file 1393859655

18
1850 2000 iv

Upload: wbooks

Post on 08-Mar-2016

216 views

Category:

Documents


2 download

DESCRIPTION

http://www.wbooks.com/media/custom/upload/File-1393859655.pdf

TRANSCRIPT

1850 – 2000

iv

www.wbooks .com

1850 – 2000

iv

Omslag ‘Oude Zeeuwen’, portret van een echtpaar uit Zoutelande door Ferdinand Hart Nibbrig, circa 1911. Particuliere cOllectie.

FOtO erwiN Zijlstra.

v a n a f 1 8 5 0D E E L i v

Redactie Paul Brusse / Jan Zwemer

Beeldredactie Katie Heyning

Auteurs Ad Beenhakker

Willem van den BroekePaul BrusseLo van Driel

Frank de KlerkPeter SijnkeJan Zwemer

onderzoekinstituut voor geschiedenis en cultuur universiteit utrecht

v a n a f 1 8 5 0D E E L i v

4 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i v · v a n a f 1 8 5 0

Inleiding 7Jan Zwemer Verantwoording 8 Zeeland in 1850 10

1 Landenwater 15Ad Beenhakker Landaanwinning in de tijd voor het Deltaplan 15Dijk- en oeververdediging 15Calamiteuze polders 18Het binnenwater 19Spoorwegen en kanalen 23De bebouwde ruimte 24De zorg voor de natuur 25De Tweede Wereldoorlog 26De stormramp van 1 februari 1953 30Herstel na de stormramp 32Het Deltaplan 34De Deltawateren 37De Westerschelde 38Het Deltalandschap na het Deltaplan 39Behoud van veiligheid en van het vertrouwde landschap 43

2 Economie 45Willem van den Broeke Zeeland, Nederland en de internationale economische ontwikkelingen in vogelvlucht 45Infrastructuur 47Bloei en crisis van de landbouw 54Inkrimping van de agrarische sector 57Structuurveranderingen in de landbouw 57De Zeeuwse visserij: een bloeiende maar kwetsbare bedrijfstak 59Proto-industrialisatie 62Agro- en de voedings- en genotsmiddelenindustrie 63Industrieën in Middelburg en Vlissingen 68De chemische industrie in Sas van Gent en Sluiskil 72Openbare nutsbedrijven als partner en tegenspeler van de industrieën 76De zeehavens 81Handel, toerisme, verkeer en overige dienstverlening 83

Expanderende dienstensector 87Infrastructuur en economie 88

3 Bevolkingensocialeverhoudingen 91Jan Zwemer Demografie: de grote lijnen 91Sterfte 92Huwelijken 95Geboorten 98Gezondheidszorg 99Levensstandaard en (e)migratie 100De steden: traditionele standensamenleving en modernere verhoudingen 104Sociale verhoudingen op het platteland 110Kinder- en vrouwenarbeid en trekarbeid 121De vissersbevolking: armoede en late emancipatie 125De Kanaalzone en het Land van Hulst: industriearbeiders in een plattelandse setting 127Sociale zorg: van ‘bovenaf’ en van ‘onderop’ 128Onderwijsdeelname 132Oude en nieuwe verbanden op het platteland en in de stad 134Na de laatste eeuwwisseling 139

4 Politiekeverhoudingen 141Jan Zwemer Democratisch elan en oude structuren 141Het volk verheffen, christelijk opvoeden of bevrijden? 147Kiesrechtuitbreiding en de nachtwakersstaat 155De Eerste Wereldoorlog en het algemeen kiesrecht 159Het Interbellum 164Oorlog en bezetting 168Bestuurlijke chaos en vernieuwing. 170Consensus en industrialisatie: provinciale politiek in de jaren vijftig en zestig 173De grote gemeentelijke herindelingen 178Kamerverkiezingen van Drees tot Wilders 181Provinciale politiek vanaf de jaren zeventig 186Provinciaal beleid vanaf de jaren zeventig 190Gemeentepolitiek in de tweede helft van de twintigste eeuw en na de eeuwwisseling 193Democratie met nadruk op vertegenwoordiging 197

i n h o u d

5i n h o u d

Beeldende kunst in Zeeland na circa 1960 280Wederopbouwarchitectuur en monumentenzorg 284Culturele infrastructuur na 1945 286Immateriële cultuur 291Sport 294De culturele ontsluiting van een eilandenrijk 296

IJkpunt2000(2014) 301Jan Zwemer Zeeland aan het begin van de eenentwintigste eeuw 301Het derde kwart van de negentiende eeuw als bepalende periode 304Kleine arbeidsreserve en relatief late industrialisatie 305Sociale verhoudingen en kleinschaligheid 309Integratie in Nederland en de onderlinge verhouding van de regio’s 312Stad en platteland, beeld en zelfbeeld 315

Deontwikkelingvaneenregio 319Paul Brusse Externe stimulansen en regionale kansen 319Centrale macht en regionaal gezag 323Uitheems gedachtegoed en inheemse denkbeelden 324Zeeland en de wereld 328

Notenapparaat 331

Geraadpleegdebronnenenliteratuur 337

Indexopaardrijkskundigenamenenpersoonsnamen 345

Overdeauteurs 350

Dankwoord 351

Colofon 352

5 Religie 199Frank de Klerk en Jan Zwemer Vrijheid voor de rooms-katholieke kerk 200Kerkenbouw 201Devotionalisering 202Organisatorische uitbouw van de rooms-katholieke zuil 206Afbraak van het rijke roomse leven en secularisatie 207Hervormden in 1850 210Vrijzinnigheid 212Invloeden van onderop, van bovenaf en van ‘buiten’ in de afgescheiden groepen 215Het splitsingsproces en de dorpsgemeenschap 218Spreiding van de kerkverbanden in 1909 220Voorzienigheid en passiviteit 221Hervormden tussen richtingen en dorpsgemeenschap 225Gereformeerden tussen ‘ware kerk’, verzuildheid en Samen op Weg 228Bevindelijk gereformeerden tussen lokaal leiderschap en refo-zuil 231Ontkerkelijking 233De joodse gemeenschap, Oud-Katholieken en Anglicanen 235Kerkelijke kaart onveranderd 236

6 Cultuur 239Lo van Driel en Peter Sijnke Culturele media omstreeks 1850 241Verheffing en vermaak 243Kermissen en komedies 247Leve de muziek 249Schilderkunst en schilderskolonies 251Voorbeeldig verleden 254Monumentenzorg en bouwkunst 257Sprekers en schrijvers 260Dialect 264Streekdracht en volkskunst 266Musealisering en volkscultuur 268Culturele media na 1945 272Literatuur uit en in Zeeland na 1945 273Muzikale cultuur in soorten 274Festivalisering 278

7i n l e i d i n g

Inleiding

Jan Zwemer

Ergens in 1936 moet het zijn geweest dat Ko Jobse, landarbeider, zijn fiets pakte en naar het vliegveld Vlissingen trapte. Die dag zou hij de eerste inwoner van Aagtekerke worden die vloog. Samen met Levien van Oorschot, de secretaris van de Zeeuwsche Federatie van Coöperaties en Kolenbonden, waarvan Jobse voorzitter was. Van Oorschot had geen tijd om de boot te nemen naar Zierikzee, waar ze vergaderden. Wat een gemak dat enkele jaren terug een luchtlijn op Haamstede, niet al te ver van Zierikzee, was geopend. In zijn binnenzak had Jobse zijn toespraak; er werden niet alleen 400 leden van de Zeeuwse kolenaankoopverenigingen verwacht, maar ook vier Kamerleden. Die kwamen poolshoogte nemen van het conflict dat de Zeeuwse kolenverenigingen hadden met de Kolenconventie, waarin de mijnen, de kolenimporteurs en de groothandelaren zich hadden verenigd. De vergadering werd een succes: de Kamerleden kozen voor de consument. De Kolenconventie, die sinds 1932 probeerde te voorkomen dat de coöperaties centraal inkochten bij de Handelskamer in Rotterdam, moest bakzeil halen. Zeeland was één van de speerpunten in het conflict en de 20.000 leden van de bij de Federatie aangesloten verenigin-gen uit bijna elk dorp op de Zeeuwse eilanden leefden intens mee. Zeeland was aanvankelijk de enige provincie waar de opzet van de Conventie om de kolenprijzen op te drijven, was mislukt.1

Jobse was een onderlegd man die zijn vorming genoten had op de gereformeerde jongelings-vereniging. Maar zijn steun en toeverlaat was Van Oorschot, de vrije socialist uit de industriestad Vlissingen, gepokt en gemazeld in de strijd tegen het grootkapitaal. Hij had eigenlijk voorzitter van de Federatie moeten zijn, maar ja, socialisme was voor veel Zeeuwen onaanvaardbaar. Dus Jobse, een degelijk man van de arp, trok officieel de kar. Trouwens, Jobse kon ook wel meepraten over strijd. Al bijna twintig jaar was hij voorman van het handjevol mensen dat in Aagtekerke een afde-ling van de landarbeiderbond van het cnv probeerde in stand te houden tegenover de almachtige boeren-werkgevers ter plekke. Het kleine gaatje dat na de Eerste Wereldoorlog ontstaan was in het pantser dat de Zeeuwse boerenstand beschermde tegen invloeden van buiten en tegen inspraak van hun werknemers, was in Aagtekerke niet groter dan een speldenknop. Het zou pas na de Tweede Wereldoorlog groter worden.2

Ko Jobse maakte dat amper mee. Drie jaar na de bevrijding trok hij naar Zeist waar hij als tuinman aan de slag kon. Zo voegde hij zich bij het leger van duizenden Zeeuwen dat tijdens de negentiende en twintigste eeuw de provincie verliet. Zijn vertrek was een vorm van emancipatie: de waardering die hij in Zeist kreeg, had hij in Aagtekerke vaak gemist. De Jobse’s emancipeerden zich snel, zoals vele leden van de Gereformeerde Kerken overal in Nederland. Een zoon bracht het tot chef van de technische dienst van de Vrije Universiteit, een kleindochter huwde een hoogleraar. Jobse’s oudste zoon kon een opleiding volgen dankzij het feit dat er maar drie kinderen waren.

Wanneer we teruggaan in de tijd, zien we een beweging die het omgekeerde is van emancipatie. In de achttiende eeuw was Jobse een van de meest voorkomende namen in de boerenstand te Meliskerke en de buurdorpen Zoutelande en Biggekerke. De boeren daar leverden onder meer vleesvee als pro-viand aan de schepen die uit Middelburg en Vlissingen uitvoeren. De scheepvaart liep in de Franse tijd echter sterk terug, de negentiende eeuw bracht armoede en grote gezinnen. Veel Jobses werden arbeider en trokken naar de dorpen in het noordelijk deel van Walcheren waar ze deel uitmaakten van de laagste sociale klasse – tot het midden van de twintigste eeuw. Het echtpaar dat op de omslag

< james abbott McNeill whistler, sea and sand, Domburg. aquarel ca 1900. © tHe HuNteriaN, uNiversity OF

GlasGOw 2013.

15l a n d e n w a t e r

< Zwarte Polder, Zeeuws-vlaanderen, 2013. FOtO ivO weNNeKes.

Landenwater

Ad Beenhakker

Het midden van de negentiende eeuw was voor het landschap van Zeeland een rustige tijd. Zeeland was overwegend een agrarische provincie geworden. Vooral in de grote poldergebieden, die in de voor-gaande eeuwen waren ingepolderd en waar een goede waterbeheersing, verkaveling en bedrijfsgrootte tot gunstige omstandigheden leidden, bloeide het landbouwbedrijf. De poelgronden van Walcheren, Zuid-Beveland en Schouwen staken daarbij ongunstig af. De kleinschalige verkaveling, die sinds de bedijking in de twaalfde eeuw nauwelijks veranderingen had ondergaan, en een slechte waterbeheer-sing drukten de bedrijfsresultaten. Veel gronden waren uitsluitend geschikt voor grasland, en dat stond in de winter ook nog vaak langdurig onder water.

LandaanwinningindetijdvoorhetDeltaplan

Tussen 1850 en 1940 werden de laatste mogelijkheden die de Zeeuwse stromen nog tot inpoldering boden, benut. Het leidde tot een toename van de bedijkte oppervlakte van de provincie met ongeveer 4,5 procent, in totaal 8.130 hectare. De grootste inpolderingactiviteit viel daarbij tussen 1850 en 1860. In 1940 was het areaal van nog bedijkbare gronden in de hele provincie vrijwel uitgeput. De meeste rijpe schorren die voor inpoldering in aanmerking kwamen, waren in de vorige eeuwen al bedijkt. Nu werden de resterende mogelijkheden grotendeels benut, dikwijls stukje bij beetje – zie de kaart. De meeste kansen bood Zeeuws-Vlaanderen, met name in het (verzande) Zwin en de Braakman, die diepe inhammen in het land vormden waar men geen problemen had met uitschurende geulen en zware golfaanval. Verder vond op de uitgestrekte slikken van het Land van Saeftinghe in de loop van de negentiende eeuw geleidelijk schorvorming plaats. Er konden vier uitgestrekte polders worden ingedijkt, waarvan één grotendeels op Belgisch grondgebied.6

De belangrijkste bedijkingen in Midden-Zeeland werden op Zuid-Beveland gerealiseerd. In 1874 werd de diepe inham de Schenge bedijkt en in 1851 en 1883 kwamen langs de Westerschelde de Frederika- en de Zimmermannpolders gereed. Ook de Bathpolders en andere polders die tot stand kwamen naar aanleiding van de aanleg van de Zeeuwse spoorlijn, leverden honderden hectaren nieuw land op. Verder kwamen er nog wat kleine poldertjes tot stand en op Noord-Beveland enkele middelgrote. In het Noord-Sloe leidde de landhonger tot een opmerkelijk experiment: op een zandplaat tussen twee geulen werd na 1847 in twee fasen een eilandje ingepolderd. Het was geen succes. In 1901 werd de polder opgegeven, maar ze herrees ten dele na 1960 als privéproject van een landbouwer. In Noord-Zeeland waren de mogelijkheden tot landwinst nog beperkter dan in Midden-Zeeland.7

Dijk-enoververdediging

De oppervlakte van de Zeeuwse stromen was in de achttiende en negentiende eeuw door de bedij-kingen voortdurend afgenomen. Getijdenwateren hebben echter ruimte nodig om zich vrij te kunnen bewegen. Dit geldt zeker de diepe ebscharen van de Wester- en Oosterschelde, die ertoe neigen om de

1

16 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i v · v a n a f 1 8 5 0

buitenbochten steeds ruimer te maken. Als dit wordt verhinderd door oeververdediging, worden de geulen dieper en smaller. Dit leidt weer tot aantasting van de vooroever en tot gevaar voor oever- en dijkvallen. In de loop van de achttiende en negentiende eeuw kwamen steeds meer oever- en dijkvakken in de gevarenzone te liggen. Door toepassing van zware rijswerken en steenbestortingen was men in ons tijdvak in staat de oevers te stabiliseren en het gewonnen land grotendeels te behouden. De lengte van de dijkvakken die door gevaar voor dijkvallen werden bedreigd, nam echter voortdurend toe.

Landverlies trad nog wel op aan de noordoever van Noord-Beveland waar de diepe en brede geul de Roompot zich steeds verder naar het zuiden verplaatste. Vooral in de achttiende eeuw ging veel land verloren en tot in de tweede helft van de negentiende eeuw moesten er nieuwe inlagen worden aangelegd die ook weer verloren gingen. Aan de oostkust van Noord-Beveland moest het poldertje Al-te-klein van 15 hectare in 1943 worden opgegeven, terwijl twee jaar eerder bij een oeverval aan de Leendert-Abrahampolder ongeveer een miljoen kubieke meter grond de Oosterschelde in schoof. Spectaculair was de dijkval van 9 april 1943 aan de Wilhelminapolder op Zuid-Beveland toen 550 hec-tare land onder water liep. Een nieuwe zeedijk werd landinwaarts aangelegd, waarbij 10 hectare werd prijsgegeven. De dijkval ten noorden van Goes in januari 1945 was nog groter. Ongeveer 3 miljoen kuub grond, met het kustlicht, verdween in de diepte. Pas in juni 1946 werd een nieuwe zeedijk aange-legd, waarbij 11 hectare land verloren ging. Het landverlies door dijkvallen bleef dus beperkt tot zo’n

bedijkt voor 1850

bedijkt na 1850

verloren gegaan bij inundaties van 1944 en de stormramp van 1953

dammen en deltawerken

landaanwinning 1850-2014. Droog-gevallen natuur- en recreatie-gebieden in de Deltawateren en buitendijkse havengebieden zijn niet aangegeven. Op walcheren en schouwen zijn gebieden verloren gegaan door de inundatie van 1944 en de stormramp van 1953. © a. beeNHaKKer

17l a n d e n w a t e r

150 hectare, voornamelijk op Noord-Beveland. De inspanningen om de nodige veiligheid te bereiken, namen echter toe.8

Niet alleen dijkvallen bedreigden de veiligheid. Vele zeewerende dijken waren niet hoog genoeg om aan een stormvloed weerstand te bieden, zoals bleek in 1906 toen een groot deel van Hontenisse onderliep. Dijkverhoging was soms onmogelijk omdat er geen ruimte was om de dijkvoet te verbre-den. De ingenieur van de Polder Schouwen, jhr. ir. R.R.L. de Muralt, kwam op het idee om de bedreigde dijken te verhogen met betonnen muurtjes, die naar hem algemeen ‘Muraltmuurtjes’ werden genoemd. Het eerste muurtje werd in 1906 geplaatst op de dijk van de Zuidhoek van Schouwen. De methode vond in de jaren 1907-1940 navolging in geheel Zeeland. Na de stormramp van 1953 bleek dat de Muraltmuurtjes inderdaad een aantal dijkdoorbraken hadden weten te voorkomen, maar bij veel over-slaand water instabiel werden door erosie van het binnentalud.9

Op Walcheren en Schouwen-Duiveland vormen ook de duinen een onderdeel van de zeewering. Onbeschermd hebben duinen de neiging landinwaarts te verstuiven. Bij Westkapelle waren zij al sinds de zestiende eeuw omgevormd tot een zwaar versterkte dijk. Ook elders zoals bij Zoutelande waren zij zo smal en laag dat kunstmatige versterking noodzakelijk was. Sinds de achttiende eeuw waren op veel plaatsen paalhoofden op het strand geplaatst om afslag van strand en duin te voorkomen. Tussen 1858 en 1878 werden tussen Vlissingen en Oostkapelle 108 paalhoofden geplaatst, waarvan een deel op de plek van oudere hoofden. Te Vlissingen en Domburg werden ook stenen of betonnen duin-voetverdedigingen aangebracht. Op Schouwen, waar de duinen erg breed zijn, vormde de afslag op de meeste plaatsen nog geen probleem. Toch werden uit voorzorg tussen 1860 en 1890 27 strandhoofden aangelegd bij Renesse en enkele bij Westenschouwen. Een zware duinvoetverdediging werd vanaf 1953 aangebracht aan het Noorderstrand tussen Renesse en Scharendijke.10

Dichting van de dijk van de van alsteinpolder bij Hulst na de watersnood van 1906. Za, Zi-iii-379. FOtO s.r. elZiNGa.

30 g e s c h i e d e n i s v a n z e e l a n d i v · v a n a f 1 8 5 0

Destormrampvan1februari1953

De wederopbouw van Zeeland na de Tweede Wereldoorlog was nog in volle gang, toen op 1 februari 1953 de grootste stormramp sinds de zestiende eeuw plaatsvond. Een zware depressie trok over de Noordzee naar het zuiden en stuwde het water tot ongekende hoogten op. De watermassa’s zochten hun weg langs de zeegaten en de rivieren stroomopwaarts. De dijken bleken niet bestand tegen het watergeweld en braken op vele plaatsen door. Binnen enkele uren was de Delta in een rampgebied veranderd.38

In de voorgaande jaren was al gewaarschuwd dat zich een ramp zou kunnen voordoen. In vorige eeuwen had men zich bij het bepalen van de benodigde dijkhoogte laten leiden door de tot dan toe hoogst bekende waterstanden. De toenemende kennis van het getijdenregime en de kansberekening hadden al uitgewezen dat hogere waterstanden dan de tot nu toe bekende mogelijk waren. In augustus 1940 had de Stormvloedcommissie, in 1939 ingesteld door de Minister van Verkeer en Waterstaat, hier al duidelijk op gewezen; in 1944 volgde een tweede rapport, waarin gewezen werd op de te geringe hoogte en sterkte van de dijken. Deze kennis had echter nog niet tot maatregelen geleid, mede door-dat Nederland straatarm uit de oorlog was gekomen en veel geld spendeerde aan de wederopbouw en tot 1948 aan haar militaire aanwezigheid in Nederlands-Indië. De waterstaatsingenieur dr. Johan van Veen, die zich met dit vraagstuk in het bijzonder had beziggehouden, had vele malen tevergeefs aan de bel getrokken.39

Wel waren er al plannen ontwikkeld om verschillende zeegaten af te sluiten om zo tot verkorting van de zeewering te komen. Eén daarvan was het Drie-Eilandenplan, dat afsluiting van het Veerse Gat en de Zandkreek beoogde. Zelfs waren er al stemmen opgegaan om na de voltooiing van de Zuiderzeewerken ook tot algehele afdamming van de Deltawateren over te gaan. Twee plannen waren al uitgevoerd. In 1950 werd de Brielse Maas afgesloten. In 1952 volgde de Braakman; hier werd 27,5 km zwakke dijken vervangen door één stevige dijk van 2,5 km lengte. Het Braakmangebied is door deze afsluiting voor de Ramp van 1953 gespaard gebleven. In september 1952 gaf minister Algera van Verkeer en Waterstaat opdracht om de mogelijkheid van afsluiting van Grevelingen en Oosterschelde te bestuderen. Enkele maanden later werden deze studies door de feiten ingehaald.40

De stormramp was dus veroorzaakt door een combinatie van extreme weersomstandigheden en te zwakke zeeweringen. Al de Eerste Wereldoorlog, vervolgens de crisis van de jaren 1930 en daarna de Tweede Wereldoorlog hadden voor een achterstand in het dijkonderhoud gezorgd. Ook het ingra-ven van bunkers tijdens de laatste oorlog had sommige dijken verzwakt. De omvang en het leed van

de ramp werden echter versterkt doordat dat bevolking en autoriteiten – Provincies, waterschappen, gemeenten, politie – absoluut niet waren voorbereid op de gebeurte-nissen. Een waarschuwingssysteem bestond niet. Wel had het knmi op 31 januari al om 11 uur ’s morgens voor ‘zeer hoog water’ en om 18 uur voor ‘gevaarlijk hoog water’ gewaarschuwd, een term die al in jaren niet gebezigd was. Deze waarschuwing bereikte echter slechts enkelen, vooral omdat het weekend was en de burelen van de autoriteiten dus onbemand waren. Zij had zodoende geen enkel effect. In Kortgene was die dag het nieuwe gemeentehuis geopend en dit werd ’s avonds nog uitbundig gevierd, terwijl bui-ten de kaden al overstroomden. Voorzorgsmaatregelen die nog mogelijk waren geweest, zoals het sluiten van de cou-pures in de dijken, bleven dan ook op vele plaatsen achter-wege. De meeste doorbraken ontstonden echter op zwakke en lage plaatsen in de dijken, waar het water over de kruin

arbeidershuisjes aan de dijk bij Ouwerkerk, na de watersnood van 1953. Gouache van Piet bulthuis (1898-1988). Za, Zi-iii-1290.

31l a n d e n w a t e r

stroomde en het onbeschermde binnentalud aantastte. Hoe verder de dijken van de zee lagen, des te groter werd de opstuwing, zodat veel dijkdoorbraken plaatsvonden langs de smallere, meer in het bin-nenland gelegen wateren: Krammer, Volkerak, Hollands Diep, Merwede en Hollandse IJssel.41

In de nacht van 1 februari braken op veel plaatsen de dijken door en werden talloze mensen in hun slaap verrast. Wie kon, trachtte zich te redden op zolders en daken, maar vele huizen werden snel door het aanstormende water verwoest, vooral op plaatsen vlak achter de dijken waar het water met grote kracht binnenstroomde. De verbindingen met de rampgebieden werden al spoedig verbroken. Ook telefoonverkeer was in vele gevallen niet meer mogelijk. Het eiland Schouwen-Duiveland raakte vol-komen van de buitenwereld afgesloten. Bij het morgenlicht kwam een geïmproviseerde hulpverlening op gang. Men probeerde de mensen in acute nood te redden en zwakke plekken in de binnendijken te versterken, zodat achterliggende polders gespaard zouden blijven. Een gecoördineerde reddings-organisatie ontbrak; veel reddingen waren te danken aan particulier initiatief, zoals van de vissers uit Zierikzee, Yerseke en Urk (die met hun boten in Breskens lagen). Voor veel mensen kwam de redding te laat. Veel slachtoffers vielen pas toen tegen de avond van 1 februari een nieuwe vloed over het land spoelde. Pas op 3 februari werd de situatie enigszins duidelijk en kon systematische evacuatie van de rampgebieden worden aangevat.42

Mevrouw Zoeteman met haar zoontje iek, evacuatie tijdens de watersnoodramp, 1953. De foto werd genomen in de buurt van stavenisse. ©eD vaN wijK/NeDerlaNDs FOtOMuseuM.

45e c o n o m i e

Economie

Willem van den Broeke

In de anderhalve eeuw vóór 1850 was Nederland veranderd van een invloedrijke handelsnatie in een land met weinig economische macht, hoewel de overzeese gebiedsdelen nog enige status gaven. Als deel van Nederland had Zeeland een vergelijkbare ontwikkeling achter de rug, maar het karakter, de intensi-teit en het tijdstip van de economische teruggang verschilden. Van de internationale handel op en door Zeeland was weinig overgebleven en de vanouds sterke landbouw was daardoor de belangrijkste econo-mische sector geworden. Na 1850 gingen de ontwikkelingen in de provincie in een onverminderde vaart door. Net zoals in de rest van Nederland werd de infrastructuur gemoderniseerd, kreeg de landbouw een veel bescheidener rol toebedeeld en kwam de industrie op om na 1960 grotendeels plaats te maken voor de dienstensector. Evenals in andere tijdvakken bewandelde Zeeland echter een eigen weg.

Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Na een korte uiteenzetting over de structurele en conjuncturele economische ontwikkelingen in Nederland en Zeeland volgt een typering van de veranderingen in de infrastructuur in de provincie. Daarin vonden in de onderhavige periode verreikende veranderingen plaats. Daarna wordt een sectorgewijze beschrijving en analyse gegeven van de economische ontwikke-ling van de regio in de periode 1850-2013. De vraag is hoe bepalend de infrastructurele ontwikkelingen waren voor de Zeeuwse economie.

Zeeland,Nederlandendeinternationaleeconomischeontwikkelingeninvogelvlucht

In de periode 1850 tot heden onderging de structuur van de Nederlandse economie ingrijpende veranderingen. Dat veranderingsproces begon omstreeks 1870, raakte rond de eeuwwisseling in een stroomversnelling en bereikte tussen 1950 en 1970 een hoogtepunt. Daarna grepen echter opnieuw structurele veranderingen plaats. In termen van economische groei en ontwikkeling zou men kunnen zeggen dat tijdens de ‘lange’ twintigste eeuw het moderne, industriële grootbedrijf in een relatief korte periode (1880-1920) de rol van de landbouw overnam en die positie tot de jaren zeventig van de vorige eeuw wist te behouden. Sinds die tijd nam de commerciële en zakelijke dienstverlening de leidende rol van de industrie over, terwijl de meeste recente structuurveranderingen zich voltrekken in communicatietechnologie.78

De vraag is in hoeverre de economische ontwikkeling in Zeeland in de pas liep met deze landelijke trend, dan wel een afwijkend patroon liet zien. Op grond van cijfers in onderstaande tabellen kan men concluderen, dat het Zeeuwse beeld op twee onderdelen afweek van het landelijke. Tot in de tweede helft van de twintigste eeuw lag het percentage van de Zeeuwse beroepsbevolking dat in de sector landbouw en visserij werkzaam was ver boven het landelijk gemiddelde. In 1990 was dat verschil nagenoeg verdwenen en was het Zeeuwse percentage vrijwel gelijk aan het nationale. Ook de nijverheidssector vertoonde een afwijkend patroon. Tot 1960 lag het percentage van de beroeps-bevolking werkzaam in de nijverheid ver beneden het landelijke gemiddelde. In 1990 en 2011 werk-ten in Zeeland echter verhoudingsgewijs meer mensen in de industrie dan in Nederland als geheel. Terwijl in Nederland het aandeel van de nijverheid na 1960 sterk afnam, was in Zeeland sprake van stabilisatie. Pas na 1990 is in de provincie een duidelijke procentuele teruggang van de nijverheid

< verbeteringen in de fruitteelt leidden – ondanks een afname van het areaal aan fruitbomen – sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw tot een toeneming van de productie. Op de fruitveiling te Kapelle-biezelinge werd het aanbod met behulp van nieuwe technologie snel en ade-quaat geveild (1966). © aart KleiN/NeDerlaNDs FOtOMuseuM.

2

352 c o l o f o n

Geschiedenis van ZeelandverschijnttergelegenheidvanhettweehonderdjarigbestaanvandeprovincieZeelandin2014.

Geschiedenis van ZeelandkwamtotstandonderauspiciënvandeStichtingHisto-rischOnderzoekZeeland(shoz)enhetOnderzoekinstituutvoorGeschiedenisenCultuur(ogc)vandeUniversiteitUtrecht.

HetwetenschappelijkonderzoekendeuitgavezijnfinancieelmogelijkgemaaktdoorhetprovinciaalbestuurvanZeeland.

Uitgave wbooks,Zwolleinfo@wbooks.comwww.wbooks.comi.s.m.OnderzoekinstituutvoorGeschiedenisenCultuurvandeUniversiteitUtrechtendeStichtingHistorischOnderzoekZeeland

RedactieDr.Paul.Brusse,coördinatoren

eindredacteurProf.dr.PeterHenderikx,redacteur

deel1Prof.dr.WijnandMijnhardt,redacteur

deel2Dr.JeanineDekker,redacteurdeel3Dr.JanZwemer,redacteurdeel4

BeeldredactieDrs.KatieHeyning

Redactieraaddr.BertAltena

(ErasmusUniversiteitRotterdam)prof.dr.BasvanBavel

(UniversiteitUtrecht)drs.MarliesJongejan

(ZeeuwseBibliotheek,Middelburg,shoz)

dr.HannieKool-Blokland(ZeeuwsArchief,Middelburg,shoz)

drs.RoelofKoops(shoz)

prof.dr.PimKooij(emeritushoogleraarUniversiteitGroningenenWageningenUniversity)

prof.dr.PietLeupen(emeritushoogleraarUniversiteitvanAmsterdam)

drs.AlbertMeijer(ZeeuwsArchief,Middelburg)

dr.JanParmentier(MuseumaandeStroom,Antwerpen)

prof.dr.MaartenPrak(UniversiteitUtrecht)

dr.JanReijnders(UniversiteitUtrecht)

prof.dr.MarleenvanRijswick(UniversiteitUtrecht)

prof.dr.NiekvanSas(UniversiteitvanAmsterdam)

VormgevingRiesenkind,’s-Hertogenbosch

CartografieRichardBos,Wergea

Fotografie zA en zmIvoWennekes,Middelburg

©2014wbooks/OnderzoekinstituutvoorGeschiedenisenCultuurvandeUniversiteitUtrecht/deauteurs

Allerechtenvoorbehouden.Nietsuitdezeuitgavemagwordenverveelvou-digd,opgeslagenineengeautomatiseerdgegevensbestand,ofopenbaargemaakt,inenigevormofopenigewijze,hetzijelektronisch,mechanisch,doorfoto-kopieën,opnamenofopenigeanderewijze,zondervoorafgaandeschriftelijketoestemmingvandeuitgever.

Deuitgeverheefternaargestreefdderechtenmetbetrekkingtotdeillustratiesvolgensdewettelijkebepalingenteregelen.Degenendiedesondanksmenenzekererechtentekunnendoengelden,kunnenzichalsnogtotdeuitgeverwenden.

Vanwerkenvanbeeldendekunstenaarsaangeslotenbijeencisac-organisatieishetauteursrechtgeregeldmetPictorightteAmsterdam.©c/oPictorightAmsterdam2014.

isbn9789040008429nur693

c o L o f o n