gdr, 2015-2016college 5 en 6

Upload: kenneth-huiskens

Post on 03-Mar-2016

213 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

College

TRANSCRIPT

  • COLLEGE 5 en 6

  • WEEK 3, COLLEGE 5 EN 6: EIGENDOM EN OVERIG TOEBEHOREN

    Onderwerpen begrip eigendom kenmerken eigendom rechtsgevolgen en functies eigendom beperkingen aan eigendom, w.o. hinder verkrijging en verlies van eigendom toebehoren van rechten gemeenschap mandeligheid appartementsrecht

    Verplichte stof Boek hoofdstuk 3: geheel m.u.v.:

    - par. 3.2.5. vanaf nr. 193 - par. 3.4.2 en 3.4.3

    Scholar tekst ter aanvulling van de verplichte stof uit boek

    Syllabus jurisprudentie

    HR 12-01-1968 (Teixeira de Mattos) HR 17-04-1970 (Grensoverschrijdende garage) HR 10-03-1972 (Vermeulen / Lekkerkerker) HR 10-02-1978 (Nieuwe Matex)

    Vragen en praktijkopdrachten

    voorbereiding: de bij week 3 opgenomen praktijkopdrachten

    Aanbevolen stof Boek

    Syllabus jurisprudentie hoofdstuk 3: - par. 3.2.5. vanaf nr. 193 HR 15-02-1991 (Aalscholvers) HR 03-10-1991 (Overwaaiende onkruidzaden) HR 21-10-2005 (Hinder van uitbouw) HR 28-03-2008 (Grensoverschrijdende villa II)

  • COLLEGE 5 EN 6: EIGENDOM EN OVERIG TOEBEHOREN

    INLEIDING

    In het vorige college zijn bezit en houderschap aan de orde geweest. In aansluiting op dat college staan dit college eigendom en overig toebehoren centraal. Eigendom is, evenals bezit en houderschap, een kwalificatie van de wijze waarop een persoon tot een goed in betrekking staat. Eigendom verschilt echter van bezit en houderschap, doordat eigendom alleen betrekking heeft op zaken, en doordat eigendom een goederenrechtelijk recht is. Overig toebehoren is eveneens een kwalificatie ten opzichte van een goed, namelijk van een recht. Overig toebehoren, ofwel toebehoren van rechten, onderscheidt zich van bezit en houderschap van rechten doordat het de relatie met rechten is met de hoogste status. In dit college komen de kenmerken en rechtsgevolgen en de beperkingen van eigendom aan bod, en passeren kort enkele varianten van eigendom de revue. Vervolgens komen deze onderwerpen ook voorbij bij de behandeling van toebehoren van rechten.

    Tot slot behoort tot de stof van dit college in beperkte mate ook de gemeenschap, in het bijzonder twee bijzondere vormen van gemeenschap: mandeligheid en appartementsrecht. Met name de inhoud, functie en het belang voor de rechtspraktijk van deze rechtsfiguren zijn relevant, en minder, althans ter zake het appartementsrecht, de details omtrent de rechten en verplichtingen van de appartementseigenaars.

    De navolgende tekst dient als algemene aanvulling op de verplichte stof uit Snijders voor dit college. Deze is bedoeld om eigendom vanuit een andere invalshoek te belichten, namelijk afgezet tegen vorderingsrecht (zie ook het schema uit college 1). Samen staan zij immers aan de basis van het vermogensrecht, wat reden geeft ook op deze wijze naar eigendom te kijken. Het navolgende biedt bovendien deels opnieuw een systematisch overzicht van de in college 1 gentroduceerde begrippen, hetgeen voor zover nog nodig zal helpen een en ander verder onder de knie te krijgen.

    AANVULLING VERPLICHTE STOF1

    Eigendom en vorderingsrecht

    Absolute en relatieve rechten Eigendom en vorderingsrecht zijn de grondvormen van het vermogensrecht. Een vorderingsrecht is een relatief recht. Het is een rechtsbetrekking tussen twee (of meer) bepaalde personen: schuldeiser en schuldenaar.

    Voorbeeld: Wanneer A 1.000,- heeft geleend aan B, kan hij zijn vorderingsrecht (tot terugbetaling van

    1 Tekst gebaseerd op J.H. Nieuwenhuis, Hoofdstukken Vermogensrecht, hoofdstuk 1.

  • de geleende som) alleen jegens B geldend maken en niet jegens een ander, bijvoorbeeld de vriendin van B die dit bedrag misschien beter kan missen.

    Eigendom is een absoluut recht. Het eigendomsrecht kan worden gehandhaafd jegens iedereen. In het eigendomsrecht staat de eigenaar als het ware tegenover de rest van de wereld. Dit absolute karakter van eigendom heeft twee aspecten: exclusiviteit en gevolg (zie hierover ook week 1). Dat eigendom een exclusief recht is, houdt in dat de eigenaar niet behoeft te dulden dat een ander van zijn zaak gebruik maakt of deze hem stoort in zjn gebruik. Het aspect gevolg houdt in dat het eigendomsrecht op een zaak blijft rusten, ook al mocht de zaak in andere handen komen.

    Voorbeeld: Wanneer A eigenaar is van een fiets hoeft hij niet te dulden dat X, Y of Z van zijn fiets gebruik maken (exclusiviteit). Steelt X de fiets van A, dan blijft de fiets eigendom van A en gaat deze niet behoren tot het vermogen van X. A kan met behulp van een vordering tot revindicatie zijn eigendom vervolgen onder X (5:2).

    Prioriteit van het oudste beperkte recht en gelijkwaardigheid van vorderingsrechten

    Botsing van twee beperkte rechten Eenzelfde zaak kan belast zijn met meer dan n beperkt recht.

    Voorbeelden: A vestigt op een aan hem toebehorend huis vruchtgebruik ten behoeve van B. Vervolgens belast A het huis met een hypotheek ten behoeve van C.

    Omgekeerd: A vestigt op een aan hem toebehorend huis hypotheek ten behoeve van B, en geeft het huis vervolgens in vruchtgebruik aan C.

    In beide situaties is zowel het vruchtgebruik als de hypotheek geldig. Soms komt het nooit tot een conflict tussen beide beperkte rechten. Wanneer in het tweede voorbeeld A zijn schuld aan hypotheekhouder B aflost, gaat het hypotheekrecht teniet en heeft vruchtgebruiker C geen enkele last ondervonden van het eerder gevestigde hypotheekrecht. Wanneer het wel tot een conflict komt, geldt de regel: het oudere beperkte recht gaat vr (droit de priorit). De eerste beperkt gerechtigde wordt in de uitoefening van zijn rechten niet belemmerd door later gevestigde beperkte rechten. In de gegeven voorbeelden komt het bijvoorbeeld tot een conflict wanneer A zijn schuld aan de hypothecaire schuldeiser niet voldoet en deze zijn hypotheekrecht uitoefent door het huis te veilen om zich bij voorrang uit de opbrengst te verhalen. Het is duidelijk dat de opbrengst verschilt al naar gelang het huis wel of niet is belast met vruchtgebruik. De regel dat het oudste recht voorgaat brengt mee dat in het eerste voorbeeld het vruchtgebruik voorgaat, en de hypotheekhouder het huis alleen met instandhouding van dat recht kan verkopen. In het tweede voorbeeld geldt dat het vruchtgebruik, dat van latere datum is dan het hypotheekrecht, teniet gaat en de hypotheekhouder het huis onbelast kan verkopen.

  • Botsing van vorderingsrechten Een schuldenaar staat met zijn gehele vermogen in voor zijn schulden (3:276). Zijn schuldeisers worden (in beginsel) uit de opbrengst van dit vermogen voldaan naar evenredigheid van ieders vordering (3:277). Vorderingsrechten zijn gelijkwaardig ongeacht de volgorde waarin zij zijn ontstaan. Een schuldeisers met een recht ontstaan op 5 februari wordt op gelijke wijze behandeld als een schuldeiser wiens recht op 15 februari is ontstaan. Dat is althans de hoofdregel. De gelijkheid wordt doorbroken door een door de wet erkende reden van voorrang. Hierover zal meer worden behandeld in college 13. Beperkend tot de hoofdregel geldt het volgende:

    Voorbeeld: B heeft op A een vordering uit geldlening ad 4.000,-, opeisbaar geworden op 5 februari. C heeft op A een vordering ad 2.000,- o.g.v. een op 15 februari opeisbaar geworden vordering. Wanneer A vervolgens failleert blijkt na voldoening van kosten en bevoorrechte crediteuren een saldo van 3.000,- ter voldoening van B en C te resteren. B en C ontvangen ieder een evenredig deel van hun vordering, zijnde B 2.000,- en C 1.000,-.

    Eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten in faillissement Het faillissement vormt de lakmoesproef van het vermogensrecht, omdat daar blijkt wat de verschillende soorten vermogensrechten waard zijn.

    Voorbeeld: A heeft uit geldlening 1.000,- te vorderen van F. B is eigenaar van een fiets die hij in bruikleen heeft gegeven aan F. C heeft een recht van vruchtgebruik op een aan F toebehorend huis. Stel dat F failliet gaat.

    In geval van faillissement wordt het vermogen van de failliet te gelde gemaakt om uit de opbrengst de gezamenlijke schuldeisers zoveel mogelijk te voldoen. Hiertoe melden de schuldeisers hun vorderingen aan bij de curator, die de opbrengst van het te gelde gemaakt vermogen, na aftrek van kosten, onder hen verdeelt. A moet zijn vordering indienen ter verificatie in afwachting van zijn aandeel in de opbrengst (meestal niets of een gering percentage). De positie van B is gunstiger; B is eigenaar gebleven van de fiets. De curator is niet bevoegd de fiets te verkopen, nu deze geen eigendom van B is, en dus niet tot de failliete boedel behoort. C, die een beperkt recht heeft op een zaak die aan de failliet toebehoort, ondervindt evenmin veel hinder van het faillissement. Weliswaar zal de curator de zaak verkopen, maar ten gevolge van het absolute karakter van een beperkt recht (droit de suite) blijft het recht in stand. Vruchtgebruiker C kan zijn vruchtgebruik handhaven, ook tegen degene die het huis van de curator koopt.

    Vervagende grenzen De onderscheidingen die zijn genoemd (absoluut/relatief; zakelijk/persoonlijk; beperkt recht/vorderingsrecht) vormen geen ondoordringbare scheidsmuur die overgangsvormen onmogelijk maakt. Integendeel: het BW kent verschillende rechtsfiguren waarbij de hier getrokken grenzen vervloeien. Behandeling van deze

  • tussenvormen wordt echter ook nu nog uitgesteld. Voorlopig volstaat te weten dt zij bestaan.

  • VRAGEN EN Praktijkopdrachten

    Theorievragen 1. Wat is eigendom? 2. Wat is de overeenkomst en wat het verschil tussen eigendom en overig

    toebehoren? 3. Welke kenmerken heeft het eigendomsrecht volgens Snijders? 4. Wat houdt elasticiteit van het eigendomsrecht in? 5. Welk gevolg heeft het feit dat een zaak bestanddeel wordt van een andere

    zaak, voor de eigendom van de eerstgenoemde zaak? 6. Eigendom is een gebruiksrecht, zo blijkt uit art. 5:1 lid 2. Wat wordt in deze

    bepaling onder het woord gebruik verstaan? 7. Wat wordt onder de beschikkingsbevoegdheid van de eigenaar van een zaak

    verstaan, en in welke artikelen komt deze bevoegdheid tot uitdrukking? 8. Geef een opsomming van de verschillende (typen) beperkingen op de

    eigendomsbevoegdheden die een eigenaar heeft. 9. Wanneer is sprake van een gemeenschap? Noem ter illustratie een aantal

    voorbeelden van verschillende vormen van gemeenschap. 10. Wat houdt mandeligheid in? Noem ter illustratie een aantal voorbeelden van

    mandelige goederen. 11. Op welke wijze(n) kan mandeligheid ontstaan? 12. Wat houdt het appartementsrecht in? 13. Op welke wijze(n) ontstaan appartementsrechten?

    Jurisprudentievragen 1. Wat is de kern van het arrest Teixeira de Mattos?

    NB: Waarom zal het specifieke probleem dat zich in de zaak Teixeira de Mattos met betrekking tot de bewaarde effecten voordeed, tegenwoordig niet meer voorkomen?

    2. Welk algemeen criterium voor de vraag of hinder onrechtmatig is, volgt is uit de diverse jurisprudentie over dit onderwerp?

    3. Welke bijzondere overwegingen heeft de HR gegeven respectievelijk in het arrest Vermeulen / Lekkerkerker en meer recent het arrest d.d. 21-10-2005 (NJ 2006, 418)?

    Praktijkopdracht 1 Caf De witte olifant BV (De witte olifant) is eigenaar van 1000 kratten bier die staan opgeslagen in een loods die zij bezit. De BV verkoopt hiervan 500 kratten aan caf Oscars BV (Oscars), dat zijn deuren onlangs aan hetzelfde plein heeft geopend. Afgesproken wordt dat de eigendom van de verkochte kratten bier onmiddellijk overgaat op Oscars. Een werknemers van De witte olifant plakt stickers met de naam Oscars op de kratten. Als hij 300 kratten heeft voorzien van stickers is het vijf uur, stopt hij met zijn werk en gaat hij naar huis.

    a. Hoeveel kratten bier kan Oscars als eigenaar opeisen?

  • Oscars wil de kratten bier en andere drankvoorraden ook graag in de loods opslaan en benadert daarom De witte olifant met de vraag om de loods tot gemeenschappelijke eigendom te maken.

    b. Stel de loods wordt gemeenschappelijke eigendom gemaakt, op welke wijze kan deze -het meest bij de situatie passend worden- vormgegeven?

    De eigenaar van de naast Oscars gelegen woning, Beekmans, is niet blij met de komst van het caf, omdat hij hiervan een aantal avonden per week geluidsoverlast ondervindt. Eerder was in het pand weliswaar ook een horecagelegenheid gevestigd, maar die trok een duidelijk ouder en rustiger publiek, waar Beekmans minder last van had. Hij weet Oscars niet op overtreding van enige regels te betrappen, maar wil zich evenmin neerleggen bij de situatie en komt daarom bij u om advies.

    c. Ziet u mogelijkheden om stappen te ondernemen tegen de gestelde geluidsoverlast die Oscars Beekmans toebrengt?

    d. Maakt het voor het antwoord op vraag c verschil indien Beekmans niet de eigenaar, maar de huurder van de naast Oscars gelegen woning is?

    Praktijkopdracht 2 Herman en Frank zijn buren, woonachtig in een nieuwbouwwijk in Almere waar zij beiden een huis hebben laten bouwen door Allure Bouw. Aanvankelijk konden zij goed met elkaar overweg, maar sinds de zoon van Herman de garagedeur van Frank met graffiti heeft beklad, zijn de verhoudingen bekoeld. Herman wil een schutting neerzetten op de erfgrens, zodat de tuinen van hun huizen worden gescheiden.

    Mag Herman een schutting plaatsen zonder instemming van Frank? a. Ja, op grond van de regels van het burenrecht; b. Ja, op grond van de regels omtrent mandeligheid; c. Nee, op grond van de regels van het burenrecht; d. Nee, op grond van de regels omtrent mandeligheid.

    Bijbehorende vraag: In hoeverre zijn de regels van het burenrecht en de mandeligheid in de onderhavige casus van toepassing?

    Tijdens het plaatsen van de schutting blijkt dat Frank een schuur, die hij zelf heeft gebouwd achter in zijn tuin, schuin heeft geplaatst en daardoor per abuis deels op het perceel van Herman. Herman eist van Frank dat deze de schuur afbreekt, althans het deel op zijn perceel verwijderd.

    Kan Frank door Herman gedwongen worden tot afbraak van de schuur zodat deze niet meer op het perceel van Herman is gelegen? a. Ja, op grond van art. 3:13 jo 5:54; b. Ja, op grond van art. 5:20 lid 1 sub e en art. 6:162; c. Nee, op grond van art. 3:13 jo 5:54; d. Nee, op grond van art. 5:20 lid 1 sub e. Bijbehorende vragen:

  • - In hoeverre zijn de regel horizontale gaat vr de verticale natrekking en de regels omtrent misbruik van bevoegdheid in de onderhavige casus van toepassing?

    - Welk arrest gaat over een vergelijkbare casus?

    Praktijkopdracht 3 Motorclub Charlies Devils heeft sinds 12 jaar een naburig stuk grond van jachtvereniging AKV in gebruik. Er staan een clubhuis en een tweetal loodsen, waar de leden aan hun motoren kunnen sleutelen. Wanneer een nieuw bestuur van de vereniging is benoemd, worden de Devils onverwachts gesommeerd het terrein te ontruimen en terug te geven aan de vereniging. Partijen raken verwikkeld in een juridische strijd. De Devils zijn van mening dat de vereniging om oneigenlijke redenen teruggave van het terrein vraagt, de Devils maken immers al jaren gebruik van het terrein, hebben nimmer tot overlast geleid en hebben geen mogelijkheid om zich elders te vestigen. Bovendien kan de vereniging niet echt duidelijk maken of en waarom zij het stuk grond na al die jaren zelf nodig heeft.

    a. Hebben de Devils gelijk?