuigend bevonden
wordt (Petty & Cacioppo, 1986a).
Bij de perifere route maakt men beoordelingen op basis van `perifere` of eerder
oppervlakkige kenmerken (zie Figuur 1). Voorbeelden hiervan zijn het aantal gebruikte
argumenten; het retorisch talent, de geloofwaardigheid of aantrekkelijkheid van de
spreker; of simpele heuristieken of beslisregels zoals “experten hebben gelijk”. In
tegenstelling tot de centrale route worden argumenten hier dus weinig bewust
doordacht. De boodschap kan wel een invloed hebben op het oordeel, maar de inhoud
wordt niet cognitief verwerkt. Dit proces vindt plaats wanneer de ontvanger van de
boodschap niet gemotiveerd is of cognitief niet in staat is om de argumenten op een
zorgvuldige manier te bestuderen (Petty & Cacioppo, 1986a).
-
6
Figuur 1. Het vereenvoudigde Elaboration Likelihood Model (Petty & Cacioppo,
1986b).
Wanneer en in welke omstandigheden zal nu de ene of de andere route gevolgd worden?
Hierbij zijn drie factoren van belang: de bron, de boodschap en het publiek, of ‘wie zegt
wat en in welke context aan wie?’. Al deze factoren zijn van invloed op de eventuele
attitudeverandering van de ontvanger. Samenvattend stelden Brehm et al. (2006) dat o.a.
de volgende elementen de kans vergroten dat het publiek bereid zal zijn om de
moeilijkere centrale weg te volgen: een belangrijke boodschap, een bron die duidelijk
spreekt, een intelligent en geboeid publiek, etc..
We bespreken apart nog kort de bron omdat deze een belangrijke rol speelt in het
huidige onderzoek. De factoren van het publiek worden later in de tekst besproken.
In het ELM wordt de bron beschouwd als een soort heuristische informatie. Dit
betekent dat de opinie kan veranderen op basis van de eigenschappen van de bron,
zonder dat de boodschap cognitief verwerkt wordt. De bron wordt in bepaalde condities
als relevant gepercipieerd, in andere condities is dit veel minder het geval. Wanneer
men niet gemotiveerd is en cognitief niet in staat is om een boodschap te verwerken
-
7
(lage elaboratie) dient de bron als een simpele ‘cue’ of aanwijzing voor het aannemen of
afwijzen van de boodschap. Mensen met een hoge motivatie en cognitieve capaciteit
(hoge elaboratie) maken, naast de boodschapargumenten, ook gebruik van de bron om
tot een doordacht oordeel te komen. Hier is de bron echter onbelangrijk als cue, maar
kan ze wel dienen als een overtuigend argument of als een hulpmiddel om de
argumenten te interpreteren. Wanneer men tenslotte beschikt over een matige motivatie
en cognitieve capaciteit tot het verwerken van informatie (matige elaboratie), zal de
bron bepalend zijn voor de mate waarin men de boodschap gaat overdenken. (Petty &
Cacioppo, 1984).
Het Unimodel van Kruglanski (1999, 2001, 2003, 2007)
Het Unimodel van overreding (Erb et al. 2003; Kruglanski, A.W., Erb, H.P., Pierro, A.,
& Spiegel, S. (2001); Kruglanski & Thompson, 1999; zie Kruglanski et al., 2007 voor
een overzicht) is gebaseerd op de Lay Epistemic Theory of LET (Kruglanski, 1989).
Deze theorie gaat over de processen waarbij kennis gevormd en aangepast wordt. Met
deze kennis bedoelt men beoordelingen, opinies of attitudes die mensen hebben.
Kruglanski en zijn collega’s brengen het onderzoek naar overreding dus in verband met
het algemene onderzoek naar de vorming van oordelen. Kruglanski en Thompson
(1999) omschrijven overreding als
…a motivated process of hypothesis testing and inference dependent on
individuals’ cognitive capacity and affected by cognitive availability and
accessibility (Higgins, 1996) of pertinent information. More generally
speaking, it is a process during which beliefs are formed on the basis of
appropriate evidence. (p.89).
Met die ‘evidentie’ bedoelt men alle informatie die relevant is voor de vorming van een
oordeel. Dit kan heel ruim begrepen worden en kan verschillende zaken betreffen als
bijv. wat er gezegd wordt, maar ook de toon waarop iets gezegd wordt, wie het gezegd
heeft, en zelfs welk gevoel het iemand gaf (Erb et al., 2003).
-
8
Als we even de vergelijking maken tussen het Unimodel en de duale modellen, zien we
dat het Unimodel deels gebaseerd is op inzichten uit deze duale kaders. De concepten
verschillen echter. In het Unimodel spreekt men niet meer van twee routes, maar zoals
de naam doet vermoeden, integreert men beide routes in één. Kruglanski en Thompson
(1999) veronderstellen dat bij het overtuigingsproces perifere cues en ‘centrale’
argumenten kwalitatief niet verschillen van elkaar. Eerder zien zij cues en argumenten
als specifieke gevallen van overtuigende evidentie. Beide types van informatie worden
in het Unimodel geordend op één of meer continua van parameters. Bijvoorbeeld, cues
zijn gemakkelijker te verwerken dan argumenten (dus lagere taakvereisten), maar cues
zijn ook minder relevant dan argumenten (zie bijv. Pierro, Mannetti, Erb, Spiegel &
Kruglanski, 2005). Dat betekent eigenlijk dat zowel perifere cues als
boodschapargumenten variëren op de continua van taakvereisten en subjectieve
relevantie.
Het Unimodel tracht het beoordelingsproces van mensen te verklaren door middel van
de combinatie van deze parameters. Zo zullen parameters als motivatie, cognitieve
capaciteit, de moeilijkheidsgraad van verwerking en gepercipieerde relevantie van de
informatie allemaal ‘interactief samenwerken’ (Chun, Spiegel, & Kruglanski, 2002). De
impact van de boodschap op de ontvanger zal dan afhangen van de combinaties van de
parameters bij een bepaalde beoordelingssituatie. Zo kan bij een bepaalde
beoordelingsssituatie de motivatie hoog zijn omdat de ontvanger verantwoording moet
afleggen voor zijn oordeel, en de moeilijkheidsgraad van verwerking laag omdat de
boodschap kort en makkelijk is, enz. (Erb et al., 2003).
Wanneer we ons een visuele voorstelling proberen maken van dit model zou men deze
het best kunnen voorstellen aan de hand van een soort multidimensionele ruimte
(Kruglanski et al., 2007) waarin de verschillende beoordelingssituaties aparte punten
vormen. In sommige beoordelingssituaties zal de boodschap een invloed hebben op het
oordeel, bij andere niet. Of die boodschap invloed heeft of niet heeft dan niets te maken
met de inhoud van de boodschap zelf, dan wel met waar de parameters samenkomen
(Kruglanski et al., 2007). Chun et al. (2002) stelden bijvoorbeeld dat moeilijk te
verwerken informatie in combinatie met een lage cognitieve capaciteit of lage motivatie
weinig effect zal hebben omdat men simpelweg niet de mogelijkheid of wil heeft om
-
9
complexe informatie naar waarde te schatten. Wanneer men een hoge motivatie en
cognitieve capaciteit heeft lukt dit echter wel. Wanneer de informatie makkelijk te
verwerken is (lage taakvereisten), is er relatief weinig cognitieve capaciteit en motivatie
nodig en zal men dus al snel die informatie kunnen verwerken en meenemen in het
oordeel.
Gepercipieerde Relevantie
Een belangrijk verschil met de duale theorieën is de grote focus op de parameter
gepercipieerde relevantie in het Unimodel. Met gepercipieerde relevantie wordt de mate
bedoeld waarin een persoon de informatie percipieert als “onvermijdelijk” leidend tot
een bepaalde conclusie (als X, dan Y) (zie Kruglanski et al., 2007).
Chun et al. (2002) en Erb et al. (2003) gaven als voorbeeld het interpreteren van
iemands gelaatsuitdrukking die ambigu is en zowel kan wijzen op blijdschap als op
verdriet. Als we dat gezicht zien in de context van een feestje, dan zullen we ervan
uitgaan dat de persoon in kwestie blij is. Men gaat hierbij dan uit van de
veronderstelling dat mensen er over het algemeen blij uitzien op feestjes. De
inferentieregel die hier gebruikt wordt is dan ‘als feestje, dan er blij uitzien’. Als we
iemand met dezelfde gelaatsuitdrukking zien op een begrafenis gaan we uit van de regel
‘als begrafenis, dan er verdrietig uitzien’, en interpreteren we de gelaatsuitdrukking dus
sneller als verdrietig. Wanneer men echter dezelfde gelaatsuitdrukking waarneemt in
een winkel, zal deze context geen invloed hebben op de interpretatie. Men zal dus enkel
aspecten van de context in rekening brengen die subjectief relevant zijn; irrelevante
aspecten zullen het oordeel niet beïnvloeden.
Logischerwijze veronderstelt men dat hoe groter de gepercipieerde relevantie van de
informatie is voor het vormen van een oordeel, hoe groter de impact is op de
beoordeling. De parameter van gepercipieerde relevantie is dus van groot belang in het
beoordelingsproces. In het Unimodel zijn de andere parameters die een rol spelen in het
vormen van een oordeel, bepalend voor de gepercipieerde relevantie; ze bepalen de
condities waarin de mogelijke relevantie van de informatie accuraat wordt
gepercipieerd. Hoe moeilijker de taak, hoe meer motivatie en capaciteit er nodig zijn,
opdat beoordelaars de relevantie van bepaalde informatie accuraat kunnen inschatten
-
10
(percipiëren) (Erb et al., 2003, Kruglanski et al., 2007). Deze parameters worden
besproken in volgende stuk, aangezien ze ook een belangrijke rol spelen in het ELM.
Twee Determinanten of Basisvariabelen in de Modellen van Overreding
Zowel bij het ELM als bij het Unimodel worden motivatie en cognitieve capaciteit van
de ontvanger beschouwd als belangrijke determinanten in het overtuigingsproces. Beide
factoren bepalen hoe informatie uit de boodschap wordt ingeschat en beïnvloeden de
houding van de ontvanger ten opzichte van de overtuigende boodschap. Ze bepalen of
en hoe mensen kunnen overtuigd worden om hun oordeel aan te passen.
Cognitieve Capaciteit
Algemeen kan men momentane cognitieve capaciteit bestempelen als de
aandachtscapaciteit die bepaalt hoeveel informatie een bepaalde persoon kan verwerken
op een gegeven moment (Kahneman, 1973). Momentane cognitieve capaciteit kan
beïnvloed worden door factoren als cognitieve belasting, de mate van mentale
vermoeidheid (al dan niet door voorafgaande taken), het energieniveau, en zelfs het
circadiaans ritme en alcohol (zie Kruglanski et al., 2007).
In de verschillende modellen zou belasting van cognitieve capaciteit van de ontvanger
ertoe leiden dat deze er minder toe in staat is (de relevante) gegeven informatie te
verwerken. Men zal ook dan eerder verkiezen om gebruik te maken van gemakkelijk
toegankelijke informatie en simpele beslisregels. Dus, hoe lager iemands cognitieve
capaciteit, hoe lager zijn of haar vermogen om de informatie te verwerken (Erb et al.,
2003).
Vervolgens bespreken we wat er bij het ELM en het Unimodel gezegd werd over deze
factor.
Volgens het ELM zal men in een conditie van lage cognitieve capaciteit de perifere
route volgen (oordeel gebaseerd op cues) en bij hoge capaciteit de centrale route
(oordeel gebaseerd op argumenten). Bij een gematigde capaciteit zal de manier waarop
informatie verwerkt wordt bepaald worden door een combinatie van centrale en
-
11
indirecte processen (Petty, Wegener, & Fabrigar, 1997). Onderzoek van Petty, Wells en
Brock (1976) toonde ook aan dat men in condities onder afleiding of verstrooidheid
(versus geen afleiding) minder ontvankelijk was voor de kwaliteit van de argumenten
uit de boodschap.
Het Unimodel stelt echter dat cognitieve capaciteit niet specifiek gelinkt is aan het
gebruik van cues of argumenten. In verschillende onderzoeken merkten Kruglanski en
collega’s (bijv. Erb et al., 2002; Kruglanski, Thompson & Spiegel, 1999; Pierro et al.,
2005) op dat cues meestal beschouwd worden als makkelijk te verwerken en
argumenten als moeilijker; maar dit hoeft niet altijd zo te zijn. Kruglanski en Thompson
(1999, studie 4) hebben aangetoond dat wanneer men cues moeilijk te verwerken maakt
en argumenten makkelijker (door bijv. de lengte of de moeilijkheidsgraad aan te
passen), lage cognitieve capaciteit niet noodzakelijk moet leiden tot een oordeel
gebaseerd op cues (en niet argumenten). Als conclusie kunnen we stellen dat het er dus
om gaat hoe makkelijk de informatie (cues en argumenten) te verwerken zijn en niet
welk soort informatie het is.
Motivatie
Net zoals het ELM, neemt ook het Unimodel aan dat overreding, en meer algemeen de
vorming van subjectieve kennis, in belangrijke mate beïnvloed wordt door motivatie.
Volgens Kruglanski et al. (2007) bepaalt motivatie namelijk twee belangrijke aspecten
in de oordeelsvorming: (1) de mate van inspanning die men investeert om informatie
procesmatig te verwerken en (2) het gewicht dat toegekend wordt aan verschillende
informatie-elementen, afhankelijk van hoe sterk ze beantwoorden aan wensen en
verlangens van het individu. Dit laatste aspect verwijst naar het verlangen of de
motivatie om tot een welbepaalde conclusie te komen en wordt dan ook iemands
directionele motivatie genoemd. Het eerste effect is de non-directionele motivatie (zie
Kruglanski et al., 2007). In de context van het onderzoek voor deze masterproef
bekijken we in de eerste plaats de non-directionele motivatie.
-
12
Kruglanski en collega’s (2007) stelden dat de mate van non-directionele motivatie om
informatie nauwkeurig te verwerken kan worden bepaald door een heleboel
verschillende informatieverwerkingsdoelen van de persoon, zoals bijv. de mate waarin
men accuraat wil zijn (Chaiken et al., 1989; Petty & Cacioppo, 1986b), de mate waarin
men verantwoording moet afleggen (Tetlock, 1985), of men al dan niet geëvalueerd
wordt (Jarvis & Petty, 1996), en of men gewoon graag complexe informatie verwerkt
(Cacioppo, Petty, Feinstein, & Jarvis, 1996).
Een opmerkelijk verschil met het ELM is dat het Unimodel de mogelijkheid laat dat een
hoge motivatie een lage cognitieve capaciteit kan compenseren (Kruglanski et al.,
2007).
Huidig Onderzoek
Het huidige onderzoek wil deze theoretische modellen van overreding als kader
gebruiken om persoonsbeoordelingen te bestuderen, gebaseerd op mediaberichtgeving.
Elke dag opnieuw namelijk, worden in de media de persoonlijkheid en het
gedrag van allerhande politici, BV’s, atleten, en ‘gewone mensen’ onder de loep
genomen en publiek gemaakt. Kranten, magazines en televisie hebben een grote invloed
op hoe het publiek over deze mensen oordeelt en kunnnen dan ook iemands reputatie bij
het grote publiek kapot maken; denk aan het voorbeeld van Olav Herreman aan het
begin van deze inleiding. Lezers en kijkers redeneneren vaak vanuit het idee “Waar
rook is, is vuur”. Dit maakt dat de publieke opinie vaak meedogenloos is. Bovendien
blijven veel mensen nogal standvastig bij hun oordeel; reputatieschade is bijgevolg
moeilijk herstelbaar. Het is dan ook niet makkelijk voor iemand die negatief is
afgeschilderd in de media, om zijn of haar reputatie te zuiveren. Uiteraard kan dit grote
persoonlijke en professionele gevolgen hebben voor de slachtoffers.
Specifiek onderzoeken we hoe een negatief beeld over een persoon dat wordt
geïntroduceerd in de media al dan niet nog kan veranderd worden. We onderzoeken
welke factoren een invloed hebben op de verbetering van het ‘imago’ van iemand die
beschuldigd werd wanneer erna een ‘verdediging’ van die persoon verschijnt in de
-
13
media. Aan de hand van een experiment onderzoeken we dus onder welke
omstandigheden een oordeel kan veranderen. Concreet onderzoeken we of de bron van
de verdediging, de motivatie en de cognitieve capaciteit van de ontvanger invloed
hebben op de verandering in oordeel. Daarnaast gaan we nog na of kennis en
gepercipieerde relevantie eventuele mediërende factoren kunnen zijn.
-
14
METHODE
Participanten
De steekproef van deze studie bestaat uit een groep Vlaamse volwassenen, 83
individuen met een gemiddelde leeftijd van 25,83 jaar (range van 17 tot 55 jaar). Onder
de participanten bevonden zich 35 mannen en 48 vrouwen, zowel studenten (n = 59) als
werkenden (n = 24). Alle proefpersonen namen vrijwillig deel aan het experiment.
Procedure en Materiaal
Het experiment duurde ongeveer een half uur en werd in een kleine groep, individueel
of per twee afgenomen. Vooraleer het experiment begon werd kort uitgelegd wat het
experiment inhield en wat er zou gebeuren, en vulden alle participanten een informed
consent in. De proefpersonen kregen daarna allemaal een interview te lezen. Dit eerste
interview (1blz., zie Appendix A) was een zelf geschreven fictieve schets waarin
iemand beschuldigd wordt: Maurice van Opstael, een gepensioneerde politieagent,
beschuldigt zijn ex-collega en undercoveragent George Sels ervan contacten te
onderhouden met louche figuren uit het criminele milieu en met hen onder één hoedje te
spelen. Na het lezen van dit interview vulden de deelnemers een vragenlijst in die peilt
naar hun mening over de beschuldigde.
In de volgende fase werd een tweede interview voorgelegd, waarin George Sels
verdedigd wordt en de beschuldigingen van Maurice Van Opstael in een ander licht
worden geplaatst. Hierna werd opnieuw de mening gevraagd over de beschuldigde met
dezelfde vragenlijst die gebruikt werd in de eerste fase. De participanten vulden
vervolgens ook een aantal inhoudsvragen in over het verdedigingsinterview en twee
vragen die peilden naar de mate waarin de deelnemers vonden dat het
verdedigingsinterview bruikbare en relevante informatie bevatte. Tenslotte werd aan de
hand van enkele vragen nagegaan of de manipulaties gelukt waren.
-
15
Manipulaties
Het eerste interview dat werd voorgelegd was hetzelfde voor alle participanten. Voor
het tweede interview werden de proefpersonen at random toegewezen aan één van de
acht condities. Er werd gebruik gemaakt van een 2x2x2 tussen-subjecten opzet.
De eerste manipulatie betrof de bron. In de ene conditie komt Luc Van Den
Abbeele, een betrouwbaar lid van het Comité P, aan het woord, in het andere Marc
Delrue, de louche advocaat van George Sels (zie Appendix B). De inhoud van het
interview was volledig identiek in beide condities, alleen de inleiding waarin de
geïnterviewde kort voorgesteld wordt, verschilde.
Als tweede werd ook de motivatie van de participanten gemanipuleerd. In de
lage motivatieconditie zei de proefleider tegen de participanten dat het grootste deel van
het thesisonderzoek reeds was afgerond, maar dat er nog enkele controleteksten moesten
worden voorgelegd aan een aantal mensen. Bij de hoge motivatieconditie werden de
participanten verteld dat zij achteraf hun oordeel uitgebreid zouden moeten
verantwoorden.
De derde manipulatie betrof de (relatieve) cognitieve capaciteit. Dit werd
gemanipuleerd aan de hand van de lay-out van de verdedigingsinterviews
(taakvereisten). In beide interviews was de tekst opgesplitst in twee kolommen zoals bij
een krantenartikel. Bij de conditie met lage taakvereisten was de lay-out normaal (2,5
blz., zie Appendix C). Bij de conditie van hoge taakvereisten werd de lay-out van het
verdedigingsinterview aangepast om de tekst moeilijker leesbaar te maken. Hierbij
wordt verondersteld dat meer cognitieve bronnen besteed dienden te worden aan het
ontcijferen van de tekst en dus minder capaciteit over bleef om de inhoud te verwerken.
Hoofd-en kleine letters wisselden af binnen de woorden, woorden werden gesplitst op
niet-conventionele manier en zinnen werden abrupt afgebroken naar de volgende lijn
(3,5 blz, Zie Appendix D) .
Maten
Participanten vulden een vragenlijst in waarbij items die peilen naar de mening over
Sels zowel na het eerste als het tweede interview werden afgenomen. Na het tweede
-
16
interview werden ook inhoudsvragen, manipulatiechecks en vragen die peilen naar de
bruikbaarheid/relevantie van het verdedigingsinterview afgenomen.
De vragenlijst met betrekking tot de beoordeling (zie Appendix E) bevatte 16
stellingen betreffende de schuld van Sels, de beschuldigde agent. De participanten
konden hun mening voor deze stellingen aangeven op 5-punt Likertschalen gaande van
1 (helemaal niet akkoord) tot 5 (helemaal akkoord). De items werden onderverdeeld in
drie subschalen: ‘Sancties?’ (Vb. Sels moet vervolgd worden); ‘In welke mate is Sels
een goede politieagent?’ (Vb. Sels is een goede politieagent) en ‘In welke mate is Sels
in de fout gegaan?’ (Vb. Sels is zwaar over de schreef gegaan). Een totale verschilscore
gebaseerd op het gemiddelde van de verschilscores voor ieder item werd berekend voor
deze 16 items1.
Na het tweede interview werden er elf inhouds- of kennisvragen opgesteld die
peilden naar hoe grondig men de inhoud van het verdedigingsinterview had verwerkt en
waarop men kon antwoorden met Ja of Neen. Er werd nadruk gelegd op de details die
als juist of fout beoordeeld moesten worden door de overeenkomende zinsdelen te
onderlijnen. Voorbeelditems zijn: Tijdens de afrekening was Sels’ opdracht te
observeren hoe de netwerken in elkaar zaten bij beide vijandige groepen en Het Comité
P is sinds begin vorig jaar bezig met een onderzoek rond de fouten die gebeurd zijn in
de moordzaak.
Er werd ook een reeks manipulatiechecks opgesteld: twee stellingen betreffende
de taakvereisten: hoe moeilijk het was om informatie uit de verdediging te halen en hoe
moeilijk het interview leesbaar was (Vb. Het verdedigingsinterview was moeilijk
leesbaar), twee stellingen betreffende de motivatie om tot een weldoordacht oordeel te
komen (Vb. Ik was heel erg gemotiveerd om tot een weldoordacht oordeel te komen) en
tenslotte twee stellingen betreffende de betrouwbaarheid van de bron (Vb. De
verdediging was betrouwbaar). Participanten moesten op elk van deze stellingen
antwoorden op een 5-punt Likertschaal gaande van 1 (helemaal niet akkoord) tot 5
(helemaal akkoord).
1 Verschilscores genereren dezelfde resulaten als analyses waarbij de scores afzonderlijk als herhaalde metingen worden opgenomen. We hebben ervoor gekozen om te werken met de verschilscores om de resultaten makkelijker grafisch te kunnen weergeven.
-
17
Als laatste werden er nog twee meningsvragen betreffende de bruikbaarheid van
het tweede interview (Vb. Om tot mijn uiteindelijke oordeel te komen heb ik veel gehad
aan het verdedigingsinterview). Ook deze stellingen werden gepresenteerd a.d.h.v. een
5-punt Likertschaal gaande van 1 (helemaal niet akkoord) tot 5 (helemaal akkoord).
-
18
RESULTATEN
Beschrijvende Statistiek
Voor de schaal die verandering in oordeel (positief) meet (M = .69, SD = .09), vonden
we een goede interne consistentie; α = .89. Voor de maat waarmee de gepercipieerde
relevantie van het tweede interview werd gemeten (M = 3.32, SD = .10) vonden we een
α van .65, wat als aanvaardbaar kan beschouwd worden voor een schaal die slechts uit
twee items bestond. Analyse van de interne consistentie van de ‘kennistest’ (M = .44,
SD = .02) toonde echter aan dat deze schaal niet intern consistent was; α = .36 en dus
weinig bruikbaar voor ons onderzoek.
Effect van Manipulaties op Manipulatiechecks
Bij het nagaan of de manipulaties effect hadden op de manipulatiechecks werd gebruik
gemaakt van ANOVA. Deelnemers in de lage cognitieve capaciteitsconditie scoorden
significant lager (M = 2.57, SD = .97) dan in de hoge cognitieve capaciteitsconditie (M
= 4.11, SD = .65) op de bijhorende manipulatiecheck; F(1,75) = 66,44, p < .001. Ook
het effect van de manipulatie betrouwbaarheid op de manipulatiecheck was significant;
F(1,75) = 10;78, p < .01, (M = 2.78, SD = .80 tegenover M = 3.38, SD = .76). Als laatste
werd eveneens een significant effect gevonden van de motivatiemanipulatie op de
manipulatiecheck; F(1,75) = 4,5, p < .05. (M = 3.39, SD = .95 tegenover M = 3.81, SD =
.77). Er werden geen interactie-effecten gevonden op de manipulatiechecks; alle F(1,
75) < 2.66, ns.
Effect van Manipulaties (Motivatie, Cognitieve Capaciteit en Bron) op
Verandering Oordeel
Met behulp van ANOVA werden volgende resultaten bekomen. Voor de bron werd een
significant hoofdeffect gevonden; F(1,75) = 5.24, p < .05. Voor zowel cognitieve
capaciteit (F(1,75) = .17, p = .68), als voor motivatie (F(1,75) = .20, p = .66) werd geen
hoofdeffect gevonden. Wat betreft de tweewegsinteracties werden geen effecten
-
19
gevonden voor bron x cognitieve capaciteit (F(1,75) = .12, p = .733) en cognitieve
capaciteit x motivatie (F(1,75) = .013, p= .908). Enkel voor bron x motivatie; F(1,75) =
5.68, p < .05 (zie Figuur 2) werd een significant effect gevonden.
Figuur 2. Tweewegsinteractie tussen bron en motivatie op verandering oordeel
Geplande vergelijkingen toonden aan dat de verandering in oordeel bij lage motivatie
significant groter was als de verdediging een lid was van het Comité P (M = 1.12, SD =
.57) dan wanneer de advocaat de verdediging op zich nam (M = .32, SD = .98); F(1,75)
= 12.61, p = .001.
Wanneer de motivatie hoog was, werd geen significant verschil gevonden tussen de
verdediging van het Comité P (M = .65, SD = .85) en de verdediging door de advocaat
(M = .65, SD = .53); F(1,75) = .004, ns.2
Bij de driewegsinteractie bron x cognitieve capaciteit x motivatie (weergegeven in
Figuur 3) werd een randsignificant effect gevonden; F(1,75) = 3.01, p = .083.
2 Bijkomende analyses tonen aan dat verandering van oordeel op basis van het Comité P significant grotere verschillen toont bij lage dan bij hoge motivatie; F(1,75) = 3.83, p = .05. Verandering van oordeel op basis van de verdediging van de advocaat verschilt niet significant bij lage of hoge motivatie; F(1,75) = 1.96, p = .17.
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
1,2
Comité P Advocaat
Verandering oordeel
Bron
Motivatie hoog
Motivatie laag
-
20
Figuur 3. Driewegsinteractie tussen bron, cognitieve capaciteit, en motivatie op
verandering oordeel
Hoewel de driewegsinteractie niet voldeed aan de gangbare significantienormen
(randsignificant), kan het wel interessant zijn te kijken in welke richting deze gaat. Toch
moeten deze resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden:
Geplande vergelijkingen toonden aan dat het oordeel van de participanten een veel
grotere verandering doormaakte wanneer de motivatie laag was en de cognitieve
capaciteit hoog. Wanneer de cognitieve capaciteit laag is, zien we hetzelfde verschil,
maar dit is niet significant.
0 0,2 0,4 0,6 0,8
1 1,2 1,4
Comité P Advocaat
Vera
nder
ing
oord
eel
Bron
Hoge cognitieve capaciteit
Motivatie hoog
Motivatie laag
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
1,2
Comité P Advocaat
Vera
nder
ing
oord
eel
Bron
Lage cognitieve capaciteit
Motivatie hoog
Motivatie laag
-
21
Er werd aangetoond dat, in de conditie van een hoge cognitieve capaciteit en een lage
motivatie, de verandering in oordeel significant groter was wanneer de verdediging
gedaan werd door het Comité P (M = 1.27, SD = .47) dan wanneer de verdediging door
de advocaat werd gedaan (M = .12, SD = .82); F(1,75) = 13.56, p < .001.
In de conditie van hoge cognitieve capaciteit en hoge motivatie was het verschil in de
verandering van oordeel tussen de conditie met het Comité P als bron (M = .47, SD =
1.12) en de advocaat als bron van de verdediging (M = .73, SD = .47); F(1,75) = .48, p
= .49; niet significant.
Bij lage cognitieve capaciteit zien we geen significante verschillen tussen de
verschillende condities. Wanneer cognitieve capaciteit en motivatie laag zijn, zien we
geen significant verschil in de verandering van oordeel tussen de verdediging door het
Comité P (M = .96, SD = .64) en de verdediging van de advocaat (M = .53, SD = 1.13);
F(1,75) = 1.87, p = .18. In de conditie van lage cognitieve capaciteit en hoge motivatie
is er eveneens geen significant verschil in oordeel wanneer we de bron Comité P (M =
.80, SD = .55) vergelijken met de bron advocaat (M = .58, SD = .59); F(1,75) = .41, p
=.52.3
Als conclusie kunnen we stellen dat geplande vergelijkingen werden uitgevoerd voor
driewegsinteractie. Deze waren in vergelijking met de tweeweginteractie
randsignificant. Het verschil in verandering van oordeel tussen condities met het Comité
P of de advocaat als bron was significant. Het grootste verschil werd gevonden bij de
conditie van lage motivatie en hoge cognitieve capaciteit. Dit verschil was niet
significant in de condities van lage cognitieve capaciteit en hoge motivatie.
3 Bijkomende analyses tonen aan dat bij een conditie van hoge cognitieve capaciteit en het Comité P als bron, de verandering in oordeel significant groter is wanneer de motivatie laag is, dan wanneer de motivatie hoog is; F(1,75) = 5.22, p < .05. In de conditie waarbij de cognitieve capaciteit hoog is en de verdediging door de advocaat gebeurd, is er geen significant verschil in verandering van oordeel als men de condities van lage en hoge motivatie vergelijkt; F(1,75) = 3.25, p
-
22
Bijkomende Analyses: Invloed van Kennis en Gepercipieerde Bruikbaarheid van
Informatie
Om na te gaan of kennis een invloed heeft op het oordeel en eventueel als mediator kan
dienen in de effecten van motivatie, bron en cognitieve capaciteit, werd er een
kennisvragenlijst afgenomen. Deze werd echter niet intern consistent bevonden (zie
hierboven). Ook het weglaten van items leverde geen substantiële verbetering op inzake
de interne consistentie van de schaal. Door de duidelijk onvoldoende betrouwbaarheid
van de kennisschaal zijn verdere analyses met deze schaal niet zinvol.
Twee items werden voorgelegd die peilen naar de gepercipieerde waarde van de
verdedigingsgetuigenis. We wilden hierbij nagaan of dit een mediator kan zijn voor de
effecten van de manipulaties op de verandering in oordeel. Met behulp van een regressie
vonden we dat dit een significant effect heeft op de verandering in oordeel (F(1,81) =
14,29, p < .001). Bij het nagaan of de drie manipulaties (bron, cognitieve capaciteit en
motivatie) een effect hadden op de gepercipieerde waarde van het interview werd
gebruik gemaakt van ANOVA. Daarbij werd duidelijk dat de gepercipieerde waarde
niet bepaald is door motivatie (F(1,75) = .000, p = .996), cognitieve capaciteit (F(1,75)
= 1,48, p = .227) of bron (F(1,75) = 2,43, p = .124), noch door de interactie-effecten
tussen deze manipulaties, alle F(1,75) < .40, ns.. Deze variabele, gebaseerd op twee
items heeft mogelijk te weinig variabiliteit om significante resultaten te bekomen.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat, hoewel we zeker geen evidentie hebben
(duidelijk niet significant), het patroon wel sterk gelijklopend is aan de
driewegsinteractie die we vonden op oordeelsverandering (voor grafieken zie Appendix
F).
-
23
DISCUSSIE
Bespreking van de Resultaten
Doelstellingen van het Onderzoek
De doelstelling van dit thesisonderzoek was om na te gaan of, met behulp van een
verdediging, iemands reputatie nog kan rechtgezet gezet worden nadat men op een
negatieve manier in de media is gekomen. Met de overredingsmodellen (ELM en
Unimodel) als theoretisch kader, wilden we nagaan of de bron van de verdediging, en de
motivatie en cognitieve capaciteit van de ontvangers een invloed hadden op een
eventuele verandering in oordeel.
Algemene Conclusie
Als algemene conclusie uit het huidige onderzoek kunnen we stellen dat de verandering
in oordeel sterker is bij verdediging door Comité P dan bij verdediging door de
advocaat (hoofdeffect), maar dat dit enkel het geval is wanneer de motivatie van de
lezer laag is (tweewegsinteractie). De randsignificante driewegsinteractie suggereert
bovendien dat de impact van de bron bij lage motivatie het sterkst optreedt wanneer
cognitieve capaciteit hoog is, en in mindere mate wanneer deze laag is. Wanneer
specifieke geplande vergelijkingen werden uitgevoerd was enkel in deze combinatie van
lage motivatie en hoge cognitieve capaciteit, de oordeelsverandering op basis van de
verdediging door Comité P significant groter dan op basis van de verdediging door de
advocaat. Als de motivatie hoog is, is er bij de verandering in oordeel geen verschil
tussen de bronnen van de verdediging.
Overeenkomsten en Tegenstrijdigheden met het ELM en het Unimodel
Hoewel in het huidige onderzoek bij analyse van de specifieke condities (geplande
vergelijkingen) enkel de combinatie lage motivatie – hoge capaciteit een significant
verschil aangaf tussen de verdediging door Comité P en de advocaat, lijkt er een
-
24
algemene trend te zijn dat vooral in lage motivatie omstandigheden de bron een invloed
heeft op het bijstellen van het oordeel.
Dit resultaat komt grotendeels overeen met wat gesteld wordt in het ELM. Hier
zegt men dat motivatie en cognitieve capaciteit best hoog zijn om tot een oordeel te
komen dat gebaseerd is op de inhoud. Zodra de motivatie of cognitieve capaciteit laag
zijn, wordt de perifere route gevolgd. Men gaat zich dan dus meer baseren op niet-
inhoudelijke argumenten (hier: de bron). We gaan nog even dieper in op wat Petty &
Cacioppo hierover concludeerden na een reeks experimenten (Heesacker, Petty, &
Cacioppo, 1984; Petty, Cacioppo, & Goldman, 1981; Petty, Cacioppo, & Schumann,
1983; Puckett, Petty, Cacioppo, & Fisher, 1983): Petty en collega’s (1981) en Petty en
collega’s (1983) kwamen na het uitvoeren van hun experimenten tot de conclusie dat
wanneer mensen weinig gemotiveerd zijn, men de neiging heeft zich te baseren op
eenvoudige cues in de overredingscontext zoals de expertise of de aantrekkelijkheid van
de bron (andere cues kunnen gebruikt worden indien deze meer prominent zijn). Ook
opvallend was dat men in deze conditie eerder overtuigd zal worden door een positieve
bron, ongeacht de kwaliteit van de argumenten (Petty & cacioppo, 1984).Wanneer
mensen hoog gemotiveerd zijn, dan zijn sterke argumenten effectiever dan zwakke
argumenten ondanks de aanwezigheid van perifere cues zoals de expertise en
aantrekkelijkheid van de bron, zo besloten Petty en collega’s (1981) en Petty en
collega’s (1983).
Ook is er overeenkomst tussen wat er werd aangehaald in het Unimodel door
Erb en zijn collega’s in hun artikel uit 2003 en de hier bekomen resultaten. Als zowel
motivatie als cognitieve capaciteit aanwezig zijn, dan zal de best mogelijke relevante
regel gebruikt worden. Men zal dus oordelen op basis van inhoudelijke informatie. In
een conditie van lage motivatie zullen de makkelijkste middelen gebruikt worden,
ongeacht of de capaciteit nu hoog of laag is (Erb et al., 2003). In het hier uitgevoerde
experiment zal men zich dan dus vooral baseren op de bron.
Wat betreft motivatie stellen dus zowel het ELM als het Unimodel dat lezers met
een lage motivatie, bij het vormen van een oordeel, meer gaan letten op niet-
inhoudelijke informatie (bron hier). De resultaten uit het huidige onderzoek zijn in lijn
daarmee. Bij het ELM is dit heel rechtstreeks zo, in het Unimodel stelt men dat mensen,
-
25
onder een lage motivatie, de informatie raadplegen die het makkelijkst te verwerken is
(de informatie over wie het zegt).
Opvallend in de huidige resultaten is dat de effecten van cognitieve capaciteit enigszins
afwijken van wat in deze theorieën algemeen wordt gesteld.
Beide modellen komen tot de conclusie dat de cognitieve capaciteit best hoog is
om tot een doordacht oordeel te komen. Mensen onder een toestand van lage cognitieve
capaciteit zouden dan meer gebruik gaan maken van heuristische, makkelijke informatie
om te komen tot hun uiteindelijke oordeel. Het ELM laat hier geen opening. Het
Unimodel wel, daar wordt gesteld dat een lage cognitieve capaciteit gecompenseerd kan
worden door een hoge motivatie.
De twee modellen stellen ook dat wanneer motivatie laag is, cognitieve
capaciteit eigenlijk geen rol meer speelt en dat men op de bron zal voortgaan. Hoewel
de driewegsinteractie met cognitieve capaciteit in het huidige experiment slechts
randsignificant is en de resultaten dus met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten
worden, lijken de huidige resultaten aan te tonen dat hoge cognitieve capaciteit de
effecten van lage motivatie kan versterken. Verder onderzoek is nodig om na te gaan of
dit een stabiel effect is.
Een eventuele verklaring voor dit onverwachte resultaat zou kunnen zijn dat in
de conditie van lage cognitieve capaciteit, waarbij de participanten een heel
onduidelijke tekst te lezen kregen, men onzekerder is. Het kan zijn dat men daardoor
dan ook minder extreem is in het uiteindelijke oordeel en opteert voor een ‘matige’
aanpassing van het oordeel. Mogelijk voelden de beoordelaars zich in de conditie van
hoge cognitieve capaciteit (normale lay-out) daarentegen zekerder en zijn aldus de
effecten ook sterker. Om deze mogelijke verklaring te toetsen is het echter nodig om in
een vervolgonderzoek de deelnemers ook te bevragen over de zekerheid waarmee ze
hun oordeel vellen. Verder onderzoek zal ook moeten uitwijzen of deze bevinding een
toevalligheid is, een gevolg van het design, of echt iets fundamenteels is waar
vooralsnog weinig aandacht aan werd besteed.
-
26
Implicaties voor Oordeelvorming
Media
In het uitgevoerde experiment keken we naar het voorbeeld van een artikel waarbij
iemand verdedigd wordt die vooraf beschuldigd werd. Eenmaal men negatief
geportretteerd is, is het niet gemakkelijk meer om de mening van anderen aan te passen.
Noodzakelijk bij het doordacht veranderen van het oordeel is zeker dat er motivatie is
bij de ontvanger om de waarheid te achterhalen. Als die er niet is zal het effect van de
verdediging heel sterk bij de “betrouwbaarheid” van de bron liggen.
Jammer genoeg is er vaak echter weinig motivatie om tot een doordacht oordeel te
komen.Veel mensen leiden een druk en jachtig bestaan. Na een dag vol dagelijkse
beslommeringen gebruikt men de schaarse resterende tijd vaak om wat televisie te
kijken, een magazine of de krant te lezen, wat te surfen op het internet naar filmpjes,
artikels, etc. Men wendt zich dan tot deze media als een vorm van ontspanning. Het zal
dan ook niet verbazen dat mensen niet altijd de intentie hebben om alle informatie, die
op zo’n momenten tot hen komt, grondig te bestuderen en er dan ook nog eens een
weldoordacht oordeel over te vormen. In vele gevallen is men bij het vormen van een
oordeel over berichten uit de media dus laag gemotiveerd om tot uitgebreide elaboratie
over te gaan. Dat men in de overgrote meerderheid van de gevallen geen persoonlijk
belang heeft bij het vormen van een grondig een doordacht oordeel over bepaalde
artikels, nieuwsberichten en interviews, verhoogt de intrinsieke motivatie ook
geenszins. Daarenboven zijn mensen vaak ook niet expliciet gemotiveerd om een zo
accuraat mogelijk oordeel te vormen aangezien zij voor hun oordeel niet aansprakelijk
gesteld worden.
Ondanks de lage mate van persoonlijke relevantie en motivatie vellen lezers, kijkers en
luisteraars een persoonlijk oordeel over vrijwel alles wat zij ontvangen aan informatie
uit de media. In een toestand van lage motivatie zullen de ontvangers dan eerder een
oordeel vormen op basis van wie aan het woord is (universiteitsprofessor versus leek of
iemand die belangen heeft bij de uitspraken die hij of zij doet) en via welk kanaal ze
bepaalde berichten ontvangen (roddelblad versus kwaliteitskrant). Het opvoeren van een
expert, of simpelweg de manier waarop men in de media iemand aankondigt, zal dan
-
27
waarschijnlijk een veel grotere invloed hebben dan wat de persoon in kwestie zegt. In
een conditie van lage motivatie zullen bijvoorbeeld mensen die het proces van de
parachutemoord volgen zich snel een oordeel vormen op basis van wat de expert inzake
psychopathie te zeggen heeft, gewoon omdat hij expert is. Men zal zijn argumenten dan
niet grondig gaan vergelijken met tegenargumenten om zo tot een doordacht oordeel te
komen.
Uiteraard is het toepassingsgebied van dit onderwerp veel ruimer dan het voorgaande
specifieke voorbeeld. Hetzelfde kan bedacht worden voor bijvoorbeeld de verkiezingen
en de reclamewereld.
Verkiezingen
Bij verkiezingen duren de campagnes wekenlang, kranten puilen uit van
verkiezingsnieuwtjes, het journaal behandelt naast dit onderwerp niets meer alsof de
wereld stil staat. De politieke debatten worden overigens vaak heel uitgebreid en laat op
de avond gevoerd, wanneer men met moeite nog een half oog kan openhouden. Ook
hier kan men de vraag stellen of mensen heel de campagne lang hun oordeel vormen op
basis van de partijstandpunten en argumenten die breedsprakerige politici opvoeren
tijdens debatten. In alle waarschijnlijkheid zijn de meeste mensen hier niet wekenlang
toe gemotiveerd. Velen interesseren zich sowieso al weinig in politiek. Weinigen zullen
er dan ook de moeite voor over om de kranten te doorploegen, debatten te volgen van
politici die hem reeds vertrouwen inboezemen, evenals degenen die waarvoor hij of zij
‘toch nooit zou stemmen’. Daarnaast ontbreekt de tijd meestal om alle programma’s
door te nemen en te vergelijken op objectieve wijze. Als gevolg van alle voorgaande
factoren, kiest men er toch vaak bewust of onbewust voor om zich in meerdere of
mindere mate te baseren op reputaties, de steun van de meerderheid, het charisma die
iemand uitstraalt, de welbespraaktheid, of de sympathie die men voelt voor kandidaat.
-
28
Reclamewereld
Iets minder van toepassing op deze thesis, maar wel een belangrijk algemeen
toepassingsgebied van theorieën over oordeelsvorming is de reclamewereld. Petty en
Cacioppo (1984) geven aan dat wanneer de mate van elaboratie laag is, men een
positievere attitude zal aannemen ten opzichte van een product wanneer deze door
bijvoorbeeld bekende atleten worden aangeprezen. Wanneer de mate van elaboratie
hoog is zal enkel de sterkte van de gebruikte argumenten de attitudes beïnvloeden. Net
als bij verkiezingen en krantenartikels is het ook hier vaak zo dat reclamespots,
advertenties of billboards niet aandachtig bekeken worden, laat staan overdacht. In vele
gevallen ontbreekt motivatie ook hier om voldoende te elaboreren over de inhoudelijke
argumenten. Hier zal men zich dus ook waarschijnlijk meer baseren op de bron. Zo is
het aannemelijk dat het nieuwste type voetbalschoen beter zal verkopen als Ronaldo of
Messi in de spot voorkomen dan wanneer een amateurvoetballer het woord voert.
Bijkomende Bevindingen, Beperkingen en Verder Onderzoek
Motivatie en Cognitieve Capaciteit
Naast de voorgaande bevindingen zijn er uit dit onderzoek nog andere zaken naar voor
gekomen.
Motivatie en cognitieve capaciteit hadden geen hoofdeffecten op de verandering
van oordeel. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de manipulaties voor sommige
deelnemers eigenlijk geen of weinig effect hadden en dat participanten bij de
manipulatiechecks invulden wat ze dachten dat van hen verwacht werd. Enkele
deelnemers gaven bijvoorbeeld aan dat de aangepaste lay-out niet echt veel lastiger was
om te lezen dan een gewone tekst. Ook wat betreft de manipulatie van motivatie kunnen
er enkele onvoorzienigheden zijn opgetreden. Zo waren er in de lage motivatiecondities
vermoedelijk toch enkele hoog gemotiveerden omdat hun intrinsieke interesse in de
zaak hoog was. Anderzijds bevonden zich in de hoge motivatiecondities waarschijnlijk
ook enkele deelnemers die in feite weinig intrinsiek gemotiveerd waren, bijvoorbeeld
-
29
omdat ze zich moreel verplicht voelden tot deelname als kennis, familielid of vriend van
de onderzoeker.
Daarnaast was er ook geen effect van cognitieve capaciteit x motivatie en bron x
cognitieve capaciteit op de verandering in oordeel. Ook hier kan de werking van de
manipulaties een rol gespeeld hebben.
Er dient tevens opgemerkt te worden dat het experiment mogelijk niet altijd in
de meest ideale omstandigheden werd afgenomen. Zo was er bijvoorbeeld soms meer
onvoorzien lawaai of afleiding dan wenselijk in de gebruikte ruimtes. Tot slot was de
steekproef vrij beperkt, qua aantal en qua diversiteit, rekening houdend met het aantal
condities. Ook dit kan een verklaring bieden voor enkele onverwachte resultaten.
Gepercipieerde Waarde van de Verdediging
In de inleiding werd aangehaald dat motivatie en cognitieve capaciteit bepalen hoe
relevant de informatie uit de boodschap wordt ingeschat, en dat beiden de houding van
de ontvanger ten opzichte van de overtuigende boodschap beïnvloeden.
Uit dit onderzoek kwam naar voor dat de gepercipieerde waarde van de
getuigenis invloed heeft op de verandering van het oordeel maar niet als mediator kan
dienen voor de effecten van de manipulaties op de verandering in oordeel. De
manipulaties hebben geen effect op de gepercipieerde waarde van de verdediging. Wel
lijken de grafieken van de driewegsinteractie tussen bron, motivatie en cognitieve
capaciteit op de gepercipieerde waarde op de overeenkomstige driewegsinteractie van
de manipulaties op de verandering in oordeel. Gepercipieerde waarde is dus geen
mediator tussen de bron, cognitieve capaciteit, motivatie enerzijds en verandering in
oordeel anderzijds, maar de gepercipieerde waarde heeft wel invloed op de verandering
in oordeel. Hieruit kunnen we concluderen dat de waarde die men hecht aan een
verdediging of de bruikbaarheid die men eraan toeschrijft bij het bekomen van een
doordacht oordeel effectief een effect heeft op de mate waarin het oordeel verandert.
Deze variabele werd echter slechts gemeten met twee items, waardoor mogelijk
de variabiliteit te laag is om significante resultaten te bekomen m.b.t. de invloed van de
bron, en de motivatie en cognitieve capaciteit van de ontvanger. In een volgend
-
30
onderzoek kan meer aandacht besteed worden aan het ontwikkelen van een betrouwbare
schaal om gepercipieerde bruikbaarheid/relevantie te meten.
Slapend effect
Interessant voor een vervolgonderzoek zou ook kunnen zijn om het ‘slapend effect’ na
te gaan. Het slapend effect is een term voor de bevinding dat de impact van een
persuasieve boodschap van een ongeloofwaardige bron na een tijdje verhoogt. Het
slapend effect demonstreert dat de bron vervaagt, maar niet de boodschap, zodat de
effecten van de geloofwaardigheid van de bron na verloop van tijd verminderen
(Kumkale & Albarracin, 2004). Dit zou een interessante meerwaarde kunnen betekenen
voor vervolgonderzoek. Door de proefpersonen enkele weken na het experiment
dezelfde oordeelsvragenlijst voor te leggen kan nagegaan worden of het effect van de
betrouwbaarheid van de bron nog steeds aanwezig is. Uit onderzoek is echter al
gebleken dat het slapend effect pas plaatsgrijpt wanneer men eerst de
boodschapargumenten verwerkt en dan pas te weten komt van welke bron deze
argumenten afkomstig waren (Kumkale & Albarracin, 2004). In dit experiment was
deze volgorde omgekeerd. We zouden hier dus normaal gezien weinig effect moeten
vinden.
Het interessante aan het nagaan van het slapend effect ligt vooral in de mogelijke
implicaties. Men kan zo aannemen dat wanneer men een verdediging leest van iemand
in een roddelblad men hier aanvankelijk minder waarde aan zal hechten dan wanneer
het verschijnt in een kwaliteitskrant (als motivatie en cognitieve capaciteit laag zijn)
maar dat de argumenten na enkele weken zullen overheersen over de betrouwbaarheid
van de bron. Echter, is het meestal wel zo dat wanneer men iets leest, men eerst weet
van welke bron de argumentatie afkomstig is.
-
31
REFERENTIES
Brehm, S.S., Kassin, S.M., Fein, S., Mervielde, I., & Van Hiel, A. (2006). Sociale
psychologie. Gent: Academia Press.
Brewer, M.B. (1988). A dual process model of impression formation. In T.K. Srull &
R.S. Wyer (Eds.), Advances in social cognition (Vol. 1, pp. 1-36). Hillsdale, NJ:
Lawrence Erlbaum Associates.
Cacioppo, J.T., Petty, R.E., Feinstein, J.A., & Jarvis, W.B.G. (1996). Dispositional
Differences in Cognitive Motivation: The Life and Times of Individuals Varying
in Need for Cognition. Psychological Bulletin, 119, 197-253.
Chaiken, S., Liberman, A., & Eagly, A.H. (1989). Heuristic and systematic information
processing within and beyond the persuasion context. In J.S. Uleman & J.A.
Bargh (Eds.). Unintended thought. New York: The Guilford Press.
Chun, W.Y., Spiegel, S., & Kruglanski, A.W. (2002). Assimilative behavior
identification can also be resource dependent: The unimodel perspective on
personal-attribution phases. Journal of Personality and Social Psychology, 83,
542-555.
De Buck, W. (2010). Advocaten Olav Herreman vragen stopzetting proces. Retrieved
June 18, 2010, from http://www.standaard.be/artikel/
detail.aspx?artikelid=GGN2PM2T7&word=joke+van+steen
Eagly, A. H., & Chaiken, S. (1993). The psychology of attitudes. Fort Worth, TX:
Harcourt Brace Jovanovich.
Erb, H.P., Kruglanski, A.W., Chun, W.Y., Pierro, A., Mannetti, L. & Spiegel S. (2003).
Searching for commonalities in human judgment: The parametric unimodel and
its dual mode alternatives. European Review of Social Psychology, 14, 1-47.
Fiske, S.T., & Neuberg, S.L. (1990). A continuum model of impression formation, from
category based tot individuating processes; Influences of information and
motivation on attention and interpretation. In M.P. Zanna (Ed.), Advances in
experimental social psychology (Vol. 23, pp. 1-74). New York: Academic Press.
Greenwald, A.G. (1968). Cognitive learning, cognitive responses to persuasion, and
attitude change. In A. Greenwald, T. Brock, & T. Ostrom (Eds.), Psychological
foundations of attitudes (pp. 147-170). New York: Academic Press.
-
32
Heesacker, M., Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1984), "Field-dependence and attitude
change: Source credibility can alter persuasion by affecting message-relevant
thinking," Journal of Personality.
Heremans, T. (2010). ‘Ik ben 10 jaar van mij leven kwijt’, vrijspraak voor Olav
Herreman in assisenproces dat er nooit had mogen komen. Retrieved June 18,
2010, from http://www.standaard.be/artikel/
detail.aspx?artikelid=882Q4S89&word=joke+van+steen
Higgins, E.T. (1996). Knowledge activation, application, and salience. In E.T. Higgins
& A.W. Kruglanski (Eds.). Social psychology: Handbook of basic principles (pp.
237-275). New York: Guilford.
Jarvis, W.B.G., & Petty, R.E. (1996). The need to evaluate. Journal of personality and
Social Psychology, 70, 172-194.
Kahneman, D. (1973). Attention and effort. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall.
Kahneman, D. (2003). A perspective on judgment and choice: Mapping bounded
rationality. American Psychologist, 58, 697-720.
Kruglanski A.W. (1989). The psychology of being right: the problem of accuracy in
social- perception and cognition. Psychological Bulletin, 106, 395-409.
Kruglanski, A.W., Erb, H.P., Pierro, A., & Spiegel, S. (2001). A parametric unimodel of
human judgment: A fanfare to the common thinker. In L.G. Aspinwall & U.M.
Staudinger (Eds.), A psychology of human strengths: perspectives on an emerging
field. Washington, DC: APA Press.
Kruglanski A.W., Pierro A., Mannetti L., Erb H.P., & Chun W.Y. (2007). On the
parameters of human judgment. Advances in experimental social psychology, 39,
255-303.
Kruglanski A.W., & Thompson E.P. (1999). Persuasion by a single route: A view from
the unimodel. Psychological Inquiry, 10, 83-109.
Kruglanski A.W., Thompson E.P., & Spiegel S. (1999). Separate or equal? Bimodal
notions of persuasion and a single process “unimodel”. In S. Chaiken & Y. Trope
(Eds.), Dual- process theories in social psychology (pp. 293-313). New York:
Guilford Press.
Kumkale, G.T., & Albarracin, D. (2004). The sleeper effect in persuasion: A meta-
analytic review. Psychological Bulletin, 130, 143-172.
-
33
O’Keefe, D. J. (2002). Persuasion: Theory and research (2nd ed.). Thousand Oaks, CA:
Sage.
Petty R.E. (1994). 2 Routes to persuasion - state-of-the-art. International Perspectives
on Psychological Science (Vol. 2: the state of the art), 229-247.
Petty, R. E., & Cacioppo,J. T. (1981). Attitudes and persuasion: Classic and
contemporary approaches. Dubuque, IA: William C. Brown.
Petty R.E., & Cacioppo, J.T. (1984). Source factors and the elaboration likelihood
model of persuasion. Advances in Consumer Research, 11, 668-672.
Petty, R.E., & Cacioppo, J.T. (1986a). Communication and persuasion: Central and
peripheral routes to attitude change. New York: Springer-Verlag.
Petty, R.E., & Cacioppo, J.T. (1986b). The elaboration likelihood model of persuasion.
In L. Berkowitz (Ed.), Advances in Experimental Social Psychology (Vol. 19, pp.
123-205). San Diego, CA: Academic Press.
Petty, R. E., Cacioppo, J. T., & Goldman, R. (1981), "Personal involvement as a
determinant of argument-based persuasion," Journal of Personality and Social
Psychology, 41, 847-855.
Petty, R. E., Cacioppo, J. T., & Schumann, D. (1983), ''Central and peripheral routes to
advertising effectiveness: The moderating role of involvement," Journal of
Gonsumer Research, 10, 135-146.
Petty, R.E., Wegener, D.T., & Fabrigar, L.R. (1997). Attitudes and attitude change.
Annual Review of Psychology, 48, 609-647.
Petty, R.E., Wells, G.T., & Brock, T.C. (1976). Distraction can enhance or reduce
yielding to propaganda: Thought disruption versus effort justification. Journal of
Personality and Social Psychology, 34, 874-884.
Pierro, A., Mannetti, L., Erb, H.P., Spiegel, S., & Kruglanski, A.W. (2005).
Informational length and order of presentation as determinants of persuasion.
Journal of Experimental Social Psychology, 41, 458-469.
Puckett, J., Petty, R. E., Cacioppo, J. T., & Fisher, D. (1983), "The relative impact of
age and attractiveness stereotypes on persuasion," Journal of Gerontology, 38,
340-343.
-
34
Smith, E.R., & DeCoster, J. (2000). Dual process models on social and cognitive
psychology: Conceptual integration and links to underlying memory systems.
Personality and Social Psychology Review, 4, 108-131.
Strack, F. & Deutsch, R. (2004). Reflective and impulsive determinants of social
behavior. Personality and Social Psychology Review, 8, 220-247.
Tetlock, P.E. (1985). Accountability: A social check on the fundamental attribution
error. Social Psychology Quarterly, 48, 220-247.
-
APPENDICES
Appendix A: Eerste Interview
Appendix B: Manipulatie van de Bron: Aanhef van het Tweede
(Verdedigings)Interview
Appendix C: Manipulatie van de Cognitieve Capaciteit: Normale Lay-out
Appendix D: Manipulatie van de Cognitieve Capaciteit: Aangepaste Lay-out
Appendix E: Vragenlijst die de Verandering in Oordeel nagaat (Afname na Eerste en na Tweede Interview)
Appendix F: Driewegsinteractie tussen Bron, Motivatie en Cognitieve
Capaciteit op de Gepercipieerde Waarde
-
Appendix A
Eerste Interview
Gelieve onderstaande tekst te lezen en daarna de bijgevoegde vragenlijst in te vullen. Geef aan wanneer u klaar bent met alles.
Maurice Van Opstael (65), pas gepensioneerd als politieagent, doet zijn verhaal over een ex-collega, George Sels. Deze laatste wordt beschuldigd van allerhande louche praktijken, waar hij zich tijdens zijn undercoveropdracht aan zou schuldig gemaakt hebben. Volgens Van Opstael oefende Sels (34) zijn taak uit als politieman niet naar behoren uit, erger nog, hij infiltreerde in het criminele milieu, draaide daar zelf in mee en hielp enkele louche figuren uit de seksbusiness zelfs om problemen met de politie te ontlopen. Van Opstael geeft aan dat Sels nog steeds contacten heeft met zijn maatjes en doet hij er alles aan om zijn kompanen bescherming te geven. Hierna volgt een reeks aanklachten van Van Opstael.
Van Opstael: Om te beginnen heeft Sels al geen onschuldig verleden. Het is bekend dat hij zwaar drugsverslaafd was in zijn jonge jaren. Al van jongsaf aan is Sels geen onbekende bij het misdadige milieu, hij kende veel dealers en veel van hen waren ook bezig met andere misdadige praktijken.
Sels heeft in zijn carrière meer dan eens een oogje dichtgeknepen wanneer één van zijn kompanen weer eens een
lucratieve louche affaire opzette. Na een interne audit werd ook duidelijk dat hij veel informatie achterhield voor zijn oversten, toch kreeg hij slechts een waarschuwing. Ook verdwenen er meer dan eens PV’s opgesteld voor lichte gevallen van slagen en verwondingen en meerdere verkeersovertredingen, waaronder vluchtmisdrijf. Toevallig allemaal PV’s tegen diezelfde louche figuren waar Sels mee omging.
Sels was geen onbekende in het seksmilieu. Het was bekend dat hij zijn handen niet goed kon thuishouden bij prostituees. Er werd zelfs een aanklacht tegen hem ingediend door een prostituee die aangaf dat Sels haar geslagen, geïntimideerd en afgeperst had. Van meerdere collega’s kreeg Van Opstael ook te horen dat Sels één van zijn misdadige vrienden, bekend in het milieu van de mensenhandel en de prostitutie, heeft ingelicht dat er een razzia zou komen in één van zijn clubs.
Ook bij een afrekening binnen het misdaadmilieu oefende Sels zijn job niet naar behoren uit. Op dat moment was het zijn taak als politieagent om ten dienste te staan van de openbare orde en veiligheid, toch deed hij niets, zo gaven
-
enkele getuigen aan. Bovendien deed Sels ook helemaal niets toen één van de informanten die meewerkte aan het onderzoek werd verklikt met als gevolg dat die later ook werd vermoord. Dat had Sels gewoonweg moeten voorkomen, hier heeft hij een moord op zijn geweten.
Een aantal jaren geleden was er een onderzoek naar de moord op een man en een vrouw die werden afgeslacht in hun flat. Sels’ kompanen hadden alles met die zaak te maken, dat was overduidelijk. Op onderhandse manier slaagde Sels erin het onderzoek in
handen te krijgen, en vervolgens deed hij niet wat een normaal politieman in een moordzaak moet doen. Bij de ondervragingen van verdachten en getuigen ging Sels nonchalant en weinig doelgericht te werk. Soms nam hij zelfs niet de moeite om vitale getuigen, die hij niet meteen kon bereiken, op te sporen en om ze alsnog te ondervragen. En een wedersamenstelling van de moord -toch een essentieel onderdeel van een moordonderzoek- leek hem al evenmin te interesseren. Hij deed zelfs niets met het moordwapen, Sels wist waar het was gedumpt maar liet het gewoon liggen.
-
Appendix B
Manipulatie van de Bron: Aanhef van het Tweede (Verdedigings)Interview
“Luc Van Den Abbeele is lid van het vast comité van toezicht op de
politiediensten, kortweg Comité P, een extern en neutraal controleorgaan van alle
ambtenaren met politiebevoegdheid in België. Het Comité P dient, zonder te oordelen
over individuele schuldvragen, fouten en onvolkomenheden vast te stellen en
aanbevelingen te formuleren om deze te verhelpen. Van Den Abbeele is een
gewaardeerd onderzoeker bij het Comité. Hij bracht al meerdere zaken aan het licht
over verschillende wanpraktijken binnen de politie en op die manier hielp hij de
politiediensten te zuiveren van ongure figuren die niet op een getrouwe manier hun job
als arm der wet uitoefenden. Het is een man met liefde voor zijn beroep en hij poogt
steeds in alle onafhankelijkheid te oordelen.”
“Marc Delrue, succesvol advocaat, is bekend om zijn expertise in de misdadige
milieus waar Sels nauwe banden mee zou onderhouden. In het verleden verdedigde hij
reeds enkele van de criminelen waar Sels van beschuldigd wordt bevriend mee te zijn.
Delrue is zelf een omstreden figuur en werd er in het verleden al van verdacht mensen
te chanteren om te liegen in hun getuigenissen. Ook van omkooppraktijken werd hij al
beschuldigd. Deze keer neemt hij de verdediging van Sels op zich.”
-
Appendix C
Manipulatie van de Cognitieve Capaciteit: Normale Lay-out
Code:..........................................
Geboortedatum:.........................
Gelieve onderstaand interview te lezen wanneer de proefleider aangeeft dat u mag beginnen. Steek uw hand op wanneer u klaar bent met lezen. Daarna krijgt u nog 3 korte vragenlijsten. Gelieve deze in te vullen en alles af te geven.
Wat voor iemand is Sels volgens u?
Delrue: Sels is geen onbeschreven blad. Hij heeft tussen zijn 15 en 20 vele misstappen begaan, maar dat wil niet zeggen dat hij nu nog altijd bezig is met dingen die het daglicht niet mogen zien. Hoeveel mensen zijn er wel niet die in hun jeugd al eens wat uitsteken? Hij had het ook niet makkelijk thuis, zijn vader stierf toen Sels 11 was en zijn moeder hertrouwde 4 jaar later met een gewelddadige man, dan belanden veel mensen al eens op het verkeerde pad. Nu heeft hij zich herpakt en wil hij er alles aan doen om zijn werk goed te doen.
Dat kan wel zijn, maar kleine misstappen zijn dat toch niet bepaald, zwaar drugsverslaafd zijn en contacten onderhouden met de grootste criminelen uit de buurt? En het is toch niet onwaarschijnlijk dat Sels ondanks dat hij zijn job goed wilt doen, gechanteerd wordt? Die mensen hebben vast wel verhalen te vertellen die zijn job kunnen kosten.
Delrue: Luister, Sels heeft niets te verbergen, hij is heeft van in het begin
open kaart gespeeld over zijn verleden, iedereen wist van zijn vroegere verslaving aan speed en LSD en zijn contacten in het milieu. En denk je nu echt dat ze bij de politie zomaar iemand aannemen met een strafblad zonder eerst zijn dossier te checken? Hij heeft mij trouwens zelf op het hart gedrukt dat hij niets te verbergen heeft en ik geloof hem ook, want hij is zelf verstandig genoeg om te weten dat het geen zin heeft zo’n dingen achter te houden, die komen sowieso uit. En dan zou hij niet alleen zijn job verliezen maar ook zwaar bestraft worden.
Nochtans is het wel duidelijk dat Sels onder één hoedje speelt met enkele louche figuren. Zo zijn er getuigen die Sels, op het moment dat die bezig was met zijn undercoveropdracht, gezien hebben tijdens een afrekening tussen verschillende misdadige groeperingen. Sels stond er gewoon bij en deed niets, het was zijn plicht actie te ondernemen!
Delrue: Die afrekening had plaats in het voorjaar van 2003 op het moment dat Sels zich aan het inwijden was om op te klimmen naar een hogere functie in de
-
hiërarchie. Het was de eerste keer dat hij meeging met zo’n actie. Het was de bedoeling dat hij meer informatie zou verkrijgen over de netwerken van beide vijandige groepen, daarvoor moest hij goed observeren wie er banden had met wie en dergelijke. Zolang de agent niet zelf actief de misdaad begaat is dit binnen de grenzen van het toelaatbare. Het was gewoon in het belang van het onderzoek. En daarbij die getuigen waren leken, die mensen weten nog niet in het minste wat de plichten van een politieagent zijn.
Maar Sels greep ook al niet in toen één van zijn informanten verklikt was en gevaar liep, later is die vermoord. Hoe verklaar je zoiets?
Delrue: Sels wíst niet dat die man een informant was van de politie. Hij dacht dat het gewoon een boodschapper was van de bende. Dat klinkt nu waarschijnlijk ongelooflijk onprofessioneel in de oren van een leek maar eigenlijk valt Sels hier niets te verwijten. Hij was ook maar een pion in de zaak en bij de politie worden informanten niet algemeen bekend gemaakt. Het is sowieso beter dat zo weinig mogelijk mensen weten wie de informanten zijn, zo zijn er zo min mogelijk mensen die hun mond voorbij kunnen praten. Die regel wordt algemeen toegepast binnen de politiewereld, elke agent weet dat. Nu ben ik er mij van bewust dat deze manier van werken vreemd lijkt, maar die regel is er zelfs gekomen om de veiligheid van informanten te beschermen en heeft echt zijn nut al bewezen in het verleden. Veiligheid
gaat sowieso voor alles. In dit geval heeft die regel duidelijk averechts gewerkt en dat is een zeer spijtige zaak geweest. Momenteel wordt er dan ook druk overlegd hoe zoiets in de toekomst kan vermeden worden.
Sels briefte ook één van zijn kompanen dat er een razzia zou komen in één van zijn clubs...
Delrue: Kompanen? Dat zijn helemaal zijn kompanen niet. Sels deed allerlei opdrachten als undercoveragent. Dan lijkt het natuurlijk alsof het vrienden zijn voor de buitenwereld. Die verhalen wijzen er uiteindelijk alleen maar op dat Sels zijn job goed doet! Die briefing aan Peter Rogge over de razzia in zijn club Exotica hoorde ook bij zijn opdracht. Sels moest die mensen af en