ivo opwaterfase oranjesluizen en ijmeer

28
Vooronderzoek AVO Sluizen NZK IVO opwaterfase Oranjesluizen en IJmeer rapport 3537

Upload: others

Post on 05-Dec-2021

1 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

AD C ArcheoProjecten is een onderdeel van het Archeologisch Diensten Centru m

Vooronderzoek AVO Sluizen NZKIVO opwaterfase Oranjesluizen en IJmeer

rapport 3537

Vooronderzoek AVO Sluizen NZK, IVO opwaterfase Oranjesluizen en IJmeer

Sonar en multibeamonderzoek van de waterbodem

K. Van Campenhout en W.B. Waldus

Colofon ADC Rapport 3537 Versie: Definitief

Vooronderzoek AVO Sluizen NZK, IVO opwaterfase Oranjesluizen en IJmeer

Auteurs: K. Van Campenhout en W.B. Waldus In opdracht van: T&A Survey Foto’s en tekeningen: ADC ArcheoProjecten

© ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, december 2013 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. ADC ArcheoProjecten aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Autorisatie: H.M. van der Velde

ISSN 1875-1067

ADC-ArcheoProjecten Postbus 1513 3800 BM Amersfoort Tel 033-299 81 81 Fax 033-299 81 80 Email [email protected]

Inhoudsopgave

Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied 4 Samenvatting 5 1 Inleiding 7 2 Doelstelling en onderzoeksvragen 8 3 Methoden en technieken 8 3.1 Geofysische opnamen 8 3.2 Uitwerking en interpretatie 9 4 Resultaten 10 4.1 Algemeen 10 4.2 Categorie 1 11 4.3 Categorie 2 19 4.4 Categorie 4 20 5 Conclusies 20 6 Advies 21 Literatuur 23 Lijst van afbeeldingen en tabellen 23 Bijlage 1 Verklarende woordenlijst en afkortingen 24 Bijlage 2. Overzicht anomalieën per categorie 26

Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied

Provincie: Noord-Holland Gemeente: Amsterdam Plaats: Amsterdam Toponiem: Oranjesluizen en IJmeer Kaartblad: 25G Coördinaten: Zie bijlage 1

Projectleider: W.B. Waldus Bevoegde overheid: BMA Amsterdam ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIS-code): ADC-projectcode: 58974

Complex en ABR codering: NVT Periode(n): NVT KNA versie: KNA Waterbodems 3.1 Huidig watergebruik: Scheepvaart, recreatie, regenwaterafvoer Waterkundige omstandigheden: Zoet water, waterdiepte 3 meter, weinig stroming Waterbeheerder: Rijkswaterstaat Uitvoering van het veldwerk: Geofysische opnamen: 8 november 2013 E-depotlink: http://persistent-identifier.nl/?identifier=urn:nbn:nl:ui:13-v3ji-q5 Beheer en plaats documentatie: ADC, Gemeentelijk depot

Tabel 1 Archeologische perioden Periode Tijd in jaren Nieuwe tijd 1500 na Chr. - heden Late-Middeleeuwen 1050 na Chr. - 1500 na Chr. Vroege-Middeleeuwen 450 na Chr. - 1050 na Chr. Romeinse tijd 12 Voor Chr. - 450 na Chr. IJzertijd 800 voor Chr. - 12 voor Chr. Bronstijd 2000 voor Chr. - 800 voor Chr. Neolithicum (Nieuwe Steentijd) 5300 voor Chr. - 2000 voor Chr. Mesolithicum (Midden Steentijd) 8800 voor Chr. - 4900 voor Chr. Paleolithicum (Oude Steentijd) 300.000 voor Chr. - 8800 voor Chr.

5

Samenvatting

In opdracht van T&A survey heeft ADC Maritiem in samenwerking met Baars CIPRO een Inventariserend Veldonderzoek Opwaterfase bij de Oranjesluizen en het IJmeer (gemeente Amsterdam). Dit onderzoek was noodzakelijk in verband met voorgenomen baggerwerkzaamheden in de vaargeul. Door middel van bureauonderzoek is vastgesteld dat voor dit gebied een specifieke archeologische verwachting geldt voor scheepvaartgerelateerde vondsten en verdronken landschappen.1 De baggerwerkzaamheden kunnen eventueel in het plangebied (afbeelding 1) aanwezige archeologische resten aantasten. Het plangebied is ingedeeld in drie zones: M23 - M27 – M28. Het vooronderzoek vindt plaats in het kader van het project AVO sluizen van Rijkswaterstaat en omvat naast de Oranjesluizen ook de sluizen bij IJmuiden. De in IJmuiden te baggeren gebieden zijn in de 19e eeuw aangelegd (uitgegraven). Voor deze gebieden (M04 en M22) geldt geen archeologische verwachting en blijven dan ook buiten beschouwing in het archeologische vooronderzoek. De zones M23, M27 en M28 zijn opgenomen met side scan sonar en multibeam. Deze gegevens zijn geanalyseerd op het voorkomen van anomalieën: (antropogene) afwijkingen in de bodemstructuur.

De anomalieën zijn ingedeeld in de volgende categorieën:

1. Structuur / object met archeologische verwachting 2. Baggerobstakel 3. Natuurlijk fenomeen 4. Bodemverstoring antropogeen Het onderzoek heeft in totaal zeven locaties opgeleverd met een archeologische verwachting. Het betreft drie palenclusters en vier zones waarvan de aard niet duidelijk is. Mogelijk betreft het scheepvaart gerelateerde objecten.

Voor alle anomalieën met een archeologische verwachting wordt in principe een vervolgonderzoek conform de KNA waterbodems 3.1 geadviseerd: IVO Onderwater (duikinspecties). Daarbij moet worden opgemerkt dat vijf van de zeven locaties buiten de te baggeren vaargeul liggen (afbeelding 15). Locatie 1.4 (deels) en 1.7 bevinden zich binnen de verstoringgrens. Over het algemeen wordt een buffer van 50 meter buiten de geplande verstoring gehanteerd als verstoringgrens bij een ingreep in een waterbodem. In overleg met de opdrachtgever en de bevoegde overheid zal bepaald moeten worden in hoeverre de voorgenomen baggerwerkzaamheden daadwerkelijk een bedreiging vormen voor deze locaties.

Voor wat betreft de anomalieën van categorie 2 geldt dat het in het belang is voor de voortgang van de baggerwerkzaamheden en het in te zetten materieel te weten om wat voor objecten het gaat. Vanuit deze optiek zou een selectie van de gerapporteerde anomalieën kunnen worden geïnspecteerd door middel van duikers.

De baggerwerkzaamheden bij IJmuiden kunnen zonder beperking worden uitgevoerd. In geval van het aantreffen van een (vermoedelijke) archeologische vondst dient deze conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) gemeld te worden bij de bevoegde overheid.

1 Gawronski 2011 en 2012.

6

Afbeelding 1. Locatiekaart

7

1 Inleiding

In opdracht van T&A survey heeft ADC Maritiem in samenwerking met Baars CIPRO een Inventariserend Veldonderzoek Opwaterfase bij de Oranjesluizen en het IJmeer (gemeente Amsterdam). Dit onderzoek was noodzakelijk in verband met voorgenomen baggerwerkzaamheden in de vaargeul. Door middel van bureauonderzoek is vastgesteld dat voor dit gebied een specifieke archeologische verwachting geldt voor scheepvaartgerelateerde vondsten en verdronken landschappen.2 De baggerwerkzaamheden kunnen eventueel in het plangebied (afbeelding 1 en 2) aanwezige archeologische resten aantasten. Het plangebied is ingedeeld in drie zones: M23 - M27 – M28. Het vooronderzoek vindt plaats in het kader van het project AVO sluizen van Rijkswaterstaat en omvat naast de Oranjesluizen ook de sluizen bij IJmuiden. De in IJmuiden te baggeren gebieden zijn in de 19e eeuw aangelegd (uitgegraven). Voor deze gebieden (M04 en M22) geldt geen archeologische verwachting en blijven dan ook buiten beschouwing in het archeologische vooronderzoek.

Afbeelding 2. De onderzoeksgebieden

Het onderzoek is uitgevoerd conform het programma van eisen dat door het Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam is goedgekeurd.3 De sonar- en multibeamopnamen zijn op 8 november 2013 verricht door J. Nyst van Baars CIPRO. S. Vos (Baars CIPRO) heeft de ruwe gegevens verwerkt en deze vervolgens in samenwerking met de auteurs van dit rapport geïnterpreteerd.

2 Gawronski 2011 en 2012. 3 PvE: Waldus 2013, autorisatie BMA Amsterdam (Gawronski) dd 7 nov 2013.

8

In deze rapportage zullen eerst de doelstelling en de vraagstelling nader worden omschreven. Vervolgens zal in worden gegaan op de survey, de uitwerking van de sonar- en multibeamdata en de uitgangspunten bij de interpretatie van de gegevens. Daarna komen de resultaten van het onderzoek aan bod. Het rapport sluit af met een conclusie waarin de onderzoeksvragen worden beantwoord en een advies. Als bijlage 1 is een verklarende woordenlijst opgenomen. Bijlage 2 betreft het overzicht van de geïnterpreteerde anomalieën.

2 Doelstelling en onderzoeksvragen

Het onderzoek heeft tot doel het opsporen van archeologische resten in en op de waterbodem, zodat deze in een vroeg stadium van de planvorming kunnen worden beschermd.

• Zijn er op of aan de waterbodem fenomenen waarneembaar? • Zijn deze fenomenen antropogeen of natuurlijk van aard? • Indien deze fenomenen als antropogeen worden geïdentificeerd, om welke classificatie gaat het hier

dan? Hierbij rekening houdend met de hoofdindeling: archeologische objecten, niet geëxplodeerde explosieven (NGE) en baggerobstakels.

• In geval van archeologische objecten, is het mogelijk om een eerste uitspraak te doen over de aard van de archeologische objecten en hier een prioriteit aan te koppelen?

• Indien deze fenomenen als natuurlijk worden geïdentificeerd; om welke natuurlijke fenomenen gaat het hier dan?

• Is het mogelijk om op basis van het akoestische beeld zones met een hoge, middelmatige of lage activiteit van de waterbodem aan te wijzen?

• Wat is de relatie tussen de aangetroffen objecten en het reliëf van de waterbodem? Kunnen aan de hand van deze relatie risicovolle locaties selectief gemarkeerd worden?

• Indien geen akoestische fenomenen worden waargenomen, zijn er dan aanwijzingen dat dit het gevolg is van de eroderende werking, van sedimentatie of van menselijk handelen?

• Op welke wijze kan archeologische begeleiding van de bodemverstorende werkzaamheden worden ingericht?

3 Methoden en technieken

3.1 Geofysische opnamen

De metingen zijn uitgevoerd met het peilvaartuig de ‘Leda’. Het vaartuig is uitgerust met een Geoswath+ multibeam en een edgetech 4125 sidescan. De multibeam is voor aan de boot gemonteerd en de sidescan hangt achter het schip aan een kabel.

Afbeelding 3. De Leda

9

De multibeamopnamen zijn uitgevoerd met een Kongsberg Geoswath Plus, een interferometrische multibeam. De Geoswath Plus maakt gebruik van 2 transducers (250 KHz) die op een frame (V-plate) gemonteerd zijn. Op het frame zijn tevens een Octans 100 motionsensor, een Valeport sound velocity probe en een Valeport 500 Khz echolood gemonteerd. Voor de plaatsbepaling is gebruik gemaakt van een Septentrio 06-GPS met een nauwkeurigheid van 2 centimeter in de x,y en z-richting. De GPS worden regelmatig gecontroleerd aan de hand van bekende NAP punten. De GPS coördinatoren worden naar RD-NAP coördinaten omgezet. Hiervoor worden de coördinaattransformaties van 2008 gebruikt. De multibeam wordt twee-maandelijks gekalibreerd en gevalideerd bij de grote zeesluis van IJmuiden. Voor de calibratie worden een aantal specifieke surveylijnen gevaren waarmee de instellingen voor de multibeam worden gecontroleerd. De multibeam wordt gevalideerd door de sluisdrempel bij de grote sluis in IJmuiden in te meten en de metingen te vergelijken met referentiedata van Rijkswaterstaat. Het totale multibeamsysteem voldoet aan de eisen die gesteld worden in de Nederlandse normen voor Hydrografische opnemingen. De metingen zijn verricht en verwerkt met de GS+ software, het pakket dat bij de multibeam wordt geleverd. Met de software worden alle metingen, gecontroleerd op fouten, spikes en andere bijzonderheden. Na verwerking wordt de data omgezet in x,y en z punten. De side scan sonar metingen zijn uitgevoerd met een Edgetech 4125. Deze side scan sonar meet met twee frequenties, 600 en 1600 KHz. De sidescan is voorzien van een diepte- en een motionsensor. De sidescan is achter de boot aan een kabel gesleept. Gemiddeld hing de sidescansonar op ongeveer 2 meter boven de bodem. Voor de plaatsbepaling wordt gebruik gemaakt van een Septentrio 06-GPS met een nauwkeurigheid van 2 centimeter in de x,y en z-richting. De locatie van de side scan sonar onder water wordt bepaald met behulp van de lengte van de sleepkabel en de dieptesensor. De sidescansonar metingen zijn opgenomen met het programma Discover, het programma dat bij de side scan sonar wordt meegeleverd. 3.2 Uitwerking en interpretatie

De metingen zijn verwerkt met het programma Hypack en verwerkt in losse lijnen en een sidescan mosaic. Vervolgens zijn deze bestanden als geoTIFF’s overgezet in Mapinfo.

De interpretatie van de geofysische gegevens in Mapinfo is verlopen volgens de volgende stappen:

• Alle vaarlijnen zijn stuk voor stuk nagelopen op het voorkomen van anomalieën. Deze zijn gemarkeerd en voorzien van een eerste interpretatie en beschrijving.

• Alle anomalieën zijn vervolgens op tweede vaarlijnen en op het sonarmozaïek vergeleken. • Op basis van deze vergelijking is een selectie van de anomalieën overgebleven, waarvan voor

degene met een archeologische verwachting (categorie 1) de multibeamgegevens zijn geraadpleegd.

• Hierna zijn de anomalieën die overbleven op de definitieve lijst gekomen. De contacten zijn ingedeeld in de volgende categorieën:

1. Structuur / object met archeologische verwachting 2. Baggerobstakel 3. Natuurlijk fenomeen 4. Bodemverstoring antropogeen

10

4 Resultaten

4.1 Algemeen

De kwaliteit van de sonargegevens was over het algemeen goed. Ter hoogte van de sluizen moest tijdens het surveyen veel gemanoeuvreerd worden, wat heeft geresulteerd in kwalitatief mindere opnamen. Desondanks heeft de survey voor het hele onderzoeksgebied goed te interpreteren data opgeleverd (afbeelding 4).

Afbeelding 4. Sonarmozaïek van het onderzoeksgebied

De morfologie van de bodem is over het algemeen vlak. Het gaat hier om een gebied met weinig stroming, waar fijn slib kan bezonken. De talrijke kielsporen van schepen in de bodem illustreren de zachte, modderige textuur van de bovenste laag van de waterbodem. In deze rapportage worden zijn deze sporen niet weergegeven. Hetzelfde geldt voor alle aan de sluis, de strekdam of andere moderne infrastructuur te relateren anomalieën. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt samen te vatten: Tabel 2: Aantallen gerapporteerde anomalieën per categorie. Categorie Aantal 1 (archeologische verwachting) 7 2 (baggerobstakels) 21 3 (natuurlijk) 0 4 (bodemverstoring antropogeen) 2 In de onderstaande afbeelding worden de vondstlocaties van de anomalieën weergegeven.

11

Afbeelding 5.Vondstlocaties van de aangetroffen anomalieën

In de volgende paragrafen wordt categorie een beschrijving van de resultaten gegeven. 4.2 Categorie 1

Anomalie 1.1 betreft een langwerpig object met een lengte van 5 meter en een breedte van 1,8 meter. Het is op twee vaarlijnen waargenomen, die beide een verschillend beeld laten zien (afbeelding 6). Het zou om een flinke balk kunnen gaan, maar gezien de vorm op de rechter afbeelding is het niet ondenkbaar dat het een klein wrakje is.

12

Afbeelding 6. Anomalie 1.1

Anomalie 1.2 en 1.3 zijn palenrijen die op een afstand van circa 30 meter uit de oever parallel lopen met de huidige strekdam. De palen steken ongeveer een halve meter tot een meter uit de bodem en staan op een onderlinge afstand die varieert tussen de 5 en de 10 meter. De lineaties zijn geplot op de Bonnekaart van 1894 en komen daar goed mee overeen (afbeelding 9). Het is daarom zeer aannemelijk dat het hier gaat om restanten van de voorloper van de huidige strekdam.

13

Afbeelding 7. Anomalie 1.2

14

Afbeelding 8. Anomalie 1.3

15

Afbeelding 9. Anomalie 1.2 en 1.3 geprojecteerd op de Bonnekaart 1894

Anomalie 1.4 betreft net als de twee vorige een zone met palen op de bodem. Het gaat om een cluster met een omvang van 40 bij 40 meter waarvan het centrum zich op een afstand van 55 meter uit de huidige oever bevindt. De posities van de palen zijn niet eenduidig te interpreteren tot een patroon. Vast staat dat het anders van aard is dan de palen bij 1.2 en 1.3. Uit onderzoek van historische kaarten is geen verklaring gekomen voor de aanwezigheid van deze constellatie van palen.

16

Afbeelding 10. Anomalie 1.4

Anomalie 1.5 betreft een zone met (vermoedelijk) ronde stenen van 8 bij 7 meter aan het oppervlak van de waterbodem. Hoewel het om een lading stortsteen of ander gestort materiaal kan gaan, is niet uit te sluiten dat het de lading of ballast van een wrak betreft.

17

Afbeelding 11. Anomalie 1.5

Anomalie 1.6 is vergelijkbaar met 1.5. Het betreft een zone waar vermoedelijk stenen uit de waterbodem steken met een omvang van 16 bij 8,7 meter. Verder zijn er ook lineaire structuren te zien die mogelijk duiden op de aanwezigheid van hout.

18

Afbeelding 12. Anomalie 1.6

Anomalie 1.7 betreft een zwakke reflectie met een vorm die iets weg heeft van de romp van een vaartuig. Het heeft een lengte van 8,3 bij een breedte van 4,7 meter. Op de multibeamgegevens was op deze locatie nauwelijks een verhoging zichtbaar.

19

Afbeelding 13. Anomalie 1.7

4.3 Categorie 2

De 21 anomalieën die als baggerobstakels zijn geïnterpreteerd betreffen vermoedelijk balken, boomstammen, containers en mogelijk auto’s die gedeeltelijk uit de waterbodem steken. In bijlage 2 staat een nadere omschrijving, voorzien van afmetingen en interpretatie. Van deze groep is anomalie 2.18 opvallend. Het betreft een cluster van 70 bij 20 meter waar een groot aantal hoekige, blokvormige objecten op de bodem ligt. Deze gegevens zijn zeer relevant voor de uit te voeren baggerwerkzaamheden en worden dan ook digitaal aan de baggeraar geleverd.

20

Afbeelding 14. Anomalie 2.18

4.4 Categorie 4

Onder categorie zijn twee anomalieën geclassificeerd. Het gaat om twee zones waar de bodemstructuur sterk afwijkt van de omgeving, maar waar geen duidelijke reflecties van objecten zijn te onderscheiden. Aannemelijk is dat het zones betreft waar grond of fijn afval is gedumpt.

5 Conclusies

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek zullen de onderzoeksvragen worden beantwoord.

• Zijn er op of aan de waterbodem fenomenen waarneembaar? De waterbodem van het plangebied is betrekkelijk rijk aan fenomenen, wat te verwachten is voor een druk vaargebied, waar bovendien diverse infrastructurele ingrepen zijn verricht in het (recente) verleden. • Zijn deze fenomenen antropogeen of natuurlijk van aard? In het plangebied zijn in totaal 30 anomalieën gerapporteerd. Deze zijn alle antropogeen van aard.

21

• Indien deze fenomenen als antropogeen worden geïdentificeerd, om welke classificatie gaat het hier dan? Hierbij rekening houdend met de hoofdindeling: archeologische objecten, niet geëxplodeerde explosieven (NGE) en baggerobstakels.

In het kader van deze rapportage is de classificatie archeologische objecten, baggerobstakels, natuurlijke fenomenen en antropogene bodemverstoringen aangehouden. In een separaat onderzoek vindt specifiek onderzoek plaats naar NGE. • In geval van archeologische objecten, is het mogelijk om een eerste uitspraak te doen over de aard

van de archeologische objecten en hier een prioriteit aan te koppelen? Van de 7 als categorie 1 geclassificeerde anomalieën zijn er drie als palencluster te interpreteren. Het betreft hier restanten van maritieme infrastructuur. Het is in dit stadium nog niet mogelijk hier een prioriteit aan te koppelen, in het bijzonder geldt dat voor anomalie 1.4. Voor wat betreft de als mogelijk wrak geïnterpreteerde anomalieën lijken vooral 1.5 en 1.6 kansrijk. • Indien deze fenomenen als natuurlijk worden geïdentificeerd; om welke natuurlijke fenomenen gaat

het hier dan? Er zijn in het onderzoeksgebied geen natuurlijke fenomenen geïdentificeerd. • Is het mogelijk om op basis van het akoestische beeld zones met een hoge, middelmatige of lage

activiteit van de waterbodem aan te wijzen? De waterbodem laat een betrekkelijk eenduidig beeld zien dat past bij een laagdynamisch gebied als het Buiten IJ. • Wat is de relatie tussen de aangetroffen objecten en het reliëf van de waterbodem? Kunnen aan de

hand van deze relatie risicovolle locaties selectief gemarkeerd worden? Op dit moment is (nog) geen specifieke relatie te onderscheiden tussen de objecten en de waterbodem in verband met het hierboven geschetste beeld van de waterbodem. • Indien geen akoestische fenomenen worden waargenomen, zijn er dan aanwijzingen dat dit het

gevolg is van de eroderende werking, van sedimentatie of van menselijk handelen?

De onderscheiden fenomenen duiden alle op menselijk handelen. Aannemelijk is dat de zachte sliblaag in het plangebied de te verwachten archeologische resten (gedeeltelijk) heeft afgedekt. • Op welke wijze kan archeologische begeleiding van de bodemverstorende werkzaamheden worden

ingericht? Gezien het vorige is het ondanks het verrichte veldonderzoek aannemelijk dat tijdens het baggeren gestuit wordt op archeologische resten. Om het risico archeologie af te dekken is een meldingsprotocol voor archeologische vondsten aan boord van het baggerschip een praktisch werkbaar vangnet.

6 Advies

Het onderzoek heeft in totaal zeven locaties opgeleverd met een archeologische verwachting. Van deze zeven locaties zijn de drie palenclusters duidelijk te onderscheiden. Anomalie 1.2 en 1.3 zijn te koppelen aan 19e eeuwse historische kaarten en betreffen restanten van de voorloper van de huidige strekdam. Anomalie 1.4 is minder duidelijk te interpreteren. Het is mogelijk dat dit onderdeel is van een omvangrijke maritieme infrastructuur die tot buiten het onderzochte gebied doorloopt (in de richting van de strekdam). Van de overige anomalieën is de aard niet duidelijk.

Voor alle anomalieën met een archeologische verwachting wordt in principe een vervolgonderzoek conform de KNA waterbodems 3.1 geadviseerd: IVO Onderwater (duikinspecties). Daarbij moet worden opgemerkt dat vijf van de zeven locaties buiten de te baggeren vaargeul liggen (afbeelding 15). Locatie 1.4 (deels) en 1.7 bevinden zich binnen de verstoringsgrens. Over het algemeen wordt een buffer van 50 meter gehanteerd als verstoringgrens bij een ingreep in een waterbodem. In overleg met de opdrachtgever en de bevoegde overheid zal bepaald moeten worden in hoeverre de voorgenomen baggerwerkzaamheden daadwerkelijk een bedreiging vormen voor deze locaties.

22

Voor wat betreft de anomalieën van categorie 2 geldt dat het in het belang is voor de voortgang van de baggerwerkzaamheden en het in te zetten materiaal te weten om wat voor objecten het gaat. Vanuit deze optiek zou een selectie van de gerapporteerde anomalieën kunnen worden geïnspecteerd door middel van duikers.

Afbeelding 15. Anomalieën binnen de grenzen van de geplande baggerwerkzaamheden.

23

Literatuur

Gawronski, J., 2011: Archeologisch bureauonderzoek Plangebied Zeeburgereiland Stadsdeel Oost BO 10-147, Amsterdam.

Gawronski, J., 2012: Archeologisch bureauonderzoek Plangebied IJburg fase 1, actualisatie 3 Stadsdeel Oost BO 12-087, Amsterdam.

IMAGO projectgroep, 2003: Eindrapportage IMAGO: Samenvatting en conclusies, RDIJ rapport 2003-13a.

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie Waterbodems 3.1

Waldus, W.B., 2013: PvE Vooronderzoek AVO Sluizen NZK, IVO opwaterfase Oranjesluizen en IJmeer.

Lijst van afbeeldingen en tabellen

Afbeelding 1. Locatiekaart Afbeelding 2. De onderzoeksgebieden Afbeelding 3. De Leda Afbeelding 4. Sonarmozaïek van het onderzoeksgebied Afbeelding 5.Vondstlocaties van de aangetroffen anomalieën Afbeelding 6. Anomalie 1.1 Afbeelding 7. Anomalie 1.2 Afbeelding 8. Anomalie 1.3 Afbeelding 9. Anomalie 1.2 en 1.3 geprojecteerd op de Bonnekaart 1894 Afbeelding 10. Anomalie 1.4 Afbeelding 11. Anomalie 1.5 Afbeelding 12. Anomalie 1.6 Afbeelding 13. Anomalie 1.7 Afbeelding 14. Anomalie 2.18 Afbeelding 15. Anomalieën binnen de grenzen van de geplande baggerwerkzaamheden. Tabel 1 Archeologische perioden Tabel 2: Aantallen gerapporteerde anomalieën per categorie.

24

Bijlage 1 Verklarende woordenlijst en afkortingen

De omschrijvingen in deze lijst berusten (deels) op het Zeilvaart Lexicon van J. Van Beijlen (B), Van Dale groot woordenboek der nederlandse taal (elfde herziene druk; D), “De Zeehond, een Groninger tjalk gebouwd in 1878" van Oosting en Vlierman (O) en “Kleine bootjes en middeleeuws scheepshout” van Vlierman (V). Verder zijn aanvullingen gedaan die betrekking hebben op onderzoeksmethoden en technieken.

Achtersteven: over het algemeen een rechte balk die op de achterkant van de kiel staat, eventueel hangt er een stevenroer aan (B).

Anomalie: een afwijking in de bodemstructuur, vermoedelijk gevolg van menselijk handelen.

Bakboord: de linkerzijde van het schip wanneer men het gezicht naar de voorsteven richt (O).

Boord: huidplank van een houten schip, in ruimere zin de gehele zijde van een schip (O).

Breeuwen: waterdicht maken van naden tussen planken.

Buikdenning: houten vloer die op de bovenkant van de leggers ligt om een glad oppervlak te verkrijgen voor het stuwen van vracht en deze vrij te houden van lekwater dat zich tussen de leggers kan bevinden (O).

Dek: vloer (dak) dat de holte van een schip van boven afsluit (O).

Dekbalk: dwarsbalk ter ondersteuning van het dek (O).

Dendrochronologie: wetenschap die zich met jaarringen van bomen bezig houdt. Bomen maken gedurende hun leven, onder invloed van klimaatsfactoren, een voor die periode specifiek patroon van dikke en dunne jaarringen. Door die patronen onderling te vergelijken kan de veldatum van een boom worden bepaald.

Deutel: vierkante houten plug die in het uiteinde van een houten pen wordt geslagen om deze beter vast te zetten (O).

(Huid)gang: een reeks van in elkaars verlengde liggende (huid)planken die deel uitmaken van de huid van het schip (O).

Gladboordig (ook karveel): constructie van de scheepshuid, waarbij de langskanten van de planken tegen elkaar aansluiten (O).

Holoceen, jongste geologische tijdvak (vanaf de laatste IJstijd: ca. 8000 jaar voor Christus tot heden)

Huid: de buitenbekleding van een schip (O).

Inhouten: verzamelterm voor de stukken hout die het geraamte van het schip vormen en zorgen voor het dwarsverband van het schip en het verband tussen de planken onderling (O).

Karvielhout: Langsscheepse balk ter ondersteuning van de dekbalken bij de wegering.

Kattespoor: inwendige verdubbeling der spanten, boven het zaathout langs, ter versteviging van het geraamte van een schip.

Kielbalk: zware langsscheepse balk die midscheeps de onderzijde van het schip vormt en de basis uitmaakt voor het opbouwen van de stevens en het vlak (O). Op doorsnede hoger dan breed.

Kielplank: zware langsscheepse plank die midscheeps de onderzijde van het schip vormt en de basis uitmaakt voor het opbouwen van de stevens en het vlak (O). Op doorsnede breder dan hoog.

Kim: overgang tussen vlak en zijde (O).

Las: verbinding tussen twee houten verbanddelen die in de lengterichting aan elkaar worden bevestigd zonder dat de dikte of breedte ervan worden gewijzigd (B). Bij (laat) middeleeuwse vaartuigen wijzigt de dikte soms wel (O).

Legger: recht stuk hout, gebruikt voor het verband tussen de delen van het vlak en de kiel (O).

Liplas: las waarbij de beide aan elkaar te verbinden delen van een opstaande rand (=lip) zijn voorzien (O).

Mastspoor: verdikking en/of verbreding van het zaathout, waarin de mast steunt (O).

Moet: indruksel (O).

Multibeam echoloding (MBE), akoestisch onderzoek waarmee de topografie van de waterbodem ‘vlakdekkend’ in kaart wordt gebracht.

25

Onderwaterschip: het gedeelte van een schip dat zich tijdens het varen onder de waterlijn bevindt.

Oplanger: inhout dat in het verlengde ligt van een legger of wrang (meestal tegen de zijde van een schip).

Pleistocene zanden, pakket van matig grove, dikwijls grindhoudende kalkrijke zanden afgezet in de Eemien periode (130.000 – 110.000 jaar geleden) en dekzanden uit de Weichselien periode (110.000 – 13.000 jaar geleden.

Realtime videocamera, een videosysteem dat het mogelijk maakt om video-opnamen direct aan de oppervlakte te bekijken. Het videosignaal wordt door middel van een kabel naar de oppervlakte gestuurd.

Romp: de gehele scheepsconstructie met uitzondering van roer, zwaarden, masten, tuigage en andere losse delen (O).

RTK DGPS: Real Time Kinematic Differential Global Positioning System; geavanceerd systeem voor plaatsbepaling dat werkt met satellieten in combinatie met een vaste steunzender in de buurt van het werkgebied. Heeft nauwkeurigheden van enkele cms in de X, Y en Z richting

Scheepsbouwtraditie: manier van schepen bouwen die over een langere periode in een bepaald gebied, wordt gebruikt en die van generatie op generatie wordt doorgegeven.

Scherp: vorm van de scheepsromp, waarbij het onderwaterschip naar de stevens spits toeloopt (in tegenstelling tot een volle en ronde rompvorm).

'Shell-first': bouwwijze van schepen waarbij alvorens de spanten op te richten de buitenhuid wordt gebouwd.

Side scan sonar (SSS), akoestisch onderzoek waarbij de waterbodem wordt onderzocht op objecten gelegen op de bodem.

Sonarcontact, object op of in de waterbodem waargenomen met akoestische apparatuur.

Sonarvis, sleeplichaam dat zowel het geluidssignaal uitzendt als weer opvangt, nodig voor het verrichten van het akoestische bodemonderzoek.

Spanten: zie inhouten

Spudpaal, lange vaak puntvormige stalen buis die gebruikt wordt om een vaartuig op een bepaalde positie te fixeren.

Stroomribbels: Asymmetrisch golfpatroon van het bodemboppervlak veroorzaakt door langsstromend water. De steile zijde van de ribbels liggen altijd aan de stroomafwaartse kant.

Subbottom-profiler (SBP), akoestisch onderzoek waarbij de waterbodem wordt onderzocht op objecten gelegen in de bodem. Dit akoestisch onderzoek wordt ook gebruikt voor het in kaart brengen van de verschillende bodemlagen tot maximaal een diepte van 10 m.

Spinthout: buitenste nog niet verhoutte gedeelte van een boom, waardoor saptransport plaats vindt. Aangezien dit deel van de boom vaak wordt verwijderd bij verwerking van hout, moet om de veldatum van een boom te bepalen, het missende aantal spinthoutringen worden geschat.

Sponning: gleuf of groeve (O).

Stevenroer: blad om een schip mee te besturen, dat aan de achtersteven is bevestigd.

Stuurboord: de rechterkant van het schip wanneer men het gezicht naar de voorsteven richt (O).

Tilling: het enigszins oplopen van een vlak.

Vlak: het min of meer vlakke gedeelte van de romp van een schip.

Voorsteven: balk, recht of gekromd die voor op de kiel staat.

Wankant: deel van een boom dat zich vlak onder de schors bevindt; jongst gevormde ring van een boom.

Weger: plank of balk die aan de binnenkant van het schip tegen de spanten is bevestigd (O).

Wegeringsplank: plank van de wegering of buikdenning.

Wrang: legger in het scherpe gedeelte van een schip.

Zaathout: zware balk over de inhouten boven de kiel van een schip; versterking van het langsscheepse verband (O).

Zandstrook: eerste gang naast de kiel.

Zijde: opstaande gedeelte van de huid van een schip.

26

Bijlage 2. Overzicht anomalieën per categorie

Categorie Volgnr Interpretatie Lengte Breedte X Y Lijnnr

1 1 Wrakje? 5.00 1.80 127212.96 486917.88 55

1 2 Palenrij op bodem 60.00 0.00 127211.12 486957.04 46

1 3 Palenrij 35.00 0.00 127059.8 487066.43 43

1 4 Zone met paaltjes willekeurig patroon 15.00 15.00 126985.5 487160.92 42

1 5 Ronde stenen aan oppervlak bodem 8.00 7.00 126381.72 487710.29 20

1 6 Balken en stenen aan oppervlak bodem 16.00 8.70 126349.95 487745.85 20

1 7 Wrakje? 8.30 4.70 126897.06 487362.45 12

2 1 Balk / boomstam 8.80 0.50 125506.83 488542.8 26

2 2 2 blokvormige objecten 1.00 1.00 126201.58 488085.22 81

2 3 Onregelmatige structuur, mogelijk bodemverstoring 5.00 2.50 126348.32 487983.47 87

2 4 Object bestaande uit twee delen 9.80 1.80 126330.29 487929.46 96

2 5 Balk / boom 3.40 0.80 126452.94 487847.88 10

2 6 Balk/ boom 6.00 1.00 126505.12 487781.33 11

2 7 Uit de bodem stekend object 9.60 4.10 126616.58 487804.23 6

2 8 Los rond/ovaal object, band? 1.70 1.70 126518.67 487712.19 15

2 9 Langwerpig object 9.30 1.20 126641.74 487546.97 18

2 10 Uit de bodem stekend object 3.60 2.40 126783.99 487579.88 7

2 11 Langwerpig object, onduidelijk van aard 7.10 0.80 126734.34 487491.13 15

2 12 Langwerpig object, onduidelijk van aard 5.80 2.00 126814.65 487409.82 16

2 13 Zone met stortstenen 4.00 4.00 127094.17 487046.75 44

2 14 Stortstenen 7.50 2.50 127290.03 486869.77 55

2 15 Zone met 2 langwerpige objecten 4.00 1.00 127347.07 486910.94 42

2 16 Balk 2.70 0.50 127397.81 486894.56 42

2 17 Stortstenen? 5.50 4.20 127403.75 486929.81 38

2 18 zone van 70 bij 20 meter met veel blokvormige objecten 70.00 20.00 127399.71 486997.79 0

2 19 Stortstenen 9.00 5.00 127403.04 486807.91 56

2 20 Cluster kleine objecten op bodem 20.00 20.00 126917.27 487448.04 7

2 21 Object op bodem 3.30 3.90 126284.48 488017.52 82

4 1 Bodemverstoring 15.00 10.00 126959.48 487301.02 12

4 2 Zone met onregelmatige bodem, aard onduidelijk 18.00 8.00 126031.72 487981.95 112

NB. Voor de koppeling tussen de anomalieën en de plangebieden: zie afbeelding 15.