filosofie (michaël)
TRANSCRIPT
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 1/57
Definitievragen filosofie
1. Egologie – het is een vorm van denken die het ego, het autonome “ik” als centrale
instantie beschouwt. Levinas is degene die dit term gebruikt i.v.m. zijn kritiek op het
steeds proberen in te kapselen van een Ander in de eigen filosofie. In de westerse
denktraditie is dit al sinds Descartes gaande. Het ik in het centrum, de medemens is
enkel een belemmering voor de eigen ontplooiing. Het omgekeerde ervan noemen
we ontologie, waar het “ik” juist onderworpen wordt aan het allesomvattende Zijn, het
(nood)lot.
2. Alteriteit – in zijn werk “Totalité et Infini” verbreedt Levinas zijn fundamentele
kritiek (geen ruimte voor een “ander”) tot de totale wijsgerige traditie. In het westerse
traditie is er volgens hem “geen begrip geweest voor een ander”. Het westers denken
probeert volgens hem steeds de zaken die anders zijn tot iets beheersbaars te
reduceren. Volgens Levinas is het zo door de invloed van het antieke Griekse
denken. Alteriteit kan gedefinieerd worden als het onophefbaar anders zijn van een
ander. De ander is nooit door mezelf in te sluiten in een zelf ontworpen systeem en
wordt daarom door Levinas omschreven als het “oneindige”. In datzelfde context
geeft hij een fenomenologische omschrijving van het “gezicht van een andere”. De
verschijning van het weerloze gelaat van de andere kan mij ertoe bewegen de zorg
voor het eigen zijn te vergeten. Op die manier laat Levinas zien hoe een andere
appel kan doen op mijn verantwoordelijkheid.
3. Exterioriteit – naast de totalisatie, dat betekent dat we de andere erkennen als
volstrekt anders, als een vreemdeling die ik nooit zal kunnen vatten, als diegene die
buiten mijn begripsvermogen valt, als diegenen die altijd anders is dan wat ik van
hem ken voorstellen. Als deze eigenschappen vat Levinas onder het begrip
“Exterioriteit”. Wat betekent de Exterioriteit van een ander nog meer, is dat zijn
betekenis niet ken ontlenen aan de context waarin hij verschijnt. Hij heeft betekenis
en zin uit zichzelf. Dit toont het verschil tussen een ding en een mens. Een ding krijgt
betekenis doordat ik er een plaats binnen een bepaalde context geef. Het is niet zo
met een persoon – de andere openbaart aan mij zijn zin en betekenis. Door deze
wezenlijke en absolute Exterioriteit ontsnapt de ander voortdurend aan mijn kennen.De dingen zijn extern “aan mij” want ze liggen fysiek buiten mij. De dingen hebben
1
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 2/57
“kwalitatieve Exterioriteit” – een ding kan ik steeds beter analyseren en kennen. De
andere blijft “de grote onkenbare”, die steeds weer anders is. Ik kan heb nooit
volledig in mijn macht hebben of hem volledig kennen en begrijpen. Zelfs onze
naasten zijn “vreemden” voor ons. Daarom moeten we openstaan voor die ander als
ander en hem niet in onze egocentrische totalisatie herleiden tot wat we van hem
voorstellen. Exterioriteit van een ander komt best tot uiting in het galaat van een
ander.
4. “Seinsvergessenheit” – is wat Heidegger zelfs na zijn emeritaat, de
techniekaanbidders – degenen die zich blind blijven staren op het concrete en
maakbare voor blijft waarschuwen. Het heersen van de uit-dagende techniek ziet hij
als een gevaar, maar zegt ook “Wo die Gefahr ist, wächt das Rettende auch” en “Nur
ein Gott kann uns retten” (in zijn interview in Der Spiegel).
5. Subjectivisme – wordt ook “constructivisme” is een wereldbeschouwing die in het
“subject” de grondslag zoekt van alle maat en weet. Bij subjectivisme gaat me ervan
uit dat de kennis die men heeft, men allen gekregen ka hebben door de dagelijkse
ervaringen die men opdoet. De mening en de eigen standpunt zijn van belang voor
dit denken. Subjectivisme zegt dat de normen en de waarden van persoon
verschillend zijn en worden van binnenuit verkregen.
6. Objectivisme – kan verdeeld worden in “epistemologisch” en “moreel”
objectivisme.
“Moreel” objectivisme is de stelling dat morele kwaliteiten als “goed” en “kwaad”,
eigenschappen van de realiteit zijn.
“Epistemologisch” objectivisme houdt zich bezig met de vraag of men kennis kan
verwerven en hoe. De objectivisten zijn van mening dat de kennis alleen kan
gevonden worden door logica te gebruiken. Deze moet toegepast worden op de
gegevens die verworven zijn door de zintuigen. Het objectivisme verwerpt de
gedachte dat kennis verworven kan worden door intuïtie of gevoel. Ook de meningen
hebben geen zeggingskracht als deze niet gebaseerd zijn op rede.
7. “Gesloten bewustzijn” – (Descartes) de hedendaagse fenomenologische traditieduidt de opvatting waarbij om het “cogito” als een denkende substantie te begrijpen,
2
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 3/57
elke mogelijkheid tot een relatie met een object uitgesloten wordt als “gesloten
bewustzijn”. Voor een gesloten bewustzijn kan elke verwijzing naar een “buiten”
slechts als een tweede, van een “binnen” afgeleid denkmoment tot stand komen.
Hier stelt zich m.a.w. “het probleem van de brug”: de brug tussen “ik” en de “wereld”
blijft problematisch. Uitgaande van een gesloten bewustzijn, kan het probleem van
de buitenwereld zich eigenlijk zelfs niet stellen: ofwel is er een gesloten bewustzijn
en dan geen buitenwereld, ofwel os er een wereld meer dan geen gesloten
bewustzijn.
Voor fenomenologie is het probleem van de brug een pseudoprobleem dat enkel
opduikt, wanneer men van een bepaalde positie uitgaat.
8. “Open bewustzijn” – (Husserl) wanneer we het bewustzijn als een “open
bewustzijn” denken – gericht op intentionaliteit, dan verdwijnt dat probleem. Het
bewustzijn is altijd bewustzijn van iets. Het is fout te denken dat het bewustzijn eerst
op zichzelf bestaat en dan in contact treedt met de buitenwereld (zoals Descartes
had gesteld). Integendeel: de gerichtheid op de buitenwereld (intentionaliteit) is
precies het wezen van het bewustzijn.
Intentionaliteit houdt in dat (1) het bewustzijn “open” is: niet gericht op zichzelf of op
eigen inhouden, maar op wat niet het bewustzijn is. (2) Het “ik” begrijpt zichzelf
daarbij als subject enkel en alleen voorzover het zichzelf ervaart als “niet-het-ander-
van-het-bewustzijn”. Zo breekt (Husserl) de moderne idee (van Descartes) dat het
bewustzijn enkel zijn bewustzijnsinhouden (voorstellingen) kent. We kunnen de
wereld niet via onze voorstellingen ervan: we hebben geen kleurvoorstellingen of
geluidsvoorstellingen, maar we zien gekleurde dingen en horen geluid. Het is zo dat
het bewustzijn een eigen ideële voorstellingswereld bevat, maar dat is niet de
primaire act van het bewustzijn. Eerst is er de onmiddellijke betrokkenheid op de
leefwereld en pas daarna wordt er een ideële wereld van voorstellingen
geconstrueerd.
9. Intentionaliteit – volgens E. Husserl bestaan de voorwerpen en objecten niet als
zodanig, maar verschijnen door middel van hun voorwerplelijkheid aan ons
bewustzijn. De gerichtheid van het bewustzijn op deze voorwerplelijkheid, noemt
Husserl intentionaliteit. In zijn werk “Logische Untersuchungen” noemt hij dezeintentionaliteit het onontbeerlijke uitgangspunt van de fenomenologie.
3
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 4/57
10. “Transcendentale reductie”– is een filosofisch en fenomenologisch begrip. Het
betekent dat je de wereld ontdoet van meningen, theorieën, vooroordelen etc. en
alleen nog kijkt naar hoe de dingen aan jou verschijnen in hun meest zijnde vorm.
Hierbij mag je niet ontkennen dat de natuurwetenschappelijke ideeën over een object
bestaan, maar men moet actief besluiten er geen gebruik van te maken. Dat wil
zeggen dat de ideeën en vooroordelen een object voor minder complete en juiste
interpretatie vatbaar maakt. Deze methode werd geïntroduceerd door E. Husserl.
11. “Eidetische reductie” – Husserl ging fenomenologisch reductief te werk, hier
gebruikte Husserl ook de term “Wesensschau” voor, waarmee het vatten van het
wezenlijke, essentiële der dingen bedoeld wordt, zonder daarbij gebruik te maken
van een rationeel, idealistisch of empirisch “filter”. M.a.w. een onbevoordeelde
benadering van de wereld zonder deze op enigerlei wijze te interpreteren, waarbij de
wereld zelf tot fenomeen werd. Het is een belangrijk begrip in de fenomenologie van
Husserl. Deze houding resulteerde in eidetische reductie – daar waar in de
fenomenologische visie object en subject niet gescheiden kunnen worden, richt zich
het subject in zijn denken niet op een concreet voorwerp als te onderzoeken object,
maar op de structuur van zijn eigen denken en op de structuren van het object dat
het denkt. Dat was volgens Husserl nodig om de algemene vorm van de dingen te
kunnen herleiden tot een essentiële, onmiddellijke aanschouwing.
12. “Fenomenologische reductie” – Husserl heeft in de jaren ’20 de filosofische
methode van “fenomenologische reductie” ontwikkeld. Via de reductie zou men tot
een “zuiver” begrip van de dingen in de wereld kunnen komen. Zuiver in de zin dat
men de verschillende werkelijkheidstoestanden van een ding (een situatie, een
fenomeen) kan onderscheiden. En dat door niet zozeer door op de dingen zichzelf te
letten, maar door de analyse en waarneming van de dingen, de organisatie van de
manier waarop je de dingen waarneemt, de manier waarop je de dingen ziet. Door af
te zien van alle voorkennis die men van de fenomenen heeft (de al aanwezige
vooroordelen, kennis, “het weten hoe het in elkaar zit” etc.), kan men ontdekken hoe
men de fenomenen in ons bewustzijn construeert. Zo kan men op een andere,
nieuwe manier naar de dingen kijken. Hierdoor zal men ook beginne te begrijpen dater meerdere manieren bestaan om naar de dingen te kijken.
4
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 5/57
13. “Ontologische differentie” – is een term die het onderscheid tussen het zijn en
de zijnden aanduidt. Volgens Levinas gaat dit als volgt:
Een zijnde heeft zich gedifferentieerd van het zijn, of is er uit gerezen. Het zijn
kan men zich hierbij voorstellen als een onvormelijke zee, een neutraat iets.
Het zijnde is dan een vorm die uit de zee is gerezen, die zijn eigen stem
verheft, die een kant kiest en zich onderscheidt.
o Het zijnde ondervindt steeds een terugwerkende kracht van het zijn, omdat
het zijnde-zijn energie vereist, om de vorm in stand te houden.
Het zijnde kan hier tegenin gaan door energie naar zich toe te trekken, door
macht uit te oefenen ook over zijn omgeving.
Als het te veel doet, gaat de omgeving steeds meer worden zoals het zijnde
zelf. Het omringende zijnde wordt als het zijnde zelf, zoals er weer geen
onderscheid meer is – het zijnde wordt weer zijn.
Hierbij zoekt men naar het optimum dat een tegenbeweging veronderstelt –
een respect voor de ander, een in waarde laten van een ander, zodat er nog
iets anders kan bestaan dat niet tot ons gereduceerd wordt.
14. Deconstructie – dit filosofisch begrip is ontstaan naar aanleiding van de kritiek
op het structuralisme (taal wordt opgevat als een structuur waarin vormen op
systematische wijze met elkaar verbonden zijn en ermee de corresponderende
betekenis bijgevolg voortvloeit). J. Derrida is degene die de basis voor
“deconstructie” gelegd heeft. Zijn gedachtegang achter de deconstructie is dat men
de westerse metafysica kan blootleggen door het te “deconstrueren” van de logica
ervan. Deconstructie is op zich geen methode, want volgens Derrida deconstrueert
een tekst zichzelf, door zijn interne logica. In de literaire of filosofische teksten vindt
men (schijnbare) tegenstellingen en tegenstrijdigheden, het deconstrueren van de
tekst laat zien in welke mate deze tegengestelde begrippen vervlochten zijn.
Deconstructivisme van Derrida heeft zowel in de kunst (architectuur- en
designvorming – deze stroming in de hedendaagse architectuur gaat ervan uit dat de
maatschappij verwarrend en onzeker is. Men probeert dat ook in de bouwwerken tot
uiting te laten komen. Deze architecten vinden ook dat de functie de sfeer van het
5
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 6/57
gebouw bepaalt, bv. Guggenheimmuseum in Bilbao in het Baskenland, Spanje) als in
de sociale wetenschappen en in de literaire kritiek heeft een sterke
invloed gekend.
15. Modernisme – is een verzamelnaam voor vernieuwde stromingen in de kunsten
en de maatschappij tijdens de eerste helft van de 20ste E. Het modernisme is
voortgekomen uit de Verlichtingsidealen. De moderne mens ziet vooruitgang als dé
zin van het bestaan en gelooft in een aantal idealen, waardoor hij zijn wereld
“controleerbaar” maakt. Modernisme uitte zich op alle maatschappelijke vlakken:
Literatuur : expressionisme, futurisme, surrealisme etc. met de schrijvers zoals
J. Joyce behoren tot modernisme. Kenmerkend hiervoor is het gebruik van
niet traditionele technieken (bv. montage). De schrijvers doen aan zelfreflectie
en vinden dat alle kennis afhankelijk is van het ingenomen standpunt. Ze
willen de gevestigde idealen doorbreken en zoeken een nieuwe verklaring
voor de verschijnselen en een andere zingeving.
Kunst & Muziek : men zocht antwoorden over de aard van de kunst en het
leven. Men was experimenteel, radicaal, readymade etc. Men deed onderzoek
naar de experimentele nieuwe vormen.
Maatschappelijk streven : gerichtheid op vernieuwing, het moderne, de
moderniteit en emancipatie. Men kreeg het idee dat men als maatschappijn
ergens naartoe streef, nl. naar meer gelijkheid, vrijheid, redelijkheid en
menselijkheid;
- wetenschap is een goede basis om de kennis erop te baseren;
- men wordt steeds redelijker en neemt vele beslissingen bij consensus;
- men zet zijn kennis in om de maatschappij te verbeteren;
- de mens is het subject dat op een rationele wijze richting geeft aan de gewenste
maatschappelijk ontwikkelingen die nu als een doelgericht proces worden gezien;
Theologie & Filosofie : historisch-kritische hermeneutiek van Bijbelse en
geloofsgeschriften en individuele geloofservaring.
- men wou de kerkelijke boodschap verzoenen met de actuele wetenschappelijke
ontwikkelingen, filosofie en maatschappij;
- men bestreed de historiciteit van de dogma’s en het supernatuurlijke;
- “historicisme” werd een kenmerkende element van het modernisme;
6
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 7/57
- men erkende dat ook andere tradities, zowel godsdienstige als culturele hun
waarden hadden;
16. Postmodernisme - is een stroming in de filosofie en in de kunst, die gezien
wordt als reactie op en een radicale afscheuring van het modernisme. Toch heeft
postmodernisme verschillende elementen van het existentialisme (Individuele
vrijheid, verantwoordelijkheid en subjectiviteit – persoonlijk oordeel en zienswijze van
een individu hebben betrekking op de persoonlijke zienswijze en smaak, vooropstelt.
In de afwezigheid van de transcendente god, wordt de mens uitgedaagd om eigen
ethos op te bouwen, eigen vrijheid te gebruiken) overgenomen. Daarom lijkt de naam
“postmodernisme” niet zo goed gekozen, omdat het prefix “post” meestal op een
voortvloeiing uit het modernisme wijst, terwijl het helemaal het tegengestelde is.
“Anti” zou hier eerder op zijn plaats zijn. De kenmerken zijn:
=> De begrippen zoals de “waarheid” en “authenticiteit” worden in twijfel getrokken.
Dit resulteert (o.a. in de beeldende kunst) in de ironie.
=> In de filosofie verkondigt men het einde van de grote verhalen.
=> De postmodernistische filosofen houden zich nog meer bezig met “taalkritiek”
(geïnspireerd door Lyotard).
=> De kenbaarheid van de wereld wordt meer op de helling gezet.
- postmodernisten gaan van een gebrekkige fundering van de kennis uit – er is geen
geprivilegieerde methode om de toegang tot de werkelijkheid te krijgen.
- het menselijke subject is niet autonoom, maar wordt medebepaald door het
onbewuste, emoties, anderen en taal.
- het subject staat niet meer centraal, dit brengt mee dat de mens irrationeel is. Men
kan niet tot consensus komen omdat de taal een gebrekkig instrument is, er is een
onophefbare pluraliteit van denken.
- volgens de postmodernisten bestaat de kennis vooral uit gedachteconstructies. De
“waarheid” als zodanig bestaat niet als zodanig.
- men relativeert de mogelijkheid om in te grijpen o.w.v. een doel. Dit beperkt de
mogelijkheden tot de maakbaarheid. Men begrijpt dat de vooruitgang ook slecht
relatief mogelijk is en dus ook begrensd.
- men denkt niet meer dat men via de kunst de wereld kan verbeteren (kampbeulen
van nazi-Duitsland konden na een werkdag nog steeds van klassieke muziekgenieten).
7
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 8/57
=> In beeldende kunst zien we ook nieuwe stijlen ontstaan zoals deconstructie (A.
Warhol).
=> Postmoderne filosofie is zeer controversieel – men leverde diverse kritiek op de
wetenschappen (fenomenologen Husserl, Heidegger, Wittgenstein, Lyotard).
Volgens hen doet de relativering van de wereld fragmentatie ontstaan, waardoor de
wereld als ding op zich niet meer bestaat – elkeen leeft in zijn eigen “fragment” van
werkelijkheid.
=> 3 problemen die de postmodernisten in de filosofie inzien:
1.) Het “lege nest-syndroom” – de dochterwetenschappen van de filosofie hebben
zich zelfstandig als de moeders van alle wetenschappen gedragen.
2.) Vooruitgang van de aparte wetenschappen, heeft de onderlinge communicatie
moeilijk gemaakt. Wat rest als taak voor filosofie? Moet ze wetenschapsfilosofie
worden?
3.) De samenleving is verdeeld in 3 grote stromingen die een nadelig effect hebben
op de wereld en op de mens. De economie reduceert alles tot koopwaar; de
wetenschap maakt alles tot objecten die kunnen worden onderzocht en de mens
wordt een middel om de wetenschap te ontwikkelen; de techniek maakt de mens tot
het verlengstuk van de wetenschap en techniek, waardoor de afhankelijkheid
ontstaat.
- Filosofie rest niets meer dan kritiek te leveren op de maatschappij en te hopen de
emancipatie van de mens t.o.v. wetenschap en techniek te bewerkstelligen.
17. Nihilisme – is een filosofische visie die zegt dat niet allen het bestaan geen
betekenis en waarde heeft, maar dat er ook geen betekenis aan te geven is.
Nihilisme wordt vaak verbonden met de Duitse filosoof F. Nietzsche, die het als eerst
bestudeerde. Hij verwierp het bestaan van elke perfecte bron van het absolute en
transcendentale waarden. Nietzsche zelf had een vrij gecompliceerde verhouding
met het nihilisme blijkt o.a. uit zijn uitspraak dat “waarheden zijn illusies, waarvan we
vergeten zijn dat ze dat zijn”. Volgens Nietzsche wordt nihilisme gekenmerkt door:
- ongeldigheid van moraal: morele waarden hebben geen absolute waarde, moraal is
subjectief.
- ongeldigheid van waarheid: waarheid is subjectief en objectieve eeuwige
waarheden zijn niet kenbaar.- er is geen God: eeuwige macht bestaat niet, de mens is alleen.
8
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 9/57
- eeuwige herhaling: de geschiedenis heeft geen doel.
=> Door Übermensch te worden kan de mens uit het nihilisme ontstaan.
18. Religie – is één van de vormen van de zingeving, of het zoeken naar
betekenisvolle verbindingen etc. waarbij meestal een hogere macht of Opperwezen
centraal staat. In bredere zin, duidt dit term op een meer algemene vorm van
spiritualiteit met betrekking tot de zin van het leven in relatie tot essentie of entiteit.
Het gaat daarom niet noodzakelijk om een identiteit, een persoon. Religie is een
menselijk verschijnsel dat zijn oorsprong vindt in het bewustzijn van zijn
eigenstandigheid. Een individu is gedoemd eenzaam te zijn, met behulp van religie
probeert hij zich te verbinden met de ander en de wereld en probeert een verklaring
te bieden voor deze “breuk”. Religie kan dus enerzijds gezien worden als een poging
van de mens de wereld en zijn bestaan te verklaren en anderzijds om een mystieke
ervaring te herbeleven, om zich verbonden te voelen met een medemens. Om van
religie te spreken hoeft men geen god te aanbieden, bv. een discotheek is ook een
religieus gebeuren.
19. Godsdienst – woorden “godsdienst” en “religie” worden vaak samen of door
elkaar gebruikt terwijl ze niet zelfde betekenis hebben, ook al zijn ze met elkaar
verbonden. Godsdienst is een religie, maar religie is niet noodzakelijk godsdienst.
Godsdienst ontstaat, wanneer er zich gebruiken en rituelen ontwikkelen rond een
religie, met als doel om samen een “hogere wezen” te aanbieden, waarin men
gelooft. Wanneer er zich ook nog specialisaties tussen de verschillende
geloofbeoefenaars ontstaan, krijgt men een Kerk. Om van een religie te spreken
heeft men geen godheid nodig, men hoeft zich slechts “verbonden”, door
bijvoorbeeld gelijkaardige interesses, (maar daarom niet “onderworpen” aan een
god) te voelen als een groep. Voorbeeld van een religie is Boeddhisme. Een
voorbeeld van een godsdienst is christendom.
20. Projectie – is een term uit de psychologie, die door o.a. Freud bestudeerd werd.
Volgens hem hangt het begrip “schaduw” zeer nauw met het begrip projectie.
Projectie is een soort “afweermechanisme” tegen de negatieve emoties en ons eigentekortkomingen, die we niet willen erkennen als de onze. Door deze “schaduwzijde”
9
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 10/57
op een ander te projecteren, verlegt men ons innerlijk conflict en dus ook de oorzaak
van onze negatieve gevoelens. Een passend citaat hierbij zou die van F. Nietzsche
zijn: “Hij die met monsters vecht, moet er op toezien dat hijzelf geen monster zal
worden. En als je maar te lang in de duisternis staart, zal de duisternis ook in jou
staren.”
C.G. Jung (Zwitserse psychiater en psycholoog; grondlegger van de analytische
psychologie; had veel respect voor Freud, maar ook vele twijfels over zijn denkbeeld
dat neurosen allemaal te herleiden zijn tot seksuele trauma’s of seksuele verdringing;
Jung beschreef Freud als een dogmatische kerkvader en niet als een
wetenschapper) definieert ook de verliefdheid als een “projectie”, nl. de projectie van
je eigen tekortkomingen op de ander. Dit uit zich bv. in een klein persoon die graag
een groter en sterker persoon naast hem/haar heeft om zich beschermd te voelen.
Projectie is geen onbekend fenomeen en dit blijkt goed uit de uitdrukkingen zoals:
“Wat je zegt dat ben je zelf”. Maar projectie is veel meer. Zo stellen sommige
hedendaagse filosofen dat zo goed als alles in de wereld bestaat uit onze projecties.
Volgens hen kan men niets bekijken zonder het op een of andere manier te
beïnvloeden. Volgens de filosofen bestaan vele objecten (zelfs situaties) niet voor ze
door een bewustzijn (een persoon bv.) worden waargenomen. Hierbij projecteert het
bewustzijn zijn opvattingen op datgene wat het waarneemt en schept zo zijn eigen
werkelijkheid, maakt haar minder objectief. Op die manier is alles een projectie en
een mens is een projecterend wezen, dat elke moment van zijn werkelijkheid schept.
21.Vervreemding – is een begrip dat door K. Marx en Hegel (en Feuerbach) werd
voorgesteld en dat betekent da de mens zich niet meer één voelt met de
maatschappij en zijn werk. Volgens Marx is vervreemding te wijten aan het
kapitalistisch systeem. Volgens Marx is de vervreemding ontstaan omdat er een
verschil bestaat tussen de arbeiders en de kapitalisten.
=> Arbeider controleert het productieproces niet, maar wordt gecontroleerd. Hij
verkoopt zijn arbeid => Een grote deel van de meerwaarde gaat verloren, omdat de
arbeider er geen voldoening aan beleeft om deze zaak te produceren => Er is geen
creativiteit meer toegestaan, omdat de arbeider de wil van de kapitalist volgt.
=> Men vervreemdt zich ook van de maatschappij omdat de sociale contacten steeds
beperkter worden en het financieel aspect steeds belangrijker.
10
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 11/57
Volgens Hegel is het “ander” gewoon een ontwikkeling van het “zelf”. Hegel legde
ook nadruk op de volledige onderwerping van het individu aan de arbeidsdeling in
een kapitalistische samenleving, waardoor de menselijke ontwikkeling wordt
onderdrukt. De mechanisering die bedoeld is om de mens van zijn werktuigen te
bevrijden, maakt hem nog meer tot een slaaf. De mens vindt zichzelf niet meer terug
in de wereld die hij gemaakt heeft, waardoor ook zijn gedachten afstand nemen van
de realiteit. Dit leidt tot een “ongelukkig bewustzijn” en frustraties.
Men spreekt over “zelfvervreemding”, waarbij de mensen zichzelf in de abstracties
verliezen
22. Ideologie – is een geheel van ideeën over een bepaald aspect van het leven
(neem bv. politiek of economie). Ideologieën kunnen ook zeer algemeen van aard
zijn. De meeste ideologieën zijn totalitair (geloven een uiteindelijk antwoord op bijna
alle menselijke vragen en problemen gevonden te hebben) of worden door hun
aanhangers zo beleefd en ervaren. Vele menselijke groepen zijn gebaseerd op en
rond een bepaalde feitelijke ideologie, dat bewijst dat mensen sociale wezens zijn.
Godsdienst is een ideologische vorm, net als de wetenschappen, de kunsten en de
filosofie.
23. Immanent – van “immanentie” is een term dat veel in de theologie wordt
gebruikt, wanneer men het over God heeft. Bv. “immanentie van God” betekent dat
God constant dicht bij ons aanwezig is als een innerlijke drijvende kracht, waar de
gehele schepping mee doordrongen is. Deze staat tegenover de “transcendentie van
God” – Hij staat ver van ons.
Immanentie betekent ook dat God de schepping en de gebeurtenissen tot nu toe wil
en zal beïnvloeden – deïsme (God is na de schepping niet meer actief aanwezig). In
de filosofie heeft de term “immanent” van Scotus een evolutie gekend waardoor het
is komen los te staan van de theologie. Voor Hegel is de “wereldgeest” een
immanente ratio. Immanentie bij Marx impliceert het noodzakelijke bestaan van het
“kwaad” onder de vorm van de klassenmaatschappijen, dat nodig is om de
menselijke krachten te bundelen en klaar te maken voor het communisme.
24. Monisme – vanuit het filosofisch standpunt gezien is “monisme” een overtuigingdat er maar één iets bv. werkelijkheid bestaat. Deze term werd door Ch. Wolff
11
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 12/57
geïntroduceerd. Dit begrip gebruikte men vooral in de ontologie, waarbij het
betekende dat er slechts één zijnde is (substantieel monisme). Er bestaat ook
attributief monisme, dat zegt dat er slechts één soort zijnde is. Bijvoorbeeld
Parmenides is ook een filosoof die maar één zijnde erkende, dat onveranderlijk en
ondeelbaar is. Attributief monisme (hierbij ook fysisch monisme) vindt men
bijvoorbeeld bij de atomisten voor wie alles uit atomen bestond – kleine ondeelbare
stukjes materie. Spinoza die zegt dat het universum één goddelijk geheel is, is een
monist. Voor hem is alles één, maar bestaat uit een ontelbaar aantal aspecten,
waarvan men maar enkele kent.
Monisme is een vorm van denken, waarbij men stelt dat het lichaam en de geest één
geheel vormen. Aristoteles was bijvoorbeeld een monist.
25. Materialisme – herleidt al het in de werkelijkheid aanwezige tot materie. Vanuit
wetenschappelijk perspectief worden de objecten tot materie gereduceerd. Soms
bedoelt men met “materialisme” ook een houding die elke filosofie verwerpt. Een
materialist gaat ervan uit dat we alle fenomenen die zich in de wereld voordoen
uiteindelijk het best kunnen verklaren door ervan uit te gaan dat alles in die wereld
zich gedraagt volgens een samenhangend geheel van wetten die men inde
natuurwetenschappen bestudeert. Het materialisme is een monisme; dat betekent
dat er 1 samenhangend geheel van objecten en wetten bestaat. Wanneer een
materialist met een reeks fenomenen te maken heeft zal hij proberen te zoeken hoe
die een plaats kunnen vinden in dat samenhangend geheel van de
natuurwetenschappen. De basismotivering van een materialist is zijn opvatting over
wat een verklaring is. Een verklaring is des te krachtiger, naarmate het blijkt dat men
een steeds groter aantal fenomenen uit een eenheidstheorie kan afleiden. In de loop
van de wetenschappelijke ontwikkeling werd dit bevestigd. Tegenover het monisme
staat dualisme dat zegt dat er behalve de natuurwetenschappelijk verklaarbare
dingen ook andere – geestelijke dingen, - bestaan die eigen wetmatigheden hebben.
26. Naturalisme – is een filosofische stroming die verdergaat op het materialisme en
die de wereld als een natuurlijk gebeuren ziet. Naturalisme probeert een strikt
“natuurlijke” interpretatie van de werkelijkheid te geven. “Bovennatuurlijke”
verklaringen worden zoveel mogelijk uitgesloten. In de wetenschappen is menvoornamelijk aanhanger van het naturalisme. Wanneer men bijvoorbeeld een
12
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 13/57
naturalistische visie heeft op ethiek, is men van mening dat men waardeoordelen
(uitspraken over wat is “goed” of “kwaad”), uit feiten afleiden kan, die eventueel
wetenschappelijk kunnen worden vastgesteld. Het betreft dan vooral de feiten die
over de menselijke natuur handelen. Zo kan een naturalist redeneren, dat gezien de
mens een sociaal wezen is, is het goed om een sociaal gedrag te vertonen en dat
asociaal gedrag slecht is. Volgens D. Hume is dit soort redenering een
droogredenering is.
27. Postulaat – is een ander woord voor een “axioma”. Er zijn bijvoorbeeld “De 5
postulaten van Euclides”, waarmee de grondslagen van de meetkunde worden
gelegd. (Bv. “Alle rechte hoeken zijn congruent”, “2 punten kunnen door een rechte
lijn worden verbonden” etc.)
28. “Vernuft” – is “rede”, het staat voor het menselijk denkvermogen. In de ME
filosofie (navolging van Aristoteles) was dat het vermogen dat de mens van de dieren
onderscheidde. De Rede nam een belangrijke plaats in de Verlichting. Het zuivere
gebruik van verstand en rede zal volgens de verlichtingsfilosofen leiden tot een
Verlichte samenleving. I. Kant maakt is zijn “Kritik de reinen Vernuft” een
onderscheid tussen het vermogen van de rede en het vermogen van het verstand.
Het verstand, zo zegt Kant, is het “vermogen der regels” ofwel het “vermogen om
middellijke afleidingen te maken”.
29. Fenomenologie – is een stromin in de filosofie die van de directe intuïtieve
ervaring van de verschijnselen (fenomenen) uitgaat en zo de essentie van deze
ervaringen probeert af te leiden. Fenomenologie is vooral gebaseerd op E. Husserl
en wordt gezien als kritiek op de vervreemding van de mens. Door de rationalisering
en ontheiliging van de wereld, is men een belangrijke en voor de hand liggende bron
van informatie kwijt nl. de informatie die men via de directe waarneming van de
wereld verkrijgt. Husserl verzette zich met zijn fenomenologie tegen het empirisme
en het rationalisme. Volgens hem zijn noch de ervaring, noch de rede de ware bron
van kennis.
Husserl werkte “fenomenologisch reductief” – een onbevooroordeelde benadering
van de wereld, zonder deze enige interpretatie te geven, waarbij de wereld zelf eenfenomeen werd. M. Heidegger ontwikkelde deze fenomenologische gedachte verder.
13
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 14/57
In de natuurwetenschappen spreekt men van een fenomenologie, wanneer men een
verschijnsel zo grondig en nauwkeurig mogelijk probeert te beschrijven, maar niet
meer. Men formuleert hierbij geen theorieën van de waargenomen verschijnselen.
Men spreekt ook van de “fenomenologie van de religie” waarbij het principe is om
geen oordeel te geven over het te beschrijven fenomeen. Men probeert alleen een
verklaring van dat fenomeen te geven. Men beschrijft alle a.h.v. de categorieën om
op die manier beter te kunnen vergelijken zonder dat er een discussie over het
waarheidsgehalte zal ontstaan. De neutraliteit van deze aanpak is ook zijn grote
voordeel.
30. Regulatief – het begrip “regulatief” wordt door I. Kant gebruikt om zijn ideeën
aan te duiden, hij noemt ze ook “regulatieve beginselen”. Dit betekent dat de rede
leidt het verstand op eenzelfde manier als verstand de zinnelijkheid. De rede geeft
het verstand alleen de “regels” die zeggen hoe het tewerk moet gaan (daarom
“regulatief”). De ideeën zijn voor Kant niet hetzelfde als voor Plato. “Het vermogen
van de ideeën” is voor Kant de “rede”. De rede is “het vermogen tot gevolgtrekken” –
het verstand vormt begrippen en verbindt ze tot oordelen. De rede verbindt oordelen
tot conclusies en is in staat om uit een of meer stellingen een nieuwe af te leiden. De
rede maakt onze kennis nog meer één.
Kant onderscheidt: de kosmologische idee (idee van de wereld), theologische idee
(idee van de God) en psychologische idee (idee van de ziel). De ideeën zijn hierbij
slechts de voorschriften voor wat “moet”. Zij wijzen ons de richting naar het oneindig
liggende doel. Kant toont aan dat deze ideeën “gedacht” kunnen worden en
noodzakelijk voortkomen uit het gebruik van de rede.
31. Noumenaal – noemt I. Kant de ideeën die de laatste rationele principes – Ik,
Wereld, God. Er moet volgens Kant onderscheid worden gemaakt tussen de echte
“noumenale” werkelijkheid van dingen zoals er op zichzelf bestaan, het Ding an sich
en anderzijds de fenomenen. De “fenomenale” werkelijkheid is de werkelijkheid zoals
die zich aan ons voordoet. Het komt erop neer dat men eindeloos kan abstraheren,
maar er is 1 ding dat niet weggedacht kan worden, zonder de voorstelling zelf te
doen verdwijnen, nl. haar uitgebreidheid in de ruimte. “Ruimte” is een “vorm” de
verschijnselen die de zintuigen aan ons voorleggen, gebonden worden. Wanneer dezintuigen ons indrukken verschaffen, moet er iets bestaan dat van buiten af op hen
14
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 15/57
inwerkt. Meer kan men niet over dit “iets” zeggen, want men kan nooit de grens
overschrijden van dit “iets” die zich voordoet in de vorm waarin mijn zintuigen het me
aanreiken. Want achter het verschijnsel staat het ding op zichzelf en die kan ik nooit
weten. De dingen zijn voor ons anders toegankelijk dan als verschijning.
32. Fenomenaal – i.v.m. dit begrip spreekt I. Kant over de “fenomenale
werkelijkheid” – de werkelijkheid zoals die zich aan ons voordoet. Dit is de enige
werkelijkheid waarover we ons gefundeerd kunnen uitspreken omdat ons
kenvermogen het ons mogelijk maakt. Buiten de grenzen van ons kenvermogen zijn
we gewoon niet in staat om te spreken of te oordelen. Als men het toch doet,
veroorzaakt men verschrikkelijke contradicties (antinomieën). Bv. “God is de oorzaak
van alles” – deze uitspraak in volgens Kant contradictorisch, want we willen iets
beweren over God, maar kunnen het slechts hebben over God zoals we die ervaren
en dat is niet zelfde. Door over iets te spreken wat geen ervaringsinhoud is, holt het
verstand zijn eigen grenzen voorbij.
33. “Copernicaanse revolutie” – N. Copernicus heeft de wereld en de
natuurwetenschappen radicaal verandert door te doen, wat niemand anders vóór
hem heeft gedurfd te doen, nl. te beweren en er ook van uit gaan dat de aarde een
lichaam is dat om de zon wentelt en ook rond zijn eigen as draait. Hij is de
grondlegger van het Heliocentrisme. Hij plaatste de zon in het centrum i.p.v. de
aarde. Het onderzoek dat Kant heeft gevoerd rond de natuurwetenschap en meer
precies rond de vraag “Hoe is zuivere natuurwetenschap mogelijk is?” (2de
grondvraag van de “Kritiek”) is in zijn uitkomst te vergelijken met die van Copernicus.
Het is een revolutie. M.b.v. de transcendentale analytica komt hij tot de conclusie dat
de wetmatige ordening van de natuur komt daaruit voort, dat ons verstand de
verschijnselen volgens de in verstand zelf gelegen normen onderling verbindt. “De
mens is de wetgever van de natuur!” Ons denken maakt de natuur, daarom kan men
zeggen dat onze kennis zich niet naar de voorwerpen richt, maar dat de voorwerpen
zich naar onze kennis rechten.
Naar aanleiding van zijn onderzoek zegt Kant zelf: “Tot nu toe nam men aan dat
onze kennis zich naar haar voorwerpen moet richten; maar alle pogingen om
daarover a priori door begrippen iets uit te maken, leden onder deze veronderstellingschipbreuk. Laten we daarom eens proberen of we de opgaven die de metafysica
15
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 16/57
ons stelt misschien beter meester kunnen worden als we aannemen dat de
voorwerpen zich naar onze kennis moeten richten...”
34. Idealisme – (1) Plato is degene die onrechtstreeks deze term gebruikte, toen hij
over de “Ideeënleer” het had. De kenmerken van idealisme zijn:
- Het benadrukken van universalia
- Het benadrukken van de werkelijkheid van de dingen zelf
=> Plato ziet de ideeën of begrippen als realistisch = begripsrealisme.
(2) Bij Kant spreken we over kritisch of transcendentaal idealisme. D.w.z. dat het
verstand een ordenende en regulatieve functie krijgt bij het verwerken van de
ervaringen. Hij gaat uit van “dingen” die buiten ons bestaan en de zintuigen kunnen
prikkelen maar waarover niets gezegd kan worden. Zijn idealisme betreft niet het
bestaan van dingen maar de (on)mogelijkheid om dingen weer te geven in ons
bewustzijn zoals ze zelf zijn.
(3) Bij Hegel spreekt men van het absolute idealisme – het “zijn” wordt weer
teruggebracht tot de idee terwijl de ontwikkelingen daarvan de verschillende vormen
van waarneembare werkelijkheid veroorzaakt. Het “zijn” is nooit een “niet-zijn”, want
het ontwikkelt zich en “wordt”, het is ook absoluut want daarbuiten is er niets.
35. Transcendentaal – is voor Kant alle kennis die zich die zich niet zozeer met
voorwerpen bezig houdt, als wel met de manier waarop we voorwerpen kennen en
met de vraag in hoeverre die kennis a priori mogelijk moet zijn. Dat betekent dat we
niet anders kunnen dat op deze vormen van kennis te vertrouwen als zeker, want ze
zijn noodzakelijke voorwaarde voor onze kennis. Zonder deze vormen is men niet in
staat om kennis op te doen. Wie het bestaan ervan niet aanvaardt, moet bijgevolg
zijn kenvermogen zelf laten varen. De vormen zijn inherent aan ons kenapparaat, ze
zijn ons gegeven en worden daarom a priori genoemd.
36/37 “Interne bemiddeling” (meditatie) – “Externe bemiddeling” – R. Girard
onderscheidt deze twee soorten bemiddeling. Wanneer de afstand tussen model en
subject voldoende groot is, is het onmogelijk dat beiden rivalen of concurrenten
worden. In dat geval spreekt men over externe bemiddeling. Wanneer de afstand zo
klein is dat model en subject elkaar het object kunnen betwisten, spreekt men over
interne bemiddeling. Afstand is hierbij geen fysieke of ruimtelijke afstand, maar geestelijk afstand waardoor iemand niet het object wil verlangen dat een potentieel
16
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 17/57
model heeft. Wanneer de afstand klein is, kan het oorspronkelijke model op zijn beurt
het verlangen dat hij aan het subject gesuggereerd heeft imiteren. Dit maakt het
verlangen van het oorspronkelijke model sterker. En dan volgt het verlangen van het
oorspronkelijke subject dat ook weer sterker wordt. Zo ontstaan een escalatie van
verlangen naar object. Subject en model zijn zodanig gefascineerd door elkaar in hun
verlangen naar het object dat ze rivalen worden. Door steeds toenemende imitatie
van elkaar, worden ze steeds meer aan elkaar gelijk.
Girard argumenteert ook dat het object steeds minder belangrijk wordt als de strijd
tussen de rivalen escaleert. De rivalen hebben in hun strijd een illusie dat een
essentieel verschil hen scheidt, terwijl ze eigenlijk volkomen een elkaar gelijk zijn
door de imitatie die haar hoogtepunt bereikt.
38. Utilitarisme – ontstond ongeveer in het midden van de 19e E toen er een poging
werd ondernomen om het politieke en economische liberalisme in overeenstemming
te brengen en beiden filosofisch te onderbouwen. Utilitarisme werd hierbij als
uitgangspunt gebruikt, waarbij als ideaal geldt het grootste geluk voor het grootste
aantal. Tegen de feiten in, bleef men dus overtuigt dat het vrije marktmechanisme de
grote massa uiteindelijk te goede zal komen. Utilitarisme is begonnen met D. Hume.
Het is een consequentialistische theorie, waarbij de juiste handeling die handeling is,
waarvan het resultaat het meeste nut oplevert voor iedereen die door de handeling
wordt geraakt (voor een zo groot mogelijk aantal mensen). Het tegengestelde begrip
is moreel egoïsme (alleen gevolgen voor degene die handelt).
39. Prudentialisme – is een opvatting dat men het verstandigst en het meest moreel
is, als men het eigenbelang nastreeft. Het hanteert hierbij een meerzinnige eb
ambigue opvatting vat rationaliteit:
- Het is verstandig je eigenbelang na te streven (ethisch egoïsme)
- Het is verstandig passende middelen te kiezen om dit te bereiken (instrumentele
rationaliteit)
- Het is verstandig volgens morele principes te leven
Volgens Hobbes zijn mensen in hun natuurtoestand elkaars vijanden. De mens
vreest de ander. Maar zijn verstand leert hem, dat hij beter verdragen sluit met de
ander. Door een deel van zijn eigen vrijheid af te geven aan een autonome macht,slaagt hij erin de eigen doelstelling te realiseren.
17
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 18/57
=> Uitgangspunt van prudentialisme is het eigenbelang van het subject. De mens is
van nature egoïst. Daarom meent de prudentialist kunnen we andere principes niet
volgen, deze zouden toch slechts hypocriet voorkomen.
(1) De bevrediging die door altruïsme krijgen, is niet o.w.v. de eigen bevrediging,
maar we ondervinden achteraf bevrediging.
(2) Elke tegenkanting tegen de prudentialistische mening, wordt door de
prudentialist gezien als bewijs van zijn eigen theorie, nl. alle kritiek op het
prudentialisme is het bewijs van de hypocritische houding van de mens.
=> Als iedereen zijn eigen belang nastreeft, zal het uiteindelijk de gehele
maatschappij te goede komen.
(1) B. de Mandeville: “Ondeugden van de enkeling zijn weldaden van het
algemeen welzijn.” Zonder drankzucht geen herbergen etc.
(2) A. Smith: “Invisible Hand”.
Prudentialisme is eerder een leefregel en moeilijk coherent te funderen, omdat de
gegeven argumentaties zijn onhoudbaar.
40/41/42. “Kennis van de 1ste soort” – “Kennis van de 2de soort” – “Kennis van de
3de soort” – volgens Spinoza zijn er 3 soorten kennis:
(1) “Van de 1ste soort” – berust uitsluitend op de voorstelling van een bepaalde
lichaamstoestand, die de aanwezigheid van de uitwendige voorwerpen in
zich sluit. Het bewustzijn bij deze kennis is passief, zijn inhoud wordt door de
indrukken van buiten af bepaald. De kennis van de 1ste soort is ervaring of
waarneming, niet meer.
(2) “Van de 2de soort” – schrijft aan uitwendige voorwerpen bepaalde
eigenschappen toe die in het bewustzijn, als voorstelling van het lichaam,
van nature aanwezig zijn. in het verstand is derhalve het bewustzijn actief
werkzaam. Daar ontwikkelt de inhoud uit zichzelf.
(3) “Van de 3de soort” – dit is intuïtie, hierbij gaan het verstand iedere zintuiglijke
ervaring te boven.
43. Coherentietheorie – is een term afkomstig uit de wetenschapsfilosofie die bij de
rationalistische denkers zoals Descartes en Kant hoort. Deze theorie houdt in dat
een uitspraak wetenschappelijk waar is wanneer deze in overeenstemming is meteerdere uitspraken van de wetenschapper zelf en de andere wetenschappers. Het
18
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 19/57
waarheidsgehalte van de uitspraak wordt bepaald a.h.v. de andere eerder gedane
uitspraken en geldende meningen over bv. de preciesheid van de gebruikte
apparatuur en haar geschiktheid voor deze metingen.
44. Genetisch-constructief - de filosofische methode van Spinoza wordt genetisch-
contructief genoemd omdat zijn denken de orde waarin de dingen zijn ontstaan
herhaalt. Binnen de orde van denken reconstrueert hij het ontstaan van de dingen
zoals ze in het Zijn zijn ontstaan. Hij stelt een parallellie tussen logische en
ontologische denken als axioma voor. En stelt dat het denken de orde herhaalt
waarin de dingen in de werkelijkheid zijn ontstaan. De overeenkomst tussen denken
en werkelijkheid bewijzen is volgens hem onmogelijk, daarom is dit axioma nodig. Dit
betekent dat wanneer men in de juiste richting denkt, men binnen de orde van het
denken het ontstaan van de dingen in de zijnsorde reconstrueert.
45. Causaliteitsbeginsel – is een beginsel dat zegt dat er een verband bestaat
tussen 2 verschijnselen, waarbij de ene de “oorzaak” is van de andere, het “gevolg”.
Als die verband noodzakelijk is, dan spreken we van een wetmatigheid.
Causaliteitsbeginsel hangt samen met de mechanisering van de natuur. Men wordt
steeds minder geïnteresseerd is in de Aristotelisch-scholastieke oorzaken: stof-,
vorm- en doel-oorzaak. Men vindt nu dat de oorzaken buiten het veroorzaakte dienen
te liggen, waardoor stof en vorm niet meer als echte oorzaken maar als
voorwaarden. Men stelt geen vraag naar “omwille waarvan” een steen valt, dit
interesseert ons niet echt meer. Als gevolg van de mathematisering van de natuur
werd de causale relatie tussen oorzaak en effect steeds meer als een logische
implicatie beschouwd: effecten (gevolgen) volgen even noodzakelijk uit de oorzaken,
als conclusies uit de premissen. De werkoorzaak wordt als een noodzakelijke en
voldoende grond voor een verklaring van een gebeurtenis opgevat. Deze
mechanisering had ook een fundamentele reductie van het natuurbegrip tot gevolg:
datgene wat binnen de natuurwetenschappelijke verklaring als relevant verschijnt,
wordt als het werkelijke beschouwd. Men beseft dat natuur te begrijpen valt a.h.v. de
mechanische principes (Descartes geeft in zijn “Principia Philosophiae” in 1644 er
een uitgebreide uitleg over). Wanneer men de natuur op de juiste, mathematische
manier ondervraagt, bekomt men schitterende, juiste antwoorden.
19
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 20/57
46. Analyse – deze term is verwant aan de term “analytisch”, dat “oplossen”,
“ontleden”, “uit elkaar nemen” betekent in het Grieks. Analyse is het ontleden van
een geheel in zijn bestanddelen, van een mengsel in de samengestelde elementen
of van een begrip in zijn kenmerken. Het tegenovergestelde van analyse is synthese.
Analytische filosofie is een vorm van filosofie die dominant is in de Angel-Saksische
wereld die ook bekend is onder de naam van taalfilosofie. Deze is begin 20ste E
ontstaan in Engeland als een filosofische stroming die sterke nadruk legde op de
analyse van het filosofisch taalgebruik, omdat men ervan overtuigd was dat de
filosofische problemen uit wazige en onduidelijke taalgebruik voortkwamen en dus
eigenlijk “schijnproblemen” zijn. B. Russel is één van de geestelijke vader van deze
visie. Hij schreef in zijn “Tractatus Logico-Philosophicus”: “Wat gezegd kan worden,
kan duidelijk gezegd worden; en waarover men niet kan spreken, daarover moet men
zwijgen…” Dit werk van Russel gaf een, aanleiding tot het Logisch positivisme
(verwant met Wiener Kreis). Achter de analytische filosofie is er een grote aantal van
verschillende stromingen zoals logisch atomisme, logisch empirisme en “ordinary
language philosophy”.
47. Synthese – is het tegenovergestelde van “analyse”. Meestal wordt een analyse
gevolgd door een synthese, waarbij men van de losse stukken weer een
samenhangend geheel wil maken.
48. Correspondentietheorie – wanneer de waarheid begrepen wordt als
correspondentie tussen het ding en het verstand, zoals T. van Aquino dat deed, dan
kan men van een “correspondentietheorie” spreken. Filosofen hebben verschillende
theorieën bedacht over waarin de waarheid van een uitspraak nu eigenlijk bestaat.
Correspondentietheorie is er één van: “waarheid is correspondentie van een
uitspraak met buitentalige feiten – bepaalde standen van zaken in de werkelijkheid.”
De veronderstelling van deze theorie is dat er onafhankelijk van onze gedachten een
werkelijkheid bestaat. Een probleem voor de correspondentietheorie zijn “onware”
zinnen. Als “ware” zinnen corresponderen met feiten, waar corresponderen de
“onware” zinnen dan mee? Volgens de tegenstanders van de correspondentietheorie
is het niet mogelijk om na te gaan of de zinnen met de werkelijkheid of de feiten
corresponderen. Over de “echte” werkelijkheid weten we namelijk niets; we kennende werkelijkheid alleen zoals die zich aan onze zintuigen voordoet. Volgens deze
20
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 21/57
filosofen is een zin waar als hij logisch samenhangt met een systeem van andere
zinnen. Elke zin is in deze opvatting een lid van een verzameling zinnen die via
logische regels met elkaar samenhangen – Coherentietheorie. Volgens deze theorie,
controleer je de waarheid van een zin door de samenhang te toetsen. Men zou
kunnen zeggen dat de correspondentietheorie vooral de waarheid van a posteriori
uitspraken beschrijft en de coherentietheorie de waarheid van a priori uitspraken.
Ook bij Descartes zien we deze theorie terug. Hij zegt dat het Gods waarachtigheid
is die de correspondentie waarborgt tussen de inhoud van het “cogito” met het
buitenwereld.
49. Correspondentieprobleem – deze is afkomstig van Descartes en staat voor het
probleem tussen denken en werkelijkheid, waarbij hij zich afvraagt hoe we met
zekerheid kunnen bewijzen dat:
- Aan ons denken “iets” (een object) kan beantwoorden in de werkelijkheid?
- Dat dat “iets” is wat we denken dat het is? – Want misschien is God een “malin
génie” die ons bedriegt, waardoor alles wat we zien slechts een door Hem
geschapen en aan ons voorgelegde illusie?
50. “Universele en methodische twijfel” – deze twee begrippen zijn afkomstig van
R. Descartes. Als wiskundige zag hij, dat men in de wiskunde en die takken van de
natuurwetenschappen die wiskundige basis hebben vrij makkelijk tot een
overeenstemming kwam. Hieruit beslot hij dat wanneer men over de totaliteit van de
wereld een ware kennis wil hebben, moet men zich op de methodes van de
wiskunde beroepen. Dit betekent dat men geen dogmatische vooropstelling mag
hebben, maar van de begrippen en axioma’s moet vertrekken die duidelijk, klaar en
eenvoudig zijn. Uit deze axioma’s moet men deductief stellingen afleiden. Om van
een onbetwijfelbaar vertrekstandpunt te hebben, gebruikt hij zijn “Methodische
twijfel”. Hij twijfelt aal alles. Men als gevolg dat men afstand doet van alle gangbare
opvattingen en kan men geen enkele externe autoriteit nog aanvaarden.
Maar wanneer men aan alles twijfelt – “Universele twijfel”, - kan men niet twijfelen
aan het feit dat men twijfelt, vandaar “Je pense donc je suis”. Het bestaan van het
“kennende subject” of “res cognitas”, is dan ook onbetwijfelbaar. Evenmin kan men,
volgens Descartes, aan het bestaan van een volmaakt wezen – God – twijfelen.
21
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 22/57
51.”Mathesis Universalis” – is afkomstig van Descartes. Mathesis Universalis
betekent dat alleen mathematische methode tot de ware kennis en daarom zou
moeten op alle domeinen van de menselijke kennis. Hierdoor zou een universele en
zekere wetenschap worden opgebouwd. De toepassing van deze visie van
Descartes is niet op alle vlakken even succesvol geweest. Toch heeft ze een groot
invloed gehad binnen de wiskunde zelf. Doordat de nieuwe symbolische algebra in
de meetkunde, heeft Descartes bijgedragen tot het ontstaan van de analytische
meetkunde. Dit heeft bijgedragen tot de meest essentiële vernieuwingen in de
wiskunde ooit.
52. “Probleem van de brug” – dit betreft de vraag hoe is het aan te tonen dat de
voorstelling in het bewustzijn gelden voor de objectieve werkelijkheid? De zekerheid
van Descartes rust op 2 pijlers: (1) de onbetwijfelbare ervaring dat men feitelijk denkt,
en (2) het onbetwijfelbare inzicht dat het, juist voor zover hij feitelijk denkt,
noodzakelijk is dat hij bestaat. De ware ideeën zijn de ideeën die “clair” (waarvan we
duidelijk bewust zijn) zijn en “distinct” (nauwkeurig bepaalde ideeën). De
noodzakelijke waarheden zijn waarheden waarvan het tegendeel onmogelijk is en die
alleen door de ratio gekend kunnen worden = empirische waarheden. Een
noodzakelijke waarheid betekent niet dat iets bestaat (bv. som van de hoeken van
een driehoek is 180°, betekent niet dat dit driehoek echt bestaat).
53. Empirisme – de term “empirisme” is afgeleid van het Griekse woord “empireia”
dat “ervaring” betekent. Het empirisme is een stroming in de kennisleer die stelt dat
alle menselijke kennis voortkomt uit en gebaseerd is op ervaring. Dit betekent dat
empirisme er van uit gaat dat de mens geboren is met een “lege geest” (Tabula
rasa). En dat er geen aangeboren ideeën of begrippen bestaan. De tegenhanger van
het empirisme is het rationalisme, die ervan uitgaat dat de mens aangeboren ideeën
heeft.
Uit het empirisme komen ook de zogenaamde “empirische wetten” voort die van
groot belang zijn in de empirische wetenschappen. Deze pogen tot het gegeven van
onderling samenhangende verklaringen van empirische verschijnselen. Deze
verklaringen zijn ondergeschikt aan wetten. Dit betekent dat wanneer men
bijvoorbeeld een verklaring moeten geven voor de instorting van een brug door demetaalmoeheid en dus ook de verminderde draagkracht, moet er een wet bestaan
22
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 23/57
die bepaalt wanneer een brug voldoende draagkracht heeft en wanneer niet. De
verklaring bestaat dan daarin dat de situatie waarin de brug zich bevond, wordt
vergeleken met de condities die gelden voor de draagkrachtwet van de brug.
De algemene vorm van een empirisch wet is de zogenaamde “alle-zin”. Bv. alle
metalen zetten uit bij verhitting. Ze worden soms ook in een “als-vorm” geformuleerd:
“Als men een metaal verhit, dan zet het uit.” Bij deze 2 de vorm ziet men goed dat de
empirische wetten causale samenhang proberen te stipuleren.
54. Tolerantie – is een sociale, culturele of religieuze context gebruikte term die de
mate aangeeft waarin afwijkend gedrag of leden van een bepaalde groepen niet
worden gediscrimineerd, ondanks hun afwijkend en door de meerderheid
verwerpelijk geachte gedrag (of afwijkende meningen). “Tolerantie” is afgeleid van
het Latijnse “tolerare” – “verdragen”. Noch te veel, noch weinig tolerantie is goed
voor de maatschappij. Men moet een goede middenweg vinden tussen deze 2
uitersten.
55. Nominalisme – de term is ontleed aan het Latijnse “nominalismus” dat op zich
een afleiding is van “nomen” = “naam”, “woord”. Het is een filosofische stroming die
het algemeen begrip opvat als louter een naam. Volgens nominalisme beantwoordt
er aan het algemeen begrip (Universalia) geen objectieve werkelijkheid die in het zijn
van de dingen zelf ligt. Het nominalisme is een reactie op het “realisme” (=algemene
begrippen beantwoorden aan objectieve werkelijkheid). Het nominalisme is door
Roscellinus (11e – 12e E) op gang gebracht. Willem van Ockham (13e – 14e E) heeft
in het bijzonder het nominalisme uitgedragen, vooral in reactie op het realisme van T.
van Aquino (gematigd realisme = schrijft aan de algemene begrippen een objectieve
waarde toe maar geen werkelijkheid).
Het nominalisme reduceert weliswaar het vermogen van de rede om tot kennis van
het wezen der dingen te komen, maar gaf ook een aanzet tot de ontwikkeling van de
natuurwetenschappen. Alleen de individuele dingen zijn werkelijk en kenbaar. Kennis
val op die manier samen met de ervaring.
De term nominalisme duidt ook aan de opvatting, die aan de algemene menselijk
begrippen iedere objectieve geldigheid ontzegt. Deze vindt men bij Hobbes, Locke
en Hume.
23
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 24/57
56. “Efficiënte oorzaak” – Humes analyse van het causaliteitsbeginsel impliceerde
dat kennis alleen op basis van waarneming en inductie kon verkregen worden. De
empirische methode moest volgens Hume niet alleen op het gebied van de
natuurfilosofie worden toegepast, maar ook op dat van religie en moraal. Humes
tijdgenoot T. Reid gaf een andere invulling aan het causaliteitsbegrip. Volgens hem,
zijn alle gebeurtenissen hat gevolg van de werkingen van efficiënte oorzaken. Een
efficiënte oorzaak is een wezen dat het vermogen en de wil heeft om een gevolg
voort te brengen. Dit causaliteitsconcept is gekoppeld aan een theïstische visie op de
relatie tussen God en de wereld en hiermee samenhangend, verdedigt hij een
opvatting over natuurfilosofie in de lijn van Newton. Interessant is dat zijn visie op de
causaliteit ook van belang is voor zijn moraalfilosofische opvattingen. Doordat de
menselijke geest zelf een efficiënte oorzaak is, heet hij vrijheid om te handelen en
kan daarmee ook moreel verantwoordelijk worden gesteld voor zijn handelen.
57. Scepticisme – de term is afgeleid van het Grieks “skeptomai” = “aandachtig
rondzien”, “zorgvuldig onderzoeken”. Scepticisme staat voor een houding in de
filosofie die stelt dat de mens zich van elke instemming of oordeel moet onthouden,
aangezien voor elke positie zowel vóór- als tegen-argumenten aangevoerd kunnen
worden. Scepticisme onderscheidt zich van “relativisme”, zover dat laatste de
mogelijkheid van instemming niet uitsluit, terwijl het scepticisme dat wél doet. Tegen
het scepticisme heeft men altijd ingebracht dat het zichzelf tegenspreekt (het stemt
met scepticisme in!) en onuitvoerbaar is (het leven realiseert continu instemmingen).
Het scepticisme wordt uitsluitend aangetroffen in de voor-kritische periode van
filosofie, dus vóór Descartes en Kant (vooral in de Griekse filosofie – Pyrrho).
De ongedifferentieerde verwerping van elke instemming , die het scepticisme is,
vervalt zodra de mogelijkheden van heldere en zekere kennis (Descartes) dan wel de
grenzen van geldige kennis (Kant) vastgesteld zijn.
58. “Kosmologisch bewijs” – volgens dit bewijs wilt men het bestaan van God
bewijzen aan hand van een volmaakte wezen. Het kosmologische bewijs neemt zijn
vertrekpunt in de verwondering over het feit dat er iets is (nl. de wereld) en niet niets.
Omdat deze verwondering veronderstelt dat het bestaan van de wereld contingent is
(en niet logisch noodzakelijk), wordt het Kosmologische bewijs ook wel (in navolgingvan Leibniz) “contingentie” genoemd. Kort samengevat luidt het kosmologisch bewijs
24
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 25/57
als volgt: “als er iets bestaat, moet er eveneens een absoluut noodzakelijk Wezen
bestaan. De term “kosmologisch” suggereert ten onrechte dat het kosmologisch
(“kosmos” en “logos”) godsbewijs niet alleen vanuit het bestaan van de wereld, maar
ook vanuit de aard van de wereld redeneert. De 3 eerste godsbewijzen van Thomas
van Aquino worden “kosmologische” godsbewijzen genoemd. (1) uit de beweging
naar de onbewogen beweger; (2) uit de oorzakelijkheid naar de onveroorzaakte
oorzaak; (3) uit het contingente naar het oorzakelijke.
59. “Ontologisch bewijs” – Anselmus (11e – 12e E) heeft als eerste een ontologisch
argument voor het bestaan van God geformuleerd, nl. uit het begrip van God (hij is
“degene groter dan welke er niemand gedacht kan worden”) wordt direct besloten tot
het bestaan van God (“hij die bestaat is groter dan degene die alleen maar gedacht
wordt”). R. Descartes heeft het argument opnieuw uitgewerkt in zijn “Meditationes”.
De ideeën die het denkende “ik” in zichzelf aantreft, zouden alle door dat zelfde “ik”
zelf geproduceerd kunnen worden, met uitzondering van de Godsidee. Want hoe zou
de twijfelende en dus onvolmaakte “ik” zo’n idee kunnen voortbrengen, gezien het
feit dat een oorzaak minstens even volmaakt moet zijn als haar effect?
Thomas en Kant zijn de opponenten van ontologisch godsbewijs.
60. Fideïsme – de term “fideïsme” (van Latijnse “fides” = “geloof”, “vertrouwen”) is
een aanduiding voor de visie dat religieuze waarheden slechts door geloof en niet
d.m.v. de rede gekend kunnen worden. Fideïsme komt in allerlei theologische en
filosofische tradities voor. Men onderscheidt doorgaans tussen extreme vormen,
waarin gesteld wordt dat geloofswaarheden geheel en al onredelijk en absurd zijn, en
meer gematigde vormen, die ervan uitgaan dat geloofswaarheden niet tegen de rede
indruisen, zodat het mogelijk is achteraf d.m.v. de rede te verhelderen wat eerst door
het geloof aanvaard dient te worden. Extreem fideïsme komt o.a. voor bij Tertullianus
(“credo quia absurdum”). Gematigd fideïsme komt o.a. voor bij Augustinus en bij
Pascal.
61. Patristiek – wanneer de christelijke filosofie in de late ME in contact kwam met
de Arabische en joodse filosofie, begon er versmelting van de christelijke geloofsleer
met de antieke wijsbegeerte. Dit proces voltrok zich in 2 duidelijk te onderscheidenhoofdperioden. De 1ste loopt van de tijd der apostelen tot ongeveer 800 n.C. en wordt
25
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 26/57
“patristiek” genoemd (van Latijnse “pater” = “vader”, bedoeld zijn de kerkvaders). De
2de periode is “scholastiek”.
Binnen de patristiek zijn weer 2 tijdperken te onderscheiden. In het 1ste voltrok zich de
vestiging van één machtige kerk en de formulering van de grote christelijke dogma’s.
Dit tijdperk eindigt met de Concilie van Nicea (in 325). In het 2 de tijdperk van de
patristiek worden de eenmaal vastgelegde dogma’s, vooral in het werk van
Augustinus uitgewerkt tot samenhangend systeem van christelijke dogmatiek en
filosofie.
62. “Philosophia Christiana” – werd aangehaald door A. Augustinus. Het staat voor
het overstijgen van de beperking van de mens door beroep te doen op het geloof.
Deze term is veel meer theologie dan filosofie, want filosofie heeft een eigen
specifieke kijk op de werkelijkheid die niet bepaald is door een geloofstraditie. Ook
de wetmatigheden van de wetenschap veranderen niet i.f.v. het geloof.
63. “Entmythologisierung” – betekent letterlijk “het ontdoen van het mystieke”. In
gewone taal betekent dit dat het onverklaarbare wordt verklaard. Het is de val van de
astrologie, want hoe meer dingen worden verklaard, hoe overbodiger werden de
goden. “Daar waar de wetenschap terrein wint, moet de mythologie terrein
prijsgeven.” Copernicus was een van de eersten die de ontmythologisering hebben
doen ontknopen, door de zon in het centrum van onze sterrenstelsel te plaatsen. Ook
de natuurwetenschappen hebben eraan meegewerkt, vooral door aan te tonen dat
de sterren te ver weg staan om veel invloed te hebben op het leven (behalve da
Maan).
64. Panentheïsme – de term is samengesteld uit de Griekse woorden: “pan” =
“alles”, en “theos” = “God” (en een voorvoegsel “en” = “in”). De term werd
geïntroduceerd door K. Krause als een aanduiding voor zijn eigen positie, die het
midden hield tussen “theïsme” en “pantheïsme”. Het panentheïsme stemt met het
“pantheïsme” overeen dat God immanent is in de wereld en met het “theïsme” dat
deze immanentie niet absoluut is, maar dat God meer is dan een optelsom van al het
bestaande. Veelal worden wijsgerige stromingen die eigenlijk “panentheïstisch” van
aard zijn, zoals verschillende vormen van “neoplatonisme”, “stoïcisme” ten onrechtepantheïstisch genoemd. De belangrijkste hedendaagse stroming die men als
26
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 27/57
papentheïstisch zou kunnen karakteriseren is de “procesfilosofie” (philosophy of
organism) van Whitehead.
65. Pantheïsme – van het Griekse “pan” = “alles” en “theos” = “God” is de
verzamelnaam voor de levensbeschouwingen die God (of beter, omdat het meest
onpersoonlijke gedacht wordt: “het goddelijke”) en de wereld als een volstrekte
eenheid zien. De term staat voor de opvatting dat alles is enigerlei voer van God of
goddelijk is. Binnen het pantheïsme kan men onderscheiden “religieuze”, aan de
mystiek verwante vormen enerzijds, en meer neer het atheïsme neigende varianten
anderzijds, al naargelang men de nadruk legt op de eenheid van alles in God, dan
wel op het opgaan van God in de wereld. pantheïstische trekken zijn te
onderscheiden in “emanatie-leer” binnen het neoplatonisme en bij de theologen en
filosofen zoals Scotus.
De bekende uitdrukking van Spinoza is: “God oftewel Natuur” wordt op 2 manieren
geïnterpreteerd. 1ste : het godsbegrip wordt door het natuurbegrip vervangen. 2de :
God wordt opgevat als de enige werkelijkheid en de natuur slecht als een
verschijningsvorm van God. Dit verschil in interpretatie heeft te maken met de
pantheïsmestrijd.
66. Polytheïsme – geloof in verschillende goden. Het tegengestelde van
monotheïsme.
67. Atheïsme – het atheïsme ontkent het bestaan van elke God en staat ook voor de
afwezigheid van geloof in één of meerdere goden. Het is het tegenovergestelde can
het “theïsme”. In de eerste eeuwen van het christendom, gebruikten de Romeinen
het woord” “atheïst” voor de christenen. Het was gewoon een negatieve benaming
voor mensen die een niet-officiële godsdienst beleden. Het moderne atheïsme is een
denken dat ontstond in Europa na de ME, toen het denken omtrent de natuur, men
en maatschappij zich grotendeels had losgemaakt van het religieus denken van het
christendom. In het atheïstische denken wordt er van uitgegaan dat de resultaten van
de natuurwetenschappen voldoende hebben aangetoond dat er geen kracht buiten
de levende en niet-levende natuur hoeft te bestaan om het ontstaan en bestaan
ervan er verklaren. (o.a. Prof E. Vermeersch is een bekende hedendaagse atheïst)
27
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 28/57
68. Monotheïsme – is het geloof in het bestaan van één God. Jodendom,
Christendom en Islam zijn monotheïstische godsdiensten.
69. Autarkisch / Autarkeia – is een streven om zo min mogelijk afhankelijk te zijn
van anderen. “Zelfverzorging” en “zelfvoorziening” zijn de synoniemen ervan. Bv. na
de WOII was men in West-Europa ervan overtuigd dat men op het gebied van
voedselvoorziening autarkisch moest zijn. Met als gevolg de oprichting van EEG.
70. Syllogisme – is in de logica een redenering, die bestaat uit 3 proposities (minor
– maior – predicaat). Voorbeeld: “(1) alle mensen zijn sterfelijk, (2) Socrates is een
mens, (3) Socrates is sterfelijk.” Het is een deductieve manier van bewijsvoering.
71. “Metafysisch intellectualisme” – categorieën van het intellect zijn dezelfde
vormen als de vormen van de werkelijkheid zelf. Zoals in de epistemologische orde
de bijkomstige categorieën afhangen van de substantie, zo kunnen ook in de
werkelijkheid de bijkomstige eigenschappen niet los van de substantie bestaan.
72. Categorie – deze uitdrukking is door Aristoteles ingevoerd. Hij neemt
willekeurige begrippen en onderzoekt, of deze nog van de ruime begrippen kunnen
worden afgeleid of niet. Zo komt hij tot 10 categorieën, waarvan hij aanneemt dat ze
geen hoger algemeen begrip meer toelaten, dat ze dus oorspronkelijke begrippen
zijn, stambegrippen van alle andere. Deze categorieën zijn als het ware de enig
mogelijke gezichtspunten waaronder men een ding kan beschouwen. Deze
categorieën zijn: substantie, kwantiteit, kwaliteit, relatie, plaats, tijd, toestand,
hebben, werken, ondergaan. In latere opsommingen heeft Aristoteles een aantal
categorieën weggelaten. Bovendien zijn ze voor hem niet allemaal gelijkwaardig. De
eerste 4 zijn de belangrijkste en onder deze weer de “substantie”.
In de 20ste E, heeft Kant een poging ondernomen om een “tafel” van categorieën op
te stellen.
73. “Actieve intellect” – kan ook “werkende intellect” worden genoemd is iets dat de
individuele ziel transcendeert en dat het vermogen heeft de vormen in de ziel van de
individuele mens “in te drukken”. Het wordt onderscheiden van het “passieveintellect”. “Intellectus agens” is voor Aristoteles het “goddelijke” van de ziel. Dit
28
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 29/57
intellect maak de zinnelijke voorstelling intelligibel, zodat ze het receptief (passief)
kunnen actualiseren. Dit actieve beginsel schijnt onveranderlijk te zijn voor
Aristoteles en bestaat ook afzonderlijk en is hetzelfde voor alle mensen, hoewel er
een bijzondere band bestaat tussen dit intellect en de menselijke ziel. “Actieve” Nous
is een onsterfelijke eerste oorzaak van alle daaropvolgende oorzaken in de wereld.
74. “Passieve intellect” – “receptief intellect” dat in potentie staat tegenover de
objecten van het denken. Dit intellect is vergankelijk. “Nous” het “intellect” was
volgens Aristoteles verdeeld in “passief” en “actief” Nous. Het passieve gedeelte
wordt beïnvloed door kennis.
75/76. Potentie & Act – “Act” is datgene waardoor een ding feitelijk iets is. “Potentie”
is datgene waardoor een ding in aanleg iets anders is. Een voorbeeld:
=> Een pook wordt in het vuur geworpen. De witgloeiendheid is een act van de pook-
van-heden; doch lag er in de pook-van-gisteren reeds de potentie ten aanzien van dit
todtand.
=> De geelheid is een act van het blad-van-heden; maar in het blad van gisteren lag
reeds de potentie daartoe.
Men kan ook zeggen dat deze “witgloeiendheid” en “geelheid” in de pook of het blad-
van-gisteren al “in potentie” of “potentieel” aanwezig was. heden zijn ze in die
voorwerpen “in act” of “actueel” aanwezig. Dit betekent dan dat de witgloeiendheid in
de pook-van-gisteren bij wijze van potentie, als louter aanleg aanwezig was, terwijl
ze in de pook-van-heden bij wijze van act of voltooiing wordt aangetroffen.
77. “Eerste filosofie” – Aristoteles zelf gebruikte de term metafysica niet, maar sprak
over de “eerste filosofie”. Ze gaat vooraf aan de alle nadere wetenschappen en poogt
een inzicht te verkrijgen in de eerste oorzaken van al wat is. Toch is de “eerste
filosofie” vooral bekend onder de naam “metafysica”. De term metafysica is
oorspronkelijk afkomstig van Andronicus van Rhodos, de eerste uitgever van de
persoonlijke geschriften van Aristoteles. “Metafysica” werd gebruikt om aan te duiden
dat de boekenrollen “op de boekenplank” volgden “na de Fysica”.
Metafysica is de leer over de gronden van de werkelijkheid, waarin de omschrijving
wordt gemaakt van de zijnsorde. Metafysica probeert informatie te geven over dewerkelijkheid in het geheel – algemene omschrijving van gehele universum. Het is
29
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 30/57
een discipline die niet alleen de realiteit onderzoekt zoals die in onze ervaring
gegeven is, maar de totaliteit van al het gegeven, met inbegrip van datgene wat
deze eenheid construeert, de tijdloze en onveranderlijke vorming. Het “zijnde” als
“zijnde” (elke zijnde in zijn verschil en overeenkomst met al het andere) is het
onderwerp van metafysica.
De vraag naar de geschiktheid van de mensen en hun kenvermogen om dit
onderzoeksgebied van de metafysica te betreden ( vooral de gemaakte aanspraken
zoals “kennis is meer dan alleen de uitgesproken woorden, zonder enig contact met
de wereld der bestaande dingen”).
De thema’s die metafysica bestudeert zijn:
- wat betekent het zijn?
- waarvoor en waarvoor is er zijn?
- wat zijn de verschijningsvormen van het zijn?
- wat is “goed”?
=> Het zijnde als zijnde in zijn eigenschappen en oorzaken. (Ze ziet ook de waarheid
als een eigenschap van het zijnde.)
Metafysica is de spil van de filosofie.
• Metafysica in de Scholastiek:
Ging ervan uit dat er werkelijke dingen buiten ons bestaan aanwezig waren. We
kennen ze door zintuiglijke waarneming.
• Metafysica in de moderne positivistische wetenschap:
Onder metafysica verstaat men het terrein van de modellen, theorieën, hypothesen
die niet experimenteel getoetst kunnen worden. (Bv. de zwaartekrachttheorie over de
interactie van een zwart gat met zijn omgeving valt onder de fysica, terwijl de
hypothesen over verschijnselen in een zwart gat tot de metafysica behoren, omdat
men nog geen informatie uit een zwart gat kan krijgen.) Alles wat zich in tijd of ruimte
buiten het waarneembare heelal afspeelt behoort tot metafysica.
78. Hylemorfisme – de tem “hylemorfisme” is afgeleid van de Griekse woorden
“hylè” = “stof” en “morfè” = “vorm”: stof-vorm-leer. Aristoteles heeft deze leer
geïntroduceerd om te ontsnappen aan Parmenides die op basis van het inzicht “iets
30
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 31/57
is of is niet” de verandering onmogelijk verklaard had. De stof is niets bepaalds want
ze heeft geen eigen vorm (in die zin is ze niet), maar ze is de werkelijke geschiktheid
om willekeurig welke bepaaldheid of vorm te ontvangen (in die zin is ze wel). Elk
wordend en veranderlijk zijnde is dus samengesteld uit stof en vorm als uit twee
componenten die ieder op zich niet kunnen bestaan. de stof-vorm-samenstelling is
een akt-en-potentie-structuur.
79. Accident – de term “accident” is afgeleid van het Latijnse “accidens” = “voorval”,
“gebeurtenis”. Aristoteles onderscheidden voor het eerst de oordelen die het wezen
(of deel van het wezen) van iets uitspreken en oordelen die iets zeggen dat aan het
wezen bijkomstig is. Het “accidens” is een aan het zelfstandige toegevoegde
eigenschap en wordt daarom een “tweede akt” genoemd – de akt waardoor het
zelfstandige, dat door zijn eerste akt bepaald is, verder vervolmaakt wordt. De
verhouding van het “accidens” tot het zelfstandige is een akt-en-potentie-structuur.
Aristoteles onderscheidt verschillende soorten accidenten, zoals: de kwaliteit,
kwantiteit, relatie, activiteit, tijd, plaats, dat wat iets ondergaat. Dit alles betreft het
“ontologische” accidens. Daarvan onderscheidt men het “logische” accidens. Bv. “de
timmerman is ziek”, wat het is een mens die ziek is en deze mens is een timmerman
(deze laatste maakt voor zijn ziek-zijn niets uit). De mogelijkheden van de logisch-
bijkomstige relaties zijn onbeperkt. Er is geen wetenschap van mogelijk, en daarom
zegt Aristoteles dat men het logische accidens in metafysica niet kan bespreken.
80. Substantie – de huidige betekenis van “substantie” is vooral “stof”, “materie”.
Deze betekenis kon zich ontwikkelen nadat de traditionele vervaagd was, maar die
nog bijvoorbeeld hoorbaar is in het Engelse “substance” (“In substance, his article
argues that…”) en duidt op de “hoofdzaak”, tegenover de bijzaken.
Als filosofisch begrip stamt het af van Aristoteles. Elk ding heeft een “wezen”
(“ousia”), dat wat iets maakt tot wat het is, en een aantal kenmerken die daarbij
komen maar ook gemist kunnen worden (“accidens”). In dit “wezen” = “substantia” is
ook het concrete bestaan ingesloten. Daarnaast noemt Aristoteles ook de soort-
bepaling “substantie”. Dze tweede substantie wordt in het Latijn meest “essentia”
genoemd. Zo is men een “substantie” als een individuele mens, maar ook als
datgene wat ieder mens tot mens maakt. Het onderscheid tussen “substantie” en“accidens” is essentieel voor de leer van de categorieën.
31
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 32/57
In de moderne tijd lost het begrip gaande weg op. Spinoza stelt dat er slechts één
substantie is, één zichzelf gelijkblijvende realiteit, die hij “God oftewel Natuur” noemt.
Hume en het scepticisme, achten substanties ficties van ons verstand.
81. Intelligibiliteit – is “rationaliteit”, “inzicht”, “begrip”.
82. Wijsgerige godsleer – zie “Theodicee”.
83. Eroos – is een minnedrang of volmakingdrift, naar platoons model, is de
dringende innerlijk spanning waardoor we verlangen en streven naar definitieve
gewaarwording van de schoonheid die het ware gezicht van de werkelijkheid en de
uiteindelijke goedheid van alles uitmaakt. Deze schoonheid bestaan reëel en in
meerdere of mindere mate neemt alles daaraan deel. In zoverre is het verlangen
ernaar niet wezenlijk onvervulbaar. Eroos doet ons zoeken naar alles wat mooi, goed
en waar is en roept in alles het beste te voorschijn. Eroos wil verwekken en baren.
Het is een oerheimwee dat ook daar waar het min of meer gestild wordt, nog
verderdringt en ons hart onrustig houdt tot het geluk volledig en duurzaak zal zijn. In
zoverre is Eroos een verwijzend verlangen. Het verwijst van één enkele schoonheid
naar alle schoonheid, van lichamelijke naar geestelijk schoonheid. Zo doet Eroos ons
het stijgend spoor volgen van de schoonheidsherinnering. Mooi bovenmate is de
wijsheid, ware kennis die goedheid en goedheid die ware kennis is. In zoverre is
eroos filosofie, begeerte naar het schonen en het hoogste.
84. Transcendent / transcendentie – betekent letterlijk “het-voorbij-schrijden”, en
slaat op “boven iets staan”. Het transcendent wezen (meestal God) beschouwt,
buitenstaand de schepping van boven, beschouwt en behandelt haar. Het
tegengestelde van “transcendentie” is “immanentie” = “ het aanwezig zijn in”.
“Transcenderen” betekent het overschrijden van de grens van de gewone vorm van
waarnemen of bewust zijn, door de “buitenkant” waarmee de dingen zich kenbaar
maken te doorboren en naar de diepere sferen te doordringen.
Het is de metafysica die het “transcendentale” – het buiten onze wereld liggende
“ware”, bestudeert.
32
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 33/57
85. Demiurg – van het Griekse “dèmiourgos” = “handwerksman” afkomstige term,
wordt als gebruikt sinds Homerus, maar is vooral bekend geworden met Plato. Dit
term werd gebruikte hij om de hoogste persoonlijk-goddelijke macht meer aan te
duiden, die de kosmos gevormd heeft. De Demiurg schiep de kosmos m.b.v. de
lagere goden en zoveel mogelijk op een redelijk wijze, naar het voorbeeld van de
eeuwige ideeën.
Demiurg-voorstelling onderscheidt zich van het christelijke scheppingsgeloof niet
alleen doordat de Demiurg niet als godheid werd vereerd, maar ook doordat er al iets
was voordat de Demiurg zijn ordenend werk begon. Er is geen sprake over “creatio
ex nihilo”. In gnostische stromingen is de Demiurg-voorstelling op verschillende
manieren mythologisch verwerkt. Den verandert de Demiurg is de anti-goddelijke
macht die verantwoordelijk is voor het kwaad, dat inherent is aan de wereld.
In de “Timaeus” van Plato, heeft Demiurg de goden geschapen, die in de Griekse
mythologie gelijk staan aan de onderdelen van de kosmos en gaf hun de opdracht de
verdere wereld te scheppen. De wereld waarin we leven is dus door de
godengeschapen die eerst geschapen zijn door Demiurg. Hij staat boven de goden
en dus boven de wereld. Hij laat hen niet volledig hun eigen gang gaan bij het
scheppen van de wereld en geeft ze een beginpunt: “…weef het sterfelijke aan het
onsterfelijke vast, maak zo de levende wezens, doe hen geboren worden en weef
neem hen, wanneer ze vergaan, weer bij jullie terug.”
Ook de interactie tussen de Demiurg en de Ideeën belangrijk. “…telkens wanneer
een vakman het oog richt op wat altijd dezelfde is, en zich van een dergelijk model
bedient om de vorm en de eigenschapen van een object uit werken, is wat zo
geproduceerd wordt, altijd en onvermijdelijk mooi.” Dit citaat uit Timaeus laat duidelijk
zien dat de Demiurg volgens Plato de Ideeën voor oog had toen hij de goden schiep.
De goden op hun beurt hebben de Demiurg weer als voorbeeld, wanneer zij aan het
werk gaan. Ze moeten “zijn kracht”, waarmee hij hen geschapen heft nabotsen.
86. Kosmocentrisme – in het Griekse wereldbeeld, stond de kosmos centraal.
“Kosmos” was de naam die Pythagoras voor het eerst aan de wereld gaf. Deze
kosmos is harmonisch geordend en alles in haar is naar gatalverhoudingen gevormd.
De mens is ondergeschikt aan de natuurelementen die hij moest aanbieden. De
natuur heeft in dit wereldbeeld een intrinsieke waarde, een waarde op zich. De mensis een deel van de wereld en is zeker niet alleen normbepalend. De belangen van de
33
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 34/57
natuur gaan steeds boven die van de mens uit. In feite is er geen verschil tussen de
mens en zijn omgeving in deze visie. Moreel subjectivisme verzet zich tegen
Kosmocentrisme (buiten de mens als de waarde toekennend subject, heeft niets nog
intrinsieke waarde).
87. Antropocentrisme – is een term uit de filosofie die duidt op een visie waarin de
mens het middenpunt van het bestaan is. De mens is in het antropocentrisme de
norm. De waarde van als het andere (flora, fauna, levenloze materie) wordt
afgemeten aan het nut dat het de mens dient of de verhouding waarin het tot de
mens staat. Het antropocentrisme komt op wanneer de God verdwijnt – tegen het
begin van de nieuwe tijd, met het zelfbewust worden van de wetenschappelijk
geïnteresseerde mens. In de Renaissance twijfelde mens steeds wie nu de eigenlijke
heerser van de schepping is: God of de mens. De opkomst van de wetenschap,
kritische verstand en rede staan aan het begin van de antropocentrisme. Men wordt
zelfingenomen en heeft steeds minder God nodig om te (mogen) bestaan, te zijn. In
een rationeel wereldbeeld, had men geen God nodig, wel de mens, die de plaats van
God heeft ingenomen.
88. Theocentrisme – betekent dat God en godsdienst een centrale rol bekleden in
het leven van de mensen. Men is meer op het hiernamaals gericht en minder op het
aardse bestaan. Het christendom zet God in het centrum van alle zijn, poneert God
als almachtige schepper, die door zijn wil de wereld uit het niets heeft voortgebracht.
Alles buiten God is geschapen – er ontstaat een onoverbrugbare kloof tussen de
schepper en het schepsel (mens). De mens en al het geschapene bestaan slecht
door God en omwille van God. Als schepsel van de goddelijke wil, heeft de mens de
taak de wil van God te doen, welke deze in zijn goddelijke woord heeft geopenbaard.
“Nederigheid” tegenover God is de hoogste deugd. Verlossing is alleen mogelijk door
de goddelijke genade en de wedergeboorte in Christus.
89. Geocentrisme – is de leer afkomstig van Ptolemaeus, dat de aarde het centrum
van het universum is. Het werd later door de Heliocentrisme, afkomstig van
Copernicus vervangen, dat de zon in het centrum van ons sterrenstelsel plaatst.
90. Dialectiek – “Dialectiek” kan in 2 betekenissen worden gebruikt:
34
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 35/57
1. Oorspronkelijke Griekse betekenis → bewijsvoering met woord en weerwoord.
Het is afgeleid van het Grieks woord voor “een gesprek voeren”.
2. Moderne betekenis → aanduiding voor een ontwikkelingsleer, die het telkens
op een ander niveau herhaalde tegenspel van tegengestelde krachten ziet als
de wet van de vooruitgang. Men heeft het niet meer over een “gesprek” tussen
de twee filosofen, maar tussen de tegengestelde krachten van de
werkelijkheid zelf.
=> Dialectiek is de kunst om samen zoekend, in het gesprek, tot de algemene
waarheid door te dringen.
91. Anamnese-leer – volgens Plato valt de volkomen gelijkheid in de werkelijkheid
nergens waar te nemen? Toch weten we wat volkomen gelijkheid is. Vanuit die
kennis beoordelen juist de concrete gegevens. Net het hetzelfde is het bijvoorbeeld
met de “schoonheid” en “goedheid”. Blijkbaar bezitten we kennis van iets algemeens
dat zelf onveranderlijk met zichzelf overeenstemt maar waaraan het andere,
concrete, gemeten wordt. Als dit pas echt kennen is, hoe is een dergelijke kennis dan
mogelijk? Voor Plato is kennen een inkeer van de ziel in zichzelf en anamnesis
(herinnering) van het algemene of de Ideeën. De ziel van de mens is wat de mens
werkelijk is. Het lichaam zal ooit sterven, maar de ziel is onsterfelijk, daarom moet ze
altijd al hebben bestaan = “Preëxistentie”. De ziel is verwant met de Ideeën. Op een
of andere manier kent de ziel deze Ideeën uit haar voortbestaan en na de dood van
het lichaam zal ze naar hen terugkeren.
Als gevolg van de binding aan het lichaam is dit voorweten van de ziel een latent
weten geworden. Maar door zichzelf te ondervragen, kan de mens zich de Ideeën
herinneren, zij het heel vaag. Alleen zo valt te verklaren dat hij het algemene zelf van
het vele concrete, en uiteindelijk het zijn van de zijnde, kan kennen. Het zintuiglijk
gegevene is wat het is door deel te hebben genomen aan de desbetreffende idee.
Vanuit het voorweten, wordt het gezien als een onvolkomen “afbeelding” ervan.
Zo overschrijdt alle echte kennis als herinnering van de ziel aan de Ideeën de wereld
van de ervaring (Platonisme).
92. Epistèmè – is het weten waarom men weet = “het gegrond weten”. Bv. de
wetenschappers weten waarom ze iets zeggen, net als de filosofen. In epistèmèonderscheidt men “theoria” en “handelen”. “Theoria” is belangrijker dan het
35
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 36/57
“handelen” en staat voor het “beschouwen”. Theoria kan het hoogste, het goddelijke
tot onderwerp hebben. Disciplines met een beschouwend inslag, zoals kosmologie
en antropologie zijn gebaseerd op theoria. “Handelen” kan onderverdeeld worden in
“poèsis” en “praxis”. Poèsis staat voor “maken”, waarbij het doel van de handeling ligt
buiten de handeling. Poèsis houdt altijd een “nuttigheidsaspect” in – men weet
waarom men handelt, heft er redenen voor. Praxis is “doen”, waarbij het doel ligt in
de handeling. Iedere ethiek en politiek zijn praxis.
93. Doxa – zijn “meningen”, “visies”, “het iets zomaar zeggen”. Het leven zit vol
opvattingen en visies die niet gefundeerd zijn. Men verdedigt ze, maar daarom zijn
ze nog niet “waar”. Doxa zijn het tegengestelde van epistèmè.
94. Dualisme – de platonische filosofie kan dualistisch worden genoemd omdat ze
de kloof tussen de “hogere wereld” en de “schijnwereld” niet overbrugt. De
antropologische visie van Plato is dualistisch.
De menselijke ziel is volgens Plato verdeeld in denken, wil en begeerte. Alleen het
denken, de geest, vormt het onsterfelijke bestanddeel dat zich bij intrede in het
lichaam met de overige verbindt.
De onsterfelijke ziel, vergaat niet samen met het lichaam en heeft geen begin en
geen einde en is van de zelfde aard als de wereldziel. Al onze kennis is herinnering,
afkomstig uit de vroegere situaties en belichamingen van de ziel. Het zoeken en het
leren is geheel een herinnering. Het lichaam is de “kerker” van de ziel die haar
verhindert om naar de wereld van de Ideeën terug te keren. Wanneer het lichaam
sterft, verlaat de ziel de schijnwereld en keert terug naar de wereldziel.
95. Idee – de essentie van de dingen noemt Plato de Idee. Deze kennen we slechts
door het denken, terwijl hetgeen we met de zintuigen waarnemen, nl. de
verschillende bijzondere dingen, de verschijningsvorm van deze Ideeën is. Iets is
bijvoorbeeld, “mooi” doordar het aan het “schone zelf”, ofwel aan de idee van het
schone deel heeft. Aan de vele mooie dingen, die we waarnemen, ligt m.a.w. de
algemene Idee van het schone ten grondslag. Door de dingen in hun algemeenheid
te denken, stijgen we op naar het rijk der Ideeën. Ideeën zijn niet het product vanmenselijk denken, maar vormen de ware werkelijkheid boven de wereld van
36
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 37/57
zintuiglijke waarneming. De Ideeën liggen vast en zijn onveranderlijk. Ze zijn het
voorbeeld volgens welke de zichtbare dingen gevormd worden. M.a.w. de zichtbare
dingen zijn de afspiegelingen van de eeuwige Ideeën.
96. Determinisme – betekent dat tussen alle fenomenen die zich voordoen in het
heelal eenduidige causale relaties besteen. Deze causale relaties zijn mogelijk op
basis van een onderliggen oorzakelijk beginsel. Determinisme en vrije wil worden
vaak met elkaar tegengesteld: intuïties gezien sluit het ene het andere uit. Als alles
voorbestemd is om te gebeuren, hoe kunnen wij dat vrije wil hebben en zelf keuzes
maken?
97. Intellectualisme – Socrates stelde communicatie centraal. Hij was altijd ergens
op de agora te vinden, omringd door de groepjes toegewijde luisteraars. Hij toetste
zijn denkbeelden voortdurend in zogenaamde “dialectische” of “socratische”
gesprekken met allerlei mensen, en perste als het ware hun kennis uit hen, om die
vervolgens op waarheids- en houdbaarheidsgehalte te onderzoeken en zo nodig te
verwerpen. Onderwerpen voor deze dialogen waren meestal de deugden als
rechtwaardigheid, zelfbeheersing, wijsheid etc. Door beredeneerd onderzoek van
ieders kennis van toepassingen, zocht Socrates naar algemeen geldende waarheden
en principes voor het menselijk doen en laten – essenties. Hij was ervan overtuigd
dat het mogelijk was door inzicht en kennis de deugd te vinden en vond dat iedereen
de deugd kan aanleren, zijnde een zaak van het intellect. Dit denken wordt ook wel
het “ethisch intellectualisme” genoemd.
98. “Kalokagathia-model” – klassiek model van maat, evenwicht en beheersing.
99. Maieutiek – betekent verloskunde, het “beroep” van Socrates’ moeder. De taak
van de vroedvrouw is enkel bijstand te verlenen opdat het reedt aanwezige levende
wezen het levenslicht zou kunnen zien. Socrates vond dat een goed beeld voor zijn
eigen filosofische activiteit: de ziel is voorafbestaand van eeuwigheid (cyclische
tijdsopvatting). In dit voortbestaan heeft ze de echte waarheid en werkelijkheid
aanschouwd. Nu ze in een lichaam gekluisterd is, is deze herinnering wazig.
Socrates wou door zijn gerichte vragen de al aanwezige kennis klaar bewust helpenmaken. Hij is dus geen leraar, maar een verloskundige.
37
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 38/57
100. “Aporetische dialoog” – de dialogen die Socrates voerde mondden meestal uit
in een aporie, een onvermogen om de filosofische kwestie tot een oplossing te
brengen: de gesprekspartner is nergens meer zeker van en Socrates zegt dat hij het
zelf ook niet weet.
101. “Socratische ironie” – dit is de voorgewende onwetendheid. Socrates veinst in
de eerste plaats onwetend te zijn over de onwetendheid van de gesprekspartner.
Socrates zelf gelooft niet dat hij reeds weet wat hij niet weet. Door de dialectiek (het
weerleggen van de valse argumenten) komt men stap voor stap tot het ontwaren van
de logos, of de vorm.
102 / 103. Existentie & Essentie – het verschil tussen de “essentie” en de
“existentie” in de christelijke filosofie, is dat “essentie” = “wezen” en “existentie” =
“reëel bestaan van de dingen”.
Bij Aristoteles is het goddelijke wezen het enige wezen bij wie essentie en existentie
niet onderscheiden zijn. Essentie is enkelvoudig en volmaakt. Er ontbreekt niets aan
het goddelijke en kan ook niets worden toegevoegd. Een God is het zijn dat op
zichzelf bestaat, hij is de zuivere act en het einddoel van alle geschapen dingen. Hij
is een scheppende God die telkens alles opnieuw, op verschillende niveaus van de
werkelijkheid, essentie en existentie met elkaar verbindt.
Omdat het wezen, zo redeneerde Aristoteles, het bestaan niet (logisch) insluit, is
“essentie” iets anders dan “existentie”. Hij beschouwde de existentie als een
bijkomstigheid (accidens) van essentie. Dit betekent dan dat de existentie aan de
essentie kan toekomen en haar verlaten zonder dat daardoor de essentie wordt
aangetast of veranderd.
Scotus wees het onderscheid tussen essentie en existentie volledig af. Het “zijnde” is
voor hem “alles wat niet niets is”. Volgens Ockham bestaat er een reële onderscheid
tussen essentie en existentie van een schepsel. Dit onderscheid is niet meer dan
logisch en komt voort alleen uit het grammaticale onderscheid . beide termen
verwijzen naar dezelfde individuele zijnden en dus naar dezelfde realiteit. Zo zegt
38
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 39/57
Ockham dat een schepsel zijn eigen essentie en zijn eigen existentie is, wat
bijvoorbeeld Thomas alleen van God kan zeggen.
104. Deductie – is een methode in de logica en in de filosofie, waarbij de conclusie
wordt gemaakt uit het algemene naar het bijzondere – van algemene regel naar de
bijzondere regel. Er is spreke van doorredenering – men begint met de gegevens die
er al waren en gaat daar verder van uit.. men redeneert dus door van datgene wat
men op het algemene niveau heeft waargenomen, naar het unieke niveau.
(Aristoteles)
105. Inductie – is een manier va redeneren, die dient als bewijstechniek. Bij inductief
redeneren komt men tot een algemene regel op grond van een aantal specifieke
waarnemingen. Een vb. is een “hypothese” zoals “alle zwanen zijn wit”. Een andere
kenmerk van inductie is het feit dat er wordt beredeneerd vanuit waarnemingen,
waardoor het vaak vernieuwende resultaten oplevert. Men redeneert vanuit het
unieke niveau dat men heeft waargenomen, naar het algemene. (Socrates)
106. Dialogisch – zowel Plato als Socrates gaan dialogisch te werk in hun filosofie.
Dialoog is een zeer goede filosofische techniek, dankzij zijn levendigheid. Men focust
zich dan ook vooral op de taal, dat de eigenlijke essentie is. De schrijver heeft ook
een groot voordeel, omdat er geen duidelijk einde in een dialoog hoeft te zijn, hij
moet geen definitieve conclusies trekken en laat of eerder dwingt de lezer om zelf na
te denken.
107. Agnosticisme – is een filosofische positie die geen bevestigende of
ontkennende uitspreken doet over het bestaan van bovennatuurlijke verschijnselen.
Vele agnosten benadrukken de onmogelijkheid om religieuze ideeën over een
mogelijke bovennatuurlijke verschijnselen met een traditionele wetenschappelijke
aanpak te bewijzen. Het woord is afgeleid van het Griekse “gnosis” = “weten” en
voorvoegsel “a” = “niet”. Een agnost is iemand die “niet weet” of er een God is of niet.
De houding van een agnost is verschillend t.o.v. die van een atheïst, die het bestaan
van God afwijst omdat er geen geldig bewijs voor bestaat.. Een agnost stelt dat het
onmogelijk is het bestaan van de hogere machten aan te tonen net als het niet-bestaan.
39
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 40/57
Men maakt soms een onderscheid tussen de “sterke” en de “zwakke” agnosten. Een
“zwakke agnost” beweert niet te weten of God bestaat en een “sterke” agnost
beweert dat het onmogelijk is te weten of God bestaat.
B. Russel is een moderne vertegenwoordiger van het agnosticisme, zijn tekst “Why I
am not a Christian” is een klassieke tekst van het agnosticisme.
De oudste agnost is de Griekse presocraat Xenophanes. Hij schreef: “… In
werkelijkheid hebben de mensen nooit iets zekers aangaande de goden geweten en
zullen dat ook nooit doen…”
Men ziet Protagoras ook als een van de oudste agnosten. Hij achtte het onmogelijk
om het bestaan van de goden te bewijzen. Een bekend citaat van Protagoras is:
“Van de goden weet ik niets: niet dat ze bestaan en evenmin dat ze niet bestaan.”
108. Axiologie – axiologie is de wijsgerige waardeleer. Ze bestudeert vooral de
intrinsieke waarden (zoals binnen de ethiek, esthetiek en religie), in het bijzonder met
betrekking tot de manier waarop zij kunnen worden gekend of ervaren, hun aard en
soort en ontologische status. Het is een van de vakgebieden van de filosofie. Elke
filosoof heeft een eigen axiologie die hij verdedigde en volgens welke hij probeerde
te leven. Voorbeelden:
- Socrates: “Het onbewuste leven is niet waard om geleefd te worden”.
- Plato: “Ken uzelf”.
- Epicurus (vader van hedonisme): “Rijkdom bestaat niet uit het hebben van grote
bezittingen, maar in het hebben van weinig behoeften”.
109. Ethos – Aristoteles onderscheidt 2 soorten middelen van overtuiging: intrinsieke
en extrinsieke. De laatste zijn de middelen die vastliggen; de spreken hoeft ze niet
meer zelf te verzinnen. Voorbeelden zijn: bekentenissen van getuigen, documenten
etc. De intrinsieke overtuigingsmiddelen moet de spreker zelf bedenken. Hier kan hij
gebruik maken van “ethos”, “pathos” (emoties van het publiek aanspreken) en “logos”
(gebruik maken van de logische redenering). In zijn “Ars Rhetorica” beschrijft
Aristoteles deze middelen van overtuiging.
“Ethos” is het beroep dat de spreker doet op autoriteit om het publiek ervan te
overtuigen dat hij of zij een gekwalificeerd spreker is. Door bv.:- notabel persoon in het vakgebied te zijn, gespecialiseerd in het onderwerp;
40
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 41/57
- door in bij de kwestie betrokken te zijn;
- door kundig te zijn in de materie;
- door beroep te doen op iemands ethiek of karakter.
110. “Tweede naïviteit” – is een begrip dat van de Franse filosoof P. Ricoeur
afkomstig is. Hij is van grote invloed geweest op theologen die in een
geseculariseerde, postmoderne samenleving zinvol over geloof probeerden te
spreken. In dit context maakt hij gebruik van “tweede naïviteit”. Dat kan omschreven
worden als een geloof dat de kritiek van het atheïsme overstijgt, zodat een
godsbeleving mogelijk wordt. Het betreft kortom een herwonnen geloof dat niet meer
naïef is, omdat het beproefd is door de kritiek van het atheïsme en deze kritiek
positief verwerkt en geïnterpreteerd heeft.
111. “Eerste naïviteit” –uit een oorspronkelijk symbolisch-mythische spreken kunnen
verdere (moderne) verklaringen voortkomen en zich op hun manier ontwikkelen.
Deze zullen altijd georiënteerd blijven op wat hen op onachterhaalbare wijze
voorafgaat – de symbolisch-mythisch beleefde en verhaalde werkelijkheid. Bv. jonge
kinderen verkeren in de fase van het “eerste naïviteit”. Dat betekent dat ze
onbevangen omgaan met de werkelijkheid – ze nemen de verhalen en symbolen
letterlijk over. Ze groeien met de tijd in de fase van de “tweede naïviteit”, waarbij ze
deze verhalen en symbolen steeds figuurlijker nemen.
112. Hermeneutiek – dit begrip is afgeleid van het Griekse wordt “hermèneus” =
“tolk”. Dit begrip betekende oorspronkelijk “de kunst van het overbrengen en
uitleggen van boodschappen”. Later betekende het “de kunst van het interpreteren
van teksten”.
In de filosofie heeft dit begrip verschillende invullingen gekregen. Het werd
waarschijnlijk voor het eerst door de Griekse dichter Homerus gebruikt, waarmee hij
de uitleg en vertaling van de berichten die door de goden aan mensen werden
gegeven (via god Hermes).
Bij de sofisten stond dit begrip voor de kunst om op een juiste wijze redevoering te
houden. In Plato’s dialogen, betekende “hermeneutiek” de methode waarmeeSocrates probeert grip te krijgen op het transcendente “zijnde”, de vormen de
41
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 42/57
Ideeënwereld, d.m.v. “lagere” zaken zoals het dagelijks leven en specifieke
redeneringen.
Het neoplatonisme met zijn getallenmystiek verstond hermeneutiek als de kunst de
werkelijkheid op juiste wijze in getallen uit te drukken.
In de moderne filosofie is ze niet meer een kunst van het lezen van een tekst in de
samenhang en ontstaan in correlatie tot de auteur, maar de leer van het leven zelf.
Het “Verstehen” is bepalend element van de zijnswijze van het menselijk bestaan als
oorspronkelijk begrijpen dat ieder mens is meegegeven als bestemming alles een zin
te moeten geven.
Een woord heeft in de hermeneutiek geen vaste betekenis, het is afhankelijk van de
context. Om te begrijpen, zouden we dus alle toepassingen moeten kennen, wat niet
mogelijk is. er is sprake van de “hermeneutische cirkel” – van het algemene naar de
specifieke betekenis en weer terug. Volledige objectiviteit van het verstaan kan nooit
worden bereikt. Voor bv. Heidegger heeft deze cirkel een ontologische betekenis, het
zegt iets over de structuur van de werkelijkheid als zodanig.
113. “Mimetische begeerte” – “mimesis” = “nabootsing”, is een centraal begrip in het
denken van de Franse filosoof R. Girard. Hierbij grijpt hij terug naar Aristoteles, die
zei dat de mens is de meest “mimetische” van alle dieren. Volgens hem, is het
kenmerkend voor de mensen dat ze elkaar imiteren, maar Girard gaat vooral uit van
de imitatie van geregen. Deze nabootsing ligt in de oorsprong van de menselijke
cultuur. Maar deze nabootsing wordt gevaarlijk in de “mimetische begeerte”. (Uit dit
soort begeerte gaat Hobbes uit, wanneer hij zegt dat “de natuurlijke toestand van de
mens” is “een oorlog van allen tegen allen”.) Mensen begeren bij voorkeur hetzelfde
als een ander begeert. (Men kan zeggen dat “schaarste” hangt onlosmakelijk samen
met de “mimetische begeerte”.)
Zo stelt Girard dat de mens geen autonoom handelend wezen is, wij handelen omdat
we begeren wat een ander, die voor ons van belang is, begeert. Ook de zucht naar
erkenning is een mimetisch begeren.
De “zondebok” is een begrip die met het begrip “mimetische begeerte” nauw
samenhangt. Een zondebok is iemand die getekend wordt als afschrikkend
voorbeeld van wat de begeerte kan teweeg brengen. Hierbij wordt een onschuldige
42
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 43/57
schuldig gemaakt en geëlimineerd opdat de rust, verzoening en harmonie (die door
de mimetische begeerte verstoord ware) in de gemeenschap kunnen terugkeren.
114. Ousiologie – de zijnsleer van Aristoteles is een “ousiologie” omdat voor hem de
is het “zijn” van de concrete, stoffelijke dingen een actualiteit (overgang van potentie
naar act). Deze actualiteit dankt een ding aan zijn “eidos” (vorm) dat namelijk zijn act
is. Het is de vorm die “zijn” heeft. In zijn “Metafysica” beschrijft hij de wijzen waarop
de essentie zich voordoet. Het “zijn” als zodanig heeft geen eigenheid. Daarom is de
metafysica van Aristoteles geen zijnsmetafysica, maar een vormenmetafysica.
115. Typologie – betekent dat de mythen de cultuur bevormden de cultuur tot wat hij
was. (Is een onderverdeling van een aantal objecten op basis van een aantal
kenmerken. Daarvoor gebruikt men categorieën. Door te categoriseren verdeelt men
in het verstand de objecten in de wereld.)
116. Aitiologie – de mythen zijn een uiteenzetting over de oorzaken van mens en
werkelijkheid.
117. Mythologie – is een verzameling verhalen van een volk. Ze houdt zich bezig
met vragen naar de herkomst van de mythen en hun verhouding tot andere
verhaalvormen. Omdat mythische verhalen vooral met religie geassocieerd worden,
is de studie ervan ook vaak religiegebonden. Men gebruikt mythen om de religieuze
voorstellingen te reconstrueren. Het is een kritische reflectie op de mythe.
118. Mythe – zijn verhalen van wat in een bepaalde cultuur als algemeen geldend
werd beschouwd. Het gaat meetal over de fundamentele waarheden en
wetmatigheden die de dagelijkse realiteit overstijgen. Men heeft het over het
“bovennatuurlijke”. Het gaat om gebeurtenissen en karakteristieke machten en
wetmatigheden, gepersonaliseerd in godheden, waarmee de natuur en het gehele
gebeuren van het universum en van de mens wordt mee verklaard en begrepen.
Typische kenmerken van de mythen zijn:
- Allegorische vorm en symbolisch karakter om waarheden mee weer te geven.
- Werden meestal mondeling overgeleverd.
43
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 44/57
- “Gelaagdheid”: de verhalen hebben een diepere bedoeling dan dat het op het
eerste zicht lijkt, deze is niet voor iedereen zichtbaar. Het herkennen heeft te maken
met de individuele algemene ontwikkeling en spirituele vooruitgang.
Men onderscheidt Kosmologische mythen: “scheppingsmythen” (God schept de
wereld) en “theogonische mythen” (Goden en halfgoden staan centraal, ze
beschrijven de dingen in de werkelijkheid zoals ze zijn), Eschatologische mythen:
“ondergangsmythen” (die vertellen hoe een volk aan zijn einde kwam of zal komen),
Sotereologische mythen (over de helden die de mensheid redden) en Etiologische
mythen: “verklarende mythen” (verklaren waarom een bepaald gebruik bestaat, hoe
iets ontstaan is etc.)
119. Sciëntisme – de Verlichting wordt gekenmerkt door sciëntisme. Onder
sciëntisme verstaat men in het algemeen de wijsgerige visie van de beoefening van
de wetenschap de oplossing van alle problemen en mysteries verwacht. Het is de
overtuiging dat de wetenschap, met haar gebruik van de wetenschappelijke
methode, een verklaring voor alles wat is, kan geven. En de overtuiging dat de
opinies van de wetenschap beslissend zijn. de wetenschap is de hoogste autoriteit.
Deze opvatting komt vaak voor in de hedendaagse wetenschapsfilosofieën (bv.
logisch positivisme). Volgens de critici van het sciëntisme, stelt deze visie, dat buiten
de wetenschappelijke kennis geen andere vorm van kennis aanvaard kan worden.
Dit komt er op neer dat iedere kennis gereduceerd wordt tot reflexieve kennis.
Sciëntisme laat geen plaats voor het kennend subject in het wetenschapsproces.
120. Positivisme – is een filosofische stroming die van het sterke
vooruitgangsgeloof en autonomiegedachte van de verlichtingsdenkers afstamt.
Uitgangspunt van positivisme is dat kennis alleen mogelijk is aangaande de wereld
der verschijnselen. De wetenschap is de enige geldige bron van de kennis. Alleen de
empirische waarnemingen en logische principes zijn belangrijk. Dit is een afwijzing
van alle filosofie en theologie, van elke normatieve kennis of ethiek die niet zintuiglijk
controleerbaar is. Positivisten vinden dat de beoefening van de metafysica in de
filosofie moet worden vermeden.
Voor het positivisme is het kenmerkend dat alle verschijnselen als onderworpen
worden gezien aan de onveranderlijke wetten. Comte is één van de voorstandersvan het positivisme.
44
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 45/57
121. Atomisme – is de leer die stelt dat alle stoffen zijn opgebouwd uit ondeelbare
deeltjes – de atomen. De atomisten worden gezien als natuurfilosofen. Democritus
was een van hen. De atomen zijn voor hem de “bouwblokken” van de realiteit, waar
alles uit bestaat. Een van de belangrijkste stellingen van het atomisme is dat als we
ervan uitgaan dat er alleen atomen bestaan, dan zou het betekenen dat er eigenlijk
geen objecten buiten atomen om bestaan. dat betekent dat niets bestaat als zodanig,
in ieder geval niet in de vormen waarin onze zintuigen deze aan ons presenteren =
“metafysisch nihilisme”.
122. “Postulaat van het determinisme” – wanneer de wereld begint gezien te
worden als een kwantitatief mechanisme: voorspelbaar en manipuleerbaar via
analyse, dan is de werkelijkheid:
- experimenteel kenbaar
- er geldt een “postulaat van determinisme”: er zijn altijd een “oorzaak” en een
“gevolg”.
123. Mechanisering – de Nieuwe Tijd (17e E) werd gekenmerkt door de
mechanisering van de natuur. De kosmos wordt gezien als een dood, blindgestuwd
mechanisme, als een machine. Deze mechanisering gaat samen met een
mathematisering van de natuur. De kwantitatieve benadering van de natuur (aantal,
grootte, geometrische vorm etc.) wordt steeds belangrijker. De wiskunde werd het
model van de zekere en ware kennis: alle wetenschappen diende naar haar model
worden geformuleerd. “Weten werd Meten”.
Samengaand met de mechanisering van de natuur werd ook het
“causaliteitsbeginsel” geformuleerd. De doeloorzaken verdwijnen naar de
achtergrond. De oorzaken moeten buiten het veroorzaakte te liggen, waardoor stof
en vorm geen echte oorzaken meer kunnen zijn.
Mechanisering van de natuur resulteerde in een fundamentele reductie van het
natuurbegrip: datgene wat binnen de natuurwetenschappelijke verklaring als relevant
verschijnt, wordt gezien als de echte werkelijkheid.
124. “Scheermes van Ockham” – is een principe uit de kennistheorie dat aan de 14e
E filosoof W. van Ockham wordt toegeschreven. Het houdt in dat men niet het
45
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 46/57
bestaan van iets moet veronderstellen als onze ervaringen ook op een andere
manier kunnen worden verklaard. Men moet de zijnden niet zonder noodzaak
verveelvoudigen.” Het “scheermes” symboliseert het wegscheren van alle onnodige
ingewikkeldheden om bij de eenvoudigste verklaring uit te komen.
Ockham gebruikte dit principe op speculatieve begrippen in de filosofie af te wijzen.
Betrouwbare speculaties over de wereld waren voor hem uitgesloten. Dit paste in zijn
filosofie van het nominalisme, de opvatting dat de abstracte begrippen niet op
zichzelf bestaan, maar slechts hulpconstructies zijn van de menselijke geest.
125. Nominalisme – de aanhangers van het nominalisme beweren dat de algemene
termen (zoals DE mens, DE waarheid etc.) niets in de werkelijkheid aanduiden en
dus “slechts namen zijn” = “nomina”. Het is een theologisch/filosofische stroming van
de 2de helft van de ME. Alleen de individuele dingen zijn werkelijk en niet de
universele gestalte ervan. Deze visie had veel invloed op de Godsleer, waardoor
men begon te beweren dat “het goede” goed was, omdat God het wil. De vrijheid van
God wordt gelijkgestel aan de vrijheid van de mensen, waarbij er altijd gekozen kan
worden uit een aantal mogelijkheden.
Roscellinus en Ockham zijn de belangrijke vertegenwoordiger van het nominalisme.
In de Nieuwe Tijd wordt het nominalisme voortgezet in het empirisme (Th. Hobbes).
Het middeleeuwse realisme, maarbij vooral in de termen van het zijn en dat de
“universalia” als werkelijk beschouwt, is de tegenstander van nominalisme.
126. Realisme – is de naam van een aantal verschillende standpunten en
stromingen binnen de filosofie, die met elkaar gemeen hebben dat ze het bestaan
van iets verdedigen dat door anderen wordt ontkend. Wanneer men de term
“realisme” vandaag gebruikt, dan heeft men het over:
(1) Een standpunt in het met name in de oudheid en ME gevorderde debat over
“universalia”, nl. dat deze daadwerkelijk bestaan. Ofwel:
(2) Een positie binnen de 20ste E wetenschapsfilosofie, die inhoudt dat onze beste
wetenschappelijk theorieën waar zijn, ook voor zover ze over niet-observeerbare
entiteiten gaan.
Daarnaast (3) wordt realisme t.o.v. “idealisme” gedefinieerd, als het standpunt dat er
een van de geest onafhankelijke wereld bestaat.
46
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 47/57
En (4) in de combinatie “moreel realisme” geeft het een idee aan dat er ware morele
uitspraken zijn.
(1) Debat over de “universalia” speelde zich af in de klassieke oudheid, waar het
belangrijkste verschil tussen de filosofie van Plato en Aristoteles wordt blootgelegd.
Het draait om de vraag of universele concepten zoals bv. “dapperheid” een bestaan
hebben onafhankelijk van, in dit geval “de dappere daden in de wereld”. Bij Plato is
dit wél zo – de Ideeën in de Ideeënwereld zijn reëler dan de materiële objecten, die
slechts een afspiegeling zijn van de Ideële wereld. Aristoteles accepteerde het
bestaan van de bovenzinnelijke werkelijkheid niet, en verwierp dus het bestaan van
de universele concepten.
Het ME debat over universalia was een vervolg op het klassieke debat, waarbij men
3 posities kan onderscheiden: “realisme”, “nominalisme” en “conceptualisme”.
=> Realisten accepteerden het bestaan van universalia in of voorafgaand aan de
dingen.
=> Nominalisten accepteerden alleen het bestaan van woorden die op meerdere
dingen van toepassing zijn. (“Het werkelijke is individueel”)
=> Conceptualisten accepteerden de universalia, maar deze bevonden zich dan in
de geest van het subject, eerder dan in een andere wereld of in het object. Het is een
soort “verfijning” van nominalisme en geen verzetting ertegen.
127. Teleologie – is een filosofische term voor allerlei vormen van doel-
betrokkenheid, doelmatigheid of finaliteit die we in de levende natuur menen en zien.
Teleologie is een leer van de doelen. Het wordt vooral gebruikt in ethiek om ethisch
“goed en slecht” te beschrijven op grond van “goede of slechte” gevolgen. Teleologie
is een opvatting dat er een inherent doel en oorzaak is voor alles wat bestaat. Er
bestaan zo “inwendige” en “uitwendige” finaliteit.
Het komt, historisch gezien voort uit het Aristotelisme en de scholastieke traditie in
de filosofie. Later wordt het een kernidee van de “speculatieve filosofie” van Hegel.
De logica van de teleologie werd onderzocht door Kant in “Kritiek der reinen Vernuft”.
128. Finaliteit – zie 127.
47
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 48/57
129. Kosmologie – is een wetenschap die de globale structuur en evolutie van het
heelal bestudeert. De geschiedenis van de kosmologie gaat terug tot naar de
klassieke oudheid, toen de mens nog vol verwondering naar de hem omringende
natuur keek. De Griekse kosmologen worden ook “natuurfilosofen genoemd”. De
bekendste zijn Thales, Anaximander en Anaximenes.
Thales
- Thales is de eerste van de Miletische natuurfilosofen.
- Hij werkte in de 1ste helft van de 6de E v.C.
- Bereisde koopman (Egypte), staatsman, veelzijdig natuuronderzoeker.
- Hield zich bezig met magnetisme.
- Berekende de hoogte van de Egyptische piramiden a.h.v. de schaduwen ervan.
- Meetkundige stellingen.
• Evenwijdige lijnen snijden van 2 lijnen evenredige stukken af. M.a.w. een
evenwijdige projectie van een rechte op een andere rechte behoudt de
verhoudingen.
• Een ingeschreven driehoek, waarvan 1 van de zijden de diameter van de
cirkel is, is een rechthoekige driehoek.
- Gold als vader van oude en moderne filosofie.
- De eerste Griek die de oosterse wetenschap van wiskunde en sterrenkunde
zelfstandig uitwerkte.
- Op de vraag: “Wat is het moeilijkste van alles?” , antwoordde hij: “Zichzelf kennen”.
En op de vraag: “Wat is het makkelijkste van alles?” Zei hij: “Anderen raad geven”.
- “Wat is God?” – “Dat wat geen begin en geen einde heeft”.
- “Hoe kan men volkomen deugdzaam leven?” – “Door nooit te doen wat we in
anderen veroordelen”.
- Men kent geen wijsgerige geschriften van Thales.
- Zijn grondgedachte is, dat het water de oerstof is waaruit alles is voortgekomen.
Anaximander
- Tijdsgenoot van Thales en ook zijn stadsgenoot.
48
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 49/57
- Wordt beschouwd als de eigenlijke grondlegger van de filosofie als zelfstandige
wetenschap.
- Filosofisch werk “Over de natuur”.
- Oerbeginsel van de wereld en het Zijn is “in een zichzelf onbepaald en onbegrensd
iets”
- Voorloper van de moderne evolutieleer: “Water heeft alle levende wezens
voortgebracht, die eerst in het water leefden en pas dan op de grond.”
- Eerste natuurkundige verklaring van de beweging van de sterren.
Anaximenes
- Tijdgenoot van Anaximander.
- Lucht is de oerstof.
- Had het over een periodieke wisseling van ontstaan en vergaan van de werelden.
Gemeenschappelijk kenmerk van de leer van de 3 natuurfilosofen:
→ Ze probeerden allen het Zijnde uit een laatste oerstof te verklaren. Ze probeerde
als eersten dit probleem zonder vooroordelen te behandelen gebruik makend van
natuurwetenschappelijk denken.
→ Ze hebben een poging gedaan om de vele verschijnselen tot 1 oerprincipe.
130. Kosmos – staat voor “heelal” het is een synoniem voor alle materie en energie
die ons omringt. Zie ook 129.
131. Sociale filosofie – is een deelgebied van de filosofie die zich bezig houdt met
het ontstaan de zin en het wezen van de maatschappij. D.w.z. dat ze de verhouding
tussen de individuele mens en de maatschappij en haar structuren bestudeert. De
sociale filosofie heeft nauwe raakvlakken met de filosofische vakgebieden ethiek en
rechtsfilosofie en begeeft zich ook op het vlak van de sociale wetenschappen zoals
sociologie. Filosofen zoals Plato, Aristoteles, Hobbes, Hegel, Marx e.a. hebben zich
met sociale filosofie bezig gehouden.
132. Moraalfilosofie –
49
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 50/57
133. Ethiek – ethiek of moraalwetenschap is een tak van de filosofie die zich
bezighoudt met kritische bezinning over het handelen. Al in de Griekse oudheid,
hielden filosofen zich bezig met vragen over deugdzaamheid en rechtvaardigheid. De
ethiek probeert niet alleen een onafhankelijke theorie te produceren, maar ook
vroegere ideeën te bekritiseren en van commentaar te voorzien. De moraalfilosofie
kent verschillende stromingen, de bekendste zijn:
- relativisme
- utilisme
- hedonisme
- naturalisme
- egoïsme
Normatieve ethiek kent 2 hoofdstromingen:
- Teleologische ethiek (bv. Aristoteles): er is een hoger doel in dienst waarvan de
verdere moraal staat.
- Deontologische ethiek (bv. Kant): stelt dat gedrag “goed” of “slecht” is onafhankelijk
van de menselijk wensen. Men heeft bv., volgens de deontologen, een plicht om
zelfs aan de massamoordenaars een eerlijk proces te geven, al zou men die het
liefst openlijk executeren.
In de bewijsvoering in de ethiek laat men zich leiden door de aard van het
onderwerp. Een wiskundig bewijs is onmogelijk in de ethiek, maar de
waarschijnlijkheidsbewijzen kunnen wel voldoen. Zo telde Aristoteles dat ethiek door
haar objectgebied een praktisch karakter heeft.
134. Antropologie – is een gedragswetenschap die handelt over de studie van de
mens. Ze houdt zich zowel bezig met alle mensen als met alle dimensies van de
menselijkheid. Inde moderne antropologie staat het begrip “cultuur” centraal. M.a.w.
onze “soort” heeft de capaciteit ontwikkeld om onze wereld in symbolen te zien, en
om deze symbolen sociaal te leren en te onderwijzen. We kunnen de wereld op basis
van deze symbolen transformeren.
135. Theologie – betekent letterlijk “godsleer”, de term is afkomstig uit de christelijke
traditie en wordt vooral gebruikt voor de studie van de geloofsinhoud van het
christendom. Theologie bestudeert de historisch bronnen van het geloof, desystematische analyse van het geloof en de christelijke praktijk. I.t.t.
50
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 51/57
“godsdienstwetenschap” houdt theologie er rekening mee dat in de teksten die ze
bestudeert mensen ervan blijk geven zich door God aangesproken te voelen.
Daarnaast onderscheidt theologie zich ook doordat ze God en de Bijbel vanuit een
gelovig perspectief onderzoekt.
136. Theodicee – betekent letterlijk de “rechtvaardiging van God” is een
argumentatie die een rechtvaardiging moet zijn voor het geloof in bestaan van God
die goed en almachtig is, terwijl er heel veel kwaad in de wereld bestaat ( =
“probleem van het lijden”). Theodicee poogt een logische verklaring te geven voor
deze paradoxale combinatie van eigenschappen en feiten. Er bestaan verschillende
theodiceeën, de beroemdste is die van Leibniz. Deze zegt dat God, volmaakt als hij
is, heeft de beste van alle mogelijke werelden geschapen, maar deze geschapen
wereld is niet volmaakt. Een betere wereld is niet mogelijk. Hij stelt dat ook God zich
niet aan de logica kan onttrekken. Andere theodiceeën zijn:
- Theodicee van de “erfzonde” (Adam & Eva)
- Theodicee van “compassie” (God is niet almachtig en kijkt medelijdend toe, maar
kan niets veranderen).
- Theodicee van de “vergelding” (God accepteert het kwaad, omdat hij het lijden kan
gebruiken als middel om de menselijke fouten te wreken en de morele balans in
evenwicht te houden (belangrijk voor Kant)).
- Theodicee van de “apathie” (Ons lijden interesseert God niet, hij is ongevoelig voor
het kwaad).
137/ 138. Poiesis / Praxis / – Aristoteles onderscheidt het handelen als “praxis”, van
het maken van het werk, dat is “poiesis”, voor zover het doel van het handelen
(praxis) in het voltrekken van de handeling zelf wordt gerealiseerd, terwijl bij het
maken (poiesis) buiten de handeling ligt (en slechts door middel daarvan
gerealiseerd wordt).
“Poiesis” verwijst naar het “maken” van iets, het produceren, en “praxis” naar het
“doen”, het handelen in eigenlijke zin. Bij praxis ligt de betekenis van de handeling in
de handeling zelf en niet in wat die oplevert aan product, niet in het buiten de
handeling liggende resultaat. Bv. denken, aan politiek doen, vriendschappenonderhouden, sport en spel zijn voor Aristoteles allemaal “praxis”. Het verschil tussen
51
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 52/57
“praxis” en “poiesis” zou best opgevat moeten worden als een onderscheid tussen de
2 perspectieven van waarui men tegen iedere menselijke activiteit kan aankijken.
Menselijk handelen kan dan worden beschouwd t.o.v. het product, het buiten de
handeling liggende resultaat dat het instrumenteel oplevert – vanuit poiesis-
perspectief. En het kan ook worden beschouwd t.o.v. de aan de handeling interne
kwaliteiten en doelen – vanuit praxis-perspectief.
Vanuit een praxis-perspectief sprekend over bv. voetballen, hebben we het over de
voortzet, de passeerbewegingen, overtredingen van de spelregels, het maken van
doelpunten (het “interne” doel van het spel). Vanuit een poiesis-perspectief zien we
het prestige dat het spel oplevert, het geld dat ermee kan worden verdiend of de
amusementswaarde voor het punliek (“externe” doelen van het spel).
139. Theorie – is een geheel van denkbeelden, hypothesen en verklaringen die in
onderlinge samenhang worden beschreven. In de wetenschap is een theorie een
toepasbaar model ter verklaring van waarnemingen van de werkelijkheid. “Theoria” is
het filosofische schouwen, werd door de filosofen beschreven als de hoogste vorm
van menselijke volmaaktheid (“intellectuele liefde tot God”). Volgens Spinoza is
“theoria” het hoogste menselijke belang waaraan alle andere belangen ondergeschikt
zijn.
140. “Metafysische triniteit” – De mens, wereld en God vormen de zogenaamde
“metafysische triniteit”.Wijsgerige theodicee behandelt de godsvraag, kosmologie
bestudeert de wereld en wijsgerige antropologie onderzoekt het wezen van de mens.
Om een definitie van de metafysische triniteit te geven vormen, moet men de drie
bestanddelen ervan definiëren.
- Theodicee theos (god) + dikè (rechtspraak): dit is een argumentatie waarin de
gelovigen het bestaan van de almachtige god te verdedigen ondanks al het kwaad
en lijden in de wereld. De Griekse filosoof Epicurus (341-270 v.Ch.) heeft
waarschijnlijk als eerste een argument gebaseerd op het probleem van het kwaad
ontwikkeld – hij twijfelt aan de al dan niet goedheid en almachtigheid van de god en
vraagt zich af waarom deze god zomaar het kwaad toelaat.
Dan komt de vraag of de mens nog vrij kan zijn wanneer er een god is – de
straffende macht. Kan de mens dan nog kiezen? Dit is het probleem vandeterminatie. Het antwoord is “ja”, maar deze keuzemogelijkheden zijn beperkt.
52
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 53/57
- Kosmologie is de studie van het heelal als geheel. Ze is ontstaan door en uit de
menselijke fascinatie met de hemel en de wereld rondom hen. Mens heeft steeds
geprobeerd de hemelse verschijnselen in te passen in het leven en op die manier
een zekere verklaring te geven aan datgene wat hij nog niet kon verklaren en dus als
“de goden” definieerde. Met de tijd veranderden de kosmologische opvattingen en
het wereldbeeld in wat ze nu zijn.
- Wijsgerige antropologie is een transcendentale discipline die de filosofische vraag
bestudeert over wie de mens is, of de mens meer is dan zijn lichaam alleen. Het
lichaam en de ziel (hier staat dualisme t.o.v. het monisme), de menswording of
schepping van de mens, doel van het menselijk bestaan zijn o.m. onderwerpen van
wijsgerige antropologie.
141. “A posteriori” – betekent “vaststelling of oordeel achteraf”.
142. “A priori” – betekent “oordeel vooraf”, “zonder onderzoek”.
143. Ontologie – ook wel “zijnsleer” genoemd, is een tak in de filosofie. Hierbinnen
denkt men na over de vraag: “Wat is zijn?” Ontologie valt onder de metafysica, die de
basis, de “spil” van de filosofie is. Ze is één van de oudste filosofische stromingen.
Het woord zelf komt uit het Griekse “zijnde” en “leer”.
Ontologie fundeert een theorie over de werkelijkheid en maakt zo een zinvolle meting
van die werkelijkheid mogelijk.
144. Metafysica – zie “Eerste filosofie”.
145. Heteronomie – de term is samengesteld uit “heteros” = “ander” en “nomos” =
“wet”. I.t.t. “autonomie” zegt heteronomie dat niet de mens zelf zich de wet stelt,
maar een ander. Het kan bv. God of goddelijke openbaring of de natuur zijn. Men
kan niet zelf kiezen of denken (vooral in godsdienstige tradities). Filosofie verzet zich
tegen heteronomie van de mens en zegt dat men moet durven te denken.
146. Autonomie – is afgeleid van het Griekse “autos” = “zelf” en “nomos” = “wet”.
Het staat voor het vrij zijn van de externe invloeden (bestuur). Dit concept wordt inverschillende verbanden gebruikt. Het verwijst steeds naar de capaciteit van een
53
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 54/57
rationeel individu om eigen verantwoorde beslissingen te nemen. Het
tegenovergestelde is “heteronoom”.
Door “zich zelf wetten te stellen” kan men meer vrijheid en onafhankelijkheid creëren
voor onszelf. Vanaf de 17e E wordt “autonomie”, in de zin van “gewetensvrijheid
i.v.m. geloofszaken en handelingen” bekeken, het wordt een aanduiding voor
personen. Kant vat “autonomie” op als de mogelijkheid van het handelen in
overeenstemming met de wet die men zichzelf oplegt. De autonome mens kan
zichzelf bepalen als redelijk wezen.
Volgens de Verlichting is “autonomie” het doel van de opvoeding ( = emancipatie).
Het is de vrijheid van de “wil” om zichzelf te bepalen en staat tegenover heteronomie.
Het is ook het “zichzelf opleggen van de wet” en staat tegenover de willekeur.
=> In de filosofie van Fichte en Schelling wordt “autonomie” geradicaliseerd tot het
algemene beginsel van Vernuft.
147. Prefilosofie – is dat wat de filosofie voorafgaat. Dit kan iedere vorm van
humaniteit zijn, alles wat de mens is (gewoonten, rituelen, mythen…) en daarboven
alles wat natuur is, wat is zonder de mens maar wel voorwerp van reflectie kan zijn.
148. Logica – of “redeneerkunde” is de wetenschap die zich bezig houdt met de
formele regels van het redeneren. Traditioneel wordt logica door filosofie bestudeerd,
maar wordt ook vaak tot de wiskunde gerekend. Het stamt af van het Griekse woord
“logos”.
Logica is een leer van het strenge betoog ze bestudeert de classificeert de structuur
van beweringen en argumentaties door de gevolgtrekking en door de studie van
argumentaties in de natuurlijke taal.
149. Logos – het Griekse woord “logos” heeft verschillende betekenissen, maar
wordt meestal als “woord” vertaald. Het woord “logica” is hiervan afgeleid. “Logos”
werd door Heraclitus, een van de bekendste Presocratici, gebruikt om de menselijke
kennis en inherente orde van het universum mee aan te duiden. Het stond voor de
“wetmatigheid” die in het gehele universum aanwezig (door de goden ingesteld) is.
=> Voor Socrates, Plato en Aristoteles betekende “logos” het vermogen van de
menselijke rede en de kennis die de mensen van de wereld en elkaar bezitten. Voor Aristoteles met name, die zich ook het eerst met logica bezig houdt, wordt “logos” het
54
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 55/57
concept van de menselijke rationaliteit, datgene wat de mensen van de dieren
onderscheidt.
=> De Stoïcijnen verstonden onder “logos” de levenskracht van het universum. De
“logos” was de oorsprong van het universum, een soort “oerfenomeen”, waar alle
werkingskracht uit voortkomt. “Logos” symboliseert daarom ook het principe van
oorzakelijkheid, dat van binnenuit werkt en tegenover de materie staat.
=> Ook in het christendom gebruikt men dit begrip, die qua betekenis op die van de
Stoïcijnen lijkt. “Logos” wordt direct met God (als principe van de oorsprong van het
universum ligt) verbonden.
150. Reflectie – “reflecteren” is een “cognitieve proces” en “vaardigheid” waarbij men
– i.f.v. het toekomstig handelen, terugkijkt op de essentiële aspecten uit
gebeurtenissen, persoonlijke praktijkervaringen en leerprocessen. Men probeert
deze aspecten bewust waar te nemen, scherp te analyseren en daar de betekenis
van in te zien. Het is een manier om van binnenuit te leren.
Zo kan men meer inhouden en aspecten ontdekken die verbonden zijn met situaties
waarbij men betrokken was. Een persoon die reflecteert, probeert de kennis of
ervaringen in relatie tot andere gebeurtenissen te structureren en zo op grond van
rijpend inzicht ideeën en concepten te verruimen. Op die manier kan men
alternatieven genereren die van toepassing kunnen zijn in de nieuwe situaties.
Door aan reflectie te doen, leert men de eigen ontwikkeling in te zien en bewust
worden van de belangrijke aspecten in de ontwikkeling. Zo kan de ontwikkeling ook
veel effectiever en bewuster verlopen.
151. Kritiek – komt va Oudgrieks “krités” = “hij die beargumenteerd beoordeelt” en
staat voor het beoordelen van daden, werken, uitspraken, theorieën etc. meestal
wordt kritiek als negatief ervaren, maar ze hoeft het niet altijd te zijn. Een “kritische
houding” hebben betekent dat men niet zonder meer iets aanvaardt of gelooft. Men
onderscheidt “constructieve” (1) en “destructieve” (2) kritiek.
(1) Gegrond en beargumenteerd je mening geven over het werk van anderen, met
als doel het helpen van die ander in het verbeteren van zijn werk. Men heeft hierbij
een positieve grondhouding.
(2) “Afbrekende” kritiek, die vaak ongegrond en slecht beargumenteerd is.
55
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 56/57
152. Epistemologie – is een deelgebied van filosofie die de vraag stelt naar de
manier waarop aanspraken op kennis of wetenschap gelegitimeerd zijn. Wat wordt
als kennis of wetenschap beschouwd (en wat niet), op welke gronden, wie wordt
beschouwd als een kennend subject (en wie niet). Hierdoor stelt men de
“objectiviteit” in vraag. Kritische epistemologische vragen vormen bij uitstek een
aanleiding om wetenschap en kennis te bekijken als machtssysteem.
Epistemologie is één van de meest onderzochte en bediscussieerde onderwerpen
binnen de filosofie. De discussie concentreert zich op het analyseren van de aard
van de kennis en hoe deze zich verhoudt tot “waarheid” en “geloof”. Men analyseert
ook de rechtvaardigingsgronden van kennisaanspraken, m.a.w. de gronden waarop
men kan beweren iets te weten. Epistemologie probeert, om het eenvoudig te
zeggen de vraag “Hoe weten we dat wat we weten?” te beantwoorden.
153. Rationeel – is een manier van denken waarbij niet enkel rekening wordt
gehouden met de logische principes, inhoud en uitgangspunten, maar ook met het
“effect” van het denkproces:
- de mate waarin men zijn doel bereikt;
- de reële neveneffecten van het denkproces;
=> Men vraagt zich dus niet alleen af of het denkproces “juist” is, maar ook of het
“nuttig” is.
“Rationeel” kan ook betekenen:
- dat men in het denkproces enkel gebruik maakt van verbaliseerbare, exact
meetbare begrippen, dus geen “mythes”;
- dat men geen “onbewezen” intuïtieve inductieve principes gebruikt.
- dat er rekening wordt gehouden met de verbaal-exacte aspecten van de
werkelijkheid.
In de filosofie gaat men “rationeel” te werk.
154/155 Wijsbegeerte – Filosofie: is de oudste theoretische discipline (5e E v.C.)
die streeft en verlangt naar de kennis en wijsheid. Griekenland wordt gezien als het
geboorteland van de filosofie. Letterlijk betekent het “liefde voor wijsheid”. In de
gewone spreektaal wordt “filosofie” gebruikt om elke vorm van wijsheid of
levensbeschouwing aan te duiden of iemands uitgangspunten.
56
5/12/2018 Filosofie (Micha l) - slidepdf.com
http://slidepdf.com/reader/full/filosofie-michael 57/57
Filosofie is een studie van de betekenis en geldigheid van ons denken en onze
overtuigingen betreffende de meest algemene en universele aspecten van het
bestaan (heelal, subjecten, objecten en hun relatievormen).
Filosofie gebruikt geen experimenten of waarnemingen in haar activiteit, waardoor ze
geen “empirische wetenschap” is (“normatieve wetenschap”?). Men baseert zich op
de redeneringen en gedachte-experimenten door de filosofische problemen
zorgvuldig te formuleren en door de argumenten die deze oplossing ondersteunen.
Er kan dus nooit sprake zijn van een “empirisch bewijs” voor een bepaalde stelling of
visie in de filosofie.
Filosofie is ook de studie van de opvattingen, visies en theorieën van andere
filosofen. Een filosoof bekritiseert, overneemt, corrigeert en soms verwerpt andere
filosofische tradities. Wanneer hij een discussie met de andere filosofen aangaat,
dan spreekt men van “dialectiek”. Er bestaan in de filosofie zo goed als geen
onderwerpen, waarover alle filosofen volledig mee eens zijn. Deze kritische houding
van de filosofen is op zich een essentieel kenmerk van de filosofie. Wanneer iets
onbetwistbaar “waar” is dan is het niet “filosofisch” maar “dogmatisch”.
Filosofische teksten (oude en nieuwe) zijn de bronnen van de filosofische studie.
Hierbij probeert men steeds om een tekst in zijn oorspronkelijke of huidige context te
begrijpen. Men doet aan “hermeneutiek” – interpretatie van de filosofische teksten.
Filosofie bestaat uit verschillende deelgebieden zoals logica, metafysica, wijsgerige
antropologie, ontologie etc.
57