in litore amnis

119
‘In Litore Amnis’ Een reconstructie van de bewoningsontwikkeling en het ruimtegebruik in de Wester- en Utinghekluft in de stad Groningen en het gebied binnen de Bourgondische verdedigingswerken ten westen van de rivier de A Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen ReMa Art History and Archaeology Rogier Kruisman S1491997 November 2012

Upload: trinhkiet

Post on 11-Jan-2017

248 views

Category:

Documents


7 download

TRANSCRIPT

Page 1: In Litore Amnis

‘In Litore Amnis’ Een reconstructie van de bewoningsontwikkeling en het

ruimtegebruik in de Wester- en Utinghekluft in de stad Groningen

en het gebied binnen de Bourgondische verdedigingswerken ten

westen van de rivier de A

Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen

ReMa Art History and Archaeology

Rogier Kruisman

S1491997

November 2012

Page 2: In Litore Amnis
Page 3: In Litore Amnis

‘Voor John’

Page 4: In Litore Amnis
Page 5: In Litore Amnis

1

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding 3

1.1 Situering van het onderzoeksgebied 4

1.2 Doel van het onderzoek 5

1.3 Afbakening onderzoek in ruimte en tijd 5

1.4 Herkomst en bruikbaarheid van het bronmateriaal 5

1.5 Methode van onderzoek 6

1.6 Opbouw van het onderzoek 7

1.7 De onderzoeksvragen 7

Hoofdstuk 2 Landschap en geologie 9

2.1 De landschappelijke situatie 9

2.2 De landschapsgenese van de stad Groningen en haar omgeving 10

2.3 De ondergrond van het onderzoeksgebied 13

2.4 De A 13

Hoofdstuk 3 Het verleden van Groningen, de huidige stand van zaken 15

3.1 Het paleolithicum 15

3.2 Het mesolithicum 17

3.3 Het neolithicum 17

3.4 De bronstijd 19

3.5 De ijzertijd 20

3.6 De Romeinse tijd 21

3.7 De vroege middeleeuwen 22

3.8 De late middeleeuwen 23

3.9 De A 30

Hoofdstuk 4 Het oorkondenonderzoek 35

4.1 Het oorkondenonderzoek 35

4.2 De uitkomsten van het oorkondenonderzoek per kluft 36

4.3 Vermeldingen van de verdedigingswerken in de oorkonden 41

Hoofdstuk 5 Cartografisch onderzoek 45

5.1 Valkuilen in het onderzoek naar historische kaarten 45

5.2 De historische kaarten van Groningen 46

5.3 Een poging tot reconstructie van de perceelontwikkeling 53

Hoofdstuk 6 Archeologie, een nieuw overzicht 63

6.1 De Westerkluft 63

6.1.1 De natuurlijke bodemopbouw 63

6.1.2 De bewoningssporen per periode 63

6.1.3 Het akkerland 67

Page 6: In Litore Amnis

2

6.1.4 De straatverhardingen, de Vismarkt en het A-kerkhof 67

6.1.5 De verdedigingswerken 70

6.2 De Utinghekluft 71

6.2.1 De natuurlijke bodemopbouw 71

6.2.2 De bewoningssporen per periode 71

6.2.3 Het akkerland 74

6.2.4 De straatverhardingen 75

6.2.5 De verdedigingswerken 75

6.3 Het gebied ten westen van de A, binnen de Bourgondische

verdedigingswerken 76

6.3.1 De natuurlijke ondergrond 76

6.3.2 De bewoningssporen 76

6.3.3 De verdedigingswerken 76

6.4 De natuurlijke loop van de A 77

Hoofdstuk 7 Conclusies 83

Dankwoord 89

Literatuurlijst 91

Bijlage 1.1 Overzichtskaart van de in dit onderzoek aangehaalde straatnamen

Bijlage 1.2 Afkortingen van oorkondenregisters

Bijlage 1.3 Overzichtstabel van de tot op heden verrichte archeologische onderzoeken binnen het

onderzoeksgebied

Bijlage 1.4 Overzichtskaart van de locaties waar archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden

Bijlage 6.1 Reconstructie van de verdedigingswerken van de stad Groningen aan de hand van

cartografisch-, historisch- en archeologisch onderzoek

Bijlage 7.1 Overzicht boorraaien westzijde A

Bijlage 7.2 Overzicht boorraaien Hoge der A

Bijlage 7.3 Overzicht boorraaien Reitemakersrijge-Schuitemakersstraat-Brugstraat

Page 7: In Litore Amnis

3

Hoofdstuk 1 Inleiding

Al ruim 13.000 jaar wordt de noordelijke punt van de Hondsrug bewoond. De bijzondere ligging,

hoog in het landschap en nabij stromend water, moet van oudsher een grote aantrekkingskracht

hebben gehad op mens en dier. In het begin waren het de rondtrekkende jager-verzamelaars en

later, vanaf het neolithicum, vestigden de eerste boeren zich op deze plek. De exacte locatie van hun

nederzetting is ons nog onbekend, maar vanaf deze tijd, mogelijk met enkele onderbrekingen, heeft

er altijd bewoning op de kop van de Hondsrug plaatsgevonden.

Vermoedelijk ligt de basis van het huidige Groningen in een zelfstandige marke waarvan de

oorsprong terug gaat tot in de ijzertijd. In de loop van de 8e eeuw n. Chr. werd de nederzetting

opgenomen in het Frankische keizerrijk en later in het Duitse keizerrijk. Aan het begin van de late

middeleeuwen kwam Groningen in handen van het domkapittel van Utrecht waarbinnen ze zich in de

loop van de tijd een steeds onafhankelijker rol toe-eigende. De bijzondere landschappelijke positie

van de stad en het feit dat Utrecht ver weg was, waren de voornaamste oorzaken hiervan.

Ondertussen groeide Groningen van boerennederzetting tot een handelsstad. In toenemende mate

drukte ze haar stempel op een groot deel van de noordelijk gelegen Friese gebieden waaraan ze

uiteindelijk haar naam gaf en waarvan zij de hoofdstad werd. In de loop van de 16e eeuw begon de

stad haar zelfstandigheid te verliezen aan machthebbers van buitenaf en werd haar autonomie weer

ingeperkt.

Inmiddels zijn stapels boeken en artikelen verschenen die de geschiedenis van de stad Groningen

behandelen. Al vanaf de middeleeuwen werd in kronieken de wordingsgeschiedenis van de stad

beschreven waarbij fantastische legendes de ronde deden. In de loop van de eeuwen werd de

geschiedenis van Groningen steeds nauwkeuriger beschreven en beter gefundeerd op feitelijke

informatie. Aanvankelijk ging het voornamelijk om onderzoek naar oude oorkonden. De laatste

decennia is deze informatie verder uitgebreid met archeologische kennis van de stad.

De infrastructuur van de stad Groningen is opgebouwd uit een blokkenpatroon waarbij de zuid-

noord lopende hoofdassen worden gevormd door de Herestraat-Oude Boteringestraat en secundair

ten oosten daarvan de Oosterstraat-Oude Ebbingestraat. Haaks hierop ligt de oost-west-as die,

komende vanuit het oosten loopt langs de Poelestraat, de GroteMarkt zz, Vismarkt nz, A-Kerkhof nz

en uiteindelijk door de Brugstraat over de rivier de A de stad verlaat uit richting het westen. Vanuit

deze hoofdstraten zijn later zijstraten en achterstraatjes aangelegd die, naar mate de stedelijke

ontwikkeling vorderde, verder bebouwd zijn geraakt.

De middeleeuwse stad Groningen was ooit opgedeeld in meerdere stadswijken, de zogenaamde

‘kluften’. Uit twee belastingregisters uit het einde van de 16e eeuw is bekend dat oorspronkelijk

sprake was van zes kluften waarvan door samenvoeging later vier overbleven. In eerste instantie

liepen de kluftgrenzen over het midden van straten. Later is die verschoven naar achter de

huizenrijen. Op welke grond de indeling heeft plaatsgevonden en of deze direct al in zessen gedeeld

was, is onduidelijk. Ook is onbekend wie de indeling heeft ingevoerd en wanneer dit is gebeurd.

Bij de infrastructuur hoort echter nog een element dat zonder twijfel een bepalende factor was in

de locatiekeuze van de ‘Groningers’: namelijk de aanwezigheid van de rivier de A. Al vanaf het

vroegste begin stroomt deze ten westen langs de nederzetting Groningen. Vooral vanaf de late

middeleeuwen vormde ze een belangrijk element in de ontwikkeling van de economische macht van

de stad. Ze was de handelsader met het Oostzeegebied en de rest van Europa. Het gebied langs de A

en dan met name langs de Hoge der A, stond eeuwen lang in het teken van de handel. Hier en langs

de Brugstraat stonden de grote pakhuizen. Hoewel vaak gesproken wordt over een bewoningskern

Page 8: In Litore Amnis

4

die van oudsher boven op de Hondsrug, ten noorden van de Grote Markt heeft gelegen, is de

verwachting dat ook het gebied langs de A altijd al deel is geweest van het leefgebied van de

Groningers. Op welke wijze dit gebied langs de oevers van de A deel heeft uitgemaakt van de

nederzetting en hoe dit gebied zich heeft ontwikkeld, is onderwerp van deze scriptie.

1.1 Situering van het onderzoeksgebied

Het onderzoeksgebied ligt in het westelijke deel van de Groningse binnenstad, op de overgang van

de Hondsrug naar het vlakke stroomdal van de A (zie figuur 1.1). Tegenwoordig is dit gebied tot in de

wijde omtrek bebouwd waardoor, behalve de hoogtedaling in enkele straten, van een overgang

weinig meer te herkennen is. Tot in de middeleeuwen was dit nog wel het geval. De A fungeerde als

natuurlijke barrière en maakte deel uit van de stadsverdediging. Hierdoor was er een duidelijke

scheiding tussen de dichte bebouwing op de hoge Hondsrug ten oosten van de A en het nauwelijks

bebouwde, landelijke gebied ten westen ervan. Voor de overzichtskaart van de in deze scriptie

aangehaalde straatnamen zie bijlage 1.1.

Fig 1.1 Overzicht onderzoeksgebied; rode lijn begrenzing onderzoeksgebied. Roze; Utingekluft, groen; Westerkluft.

Blauw; de A/Reitdiep (bron: www.googlemaps.com, april 2012, bewerkt door R. Kruisman).

N

Page 9: In Litore Amnis

5

1.2 Doel van het onderzoek

Doel van dit onderzoek is het reconstrueren van de bewoningsontwikkeling en in het bijzonder de

ruimtelijke ontwikkeling in de voormalige A-kluft in het westelijke deel van de binnenstad van

Groningen. Tevens wordt nagegaan hoe de natuurlijke A-loop er uit heeft gezien en in welke mate de

A invloed heeft gehad op de bewoningsontwikkeling in de A-kluft.

1.3 Afbakening onderzoek in ruimte en tijd

Het onderzoeksgebied beslaat gebieden aan weerszijden van de A. Aan de stadse kant is ervoor

gekozen om het gebied van de voormalige A-kluft aan te houden als begrenzing. Deze was

voortgekomen uit de middeleeuwse stadswijken, de Utinghekluft en Westerkluft die sinds 1247

behoorden tot de A-parochie. Binnen de oude stad vormde dit stadsdeel een eigen nucleus. Om deze

reden is besloten de grenzen van de oude stadskluften als afbakening voor dit onderzoek te

gebruiken.

Het andere deel van het onderzoeksgebied ligt ten westen van de A en is begrensd door de

verdedigingswerken die in de 15e eeuw, de Bourgondische periode van de stad, werden aangelegd.

Vermoed wordt dat dit gebied vanaf het vroege begin al deel was van de utiliteitszone van de lokale

bewoners. Tenslotte is een gebied ten zuiden van de Reitemakersrijge, tot aan de Munnekeholm bij

dit onderzoek betrokken omdat hier de natuurlijke loop van de A wordt verwacht en het

reconstrueren ervan één van de onderzoeksdoelen van deze scriptie is.

De bewoningsperiode die in deze scriptie wordt besproken, begint bij het paleolithicum en loopt

door tot ca. 1565. Dit jaar is gekozen omdat toen de eerste plattegrond van de stad Groningen is

opgetekend door J. van Deventer en de ruimtelijke indeling en ontwikkeling van de stad sindsdien

door deze en latere kaarten ons bekend is.

1.4 Herkomst en bruikbaarheid van het bronmateriaal

Het bronmateriaal dat voor dit onderzoek is gebruikt is opgedeeld in drie groepen: namelijk de

historische, cartografische en archeologische bronnen. De historische informatie is voor het grootste

deel afkomstig uit het ‘Oorkondeboek van Groningen en Drenthe’ waarin de vroegste oorkonden, die

betrekking hebben op onder meer het onderzoeksgebied, zijn ondergebracht.1 Verder is de website

www.cartago.nl geraadpleegd. Hierin zijn oorkonden ondergebracht uit verschillende archieven in

Groningen en Drenthe die dateren tot aan ca. 1600.

Door de beperkte tijd die voor het maken van deze scriptie beschikbaar was, was het onmogelijk

alle documenten die betrekking hebben op het onderzoeksgebied door te nemen. Omdat het

‘Oorkondeboek van Groningen en Drenthe’ het meest complete, chronologische overzicht geeft van

de belangrijkste oorkonden is besloten deze als leidraad te gebruiken. Een aantal topografische

namen en de namen van personen en families die in deze oorkonden voorkomen zijn in de

zoekmachine van Cartago ingevoerd om zodoende aanvullende informatie te vinden. In totaal zijn op

deze wijze gegevens uit meer dan 50 oorkonden verzameld. Wanneer in de tekst of in de voetnoten

gerefereerd wordt aan een oorkonde, dan is verwezen naar de afkortingen zoals deze algemeen in

gebruik zijn. Voor een overzicht van de afkortingen (zie bijlage 1.2).

De cartografische bronnen vormen het eerste totaaloverzicht van het ruimtegebruik in en rondom

het onderzoeksgebied. De vroegste kaarten dateren uit de tweede helft van de 16e eeuw. Deze geven

vooral een impressie van de werkelijke situatie en zijn in verhouding tot de kaarten uit de 17e en 19

e

1 Blok et al. 1896

Page 10: In Litore Amnis

6

eeuw minder betrouwbaar. In totaal zijn voor deze scriptie de gegevens uit vijf historische kaarten

met elkaar vergeleken.2

De archeologische gegevens zijn wat betreft de geraadpleegde hoeveelheid veruit de omvangrijkste

groep. In totaal zijn 114 locaties achterhaald en onderzocht. De kwaliteit van de onderlinge

archeologische gegevens verschilt aanzienlijk. Vooral veel oude publicaties en aantekeningen, de

oudste komt uit 1824, zijn vaak niet meer dan een bescheiden vermelding van een waarneming. Naar

mate de opgetekende archeologische onderzoeken jonger worden, neemt de hoeveelheid gegevens

per locatie toe.

Het aantal archeologische onderzoeken in en rondom de stad is vanaf de jaren ’80 enorm gegroeid.

Dit is vooral te danken aan het feit dat G. Kortekaas in deze periode begon met het optekenen van

verschillende archeologische waarnemingen die hij deed bij verschillende sloop- en

saneringswerkzaamheden in de stad.3 Deze gegevens vulde hij aan met boringen die hij ter plaatse

verrichtte. Zodoende breidde de kennis van de archeologie en geologie van de stad zich in de loop

van de jaren steeds verder uit. Veel van deze vroegste aantekeningen waren, zeker in vergelijking

met tegenwoordig, nog weinig gestandaardiseerd. Hierdoor verliep het vergelijken van nieuwe en

oude gegevens van de verschillende locaties soms moeizaam.

1.5 Methode van onderzoek

Het grootste deel van het onderzoek bestond uit het verzamelen van alle beschikbare archeologische

gegevens. Hoewel in de laatste decennia de hoeveelheid onderzoeken sterk is toegenomen, zijn het

met name de onderzoeken vanaf halverwege de jaren ’90 die als uitgewerkt rapport of artikel zijn

verschenen. Veel onderzoeken van voor deze periode, evenals een aantal kleinere onderzoeken van

latere datum, hebben tot nu toe nog steeds niet hun weg naar het publiek gevonden. Idealiter waren

alle tot nu toe onuitgewerkte onderzoeken alsnog voorzien van een interpretatie in de vorm van een

artikel of rapport, maar daarvoor was de beschikbare tijd te beperkt.

Het grootste deel van de geraadpleegde archeologische gegevens bevindt zich in het gemeentelijk

depot van de gemeente Groningen. Het gaat daarbij om dagrapporten, aantekeningen,

veldtekeningen en vondstmateriaal van alle vondstcategorieën afkomstig van archeologisch

onderzoek dat de laatste ca. 20 jaar in de gemeente heeft plaatsgevonden. Van de dagrapporten en

veldtekeningen van oudere onderzoeken bevindt het grootste deel zich in de archieven van het

Groninger Instituut voor Archeologie (GIA, voormalig BAI). Het bijbehorende vondstmateriaal is

ondergebracht in het provinciaal depot in Nuis.

De database

De 114 archeologische locaties die achterhaald zijn, zijn verwerkt in een Access-tabel (zie bijlage 1.3).

Hierin is aangegeven welk soort onderzoek het betreft (waarneming (WA), boring (BO), proefsleuf

(PS) of opgraving (OP)). Verder zijn hier gegevens over de natuurlijke ondergrond in opgenomen en is

elk onderzoek voorzien van een beknopte beschrijving van de aangetroffen sporen. Bijzonderheden

zijn toegevoegd in de kolom ‘Opmerkingen’. Om de tekst en tekeningen overzichtelijk te houden zijn

2 De digitale kaarten van Van Deventer (ca. 1565), Van Geelkercken (1616) en Haubois (1642) zijn beschikbaar

gesteld door T. Tel, bouwhistoricus van de gemeente Groningen. De kaart van Braun en Hogenberg (ca. 1575) is

een eigen scan van een reproductie. 3 G. Kortekaas is tegenwoordig gemeentelijk archeoloog van Groningen, maar destijds student aan het

toenmalige Biologisch Archeologisch Instituut, BAI

Page 11: In Litore Amnis

7

de verschillende locaties voorzien van een code. Deze bestaat uit twee letters; de afkorting zijn van

de desbetreffende locatie, gevolgd door een cijfer (zie voor overzichtskaart bijlage 1.4).

De overzichtskaart

Voor het opstellen van de verschillende overzichtskaarten in dit onderzoek is ervoor gekozen geen

gebruik te maken van de huidige kadasterkaarten zoals deze bij de gemeente en in ARCHIS gebruikt

worden. Deze kaarten bieden te weinig mogelijkheden om de informatie op een uniforme wijze te

presenteren. Daarbij hebben de huidige kaarten als nadeel dat ze de tegenwoordige kadasterindeling

volgen. Veel van de oude perceelindelingen zijn door samenvoegingen, wijksaneringen en

nieuwbouw voor een groot deel verdwenen. Daarom is de oudste kadasterkaart uit 1832 als basis

voor de overzichtskaarten gebruikt. Oudere kaarten bleken minder bruikbaar omdat deze

opgetekend zijn in een vogelvluchtperspectief wat een schitterend overzicht geeft, maar in velerlei

opzichten te onnauwkeurig zijn om te gebruiken als basiskaart. In het hoofdstuk vijf wordt verder

ingegaan op de tekortkomingen van vroege kaarten en op hun toegevoegde waarde voor dit

onderzoek.

1.6 Opbouw van het onderzoek

Deze scriptie is opgebouwd uit meerdere onderdelen die tot doel hebben een kader te scheppen

voor het archeologisch onderzoek. Allereerst wordt het onderzoeksgebied in een breder

landschappelijke perspectief geplaatst waarbij de vorming, verandering en opbouw van het

landschap uiteen worden gezet (zie hoofdstuk 2). Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de

huidige visies op de bewoningsgeschiedenis van de stad Groningen en haar directe omgeving (zie

hoofdstuk 3). Daarna wordt aan de hand van oorkonden een beeld gevormd van de ruimtelijke

ontwikkeling, geografische locaties en het ruimtegebruik binnen het onderzoeksgebied (zie

hoofdstuk 4). In het opvolgende hoofdstuk wordt aan de hand van vijf historische kaarten gekeken

naar de ruimtelijke ontwikkeling (zie hoofdstuk 5). Vervolgens worden de archeologische gegevens

binnen het onderzoeksgebied samengebracht (hoofdstuk6) en in het laatste hoofdstuk (hoofdstuk7)

zullen uiteindelijk de onderzoeksvragen worden beantwoord.

1.7 De onderzoeksvragen

Algemeen doel van deze scriptie is inzicht te krijgen in de wijze waarop de bewoningsontwikkeling

binnen het onderzoeksgebied heeft plaatsgevonden. Daarbij staan het ruimtegebruik, de

ontwikkeling van de infrastructuur en de verdedigingswerken en de rol van de A binnen dit proces

centraal. Aan het eind van deze scriptie worden de onderzoeksvragen beantwoord door de

uitkomsten van het oorkondenonderzoek, het cartografisch onderzoek en het archeologisch

onderzoek aan elkaar te koppelen. De onderzoeksvragen zijn ingedeeld in twee hoofdgroepen:

De ruimtelijke ontwikkeling

- Vanaf wanneer vindt in het onderzoeksgebied continue bewoning plaats en waaruit bestaat

die?

- Hoe en wanneer is het huidige stratenpatroon ontstaan?

- Zijn sterk afwijkende oriëntaties terug te voeren op oudere situaties?

- Welke fasen in bewoningsontwikkeling zijn er te herkennen?

- Hoe is de Vismarkt ontstaan en behoort deze tot de oorspronkelijke ruimtelijke

hoofdstructuur van de stad?

Page 12: In Litore Amnis

8

- Hoe is de locatie van de A-kerk binnen het onderzoeksgebied te verklaren?

- Op welke wijze past de verstedelijking van het onderzoeksgebied in de stedelijke

ontwikkeling van Groningen als geheel?

- Zijn er aanwijzingen dat de reconstructie van de aanleg van de verdedigingswerken in het

westelijke deel van de stad, zoals opgesteld door Van Giffen en Praamstra, moeten worden

herzien?

De A

- Wat was de invloed van de A op in het ruimtegebruik binnen het onderzoeksgebied?

- Hoe verliep de natuurlijke loop van de A ten westen langs de stad Groningen?

- Op welke wijze en wanneer heeft de verlegging van de A plaatsgevonden?

Page 13: In Litore Amnis

9

Hoofdstuk 2 Landschap en geologie

2.1 De landschappelijke situatie

De stad Groningen ligt op de ‘kop’ van de Hondsrug en is de meest noordelijke van een rij

nederzettingen op deze rug. De Hondsrug bestaat uit een aaneengesloten rij heuvels die vanaf Erica

in Drenthe over een lengte van ca. 60km richting het noordnoordwesten tot voorbij de stad

Groningen loopt (zie figuur 2.1). Ook nu nog rijst de Hondsrug vele meters boven haar omgeving uit,

maar ooit was dit hoogteverschil veel duidelijker aanwezig. Door sedimentafzettingen in latere

perioden werd de omgeving opgehoogd waardoor het hoogteverschil minder opvallend is geworden

(zie figuur 2.2). Vooral ter hoogte van de stad Groningen is dit het geval waar de Hondsrug ten

noorden van de stad onder latere sedimenten ‘duikt’ en het uit het zicht verdwijnt.

Het hoogste deel van de heuvel waar Groningen op ligt, bevindt zich tegenwoordig ter hoogte van

de Grote Markt waarbij het hoogste punt in het Hoogstraatje ligt op ca. 8,20m +NAP.4

Fig.2.1 De Hondsrug en de locatie van de stad Groningen op de noordelijke punt ervan. Met pijlen zijn de morene ruggen

aangegeven die ten westen van de Hondsrug liggen. Ten westen van de Hondsrug stroomt de A (licht blauw) die

oorspronkelijk ten noorden van de stad uitmondde in de Hunze (donker blauw) (bron: www.ahn.nl, juli 2012,

bewerkt door R. Kruisman).

4 Hoogte volgens AHN2 http://www.ahn.nl/postcodetool

N

Page 14: In Litore Amnis

10

Fig. 2.2 Hoogte kaart van de pleistocene ondergrond van de omgeving van de stad Groningen. Rood omlijnd het

onderzoeksgebied, blauw de huidige loop van de A (bron: Huis in ‘t Veld 2008, 5, bewerkt door R. Kruisman).

2.2 De landschapsgenese van de stad Groningen en haar omgeving

In Groningen 1040, behandeld A.E. Cingenborg uitvoerig de bodemvorming en bodemopbouw van de

van de stad en haar directe omgeving.5 De gegevens uit zijn publicatie zijn hier samengevat in een

overzicht van de perioden en processen die de bodem onder en rondom de stad hebben gevormd.

Voor een overzicht van de genoemde perioden zie figuur 2.3.

Midden en laat pleistoceen

Gedurende het midden en laat pleistoceen is de basis gelegd van het landschap van Noord-

Nederland. Aan het eind van het midden pleistoceen, ten tijde van het Saaliën, begon het klimaat

kouder te worden en werd het noorden van Nederland tot en met de huidige provincie Utrecht,

vanuit het noorden bedekt met een laag landijs. Tijdens deze ijstijd werd keileem afgezet dat op veel

plekken op het Drents Plateau in de ondergrond aanwezig is, de zogenaamde Formatie van Drenthe.

Ook de Hondsrug is in deze periode met een laag keileem bedekt.

Rond 200.000 v. Chr. werd het klimaat weer warmer en smolt het landijs geleidelijk. Hierdoor steeg

de zeespiegel en kwam de kustlijn iets ten noorden van de huidige te liggen. In deze periode, het

5 Clingenborg 1990, 17-27

0 1km

N

Page 15: In Litore Amnis

11

Eemiën, ontstonden door afvoer van smeltwater de stroomdalen van de Hunze ten oosten van de

Hondsrug en vermoedelijk iets later ten westen van de Hondsrug die van de A.

Na het warmere Eemiën brak het Weichseliën aan waarin het klimaat algemeen genomen weer

kouder werd en wederom sprake was van een ijstijd. Deze keer bleef het landijs steken in Noord

Duitsland; desalniettemin was het klimaat in Nederland erg koud en droog. Delen van het

Noordzeebekken vielen droog waarna de wind de lichtere fracties uit het keileem blies en over

Noordwest-Europa verspreidde. In het noorden van Nederland werd hierbij het zogenaamde

dekzand afgezet. Ook op de Hondsrug ligt op het keileem een laag dekzand. Deze is echter vooral

aanwezig langs de flanken. Op de top van de rug mist het dekzand of is deze slechts enkele

centimeters dik. Vermoedelijk zijn de hoge ligging van de rug en de invloed van de sterke winden

erop hier de oorzaak van.

Holoceen

Vanaf het Holoceen verbeterde het klimaat geleidelijk en brak een nieuwe warmere periode aan.

Opnieuw smolten de ijskappen en steeg de zeespiegel. Tijdens het Preboreaal, de eerste periode

binnen het Holoceen, verdwenen de vlakke steppen en begon een uitgebreidere vegetatie met

bomen te ontstaan. Doordat de zeespiegel steeg begon ook de grondwaterstand te stijgen. Hierdoor

kwamen lager gelegen delen van de dekzandgronden permanent onder water te liggen.

Tijdens de opvolgende Boreaal verbeterde het klimaat verder. In de laaggelegen plekken begonnen

de gestorven plantenresten zich op te hopen waardoor moerassen ontstonden die na verloop van

tijd uitgroeiden tot veengebieden.

Op het Boreaal volgde het Atlanticum waarin de zeespiegel verder steeg. Niet alleen zorgde dit

voor een verdere vernatting van het binnenland, ook begon de zee van tijd tot tijd de zandgronden te

overspoelen. Bij hoog water drong de zee via de riviermonden het binnenland in waarbij klei en zand

werden afgezet en delen van het veen werden losgetrokken en weggespoeld. Rondom de Hondsrug

kwam het zeewater het achterland binnen door de stroomdalen van de Hunze en de A waardoor dit

gebied onder directe invloed van de zee kwam te staan. Waar de zee steeds meer invloed op de

kustgebieden kreeg, begon landinwaarts het veen zich steeds verder uit te breiden. Vooral in de

opvolgende periode van het Subboreaal was dit het geval. In het begin was dit vooral in de laag

gelegen gebieden waar het zogenaamde ‘laagveen’ groeide. Deze venen waren afhankelijk van

voedselrijk grondwater dat vaak via stroompjes werd aangevoerd.

Op plekken waar geen voedselrijk grondwater voor handen was en waar de omgeving door

regenwater drassig bleef, groeide het ‘hoogveen’. Deze bestond uit veenmossen die de mogelijkheid

hadden om te leven van voedselarm regenwater dat ze door hun sponsachtige werking zelf konden

vasthouden. Door de waterverzadigde toestand waarin ze verkeerden en het feit dat het water in de

mossen relatief zuur was, konden weinig organismen hierin leven. Dit had tot gevolg dat de

afgestorven veenmossen nauwelijks afgebroken werden waardoor dergelijke veengebieden tot ver

boven de grondwaterstand en ver boven de omliggende omgeving konden uitgroeien. Zodoende

ontstonden uitgebreide veengebieden die liepen van Noord Holland tot in Sleeswijk in Duitsland.

Uiteindelijk zouden ze de helft van Nederland gaan bedekken.

Vanaf het Subatlaticum, de periode tot aan het begin van onze jaartelling, bleef de invloed van de

zee aanwezig. Perioden van toe- en afnemende invloed van de zee volgden elkaar op waarbij

verschillende mariene afzettingen delen van het kustgebied ophoogden waardoor deze alleen bij

hoge waterstanden werden overspoeld. Deze kwelderruggen waren vanaf de ijzertijd de plekken

waar nieuwkomers vanuit de zuidelijk gelegen zandgronden zich gingen vestigen. Ook rondom

Page 16: In Litore Amnis

12

Groningen is dit het geval. Via de riviermonden werden grote gebieden wederom door de zee

overspoeld waarbij ook lager de gelegen kwelderruggen het niet droog hielden. In deze periode werd

de zogenaamde ‘knikklei’ afgezet. Deze is vooral ten noordwesten van de stad in Paddepoel en

Vinkhuizen aangetroffen.

Fig. 2.3 Schema periode met als basis de klimaatsperioden en de bijbehorende bewoningsperioden (bron: Van den

Broeke, Fokkens en Van Gijn 2005, 28, bewerkt door R. Kruisman).

Subatlanticum

Subboreaal

Atlanticum

Boreaal

Preboreaal

Weichseliën

Eemiën Saaliën

Page 17: In Litore Amnis

13

2.3 De ondergrond van het onderzoeksgebied

Net als elders op de Hondsrug bestaat de ondergrond van de binnenstad in basis uit dekzand op

keileem. Daarbij is de dikte van het dekzand boven op de heuvel geringer dan langs de flanken. Langs

de rand van de flanken is ten gevolge van de invloed van de zee in de loop van eeuwen op het

dekzand in enkele gevallen meters dikke kleilaag afgezet. Door de eroderende werking van de rivier

is in het voormalige stroomgebied van de A ten westen van de stad het dekzand niet meer aanwezig.

In dit gebied bestaat de ondergrond uit keileem met daarop zeeklei dat door de A is aangevoerd.

Waar dekzand aan het oppervlak ligt treed na verloop van tijd bodemvorming op in de vorm van

een podzolbodem. Ook in de ondergrond van Groningen is dit het geval geweest. Door latere

bodembewerkingen door de mens en de langdurige bewoningsconcentratie binnen een beperkt

gebied zijn tot dusver in de binnenstad geen complete podzolbodems aangetroffen.

Om de arme dekzandgronden beter geschikt te maken voor landbouw werd vanaf de vroege

middeleeuwen gebruik gemaakt van zogenaamde ‘potstalbemesting’. Dit hield in dat heideplaggen

werden gestoken en als ondergrond in de stal werden gelegd. Nadat het enkele maanden in de

potstal had gelegen waren de plaggen vermengd geraakt met mest van het vee. Deze werd

vervolgens uitgereden over de akkers ter bemesting. Gevolg hiervan was niet alleen dat de akkers

vruchtbaarder werden, maar ook dat door de plaggen de akkers geleidelijk hoger werden. Daarbij

verschoven de bijbehorende boerderijen bij elke nieuwbouw naar een andere plek waardoor na

verloop van tijd hele nederzettingen over en langs de essen migreerden.

De stad Groningen kende meerdere essen, één ten noorden van de stad, ter hoogte van de 17e-

eeuwse vestinguitbreiding, één ten zuiden van de Grote- en Vismarkt, tot aan de zuidelijke stadswal

en één ten zuiden van het huidige Zuiderdiep.6 Verder zijn ook esgronden aangetroffen bij

opgravingen aan de Lutkenieuwstraat en het Harmonieterrein in het westen van de stad.7 De

esgronden liggen op een dekzand ondergrond (vaak de B- of C-horizont) en zijn bruin-grijs van kleur.

Met het toenemen van de bevolkingsaantallen begon de ondergrond van de stad met vuil en afval

hoger te worden. Overal in en rondom de stad is vanaf de 11e eeuw de ondergrond met bruine tot

zwarte vettige humeuze grond opgehoogd geraakt. Deze grond bevat meestal veel afvalmateriaal

waarvan vooral aardewerk en bot en in mindere mate glas, puin en leer zijn overgebleven. Deze

zogenaamde ‘steigeraarde’ kan op sommige plekken een dikte bereiken van meer dan twee meter. 8

In enkele gevallen zijn in deze ondergrond de funderingen en vloeren (bestaande uit leem of keien)

van oude houten huizen bewaard gebleven zoals onder meer het geval op het terrein van het

Wolters Noordhof Complex (hierna WNC genoemd) aan de Oude Boteringestraat, langs de

Schoolholm oz en aan de Hoge der A.9

2.4 De A

De rivier de A ontspringt als meerdere kleine rivieren op verschillende plekken in Drenthe waarna

deze zich samenvoegen en de A ter hoogte van Zuidlaren langs de westkant van de Hondsrug richting

het noorden stroomt. Doordat de gronddaling richting de Waddenzee gering is, heeft de A een sterk

meanderend karakter. Hierdoor is een breed stroomdal ontstaan tussen de Hondsrug en de Rug van

Tynaarlo in het westen.

6 Boersma 1990, 62-63

7 Kortekaas en Waterbolk 1992, 181

8 Mededeling G. Kortekaas

9 Kortekaas en Waterbolk 1992, 181-234 / Kortekaas et al. 1992, 118-122 / Kruisman 2011

Page 18: In Litore Amnis

14

De bodemopbouw van het stroomdal van de A is het gevolg van erosieprocessen door

waterstromen in de oudere afzettingen van de Peelo en Drenthe formaties (respectievelijk zand/klei

en keileem) en latere opvullingen en deposities. Net als op de Hondsrug raakte ook het stroomdal

van de A gedurende het Weichseliën in meerdere fasen bedekt met dekzand. Ter hoogte van de stad

groeiden tijdens het opvolgende Holoceen veengebieden over de dekzandgronden heen die in latere

perioden door de toenemende invloed van de zee deels zijn weggeslagen waarna er kleiafzettingen

achterbleven. 10

In zijn dissertatie over de het stroomdal van de A gaat Gans (1981) dieper in op de bodemopbouw.

Aan de hand van gegevens uit boorraaien dwars op de A reconstrueert hij de bodemopbouw en

ontwikkeling van het stroomdal. Jammer genoeg beperkt hij zijn onderzoek tot het stroomgebied van

de A ten zuiden van Glimmen. Hoe het stroomdal ter hoogte van de stad is opgebouwd en hoe het

zich heeft ontwikkeld is nog nauwelijks bekend.

10

Gans 1981

Page 19: In Litore Amnis

15

Hoofdstuk 3 Het verleden van Groningen, de huidige stand van zaken

Om te begrijpen binnen welke context de archeologische gegevens binnen het onderzoek geplaatst

moeten worden is het nodig de bewoning in de wijde omgeving van de stad in dit verhaal te

betrekken. Pas dan is het mogelijk een beeld te schetsen van de bewoning in en rondom de stad.

Hiervoor zijn de vondstlocaties uit verschillende publicaties verzameld en per periode geplot op een

satellietfoto van de stad Groningen en haar omgeving (zie figuur 3.1). Waar mogelijk is onderscheid

gemaakt tussen een vroege, een midden en een late periode. Wanneer een vondst(groep) niet

overduidelijk in één periode gedateerd kan worden, is de vorm gearceerd met de kleuren van beide

overlappende perioden.

3.1 Het paleolithicum

In hoeverre tijdens het midden paleolithicum bewoning in deze omgeving heeft plaatsgevonden is

niet duidelijk. Vondsten uit deze periode in Noord-Nederland zijn zeldzaam. Ze zijn onder meer

bekend uit Drenthe (Anderen) en Friesland (Wijnjeterp).11

Aanwijzingen voor bewoning in deze

periode zijn in de provincie Groningen tot nu toe niet aangetroffen, enkele twijfelgevallen van

middenpaleolithische vuurstenen artefacten daargelaten.12

De vroegste aanwijzingen voor bewoning in de provincie Groningen komen van enkele jager-

verzamelaar-culturen. Bekend zijn de resten van kampementen van de Hamburgcultuur, de

Federmesser-groep en de Ahrensburg-cultuur.13

Het aantal vondsten hiervan is beperkt.

Voornaamste reden is de lage bewoningsdichtheid in deze periode in Nederland en de grote

mobiliteit van de afzonderlijke groepen. Deze volgden de migratie van rendieren waar ze op jaagden.

Voor de aanwezigheid van leden van de Federmesser-groep zijn in de buurt van de Hondsrug nog

geen aanwijzingen gevonden. Voor de Hamburg- en de Ahrensburg-culturen is dit wel het geval. Ten

zuidwesten van Haren bij Sassenhein, op de overgang van het stroomdal van de A en de westelijke

flank van de Hondsrug, is in 1981 een kampement aangetroffen van de Hamburgcultuur. Bij een

vermoedelijke haardplaats lagen onder meer schrabbers, spitsen, boren en mesjes. Verder zijn direct

ten oosten van de stad bij op het terrein van het UMCG, de resten van een rendierjagerskampje

aangetroffen.14

Enkele jaren geleden kwamen bij werkzaamheden in een nieuwbouwwijk Ruskenveen nabij

Hoogkerk resten van laat-paleolithische bewoning aan het licht. Hier loopt de relatief lage Rug van

Tynaarlo waar verder noordelijk ook Hoogkerk op ligt. De aangetroffen artefacten lagen op de

hogere delen van deze rug. Het zijn onder meer een kling, een zogenaamde Zonhoven-spits en

vuursteenafval dat waarschijnlijk heeft toebehoort aan een jagerskampje. Onderzoek naar deze

vondsten heeft uitgewezen dat het hier gaat om de resten van de Ahrensburg-cultuur en in het

bijzonder de laatste fase ervan, de zogeheten Epi-Ahrensburg-traditie. 15

11

Roebroeks en Van Gijn 2005, 80 / Door onderzoek van M. Niekus is hier in de afgelopen jaren in Drenthe een

aantal vindplaatsen bijgekomen. 12

Groenendijk 2008, 26 / Kortekaas 1990, 33 13

Groenendijk 2008, 26 14

Kortekaas en Stapert 1993, 213-229 15

Kortekaas 1997, 14-18 / Kortekaas 2001, 19-21 / Niekus 2004, 83-94

Page 20: In Litore Amnis

16

Fig 3.1 Overzicht van sporen (cirkel) en artefacten (driehoek). Overgangsperioden zijn gearceerd aangegeven

met kleuren van beide perioden (bron: www.googlemaps.com, mei 2012, bewerkt door R. Kruisman).

A: laat paleolithicum (bruin), mesolithicum (groen), neolithicum (paars)

B: bronstijd (rood), vroege ijzertijd (licht blauw), midden ijzertijd (blauw),

late ijzertijd (donker blauw)

C: Romeinse tijd (oranje)

D: vroege middeleeuwen (geel)

Locaties: binnenstad Groningen (rode cirkel), Haren (witte cirkel), Ruskenveen (gele cirkel) en

Helpermaar (blauwe cirkel)

A B

C D

N

Page 21: In Litore Amnis

17

3.2 Het mesolithicum

Het verschil met de culturen uit het laat paleolithicum is dat vanaf het mesolithicum, en mogelijk al

eerder, minder grote afstanden werden afgelegd. Daarbij verbeterde het klimaat wat een

toenemende verbetering van het klimaat betekende. Daardoor werd niet alleen het aanbod van wild

gevarieerder, ook het aantal soorten eetbare planten en vruchten nam toe. Men stapte af van de

jacht op voornamelijk rendieren en begon langzaamaan het voedselspectrum te verbreden.

Tegenwoordig wordt er echter rekening mee gehouden dat van een scherpe overgang tussen beide

perioden geen sprake is.16

De bewoning vond gedurende het mesolithicum bij voorkeur plaats langs de oostelijke flanken van

dekzandruggen en in de nabijheid van een waterbron.17

Onderzoek in de voormalige veenkoloniën

ten oosten van de Hondsrug heeft uitgewezen dat zaden en vruchten een belangrijk deel van het

mesolithische dieet uitmaakten waarbij onder meer lisdodde, rus, mannetjesvaren en wilde biet

werden benut.18

Net als het laat paleolithicum is ook het aantal vondstlocaties uit het mesolithicum rondom

Groningen beperkt. In de binnenstad zijn geen sporen uit het mesolithicum aangetroffen,

uitgezonderd een aantal mogelijk mesolithische/neolithische schrabbers die aan de Schoolholm

westzijde (hierna verder wordt ‘westzijde’ afgekort tot ‘wz’) en aan het Gedempte Zuiderdiep

(bioscoop Pathé) zijn aangetroffen.19

Direct ten oosten van de stad op het terrein van het UMCG zijn

meerdere haardkuilen zijn gevonden.20

In 2006 is in de buurt langs de Oostersingel een zestal klingen

gevonden waarvan niet met zekerheid kon worden vastgesteld of deze laat-mesolithisch zijn. Een

vroeg-neolithische oorsprong is ook mogelijk.21

Verder oostelijk van de stad is bij een opgraving aan de Middelberterweg in 2005 een met

houtskool gevulde haardkuil gevonden die vermoedelijk uit het mesolithicum dateert.22

Hemelsbreed, op ca. 750m ten noordoosten hiervan, zijn in 2009 bij de opgraving ‘Meerstad 2a’

haardkuilen en artefacten uit het midden-mesolithicum aangetroffen. Het gaat om onder meer

pijlspitsen, steilgeretoucheerde klingen, een boor en een schrabber, klop- en slijpstenen, houtskool

en verbrande hazelnootdoppen. Deze behoren toe aan één of enkele jachtkampen op de rand van

een zandkop en lager gelegen gebied.23

Ten slotte zijn westelijk van de stad, op de locatie van de

eerder genoemde nieuwbouwwijk Ruskenveen, meerdere vermoedelijke mesolithische haardkuilen

en een kuil met 11 vuursteenknollen gevonden.24

3.3 Het neolithicum

Het neolithicum verschilt van de vorige perioden door de sedentaire leefwijze. Door de

introductie/adaptatie van het boerenbedrijf werd de bewoning nog meer geconcentreerd op één

plek en nam het gebied dat onder directe invloed van de mens stond qua omvang toe, wat de

‘archeologische zichtbaarheid’ ten goede komt. Niet alleen zijn er in vergelijking met de voorgaande

16

Deeben en Arts 2005, 139-156 17

Deeben en Arts 2005, 139-156 18

Groenendijk 2008, 29-32 19

Kortekaas 1990, 34 20

Kortekaas en Stapert 1993, 213-229 21

Kortekaas et al. 2006, 25 22

Kortekaas 2005, 16-17 23

Arnoldussen en Mendelts 2011, 89-94 24

Kortekaas 1998, 14-18 / Kortekaas 2001, 19-21

Page 22: In Litore Amnis

18

perioden meer artefacten rondom de stad aangetroffen, ook de locaties met bewoningssporen

(greppels, kuilen e.d.) zijn talrijker dan voorheen.

Wie de eerste boeren waren op de kop van de Hondsrug is niet met zekerheid te zeggen. Ook is

onduidelijk hoeveel boerenbedrijven in en om de locatie van de stad hebben gelegen en of

redelijkerwijs gesproken kan worden van een nederzetting. Van verschillende locaties op en om de

Hondsrug weten we dat hier tijdens de Trechterbekerperiode (TRB) reeds geboerd werd. Ouder zijn

nederzettingsresten onder een laat-neolithische akker op de hoek het Winschoterdiep-Julsingastraat.

Deze wijzen op bewoning reeds in het midden-neolithicum A.25

Of er binnen de huidige binnenstad tijdens de TRB periode werd gewoond is tot op heden niet

aangetoond. TRB nederzettingsresten zijn wel aangetroffen langs de Oostersingel op het terrein van

het UMCG, op de plek van het toekomstige gebouw van SoZaWe nabij de Verlengde Lodewijkstraat

en enkele jaren geleden aan het Helpermaar-Eiland.26

Ook bij Hoogkerk op de locatie van

nieuwbouwwijk Ruskenveen zijn onder meer pijlpunten en aardewerk aangetroffen.

Van iets jongere datum zijn de resten van een akker ter hoogte van het Damsterdiep uit de

overgang van de TRB naar de Enkelgrafcultuur (EGK).27

Van deze laatste groep is verder materiaal

gevonden aan de Bordewijklaan in de Wijert-zuid en even ten oosten daarvan bij het Helpermaar-

Eiland waar in 2007 een enkelgraf met daarin een vaag lijksilhouet is aangetroffen (zie figuur 3.2).28

Materiaal uit het laat-neolithicum komt ook voor in de buurt van Ruskenveen, mogelijk bij het

Transferium nabij Tynaarlo, de Prinsenstraat (bovenop de Hondsrug) en de eerder genoemde akker

op de hoek bij Winschoterdiep-Julsingastraat.29

Fig. 3.2 Tekening van het enkelgraf met vaag zichtbaar het lijksilhouet. De beker die rechts staat afgebeeld was

bijgeplaatst ter hoogte van de borststreek (bron: Fens et al. 2010, 42-43, tekening: Henk Staal).

Uitgaande van de aangetroffen archeologische sporen lijkt op de Hondsrug zelf in het neolithicum

nauwelijks bewoning te hebben plaatsgevonden. Uitzondering zijn de resten aan de Prinsenstraat.

Vermoedelijk vond in deze periode de bewoning voornamelijk plaats langs de flanken van de

Hondsrug en dan met name langs de oostelijke flank. Hetzelfde geldt voor de vondsten in de buurt

25

Kortekaas 1990, 35 / mondelinge mededeling G. Kortekaas 2012 26

Kortekaas 2002, 19-22 / mondelinge mededeling G. Kortekaas 2012 27

Kortekaas et al. 2008, 18-24 28

Fens et al. 2010, 39-46 29

Kortekaas 2000, 17-18 / Kortekaas 2003, 17-18 / Kortekaas 1997, 13-14 /Kortekaas 1990, 33-42

Page 23: In Litore Amnis

19

van Ruskenveen. Ook hier lagen de aangetroffen neolithische resten op de oostelijke flank van een

rug. Algemeen geldt dat de neolithische locaties zijn gesitueerd op keiloze zandige gronden.30

De

reden hiervoor is mogelijk dat de vroege ploegen snel kapot gingen wanneer ze bij het ploegen

achter keien bleven steken.

Het voorkomen van ouder neolithisch materiaal langs de oostflank en jonger neolithisch materiaal

verder op de Hondsrug kan volgens Kortekaas het gevolg zijn van toenemende vernatting van de

omgeving in de loop van het neolithicum dat ervoor zorgde dat de neolithische boeren verder de

Hondsrug optrokken.31

Deze hypothese zou de vondsten en sporen langs de Prinsenstraat kunnen

verklaren, al is het aantal vondsten dermate klein dat het opschuiven van een hele nederzetting

hiermee nog niet is bewezen.

3.4 De bronstijd

In de bewoningsgeschiedenis van de stad Groningen vormt de bronstijd een lege periode. De

hoeveelheid artefacten is nagenoeg op één hand te tellen. Aanwijzingen voor permanente bewoning

in en om de stad zijn er niet. Het gaat voornamelijk om losse vondsten waaronder een laat-

neolithicum B - vroege bronstijd pijlpunt die is gevonden aan de Lutkenieuwstraat en de pijlpunt die

dit jaar is aangetroffen op het terrein van het Groninger Forum (zie figuur 3.3).32

Bijzonder is de

vondst van een midden-bronstijddolk die aan de Kielerbocht is gevonden in een ijzertijdcontext.33

Verder kan een kuil uit de late bronstijd - vroege-ijzertijd worden genoemd langs de Verlengde

Lodewijkstraat en een kling afkomstig uit de Grote Appelstraat die dateert in het midden-neolithicum

tot de vroege bronstijd.34

Aanwijzingen voor meer permanente bewoning zijn aangetroffen in de

buurt van Haren. Daar ligt een grafheuvel die vanaf het laat neolithicum tot aan de late bronstijd in

gebruik is gebleven.35

Fig. 3.3 De op het terrein van het Forum gevonden pijlpunt uit de Bronstijd kort na de vondst. Exacte afmetingen zijn

onbekend (foto: G. Kortekaas).

30

Mondelinge mededeling G. Kortekaas 2012 31

Kortekaas 1990, 33-42 32

Huis in t Veld 2008 / mondelinge mededeling G. Kortekaas 2012 33

Kortekaas et al. 2006, 37-39 34

Kortekaas et al. 2006, 21-24 / Kortekaas en Helfrich 2004, 22-25 / Kortekaas et al. 2008, 29-30 35

Kortekaas 1990, 33-42

Page 24: In Litore Amnis

20

Waarom er sprake lijkt te zijn van een bewoningshiaat gedurende de bronstijd is niet met zekerheid

te verklaren. Mogelijk is de bodem door toenemende ontbossing ten behoeve van de aanleg van

akkers door de wind verstoven waardoor een onbewoonbare situatie ontstond. Een andere

mogelijkheid is dat sociale onrusten ervoor hebben gezorgd dat men tijdelijk wegtrok. Wat de reden

of redenen ook zijn geweest, de vondsten van de pijlpunten laten zien dat het gebied in en om de

huidige stad in ieder geval deel was van de utiliteitszone van gedurende de bronstijd.

3.5 De ijzertijd

Wat betreft de archeologische gegevens is de vroege ijzertijd een voortzetting van de bronstijd. De

hoeveelheid vondsten is miniem. Aanwijzingen voor bewoning in de buurt zijn aangetroffen langs de

Verlengde Lodewijkstraat waar onder meer aardewerk en een aantal kuilen uit de late bronstijd -

vroege ijzertijd is gevonden. Bijzonder daarbij is de vondst van een mogelijke ploegschaar in één van

de kuilen, wat kan wijzen op de nabijheid van akkers (zie figuur 3.4).36

Fig. 3.4 Fragment van en houten ploegschaar, gevonden langs de Verlengde Lodewijkstraat. Datering late bronstijd –

vroege ijzertijd (bron: Kortekaas 2005, 22, tekening: Henk Staal).

Vanaf de midden ijzertijd neemt het aantal archeologische vondsten aanzienlijk toe. In deze periode

komt er een einde aan de vernatting van de omgeving. Dit gaf de mogelijkheid voor pioniers,

vermoedelijk vanaf het Drents Plateau, om de voormalige kweldergebieden te bewonen.37

Ook

rondom Groningen is dit het geval geweest. Onder meer bij de Kielerbocht (Eemspoort) in een oude

binnenbocht van de Hunze, langs het Van Starkenborghkanaal, de Settinweg, Matsloot en op het

Zernike terrein zijn sporen van bewoning, dan wel gebruik van het landschap rondom de Hondsrug

gevonden.38

Mogelijk is het toegenomen aandeel vee in de landbouw hier mede de oorzaak van.39

Verder zijn er enkele boerderijplattegronden bekend. Twee aan de Verlengde Lodewijkstraat

36

Kortekaas 2005, 21-22 37

Groenendijk 2008, 71-73 38

Kortekaas 2000, 7-14 / Kortekaas 2002, 13-19 / Kortekaas et al. 2008, 37-38, 40-43 / Kortekaas 1999, 16-21,

22-23 / Kortekaas en Helfrich 2004, 9-11, 16 / Veenman 2011, 28-30 39

Spek 2004, 152

Page 25: In Litore Amnis

21

(midden- en late-ijzertijd) en twee bij het Helpermaar-Eiland die op de overgang van de late ijzertijd

en de Romeinse tijd zijn gedateerd.40

Vanaf de midden-ijzertijd en vooral vanaf de late-ijzertijd moet de kop van de Hondsrug in

toenemende mate bewoond zijn geraakt. Vermoedelijk was destijds sprake van enkele losse erven.

Aanwijzingen hiervoor zijn de verschillende greppels en sloten die op meerdere plekken binnen en

net buiten de oude binnenstad zijn aangetroffen, evenals de vondsten van scherven

ijzertijdaardewerk. Waar de kern van de bewoning in deze periode lag, of dat er sprake was van

meerdere bewoningskernen is onduidelijk.

Voor Drenthe heeft Spek vastgesteld dat de locatiekeuze van nederzettingen tijdens de ijzertijd

opvallend anders dan in de voorgaande perioden. Werd voorheen de voorkeur gegeven aan de

dekzandgronden om de akkers op aan te leggen, vanaf de ijzertijd is een trek naar keileemplateaus te

herkennen. Spek spreekt van een ‘grootscheepse heroriëntatie’ en stelt daarbij dat ‘de kern van het

historische Drentse esdorpenlandschap […] op de keileemgronden en niet in het dekzandgebied

[ligt].’41

Groningen op de kop van een keileemrug moet in dat geval een aantrekkelijke vestigingsplek

zijn geweest.

Sporen van de kenmerkende ‘celtic fields’, een complex van door wallen omsloten akkertjes die

vooral tijdens de midden-ijzertijd een bloeiperiode kennen, zijn tot dusver in en om Groningen (nog)

niet aangetoond. De vondsten van greppels en ploegkrassen aan de Lutkenieuwstraat hebben

uitgewezen dat op deze plek gedurende de periode late-ijzertijd – Romeinse tijd in ieder geval sprake

was van akkers.42

3.6 De Romeinse tijd

Vanaf de 2e eeuw liggen nederzettingen bij voorkeur op de hoger gelegen keileemplateaus waarbij

de dorpen een omvang van meerdere boerderijen hadden.43

Dit geldt ook voor Groningen waar veel

bewoningssporen uit deze periode voorkomen op de plekken waar gedurende de ijzertijd ook al

sprake van bewoning was. Ook in Groningen lijken de bewoningssporen zich meer te concentreren

op de verhogingen in het landschap zelf. Mogelijk heeft dit voor de omgeving rondom de stad, te

maken met de toenemende invloed van de zee waardoor grote gebieden begonnen te vernatten en

ongeschikt werden voor bewoning en landbouw. Na de 3e eeuw n. Chr. was de vernatting blijkbaar

dermate groot dat de lage wierden ten noorden van de stad in Paddepoel zijn verlaten.44

De bewoningssporen in deze periode bestaan in de binnenstad onder meer uit greppels en

paalgaten zoals die van een boerderij aan de Lutkenieuwstraat en de resten van een schuur achter

Poelestraat 13.45

In deze periode moet in ieder geval al sprake zijn geweest van een nederzetting op

de locatie van de Groninger binnenstad.

Ongetwijfeld vormde de landbouw de belangrijkste inkomstenbron wat betreft de economie van de

nederzetting. Het is echter goed mogelijk dat daarnaast ook de handel een belangrijke inkomsten

bron was, in ieder geval voor sommige inwoners. Onder invloed van de Romeinse aanwezigheid in de

buurt van de oostelijke rivieren begon de handel tussen vooral de Friese kwelderbewoners en de

Romeinse gebieden. In het begin van de Romeinse tijd verliep deze handel van en naar het

40

Kortekaas en Helfrich 2004, 24-25 / Kortekaas et al. 2008, 34-37 41

Spek 2004, 142 42

Huis in ’t veld 2008, 16 43

Spek 2004, 154-155 44

Groenendijk 2008, 78 45

Huis in ’t Veld 2008, 15-19 / Kortekaas et al. 2008, 49

Page 26: In Litore Amnis

22

terpengebied vooral langs de West-Nederlandse kust, maar tegen einde van deze periode nam de

handel over land toe.46

Of, en zo ja hoe de nederzetting Groningen er in die tijd van heeft

geprofiteerd is niet nog onduidelijk.

3.7 De vroege middeleeuwen

Wat het vertrek van de Romeinen uit zuidelijk Nederland heeft betekend voor de inwoners van

Groningen blijft gissen. Wat we wel weten is dat Groningen in de opvolgende periode van de

volksverhuizingstijd (4e-6

e eeuw) nog steeds een aantrekkelijke plek moet zijn geweest om zich te

vestigen. Het is nog onzeker, en twijfelachtig, of in deze periode sprake was van een aaneengesloten

bewoningsperiode of dat er onderbrekingen hebben plaatsgevonden van één of enkele generaties.

Deze zullen op archeologische gronden moeilijk aan te tonen zijn.

Binnen de huidige binnenstad was in de 5e-7

e eeuw sprake van één of meerdere afzonderlijke erven

(zie figuur 3.5). Deze lagen ter hoogte van het Martinikerkhof (vondsten van Angelsaksische potjes,

mogelijk een offer in akkergrond, en drie waterputten), de Roode Weeshuisstraat (meerdere elkaar

opvolgende boerderijplattegronden en waterputten), het Harmonieterrein en net buiten de

binnenstad langs de Prinsenstraat (waterput).47

Verder zijn resten van meerdere gebouwen en een

waterput uit deze periode gevonden op het Wolters-Noordhoff Complex die vreemd genoeg niet zijn

toegeschreven aan een erf.48

Fig. 3.5 De locaties van enkele vroeg-middeleeuwse erven. Locaties; Martinikerkhof (rood), Roode Weeshuisstraat

(groen), Harmonieterrein (blauw) en Prinsenstraat (geel) (bron: www.googlemaps.nl, november 2012)

46

Spek 2004, 154 47

Schoneveld 1990, 237-242 / Kortekaas en Waterbolk 1999, 19-42 / Kortekaas 1997, 13-14 48

Kortekaas en Waterbolk 1992, 181-234

N

Page 27: In Litore Amnis

23

Hoewel de oriëntatie van de genoemde structuren grotendeels overeenkomen met de huidige, zal in

de eerste drie kwart van de vroege middeleeuwen nog geen sprake zijn geweest van een vastgelegde

ruimtelijke structuur. De gebouwen werden van tijd tot tijd verplaatst, al moet de afstand gering zijn

geweest gezien de beperkte ruimte op dit deel van de Hondsrug. In het laatste kwart van de vroege

middeleeuwen, zo rond de 8e-9

e eeuw zijn de afzonderlijke erven in de nederzetting vast komen te

liggen.49

Daarmee is de basis gelegd voor de huidige ruimtelijke structuur van de stad al zal deze nog

aanmerkelijk hebben verschild van de huidige.

Uit opgravingen is duidelijk geworden dat in de periode voorafgaand aan de huidige oriëntatie van

wegen en percelen afwijkende oriëntaties voorkwamen. Dit is goed te zien bij grote opgegraven

terreinen zoals die van het WNC en de Lutkenieuwstraat.50

Voordat de huidige noodoost-

zuidwest/noordwest-zuidoost oriëntatie tot stand kwam, was op veel plaatsen sprake van een meer

noord-zuid/oost-westelijke oriëntatie. Ook de oudste graven die in de noordoosthoek van de Grote

Markt, nabij de Martinitoren en naast de voormalige houten Martinikerk zijn teruggevonden, volgen

deze afwijkende oriëntatie (oost-west en zelfs noord-zuid). Deze dateren vanaf de 7

e eeuw v. Chr. De

graven die direct boven de oudste graven lagen volgden reeds de huidige oriëntatie net als de

houten Maartenskerk die gedateerd is rond 800 n. Chr. 51

Blijkbaar kwam de huidige oriëntatie, evenals de ruimtelijke opzet van aan elkaar grenzende

boerenerven ten noorden van beide markten en een grafveld en kerk in het noordoostelijke deel van

de nederzetting, in de loop van de derde kwart van de vroege middeleeuwen tot stand. Hoe snel de

oriëntatieverschuiving heeft plaatsgevonden is onduidelijk. Mogelijk hebben beide nog enige tijd

naast elkaar bestaan getuige onder meer enkele greppels met een afwijkende oriëntatie die zijn

aangetroffen achter Oude Boteringestraat 50-54 uit de 9e-10

e eeuw.

52

Het was ook in deze periode dat het politieke landschap begon te veranderden. Groningen kwam in

de tweede helft van de 8ste

eeuw binnen het Frankische rijk te liggen en daarmee binnen de

Frankische politieke en economische structuur waarvan de kerk en het christendom een belangrijk

deel uitmaakten. Onder meer vanuit Utrecht werd de kerstening van de noordelijke delen van

Nederland aangestuurd.53

De bijzondere landschappelijke positie van Groningen zal daarbij de Franken niet zijn ontgaan. Het

had een strategische ligging op de grens met de, voorheen vijandige, Friese gebieden en was door

haar landschappelijke positie goed verdedigbaar. Daarbij bood het de mogelijkheden om uit te

groeien tot regionaal handelscentrum. Echter, behalve de bouw van een kerk zijn er weinig

aanwijzingen dat de positie van Groningen als economisch- en/of machtscentrum ten opzichte van

de voorgaande periode veel is veranderd.

3.8 De late middeleeuwen

Ten opzichte van de vorige perioden hebben de late middeleeuwen als groot voordeel dat er naast

archeologische gegevens ook historische bronnen beschikbaar zijn. Op 21 mei 1040 schonk de Duitse

koning een groot aantal goederen en rechten aan het domkapittel van Utrecht gelegen in de ‘villa

Cruoninga’, het dorp Groningen. Deze werden vastgelegd in een giftbrief.54

De schenkingen waren

49

Kortekaas 1990, 41 50

Kortekaas en Waterbolk 1992, 181-234, Huis in ‘t Veld 2008 51

Kenemans 1997, 45-54 / Lanting 1990, 171-172 52

Kortekaas en Helfrich 2004, 16-19 53

Nip 1990 54

ogd 017

Page 28: In Litore Amnis

24

ooit deel van de persoonlijke bezittingen van de koning, de zogenaamde koningsgoederen, waarvan

de oorsprong vermoedelijk teruggaat naar de tijd dat Karel de Grote machthebber was in dit gebied.

De schenking

Het schenken van koningsgoederen aan bisschoppen en de kerk was een veelvoorkomend fenomeen

in deze periode. Reden hiervoor was de eerdere opdeling van het midden keizerrijk Lotharingen

waarvan een deel in handen van de Duitse koning kwam. Hij ondervond al snel problemen met onder

meer de Lotharische edelen die geen behoefte hadden hun eerder verworven vrijheden op te geven.

Om de rust te bewaren en meer controle te kunnen uitoefenen schonk de koning delen van zijn

bezittingen en bijbehorende rechten aan leden van de kerk. Omdat zij deze schenkingen en rechten

niet door vererving konden worden doorgeven aan eigen familie bleef de koning invloed houden op

zijn bezittingen. Dit zogenaamde Rijkskerkensysteem werd nog eens extra aantrekkelijk doordat de

koning zelf betrokken was bij de benoeming van de bisschoppen.55

Dat deze voormalige koningsgoederen in Groningen een aanzienlijke omvang moet hebben gehad

blijkt uit de opsomming in de akte. Centraal in de schenking stond de ‘hof’, een omvangrijk

boerenbedrijf waarin een hofmeijer namens de machthebber de zaken waarnam. Bij die hof hoorden

‘…grond, gebouwen, horigen, landerijen (bebouwd en onbebouwd), hooilanden, kampen,

graslanden, wateren of waterlopen, viswateren, wegen (begaanbaar en onbegaanbaar) en de

opbrengsten en inkomsten daaruit.’56

Dit moet, gezien de omvang van de binnenstad, een groot deel

hiervan hebben uitgemaakt. Jammer genoeg is aan de hand van deze beschrijving niet op te maken

waar deze goederen lagen en hoe ze verdeeld waren over de binnenstad.

Naast de hof en bijbehorende goederen kreeg het kapittel ook een aantal rechten waaronder het

recht om aan te klagen, een gerechtelijk onderzoek in te stellen en recht te spreken. Verder kregen

ze het munt- en tolrecht en zouden ze uit de opbrengsten van de hof 30 karrenvrachten wijn

ontvangen. Wat er vervolgens aan inkomsten nog over zou blijven moest voor eigen gebruik door de

proost worden uitgedeeld onder de leden van het kapittel.

Dat dit alles aan het kapittel werd geschonken en niet aan de bisschop zelf had als reden dat het

onwenselijk was alle macht en inkomsten bij één persoon neer te leggen. De bisschop had mogelijk

zelf al bezittingen in de nederzetting waaronder de Martinikerk en daarbuiten had hij eerder al het

graafschap Drenthe van de koning ontvangen.57

Door het op deze manier te spreiden was het kapittel

ook verzekerd van een eigen vaste inkomstenbron, los van die van de bisschop.

De ligging van het voormalig koningsgoed en de vroege stedelijke ontwikkeling

Het kapittel van Utrecht was niet de enige partij met schenkingen in Groningen. Oorspronkelijk moet

het koningsgoed aanzienlijk groter zijn geweest. Vermoedelijk is eerder al een deel afgesplitst en

geschonken aan de abdij van Werden die onder meer in de Friese ommelanden ten noorden van

Groningen reeds bezittingen had.58

Hun goed lag aangrenzend aan dat van het kapittel waarmee de

kern van het koningsgoed in de noordoosthoek van de nederzetting lag.59

Utrecht was dus niet de

enige partij met een aanzienlijk belang in de nederzetting en een directe relatie met de koning, maar

wel de belangrijkste.

55

Nip 1990, 67-92 56

Voor een volledige vertaling zie Nip 1990, 93-96 57

Nip 1990, 67-92 58

Noomen 1990, 100-104 59

Noomen 1990, 97-144

Page 29: In Litore Amnis

25

Hoewel de opsomming in de schenkingsbrief een goed beeld geeft van het uiterlijk van de

nederzetting, zegt het niets over de ruimtelijke opbouw ervan. Toch zijn er aanknopingspunten om

tot een redelijk nauwkeurige reconstructie te komen. Sleutelrol hierin hebben twee registers uit

1430/1480 en 1530/1585. Hierin zijn de personen opgenomen die de zogenaamde ‘Grunsing’

betaalden. Dit was een belasting die een deel van de Groninger inwoners, lang niet alle, aan de

leenheer moesten betalen.60

De Grunsing was gekoppeld aan de grond waarop men woonde en bij

vererving of verkoop viel deze betalingsverplichting in de handen van de nieuwe eigenaar. Waar de

oorsprong van deze belasting lag is onzeker. Toen de stad in 1585 het recht op deze belasting kocht

was het in handen van de graaf van Bentheim. Vermoedelijk had zijn familie het recht al in 1293 in

handen. In zijn onderzoek naar de locatie van de Grunsinghofsteden, erven waarover de Grunsing

betaald werd, spreekt Noomen het vermoeden uit dat de oorsprong ervan echter veel ouder is en

vermoedelijk teruggaat op de goederen van het domkapittel en dat ze daarmee de locatie van de

oorspronkelijke koningsgoederen aangeeft.61

Enkele jaren eerder dan Noomen heeft Bakker aan de hand van deze Grunsingregisters al eens de

locatie en omvang van de verschillende middeleeuwse stadswijken, de kluften, weten te

reconstrueren.62

Dit was mogelijk omdat de registers per straat in kluften zijn opgedeeld waarbij de

kluftgrenzen over het midden van enkele straten liep (zie figuur 3.6). Oorspronkelijk was de stad

opgedeeld in zes kluften. De grootste kluften waren de Ooster- en Asselingekluft, de kleinste de

Gaddinge- en Gelkingekluft. Deze vormden samen de parochie van de Martinikerk. De jongere A-

parochie was onderverdeeld in de Wester- en Utinghekluft die van elkaar gescheiden werden door

de lijn A-Kerkhof nz - Brugstraat. In het jongste register waren beide kluften reeds samengevoegd en

vormden ze de A-kluft.

Uit het onderzoek van Noomen blijkt dat veruit de meeste Grunsinghofsteden, langs de

hoofdwegen lagen waarmee een beeld geschetst kan worden wat betreft de hoofdstructuur van de

vroege stedelijke ontwikkeling van Groningen (zie figuur 3.6). Opvallend is daarbij dat vooral langs

de Here- en Oosterstraat veel hofsteden voorkomen en in het bijzonder langs de Brugstraat zz.

Noomen gaat er van uit dat de Grunsinghofsteden van oorsprong afsplitsingen zijn geweest van

landbouwgrond. Ze zullen vooral zijn bedoeld voor bewoning zonder direct agrarische doeleinden.

De Grunsingh werd echter niet alleen betaald over hofsteden. Uit de register blijkt dat ook op

sommige terreinen een Grunsingh werd geheven. In de A-parochie waren dat volgens onder meer

een ‘Woert achter Stickelshuis’ die Noomen heeft gelokaliseerd aan de Lutkenieuwstraat en het

‘Godesrytterhollum’ van de ridders van Bunne ten westen van de Folkingestraat.63

Verder blijkt uit Noomens reconstructie dat in grote delen van de nederzetting geen Grunsing werd

betaald. Dit hoeft niet te betekenen dat hier helemaal geen (stedelijke) bewoning plaatsvond. Deze

lege plekken verklaart hij onder meer als aanwijzing voor de locatie van het Werdense hof aan

weerszijden van de Ebbingestraat.64

De erven die in dit gebied lagen zullen hun belastingen aan het

Werdense hof hebben afgestaan, er van uitgaande dat ze deze moesten betalen. Andere ‘lege’

gebieden zijn volgens Noomen terug te voeren op de voormalige horige goederen waarover men

60

Noomen herleidt de herkomst van de naam ‘Grunsingh’ naar een verbasterde vorm van ‘Grondcijns’. Feitelijk

een vorm van grondbelasting. 61

Noomen 1990, 136-140 62

Bakker 1984, 107-122 63

Noomen 1990, 136-140 64

Noomen 1990, 136-140

Page 30: In Litore Amnis

26

leen of erfpacht betaalde.65

In de A parochie zijn dat het Menichvoldingegoed en het Nydingegoed.

Opmerkelijk is dat voor dit laatste goed ook een Grunsing werd betaald. Een andere reden om aan te

nemen dat er meer erven waren dan dat in de registers staan vermeld, is volgens Noomen dat erven

zich steeds verder opsplitsten. In dergelijke gevallen bleef de Grunsingplicht aan één perceel

verbonden, terwijl feitelijk meerdere erven op één plek voorkwamen. Als laatste redenen noemt

Noomen dat niet iedereen even trouw was met het betalen van de Grunsing evenals dat voor

sommige erven de Grunsing reeds was afgekocht.66

Fig. 3.6 Overzicht van de door Noomen gereconstrueerde verspreiding van Grunsinghofsteden, daarin geplaatst zijn de

zes kluften (bron: Noomen 1990, 137, bewerkt door R. Kruisman).

In dezelfde publicatie waarin Bakker de kluften reconstrueerde, toont hij een overzicht van straten

met de bijbehorende jaartallen waarin deze voor het eerst in oorkonden worden genoemd (zie figuur

3.7).67

Ook hierbij is te zien dat het vooral de hoofdwegen zijn die voor het eerst in oorkonden

worden genoemd. Pas later volgen de zijstraten en de achterstraatjes. Dit moet echter niet worden

opgevat als de exacte volgorde waarin het stratenpatroon zich ontwikkeld heeft.

Veel oorkonden betreffen verkoop van goederen of rentes die daaruit werden verkregen evenals

de stichting van gasthuizen en kloosters. Dergelijke goederen waren met name te vinden langs

voorname wegen. Om die reden blijven de straten en wegen van minder belang langer ongenoemd.

Met een redelijke slag om de arm is toch het mogelijk om aan de hand van het onderzoek van

Noomen en Bakker een beeld te vormen van de ruimtelijke indeling en daarmee de vroege stedelijke

65

Verschil tussen een Grunsingh-hofstede en een leen- of pachtgoed was dat bij de laatste bij vererving of

verkoop nog officieel toestemming moest worden verleend door de grondheer. Dergelijke goederen hadden

vooral nog een agrarisch karakter. Noomen 1990, 140 66

Noomen 1990, 136-140 67

Bakker 1984, 107-122

Page 31: In Litore Amnis

27

ontwikkeling van Groningen. De hoofdwegen en dan vooral de noord-zuid lopende wegen worden

veelal als eerste genoemd. Opvallend is dat niet al deze straten grote hoeveelheden

Grunsinghofsteden bezitten. Concentraties hofsteden komen met name voor in de straten ten zuiden

van de markten en langs de markten zelf en dan vooral langs het noordelijke deel. In een groot deel

van de binnenstad ten noorden van de markten, alsmede het zuidwestelijke deel met uitzondering

van de Brugstraat bevinden zich nauwelijks hofsteden. In een groot deel van deze gebieden is

mogelijk nog lang sprake te zijn geweest van akkers, weiden en/of tuinen, dan wel van grond dat om

welke reden dan ook nauwelijks in ontwikkeling was genomen.

Fig. 3.7 Overzicht van de eerste vermeldingen van straten volgens Bakker. Ingedeeld in periode van 50 jaar: 13B (rood),

14A (bordeaux), 14B (groen), 15A (blauw) (bron: kaart van Van Deventer, bewerkt door R. Kruisman).

De politieke situatie

De schenking van de Duitse koning was nadrukkelijk bedoeld voor het domkapittel zelf. Al snel echter

mengde de bisschop zich in de geschonken goederen en rechten. Mogelijk kwam dit doordat de

bisschop zelf al bezittingen in de nederzetting had.68

Als dit inderdaad zo was, dan zal hij reeds een

voet aan de grond hebben gehad in de stad. In dat geval was het voor hem niet moeilijk zijn macht

binnen de nederzetting ten koste van het kapittel uit te breiden. Wat bekend is, is dat de bisschop al

snel gebruik maakte van het muntrecht dat niet hem, maar het kapittel toekwam. Aanwijzing

hiervoor vormen in Groningen geslagen munten die zijn teruggevonden in gebieden langs de

Oostzee.69

Een dergelijke munt is onlangs aangetroffen bij een opgraving aan de Grote Markt oz.70

68

Nip 1990, 68 69

Boersma 1990, 45 70

Kortekaas 2012a, in druk

N

Page 32: In Litore Amnis

28

De macht van de bisschop en diens opvolgers breidde zich in de opvolgende decennia na de

schenking steeds verder uit. Uiteindelijk bleek de afstand Groningen-Utrecht wel erg groot en

begonnen de Groningers af te tasten hoever hun autonomie ten opzichte van de macht van de

bisschop werkelijk reikte. Zo vervingen ze volgens de overleveringen een deel van de palissaden op

de verdedigingswal door een stenen muur zonder de toestemming van de bisschop. Deze wist snel

orde op zaken te stellen, maar de onrusten bleven aanhouden. Om duidelijk te maken wie de baas

was en om eventuele brandjes in de kiem te kunnen smoren stelde bisschop Harbert ca. 100 jaar na

de schenking zijn eigen broer aan als waarnemer, de prefect, van Groningen. Deze was feitelijk de

vervanger van de bisschop en oefende alle bestuurlijke taken uit waarbij hij gebruik maakte van de

aan het domkapittel toegekende rechten. Hierdoor kwam de schenking nog verder weg te liggen van

de schenker en de oorspronkelijke ontvanger. Dit werd nog eens versterkt toen in 1177 de

‘prefectuur’ werd opgesplitst onder de drie zoons van de prefect.71

Onder de leiding van de prefect stonden zijn leenmannen. Deze waren van oorsprong vermoedelijk

(deels) afstammelingen van de horigen waarover in de schenking wordt gesproken. In deze tijd

echter leefden ze als ridders en ontleenden zij hun macht aan toegewezen rechten en inkomsten.

Tegenover de ridders met hun onderlinge vetes en nukken stonden de Groninger kooplui die in hun

handel door de ridders gehinderd werden. Ten opzichte van de vroegere boeren gemeenschap

vormden zij een nieuwe groep met nieuwe belangen. Hun streven was om van Groningen een

belangrijk marktcentrum te maken. Deze tegenstelling van belangen en het feit dat door hun rijkdom

en macht sommige kooplieden geduchte tegenstanders van de ridders waren geworden, zorgde

ervoor dat er hevige onrusten ontstonden. Nog voor het einde van de 12e eeuw moest de bisschop

meerdere malen ingrijpen waarbij de inwoners wederom de nederzetting versterkten met stenen

stadsmuren.72

Niet alleen de inwoners van Groningen, maar ook de inwoners uit de Friese gebieden ten noorden

van de stad, de zogeheten ommelanders, werden in het conflict met de prefect en zijn leenmannen

betrokken. Uiteindelijk leidde dat halverwege de 13e eeuw tot de inperking van de macht van de

prefecten en het vertrek van de ridders. Hierna stelden de burgers een eigen raad van bestuurders

op. Geleidelijk nam deze de macht en rechten van de prefect over al bleef de bisschop nog lange tijd

als machtsheer erkend.73

De verdedigingswerken

In de jaren ’60 van de vorige eeuw hebben A.E. Van Giffen en H. Praamstra hun onderzoek naar het

ontstaan en de ontwikkeling van de middeleeuwse verdedigingswerken van de stad in twee artikelen

gepubliceerd. Zij kwamen tot de conclusie dat de verdedigingswerken al vroeg in de 11e eeuw

moeten zijn ontwikkeld.74

Deze ontsloten de nederzetting grotendeels met uitzondering van het deel

tussen de Schoolholm, langs de Reitemakersrijge tot aan de huidige A. De verdedigingswerken

zouden in verschillende fasen zijn ontstaan waarbij oorspronkelijk sprake was van een aarden wal

met daarop een houten palissade en één of twee grachten (zie figuur 3.8). Later is de palissade

vervangen door een stenen muur. In totaal onderscheiden Van Giffen en Praamstra hierin drie

verschillende fasen waarop in de 15e eeuw een laatste, vierde fase wordt toegevoegd waarbij de

verdedigingswerken werden aangepast aan de behoeften van de tijd. In deze laatste fase werd ook

71

Nip 1990, 77-80 72

Boersma 1990, 77-80 73

Boersma 1990, 77-80 74

Van Giffen en Praamstra 1962, 68-154 en Van Giffen en Praamstra 1966, 109-194

Page 33: In Litore Amnis

29

het stadsgebied uitgebreid door de verdedigingswerken richting het westen, maar vooral ook naar

het zuiden toe op te schuiven. Deze uitbreiding staat bekend als de ‘Bourgondische uitleg’.75

In zijn bijdrage in Groningen 1040 trekt Boersma de vroegste dateringen van de

verdedigingswerken zoals gesteld door Van Giffen en Praamstra in twijfel .76

Hij is van mening dat de

eerste twee fasen van Van Giffen en Praamstra feitelijk slechts één fase zijn. Net als Van Giffen en

Praamstra houdt ook Boersma er rekening mee dat de verdedigingswerken in oorsprong niet langs

de Reitemakersrijge heeft gelopen, maar verder oostelijk ter hoogte van de Schoolholm al stopte.

Fig. 3.8 Door Boersma herziende versie van de loop van de verdedigingswerken. Verdedigingswerken uit de eerste

periode met de stadswal (geel) en de stadsgracht (licht blauw). Verdedigingswerken uit de tweede periode met de

stadsmuur en stadspoorten (rood) en de nieuwe stadsgracht (zwart). Links het verloop van de A. (bron: Boersma

1990, 64).

In hoeverre de verdedigingswerken ten westen van de A hebben doorgelopen blijft onduidelijk. Van

Giffen en Praamstra, alsmede Boersma nemen aan dat dit in oorsprong niet het geval is geweest.

Volgens de onderzoekers is van een stadsmuur of stadswal en van een stadspoort aan de oostelijke

zijde van de A nooit sprake geweest.77

Hier heeft de A waarschijnlijk lange tijd als natuurlijke barrière

gediend waarbij de verdediging later werd verbeterd door de aanleg van het Menrediep ten westen

van de A. Wanneer dit diep precies is gegraven en of hier eerder al sprake was van een natuurlijke

depressie of een waterloop is onduidelijk. Dit diep moet in ieder geval na, of kort voor 1600 weer zijn

gedempt toen in fase vier ten westen ervan een nieuwe stadswal werd aangelegd en daarbuiten een

75

Van Giffen en Praamstra 1966, 162-170 76

Boersma 1990, 43-66 77

Van Giffen en Praamstra 1966, 80-91

Page 34: In Litore Amnis

30

nieuwe stadgracht werd gegraven.78

Dit is de situatie zoals deze ons bekend is van de eerste

stadsplattegronden van Van Deventer en die van Braun en Hogenberg.

Groningen en de handel

Het is twijfelachtig of Groningen binnen het Duitse keizerrijk meer dan een lokale betekenis heeft

gehad wat betreft de handel. De weg over de Hondsrug tussen de Drentse zandgronden en Friese

kwelders zal zeker voor de lokale handel belangrijk zijn geweest. Voor vervoer van vrachten en voor

handel over grotere afstanden waren grote schepen nodig en hoewel de A direct aan de nederzetting

grenst, is het de vraag in hoeverre deze vóór 1040 voor de handel werd gebruikt. De A was een

relatief smalle en ondiepe rivier en had een zeer bochtig verloop waardoor de afstand van Groningen

tot de open zee groot was. Het is denkbaar dat de noordelijke wierden en terpen en vooral de

zeehavens in het noorden van Duitsland het belang van Groningen als handelscentrum in deze

periode hebben overschaduwd.

Deze positie zal met de overdracht van Groningen aan het bisdom van Utrecht zijn veranderd. Niet

alleen bezat het bisdom de enige landweg in de omgeving bezat, maar ook bood de nabijgelegen A

nu de mogelijkheid de economische positie van de stad en daarmee de inkomsten van de kerk uit te

breiden. De nederzetting werd de meest noordelijke machtsbasis van het bisdom op de grens met

die van het bisdom Munster dat het grootste deel van de noordelijk gelegen Friese kwelders bezat.

Dit maakte handel over zee met verder weggelegen gebieden vermoedelijk een aantrekkelijker

wordende inkomstenbron. Het toenemen van de rol van de handel binnen de vroeg stedelijke

economie bracht voor het bisdom en feitelijk voor de bisschop extra inkomsten door het heffen van

tol. Ook het muntrecht kwam hierbij goed van pas.

3.9 De A

De vroegste vermelding van de aanwezigheid van een rivier direct ten westen van de stad komt uit

een oorkonde uit 1262/1263. Hierin wordt verslag gedaan van de verkoop van stukken grond ‘in

litore amnis’ oftewel langs de oever van de rivier. Hoewel deze rivier niet bij naam wordt genoemd is

het duidelijk dat het hier moet gaan om de A. Over het uiterlijk van de rivier en over het verloop

ervan langs de stad staat niets vermeld. Dat wordt pas duidelijk op de vroegste stadsplattegronden

van de stad die in de tweede helft van de 16e eeuw verschijnen. Met name op de kaart van Van

Deventer is te zien dat van een meanderende loop ten zuiden van de Hoge der A geen sprake meer

is. Deze moet eerder al zijn rechtgetrokken. Langs de Hoge der A stroomt de A in een bocht richting

het westen waar deze overgaat in het Reitdiep. Vanaf dit punt kent de waterloop kent een licht

kronkelend verloop. Toch lijkt het Reitdiep voor het grootste deel, zo mogelijk helemaal kunstmatig

te zijn. 79

Vermoed wordt dat deze in de eerste helft van de 13e eeuw nieuw is gegraven.

80

Oorspronkelijk heeft de A vanaf het begin van het Reitdiep weer richting het oosten gemeanderd

waarna deze ten noorden van de stad uitkwam in de Hunze die afwatert in de Lauwerszee en

vervolgens de Waddenzee.

Eerdere onderzoeken

Wat betreft de natuurlijke loop van de A ten zuiden van de stad is nogal wat discussie gaande.

Meerdere onderzoekers hebben geprobeerd tot een reconstructie te komen. Eén van de eerste

78

Boersma 1990, 43-66 79

Kortekaas 2003, 12-13 80

Kortekaas 2003, 20-31

Page 35: In Litore Amnis

31

publicaties betreffende dit onderwerp is van G. Acker Stratingh. In 1842 verscheen van hem een

artikel in de Groninger Volksalmanak met de titel ‘Over den ouden loop der A bij Groningen’. Hierin

beschreef hij zijn reconstructie van de natuurlijke loop van de A langs de stad Groningen.81

Aan de

hand van de vijf jaar eerder uitgebrachte geologische kaart van de provincie Groningen en overige

landschappelijke kenmerken, komt hij tot de conclusie dat de A van oorsprong nooit direct langs de

stad heeft gelopen. De natuurlijke A-loop lag volgens hem verder westelijk dan de huidige (zie figuur

3.9).

Komende vanuit het zuiden langs het Hoornse Diep boog de A volgens Acker Stratingh ter hoogte

van de huidige Kleine Badstraat af richting het westen. Deze liep vervolgens noordelijk langs de

Peizerweg (destijds de Drentselaan geheten) en boog af naar het noorden, evenwijdig aan de Abel

Tasmanstraat en de Friesestraatweg. De knik die het Hoendiep maakt op de plek waar de beide

straten en het Hoendiep elkaar kruisen was ooit de plek van een brug, de Hoentil, en volgens Acker

Stratingh het gevolg van de A die het Hoendiep op deze plek doorsneed. Lopende langs de

Friesestraatweg kwam de A uit in het Reitdiep dat Acker Stratingh als overblijfsel van de

oorspronkelijke loop ziet.

Voordat de A haar huidige beloop langs de stad kreeg, zo stelt Acker Stratingh, moet eerst sprake

zijn geweest van een zogenaamde ‘opvaart’. De opvaart was een kanaal dat vanaf de veronderstelde

natuurlijke A loop richting de stad was gegraven. Deze zou door de Schuitenmakersstraat hebben

gelopen, langs de A-Kerkhof zz, de Vismarkt zz en langs het oostelijke eind hiervan tot aan Tussen

Beide Markten. Acker Stratingh wijst daarbij naar de straatnamen Schuitenmakersstraat, Vismarkt

(voor aanvoer van vis met boten vanaf de A) en het Ting-Tangstraatje aan het oostelijke eind van de

Vismarkt (hier zou de bel zijn geluid, ting-tang, bij het aankomen van de visschuiten). Daarnaast

verwijst hij naar een diepe opgevulde depressie die bij de bouw van de Korenbeurs in 1825 onder de

zuidelijke helft van het gebouw werd aangetroffen. Dit zou volgens hem een gedempt deel van de

waterloop zijn geweest. Over wanneer de opvaart is gedempt en de A langs de stad is verlegd doet

Acker Stratingh geen exacte uitspraak, al neemt hij wel aan dat dit al vroeg moet zijn gebeurd,

mogelijk in de 13e eeuw.

In hun onderzoek over de Groninger verdedigingswerken dat eerder al werd aangehaald,

behandelen Van Giffen en Praamstra ook de door hen voorgestelde natuurlijke loop van de A.82

Hoewel ze aangeven de reconstructie van Acker Stratingh niet te steunen, wijzen ze zijn ideeën niet

volledig af. Zo gaan ook zij uit van de aanwezigheid van een opvaart.83

Net als Acker Stratingh gaan

Van Giffen en Praamstra er van uit dat het rechte verloop van de A ten zuiden van de stad

kunstmatig is. De loop direct ten westen van de stad waaronder de bocht die ze maakt bij de Hoge

der A, behoort volgens hen wel tot de oorspronkelijke loop van de A. Van Giffen en Praamstra

veronderstellen dat de A, komende vanuit het zuiden, oorspronkelijk afboog richting het oosten en

uitkwam in de zuidwesthoek van de stad, ter hoogte van de Schoolholm. Hier maakte de A een bocht

richting het westen en stroomde langs de Reitemakersrijge naar de huidige loop langs de

Pottenbakkersrijge (zie figuur 3.9). Vermoedelijk werd voorafgaande aan de Bourgondische uitleg de

zojuist besproken oude loop van de A richting het westen verlegd naar wat nu het Hoornse Diep

heet. Aanwijzingen voor hun theorie vinden Van Giffen en Praamstra op de vroegste stadskaarten

van Groningen van J. van Deventer (ca. 1565) en die van G. Braun en F. Hogenberg (ca. 1575). Hier

81

Acker Stratingh 1842, 50-69 82

Van Giffen en Praamstra 1962, 68-154 83

Van Giffen en Praamstra 1966, 167-168

Page 36: In Litore Amnis

32

loopt ten zuiden van de Reitemakersrijge een gebogen waterloop die inderdaad een restant lijkt van

een oudere waterloop die met de aanleg van de nieuwere verdedigingswerken is afgesneden.

Fig. 3.9 Overzicht van de verschillende reconstructies van de natuurlijk loop van de A. Blauw, de loop van de A: rood:

reconstructie van Acker Stratingh; groen: Van Giffen en Praamstra; oranje: Clingenborg/Kortekaas et al.;

paars: Van den Broek (bron: detail kaart van Van Deventer, bewerkt door R. Kruisman).

Voor hun onderzoek naar de natuurlijke A verloop verwijzen Van Giffen en Praamstra voornamelijk

naar historisch bronmateriaal en dan met name naar oude kaarten. Zelf geven ze toe weinig

beschikking te hebben gehad over archeologische bronnen. Deze gegevenslacune werd pas vanaf de

jaren ’80 van de vorige eeuw geleidelijk weggewerkt toen G.L.G.A. Kortekaas begon met het

optekenen van archeologische gegevens die hij bij de verschillende bouw-, sloop- en

saneringswerkzaamheden in de stad tegenkwam. Hierdoor nam de kennis over onder meer de

bodemopbouw van de ondergrond van Groningen enorm toe. Deze gegevens zijn de afgelopen jaren

verder aangevuld met de verschillende archeologische onderzoeken die in en om de stad hebben

plaatsgevonden. Hier wordt in hoofdstuk 7 uitvoeriger op ingegaan.

N

Page 37: In Litore Amnis

33

In zijn bijdrage aan het overzichtswerk Groningen 1040 dat ter ere van het 1000 jarig jubileum van de

stad werd uitgegeven zet A.E. Clingenborg de geologie van de stad en haar omgeving uiteen.84

Hij

gaat onder meer in op de vraag waar de natuurlijke loop van de A heeft gelegen. Ook hij gelooft dat

de A grotendeels haar natuurlijke loop heeft behouden. Clingenborg veronderstelt dat de A

gedurende de 10e-11

e eeuw door de toenemende invloed van de zee in dit gebied zich richting het

oosten verlegde en zich in de Hondsrug sleet zoals ter hoogte van de Hoge der A het geval is. Volgens

Clingenborg kwam de A niet zoals tegenwoordig langs de Pottenbakkersrijge de stad binnen. Net als

Van Giffen en Praamstra geloofde hij dat de A van nature verder oostelijk stroomde. De A stroomde

daarbij door het zuidwestelijke deel van de stad waarbij Clingenborg het gebied ten westen van de

Schoolholm heeft aangemerkt als uiterwaarden van de A en de Schoolholm zelf als de oostelijke

oever ervan. Vanaf dit punt stroomde de A in noordelijke richting en sneed de Brugstraat ongeveer

halverwege waarna deze ten noorden van de A-brug weer in de huidige A uitkwam.

Clingenborg heeft zijn verhaal jammer genoeg niet voorzien van een illustratie waarop de door hem

veronderstelde natuurlijke loop staat afgebeeld. Enkele jaren later echter verschijnt in een publicatie

van Kortekaas et al. een begeleidend overzichtskaartje met daarop een reconstructie van de

natuurlijke A-loop. Deze komt sterk overeen met de door Clingeborg geschetste situatie. Bij deze

reconstructie komt de A ten westen van de Munnekeholm de stad binnen, stroomt halverwege door

de Brugstraat en komt vervolgens ten noorden van de A-brug in de huidige A uit (zie figuur 3.9).

Eén van de jongste reconstructies en één die tegenwoordig vaak wordt aangehaald is gepubliceerd

door Van den Broek (2007).85

In zijn dissertatie over de stad Groningen in de late middeleeuwen

presenteert hij een reconstructie van de natuurlijke A-loop die losjes gebaseerd is op de

reconstructie van Clingenborg en een publicatie van Havinga en Ufkes. Van deze laatst genoemden

verscheen in 1994 een artikel over de resultaten van een opgraving aan de Reitemakersrijge het jaar

ervoor.86

De reconstructie van Van den Broek stelt een natuurlijke loop van de A voor die net als Van Giffen

en Praamstra en Clingenborg/Kortekaas et al. ten zuiden van de stad richting het oosten afboog. Van

den Broek gaat er echter van uit dat de A veel verder oostelijk liep tot langs het huidige Hereplein

waarna de A afboog richting het westen en ter hoogte van de van de Kleine Haddingestraat de oude

binnenstad binnenstroomde. Via het A-kerkhof zz en zuidelijk langs de Brugstraat kwam de

veronderstelde natuurlijke A-loop in een opmerkelijke haakse bocht uit in de huidige A (zie figuur

3.9). Hoewel Van den Broek meer dan Clingenborg en Van Giffen en Praamstra de beschikking had

over archeologische gegevens om zijn reconstructie op te baseren, lijkt deze het verst af te liggen van

de werkelijkheid. Zeker gezien de publicaties waarnaar hij verwijst en de wijze waarop hij deze

interpreteert kan worden geconcludeerd dat zijn reconstructie niet correct is.

84

Clingenborg 1990, 17-32 85

Van den Broek 2007 / Onlangs is deze aangehaald in Veenman 2011, 8-10 en Schroor 2009, 13 86

Havinga en Ufkes 1994, 130-133

Page 38: In Litore Amnis

34

Page 39: In Litore Amnis

35

Hoofdstuk 4 Het oorkondenonderzoek

Niet alleen aan de hand van archeologisch onderzoek, maar ook met behulp van

oorkondenonderzoek kan veel inzicht worden verkregen over hoe Groningen er in haar vroege

stedelijke vorm heeft uitgezien. Vooral wat betreft stadsarcheologisch onderzoek is het bestuderen

van historische bronnen een goede manier om de archeologische gegevens van een beter kader te

voorzien. De oorkondeonderzoeken van Bakker en Noomen zijn eerder al aangehaald. Ongeveer een

eeuw eerder had J.O. Feith al eens een onderzoek gedaan naar vroege vermeldingen van

straatnamen in oorkonden. Deze verwerkte hij in enkele ‘wandelingen door het oude Groningen’

waarin hij de oorsprong van de straatnamen verklaarde. Deze werden verspreid over meerdere jaren

gepubliceerd in de Groningse Volksalmanak.87

Wanneer de horde is genomen om het Middelnederlands en het Latijn beter te begrijpen, blijkt dat

veel informatie over de ruimtelijke structuur van de vroege stad in oorkonden verborgen ligt. Veel

oude oorkonden betreffen verkoopakten van erven of de rentes daaruit. Om aan te geven waar het

erf in kwestie lag, gaven de opstellers meestal in een duidelijke omschrijving van de directe omgeving

waarbij is vermeld welke erven of geografische herkenningspunten er ten noorden, oosten, zuiden

en westen liggen. Door de gegevens vervolgens met elkaar te vergelijken bleek het mogelijk een

beeld te vormen van de ruimtelijke opbouw binnen het onderzoeksgebied. Ook aan de hand van de

etymologie van straatnamen en de jaren waarin ze voor het eerst werden genoemd kan worden

nagegaan hoe het stratenpatroon en de bebouwing zich in de loop van de eeuwen heeft ontwikkeld

en uitgebreid. Voor een overzicht van de vroegste vermeldingen van straatnamen en locaties zie in

figuur 4.1.

4.1 De oorkonden

Het Oorkondenboek van Groningen en Drenthe en de vroegste vermelding

Waar de oorkonde van 1040 het einde van de prehistorie voor Groningen markeert, zo is de

oorkonde uit 1247 waarin bisschop Otto van Utrecht de A-Kerk tot een parochiekerk verheft dat voor

de Wester- en Utinghekluft.88

De verheffing tot parochiekerk en daarmee de stichting van een

tweede kerkparochie naast die van de Sint Maartenskerk, maakt duidelijk dat beide westelijke

kluften inmiddels een behoorlijk aantal inwoners hadden. Hoeveel mensen hier woonden en hoe dit

gebied er destijds uitzag is aan de hand van deze oorkonde niet op te maken.

De vroegste vermelding over ruimtelijke structuren binnen het onderzoeksgebied komt uit een

verkoopakte uit 1262/1263.89

Hierin wordt gesproken over de verkoop van twee stukken grond door

de raad van Groningen aan twee van haar burgers. Het eerste stuk grond lag op of aan de oever van

de rivier nabij een brug; ‘…in litore Amnis prope pontem.’ Hoewel de rivier, noch de brug bij naam

zijn genoemd, is uit de beschrijving op te maken dat hier gaat om de A en de A-brug. Het tweede stuk

grond lag aan de andere kant van de rivier; ‘…ex altera parte Amnis…’ en bestond uit een heuvel met

een oever ‘…aggrem cum litore.’.

Uit het feit dat van het tweede stuk grond zo nadrukkelijk staat vermeld dat deze aan de andere

kant van de rivier lag, mogen we opmaken dat het eerste stuk grond aan de ‘stadse kant’ heeft

87

Feith in de Groninger Volksalmanak 1890, 1891, 1892 en 1893 88

ogd 110 89

ogd 132

Page 40: In Litore Amnis

36

gelegen. Over de grootte en ligging van het eerst genoemde stuk grond is bekend dat deze ten

oosten van een toren ligt ‘…incipientem ab oriente turris…’ en dat het stuk grond zo breed is als dat

van ene Alard Swaneke en zo lang als de grond waarop het huis van een zekere Heino staat ‘…tam

latam ut est area Alardi Swaneke, longam vero usque ad finem areae in qua domus Heinonis est

sita…’. Verder wordt melding gemaakt van een ‘…viam ab occidente…’, oftewel een weg die vanuit

het westen komt. Gezien de brug en de toren, zou de genoemde weg de Brugstraat kunnen zijn. Uit

de akte is verder niet op te maken of het verkochte erf ten noorden of ten zuiden van de weg ligt.

4.2 De uitkomsten van het oorkondenonderzoek per kluft

De Utinghekluft

De vroegst genoemde straat in deze kluft is de Oude Kijk in ’t Jatstraat in 1329.90

Deze heet dan nog

‘Gad’ wat verband houdt met het Middelnederlandse woord voor straat of weg. Feith verwijst hierbij

naar ‘het Koude Gat’, het weggetje tussen de Vismarkt en de Herestraat dat wat betreft de naam

volgens hem eenzelfde oorsprong heeft.91

In dezelfde oorkonde van 1329 wordt een erf ten westen

van de straat genoemd, dat ligt in een gebied dat ‘Worth’ (oftewel woerd) wordt genoemd en door

een ‘nieuw klooster’ in pacht is genomen. Dit klooster is door Bakker geïdentificeerd als het uit latere

bronnen bekende Vrouw Klaren- of Verclarenconvent dat op de plek van het huidige

Harmonieterrein ten noordwesten van de Oude Kijk in ’t Jatstraat lag.92

Wat onder een ‘woerd’ moet

worden verstaan is niet helemaal duidelijk. Kortekaas behandelt uitgebreid de verschillende

betekenissen die door schrijvers zijn geopperd. Deze verschillen, maar wijzen veelal op het gebruik

als landbouwgrond.93

Ook Spek gaat in Het Drentse esdorplandschap uitgebreid in op het begrip

woerd en ook hij geeft aan dat hieronder algemeen bouwland wordt verstaan.94

In 1389 wordt nogmaals verwezen naar de woerd. Dan wordt gesproken over een rente uit ‘…Cop

Stickels erve, dat hier up de Woerd legghende hevet…’.95

Mogelijk is deze gelijk aan het erf van ene

Stickel Potters (Cop Stickels zou gezien de naam de zoon kunnen zijn) dat al in een oorkonde uit 1363

wordt genoemd en ten westen van de Oude Kijk in t Jatstraat lag.96

Het erf van Cop Stickels lag in het

noordelijke deel naast het hof van ene heer Jacobs. Deze verwijzing komt nog eens voor in een

oorkonde uit 1391 waarin wederom rente wordt verkocht uit een erf ‘…dat Stickelswoerd gheheten

is…’.97

Hierbij wordt ook vermeld dat deze ten noorden van de Crummen Jate (de Turftorenstraat-

Grote Kormme Elleboog) lag. Hieruit is op te maken dat niet alleen het gebied van het huidige

Harmonieterrein, maar ook dat direct ten noorden van de Turftorenstraat in deze periode bekend

stond als woerd. Tenslotte wordt in 1404 nog eens gesproken over een erf gelegen op de woerd

tussen De Laan en de Oude Kijk in t Jatstraat.98

90

ogd321 91

Feith 1892, 44 92

Bakker 1988, 109-110 93

Kortekaas 1988, 16-20 94

Spek 2004, 678-681 95

ogd795 96

ogd 521 97

ogd 816 98

ogd1172

Page 41: In Litore Amnis

37

Fig. 4.1 Overzicht van de eerste vermeldingen van straten binnen het onderzoeksgebied, in clusters van 50 jaar (bron:

www.watwaswaar.nl, april 2011, bewerkt door R. Kruisman).

A A-Kerk (1247) P A-Kerkhof zz (1403)

B A (1262/3) Q Der Lane (1404)

C A-Brug/A-poort (1262/3) R Stickels mole weg (1404) / mennewegh ten noorden van de Brugstraat (1434)

D Woerd (1329) S Torftoren (1404)

E Oude Kijk in ’t Jatstraat (1329) T Vischmarket (1405)

F Volkerdinghestrate (1338) U A-Kerkhof nz (1461)

G Munnekeholm (1346) V Mennewege (Folingedwarsstraat) (1466)

H Haddingestraat (1347) W Nye straetken (1506)

I Manighfoldensyle (1365) X Schoolholm (1509)

J Otten Pollemans menneweg (1373) Y Lamme Huyngestraat (1555)

K Catrijpe (1374)

L Langherstrate (1385)

M Brugstraat (1388)

N Crummen Jate (1391)

O Hoge der A (1397)

A

B

C

D

E F

G

H

I

J

K

L

M

O O

N P

Q

R

S

T

T

U V

W

X

Y

N

Page 42: In Litore Amnis

38

In zijn onderzoek naar de Grunsinghofsteden vermeldt Noomen dat er ook een cijns betaald werd

over een ‘…woerd achter Stickelshuis bij het Lutkenieuwstraatje…’. Hij stelt deze woerd gelijk aan de

eerder genoemde Stickelswoerd.99

Uitgaande van de plaatsbeschrijvingen in de hiervoor behandelde

oorkonden zijn de genoemde Stickels erve en Stickelswoerd niet gelijk aan de woerd die aan de

Lutkenieuwstraat wordt genoemd. Mocht de omschrijving in het Grunsingregister inderdaad

aangegeven dat de woerd gelegen is bij de Lutkenieuwstraat, dan is daarmee mogelijk ook de locatie

van het steenhuis van de Stickels globaal gelokaliseerd. Uit de oorkonden wordt namelijk niet

duidelijk waar deze heeft gestaan. Het huis wordt genoemd in een oorkonde uit 1346 als ‘…domus

lapidee dicte Stickilshus…’.100

Ook in twee andere oorkonden uit 1344 en 1350 wordt gesproken over

steenhuizen van personen met de naam Stickel.101

Van alle drie wordt echter geen plaatsbepaling

gegeven. Uitgaande van de omschrijving in het Grunsingregeister lijkt één van de erven langs het A-

Kerkhof nz de oorspronkelijke hofstede te zijn geweest. Waar deze precies heeft gelegen blijft tot

dusver onzeker.

Met betrekking tot een afwateringsgeschil tussen de bewoonsters van het Vrouw Sijwenconvent en

het Vrouw Menoldusconvent wordt in een oorkonde uit 1365 gesproken over de Manighfoldensyle

die zuidelijk van de woerd aan de Oude Kijk in t Jatsraat gelegen is. Destijds was er dus sprake van

een ‘zijl’ bij het Menichvoldingegoed. Nu heeft het woord zijl meerdere betekenissen. Algemeen

komt deze voor in relatie tot sluizen (Delfzijl, Termunterzijl, e.d.). Het is onwaarschijnlijk dat hier

sprake was van een sluis van welke omvang dan ook. Eerder lijkt sprake te zijn van een afwatering die

ter hoogte van het Menichvoldingegoed lag.102

In dezelfde oorkonde wordt namelijk ook gesproken

over de ‘stadswateringhe’; het afwateringssysteem van middeleeuws Groningen.

In de ruim 60 jaar nadat de Oude Kijk in t Jatstraat voor het eerst in de oorkonden werd genoemd

komt deze voor als Gate (in 1342) en Jate (in 1353, 1363 en 1365).103

Uit deze en latere oorkonden is

overigens op te maken dat sprake was van meerdere erven en huizen in het noordelijke deel van de

straat. Over de aanwezigheid van erven en huizen ten zuiden van het Menichvoldingegoed wordt

niets vermeld.

Vanaf 1390 wordt in oorkonden aan Jate het kenmerk ‘recht’ toegevoegd. Dan wordt gesproken

over de ‘Rechten Jate’. Dit komt terug in oorkonden uit 1394, 1400 en 1404.104

De reden voor deze

toevoeging wordt duidelijk in een oorkonde van een jaar later waarin gesproken wordt over een

andere straat, de Crummen Jate (zo ook in 1399), oftewel de ‘kromme straat’, de oude benaming

voor de straten Grote Kromme Elleboog-Turftorenstraat.105

Deze straat lijkt in eerste opzet niet

direct door te hebben gelopen tot aan de Hoge der A zoals tegenwoordig het geval is. In de oorkonde

uit 1399 wordt namelijk gesproken over een hofstede aan de westelijke zijde van de Crummen Jate

waarbij verwezen wordt naar erven ten noorden en ten zuiden ervan.106

Uitgaande van deze

omschrijving lijkt de straat oorspronkelijk doodlopend te zijn geweest, dan wel te eindigen in een t-

splitsing op de route De Laan- Lutkenieuwstraat (of een voorganger daarvan). Mogelijk is een gang

tussen één van de twee genoemde erven en de hofstede later uitgegroeid tot het westelijke deel van

de Turftorenstraat naar de Hoge der A.

99

Noomen 1990, 138 100

ogd384 101

ogd 413 102

ogd 535 103

odg371, odg426, odg521, odg535 104

ogd865, odg1084, odg1172 105

ogd816, odg1021 106

ogd 1021

Page 43: In Litore Amnis

39

In 1377 wordt voor het eerst de Hoge der A genoemd. Er wordt in de oorkonde gesproken over erven

met (steen)huizen langs A waarbij consequent wordt vermeld dat deze ‘…to noerden bi der A…’

lagen. Deze aanduiding komt nogmaals voor in oorkonden uit 1397, 1399 en 1433.107

In de laatst

genoemde oorkonde van 1433 wordt toestemming gegeven om ‘…ter noirden byder Ae…te

tymmeren moghen over onser Stad wech oir tymmer over steken ende tymmeren ende moghen die

ghevelen op onser Stad muren zetten…’. Hier werd dus toestemming gegeven om een huis tegen de

stadsmuur aan te bouwen. Deze situatie staat ook afgebeeld op de vroege stadskaarten van

Groningen (zie figuur 4.1). Nu heeft vroeger alleen in het noordelijke deel van de Hoge der A, ter

hoogte van de voormalige Visbanken, een deel van de stadsmuur gelopen. Ten noorden van de A

betekent in dit geval dus inderdaad het noordelijke deel van de Hoge der A. Of met de vermelding

ten noorden van de A ook de rest van de Hoge der A ten noorden van de Brugstraat wordt bedoeld is

niet duidelijk. Over bebouwing langs de noordzijde van de Brugstraat zelf wordt pas in 1402

gesproken. Over de aanwezigheid van erven ten zuiden van de Brugstraat wordt reeds in 1388

gesproken.108

De zojuist genoemde straten en wegen vormden de hoofdstructuur van de Utinghekluft. Vanuit

deze straten liepen de zogenaamde mennewegen die vanuit de hoofdstraten het achtergelegen

gebied ontsloten. Voorbeelden hiervan zijn De Laan (in 1404 ‘der Lane’ genoemd), de ‘Stickels mole

weg’ die tussen twee erven ten noorden van de Brugstraat, blijkens de naam, naar een achtergelegen

molen liep (1404) en de ‘mennewegh… op die noirt side van Bruggestrate bij der Aekerchof‘ (1434).

109 Hoewel van Stickels mole weg wordt vermeld dat deze ten noorden van de Brugstraat lag, is in

andere historische bronnen en oude kaarten hier niets van terug te vinden. Het is dan ook goed

mogelijk dat de Stickels mole weg dezelfde is als de menneweg in de oorkonde uit 1434.

Gezien de plaatsbepaling moet de menneweg van 1434 de voorloper zijn van de huidige

Lutkenieuwstraat. Uit de genoemde oorkonde is overigens op te maken dat de weg in oorsprong niet

doorliep tot aan de Turftorenstraat. In plaats daarvan leidde die naar ‘…des stenhuses ende schure

mit oren erve daerbij gheleghen op die noirtside…’. De loop van deze menneweg is ook nu nog te

herkennen. Ter hoogte van de achtergrens van de erven langs de Brugstraat en het A-Kerkhof maakt

de Lutkenieuwstraat nog steeds een duidelijke knik. Vanaf dit punt is de menneweg in een latere

periode doorgetrokken richting de Turftorenstraat. De naam Lutkenieuwstraat komt voor het eerst

voor in 1489, zij het in een iets andere vorm als ‘…nyen straten…’ en in 1506 als het ‘…nye

straetken…’.110

Hoewel de naam ‘straat’ doet vermoeden dat de doodlopende mennenweg (deze

waren vaak doodlopend) inmiddels was doorgetrokken, zijn verder geen aanwijzingen gevonden die

deze veronderstelling onderbouwen. Dat komt pas in een oorkonde uit 1543 wanneer gesproken

wordt over een’… hues staende ynt Kromme Yat daer Johan (…) upt oesten ende dat nye straetken

upt westen naest an gheleghen ende gheswettet syn.’111

Eén van de laatste toevoegingen aan de infrastructuur van de Utinghekluft is de Lamme

Huingestraat, de tegenwoordige A-kerkstraat. Onduidelijk is waar deze precies naar vernoemd is, al

vermoedt Feith dat deze te maken heeft met Lamme Hueginghe, lid van een voorname Groninger

familie en samen met haar man ‘vrome lieden’, aldus Feith.112

Net als de Lutkenieuwstraat loopt deze

107

odg962, odg1047, ahs038 108

ogd 780 109

ogd1172, ogd1171 110

kla772 / par550 111

ahs325 112

Feith 1892, 56-57

Page 44: In Litore Amnis

40

straat tussen twee percelen aan het A-Kerkhof richting het noorden. Vanaf de achtergrens van de

erven buigt de straat sterk af richting het noordoosten en komt het uit in de Grote Kromme Elleboog.

Het is denkbaar dat deze straat ooit is aangelegd met de bedoeling het achterliggende terrein beter

te kunnen ontsluiten. In dat geval moet de toenmalige eigenaar een groot deel van dit gebied in zijn

of haar bezit hebben gehad.

De Westerkluft

De vroegste vermelding binnen deze kluft is de aanwezigheid van de A-Kerk in 1247, al wordt over de

locatie ervan, noch van de omgeving met een woord gerept. De vroegste locatievermelding komt pas

een eeuw later. In 1346 wordt een overeenkomst vastgelegd tussen de bewoners van het refugium

van Aduard en de raad van de stad Groningen. Hierbij wordt vermeld dat hun onderkomen gevestigd

was ‘…in Holma…’.113

In een oorkonde uit 1362 die betrekking heeft op een beroving wordt een

zekere ‘…Hinrico uppe Holme…’ genoemd.114

En in 1436 wordt nogmaals gesproken over de ‘…curia

monasterii de Adewert dicta op ten Holm.’115

In alle drie gevallen wordt volstaan met de

plaatsbepaling ‘Holm’. Onderscheid tussen de School- en Munnekeholm is er niet, al mag duidelijk

zijn dat de ‘Holm’ waarover in samenhang met het Aduarder refugium wordt gesproken de latere

Munnekeholm betreft. Pas in 1509 wordt voor het eerst gesproken over de ‘convents holmstrate’ en

‘Schoelholm strate’.116

Een jaar na de eerste vermelding van de Munnekeholm wordt melding gemaakt van de

Haddingestraat, toen nog Herderingestrate geheten (Herderincstrate in 1396, 1402, 1403 en

1404).117

Het gaat hierbij om verhuur- en verkoopakten van erven en huizen langs de westzijde van

deze straat.

De ten westen hiervan gelegen Folkingestraat komt voor het eerst voor in 1441 als Folkerdinge

strate, idem in 1451, Volkerdinge strate in 1456 en Folkeringe strate in 1466.118

Dit is een opmerkelijk

late vermelding gezien al in 1373 melding wordt gemaakt van de ‘Otten Pollemans mennewech’ die

vanaf de Haddingestraat westelijk liep.119

Deze weg was vernoemd naar de eigenaar van een ten

zuiden ervan gelegen erf dat later ook wel ‘Pollemans appelhoff’ werd genoemd.120

Bakker

veronderstelt dat het hier gaat om de huidige Haddingedwarsstraat.121

Het genoemde erf,

vermoedelijk een appelboomgaard, moet gezien de beschrijving deels langs de Folkingestraat

hebben gelegen.

In een oorkonde uit 1466 wordt gesproken over een menneweg ten westen van de Folkingestraat,

vermoedelijk de huidige Folkingedwarsstraat.122

Deze gaf toegang tot de achterliggende erven en de

Schoolholm. Vroeger stond het ook wel bekend als de ‘Wortstraat’.123

Gezien de naam heeft ook hier

113

ogd385 114

ogd515 115

haf063 116

par577 117

ogd397, ogd922, ogd1128, ogd1162, ogd1177 118

par008, par135, bdk004, par217 / Bakker verwijst naar Lemego’s kroniek waarin de Folkingestraat al in 1338

voorkomt. Hij trekt daarbij deze vroege datering in twijfel gezien de kroniek pas in de 15e eeuw werd

opgetekend. Bakker 1984, 111 119

ogd609 120

par104 121

Bakker 1984, 110 122

par217 123

par696

Page 45: In Litore Amnis

41

destijds, net als ten noorden van de Turftorenstraat en ten oosten van de Lutkenieuwstraat het geval

was, een woerd gelegen. Ook hier lijkt dus ooit sprake te zijn geweest van landbouwgronden.

In deze buurt lag ook de Godesrytterhollum, het erf met het refugium van ‘de commanderij der

Johanniter orde te Bunne’.124

Uit oorkonden is bekend dat de orde meerdere bezittingen elders in

Folkingestraat bezat.125

Verder noordelijk, op de kop van de Folkingestraat, lag het Nydinge goed. Dit

domaniale goed wordt reeds genoemd in 1431 als ‘Nydinge guet’.126

In 1478 staat in een oorkonde

dat het goed op de hoek van de Folkingestraat ligt, over welke zijde van de straat wordt niets gezegd.

In zijn reconstructie van de Grunsinghofsteden plaatst Noomen de Godesrytterhollum ten zuiden

van de Folkingedwarsstraat en het Nydinghegoed op de oostelijke hoek van de straat.127

Eén van de hoofdstructuren binnen de Westerkluft is de Vismarkt. Deze ligt ten oosten van de lijn

Stoeldraaierstraat-Folkingestraat en loopt door tot aan Tussen Beide Markten. De Vismarkt vindt

haar oorsprong in een weg die langs de huidige Vismarkt nz richting de Brugstraat liep. Voor het eerst

wordt deze genoemd in 1370 als Cremerrijp.128

Het was destijds blijkbaar al de plek waar de kramers

hun beroep uitoefenden. Naast de naam Cremersrijp werd de straat ook de ‘Langherstrate’

genoemd. Deze wordt het eerst genoemd in1385 en blijft in gebruik tot zeker in 1507.129

In ieder

geval werd vanaf 1405 de huidige benaming ‘Vischmarket’ al toegepast.130

Ten westen van de Vismarkt ligt het A-kerkhof dat in 1450, 1463, 1490 ook wel de ‘Ae rijpp’ werd

genoemd.131

De naam A-kerkhof wordt voor het eerst genoemd in 1403. In de desbetreffende

oorkonde wordt verwezen naar een rente uit een huis aan ‘…de zuedzide van der Ae kerchof…’.132

Opmerkelijk is dat de eerste vermelding van de noordzijde van het A-Kerkhof pas uit 1434 stamt.133

Aangezien de noordzijde van het A-Kerkhof een voortzetting is van de reeds in 1370 genoemde

Cremerrijp/Langherstrate zou men mogen verwachten dat hier reeds vroeg bewoning plaatsvond.

Ook in de Brugstraat, die de voorzetting is van deze weg, wordt namelijk al vanaf 1388 gesproken

over de aanwezigheid van huizen ten zuiden ervan. Verder westelijk wordt vanaf 1374 melding

gedaan van huizen en erven langs de Kleine der A dat destijds nog de Catripe heette.134

Waarom pas

in 1434 voor het eerst gesproken wordt over bebouwing langs dit deel van de route blijft gissen.

Mogelijk werd het A-Kerkhof nz deels gerekend tot de Brugstraat, dan wel de

Cremerrijp/Langherstrate. Een andere mogelijkheid is dat langs de noordzijde van het Akerhof

relatief laat erven zijn afgesplitst van voormalig akkerland op deze plek.

4.3 Vermeldingen van de verdedigingswerken in de oorkonden

De eerder genoemde oorkonde uit 1262/1263 is tevens de eerste schriftelijke vermelding van de

locatie van verdedigingswerken in de stad. In de oorkonde wordt melding gemaakt van een

‘…hostium per murum turris…’ wat zoveel betekend als dat er sprake was van een stenen toren met

124

Noomen 1990, 138-139 125

par149, par 135 126

haf055 127

Noomen 1990, 137 128

ogd581 129

ogd739, par559 130

ogd1213 131

kfh050, kfh091, par388 132

ogd1138 133

ahs040 134

ogd614

Page 46: In Litore Amnis

42

daarin een poort. 135

Gezien de plaatsbepaling van de toren tussen de (A)brug en het verkochte stuk

grond moet hier een stadspoort zijn bedoeld welke aan de oostelijke kant van de A stond. Hiermee is

de veronderstelling van Van Giffen en Praamstra weerlegd, dat er aan de oostelijke kant van de A-

brug ‘…nimmer een A-poort is geweest’.136

Uit latere oorkonden blijkt dat waarschijnlijk niet alleen sprake is geweest van een toren, maar dat

in ieder geval ten zuiden ervan een stuk stadsmuur stond. Zo werd in 1503 de rente uit een huis

verkocht dat stond ‘…ande suder syd inde Bruggestrate up der Stad muren…’. Verderop in dezelfde

oorkonde wordt nogmaals aan dit huis gerefereerd en dan wordt deze omschreven als; ‘Dat huus up

de stadsmuere ande zuderen syt by der A poerte…‘.137

Destijds was dus nog steeds sprake van een A-

poort ten oosten van de A! In 1465 melding gemaakt van een ‘…huus ende hofstede myt sinen to

behoren gelegen ande zuuderzyd inde Kattrijpp up der stad mure…’. Of met deze vermelding van de

stadsmuur een deel van de stadsmuur bedoeld wordt dat langs de Reitemakersrijge liep of dat sprake

is van een voortzetting het stuk muur ten zuiden van de binnen-A-poort is onzeker. Van de

aanwezigheid van een stadsmuur langs de Reitemakersrijge en verder oostelijk langs de Torenstraat

wordt in de onderzochte oorkonden niets vermeld. De meest westelijke locatie van de zuidelijke

stadsmuur waarover in de oorkonden wordt gesproken ligt ten zuiden van de Haddingestraat.138

Dit

neemt niet weg dat het goed mogelijk is dat de stadsmuur verder doorliep richting het westen zoals

is verondersteld door Van Giffen en Praamstra. In de oorkonden zijn hiervoor verder geen

aanwijzingen aangetroffen.

Ook ten noorden van de Hoge der A wordt melding gemaakt van de stadsmuur en ook hier waren

er huizen tegenaan gebouwd. In enkele van de oorkonden wordt gesproken over een stadspoort op

deze plek die de Herckestoorn (1485), Heerkes torne (1516) of Harcken toeren (1543) werd genoemd

(zie figuur 4.2).139

Deze lag aan het einde van de tegenwoordige Visserstraat en gaf via een brug over

de A toegang tot de landerijen in het westen. Ten noorden van de poort liep de stadsmuur met een

bocht om de huidige Hoekstraat en noordelijk langs de Muurstraat naar de Boteringepoort. Ten

zuiden van de Herckestoren stonden ca. vier huizen tegen de stadsmuur aangebouwd. Aanwijzingen

dat de stadsmuur verder zuidelijk, tot aan de oude binnen-A-poort doorliep, zijn er niet.

Vermoedelijk vormden vooral het Menrediep en de A zelf de voornaamste verdedigingwerken in

het westelijke deel van de stad. Een oorkonde uit 1404 bericht dat tussen beide wateren sprake was

van een wal en de ‘Torftoren’.140

Deze laatste stond in het verlengde van de Turftorenstraat die

daaraan haar naam te danken heeft. In geen van de onderzochte oorkonden werd gesproken van een

stadsmuur ten westen van de A. Van Giffen en Praamstra gaan er echter wel van uit dat westelijk van

de A sprake was van een stadsmuur. Zij verwijzen daarbij naar een vermelding van een overval van

de Vetkopers vanuit Eelde op de stad waarbij deze via de stadsgracht met behulp van ladders over de

stadsmuur klommen. Daarbij zijn ze er van uitgegaan dat met de vermelde stadsgracht het

Menrediep wordt bedoeld.141

135

Eigenlijk ‘ostium’ (deur of poort). In sommige oorkonden wordt in een dergelijk geval ook wel een ‘h’ voor

een klinker geplaatst. 136

Van Giffen en Praamstra 1962, 86 137

par516 138

ogd 922 139

ahs249, ahs168a, ahs329 140

ogd1170 141

Van Giffen en Praamstra 1966, 161

Page 47: In Litore Amnis

43

Fig. 4.2 De locatie van de Herckestoren (rode pijl) op de kaart van Braun en Hogenberg (links) en de kaart van Van

Geelkerken (rechts). De toren lijkt op beide kaarten te zijn vervangen door een muur met een poort er in. Ten

zuiden van de oorspronkelijke toren staat een aantal huizen die tegen de voormalige stadsmuur zijn aangebouwd

(bron: kaart van Braun en Hogenberg; kaart van Van Geelkerken).

Page 48: In Litore Amnis

44

Page 49: In Litore Amnis

45

Hoofdstuk 5 Cartografisch onderzoek

Net als het oorkondenonderzoek, is ook het cartografisch onderzoek een onmisbaar instrument bij

stadskernarcheologie. Veruit de meeste kaarten van steden zijn aan het einde van de middeleeuwen,

vanaf de 15e en 16

e eeuw, opgetekend. Ze geven ons een eerste overzicht van hoe de stad in haar

vroege vorm er heeft uitgezien. Zo is het mogelijk aan de hand van deze gegevens te achterhalen hoe

de stad zich sindsdien heeft ontwikkeld. Samen met de oorkonden vormt de historische kaart voor de

archeoloog een referentiekader waaraan de archeologische gekoppeld kunnen worden.

5.1 Valkuilen in het onderzoek naar historische kaarten

Wie aan de slag gaat met historische kaarten begeeft zich op glad ijs en wie op zoek is naar de

waarheid komt bedrogen uit. Historische kaarten zitten vol vertekeningen die een onderzoeker

makkelijk op een verkeerd spoor kunnen zetten.142

Zo kunnen vertekeningen het gevolg zijn van de

wijze van inmeten van de kaart. Vooral bij de vroegste kaarten is dit het geval. Aan het einde van de

16e eeuw werd de kaart van een stad gewoonlijk opgetekend door eerst de stadmuren in te tekenen,

waarbij soms letterlijk de passen werden geteld. Elke keer wanneer de stadsmuur van richting

veranderde werd met behulp van een kompas de verbuiging gemeten en opgetekend. Als de

stadsmuur eenmaal op de kaart stond werden de belangrijkste gebouwen ingemeten waarna het

stratenplan daaraan werd gekoppeld. Hierbij werden eerst de hoofdstraten ingetekend en daarna de

zijstraten die er soms op het oog werden in geschetst.143

Naast meetkundige vertekeningen zijn er ook vertekeningen die opzettelijk zijn aangebracht. Een

kaart had veelal tot doel een stad op haar best weer te geven. Zo werden verdedigingswerken, de

trots en status van een stad, nogal eens te groot weergegeven. Ook week de weergave van de

bebouwing vaak af van de werkelijkheid. Het belang lag bij het tonen van de loop van de straten en

de mate van bebouwing. Daarbij was het weergeven van de juiste ‘sfeer’ die een straat uitstraalde

het hoofddoel. Of er nu 15 of 20 huizen in een straat stonden, of dat dat ene losstaande huis in het

midden of iets meer richting het einde van de straat werd afgebeeld, was van ondergeschikt belang.

Een derde oorzaak van vertekeningen in kaarten komt voort uit het gekozen perspectief. Zo werden

de overzichtsplattegronden veelal in vogelvlucht afgebeeld waarop een goed beeld van de stad en

haar bebouwing en vestingwerken ontstond. Het maakte de kaart een stuk levendiger en

indrukwekkender. Het gevolg was echter dat met name de smalle straten op deze wijze worden

overlapt door de omliggende bebouwing. De oplossing hiervoor was om smalle straten breder weer

te geven dan ze daadwerkelijk waren. Dat hierdoor af en toe een huis weggelaten moest worden of

een hele rij huizen moesten worden versmald, was van minder belang, zolang het niet opviel was er

veel geoorloofd.

De vierde oorzaak van vertekeningen komt voort uit het feit dat een kaart vaak vele decennia mee

moest kunnen. Doordat het maken van een kaart zeer tijdrovend kon zijn (zie Haubois verderop) en

omdat bouwprojecten in een stad onverminderd doorgingen, werden afbeeldingen van tijd tot tijd

bijgewerkt. Hierdoor zijn sommige kaarten een mix van uiterlijke kenmerken van de stad zoals deze

er over een periode van enkele decennia heeft uitgezien. Van een momentopname is geen sprake.

142

Peeters 1984, 51-53 143

Pouls 1984, 13-28

Page 50: In Litore Amnis

46

5.2 De historische kaarten van Groningen

Jacob van Deventer

Hoewel Van Giffen en Praamstra en Bakker veronderstellen dat er oudere afbeeldingen van

Groningen bestaan, wordt de plattegrond van Jacob van Deventer algemeen beschouwd als de

oudste plattegrond van de stad Groningen (zie figuur 5.1).144

In 1559 had hij van de Spaanse koning

Fillips II de opdracht gekregen om alle steden in de toenmalige Nederlanden in kaart te brengen. In

totaal maakte Van Deventer van 260 steden een plattegrond daarvan zijn er nu nog 222

overgebleven.145

Van Deventer tekende de plattegrond omstreeks 1562.

Fig. 5.1 Overzicht van de kaart van J. van Deventer uit ca. 1565 (bron: Van Deventer)

Op de kaart is te zien dat de huidige infrastructuur in grote lijnen reeds vast lag. Binnen het

onderzoeksgebied valt op dat langs het noorden van de Torenstraat en de Reitemakersrijge was nog

geen bebouwing aanwezig was. De middeleeuwse stadsmuur rondom de stad was halverwege de 16e

eeuw nog grotendeels intact. Wat betreft de verdedigingswerken binnen het onderzoeksgebied is

duidelijk zichtbaar dat de oude stadsmuur in het noordelijke deel van de Hoge der A niet verder

144

Van Giffen en Praamstra 1966, 162-166 / Bakker 1984, 107-122 145

Koeman 1994, 3

N

Page 51: In Litore Amnis

47

doorloopt naar het zuiden. Ten noorden van de Brugstraat langs de A staat een deel van de

stadsmuur evenals ten zuiden ervan langs de Kleine der A en de Reitemakersrijge. De oude poort ten

oosten van de A-Brug staat niet meer op de kaart en moet reeds gesloopt zijn, vermoedelijk na de

bouw van de A-poort ten westen van de A-brug die algemeen bekend staat als de binnen-A-poort.

Ten zuiden van de Reitemakersrijge is de waterloop te zien die Van Giffen en Praamstra

beschouwen als een restant van de natuurlijke loop van de A. Deze buigt ter hoogte van de

Munnekeholm in een flauwe bocht richting het zuiden, waar deze doodloopt op de destijds nieuw

aangelegd stadswal uit de Bourgondische periode. Ten westen van de A is geen stadsmuur afgebeeld,

alleen een stadswal met daarin de Kranepoort in het noorden en de buiten A-poort ter hoogte van de

A-brug. Tussen de A en de nieuwe stadswal loopt nog een deel van het Menrediep.

Opmerkelijk is dat op de inzet alleen een stadsmuur staat afgebeeld langs de Reitemakersrijge (zie

figuur 5.2). Het deel ten noorden van de Brugstraat en de Kleine der A en een groot deel van de

stadsmuur tussen de Herestraat en de Munnekeholm mist. Daarnaast blijkt dat in zowel de

plattegrond als in de inzet een fout is ingeslopen. De buiten-A-poort die tot 1828 direct ten westen

van de A-Brug stond mist op de kaart. Toen Van Deventer de kaart tekende was sprake van zowel

een oude buiten-A-poort (1517) en een nieuwe buiten-A-poort die in 1531 enkele tientallen meters

ten westen van de oude werd gebouwd als onderdeel van de nieuwe verdedigingswal.146

Waarom

Van Deventer hier slechts één poort heeft weergegeven blijft een raadsel.

Fig. 5.2 Detail van de kaart van J. van Deventer. Rode pijl: het Menrediep dat Van Deventer alleen ten noorden van de A-

Brug heeft afgebeeld. Gele pijl: de ‘stadsmuur’ ter hoogte van de Reitemakersrijge. Paars omlijnd: de locatie van

de missende binnen-A-poort (bron: detail kaart van Van Deventer).

146

Overdiep 1984, 71

Page 52: In Litore Amnis

48

Georg Braun & Frans Hogenberg

In 1572 verscheen een nieuwe plattegrond van Groningen. Deze behoorde tot een serie van

Europese stadsgezichten die werd uitgegeven door Georg Braun en Frans Hogenberg (zie figuur

5.3).147

Tussen de kaart van Van Deventer en die van Braun en Hogenberg is wat betreft de mate van

bebouwing nog niet veel veranderd. Ook het uiterlijk van de verdedigingswerken komt grotendeels

overeen. Het meest in het oog springende verschil tussen beide kaarten is de aanwezigheid van het

kasteel van Alva dat destijds voor de Herepoort lag. Op de kaart is het kasteel in voltooide staat

afgebeeld. In werkelijkheid is dit nooit het geval geweest. Na het vertrek van de Spanjaarden zijn de

resten in de opvolgende decennia gesloopt en de gracht gedempt.148

Ook op deze kaart is de

stadsmuur in het noordelijke deel van de Hoge der A te herkennen.

Fig. 5.3 Kaart van Groningen door Braun en Hogenberg. Gele pijl: locatie ommuring Aduarder refugium. Rode pijl: de

binnen-A-poort (bron: Braun en Hogenberg).

Op de kaart van Braun en Hogenberg is van een stadsmuur langs de A direct ten noorden van de

Brugstraat en langs de Kleine der A geen sprake. Ook in het deel tussen de Munnekeholm en de

Herestraat is geen stadsmuur aanwezig. Deze situatie komt overeen met die van de inzet op de

plattegrond van Van Deventer waarmee het aannemelijker is dat deze een betere weergave van de

werkelijkheid geeft dan de plattegrond zelf. Hoewel ook op de kaart van Braun en Hogenberg een

muur langs de Reitemakersrijge loopt, is het twijfelachtig of het hier om een stuk stadsmuur gaat.

147

Koeman en Van der Krogt 2010, 35-41 148

Zimmerman 2007, 19-22

N

Page 53: In Litore Amnis

49

Vergeleken met de andere stukken stadsmuur op de kaart lijkt het hier eerder om een ommuurd

terrein te gaan zoals ook het geval is ten noorden van de Torenstraat. Daarmee kan Van Deventer’s

weergave van een stadsmuur langs de Reitemakersrijge als incorrect worden beschouwd.

Verder kan worden opgemerkt dat op de kaart van Braun en Hogenberg wel sprake is van twee A-

poorten en ook dat het Menrediep verder richting het zuiden doorloopt. Dat laatste was Van Giffen

en Praamstra ook al opgevallen. Zij vinden hierin ondersteuning voor hun theorie dat de kaart van

Braun en Hogenberg gebaseerd is op een oudere kaart dan die van Van Deventer waarbij zij

veronderstellen dat destijds het zuidelijke deel reeds gedempt was.149

Een ander verschil met de

kaart van Van Deventer is dat op de kaart van Braun en Hogenberg ten noorden van het door Van

Giffen en Praamstra veronderstelde deel van de natuurlijke A-loop een tweede gracht loopt en dus

sprake is van een dubbele gracht in plaats van één.

De kaart van Braun en Hogenberg lijkt op enkele verschillen na, een driedimensionale weergave

van de kaart van Van Deventer. Doordat de gebouwen apart weergegeven zijn ontstaat een

duidelijker beeld van de mate van bebouwing van de stad. Toch is er veel mis met deze kaart. Zo

wijkt de bebouwing op meerdere plekken af van de werkelijke situatie. Ook zijn wegen in sommige

gevallen buitengewoon breed of zijn ze rechtgetrokken.

Nicolaas van Geelkerken

De eerstvolgende kaart komt uit 1615 en is opgesteld door Nicolaas van Geelkerken (zie figuur 5.4).

Deze was gemaakt voor het werk over de Groningse geschiedenis van de Groningse hoogleraar Ubbo

Emmius en werd in hetzelfde jaar opgenomen in zijn zesdelige werk over de Friese en Groningse

geschiedenis ‘Rerum Frisicarum Historia’.150

Wat direct aan de kaart opvalt is de wijze waarop deze is weergegeven. In plaats van de stad vanuit

het zuiden af te beelden, zoals het geval bij de voorgaande kaarten, toont Van Geelkerken de stad

vanuit het zuidwesten. Reden hiervoor is dat de drie kerken op deze wijze zo min mogelijk de

omliggende bebouwing overlappen.

In vergelijking met de kaarten van Van Deventer en de kaart van Braun en Hogenberg heeft Van

Geelkerken de bebouwing zeer accuraat weergegeven. Het is daardoor een belangrijke bron van

informatie voor het stadskernonderzoek. Vaak wordt in publicaties echter de voorkeur gegeven aan

de iets jongere en visueel aantrekkelijkere plattegrond van Egbert Haubois. Wat de kaart van Van

Geelkerken interessanter maakt dan die van Haubois is dat hij zowel de nieuwe, grotendeels nog aan

te leggen 17e-eeuwse uitbreiding van de stad laat zien, evenals de middeleeuwse ruimtelijke indeling

van wegen en landerijen op de noordes die hij met dunne lijnen heeft geschetst. Wat betreft het

onderzoeks gebied is te zien dat de bebouwing op enkele plekken minder dicht is dan op de kaart van

Haubois. Daarnaast lijkt Van Geelkercken onderscheid te maken tussen grotere ommuurde terreinen

met daarbinnen in dunne lijnen aangegeven de afzonderlijke erven en tuinen.

149

Van Giffen en Praamstra 1966, 162-166 150

Van Veen 1983, 6

Page 54: In Litore Amnis

50

Fig. 5.4 Kaart van Groningen door Van Geelkerken, 1615. Links op de kaar zijn de nieuwe verdedigingswerken in aanbouw

zichtbaar. Tussen de nieuwe verdedigingswerken en de oude stad staan de voormalige erven op de noordes

afgebeeld (bron: Van Geelkerken).

Egbert Haubois

Veruit de meest spectaculaire en tot de verbeelding sprekende kaart is van Egbert Haubois (zie figuur

5.5). Op 10 februari 1631 deed de boekverkoper Nathanael Roman bij de burgemeesters en raad van

Groningen het verzoek om een nieuwe stadsplattegrond ‘…in coperen plaet te [mogen] snijden…’.151

De burgemeesters en raad gingen hierbij echter niet over één nacht ijs en stelden als voorwaarde dat

ze eerst een tekening van de plattegrond ter goedkeuring wilden zien. In 1632 werd uiteindelijk

toestemming verleend en begon graveur Jan Lubberts Langeweerd met het maken van de koperen

platen, vier stuks in totaal. Dit was kennelijk een dusdanig grote klus dat pas twee jaar later alle

platen klaar waren voor druk. Van deze eerste druk zijn zover bekend geen exemplaren bewaard

gebleven. De kaart zoals wij die kennen is een aangepaste versie van jaren later.

Omdat de bouwactiviteiten in de uitbreidende stad dermate snel verliepen was de kaart al snel

achterhaald. Dit was de reden dat Haubois de kaart in 1643 nog eens aanpaste waarbij hij onder

meer het nieuw uitgegraven Zuiderdiep, de werf van de WIC, de nieuwe vismarkt aan het Zuiderdiep

151

Van Veen 1983, 30

N

Page 55: In Litore Amnis

51

en de doorgetrokken Gelkingestraat toevoegde. Dat dit binnen de bestaande kaart moest gebeuren

zorgde ervoor dat hier en daar vertekeningen optraden. Ook later nog zijn door ‘minder capabele’

personen zaken toegevoegd in een poging de kaart ‘up-to-date’ te houden (zie figuur 5.6).

Fig. 5.5 Kaart van Groningen door Haubois, herziene versie uit 1643 (bron: Haubois).

Ongetwijfeld om dezelfde reden als Van Geelkercken heeft ook Haubois zijn kaart vanuit het

zuidwesten afgebeeld. Door de kaart nog iets verder richting het westen te kantelen lukte het

Haubois om de torens van beide kerken (de Sint Walburg was inmiddels gesloopt) op de markt en het

Martinikerkhof te projecteren zonder dat sprake is van overlap. Verder heeft Haubois, net als bij de

oudere kaarten het geval is, enkele gevelrijen versmald of huizen weggelaten waardoor de meeste

straten duidelijk afgebeeld konden worden. De oorspronkelijke breedtes van de straten zijn vaak nog

te herkennen aan de doorlopende rooilijnen (zie figuur 6.6).

De kaart van Haubois is uniek wat betreft de grote mate van detaillering en daardoor een dankbare

bron van informatie. In bijna elke centimeter van de kaart ligt extra informatie verborgen. Niet alleen

zijn de gevels van huizen tot in detail weergegeven, ook is in sommige gevallen onderscheidt te

maken tussen houten en stenen bebouwing, is zelfs de beplanting van de tuinen te herkennen en

staan alledaagse bezigheden afgebeeld. Deze detaillering is tegelijk een valkuil. Door de afgebeelde

panden te vergelijken met overig historisch beeldmateriaal heeft A.T. Schuitema Meijer aangetoond

N

Page 56: In Litore Amnis

52

dat naast de eerder genoemde vertekeningen veroorzaakt door het gekozen perspectief, ook grote

fouten voorkomen wat betreft de gevelindelingen.152

Fig. 5.6 Details kaart van Haubois. Links: de scheepstimmerwerf is een latere toevoeging van Haubois aan de reeds

bestaande kaart. Omcirkeld is bebouwing te zien die aan latere versies van de kaart juist is toegevoegd door

anderen.

Rechts: voorbeelden van verbrede straten waar de oorspronkelijke breedte licht staat ingekrast (bron: Haubois).

Kadasterkaart 1832

Veruit de meest bruikbare kaart voor dit onderzoek bleek de kadasterkaart van 1832. Deze kaart

dient tevens als de basiskaart voor dit onderzoek waar de cartografische, historische als

archeologische gegevens op zijn geprojecteerd.

De oorsprong van de eerste kadasterkaarten van Nederland gaat terug op de periode dat Lodewijk

Napoleon, de broer van, koning was van de Nederlanden. Napoleon zelf wilde, om zijn nieuwe

onroerend goed belasting beter te kunnen heffen, precies in beeld hebben wie welke grond in bezit

had. Hiervoor werden landmeters op pad gestuurd om zijn rijk in te meten. Toen het koninkrijk onder

Lodewijk Napoleon in 1813 viel was met het optekenen van de kadasterkaarten nauwelijks een begin

gemaakt. Overtuigd van het voordeel van dergelijke kaarten werd het inmeten voor het grootste deel

uitgevoerd in opdracht van koning Willem I.

De stad Groningen is opgedeeld in zes kadasterkaarten. Vier beslaan de laat middeleeuwse

binnenstad en twee de 17e-eeuwse stadsuitleg ten noorden. Elk perceel is voorzien van een nummer

dat in een bijbehorend register is ondergebracht. Per nummer staat daarin vermeld welke functie het

perceel had: tuin, erf, huis en dergelijke, wie de eigenaar was en wat zijn of haar beroep was.153

Net

als bij de kaart van Haubois gingen de kadasterkaarten langere tijd mee waarbij bij veranderingen de

152

Schuitema Meijer 1983, 95-131 153

De kaarten en delen van de registers zijn te raadplegen in digitale vorm op de website www.watwaswaar.nl

Page 57: In Litore Amnis

53

perceelgrenzen en perceelnummers werden aangepast. Vaak zijn de oude weggekraste nummers en

perceelgrenzen makkelijk te herkennen waardoor de originele situatie eenvoudig te achterhalen is.

Het grote voordeel van de kadasterkaarten ten opzichte van zijn voorgangers is dat deze kaart de

eerste is waarbij gebruik gemaakt is van een moderne projectiewijze. Dit maakt een directe

vergelijking met hedendaagse (opgravings)kaarten mogelijk. Tegelijkertijd zijn nog maar weinig

percelen samengevoegd door grootschalige verbouwingen en nieuwbouw wat de huidige

kadasterkaart minder bruikbaar maakt voor dit onderzoek.

5.3 Een poging tot reconstructie van de perceelontwikkeling

Wanneer de perceelgrenzen en de aanwezige bebouwing op de kadasterkaarten van 1832

vergeleken worden met die op de kaart van Haubois, dan blijkt dat in de tussenliggende ca. 200 jaar

maar weinig grote veranderingen hebben plaatsgevonden. Door Haubois’ kaart vervolgens te

gebruiken als referentiekader voor de oudere kaarten van Van Geelkerken, Braun en Hogenberg en

Van Deventer is gebleken dat veel perceelgrenzen zoals deze in 1832 nog bestonden, in ieder geval

terug gaan tot in de 16e eeuw en vermoedelijk nog eerder.

Bij de eerste onderzoeken naar de vroeg 19e-eeuwse ruimtelijke indeling binnen het

onderzoeksgebied viel op dat veel percelen wat betreft de afmetingen overeenkomstige kenmerken

bezitten. Het gaat daarbij om percelen met min of meer gelijke breedte en vooral om percelen met

dezelfde diepte. Daarnaast bleek dat percelenclusters die ver uit elkaar lagen een overeenkomstige

oriëntatie hadden (zie figuur 5.7).

De percelen binnen het onderzoeksgebied, verschillen nogal van grootte. Ze zijn ruwweg in te delen

in twee groepen. De eerste groep komt het meest voor en bestaat uit relatief smalle erven met

daarop een huis en eventuele andere kleinere bebouwing. De andere bestaat uit grote erven en

tuinen die veelal weinig bebouwing kennen.

Algemeen geldt: des te jonger het perceel, des te kleiner het oppervlak. De grootste variatie zit

hem daarbij vooral in de diepte van de percelen. Terwijl de breedte van de huidige percelen

algemeen tussen de 6-8 meter ligt, verschilt de oorspronkelijke diepte van ruim 100 tot 35 meter en

kleiner. Vooral langs de oudste wegen liggen relatief de diepste erven. Voor een overzicht van de

genoemde bouwblokken zie figuur 5.7.

De Westerkluft

Bij analyse van de perceelindeling in de Westerkluft bleek dat deze grote overeenkomsten vertoonde

met die in de oostelijk gelegen Gaddinhekluft. Tot aan de Schoolholm volgen de percelen in beide

kluften dezelfde oriëntatie (zie figuur 5.8). Daarom is het noodzakelijk om, alvorens de ruimtelijke

indeling van de Westerkluft te bespreken, na te gaan hoe de ruimtelijke indeling in de oostelijk

gelegen Gaddingekluft tot stand is gekomen.

In de Gaddinghekluft is sprake van een grote mate van standaardisering van percelen. Dit is met

name het geval in het bouwblok tussen de Pelsterstraat en de Herestraat (zie figuur 5.9, G1).

Noomen heeft vastgesteld dat in dit deel tien Grunsinghofsten voorkwamen (zie paragraaf 4.8).

Wanneer het bouwblok in tien gelijke delen wordt opgedeeld, blijkt de theoretische breedte van de

hofsteden overeenkomstig met die van een aantal ruime tuinen dat op de kadasterkaart van 1832

staat afgebeeld. Deze behoorden toe aan grote (steen)huizen langs de Herestraat. Deze hofsteden

maten ca. 75x35m. Percelen van dergelijke grootte komen ook voor op de oostelijke hoeken van

zowel de Pelster- als de Haddingestraat. Ook hier was tot in het begin van de 19e eeuw sprake van

een groot (steen)huis en een ruime tuin.

Page 58: In Litore Amnis

54

Uit vergelijking van de locatie van de erven en die van de Grunsinghofsteden zoals Noomen die

voorstelde, bleek dat niet alle hofsteden een Grunsing betaalden. Zo moet één van de hofsteden

langs de Herestraat ooit een Grunsing hebben ‘afgestaan’ aan een erf op de hofstede ten zuiden

daarvan. De reden hiervoor blijft speculatief, maar aannemelijk is dat beide ooit in handen zijn

geweest van één eigenaar die vervolgens de Grunsing afschoof op een naastgelegen hofstede. Ook

de hofstede op de oosthoek van de Pelsterstraat betaalde geen Grunsing. Reden hiervoor was dat

deze vermoedelijk bestond uit twee afgesplitste achtererven van Grunsinghofsteden langs de

Herestraat. Daardoor had deze de grootte van een Grunsinghofstede, maar niet de last van het

betalen van de cijns. Op dezelfde wijze kan het oostelijke deel van de Vismarkt verklaard worden als

een afgescheiden achtererf van de meest noordelijke Grunsinghofstede langs de Herestraat. Hiermee

lijkt Kortekaas’ veronderstelling dat dit deel van de Vismarkt ooit is afgesplitst van de Gaddingekluft

op basis van deze gegevens aannemelijk.154

Fig. 5.7 Overzicht van de verschillende bouwblokken (bron: www.watwaswaar.nl, april 2011, bewerkt door R. Kruisman).

154

Kortekaas 1988, 51

G1

G2

W2

W3

W4

W5 W6

A1

B1

U1A

U2

U3 W7 U1B U1C

U2

W1

N

Page 59: In Litore Amnis

55

Fig. 5.8 Overzicht van de perceelclusters met overeenkomstige oriëntering (bron: www.watwaswaar.nl,

bewerking R. Kruisman)

In het bouwblok tussen de Pelster- en de Haddingestraat (G2) kwamen slechts drie

Grunsinghofsteden voor en alle drie lagen ze langs de zuidkant van de Vismarkt. Opmerkelijk daarbij

is dat in de hofstede op de oostelijke hoek van de Haddingestraat twee Grunsingen werden betaald.

Een verklaring hiervoor kan zijn dat van oorsprong sprake was van drie hofsteden waarvan één op de

plek van de Vismarkt lag. Toen deze in gebruik werd genomen als marktterrein werd de Grunsingh

daarvan toegewezen aan de hofstede op de hoek van de Haddingestraat. Het is jammer genoeg niet

mogelijk deze veronderstelling aan de hand van overig bronmateriaal verder te onderbouwen.

Waar de erven langs de Herestraat over de volle breedte van bouwblok G1 lagen, is dit bij geen van

de erven in het bouwblok G2 het geval, uitgezonderd het terrein van het Heilige Geestgasthuis.

Bouwblok G2 volgt een andere indeling. Hier deelt een duidelijke noord-zuid lopende scheidslijn het

bouwblok over de lengte in tweeën. Met uitzondering van de erven langs de Vismarkt en het terrein

van het Heilige Geestgasthuis in het zuiden, liggen aan weerszijden erven van een veel bescheidener

formaat. Op de kadasterkaart is te zien dat enkele percelen een tuin bezitten die achter een

naastgelegen perceel doorloopt. Dit komt dusdanig vaak voor dat van toeval geen sprake lijkt. Op

N

Page 60: In Litore Amnis

56

grond hiervan is het aannemelijk dat twee huidige percelen in oorsprong ooit één erf hebben

gevormd en dat deze later zijn opgedeeld waarbij het achtererf bij één van de percelen bleef horen.

In uiterlijk lijkt het bouwblok tussen de Haddinge- en Folkingestraat (W1) veel op G2. Ook hier

liggen diepe percelen langs de zuidkant van de Vismarkt en loopt er een duidelijke scheidslijn over

het midden van het bouwblok. Daarbij zijn ook hier aanwijzingen dat langs de Haddingestraat wz ooit

twee percelen één erf hebben gevormd. Deze zijn in omvang groter dan die aan de overzijde van de

weg. De erven ten oosten van de Folkingestraat daarentegen zijn van een heel ander en meer

verscheiden formaat. De oorzaak hiervan ligt vermoedelijk in het feit dat hier nog lange tijd sprake

was van grote tuinen waarvan relatief laat en in verschillende fasen afzonderlijke percelen zijn

afgesplitst.

Fig. 5.9 Overzicht van de bouwblokken en de interpretatie van de oorspronkelijke erfopdeling.

Verder zijn afgebeeld: de Grunsinghofsteden (oranje stippen), het Nydinge goed (blauwe ster), het

Menichvoldinge goed (rode ster), de scheidslijn tussen de ‘woerden’ en de erven langs de Hoge der A (blauwe

stippellijn), de oorspronkelijke rooilijn langs de zuidzijde van de Vismarkt - A-kerkhof zz en het Aduarder

refugiumterrein, de afwijkende perceelopdeling tussen de noordelijke erven langs de Hoge der A en de ‘woerd’

(A) en doorlopende perceelgrenzen vanaf de Brugstraat (B). (bron: www.watwaswaar.nl, april 2011, bewerkt

door R. Kruisman).

Minnebroeders

Menoldes

& Sijwen

Pelster gasthuis

A

B

N

Page 61: In Litore Amnis

57

De erven op de kop van dit bouwblok, zuidelijk langs de Vismarkt, waren oorspronkelijk qua breedte

vergelijkbaar met de erven langs de Haddingestraat wz. Groot verschil is de lengte die ongeveer een

derde groter is. In vergelijking tot de bouwblokken G1 en G2, vormt de rooilijn langs de Vismarkt een

haakse hoek met de Haddinge- en Folkingestraat. Dit deel van de Vismarkt lijkt daarmee in oorsprong

al onderdeel te zijn geweest van de ruimtelijke opzet van de kluft.

Het bouwblok W2 ligt tussen de Folkingestraat en de Schoolholm en is aanmerkelijk breder dan de

hiervoor genoemde blokken. Het bestaat uit twee delen die gescheiden zijn door de

Folkingedwarsstraat. Hoewel de percelen in het noordelijke deel van W2 grotendeels dezelfde

oriëntatie volgen en een aantal qua omvang vergelijkbaar zijn met die in G2 en W1, is de opdeling

van dit bouwblok in afzonderlijke erven anders verlopen. Zo is geen sprake van een scheidslijn over

het midden van het bouwblok. In plaats daarvan is W2 opgedeeld in meerdere vierkante en

rechthoekige blokken waarbinnen de opdeling in afzonderlijke erven bij elk blok op een andere wijze

heeft plaatsgevonden.

De percelen in het zuidelijke deel van W2 volgen een iets afwijkende oriëntatie. Uitgaande van de

situatie op de historische kaarten lag hier nog lange tijd een groot open terrein. Oorspronkelijk lijkt

hier sprake te zijn geweest van één groot terrein, de hofstede die bekend stond als het

Godesrytterhollum. Relatief laat zijn langs de randen van het terrein ondiepe huisjes dwars op de

weggezet zoals te zien is op de kaart van Braun en Hogenberg en de kaart van Van Geelkercken. Op

de kaart van Haubois blijken enkele hiervan reeds te zijn opgevolgd door ondiepe percelen haaks op

de omliggende wegen. Het middenterrein bleef nog lang onbebouwd zoals te zien is op de

kadasterkaart van 1828.

Ook bouwblok W3 tussen de Schoolholm en de Munnekeholm was tot in het begin van de 19e

eeuw een zeer open terrein met relatief grote erven. Deze lagen vooral in de noordelijke helft van

het bouwblok met langs de randen ondiepe percelen. De zuidelijke helft van W3 was oorspronkelijk

opgedeeld in meerdere erven die over de gehele breedte van het bouwblok liepen. Uitgaande van de

de afgebeelde situatie op de kaart van Van Geelkerken lijkt de opdeling in afzonderlijke erven een

latere ontwikkeling binnen een groter ommuurd terrein. Ten tijde van de kaart van Haubois waren

deze lange erven reeds halverwege de lengte in tweeën gesplitst. Qua vorm, oriëntatie en grootte

komen de erven in dit bouwblok niet overeen andere bouwblokken elders in het onderzoeksgebied.

De erven in W 4 liggen grotendeels langs de binnenzijde van de oude stadsmuur en zijn daarop

georiënteerd. Vermoedelijk zijn deze erven opsplitsingen van grotere erven waarbij algemeen geldt

dat de erven tot aan de Kleine Folkingestraat in oorsprong een vergelijkbare grootte hadden als de

erven langs de Haddingestraat wz. Ten westen van de Kleine Folkingestraat tot halverwege W2 zijn

de erven georiënteerd op de bebouwing in W2. Verder westelijk is nauwelijks sprake van erven en

bestaat de bebouwing uit ondiepe huizen die vaak dwars op de weg staan. Deze situatie gaat in ieder

geval terug tot in de tweede helft van de 16e eeuw.

Ten westen van de Munnekeholm ligt bouwblok W5 dat grotendeels bestaat uit het terrein van de

Aduarder monniken. Hierop stond het Aduarder refugium, de thuisbasis van het klooster van Aduard

in de stad Groningen. Of het gehele bouwblok tussen de Munnekeholm, Reitemakersrijge en de

Schuitenmakersstraat oorspronkelijk toebehoorde aan het refugiumterrein is onduidelijk. Uit de

situatie op de kaart van Braun en Hogenberg blijkt dat in het westelijke deel van dit blok tussen de

Schuitemakersstraat en de Reitemakersrijge in de tweede helft van de 16e eeuw was opgedeeld in

percelen die dezelfde oriëntatie volgden als de percelen langs de Brugstraat. Enkele perceelgrenzen

op de kadasterkaart van 1828 lijken samen te vallen met die van percelen langs de Brugstraat (zie

Page 62: In Litore Amnis

58

figuur 5.9). Ook nu nog is halverwege de straat een duidelijke knik te herkennen als scheidslijn tussen

het refugium-terrein in het westen en de percelen langs de Schuitenmakerstraat in het westen.

Het bouwblok W6 bestaat uit meerdere percelen haaks op de Brugstraat. De oriëntatie van de

percelen is beïnvloed door de westelijk gelegen A waar ze parallel aan liggen. De rooilijn langs de

Brugstraat lijkt een ouder karrenpad te volgen dat, komende vanaf de A-Brug, ‘uitwaaierde’ richting

het oosten. Gezien de aanwezigheid van Grunsinghofsteden behoort dit deel tot de voege

ontwikkelingen binnen het verstedelijkingsproces van de stad. Bijzonder is de grote dichtheid van de

Grunsinghofsteden in dit blok. Het aantal ervan zoals Noomen dat aantoont is even groot als het

aantal percelen op de kadasterkaart van 1832. En hoewel de zuidelijke helft van de percelen qua

diepte overeenkomt met die langs de Herestraat wz, zijn ze niet breder dat 6-8 meter. De opdeling in

deze diepe, maar relatief smalle erven lijkt daarom een latere ontwikkeling zijn geweest binnen het

vroege verstedelijkingsproces.

In het verlengde van de Vismarkt ligt bouwblok W7, het A-Kerkhof. Net als de Vismarkt is dit van

oorsprong een open terrein dat, los van enkele kleine gebouwtjes, aanvankelijk alleen A-Kerk als

bebouwing had. De kerk staat in het westelijke deel van het blok met (zoals gewoonlijk) het koor

naar het oosten gericht. Het A-Kerkhof grenst direct ten zuiden aan de route Vismarkt nz-A-Kerhof

nz-Brustraat, de belangrijkste weg in dit deel van de stad. De A-Kerk begon ooit als kapel langs deze

weg en volgt dezelfde oriëntatie als de percelen langs het A-Kerkhof nz, in tegenstelling tot de

bebouwing langs het A-Kerkhof zz waar het dichterbij licht (zie figuur 5.8).

Tegenwoordig vormt de zuidelijke rooilijn van het A-Kerkhof ter hoogte van de kerk een ‘inham’ in

W2 en W3. Dit is vermoedelijk is dit het gevolg van de bouw van de oorspronkelijke kruisbasiliek. De

A-Kerk werd toen klem tegen de zuidelijke rooilijn aangelegd, die vervolgens in de loop van de tijd, in

zuidelijke richting opschoof. Deze rooilijn lijkt oorspronkelijk in één lijn te hebben gelegen met de

rooilijn van de Vismarkt zz in W1 en de noordelijke grens van het Aduarder refugiumterrein in de

Schuitemakersstraat (zie figuur 5.8). Het is goed denkbaar dat zowel het deel van de Vismarkt in W1,

als het A-Kerkhof behoren tot dezelfde ruimtelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling moet van latere

datum zijn dan de bouw van de oorspronkelijke kapel (deze zal net als de huidige kerk nog de

oriëntatie van de percelen ten noorden van het A-Kerkhof hebben gevolgd), maar is vroeger dan de

bouw van de kruisbasiliek waardoor een inham in de zuidelijke rooilijn ontstond.

De Utinghekluft

Net als bij het onderzoek naar de ruimtelijke ontwikkeling van de Westerkluft is ook bij de

Utinghekluft de ruimtelijke indeling vergeleken met het gebied ten oosten ervan. Dit is eerder ook al

eens gedaan. In het kader van het opgravingsonderzoek van Lutkenieuwstraat 13 heeft Huis in t Veld

een hypothetisch model gepresenteerd van de laat middeleeuwse perceelontwikkeling van het

gebied ten westen van de lijn Oude Boteringestraat-Guldenstraat. Binnenkort verschijnt een

uitgebreidere uitwerking van deze hypothese in een boek over het Hinckaertshuis in de Oude Kijk in

‘t Jatstraat. Aan de hand van archeologische sporen waaronder erfsloten en de loop van straten en

perceelgrenzen op de kaart van 1828 heeft Kortekaas een model opgesteld waarin hij uitgaat van een

opdeling in meerdere diepe percelen die vanaf de Oude Boteringestraat-Guldenstraat oostelijk lopen

tot aan de A (zie fig. 5.10).155

Wanneer allereerst wordt gekeken naar de oriëntatie binnen het woonblok tussen de Oude

Boteringestraat-Guldenstraat en de Oude Kijk in t Jatstraat-Stoeldraaierstraat (A1), valt op dat deze

155

Kortekaas 2012a, in druk

Page 63: In Litore Amnis

59

grotendeels dezelfde oriëntatie heeft als G1 en 2 en W1 en 2. In ruimtelijk opzicht is dit gebied op te

delen in een zuidelijk deel met erven haaks op de Vismarkt nz. Daarna het middendeel met in het

oosten de erven langs de Guldenstraat-Oude Boteringestraat en in het westen het

Minnebroederklooster, het Vrouw Sijwen- en het Vrouw Menoldaconvent. Het derde noordelijke

deel bestaat uit een relatief open terrein dat is opgedeeld in grote erven. Langs de Oude

Boteringestraat was sprake van grote diepe bebouwing, terwijl langs de rand van de erven de

bebouwing relatief klein en ondiep was. Mogelijk zijn beide conventen ten noorden van het

Minnebroederklooster latere afscheidingen van één van deze grotere erven.156

Fig. 5.10 Reconstructie van de door Huis in ’t Veld en Kortekaas veronderstelde diepe percelen die vanaf de Oude

Boteringestraat richting de Hoge der A liepen (bron: Huis in ’t Veld 2008, 26).

Met uitzondering van één Grunsinghofstede in het noorden van de Oude Boteringestraat, komen

Grunsinghofsteden uitsluitend ten noorden van de Vismarkt voor, zeven in totaal. Uitgaande van dit

aantal hofsteden en de lengte van de noordwand waren deze hofsteden iets minder breed, maar van

vergelijkbare diepte als de hofsteden in G1.

Hetzelfde moet hebben gegolden voor de Utinghekluft. Ook hier bestonden tot in de 19e eeuw

grote delen uit open terreinen. Met uitzondering van twee Grunsinghofsteden langs de

Lutkenieuwstraat, lagen de Grunsinghofsteden langs de randen van de kluft en dan met name in de

zuidwesthoek langs de Brugstraat en tot halverwege de Hoge der A.

156

In ogd152 wordt gesproken over een erf dat in bezit is van vrouwe Menoldis waarop reeds een huis staat

dat door begijnen in gebruik is. Naar alle waarschijnlijkheid vormen beide de basis voor het latere Vrouw

Menoldisconvent.

N

Page 64: In Litore Amnis

60

In tegenstelling tot de ruimtelijke structuur van de Westerkluft waarin de huidige bouwblokken

veelal de oorspronkelijke ontginningsblokken aangegeven, is dit in de Utinghekluft niet het geval. Na

analyse van de perceelclusters (de percelen die binnen eenzelfde ontwikkeling zijn ontstaan) en de

perceeloriëntaties blijkt dat deze kluft in drie ontginningsblokken, of hoofdclusters, onder te

verdelen is. Het gaat om grote erven ten westen van de Oude Kijk in t Jatstraat, U1A, B en C, en om

de erven langs de A, U2A en B. De erven in dit laatst genoemde blok zijn georiënteerd op de A en

staan er veelal haaks op. Beide blokken grenzen aan elkaar ter hoogte van de lijn Lutkenieuwstraat,

doorlopend naar het noorden langs de oostelijke grens van het Harmonieterrein. Het derde blok

betreft een relatief lang en smal bouwblok U3 dat ten noorden dwars op U1 en U2 ligt. Deze loopt

vanaf de Oude Kijk in t Jatstraat parallel aan de noordelijke stadsmuur tot aan de Hoge der A in het

westen.

Na verdere analyse van de percelen blijkt dat U1 onder te verdelen is in drie aparte blokken van

min of meer gelijke grootte (UIA,U1B en U1C) waarbinnen de verdere opdeling in kleinere erven op

een eigen wijze heeft plaatsgevonden. Elk van deze drie blokken (U1A, B en C) heeft een grootte van

ca. 140x110 en een oppervlakte van ruim 1,5 ha. Na vergelijking met andere delen van de binnenstad

blijkt dat deze maten meer voorkomen. Zo is de lengtemaat tevens de breedte voor de noordelijke

helft van het blok tussen de Oude Kijk in t Jatstraat en de Oude Boteringestraat en voor de blokken

van de Gaddinge- en de Gelkingekluft. Ook komen de lengte- en breedtemaat overeen met die van

de Grote Markt ten oosten van de Waagstraat tot aan de vooroorlogse oostwand, al kan toeval in dit

geval niet worden uitgesloten.

In ‘Het Drentse esdorpenlandschap’ onderscheidt Spek (2004) zeven typen ontginningsblokken.

Wanneer de maten en het oppervlak van U1A, B en C worden vergeleken met Spek’s typologie,

vallen deze samen met wat hij type B noemt. Dit type schaart hij onder de naam ‘woerden’. Uit het

oorkondenonderzoek was eerder al naar voren gekomen dat in elk van de drie blokken gesproken

wordt over de aanwezigheid van een woerd (zie paragraaf 4.2). Dergelijke blokken hebben van

oorsprong afgeronde hoeken en een oppervlak van 1-2 ha. Deze werden soms secundair

onderverdeeld in stroken. Dat de blokken in dit geval geen afgeronde hoeken hebben is goed

mogelijk het gevolg van de latere herindeling in afzonderlijke rechte percelen. Dergelijke blokken van

type B dateert Spek in de 9e-12

e eeuw al kunnen ze deels ook laatmiddeleeuws zijn.

157

Van het blok U1A is langs het A-Kerkhof een rij erven afgescheiden waarvan grootste deel een

gezamenlijke achtergrens heeft. Uitzondering is een vier à vijftal erven in het westelijke deel tot aan

de Lutkenieuwstraat waarvan de achtergrens verder noordelijk ligt. Deze erven sluiten wat betreft de

diepte en breedte aan bij de percelen ten westen van de Lutkenieuwstraat. De Lutkenieuwstraat zelf

gaf ooit als menneweg toegang tot het achterliggende gebied van U1A.

U1B bestaat uit percelen aan weerszijden van de Turftorenstraat die de ontsluitingsweg, mogelijk

oorspronkelijk de menneweg, van dit blok vormt. De Turftorenstraat vormt tevens de scheidslijn wat

betreft de perceeloriëntatie. De percelen ten zuiden van de straat volgen de oriëntatie van Blok IA,

die ten noorden ervan de oriëntatie van U1C. Alleen het westelijke deel van dit blok, de omgeving

van het voormalige Menichvoldingegoed, volgt dezelfde oriëntatie als A1. Het laatste blok U1C is in

de lengte opgedeeld in drie lange erven. De Uurwerkersgang en enkele brede gangen noordelijk

vanuit de Oude Kijk in t Jatstraat hadden voor dit blok de functie van menneweg.

De ruimtelijke ontwikkeling van U2 is zogezegd in grote mate beïnvloed door de loop van de A.

Binnen dit blok zijn drie aparte ontwikkelingen te herkennen. Het eerste ontwikkelingsgebied, U2A,

157

Spek 2004, 673

Page 65: In Litore Amnis

61

ligt tussen de Turtorenstraat en de Brugstraat. Mogelijk was dit ooit een groter open terrein waarvan

in de loop van de tijd percelen zijn afgescheiden.

Ten noorden van de Turftorenstraat en mogelijk deels ten zuiden ervan, liggen diepe smalle erven

die vanaf de Hoge der A tot aan U1B-C in het oosten lopen. Alleen de noordelijke erven in dit blok

zijn minder diep waardoor ze U1C niet meer raken. Het tussenliggende gebied werd pas in een latere

periode opgedeeld in afzonderlijke erven. Op de kadasterkaart is nog duidelijk te zien dat de

oriëntatie van deze perceelgrenzen totaal afwijkt van die in de omgeving (zie figuur 5.9).

Het laatste blok, U3, heeft een breedte die overeenkomstig is met die van de lange percelen in

U1C. U3 is met een lengte van ca. 250 meter echter een stuk dieper. Daarbij is op te merken dat de

loop van de stadsmuur, in tegenstelling tot elders rondom de binnenstad, in het noordwesten een

haakse hoek maakt strak om U3 heen. Het is dan ook goed mogelijk dat het de loop van de

stadsmuur op deze plek is beïnvloed door het reeds aanwezige erf op deze plek. Uitgaande van de

typologie van Spek is de omvang hiervan niet zonder meer toe te schrijven aan een bepaald type, al

heeft het kenmerken die overeenkomen met Spek’s type C. Dit type omvat ontginningsblokken

bestaande uit diepe, relatief smalle stroken die in sommige gevallen aansluitend aan woerden

liggen.158

De Bourgondische uitleg

Het laatste blok dat nog besproken dient te worden ligt ten westen van de A, buiten de

middeleeuwse binnenstad. Net als de percelen aan de andere kant van de rivier danken de percelen

in dit gebied hun oriëntatie aan de loop van de A op deze plek. De bebouwing is relatief jonge en

bestaat uit veelal smalle, ondiepe percelen. De percelen en de bebouwing zijn grotendeels pas na de

Bourgondische uitleg tot stand gekomen (B1).

158

Spek 2004, 682

Page 66: In Litore Amnis

62

Page 67: In Litore Amnis

63

Hoofdstuk 6 Archeologie, een nieuw overzicht

Waar de hoeveelheid historische en cartografische bronnen die voor Groningen beschikbaar zijn in

de komende decennia vermoedelijk niet veel zal toenemen, lijkt archeologie als informatiebron

ogenschijnlijk onuitputbaar. Met elke opgraving, waarneming en boring komt er nieuwe informatie

bij waarmee weer een nieuwe regel kan worden toegevoegd aan het verhaal over de

bewoningsontwikkeling van Groningen.

Hoewel het aantal locaties waar archeologisch onder heeft plaatsgevonden binnen het

onderzoeksgebied tot nu toe op 114 ligt, is van veel van deze onderzoeken geen publicatie

verschenen. Een groot deel ligt nog onuitgewerkt in het depot van de gemeente Groningen, het

archief van het GIA en het provinciaal depot in Nuis. Binnen deze scriptie was eveneens onvoldoende

tijd en ruimte om al deze onderzoeken alsnog uit te werken. Hier ligt dan ook een mooie taak

weggelegd voor eventuele toekomstige publicaties.

Hoewel alle archeologische locaties zijn geanalyseerd op de bruikbare informatie, zijn, om de

archeologische gegevens zo overzichtelijk mogelijk houden, niet alle locaties in dit onderzoek

verwerkt. Voor een volledig overzicht van alle locaties en een overzicht van de aangetroffen sporen is

de bijbehorende database te raadplegen.

6.1 De Westerkluft

6.1.1 De natuurlijke bodemopbouw

De vondsten van delen van podzolbodems zijn, net als elders in de stad, in de Westerkluft schaars.

Vaak gaan deze bij intensieve bewoning verloren. Met name door het ploegen en bewerken van de

akkers, maar later ook door het aanleggen van diepe funderingen en kelders, worden de bovenste

grondlagen verrommeld of zijn ze in het geheel afgegraven. Alleen langs de Reitmakersrijge zijn tot

nu toe resten van een A0- en A2-horizonten vastgesteld.159

Hierop lagen latere (klei)afzettingen. Op

andere locaties binnen de Westerkluft zijn slechts restanten van B-horizonten aangetroffen. Deze zijn

met name onder latere esdekken bewaard gebleven. Dit is onder meer het geval in de

Haddingestraat waar resten van B-horizonten meerdere keren zijn aangetoond en in de Nieuwstad

en de Schoolholm oz.160

6.1.2 De bewoningssporen per periode

Het mesolithicum en het neolithicum

Vondsten uit de steentijden zijn in de Westerkluft tot nu toe nauwelijks aangetroffen. De enige

stenen werktuigen uit deze perioden komen van een opgraving aan de Schoolholm wz en betreffen

schrabbers uit het mesolithicum of neolithicum.161

Daarnaast is er een afslag uit de Haddingestraat.

Deze lag op de overgang van de C- naar de B-horizont, maar is jammer genoeg verder niet

dateerbaar.162

Verder is het stil wat betreft de bewoning in deze periode. Ook tijdens de bronstijd

lijkt, gezien het gebrek aan vondsten in dit gebied, geen bewoning te hebben plaatsgevonden.

159

Profieltekening Reitemakersrijge 1993 (RR01) 160

Wieringa 2007, 9-21 / Dagrapporten Schoolholm oz 1991 161

Kortekaas 1990, 34 162

Wieringa 2007, 14-21

Page 68: In Litore Amnis

64

De ijzertijd en Romeinse tijd

De vroegste sporen van bewoning in de buurt van de Westerkluft zijn aangetroffen langs het

zuidelijker gelegen Gedempte Zuiderdiep. Hier zijn onder meer een waterput en enkele greppels

aangetroffen waarbij van de laatste wordt vermoed dat ze uit de midden-ijzertijd dateren.163

Sporen

uit de ijzertijd zijn binnen de Westerkluft tot dusver niet aangetoond. Wel is onderin een esdek in de

Haddingestraat een aantal scherfjes ijzertijdaardewerk aangetroffen.164

Nog tot in de Romeinse tijd blijven de archeologische bewijzen voor bewoning in dit deel van de

nederzetting schaars. Alleen een bronzen fibula in vorm van een adelaar die aan de Schoolholm oz is

opgegraven stamt mogelijk uit de Romeinse tijd.165

De vroege middeleeuwen

De vroegste sporen van bewoning in de directe omgeving van de Westerkluft is een aantal greppels

dat is aangetroffen in de Kleine Haddingestraat. Deze liepen NW-ZO en lagen onder het

laatmiddeleeuwse esdek. Uit de greppels zelf is geen dateerbaar materiaal is gekomen. Aan de hand

van materiaal uit het bovengelegen esdek blijkt dat ze in ieder geval uit de vroege middeleeuwen

dateren al bestaat de mogelijkheid dat de greppels ouder zijn. Hetzelfde geldt voor een NW-ZO

lopende sloot op de grens van de Folkingestraat-Folkingedwarsstraat die wederom onder een esdek

is aangetroffen. 166

Het vermoeden dat de genoemde greppels daadwerkelijk vroeg middeleeuws zijn, wordt

onderbouwd door een NW-ZO lopende sloot die aan de Nieuwstad tussen de Haddingestraat en de

Pelsterstraat is aangetroffen. Deze werd doorsneden door vlekken en afvalkuilen waarin aardewerk

uit de 10e-11

e eeuw aanwezig was.

167 Voordat in dit gebied een esdek tot ontwikkeling kwam, was

dus sprake van greppels en sloten met een afwijkende oriëntatie. Vermoedelijk heeft het jongere

esdek de oude oriëntatie overschreven. Toen de es uiteindelijk in gebruik werd genomen voor de

aanleg van erven, is een andere oriëntatie toegepast die goedmogelijk een voorzetting was een

oriëntatie die reeds elders in de nederzetting in gebruik was, mogelijk in de buurt van de Grote

Markt.

De late middeleeuwen

In ieder geval tot het begin van de late middeleeuwen moet de nederzetting nog een open indruk

hebben gemaakt. Delen waren van de binnenstad waren toen nog in gebruik als akkerland net als de

directe omgeving rondom de nederzetting waar door ontginningen het oppervlakte aan bouwland

toenam. Pas na de schenking van 1040 kwam de stedelijke ontwikkeling van Groningen tot

ontwikkeling. Eén van de kenmerken hiervan is het afscheiden van erven van een groter terrein dat

veelal als bouwland in gebruik was. Een vroeg voorbeeld hiervan in de Westerkluft is bij een

opgraving aan de Schoolholm oz aangetroffen. Hier liep over het terrein een sloot vanaf de

Folkingestraat richting de Schoolholm die het opgravingsterrein in tweeën deelde (zie figuur 6.1).

Deze sloot volgde reeds de huidige oriëntatie en moet in de 11e-12

e eeuw in gebruik zijn genomen.

Zowel ten noorden als ten zuiden van de sloot is een groot aantal paalgaten aangetroffen waarvan in

163

Kortekaas 1990, 38-39 164

Kortekaas 1998, 8 165

Dagrapport 20-09-1991 opgraving Schoolholm oz 1991 166

Wieringa 2007, 9-14, 30-31 167

Hielkema en Tuinstra 2007, 9-10

Page 69: In Litore Amnis

65

enkele aardewerk uit de 11e eeuw aanwezig was.

168 Andere paalgaten bevatten kogelpotscherven en

Pingsdorf-aardewerk waardoor een datering van het bijbehorende gebouw of gebouwen vroeger dan

de 12e eeuw aannemelijk is. Van iets jongere datum (12

e eeuw) is een aantal greppels dat op

regelmatige afstand van elkaar ligt. Het lijkt te gaan om de resten van een moestuin.169

Ook zijn

meerdere waterputten aangetroffen. De vondst van huttenleem in kuilen en paalgaten doet

vermoeden dat ter plaatse één of meer gebouwen door brand zijn verwoest.170

Fig. 6.1 Opgravingstekeningen Schoolholm oz en Schoolholm wz. In het midden van het opgravingsvlak Schoolholm oz is

de sloot te zien uit de 12e eeuw die het terrein in tweeën splitst (donker blauw). Aan weerszijden ligt een groot

aantal paalkuilen die vermoedelijk hebben toebehoord aan twee gebouwen aan weerszijden van de sloot. In het

oostelijke deel van het terrein is een stelsel van slootjes zichtbaar die in het dagrapport gedetermineerd zijn als

een moestuin (licht blauw, zie pijl).

Bij de opgraving Schoolholm wz liggen in de westelijke helft van het vlak een drietal sloten waarvan de oriëntatie

gelijk is aan die van de percelen ten oosten er van. In het westelijke deel van het terrein zijn de kleilagen zichtbaar

die hier op het dekzand liggen (bron www.watwaswaar.nl, april 2011; opgravingstekeningen dienst RO/EZ,

gemeente Groningen).

Al in de 11e-12

e eeuw moet op deze plek sprake zijn geweest van twee erven die door een sloot van

elkaar gescheiden waren. De oriëntatie van de erven en gebouwen was gelijk aan de erven ten

168

Kortekaas et al. 1992, 118-122 / Dagrapporten Schoolholm oz 1991 169

In dagrapport 25-09-1991 Schoolholm oz wordt ter vergelijking verwezen naar een opgraving in Dalfsen / In

Het Drentse esdorpenlandschap toont Spek een soortgelijke situatie in Peelo. Spek 2004, 507 170

Dagrapporten Schoolholm oz 1991

N

Page 70: In Litore Amnis

66

oosten ervan. De gebouwen lagen langs de Schoolholm of diens voorganger. Nog eeuwen bleef de

sloot, later vervangen door een bakstenen goot, in gebruik voor de afwatering van het gebied ten

oosten ervan. Het is niet gelukt om de sloot te kunnen koppelen aan fragmenten van sloten ten

oosten of ten westen van deze locatie. Verder zuidelijk, aan de Folkingestraat 37-39, zijn ook

paalgaten en afvalkuilen uit de 11e eeuw aangetroffen.

171 Andere aanwijzingen voor bewoning in

deze periode zijn schaars.

Zuidwestelijk van de vorige locatie, is in 1985 een groot terrein opgegraven tussen de Schoolholm

en de Munnekeholm (zie figuur 6.1). Tot de vroegste sporen behoort een drietal sloten dat, in

tegenstelling tot de huidige situatie, dezelfde oriëntatie volgt als in het gebied ten oosten van de

Schoolholm (G1, 2, W1 en 2). Waarvoor dit gebied in gebruik was, is niet duidelijk, maar gezien de

lage ligging en het feit dat geen esdek of bouwvoor is aangetroffen, ligt een functie als grasland voor

de hand. Vermoedelijk in de 12e-13

e eeuw is dit gebied één of enkele keren overstroomd waarbij de

sloten en enkele kuilen werden bedekt met een dikke laag klei. Deze laag klei was in 1946 al

aangetroffen achterop de percelen Schoolholm 19-21 en is toen herkend als zogenaamde

‘knikklei’.172

Aan de hand van het gebrekkige vondstmateriaal in de sloten zijn ze zelf moeilijk te

dateren. Uitgaande van de aanwezige mestkuilen en ophogingslagen is dit gebied vanaf de 13e eeuw

weer in gebruik genomen. Archeologische aanwijzingen voor bebouwing ter plaatse dateren pas uit

de 14e-15

e eeuw, wanneer houten huisjes langs de weg worden gebouwd.

173

Hoe het gebied direct aan weerszijden van de Munnekeholm is ontwikkeld en of ook hier eerdere

ontginningssporen aanwezig zijn is onbekend. Over de ondergrond van het Aduarder refugium is

weinig bekend. Een aantal boringen dat in 2006 in het westelijke deel van het terrein is gezet heeft

uitgewezen dat in ieder geval de bovenste 2,00m bestaat uit ophogingsmateriaal waarbij de

natuurlijke bodem niet is bereikt.174

In verband met nieuwbouw zijn in 1993 de percelen Reitemakersrijge 20, 21 en 22 en ten noorden

daarvan Schuitenmakersstraat 12, 14 en 16 opgegraven. De vroegste bebouwing op deze plek is

vanaf de 14e eeuw tot stand gekomen.

175 Allereerst zijn er huizen langs de Schuitenmakersstraat

gebouwd waarna later bebouwing langs de Reitemakersrijge volgde. Deze situatie is overeenkomstig

met die op de vroege stadsplattegronden. De ondergrond ter plaatse bestond uit een pakket

ophogingslagen die, uitgaande van de aangetroffen Pingsdorf-scherven, vanaf de 10e-12

e eeuw is

aangebracht om een ondiepe waterloop te dempen (zie ook verderop in dit hoofdstuk). Aanwijzingen

voor bewoning vroeger dan de late middeleeuwen zijn niet aangetroffen.

In het gebied ten zuiden van de Brugstraat heeft nog maar weinig archeologisch onderzoek

plaatsgevonden. Er is slechts sprake van een aantal boringen op het terrein van het

Scheepvaartmuseum (Brugstraat 24-26) en een proefsleuf op Schuitemakersstraat 3, dat ooit het

achterste deel was van een erf langs de Brugstraat. Het onderzoek aan de Schuitenmakersstraat 3 is

jammer genoeg niet vlakdekkend tot op de natuurlijke bodem uitgevoerd waardoor niet een volledig

overzicht is verkregen van de bodemopbouw en eventuele sporen. Onduidelijk is vooralsnog of ten

zuiden van de Brugstraat al bewoning plaatsvond voordat de huidige percelen tot stand zijn

gekomen. Gezien deze percelen terug te voeren zijn op middeleeuwse Grunsinghofsteden behoren

de percelen tot de vroege stedelijke ontwikkeling. Uit de opgraving op het WNC-terrein is gebleken

171

Kortekaas 1996, 13 172

GIA archief: GA8 2 Groningen 8 1946 173

Kortekaas 1988, 56-57 174

Wieringa 2006 175

Havinga & Ufkes 1993, 130-133

Page 71: In Litore Amnis

67

dat percelen met deze breedte op zijn vroegst gedateerd kunnen worden in de 11e-12

e eeuw nadat

men is overgestapt van de brede Gasselteboerderij-typen naar de smallere Pesse-type.176

Het is goed

mogelijk dat dit gebied in deze periode of kort daarna in één keer is ontgonnen en opgedeeld in

afzonderlijke erven.

6.1.3 Het akkerland

Aan de hand van opgravingen en boringen is de verspreiding hiervan vrij nauwkeurig te

reconstrueren. In de Westerkluft bevinden de esgronden zich vooral ten oosten van de Schoolholm

en met name ten oosten van de Folkingestraat. Ze zijn aangetroffen op meerdere plekken in de

Folkingestraat, de Haddingestraat, de Kleine Haddingestraat, de Nieuwstad, de Pelsterdwarsstraat,

en mogelijk de Folkingedwarsstraat.177

Esdekken zijn vooral vanaf het einde van de vroege

middeleeuwen tot in de late middeleeuwen als akkerland in gebruik geweest. Met uitzondering van

een mogelijke oude bouwvoor ter hoogte van de Folkingedwarsstraat, is tot dusver in het westelijke

deel van de Westerkluft geen akkerland aangetroffen dat ouder is dan de vroege middeleeuwen.178

6.1.4 De straatverhardingen, de Vismarkt en het A-Kerkhof

Vermoedelijk lag in het begin van de late middeleeuwen de basis voor de huidige infrastructuur al

grotendeels vast, al zullen veel wegen in het begin slechts zandwegen zijn geweest. De vroegste

straatverhardingen in Groningen dateren uit de 11e eeuw (de Gelkingestraat en Carolieweg).

179

Inmiddels is gebleken dat ook de Haddingestraat en de Brugstraat tot de vroegste verharde wegen in

de stad behoren. 180

Beide zijn in de 11e eeuw voorzien van een verharding van keitjes en hadden,

mogelijk aan beide kanten, een bermsloot. In de loop van de 12e eeuw volgde de Folkingestraat.

181

Wanneer de andere wegen voor het eerst verhard werden is nog onduidelijk.

Waarom de Haddingestraat tot de vroegste verharde wegen heeft behoord is niet direct te

verklaren. Bij de Brugstraat ligt dit meer voor de hand. Deze vormde één van de belangrijkste

toegangswegen naar de stad. Aan de hand van aangetroffen eiken pijlers is vast komen te staan dat

de eerste brug vermoedelijk pas iets voor 1200, mogelijk in de zomer van 1192 is gebouwd.182

Hoe

men voor die tijd de A overstak is nog onduidelijk. Mogelijk was er op deze plek sprake was van een

doorwaadbare plek.

De Vismarkt

Een belangrijk onderdeel van de infrastructuur van de Westerkluft en de stad als geheel, is de

Vismarkt. Al eerder is het vermoeden uitgesproken dat de Vismarkt een secundaire ontwikkeling is

en in ieder geval deels bestaat uit afgescheiden erven of delen daarvan aan de kop van de

Gaddingekluft (zie paragraaf 6.2). Het is nog onduidelijk hoe het marktgedeelte van de Westerkluft is

ontstaan. De markt vormt op deze plek een perfecte rechthoek en gaat op in de perceeloriëntatie

van de ten zuiden ervan gelegen bouwblokken. Bovendien loopt de zuidelijke rooilijn van oorsprong

in een rechte lijn langs de zuidzijde van het A-kerkhof door tot halverwege de Schuitenmakersstraat.

176

De datering in de 11e-12

e eeuw wordt vermeld door Kortekaas (1990, ), Waterbolk dateert het type Pesse

algemeen in de volle middeleeuwen ( Waterbolk 2009, 101) 177

Kortekaas 1988, Wieringa 2007, 9-21, Wieringa en De Wit 2009, 19 178

Wieringa 2007, 30-31 179

Kortekaas 1988, 42 180

Wieringa 2007, 9-21 / Veenman en Tuin 2010, 8-10 181

Kortekaas 1988, 42 182

Veenman en Tuin 2010, 8-10

Page 72: In Litore Amnis

68

Daarentegen is het deel van de Vismarkt in de Gaddingekluft onregelmatig van vorm en lijkt het

binnen de ruimtelijke ontwikkeling een latere fase te vertegenwoordigen waarbij erven of delen van

erven zijn ‘opgeofferd’ als marktterrein. Van een gelijktijdig ontstaan van beide de marktgedeelten

lijkt daarom geen sprake. De vraag is welke kluft de eerste aanzet gaf voor het ontstaan van de

huidige Vismarkt.

Fig. 6.2 Overzicht van de locatie van de kleine werkputten op de Vismarkt. In de onderste opgravingsvlakken van de twee

westelijke werkputten lagen twee min of meer oost-west lopende sloten (gele pijl). Geen sloten zijn aangetroffen

in de oostelijke werkput (rode pijl) (bron www.watwaswaar.nl, april 2011; opgravingstekeningen dienst RO/EZ,

gemeente Groningen).

Op de gehele Vismarkt heeft jammer genoeg maar weinig archeologisch onderzoek plaatsgevonden.

Ter hoogte van het marktgedeelte van de Westerkluft zijn in 1993 twee opgravingen verricht in twee

kleine werkputten.183

In beide zijn restanten van sloten aangetroffen die parallel aan de

‘Langhestrate’ lagen (zie figuur 6.2). Of deze over de gehele lengte van de Vismarkt liepen en of er

oorspronkelijk meer zijn geweest is niet duidelijk. Gezien de locatie is het goed mogelijk dat de sloten

de scheiding van het marktdeel en het omliggende gebied hebben gevormd. De sloten doorsnijden

de vroegste verharding van de markt die hier direct op het gele dekzand werd aangelegd en net als

de vroege wegverhardingen elders in de stad uit keitjes bestond. Deze verharding kan aan de hand

van aardewerk dat direct op de verharding is aangetroffen worden gedateerd in de 13e-14

e eeuw.

183

De opgravingsgegevens van beide opgravingen zijn ondergebracht in het gemeentelijk depot van de

gemeente Groningen.

N

Page 73: In Litore Amnis

69

Op de oostelijke punt van de Vismarkt was bij archeologisch onderzoek een jaar eerder een

vergelijkbare situatie aangetroffen. Ook hier bestond de wegverharding uit keitjes die direct op het

gele dekzand waren aangelegd. Resten van bodemvorming of van een esdek zoals in het gebied ten

zuiden van de Vismarkt is aangetroffen, waren niet meer aanwezig. Het gros van de scherven dat op

deze plek in en op de oudste verharding is aangetroffen kon worden gedateerd in een periode tussen

de 12e en de eerste helft van de 14

e eeuw. Daarbij leken de randscherven over het algemeen iets

vroeger dan die in het deel van de markt ten westen ervan. De aanwezigheid van de voet van een

Siegburg kan/beker uit de 15e-16

e eeuw binnen hetzelfde spoor zet de datering echter op losse

schroeven. Omdat dit slechts een enkele vondst is en de dateringen ver uiteen liggen, kan niet

worden uitgesloten dat het hier contaminatie uit één van de hoger gelegen lagen betreft.

Het A-kerkhof

Ten westen van en aansluitend aan de Vismarkt ligt het A-kerkhof. Zoals eerder aangegeven vormde

de zuidelijke rooilijn hier ooit één geheel met die in het deel van de Vismarkt in de Westerkluft en de

noordelijke rooilijn van het Aduarder refugiumterrein in de Schuitemakerstraat. Het is aannemelijk

dat het A-Kerkhof en het oostelijke deel van de Vismarkt tot dezelfde ruimtelijke ontwikkeling

behoren. In tegenstelling tot het terrein van de Vismarkt is de laatste jaren op het A-Kerkhof

meerdere keren archeologisch onderzoek verricht. Veel van de jongste onderzoeken betrof het

graven van putten voor bomen en afvalcontainers. Deze waren dermate ondiep dat het dekzand niet

werd bereikt. Daarbij bleek de grond in dit gebied erg omgewoeld te zijn. Op slechts twee locaties

werd steigeraarde aangetroffen. Op twee andere locaties was sprake van een concentratie menselijk

botmateriaal. Vermoedelijk waren dit resten van knekelputten.184

Fig. 6.3 Reconstructie van de oorspronkelijke kruisbasiliek van de A-Kerk (roze) en de opgravingsput uit 1950 (rode lijn)

(bron: tekeningen archief GIA: GA11 3 Groningen 4, 1950, bewerkt door R. Kruisnman).

184

Wieringa 2011, 6

Page 74: In Litore Amnis

70

Meer informatie wat betreft de bodemopbouw komt van een opgraving uit 1977 toen een deel van

het terrein direct ten westen van de A-Kerk is opgegraven. Hier bleek de natuurlijke bodem op 0,55m

+NAP aanwezig. Of er sprake was van bodemvorming wordt helaas niets vermeld. Op de

profieltekening wordt bij de laag direct boven de natuurlijke ondergrond vermeld dat deze bestaat

uit kleiig zand met stukjes veen en wortels. Hierin zijn dierenbotten en enkele scherven aangetroffen.

Deze zijn niet onderzocht waardoor een mogelijke datering van deze laag niet gegeven kan worden.

Boven op deze laag liggen nog twee grondlagen waarvan de bovenste ook enkele scherven en

dierenbotten bevat. Hierboven liggen de sterk verstoorde ophogingslagen waarin puin voorkomt.

Daarmee dateren deze uit de 13e eeuw of later.

185

Bij een andere opgraving uit 1950 direct tegen de noordkant van de A-Kerk aan kwam een deel van

de fundering van een apsis tevoorschijn. Deze heeft toebehoord aan de romaans of romaans-

gotische kruisbasiliek die de A-Kerk in oorsprong is. Op basis van de opgravingsgegevens is destijds

een reconstructietekening van de oorspronkelijke kerk gemaakt (figuur 6.3).186

6.1.5 De verdedigingswerken

Resten van de verdedigingswal en bijbehorende gracht uit de 11e eeuw zijn onder meer aangetroffen

in de Kleine Haddingestraat (zie bijlage 6.1 voor het overzicht van de verdedigingswerken).187

Hier

was sprake van een laat 16e-17

e-eeuwse gracht die een gedempte oudere gracht doorsneed. Tevens

is een restant van een wal aangetroffen waaronder een laag grijs zand lag. Dit is mogelijk deel van

een esdek, al kon dit niet met zekerheid worden aangetoond. De wal zelf was opgebouwd uit keizand

en keileem. Direct ten oosten hiervan, tussen de Nieuwstad en het Gedempte Zuiderdiep is in 1983

ook een stuk wal aangetroffen. Toen kon wel worden aangetoond dat zich hieronder een restant van

een esdek bevond.188

Ten oosten hiervan in het zuidelijke deel van de Folkingestraat tegenover de synagoge is aan de

hand van boringen een diepe depressie vastgesteld. Hier bleek het niet te gaan om de door Van

Giffen voorgestelde gracht uit periode 1, maar vermoedelijk om een afwateringssloot die langs de

binnenzijde van de stadswal liep.189

Eenzelfde situatie was eerder al aangetroffen ten zuiden langs de

Nieuwstad (halverwege de Folkingestraat en de Haddingestraat) en oostelijk op de hoek Nieuwstad-

Pelsterstraat .190

Ten westen van deze locaties op het perceel van Nieuwstad 36 konden in de

boringen geen aanwijzingen voor verdedigingswerken op deze plek worden aangetoond.191

Ook

verder westelijk zijn geen aanwijzingen meer aangetroffen voor een verdedigingwal/stadsmuur en/of

een gracht. Alleen op de kop van de Brugstraat, direct ten oosten van de A-Brug zijn resten van een

fundering opgegraven die hebben toebehoord aan een voormalige A-poort.192

Van deze poort waren

slechts resten van de fundering bewaard gebleven. Aan de hand van deze resten is de poort

gedateerd in de 13e eeuw.

193 Net als elders in de binnenstad zijn hier geen sporen gevonden die

wijzen op een (houten) voorganger. Ook zijn geen resten aangetroffen die aantonen dat hier een

deel van de stadsmuur heeft gelopen.

185

GIA archief: GA 16-11 Groningen 1 1977, 186

GIA archief: GA11 3 Groningen 4 1950 187

Wieringa 2007, 9-14, 9-14 188

Kortekaas 1988, 38 189

Kortekaas en Helfrich 2004, 11 190

Kortekaas 2001, 10-11 191

Kortekaas dagrapport Nieuwstad 25-10-1987 192

Veenman en Tuin 2010, 8-10 193

Mondelinge mededeling G. Kortekaas 2012

Page 75: In Litore Amnis

71

6.2 De Utinghekluft

6.2.1 De natuurlijke bodemopbouw

Net als in de Westerkluft geldt ook hier dat het aantal locaties waar resten van bodemvorming zijn

bewaard gebleven zeer schaars zijn. Het gaat om een laag loodzand dat aan de Stoeldraaierstraat

onder het esdek tevoorschijn kwam en de vondst van een B-horizont onder een E-horizont aan de

Lutkenieuwstraat 13. In het dagrapport van boringen aan de Hoge der A 13 uit 1987 wordt melding

gemaakt van een laag grijs zand direct op het gele dekzand. In twee boringen worden deze

omschreven als een (mogelijke) A2-horizont. Het is moeilijk na te gaan of het daadwerkelijk een A2-

horizont betrof, resten van bodemvorming missen bij ieder ander onderzoek langs de oostelijke zijde

van de A. Ook aan de Hoge der A 3 was sprake van een grijze zandlaag direct op het onderliggende

dekzand. De overgang tussen beide lagen was relatief scherp. Vermoedelijk is dit het resultaat van

latere bewerking van het oppervlak. In het noordprofiel van de Hoge der A 3 waren meerdere

‘inhammen’ in het dekzand te herkennen, mogelijk schopsteken of ploegkrassen, al is daarvan in het

vlak niets herkend.

6.2.2 De bewoningssporen per periode

Het neolithicum

Net als in de Westerkluft is het aantal steentijd artefacten nihil. De enige steentijdvondsten betreft

een aantal vuurstenen schrabbers en een pijlpunt met holle basis uit de periode midden neolithicum

B-vroege bronstijd die zijn gevonden op het terrein van Lutkenieuwstraat 13 (zie figuur 6.4).194

Enkele

hiervan lagen op de top van het dekzand, anderen zijn aangetroffen in latere sporen. Van deze

laatste groep artefacten kan om die reden niet worden bewezen dat ze afkomstig zijn van bewoning

ter plaatse.

Fig. 6.4 Pijlpunt gevonden op locatie Lutkenieuwstraat 13. Hoogte 2,6 cm. Datering: midden neolithicum B-vroege

bronstijd. (bron: Kortekaas et al. 2006, 16 ; Huis in ’t Veld 2008, 14).

De bronstijd, de ijzertijd en de Romeinse tijd

Los van de zojuist genoemde mogelijk vroege bronstijd pijlpunt, is het in dit gebied gedurende de

gehele bronstijd tot en met de midden ijzertijd erg stil. Het gebrek van sporen en vondsten maakt het

194

Huis in t Veld 2008, 14

0 3cm

Page 76: In Litore Amnis

72

onwaarschijnlijk dat in de wijde omgeving sprake was van bewoning. Dit veranderde pas vanaf de

late ijzertijd. Sporen van greppels, kuilen en paalgaten en relatief grote hoeveelheden

aardewerkscherven op de locatie Lutkenieuwstraat 13 doen vermoeden dat men indertijd in de

buurt heeft gewoond.195

Waarvoor het terrein destijds in gebruik was kon niet worden vastgesteld.

Verdere aanwijzingen voor bewoning tijdens de late ijzertijd zijn in dit deel van de stad tot dusver

niet aangetroffen.

Fig. 6.5 Overzicht van de erfsloten per periode: late ijzertijd/Romeinse tijd (donkergrijs), eerste helft vroege

middeleeuwen (lichtgrijs), tweede helft vroege middeleeuwen (groen), eerste helft late middeleeuwen

(donkerblauw), later toegevoegde L-vormige sloot (lichtblauw). De woonboerderij en spieker uit de Romeinse

tijd/vroege middeleeuwen en de spieker uit dezelfde periode (grijs, aangegeven met rode pijl), meerdere

diagonaal geplaatste spiekers uit de vroege middeleeuwen (geel) (bron: www.watwaswaar.nl, april 2011;

opgravingstekeningen, Huis in ’t Veld 2008).

Op Lutkenieuwstraat 13 was ook gedurende de Romeinse tijd sprake van bewoning. Uitgaande van

aanwezige de ploegkrassen was het terrein in deze periode in gebruik als akkerland. Daarbij is in de

bijbehorende bouwvoor een grote scherf terra sigillata aangetroffen die dateert uit de 2e eeuw n.

Chr. Later is op het zuidwestelijke deel van het terrein op de bouwvoor een woonstalboerderij

gebouwd (zie figuur 6.5). Het is nog niet helemaal duidelijk wanneer deze hier is neergezet, al lijkt op

stilistische gronden een datering tegen het eind van de Romeinse tijd, begin vroege middeleeuwen

195

Huis in t Veld 2008, 15-19

N

Page 77: In Litore Amnis

73

het meest voor de hand te liggen.196

Opmerkelijk is dat de sloten en greppels voornamelijk een N-Z

en O-W oriëntatie volgen, terwijl de woonstalboerderij en twee naast gelegen spiekers in lijn liggen

met de huidige oriëntatie. Daarbij staat een vijftal vroeg middeleeuwse spiekers exact diagonaal op

de huidige oriëntatie. Dat hier twee, ogenschijnlijk gelijktijdige, oriëntatievormen naast elkaar

voorkomen is opmerkelijk, maar mogelijk niet meer dan toeval. Jammer genoeg is het aantal

vondsten uit deze periode elders in de Utinghekluft zeer beperkt. Het gaat om losse vondsten van

onder meer een scherf terra sigillata op Hoge der A 13 en enkele Romeinse munten van het

Harmonieterrein.197

De vroege middeleeuwen

In de loop van de vroege middeleeuwen worden de aanwijzingen voor bewoning in en om het gebied

van de Utinghekluft omvangrijker. Eén van de vroegste vondsten uit deze periode is een bronzen

riemtong uit ca. 400 n. Chr die afkomstig is van het Harmonieterrein. Verder zijn de meeste sporen

en vondsten jonger; ze stammen uit de vroege middeleeuwen C-D.198

Het betreffen veelal greppels

en sloten zoals het geval op het Harmonieterrein en greppels in de Oude Kijk in t Jatstraat en in de

Turftorenstraat (8e-9

e eeuw) die dwars op de straat lagen. Ook in de Stoeldraaierstraat is een stel O-

W georiënteerde greppels aangetroffen. Deze lagen onder een restant van een esdek en dateren uit

de 7e-10

e eeuw.

199 Tevens zijn langs de Hoge der A sporen uit de vroege middeleeuwen gevonden.

Het gaat daarbij om onder meer kuilen en een sloot op Hoge der A 18 en om enkele paalgaten van

een nog onbekende structuur op het perceel Hoge der A 3 die dateren uit het eind van de vroege

middeleeuwen.200

In de onderste archeologische lagen zijn op de laatst genoemd locatie onder meer

een sleutel en een vleugelkam aangetroffen (zie figuur 6.6).201

Fig. 6.6 Vroeg-middeleeuwse vondsten van de locatie Hoge der A 3. Linksboven een met cirkels versierde sleutel.

Daaronder een grote vleugelkam met vermoedelijk gestileerde dierhoofden als versiering (foto: ARC bv).

196

Huis in t Veld 2008, 15-19 / Kortekaas et al. 2006, 16-20 197

Kortekaas 1988, 12 / Kortekaas 1990, 41 198

Kortekaas 1990, 42 199

Wieringa en De Wit 2009, 48-50 200

Reinstra 1997, 73-84 / Veenman 2011, 13-18 201

Kortekaas 2012, Hervonden stad 2012 in druk.

0 5cm

Page 78: In Litore Amnis

74

Vanaf de tweede helft van de vroege middeleeuwen lag ter hoogte van de Lutkenieuwstraat de grens

van twee grote erven (zie figuur 6.5). Hiervan zijn de erfsloten teruggevonden die, komende vanuit

het oosten, parallel aan elkaar liepen. Enkele meters ten oosten van de Lutkenieuwstraat bogen ze af

naar respectievelijk het noorden en het zuiden. Uitgaande van de loop van de sloten hadden de

erven afgeronde hoeken en grensden ze niet direct aan elkaar. Tussen beide lag een strook grond

van ca. 4-5 meter. Gezien de aanwezigheid van een esdek waren de erven in deze periode in gebruik

als akkerland. Op het zuidelijke erf zijn verder sporen aangetroffen van meerdere zeskantige

spiekers, een waterput en twee waterkuilen, wat de directe nabijheid van bewoning aannemelijk

maakt. Aan de hand van de sloten zijn de erven te dateren in de vroege middeleeuwen C-D.202

De late middeleeuwen

Mogelijk is tot in het begin van de late middeleeuwen deze vroeg middeleeuwse erfbegrenzing in

stand gebleven. Iets later in deze periode stond op het zuidelijke terrein een Gasselte-achtige

schuur.203

Al snel echter, vermoedelijk in het begin van de 13e eeuw, zijn de erfsloten samengevoegd

waardoor de erven direct aangrenzend werden. Hiermee werd tegelijkertijd de basis gelegd voor de

huidige ruimtelijke ontwikkeling in dit gebied. De oost-west lopende erfsloot die zodoende ontstond,

vormde later de begrenzing tussen de percelen langs de Turftorenstraat en het terrein van het Tehuis

(Lutkenieuwstraat 13) ten zuiden ervan en langs de westkant van de noord-zuid lopende erfsloot

werd in de opvolgende eeuwen de Lutkenieuwstraat aangelegd.

Al snel na het graven van de nieuwe erfsloten werd een deel van het zuidelijke erf van de rest

afgescheiden door een L-vormige sloot. Wat deze sloot in oorsprong heeft omsloten is onduidelijk.

Aanwijzingen voor bebouwing in deze periode zijn niet aangetroffen. Met de vermelding van de

‘Sitckelsmolewegh’ in het achterhoofd zou het hier mogelijk om het terrein van een molen kunnen

gaan.204

Hoewel de vroegste bewoningssporen langs de Hoge der A al uit de vroege middeleeuwen dateren,

dateren de resten van de oudste huizen langs dit deel van de stad uit de 11e-12

e eeuw. Dit was onder

andere het geval op Hoge der A 3, waar vanuit het oosten een sloot richting de A liep die het perceel

in tweeën deelde. Aan weerszijden van de sloot zijn paalstompen en paalgaten aangetroffen van

huizen uit de 11e-12

e eeuw.

205 Ook zijn op Hoge der A 9 en 18 zijn paalkuilen en een waterput

aangetroffen die gedateerd zijn in dezelfde periode.206

6.2.3 Het akkerland

Resten van esdekken zijn op meerdere plekken aangetroffen, onder meer aan de Stoeldraaierstraat

waar een laag van enkele decimeters lag met daarin vroeg middeleeuws Eitopf- en Pingsdorf-

aardewerk (zie figuur 6.7).207

Het esdek ter hoogte van de Lutkenieuwstraat moet zijn hoogtepunt

heeft gehad in de 11e-12

e eeuw.

208 Verder zijn delen van esdekken aangetroffen op de hoek

Kuipersplaats-Lutkenieuwstraat en onder de restanten van de stadswal aan de Vijfde Drift, langs de

202

Huis in ’t Veld 2008, 19-21 203

Huis in ’t Veld 2008, 22-28 204

Zie paragraaf 4.1.1 De Utinghekluft 205

Veenman 2011, 13-18 206

Kortekaas 1999, 10 / Reinstra 1997, 73-84 207

Wieringa en De Wit 2009, 48-51 208

Huis in ’t Veld 2008, 25

Page 79: In Litore Amnis

75

Vierde drift en ten zuiden ervan langs de Hoekstraat.209

Verder noemt Kortekaas nog esdekken op

het terrein van de Harmonie en in de Oude Kijk in t Jatstraat.210

Resten van ouder bouwland zijn

zeldzaam. De resten die zijn gevonden, bevinden zich onder esdekken aan de Turftorenstraat en aan

de Lutkenieuwstraat, waarvan de laatste gedateerd kon worden in de Romeinse tijd.211

Fig. 6.7 Tekeningen van twee fragmenten Eitopf-aardewerk die zijn gevonden aan de Stoeldraaierstraat

(bron: Wieringa en De Wit 2009, 51-52).

6.2.4 De straatverhardingen

Vroege straatverhardingen zijn in dit gebied nauwelijks aanwezig. Van de Turftorenstraat, de

Lutkenieuwstraat en de A-Kerkstraat is het vermoeden dat deze relatief laat zijn ontstaan als

zijwegen van de hoofdwegen Oude Kijk in t Jatstraat-Stoeldraaierstraat en Brugstraat-A-kerkhof.

In de Stoeldraaierstraat lag op het aanwezige esdek een laag bruin zand waarin een deel van een

karrespoor werd herkend. Dit is vermoedelijk een overblijfsel van het oorspronkelijke zandpad dat in

een latere periode is vervangen door een wegverharding van keitjes. Deze werd in ieder geval aan de

oostelijke zijde begrensd door een bermsloot. Een directe datering van deze oudste verharding, of

van zijn zandige voorganger is er niet. Aan de hand van de Pingsdorf-scherven in het onderliggende

esdek en kloostermoppuin in de bovenliggende lagen dateert de verharding uit ca. de 13e eeuw. Bij

eerder onderzoek was al vastgesteld dat de oudste wegverharding in de Oude Kijk in t Jatstraat

dateert uit ca. 12e-13

e eeuw.

212

6.2.5 De verdedigingswerken

Wat betreft de verdedigingswerken is het verhaal kort. Delen van de 11e-eeuwse stadswal zijn alleen

aangetoond in de Vijfde drift waar bij rioolbegeleidingen een uit keileem, keizand en klei

opgebouwde wal is aangetroffen die op een bouwvoor, vermoedelijk een esdek, is aangelegd.213

Ten

noorden ervan lag een depressie, de resten van de vermoedelijke gracht. Verder oostelijk, bij de

Vierde drift, was in 1986 al eens een soortgelijke situatie aangetroffen.214

Sporen van de

middeleeuwse stadsmuur zijn alleen aangetroffen in het noordelijke deel van de Hoge der A ter

hoogte van de voormalige Visbanken.215

Van de muur zelf werd niets gevonden, wel van de

uitbraaksleuf en funderingen van de huizen die ooit tegen de muur aan stonden. Aanwijzingen dat de

stadswal ooit op deze plek heeft gelopen zijn er niet.

209

Dagrapporten Kuipersplaats 1994 (depot gemeente Groningen) / Dagrapporten Vijfde Drift 1990 (depot

gemeente Groningen) / Kortekaas en Helfrich 2004, 11-12 210

Kortekaas 1988, 35 211

Huis in ’t Veld 2008, 16 212

Kortekaas 1988, 42 213

Dagrapport rioolbegeleiding Vijfde Drift 1990. 214

Kortekaas en Helfrich 2004, 11-12 215

Hielkema 2005 / Wieringa en De Wit 2009, 45

0 5cm

Page 80: In Litore Amnis

76

6.3 Het gebied ten westen van de A, binnen de Bourgondische verdedigingswerken

6.3.1 De natuurlijke ondergrond

Resten van dekzand of van oud bouwland zijn hier niet aangetroffen. De natuurlijke ondergrond

bestaat voornamelijk uit keileem met daarop meerdere natuurlijke kleilagen. Deze natuurlijke

ondergrond is vanaf de late middeleeuwen opgehoogd met lokaal opgegraven klei en donkere aarde

vermengd met stadsvuil, de zogenaamde steigeraarde.

6.3.2 De bewoningssporen

De ijzertijd tot en met de late middeleeuwen

De vroegste aanwijzing voor bewoning in het gebied ten westen van de A komt aan de hand van een

scherf ijzertijdaardewerk dat aan de Pottenbakkersrijge-Westerhavenstraat is aangetroffen. Deze

kwam tevoorschijn uit een uit klei opgebouwd wallichaam dat vermoedelijk deel was van de

Bourgondische verdedigingswallen. Het is aannemelijk dat de scherf samen met de klei uit de directe

omgeving is aangevoerd. Net buiten het onderzoeksgebied is aan de Lissabonstraat een oud loopvlak

uit de IJzertijd aangetroffen dat dateert uit ca. 400-200 v. Chr. en ter hoogte van de Westersingel

werd in de jaren ’50 in een greppel een La Tène-fibula uit circa 200 v. Chr. gevonden.

De vroegste sporen die in dit gebied zijn aangetroffen bestaan uit een paaltjes die op de hoek

Sledemennerstraat-Dwarsstraat in een oude oeverwal zijn aangetroffen. Deze paaltjes zijn gedateerd

aan het einde van de vroege middeleeuwen.216

Veruit de meeste sporen en vondsten dateren echter

uit het eind van de late middeleeuwen. Voor de aanwezigheid van vroege wegverhardingen zijn ten

westen van de A geen aanwijzingen gevonden.

Dat er in dit deel van de stad, direct te westen van de A, tot nu toe nauwelijks oudere sporen zijn

ontdekt zal deels te maken hebben gehad met het feit dat dit gebied bij hoog water snel zal zijn

overstroomd en mogelijk lange perioden onbegaanbaar was. Een andere reden is dat in de afgelopen

eeuwen de stadsgrachten en verdedigingswallen en -muren meerdere keren in westelijke richting

zijn verlegd. Dit zorgde voor grote verstoringen van de ondergrond waarbij eventuele sporen van

eerdere bewoning zijn uitgewist.

6.3.3 De verdedigingswerken

Noch van de verdedigingswal uit de 11e eeuw, noch van de aanwezigheid van een stadsmuur aan

deze kant van de A zijn ooit archeologische aanwijzingen gevonden. Dat ook aan deze kant ooit een

wal en stadsmuur aanwezig waren weten we alleen uit historische vermeldingen al geven deze geen

volledige omschrijving van de loop, noch van het uiterlijk van de vroege verdedigingsstructuren. Het

is goed mogelijk dat de A in het begin de enige verdediging aan deze kant van de stad vormde. De

vondst van de vermoedelijke fundering van een binnen A-poort ten oosten van de A-Brug maakt het

nog aannemelijker dat deze situatie nog eeuwen heeft bestaan. Wanneer de verdedigingswerken

opschoven naar de overkant van de A, en hoe deze er hebben uitgezien, blijft onduidelijk.

Ergens in deze periode moet ook het Menrediep zijn gegraven. Het is aannemelijk dat dit ooit is

gegraven als stadsgracht. In 1981 is ten zuiden van de Dwarsstraat, langs de Sledemennerstraat een

klein deel van de westelijke oever en bedding van het Menrediep teruggevonden. Deze was

uitgegraven in de natuurlijke blauwe kleigrond waarbij de bodem ervan op 0,45-0,90m –NAP ligt.

216

Kortekaas 1988, 12

Page 81: In Litore Amnis

77

Howel onduidelijk is wanneer het diep is gegraven, blijkt uit de vulling dat deze vanaf het vierde

kwart van de 16e eeuw is gedempt.

217 Dit wordt bevestigd aan de hand van de kaart van Braun en

Hogenberg en de kaart van Van Deventer waar het Menrediep nog (deels) aanwezig is.

De meeste archeologische informatie hebben we van de verdedigingswerken die behoren tot de

Bourgondische uitleg uit de 15e-16

e eeuw. Het gaat vooral om resten van de verdedigingswallen die

opgebouwd waren uit de lokale blauwgrijze klei. Resten hiervan zijn teruggevonden op de hoek

Westerhavenstraat-Pottenbakkersrijge, ter hoogte van Westerbinnensingel 48 en Westerhavenstraat

22.218

Verder is bij de laatst genoemde locatie bij twee verschillende opgravingen houtwerk

gevonden dat heeft toebehoord aan een kade en de Kranepoort die op deze plek stond. De

houtconstructies waren gedateerd in de jaren 20 en 30 van de 16e eeuw.

6.4 De natuurlijke loop van de A

Toen Van Deventer en later Braun en Hogenberg, hun stadsplattegronden van Groningen

optekenden, had de stad al grotendeels haar huidige structuur. De locaties van straten en markten

lagen al grotendeels vast met in het oosten de Martinikerk en in het westen de A-kerk. Vanuit het

zuiden stroomde de A in de richting van de stad. Van haar oorspronkelijke kronkelende loop is op de

vroegste kaarten nog maar weinig te zien. Alleen langs de Hoge der A en vermoedelijk noordelijk

hiervan richting het Reitdiep is nog een deel van haar oorspronkelijke loop bewaard gebleven.

Daarentegen is het deel van de A langs de Pottenbakkersrijge en zuidelijker langs het Hoornse diep

een nagenoeg rechte waterloop. Dit is met name zichtbaar op de kaart van Van Deventer waar het

zuidwestelijke deel van de A alleen ter hoogte van de verdedigingswerken een knik maakt.

Het gebied ten westen van de A

Om te kunnen achterhalen waar de A ooit heeft gestroomd is het van belang om na te gaan hoe de

bodemopbouw van de voormalige A-beddingen er heeft uitgezien. In sterk meanderende rivieren

zoals de A is een continu proces gaande van afslijten van materiaal in de buitenbocht en depositie

van materiaal in de binnenbocht. Op deze wijze verlegt de rivier haar loop constant waarbij de oude

beddingen door jongere afzettingen worden afgedekt.219

Dit zou in theorie ook moeten gelden voor

de binnenbocht van de A.

Voor deze scriptie bleek een aantal booronderzoeken, dat in de jaren ’80 in het gebied ten oosten

van de Sledemennerstraat is verricht, uitermate bruikbaar. Het gaat om boorraaien in de

Speldemakersgang, de Dwarsstraat en aan de overzijde van Sledemennerstraat 18 die dwars op de

huidige A zijn gezet (zie bijlage 7.1).220

Bij het analyseren van de dagrapporten en boorresultaten

bleek dat onder een dik ophogingspakket van stadsvuil, mest en opgebrachte klei, dikke natuurlijke

kleilagen aanwezig zijn die flauw richting het oosten aflopen (zie figuur 6.8). Deze kleilagen zijn

eertijds afgezet in de binnenbocht van de A die gezien het flauwe verloop op deze plek een brede

oever moet hebben gehad. Mogelijk is dit ook de reden dat er nog maar weinig vroege grondsporen

en vondsten in dit gebied zijn aangetroffen.

De kleilaag ligt direct op een ondergrond van keileem en grind die in de boringen vrij constant op

ca. 2,00m –NAP voorkomt. Het betreft hier de bedding van een oudere, voormalige A-loop. Hier was

de stroming van het water klaarblijkelijk dermate sterk dat niet alleen het dekzand dat hier van

217

Bericht en verslag NJBA in archief gemeentelijke depot Groningen 218

Hielkema en Tuinstra 2007, 12-19, 30-35 / Kortekaas 2003, 19-20 219

Vos et al. 2011, 18-19 220

Kortekaas dagrapporten 1985, 1986

Page 82: In Litore Amnis

78

nature voorkomt, maar ook de lichtere fracties in het keileem, op sommige plekken zijn weggespoeld

waardoor alleen de zwaardere fracties in de vorm van grind zijn achtergebleven.

De eerder genoemde paaltjes die op de hoek Sledemennerstraat-Dwarsstraat in een oude oeverwal

zijn aangetroffen, geven aan dat de A zich in de laatste 1000 jaar nauwelijks heeft verplaatst. Sterker

nog, de midden-ijzertijd vondsten langs de Westersingel en de Lissabonstraat maken het aannemelijk

dat de A ter hoogte van de stad Groningen al meer dan 2200 jaar op nagenoeg dezelfde plek langs de

Hondsrug stroomt.

Over de aanwezigheid van voormalige beddingen ten westen van de Pottenbakkersrijge is veel

minder bekend. Er is slechts één boring in dit gebied die dermate diep werd gezet dat de natuurlijke

kleilagen zijn bereikt. Op het diepste punt van deze boring op 1,11m –NAP was nog geen sprake van

dekzand of keileem/grind. Vooralsnog kan de aanwezigheid van oude beddingen in dit gebied niet

worden aangetoond.

Fig. 6.8 Overzicht en detail van de boorraai in de Speldemakersgang. Zichtbaar is de grindlaag onderin de boringen op ca.

2,00m –NAP (paars) en de flauw aflopende kleilaag daarop (grijs). Boven deze kleilaag ligt een tweede, donkerder

kleilaag (grijs). Het bovenste deel van de boring bestaat uit ophogingen van klei en mestige lagen (groen).

De Utinghekluft

Ook langs de oostelijke oever is bij verschillend archeologisch onderzoek een aantal boorraaien

dwars op de A gezet.221

Deze laten een heel ander beeld zien die dan ten westen van de A (zie bijlage

7.2). In tegenstelling tot het voormalige stroomgebied blijkt langs de oostelijke oever in ieder geval

tot aan de Brugstraat vrijwel overal het dekzand nog aanwezig. Dit ligt veelal boven NAP en heeft een

lichte stijging richting het oosten. In enkele boringen aan de Hoge der A 13 en 32 waren onderin

enkele dunne laagjes zand en klei aanwezig. Dit is ook het geval bij boringen langs de zuidelijke helft

van de Hoge der A, waar zandige sedimenten van de A tussen de ophogingslagen voorkomen.222

Ook

221

Kortekaas dagrapporten1985, 1987, 1988 / Reinstra 1997, 73-84 / Kortekaas 1999, 10 / Kruisman 2011 222

Kortekaas & Helfrich 2004, 12 / Dagrapport boringen Hoge der A rioolsaneringen 2003 (depot gemeente

Groningen)

N

Page 83: In Litore Amnis

79

lagen de vroegmiddeleeuwse sporen op Hoge der A 18 onder latere rivierafzettingen. Gezien de

bovenliggende bewoningssporen moet de A tot in de 11e-12

e eeuw van tijd tot tijd buiten haar

oevers zijn getreden. Aanwijzingen dat de A ooit ten noorden van de A-brug uitmondde in de huidige

loop, zoals Clingenborg in zijn reconstructie heeft voorgesteld, zijn niet aangetroffen. Twee diepe

depressies die in boringen op de percelen Hoge der A 3 en 9 zijn waargenomen, zijn zeer

waarschijnlijk het gevolg van menselijk handelen en geen overblijfselen van de (gedempte)

natuurlijke A.

De Westerkluft

De meeste reconstructies van de natuurlijke A stellen een loop voor die deels langs of door het

zuidwestelijke deel van de binnenstad voert (zie paragraaf 3.9). Boringen ten noorden van de

Brugstraat laten een geleidelijke daling van het dekzand zien richting de Brugstraat (zie bijlage 7.3).

Deze daling zet ten zuiden van de Brugstraat voort zoals gebleken is uit de boringen op Brugstraat

24-26, het terrein van het Scheepvaartmuseum.223

In deze boringen en in de boringen en

waarnemingen in de Schuitemakersstraat die tijdens rioolsaneringen zijn verricht, zijn geen

overtuigende aanwijzingen aangetroffen dat hier ooit sprake was van een oever, dan wel van een

bedding.

In 2000 is bij een kleine opgraving op het perceel Schuitemakersstraat 3 houtwerk met een oost-

westelijke oriëntatie aangetroffen.224

Dit is destijds geïnterpreteerd als de beschoeiing van een oude

oever van de A. Deze aanname is echter twijfelachtig gezien de hoogte waarop dit houtwerk

voorkomt (ca. 2,09 m +NAP) en dat van een echte constructie geen sprake lijkt te zijn. Ook zijn op

diepere niveaus geen aanwijzingen voor een oever aangetroffen. Vooralsnog is de meest plausibele

verklaring dat het gaat om houtafval dat langs de kant van een sloot is gedeponeerd. Op de

profieltekening zijn meerdere sloten te herkennen. Deze zijn met elke ophoging van de ondergrond

naar het noorden toe verlegd (zie figuur 6.9).

Oostelijk van deze locatie, aan de Schoolholm oz, lag op een B-horizont een aantal witte, bruine tot

bruingrijze lagen waarvan in de dagrapporten is opgemerkt dat deze ‘verspoelings verschijnselen’

vertoonden.225

Zuidwestelijk van deze opgraving zijn aan de Schoolholm westzijde op het dekzand

dikke kleilagen aangetroffen.226

Hierin waren sporen ingegraven die uit de late middeleeuwen

dateren. Aan de hand van de dateringen blijkt dat dit gebied aan het eind van de 12e, dan wel in de

13e eeuw is overstroomd. Mogelijk hebben dergelijke overstromingen vaker plaatsgevonden.

Mogelijk licht deels de oorzaak bij de in die tijd nieuw gegraven Reitdiep die het opstuwende water

makkelijker landinwaarts voerde. Ten westen hiervan op een perceel aan de Munnekeholm oz bleek

dat de vaste grond hier op de 0,76/0,74/<0,25+NAP ligt. Daarop ligt een laag grijs kleiig zand,

vervolgens afwisselende lagen van kleiig zand en zandige klei, al dan niet vermengd met stadsvuil.227

Het gaat in deze voorbeelden dus om vermoedelijk de overblijfselen van één of meerdere grote

overstromingen die het zuidwestelijk deel van de stad rond de 12e-13

e eeuw hebben geteisterd. Het

feit dat onder de kleilagen sporen van eerder grondgebruik op het dekzand liggen sluit uit dat de A

hier van nature heeft gelopen.

223

Kortekaas dagrapporten 1987 224

Kortekaas 2001, 13-14 / dagrapporten en profiel- en vlaktekeningen (depot gemeente Groningen) 225

Dagrapport Schoolholm oz 9-09-1991 226

Dagrapporten Schoolholm wz 1987 en profieltekening Schoolholm 19-21 1946 (GIA: GA 8 2 Groningen 8) 227

Dagrapport Munnekeholm 28-06-1985 (GG)

Page 84: In Litore Amnis

80

Fig 6.9 Lengteprofiel van de opgraving op Schuitemakerstraat 3. De ophoging bestaat uit vuile stadsgrond (bruin, mest

(groen) en kleilagen (grijs). De pijlen geven de verschillende sloten aan die met elke ophoging richting het noorden

zijn verlegd. De rode ster geeft de locatie en de hoogte aan van het aangetroffen houtwerk.

Aanwijzingen dat hier in de buurt sprake was van een waterloop, zijn wel gevonden in het gebied

tussen de Reitemakersrijge en de Schuitenmakersstraat. In 1993 zijn hier de resten van een oude

gedempte waterloop aangetroffen.228

In het profiel tussen de Reitemakersrijge en de

Schuitemakersstraat bleek sprake van een bedding en meerdere opeenvolgende lage houten

beschoeiingen (zie figuur 6.10). Gezien de bodemopbouw moet oorspronkelijk sprake zijn geweest

van een brede, ondiepe waterloop. Deze is vermoedelijk iets voor de 12e eeuw n. Chr. vanuit het

noorden gedempt waarbij elke keer een nieuwe beschoeiing werd aangebracht en de waterloop

verder werd gekanaliseerd. De bodem van deze bedding bestond uit dekzand en lag grotendeels op

0,00 m +NAP, met in het zuidelijke deel een diepte van ca. 0,20 m -NAP. Uniek voor de stad was de

aanwezigheid van een praktisch complete podzolbodem in het meest zuidelijke deel van het profiel.

Deze was afgedekt door een dikke kleilaag.

Uit de vlaktekening is op te maken dat de beschoeiing dezelfde oriëntatie had als de huidige

Reitemakersrijge. Hoewel we hier vrijwel zeker te maken hebben met een waterloop, is de aanname

dat het om de A zou gaan twijfelachtig. De hoge ligging van de bedding en het feit dat het dekzand

nauwelijks geërodeerd is, maakt de aanwezigheid van de A op deze plek onaannemelijk.

Waarschijnlijk moeten we de voormalige A eerder ten westen en/of ten zuiden van de proefsleuf

verwachten, dan ten noorden ervan.

228

Havinga en Ufkes 1994, 130-133

N

Page 85: In Litore Amnis

81

Fig. 6.10 Overzicht en detail van het lengteprofiel ter hoogte van Reitemakersrijge 20-22. De pijl geeft de locatie aan van de

houten beschoeiing. Bij elke ophogingsfase (bruin) werd een nieuwe beschoeiing aangebracht (zie rode pijl)

waarna uiteindelijk ook de waterloop vanuit het noorden is gedempt (grijs).

Het zuidelijke deel van de Bourgondische uitleg

Ten zuiden van de Reitemakersrijge liep ooit een deel van de oude stadsgracht. Dit is de plek waar

Van Giffen en Praamstra de oorspronkelijke loop van de A verwachtten (zie paragraaf 3.9). Op de

kaarten van Van Deventer en op de kaart van Braun en Hogenberg loopt op deze plek een waterloop

die ter hoogte van de Munnekeholm naar het zuiden toe afbuigt en doodloopt op de binnenzijde van

de verdedigingswerken. Groot verschil tussen beide kaarten is dat Van Deventer op deze plek slechts

één gracht afbeeld, terwijl dat bij Braun en Hogenberg er twee zijn.

Ter plaatse van de oude stadsgracht langs de Reitemakersrijge zijn zeer weinig aanwijzingen

aangetroffen dat hier ooit sprake was van een natuurlijke waterloop. De mate van verstoring van de

ondergrond is door de vele graafwerkzaamheden in de afgelopen eeuwen is daarvoor te groot.

In het gebied direct ten zuiden van de oude stadsgracht bleek de verstoring van de ondergrond

minder groot. Ten zuiden van, en deels op het voormalige Zuiderdiep, werd in 1982 de nieuwe

Academie Minerva gebouwd. Bij het afgraven van de ondergrond bleek dat ter plaatse sprake was

van een gedempte oost-west georiënteerde waterloop.229

In 1987 werd bij de bouw van een

appartementencomplex ten westen hiervan ook een deel van vermoedelijk dezelfde waterloop

aangetroffen.230

Uit de opgravingen bleek dat de waterloop min of meer parallel aan de stadsgracht

liep. Gezien de locatie, is dit zeer waarschijnlijk dezelfde waterloop zoals die staat afgebeeld op de

kaart van Braun en Hogenberg. Hoewel niet is bewezen dat de waterloop en de stadsgracht

gelijktijdig bestonden, is het gezien de situering van beide aannemelijk dat de kaart van Braun en

Hogenberg op dit punt een correctere weergave geeft dan die van Van Deventer (zie figuur 6.11).

229

Vlak- en profieltekeningen in beheer GIA: GA16 16 Groningen 1 / GA 16-16- 2 230

Profieltekening in beheer GIA: GA 21-5-1

N

Page 86: In Litore Amnis

82

Fig. 6.11 De door Van Giffen en Praamstra voorgestelde oude A-loop (rode pijl) op de kaart van Van Deventer links en op

de kaart van Braun en Hogenberg rechts. Duidelijk is te zien dat bij de laatste sprake is van een dubbele gracht

(gele pijl) (bron: detail kaart van Van Deventer en kaart van Braun en Hogenberg).

Bij de opgraving op de locatie van de Academie Minerva zijn naast een vlaktekening ook twee

profieltekeningen gemaakt die een dwarsdoorsnede van de waterloop geven. Profiel 1 geeft daarbij

een doorsnede op 60m ten westen van de Jonkerstraat en profiel 2 op 30m vanaf dezelfde straat. Uit

beide profielen blijkt dat de natuurlijke bodemopbouw aan weerszijden van de waterloop gelijk is.

Hoewel op de tekeningen de afzonderlijke lagen niet nader omschreven zijn is het, afgaand op het

kleurgebruik, aannemelijk dat de basis bestaat uit dekzand dat ter hoogte van profiel 1 op 0,20m –

NAP en ter hoogte van profiel 2 op 0,20m +NAP ligt. Op het dekzand ligt een donkere humeuse laag.

Hierop ligt vervolgens een dik kleipakket waarvan de oorspronkelijke top op ca. 1,20m +NAP of hoger

heeft gelegen. Deze kenmerken komen goed overeen met de resten van de natuurlijke

bodemopbouw die zijn aangetroffen bij de opgraving aan de Reitemakersrijge.

De bedding van de waterloop ligt op ca. 0,40m –NAP ter hoogte van profiel 1 en op 0,70m ter

hoogte van profiel 2. Hoewel hier meer dekzand is verdwenen dan dat het geval is bij de eerder

genoemde waterloop aan de Reitemakersrijge, komen zowel de diepte van de bedding als de wijze

waarop de natuurlijke bodem is opgebouwd niet overeen met de situatie in het gebied ten westen

van de A. Daarbij maakt het feit dat aan weerszijden sprake is van dezelfde natuurlijke

bodemopbouw, het aannemelijk dat deze waterloop gegraven is, en niet, zoals Van Giffen en

Praamstra dachten, een restant is van de natuurlijke A-loop.

Page 87: In Litore Amnis

83

Hoofdstuk 7 Conclusies

De ruimtelijke ontwikkeling

Vanaf wanneer vindt in het onderzoeksgebied continue bewoning plaats en waaruit bestaat die?

Het is moeilijk om op grond van de huidige gegevens aan te geven vanaf wanneer sprake was van

continue bewoning binnen het onderzoeksgebied. De vroegste aanwijzingen van menselijke

aanwezigheid dateren mogelijk uit het mesolithicum-neolithicum (Schoolholm wz). De oudste

bewoningssporen daarentegen dateren pas uit de late ijzertijd. Op de locatie Lutkenieuwstraat 13

zijn onder andere greppels, kuilen en paalgaten aangetroffen die, samen met een aanzienlijke

hoeveelheid scherven van ijzertijdaardewerk, lijken te wijzen op bewoning in de directe omgeving.

Ook gedurende de Romeinse tijd vindt er bewoning plaats in de Utinghekluft. In de Westerkluft zijn

geen bewoningssporen bekend uit deze periodes.

De oudste bewoningssporen in de Westerkluft zijn veel jonger en dateren vermoedelijk pas uit de

vroege middeleeuwen. Het gaat daarbij om een aantal greppels in de Nieuwstad en Haddingestraat.

De vroegste aanwijzingen voor bewoning in dit deel van het onderzoeksgebied dateren uit het begin

van de late middeleeuwen en met name vanaf de 11e-12

e eeuw (Schoolholm oz). Het gaat om de

plattegronden van gebouwen, vermoedelijk boerderijen, die aan weerszijden van een sloot hebben

gelegen.

Met een slag om de arm kan worden vastgesteld dat van permanente bewoning binnen het

onderzoeksgebied pas sprake is vanaf het eind van de vroege middeleeuwen. De bewoning heeft

zich in het begin vooral afgespeeld in de Utinghekluft. Pas later, vermoedelijk vanaf het begin van de

late middeleeuwen, vond ook permanente bewoning plaats in de Westerkluft. Toch lijkt dit gebied

pas echt voor bewoning in gebruik te zijn genomen vanaf de 11e-12

e eeuw.

Hoe en wanneer is het huidige stratenpatroon ontstaan?

Uit opgravingen is gebleken dat zowel de Brugstraat als de Haddingestraat in de 11e eeuw verhard

zijn aangelegd. Of ze voor die tijd ook al bestonden is niet duidelijk. De basis voor het huidige

stratenpatroon lijkt in ieder geval al aan het begin van de late middeleeuwen aanwezig te zijn

geweest. De Brugstraat vormde samen met het A-Kerkhof nz en de Vismarkt nz de ruggengraat voor

het stratenpatroon binnen het onderzoeksgebied. Hier van uit liepen wegen het naast gelegen

gebied in. Algemeen geldt dat de wegen ten zuiden van de as, A-Kerkhof nz - Vismarkt nz, eerder

verhard zijn aangelegd (Haddingestraat 11e eeuw en de Folkingestraat 12

e eeuw) dan de wegen ten

noorden ervan (Oude Kijk in ‘t Jatstraat 12e-13

e eeuw en de Stoeldraaierstraat 13

e eeuw). Daarmee is

echter niet gezegd dat de wegen in het zuiden van oorsprong ouder zijn, immers de oudste

bewoningssporen bevinden zich juist ten noorden van de lijn Brugstraat-A-Kerkhof nz- Vismarkt nz.

Wat betreft het onderzoeksgebied geldt dat het huidige stratenpatroon reeds volledig ontwikkeld

was toen Van Deventer in de tweede helft van de 16e eeuw zijn plattegrond van de stad tekende.

Zijn sterk afwijkende oriëntaties terug te voeren op oudere situaties?

Op meerdere plaatsen in het onderzoeksgebied en daarbuiten zijn archeologische sporen

aangetroffen die er op wijzen dat voorafgaand aan de huidige oriëntatie afwijkende oriëntaties in

gebruik waren. Veel hiervan hadden een O-W en N-Z verloop en dateren uit de ijzertijd tot en met de

Page 88: In Litore Amnis

84

eerste helft van de vroege middeleeuwen. Vanaf de derde kwart van de vroege middeleeuwen

komen de eerste sporen voor die de huidige ONO-WZW en NNW-ZZO oriëntatie aanhouden.

Nagenoeg alle percelen en straten binnen het onderzoeksgebied volgen deze oriëntatie. Afwijkingen

zijn er nauwelijks. Alleen het noordelijk deel van de Schoolholm en De Laan wijken iets af. Er zijn

echter geen aanwijzingen dat beide teruggaan op oudere situaties.

Het gebied tussen de Schoolholm en Munnekeholm is zowel wat betreft de perceelindeling als de

oriëntatie van de percelen sterk afwijkend. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat dit een

betrekkelijk jonge ontwikkeling is geweest. Oudere sloten uit vermoedelijk de eerste helft van de late

middeleeuwen kwamen wat betreft de oriëntatie overeen met het gebied ten oosten ervan.

Vermoedelijk is dit gebied na een overstroming opnieuw ontgonnen waarna de huidige afwijkende

oriëntatie is toegepast. Deze lijkt beïnvloed te zijn door de loop van de stadsgracht ten zuiden ervan.

Welke fasen in bewoningsontwikkeling zijn er te herkennen?

Wanneer de verschillende bewoningssporen binnen het onderzoeksgebied met elkaar vergeleken

worden, dan is onderscheid te maken in een vijftal ontwikkelingsfasen. Allereerst is er een periode

die begint vanaf het mesolithicum-neolithicum waarin het onderzoeksgebied deel is van de

gebruikszone van de lokale bewoners. Ze wonen dan niet direct in de buurt maar op enige afstand

van het onderzoeksgebied.

In de volgende fase, vanaf de ijzertijd, lijkt voor het eerst sprake te zijn van bewoning in de directe

omgeving. Vermoedelijk woont men met meerdere tussenpozen gedurende de ijzertijd, de Romeinse

tijd en de vroege middeleeuwen in de directe omgeving, deels zelfs binnen het onderzoeksgebied.

Uitgaande van het aantal vondsten concentreerde deze bewoning zich ten noorden van de as

Brugstraat-A-Kerkhof nz-Vismarkt nz.

Pas vanaf het derde kwart van de vroege middeleeuwen neemt ook het aantal sporen ten zuiden

van de oost-west-as toe. Gedurende deze vierde fase lijkt de basis te zijn gelegd voor de latere stad

Groningen. De huidige oriëntatie komt dan vast te liggen. Binnen het onderzoeksgebied liggen in

deze periode meerdere akkers en heeft daarmee nog lange tijd een agrarisch karakter. Dit is

vermoedelijk de periode waarin onder andere de woerden ten tussen de Oude Kijk in ‘t Jatstraat-

Stoeldraaierstraat en De Laan-Lutkenieuwstraat zijn ontstaan.

Tijdens de vijfde fase, vanaf het begin van de late middeleeuwen, wordt de basis gelegd voor de

huidige stad. Van de voormalige akkers worden erven, hofsteden, afgesplitst waarmee de

verstedelijking van de boeren nederzetting vorm krijgt. Deze opsplitsing blijft zich in de opvolgende

eeuwen verder ontwikkelen waarbij percelen kleiner worden en minder landbouwgrond overblijft tot

dat deze in het onderzoeksgebied vanaf de 13e eeuw nagenoeg ophouden te bestaan.

Hoe is de Vismarkt ontstaan en behoort deze tot de oorspronkelijke ruimtelijke hoofdstructuur van de

stad?

De Vismarkt is een latere toevoeging aan een bestaand stratenpatroon. Uitgaande van de

archeologische gegevens bestaat de Vismarkt in oorsprong uit twee delen. Het oostelijke deel van de

markt in de Gaddingekluft gaat vermoedelijk terug op erven die geheel of gedeeltelijk in gebruik zijn

genomen als marktterrein ten zuiden van de toenmalige ‘Langherstrate’. Dit deel van de Vismarkt is

binnen de Gaddingekluft een secundaire ruimtelijke ontwikkeling.

Page 89: In Litore Amnis

85

Het westelijke deel van de markt lijkt, gezien de wijze waarop het naadloos aansluit bij de rest van de

percelen ten zuiden ervan, onderdeel te zijn van een vooropgezet plan. De zuidelijke rooilijn van dit

deel van de Vismarkt vormde oorspronkelijk één lijn met de rooilijn van het A-Kerkhof zz en de

noordelijke rooilijn van het Aduarder refugiumterrein. Op grond van de archeologische gegevens uit

de onderzochte opgravingen op beide delen van de Vismarkt was het niet goed mogelijk antwoord te

krijgen op de vraag welk deel eerder bestond.

Hoe is de locatie van de A-Kerk binnen het onderzoeksgebied te verklaren?

De huidige A-Kerk is gebouwd langs de belangrijkste oost-west route in dit deel van de stad. Ze staat,

zoals de gewoonte is, met het koor richting het oosten gericht. Daarbij is, net als bij de Martinikerk,

de oriëntatie van de erven in de omgeving aangehouden waardoor de hoofdas van de kerk niet exact

oost-west is. De kerk ligt met de ‘voordeur’ aan dezelfde lijn waar de woerden ten westen van de

Oude Kijk in ‘t Jatstraat en de erven langs de Hoge der A elkaar raken. Het is echter niet na te gaan of

dit gegeven een toevalligheid is, of dat hier een diepere betekenis achter zit.

Een andere reden dat de kerk niet ergens anders binnen de A-parochie ligt, is dat dit deel van de

stad in deze periode nog relatief open moet zijn geweest en alleen hier ruimte was om een dergelijk

groot bouwwerk te kunnen plaatsen. De aanwezigheid van Grunsinghofsteden langs de Brugstraat zz,

doet vermoeden dat dit bouwblok reeds aanwezig was toen de A-Kerk werd gebouwd. Daarom zal

ook dit een reden zijn geweest waarom de kerk niet verder westelijk heeft gelegen.

Op welke wijze past de verstedelijking van het onderzoeksgebied in de stedelijke ontwikkeling van

Groningen als geheel?

Net als elders in de stad komt de verstedelijking binnen het onderzoeksgebied vanaf de 11e eeuw op

gang. Zo worden in deze periode de eerste (hoofd)wegen verhard aangelegd. Daarbij lijkt het

stratenpatroon en de blokkenindeling ten zuiden van de Vismarkt onderdeel te zijn van een groter

ruimtelijke ontwikkeling die verder oostelijk doorloopt tot aan de Oosterstraat.

Ook in het onderzoeksgebied is sprake van de uitgifte van Grunsinghofsteden. Deze wijzen,

uitgaande van Noomen, op een afsplitsing van landbouwgrond voor niet-agrarische doeleinden. Net

als in de rest van de stad liggen de meeste Grunsinghofsteden langs de hoofdwegen. Ook binnen het

onderzoeksgebied lijkt te gelden dat des te jonger een afgesplitst erf, des te kleiner deze in omvang

is. Verhoudingsgewijs komen in dit gebied wel meer domaniale goederen voor wat er mogelijk op

wijst dat het aandeel agrarische bedrijven hier nog lang groot was. Uniek wat betreft de stedelijke

ontwikkeling is de grote hoeveelheid Grunsinghofsteden ten zuiden van de Brugstraat. Deze geven

gezien de breedte van de erven een relatief jonge fase binnen de vroege verstedelijking aan en één

die vermoedelijk vanuit de toenmalige machthebber is ontwikkeld.

Zijn er aanwijzingen dat de reconstructie van de aanleg van de verdedigingswerken in het westelijke

deel van de stad, zoals opgesteld door Praamstra en Van Giffen, moet worden herzien?

Ja, eerder al is onder meer door Clingenborg/Boersma aannemelijk gemaakt dat de eerste twee

fasen in Van Giffen en Praamstra’s reconstructie één en dezelfde zijn geweest en dat van een uitleg

naar zuidelijke richting geen sprake is. Deze veronderstelling is de laatste jaren aan de hand van

archeologisch onderzoek ondersteund.

Page 90: In Litore Amnis

86

Verder veronderstelden Van Giffen en Praamstra dat van een poort en muur ten oosten van de A-

Brug nooit sprake is geweest. Nu is de aanwezigheid van een stadsmuur ten oosten van de A-Brug tot

dusver niet aangetoond. Wel zijn in 2009 de funderingsresten van een voormalige A-poort

aangetroffen. Op grond van bouwhistorische kenmerken is de poort gedateerd in de 13e eeuw. Uit

oorkonden kan worden opgemaakt dat deze poort in ieder geval tot in 1503 aanwezig was. Enkele

jaren later, in 1517, wordt gesproken over een poort ten westen van de A-Brug, de latere binnen-A-

poort. Denkbaar is dat de oude poort ten oosten van de brug niet veel later zal zijn gesloopt.

Voor de aanwezigheid van een stadsmuur ten westen van de A, tussen het Menrediep en de A,

zoals Van Giffen en Praamstra die aan de hand van een oude vermelding voorstellen, zijn tot dusver

geen aanwijzingen gevonden. In de oorkonden uit 1262-1263 wordt wel gesproken over een heuvel

met een oever aan de overzijde van de A, maar het gezien de omschrijving is niet waarschijnlijk dat

hiermee een oude stadswal wordt bedoeld.

De A

Wat was de invloed van de A op in het ruimtegebruik binnen het onderzoeksgebied?

De A zal voor de lokale bewoners altijd een zekere aantrekkingskracht hebben gehad, al is het

onwaarschijnlijk dat men in het begin langs de oevers woonde. Het waterniveau van de A

schommelde nogal door de getijdenwerking en met name de westelijke oever was van nature erg

breed en, uitgaande van de aanwezige kleiafzettingen, erg drassig. Pas vanaf de 11e-12

e eeuw lijkt

van permanente bewoning langs de A sprake en dan alleen langs de drogere oostelijke oever die

rond deze tijd van beschoeiing is voorzien. Vermoedelijk vond hier ook de vroegste verstedelijking

plaats. Hier was waarschijnlijk nauwelijks of geen sprake van landbouw gezien de overstromingskans

van de A. Deze oever, even als het gebied ten zuiden van de Brugstraat, waren mogelijk om die reden

dé plaats waar niet agrarische ambachten zich konden vestigen. Hoewel er tot nu toe geen bewijzen

zijn dat van enig handel van formaat sprake was voor de late middeleeuwen, lijkt dit na de

overdracht aan het domkapittel een verandering te hebben plaatsgevonden waarbij de A gebruikt

werd als haven. Dit zou later uitgroeien om van Groningen een Hanze stad te maken. Wat betreft de

perceeloriëntaties is de invloed van de A te herkennen tot aan de scheidslijn met de woerden en de

A-Kerk. De erven langs de oostelijke oever van de A vormen binnen de perceeloriëntaties in het

onderzoeksgebied een geheel eigen groep waarbij de oriëntatie is beïnvloed door de loop van de A

en door de oriëntatie niet zoals ten westen het geval is.

Hoe verliep de natuurlijke loop van de A ten westen langs de stad Groningen?

Uit analyse van profielen en boorgegevens is gebleken dat de huidige reconstructies van de

natuurlijke A-loop op archeologische gronden niet kunnen worden onderbouwd. Uit de

archeologische gegevens is gebleken dat de bocht ter hoogte van de Hoge der A inderdaad een deel

is van de natuurlijke loop van de A. Deze heeft zich in een langzaam proces in oostwaartse richting

verplaatst waarbij aan de hand van ijzertijdvondsten ten westen van het onderzoeksgebied is

gebleven dat de A al zeker 2200 jaar op min of meer dezelfde plek heeft gestroomd.

Veel reconstructies gaan uit van een A-loop die, wat betreft het zuidwestelijke deel van de A langs

de stad, ten oosten van de huidige loop heeft gestroomd. In dit onderzoek kon voor dit deel van de A

aannemelijk worden gemaakt dat de rivier niet ten oosten van de huidige loop heeft gestroomd.

Page 91: In Litore Amnis

87

Daarentegen is aan de hand van dit onderzoek vastgesteld dat de natuurlijke A-loop verder westelijk,

dan wel zuidelijk moet worden gezocht dan tot dusver is gebeurd. Daarbij moet rekening worden

gehouden met de mogelijkheid dat de A verder zuidelijk bredere oevers heeft gehad, mogelijk de

reden dat men al zo vroeg is overgegaan tot het kanaliseren van dit deel van de A. In dat geval is het

de vraag hoe duidelijk de natuurlijke A-loop hier nog te herkennen is. Bij de zoektocht moet in ieder

geval gelet worden op de aanwezigheid van een grondbed op keileem, waar geen dekzand meer

aanwezig is.

Op welke wijze en wanneer heeft de verlegging van de A plaatsgevonden?

Omdat tot nu toe onzeker is waar de natuurlijke A precies heeft gelopen is het niet mogelijk deze

vraag sluitend te beantwoorden. Het is in ieder geval niet langer aannemelijk dat de A vanuit het

oosten richting het westen is verlegd, dit zal eerder vanuit het westen hebben plaatsgevonden

waarbij het denkbaar is dat men een natuurlijke brede, ondiepe A-loop ter hoogte van de het

Hoornse diep, en mogelijk ook langs de Pottenbakkersrijge, al vroeg vanuit beide richtingen heeft

gekanaliseerd tot het huidige loop.

Page 92: In Litore Amnis

88

Page 93: In Litore Amnis

89

Dankwoord

Graag wil ik mijn scriptie afsluiten met een dankwoord aan iedereen die mij heeft meegeholpen met

het tot stand brengen van deze scriptie en in het bijzonder iedereen die mij in de afgelopen jaren van

studie heeft bijgestaan. Daartoe behoren al mijn oude vrienden, maar zeker ook alle nieuwe

vrienden die ik in de loop van de jaren op het GIA heb leren kennen.

Wat betreft deze scriptie wil ik in de eerste plaats mijn begeleiders bedanken. Allereerst Annet

Nieuwhof en Gert Kortekaas. Ongelofelijk veel dank voor jullie hulp tijdens het schrijven van mijn

scriptie en alle jaren daarvoor waarin ik zoveel van jullie heb geleerd. Verder veel dank aan Daan

Raemaekers die aan het afronden van mijn scriptie verder heeft begeleid. Ook wil ik bij deze Klaas

Helfrich (dienst RO/EZ gemeente Groningen) en Ernst Taayke (provinciaal archeologische depot te

Nuis) bedanken voor het ter beschikking stellen van het materiaal van enkele ongepubliceerde

opgravingen. Ook veel dank aan Taco Tell (dienst RO/EZ) voor het aanleveren van de gedigitaliseerde

historische kaarten van de stad. En verder een ieder die mij vanuit de gemeente Groningen dienst

RO/EZ, het ARC bv en de stichting Monument en Materiaal op welke wijze ook heeft geholpen.

Mijn allergrootste dank gaat uit naar mijn lieve Ens. Dank je voor al je geduld, je hulp (op zo

onbeschrijfelijk veel manieren) en je vertrouwen in mij en het afronden van deze studie. Zonder jou

was deze scriptie niet geworden tot wat het nu is. Je bent super! Ook bedank ik, in willekeurige

volgorde, Eef, Door, Kim, Jorrit, Ike, Mor, Erik, Anne-Marije en alle anderen die ik hierbij niet heb

genoemd voor jullie steun en interesse.

Als laatste wil ik mijn ouders, broertje en Diewertje bedanken voor hun steun de afgelopen jaren. In

het bijzonder veel dank aan mijn vader. Hij heeft mij aangespoord om door te zetten en alsnog

archeologie te gaan studeren. Bijzonder jammer is het, dat hij de voltooiing van mijn studie net niet

meer mee heeft kunnen maken. Aan hem draag ik daarom deze scriptie op.

Page 94: In Litore Amnis

90

Page 95: In Litore Amnis

91

Literatuurlijst

Acker Stratingh, G., 1842. Over den ouden loop der A bij Groningen. Groninger Volksalmanak,

51–69.

Arnoldussen, S. en J.P. Mendelts, 2011, Een mesolithische vindplaats te Meerstad onderzocht. In:

R.H. Alma, J.E. van Gangelen, C.J. van Haaften, A. van der Meer, J.P.de Roever, F.A. Veenman

(red.). Hervonden stad 2011. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de

gemeente Groningen. Groningen, pp. 89-96.

Bakker, F.J. 1984, De stad Groningen en de historische stedenatlas. In: F.J. Bakker (red.). Stad in

kaart.Voordrachten gehouden op het congres ‘De historische stadsplattegrond, spiegel van

wens en werkelijkheid’. Groningen, pp. 107-122.

Bakker, F.J. 1988, Bedelorden en begijnen in de stad Groningen tot 1594. In: P.Th.F.M. Boekholt, Y.

Botke, M.G. Buist, A.H. Huussen en J.G. Kossmann-Putto (red). Groninger historische reeks 3.

Assen.

Blok, P.J., J.A. Feith, S. Gratama, J. Reitsma en C.P.L. Rutgers, 1896, Oorkondenboek van Groningen

en Drenthe, Groningen 1896-1899, deel 1 en 2. Groningen.

Boersma, J.W. 1990, De archeologie van protohistorisch Groningen. In: J.W. Boersma, J.F.J. van den

Broek en G.J.D. Offerman (red.). Groningen 1040. Archeologie en oudste geschiedenis van de

stad Groningen. Bedum, pp. 43-66.

Broek, J.F.J. van den, 2007. Groningen, een stad apart. Over het verleden van een eigenzinnige stad

(1000-1600). Dissertatie Rijksuniversiteit Groningen.

Clingenborg, A.E. 1990, De bodem in en rond de stad Groningen. In: J.W. Boersma, J.F.J. van den

Broek en G.J.D. Offerman (red.). Groningen 1040. Archeologie en oudste geschiedenis van de

stad Groningen. Bedum, pp. 17-32.

Deeben, J. en N. Arts 2005, Van jagen op de toendra naar jagen in het bos. Laat-paleolithicum en

vroeg-mesolithicum. In: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens en A. van

Gijn (red.). Nederland in de prehistorie. Amsterdam, pp. 139-156.

Feith, J.A. 1892, Wandelingen door het oude Groningen (III). De straten en hare namen. Groninger

Volksalmanak. pp. 41-73.

Fens, R.L., J.Y. Huis in ’t Veld, J.P. Mendelts, M.J.L.Th. Niekus en A. Ufkes 2010, Jagen, wonen en

begraven op de flank van de Hondsrug (Gr.). In: Maring-van der Pers (red). Paleo-aktueel 21.

Groningen, pp. 39-46.

Gans, W. 1981, The Drentsche Aa valley system. A study in quarternary geology. Amsterdam.

Page 96: In Litore Amnis

92

Giffen, A.E. van en H. Praamstra, 1962. Bijdrage tot de geschiedenis van de stad Groningen binnen de

Diepen (I). Groningse Volksalmanak, pp. 68–154.

Giffen, A.E. van en H. Praamstra, 1966. Bijdrage tot de geschiedenis van de stad Groningen

binnen die diepen (II). Groninger Volksalmanak, pp. 109-194.

Groenendijk, H.A. 2008, Groningen in de prehistorie. In: M.G.J. Duijvendak, H. Feenstra, M. Hillenga

en C.G. Santing (red.). Geschiedenis van Groningen. Deel 1, prehistorie – middeleeuwen,

pp. 23-99.

Havinga, B. & A. Ufkes, 1994. De opgraving aan de Reitemakersrijge te Groningen. Paleo-aktueel 5,

130–133.

Hielkema, J.B. 2005, Een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van een

bureauonderzoek en een proefsleuf aan het Hoge der Aa, te Groningen (Gr.). ARC-

Rapporten2004-57.

Hielkema, J.B. en S.J. Tuinstra, 2007, Een archeologische begeleiding bij het plaatsen van

afvalcontainers in de binnenstad en de Hortusbuurt te Groningen (Gr.).

ARC-Rapporten 2005-128.

Huis in ’t Veld, J.Y. 2008, Twintig eeuwen stadsontwikkeling in beeld. Een opgraving aan de

Lutkenieuwstraat. Stadse fratsen10.

Kenemans, M. 1997, Graven op de Grote Markt. In: H.W.W. van Loenen, R.H. Alma, C.J. van Haaften,

G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden stad 1997. Jaarboek voor archeologie,

bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Heerenveen/Leeuwarden, pp. 45-54.

Kortekaas, G.L.G.A. 1988, De ruimtelijke ordening en stadsontwikkeling van middeleeuws Groningen.

Doctoraalscriptie, BAI.

Kortekaas, G.L.G.A. 1990, De prehistorie van Groningen. In: J.W. Boersma, J.F.J. van den

Broek en G.J.D. Offerman (red.). Groningen 1040. Archeologie en oudste geschiedenis van de

stad Groningen. Bedum, pp. 33-42.

Kortekaas, G.L.G.A., A. Mennens, B. Havinga, K. Helfrich, R. Koning en M. Staal 1992, Graven aan de

rand van Groningen (Gr.). In: Paleo aktueel 3.

Kortekaas, G.L.G.A. en H.T. Waterbolk 1992, De opgraving. In: P.H. Broekhuizen, H. Van Gangelen, K.

Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas, R.H. Alma en H.T. Waterbolk (red.). Van boerenerf tot

bibliotheek. Historisch, bouwhistorisch en archeologisch onderzoek van het voormalig

Wolters-Noordhoff-Complex te Groningen. Groningen, pp. 181-234.

Kortekaas, G.L.G.A. en D. Stapert, 1993, Een jong-paleolithische vuursteenconcentratie in de stad

Groningen. In: Westerheem 17, pp. 217-229.

Page 97: In Litore Amnis

93

Kortkekaas, G.L.G.A. 1996, Archeologie in 1995. In: H.W.W. van Loenen, R.H. Alma, C.J. van Haaften,

G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden stad 1997. Jaarboek voor archeologie,

bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Heerenveen/Leeuwarden, pp. 8-18

Kortekaas, G.L.G.A. 1997, Archeologie in 1996. In: H.W.W. van Loenen, R.H. Alma, C.J. van Haaften,

G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden stad 1997. Jaarboek voor archeologie,

bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Heerenveen/Leeuwarden, pp. 7-18.

Kortekaas, G.L.G.A. 1998, Archeologie in 1997. In: H.W.W. van Loenen, R.H. Alma, C.J. van Haaften, K.

Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden stad 1998. Jaarboek voor

archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen.

Heerenveen/Leeuwarden, pp. 5-18.

Kortekaas, G.L.G.A. 1999, Archeologie in 1998. In: J.A.N. Leutscher-Bosker, R.H. Alma, C.J. van

Haaften, K. Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden stad 1999. Jaarboek

voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen.

Heerenveen/Leeuwarden, pp. 7-26.

Kortekaas , G.L.G.A. en H.T. Waterbolk, 1999, Op zoek naar wat er aan het Roode Weeshuis

voorafging. In: P. Holthuis. Roode wezen in Groningen. Het Roode- of Burgerweeshuis

Groningen (15-99-1999). Noordbroek, pp. 19-44.

Kortekaas, G.L.G.A. 2000, Archeologie in 1999. In: J.A.N. Leutscher-Bosker, R.H. Alma, C.J. van

Haaften, K. Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden stad 2000. Jaarboek

voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Heerenveen, pp. 4-

24.

Kortekaas, G.L.G.A. 2001, Archeologie in 2000. In: J.A.N. Leutscher-Bosker, R.H. Alma, C.J. van

Haaften, K. Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden stad 2001. Jaarboek

voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Leens, pp. 4-22.

Kortekaas, G.L.G.A. 2002, Archeologie in 2001. In: J.A.N. Leutscher-Bosker, R.H. Alma, C.J. van

Haaften, K. Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden stad 2002. Jaarboek

voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Leens, pp. 4-28.

Kortekaas, G.L.G.A. 2003, Archeologie in 2002. In: J.A.N. Leutscher-Bosker, R.H. Alma, C.J. van

Haaften, K. Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden stad 2003. Jaarboek

voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Leens, pp. 7-32.

Kortekaas, G.L.G.A. en K. Helfrich 2004, Archeologie in 2003. In: J.A.N. Leutscher-Bosker, R.H. Alma,

C.J. van Haaften, K. Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden stad 2004.

Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen.

Groningen, pp. 6-28.

Page 98: In Litore Amnis

94

Kortekaas, G.L.G.A. 2005, Archeologie in 2004. In: J.A.N. Leutscher-Bosker, R.H. Alma, J.E. van

Gangelen, C.J. van Haaften, K. Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden

stad 2005. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente

Groningen. Groningen, pp. 6-36.

Kortekaas, G.L.G.A., M. Daleman, J.Y. Huis in ’t Veld en A.R. Wieringa 2006, Archeologie in 2005. In:

J.A.N. Leutscher-Bosker, R.H. Alma, C.J. van Haaften, K. Helfrich, G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de

Roever (red.). Hervonden stad 2006. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie

in de gemeente Groningen. Groningen, pp. 6-26.

Kortekaas G.L.G.A., K. Helfrich, J.Y. Huis in ’t Veld en A.R. Wieringa 2008, Archeologie in 2007. In:

J.A.N. Leutscher-Bosker, R.H. Alma, C.J., J.E. van Gangelen, C.J. van Haaften, J.P.de Roever,

F.A. Veenman (red.). Hervonden stad 2008. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en

restauratie in de gemeente Groningen. Groningen, pp. 6-59.

Koeman, C. 1994, Gewestkaarten van de Nederlanden door Jacob van Deventer. Met een picturale

weergave van kerken en kloosters. Alphen aan de Rijn.

Koeman, C. en P.C.J. van der Krogt 2010, Koeman's Atlantes neerlandici. Vol. IV. Utrecht

pp. 35-41.

Kruisman, R.F. 2011, Voorlopige resultaten van de opgraving aan de Hoge der A 3 en 4 in de stad

Groningen. Stageverslag RuG.

Lanting, J.N. 1990, De ouderdom van de houten gebouwen onder de St.-Walburg en Martinikerk. In:

J.W. Boersma, J.F.J. van den Broek en G.J.D. Offerman (red.). Groningen 1040. Archeologie en

oudste geschiedenis van de stad Groningen. Bedum, pp. 155-174.

Veenman, F.A. 2011, Archeologie in 2010. In: R.H. Alma, J.E. van Gangelen, C.J. van Haaften, A. van

der Meer, J.P.de Roever, F.A. Veenman (red.). Hervonden stad 2011. Jaarboek voor

archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Groningen, pp. 6-32.

Roebroeks, W. en A. van Gijn 2005, Paleolithicum en mesolithicum: inleiding. In: L.P. Louwe

Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens en A. van Gijn (red.). Nederland in de

prehistorie. Amsterdam, pp. 77-92.

Nip, R.I.A. 1990, De giftbrief van 1040.. In: J.W. Boersma, J.F.J. van den Broek en G.J.D. Offerman

(red.). Groningen 1040. Archeologie en oudste geschiedenis van de stad Groningen. Bedum,

pp. 67-92.

Niekus, M.J.L.Th. 2004, Een kampement van jager-verzamelaars van de Ahrensburg-traditie bij

Hoogkerk. In: J.A.N. Leutscher-Bosker, R.H. Alma, C.J. van Haaften, K. Helfrich, G.L.G.A.

Kortekaas, J.P.de Roever (red.). Hervonden stad 2004. Jaarboek voor archeologie,

bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Groningen, pp. 83-94.

Page 99: In Litore Amnis

95

Noomen, P.N. 1990, Koningsgoed in Groningen. Het domaniale verleden van de stad. In: J.W.

Boersma, J.F.J. van den Broek en G.J.D. Offerman (red.). Groningen 1040. Archeologie en

oudste geschiedenis van de stad Groningen. Bedum, pp. 97-144.

Overdiep, G. 1984, De stadsplattegrond van de stad Groningen door Jacob van Deventer uit

omstreeks 1565. Vorming en vernietiging van een kaartbeeld. Alphen aan de Rijn.

Peeters, C.J.A.C. 1984, Het stadsbeeld verwoord; stadsplattegrond en stadsbeschrijving in de

zestiende en zeventiende eeuw. In: F.J. Bakker (red.). Stad in kaart. Voordrachten gehouden

op het congres ‘De historische stadsplattegrond, spiegel van wens en werkelijkheid’.

Groningen, pp. 39-54.

Pouls, H.C. 1984, Landmeetkundige methoden en instrumenten tot 1800. In: F.J. Bakker (red.). Stad

in kaart. Voordrachten gehouden op het congres ‘De historische stadsplattegrond, spiegel van

wens en werkelijkheid’. Groningen, pp. 13-28.

Reinstra, A. 1997, Hoge der A 18, een ‘behuisinge met de caemer daerachter sijnde een treffelijcke

brouwerije’. In: H.W.W. van Loenen, R.H. Alma, C.J. van Haaften, G.L.G.A. Kortekaas, J.P.de

Roever (red.). Hervonden stad 1997. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie

in de gemeente Groningen. Heerenveen/Leeuwarden, pp. 73-84.

Schuitema Meijer, A.T. 1983, De vogelvluchtkaart van Egbert Haubois in haar weergave van de

burgerlijke bouwkunst. In: L. Boiten en J. van den Broek (red.). De kaart van Egbert Haubois.

Spiegel van wens en werkelijkheid. Alphen aan den Rijn. pp. 95-131.

Schoneveld, J. 1990, De opgravingen aan het Martinikerkhof. In: J.W. Boersma, J.F.J. van den

Broek en G.J.D. Offerman (red.). Groningen 1040. Archeologie en oudste geschiedenis van de

stad Groningen. Bedum, pp. 237-274.

Schroor, M. 2009. Historische atlas van de stad Groningen. Van esdorp tot moderne kennisstad. Zeist.

Spek, Th. 2004, Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie. Deel 1 en 2.

Utrecht

Veen, van der W.K. 1983, Egbert Haubois. Bijdrage tot de kennis van leven en bedrijf van een

zeventiende-eeuwse ingenieur en kaartmaker in Groningerland. Alphen aan de Rijn.

Veenman, F.A. en B.P. Tuin, 2010, Verslag archeologie in 2009. In: R.H. Alma, J.E. van Gangelen, C.J.

van Haaften, A. van der Meer, J.P.de Roever, F.A. Veenman (red.). Hervonden stad 2010.

Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen.

Groningen, pp 6-32.

Vos, P.C., J. Bazelmans, H.J.T. Weerts en M.J. van der Meulen (red). Atlas van Nederland in het

Holoceen. Landschap en bewoning vanaf de laatste ijstijd tot nu. Amsterdam.

Page 100: In Litore Amnis

96

Wieringa, A.R. 2006, Een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van

boringen aan de Reitemakersrijge 2 t/m 8 te Groningen (Gr.). ARC-Rapporten 2006-110.

Wieringa, A.R. 2007, Een archeologische begeleiding bij rioolsaneringen in de Haddingestraat en de

Herebinnensingel te Groningen (Gr.). ARC-Publicaties 169.

Wieringa, A.R. en M.J.M. De Wit, 2009, Archeologische begeleiding bij het plaatsen van

ondergrondse afvalcontainers in de binnenstad van Groningen. ARC-Publicaties 198.

Wieringa, A.R. 2011, Archeologische begeleiding, ‘protocol opgraven’ bij het planten van bomen in

de binnenstad van Groningen (Gr). ARC-Rapporten 2010-252.

Zimmerman, J.A. 2007, Textiel in context. Een analyse van archeologische textielvondsten uit 16e-

eeuws Groningen. Groningen.

Page 101: In Litore Amnis

Bijlage 1.1 Overzichtskaart van de in dit onderzoek aangehaalde straatnamen

1 A-kerkhof 19 Kleine Kromme Elleboog 37 Turftorenstraat

2 Akerkstraat 20 Koude Gat 38 Tussen Beide Markten

3 Astraat 21 Lissabonstraat 39 Uurwerkersgang

4 Brugstraat 22 Lutkenieuwstraat 40 Vierde Drift

5 De Laan 23 Munnekeholm 41 Vijfde Drift

6 Dwarsstraat 24 Museumstraat 42 Vishoek

7 Folkingedwarsstraat 25 Nieuwstad 43 Vismarkt

8 Folkingestraat 26 Oude Kijk in ’t Jatstraat 44 Visserstraat

9 Grote Kromme Elleboog 27 Pelsterdwarsstraat 45 Westerbinnensingel

10 Haddingedwarsstraat 28 Pelsterstraat 46 Westerhavenstraat

11 Haddingestraat 29 Pottenbakkersrijge 47 Westersingel

12 Herestraat 30 Reitemakersrijge 48 Zuiderdiep

13 Hoekstraat 31 Schoolholm 49 Zuiderkuipen

14 Hoge der A 32 Schuitemakersstraat

15 Jonkerstraat 33 Sledemennerstraat

16 Kleine der A 34 Speldemakersgang

17 Kleine Folkinestraat 35 Stoeldraaierstraat

18 Kleine Haddingestraat 36 Torenstraat

01

02

03

04

05

06

07

08

09

10

11

12

13

14 14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

25

25

22

28

27

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

42

43

44

40 40 47

48

49

N

Page 102: In Litore Amnis
Page 103: In Litore Amnis

Bijlage 1.2 Afkortingen van oorkondenregisters

ahs Archief van het Armhuiszittend convent

bdk Archief van de broederschap der kalenden te Groningen

haf Huisarchief Farmsum

kfh Archief van het Klerken- of Fraterhuis te Groningen

kla Archieven van kloosters in de provincie Groningen.

ogd Oorkondenboek van Groningen en Drenthe

Page 104: In Litore Amnis
Page 105: In Litore Amnis

Bijlage 1.3 Overzichtstabel van de tot op heden verrichte archeologische

onderzoeken binnen het onderzoeksgebied

Page 106: In Litore Amnis
Page 107: In Litore Amnis

Tabel2

Code Straatnaam Huisnummer(s) Jaar Archis Wa Be Bo Pr Op Publicatie Locatie Aanleiding Opmerkingen

AH01 A-kerkhof 06 (t.h.v.) 2004 6814 + ARC rapporten 2005-128/Hervonden stad 2005

MM Afvalcontainer Vroeg 19e eeuwse afwateringsgoot

AH02 A-kerkhof 12 2005 13038 + Hervonden stad 2006 MM Verbouwing

AH03 A-kerkhof 20-22 1983 - + MM Rioolsanering

AH04 A-kerkhof 35 (t.h.v.) 2003 - + Hervonden stad 2004 MM Boomplantgat Vondst vermoedelijke beerput/zie ook ARC rapport 2010-252

AH05 A-kerkhof 5 1948 - + GIA Nieuwbouw Tot op dekzand/keileem

AH06 A-kerkhof A-kerk 1988 - GIA - Alleen opmerking dat 5 dozen met menselijk botmateriaal in Nuis liggen

AH07 A-kerkhof A-kerk 1950 - + GIA Nieuwbouw Opgraving i.v.m. bouw categesatiezaaltje/resten absis romaanse kerk/zie ook 1969

AH08 A-kerkhof A-kerk 1969 - + GIA - Grondradaronderzoek A-kerk

AH09 A-kerkhof A-kerk 1977 - + GIA - Foto's opgravingstekening en profiel (2) van ROB/o.a. resten afgebroken deel kerk +-1700

AH10 A-kerkhof Kerkhof 2010 43511 + ARC rapport 2010-252 MM Boomplantgat geen begravingen in situ gevonden

AH11 A-kerkhof Kerkhof 2009 35245 + ARC rapport 2010-252 MM Boomplantgat

AK01 Akerkstraat 22 1997 - + MM -

AK02 Akerkstraat 23 1990 518 + MM Nieuwbouw

BR01 Brugstraat Gehele lengte 2009 35627 + Hervonden stad 2010 MM Rioolsanering Zie ook Archis 34271 en 35919

BR02 Brugstraat 07 1996 - + Hervonden stad 1997 MM Verbouwing ME paalgaten, kuilen en greppel door dunne natuurlijke afzetting van de A heen gegraven: ligt op ongestooord dekzand

BR03 Brugstraat 17 1988 550 + MM Verdieping kelder

BR04 Brugstraat 24-26 1986/1987 - + MM - Overzicht grondlagen boring in dagrapport

BR05 Brugstraat Gehele lengte 2009 34271 + Hervonden stad 2010 MM Rioolsanering Korte vermelding/deel van groter geheel, ook Akerkhof WZ, Munnekeholm en en deel Reitemakersrijge/zie ook Archis 35627 en 35919

BR06 Brugstraat A-brug 2009 35919 + Hervonden stad 2010 MM Renovatie brug Renovatie A-brug/vondst palen brug 11e eeuw/zie ook Archis 35627 en 34271

DL01 De Laan Gehele lengte 1984 - + MM Rioolsanering

DL02 De Laan WZ 1984 - + MM Nieuwbouw Verwijdering fundamenten gesloopte panden

DL03 De Laan WZ 1981 - + GIA Nieuwbouw Op achtererven van Hoge der A 19-21/Verslag overleg betrokken partijen. Gesproken over de mogelijke aanleg van een sleuf, hiervan verder geen verslag gevonden

DL04 De Laan Harmonieterrein 1986 - + MM/GIA Nieuwbouw Meerdere sloten en kuilen in dekzand

DL05 De Laan Harmonieterrein 2010 43514 + ARC rapport 2010-252 MM Boomplantgat

DS01 Dwarsstraat Gehele lengte 1985 - + MM - Mogelijk deel Menrediep/Hierbij hoort ook een boring t.h.v. Lage der A 12 en enkele in de Sledemenstraat t.h.v. nrs 26-28

FD01 Folkingedwarsstraat 09-11 1983 - + MM Nieuwbouw N.a.v. sloop

FD02 Folkingedwarsstraat 09? 1987 - + MM - Op erf achter nr 9?

FS01 Folkingestraat 04-10 1985 - + MM Nieuwbouw

FS02 Folkingestraat 31 2000 - + MM Nieuwbouw In bouwput voormalig cafe “De Schatgraver”/Dagrapport in map gedateerd als 2001

FS03 Folkingestraat 31-Vismarkt ZZ 1984 - + MM/GIA Rioolsanering Materiaal (bot) in Nuis (opslag deel GIA)

FS04 Folkingestraat 37-39 1995 582 + Hervonden stad 1996 + 1997 MM Nieuwbouw Artikelen in Hervondenstad gaan resp. over aardewerk en munten/o.a. paal- en afvalkuilen uit 11e eeuw

FS05 Folkingestraat 63-69 2003 - + Hervonden stad 2004 MM Nieuwbouw Binnensloot stadswal

FS06 Folkingestraat 33 1985 - + MM Nieuwbouw

GE01 Gr Kromme Elleboog Gehele lengte 1990 529 + MM Rioolsanering Hierbij hoort ook Stoeldraaierstraat+Kleine Kromme Elleboog

GE02 Gr Kromme Elleboog ? 1971 - GIA - In database 'vondstcomplexen': Alleen opmerking dat 1 doos met bot en leer in Nuis staat.

GH01 Gasthuisstraatje 02 1998 - + Hervonden stad 1999 MM Verwijdering oilietank

Grijze klei van de A/Zie andere rioolwerkzaamheden Hoge der A/Incl. klein overzichtskaartje

HA01 Hoge der A 01b-15 2003 - + Hervonden stad 2004 MM Rioolsanering

HA02 Hoge der A 03-04 2010 43731 + + MM Nieuwbouw Vondst palen en paalgaten van meerdere boerderijen VME/ME/mogelijk resten ommuurd terrein of deels bakstenen gebouw

HA03 Hoge der A 09 1998 2047 + + Hervonden stad 1999 MM Verdieping kelder Boringen en kleine opgraving/sporen gebouw en waterkuil uit 11e/12e eeuw

HA04 Hoge der A 13 1987 - + + MM Verdieping kelder

HA05 Hoge der A 18 1997 1677 + Hervonden stad 1997 MM Verdieping kelder Inpandig/sporen VME/resten gebouw uit +-1100 n. Chr.

HA06 Hoge der A 20 1985 - + MM x

HA07 Hoge der A 31 ( t.h.v.) 2006/2007 1729 + ARC rapporten 2009-198/Hervonden stad 2008

MM Afvalcontainer Mogelijk resten stadsmuur

HA08 Hoge der A 32 1988 - + MM - Boringen en profielen (geen tekening, wel situatieschetsen aanwezig)

Page 108: In Litore Amnis

Tabel2

Code Straatnaam Huisnummer(s) Jaar Archis Wa Be Bo Pr Op Publicatie Locatie Aanleiding Opmerkingen

HA09 Hoge der A 32 (t.h.v.) 2004 6140 + ARC rapporten 2004-57/Hervonden stad 2005

MM - Opvullingslagen/resten stadsmuur (uitbraaksleuf)

HD01 Haddingedwarsstraat Gehele lengte 1984 - + MM Rioolsanering Twee profielen en een waarneming/kleine situatieschets/esdek?

HS01 Haddingestraat Gehele lengte 2005 13778 + Hervonden stad 2006 MM Rioolsanering Rioolsanering/stadswal,gracht en achterpad 11e eeuw, wegverharding vanaf 11e eeuw/Hierbij hoort ook de Kleine Haddingestraat

HS02 Haddingestraat 07 (t.h.v.) 2006/2007 1715 + Hervonden stad 2008/ARC rapporten 2009-198

MM Afvalcontainer Zie ook Archis 13778

HS03 Haddingestraat 20 1985 - + MM x

HS04 Haddingestraat 24 1985 - + MM x

HS05 Haddingestraat 35 1997 1996 + Hervonden stad 1998 MM x Esdek met daarin YT aardewerk/sporen van 12e/13e eeuwse bebouwing

HS06 Haddingestraat 34 1985 - MM x

KA01 Kleine der A 05 ( t.h.v.) 2006/2007 1727 + ARC rapporten 2009-198/Hervonden stad 2008

MM Afvalcontainer Natuurlijke klei van de A

KE01 Kl Kromme Elleboog 04 1985 - + + MM - Als aantekeningen aanwezig in archiefkast, map Kleine Kromme Elleboog

KE02 Kl Kromme Elleboog 07 1986 - + MM/GIA Nieuwbouw

KH01 Kl Haddingestraat 12 1983 - + MM/GIA Nieuwbouw Stadswal?/proefsleuf en vlak

KP01 Kuipersplaats 28 1994 - MM Nieuwbouw

LA01 Lage der A 05 1986 - + MM -

LA02 Lage der A 12 ( t.h.v.) 2005 15167 ARC rapporten 2005-128 MM Afvalcontainer Houten kade anker, vermoedelijk van oudere beschoeiing Lage der A

LN01 Lutkenieuwstraat 13 2005 12032 + Stadse fratsen 10/Hervonden stad 2006+2008

MM Nieuwbouw Pijlpunt LNeo of VBT/akker+boerderij Romeinse ijzertijd/oriëntatie al vroeg gelijk met de huidige

MH01 Munnikeholm 20 1985 - + MM -

MH02 Munnikeholm 03 1985 - + MM -

MS01 Museumstraat 08 1983 - + MM Nieuwbouw

NS01 Nieuwstad 12 (t.h.v.) 2004 6815 + Hervonden stad 2005 MM Afvalcontainer Greppel VME?/Bestrating 12e eeuw/resten gebouw van Pelster gasthuis LME

NS02 Nieuwstad 27-31 1999 - + Hervonden stad 2000 MM Nieuwbouw Enkele lemen vloertjes

NS03 Nieuwstad 36 1987 548 + + MM Nieuwbouw LME stookplaatsje aan kant Nieuwstad

NS04 Nieuwstad 12 (t.h.v.) 2008/2009 - MM Urilift Locatie ten noordoosten van de afvalcontainer (Archis 6815)

NS05 Nieuwstad Gehele lengte 2000 - + Hervonden stad 2001 MM Rioolsanering Zie ook Nieuwstad-Pelst 1992/richting Folkingestraat esdek, ongestoorde grond met erop VME materiaal, insteek sloot/ook de gehele Torenstraat hoort hierbij

OJ01 Oude Kijk in t Jatstraat

02-27 1988 - + MM/GIA Rioolsanering Onderzoek loopt naar noorden richting Hoekstraat

OJ02 Oude Kijk in t Jatstraat

18 1983 - + MM - 1 boring

PD01 Pelsterdwarsstraat NZ 2006/2007 1714 + ARC rapporten 2009-198/Hervonden stad 2008

MM Afvalcontainer Esdek +- 80cm/Achter Vismarkt 26-28

PR01 Pottebakkersrijge 21 (t.h.v.) 2005 15276 + ARC rapporten 2005-128 / Hervonden stad 2005

MM Afvalcontainer Recente kademuur/zie ook Harsema 1986

PR02 Pottebakkersrijge 15-16 1988 - + MM - Op achtererf

PR03 Pottebakkersrijge 02-06 + 17-21 2010 39904 + MM Kadeherstel Begeleiding kadeherstel/ingravingen kademuren NT

RR01 Reitemakersrijge 13 (t.h.v.) 1995 509/514 + Hervonden stad 1996 MM Nieuwbouw Voorbereiding voor onderzoek 1996/Middenop de straat

RR02 Reitemakersrijge 02-08 2006 20345 + ARC rapporten 2006-110/Hervonden stad 2008

MM - Steigeraarde 2m dik/antropogene gelaagdheid min. 2m -MV

RR03 Reitemakersrijge 17-22 1993 515 + Hervonden stad 2003 MM Nieuwbouw Profieltekening in dagrapport 29-7/korte resultaten op 26-8/+Schuitemstr. 8-16

RR04 Reitemakersrijge 13 (t.h.v.) 1996 509/514 + Hervonden stad 1997 MM Nieuwbouw Bouw parkeerkelder op plek oude gracht/zie ook Hervonden stad 1996

RR05 Reitemakersrijge NZ 1976 - + GIA - Vondst delen oude kade, tekening t.h.v. hoek Reitemakersrijge-Kleine der A/Nabij oude PTT gebouw

SD01 Stoeldraaierstraat 29-35 2006/2007 1733 + ARC rapporten 2009-198/Hervonden stad 2008

MM Afvalcontainer Twee wegdekken, deel karrespoor, esdek en rest van natuurlijke bodem

SD02 Stoeldraaierstraat 29-35 2009 33688 ARC rapport 2010-252 MM Boomplantgat

SD03 Stoeldraaierstraat OZ 1953 - + GIA Nieuwbouw Precieze locatie onbekend. Alleen hoogte vaste grond genoteerd

SG01 Speldemakersgang Gehele lengte 1985 - + MM - Eén boring van boorraai op Lage der A t.h.v. nr19

Page 109: In Litore Amnis

Tabel2

Code Straatnaam Huisnummer(s) Jaar Archis Wa Be Bo Pr Op Publicatie Locatie Aanleiding Opmerkingen

SH01 Schoolholm 10-12 1991 532 + MM Nieuwbouw

SH02 Schoolholm 19-23 1985 - + MM/GIA Nieuwbouw

SH03 Schoolholm 23 1983 - + MM Nieuwbouw Zes boringen op perceel (na sloop Michaelschool?)/nr 23?

SH04 Schoolholm 42-53 1983 - + MM Rioolsanering

SH05 Schoolholm 19-21 1946 - + GIA - Gevonden scherven LME B en NT. Opgegraven tot op natuurlijke ondergrond: hierop een dikke laag schone klei!!! Doos materiaal in Nuis (uit database 'vondstcomplex')

SH06 Schoolholm 25-29 1986 538 + MM Nieuwbouw

SM01 Sledemennerstraat 48 1984 - + MM Nieuwbouw Onvoltooide proefsleuf

SM02 Sledemennerstraat 18 (t.h.v.) 1986 - + MM Nieuwbouw

SM03 Sledemennerstraat 26 (t.h.v.) 1981 - + GIA Aanleg speelplaats

Meerdere documenten waaronder artikelen uit de krant, een voorlopig verslag en tekeningen over de vondst van het Menrediep/Hoek Dwarsstraat, tegenwoordig speelplaats

SM04 Sledemennerstraat OZ 1986 - + MM/GIA Nieuwbouw

SS01 Schuitemakerstraat Gehele lengte 1984 - + MM Rioolsanering Niet alle waarnemingen in dagrapport zijn voorzien van een huisnummer

SS02 Schuitemakerstraat 03 2000 - Hervonden stad 2001 MM Nieuwbouw Natuurlijke rivierafzetting Aa, beschoeiing 11/12e eeuw, fundering vakwerkhuis 13e eeuw, bouwsporen ME

SS03 Schuitemakerstraat 01 (t.h.v.) 2006/2007 1726 + ARC rapporten 2009-198/Hervonden stad 2008

MM Afvalcontainer Fundering kloostermoppen

TT01 Turftorenstraat Gehele lengte 1984 - + MM Rioolsanering Ook twee boringen op Hoge der A t.h.v. nr 15-16

TT02 Turftorenstraat 38 (t.h.v.) 2006/2007 1728 + ARC rapporten 2009-198/Hervonden stad 2008

MM Afvalcontainer Vloeren, oudste VME, daaronder mestkkuilen, mog oude BV, mogelijk beekafzetting

VD01 Vijfde Drift Gehele lengte 1990 524 + MM Rioolsanering

VH01 Vishoek Gehele lengte 1993 - + MM Rioolsanering Aansluitend Visserstraat t.h.v. 61

VM01 Vismarkt 46-48 1993 519 + MM Bestrating

VM02 Vismarkt 41 1949 - + GIA Nieuwbouw Tonput en aw uit LME(A)? Profielen getekend

WB01 Westerbinnensingel Astraat 7 (t.h.v.) 2002 - + Hervonden stad 2003 MM Rioolsanering A-poort 15e eeuw/ dgr bl klei zoals bij hoek Westerbinnensingel-Verl Visserstr (zie ook boringen Sledemennerstraat!)

WB02 Westerbinnensingel 48 (t.h.v.) 2001 - + Hervonden stad 2002 MM Glasvezelsleuf Drie horizontale eikenhouten balken +- 1530 AD

WB03 Westerbinnensingel 48 (t.h.v.) 2006 15720 + ARC rapporten 2005-128 / Hervonden stad 2006

MM Afvalcontainer Grondanker/wordt in dagrapport verwezen naar tek in tekkast onder Westbs 48/balkencontr. 16e E onderdeel van de oude stadsomwalling (Kranepoort)

WB04 Westerbinnensingel 30-32 1986 - + MM - Eén boring in achtertuin

WB05 Westerbinnensingel Gehele lengte 2002 3674 + MM Rioolsanering Mogelijk deel vestingwal

WH01 Westerhavenstraat 02 (t.h.v.) 2005 15277 + ARC rapporten 2005-128 MM Afvalcontainer Stadsgracht NT

WH02 Westerhavenstraat 22 2002 - + MM Verkennend Klein profiel afgestoken/onderzoek verhoogde tuin huis/opgebrachte klei met daarop humeuse kleilagen met puin

WH03 Westerhavenstraat 40 (t.h.v.) 2005 15270 + ARC rapporten 2005-128 MM Afvalcontainer Verdedigingswal NT/Tegenover Westerhavenstraat 47

ZD01 Ged. Zuiderdiep 113 1976 - + GIA Nieuwbouw Door te lage verwachtingen geen verdere opgravingen verricht/hoek Schoolholm-Torenstraat

ZD02 Ged. Zuiderdiep 158 1982 - + GIA Nieuwbouw In de profielen delen van de Kleine Aa (?) aangetroffen/Locatie Academie Minerva

ZD03 Ged. Zuiderdiep 95-97 1967 - + GIA Nieuwbouw Grachten uit periode I en III aangetroffen

ZK01 Zuiderkuipen 9-16 1987 537 + MM/GIA Nieuwbouw

Page 110: In Litore Amnis
Page 111: In Litore Amnis

Bijlage 1.4 Overzichtskaart van de locaties waar archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden

N

Page 112: In Litore Amnis

Bijlage 6.1 Reconstructie van de verdedigingswerken van de stad Groningen aan

de hand van cartografisch-, historisch- en archeologisch onderzoek

Vroegste stadswal

Stadsmuur en gracht

Menrediep

Verdedigingswal en gracht Bourgondische uitleg

Stadspoort

N

Page 113: In Litore Amnis
Page 114: In Litore Amnis

Bijlage 7.1 Overzicht boorraaien westzijde A

Page 115: In Litore Amnis

N

Page 116: In Litore Amnis

Bijlage 7.2 Overzicht boorraaien Hoge der A

Page 117: In Litore Amnis

N

Page 118: In Litore Amnis

Bijlage 7.3 Overzicht boorraaien Reitemakersrijge-Schuitemakersstraat-Brugstraat

Page 119: In Litore Amnis

N