jolien de meulemeester...informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen,...
TRANSCRIPT
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Jolien De Meulemeester
In goede en kwade dagen
Een onderzoek naar de representatie van het huwelijk in
zestiende-eeuwse Zuid-Nederlandse rederijkersliteratuur
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de taal- en letterkunde:
Nederlands-Spaans
2014-2015
Promotor: dr. Samuel Mareel
Vakgroep Letterkunde
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Jolien De Meulemeester
In goede en kwade dagen
Een onderzoek naar de representatie van het huwelijk in
zestiende-eeuwse Zuid-Nederlandse rederijkersliteratuur
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de taal- en letterkunde:
Nederlands-Spaans
2014-2015
Promotor: dr. Samuel Mareel
Vakgroep Letterkunde
Dankwoord
Het zit erop. In het laatste jaar van mijn opleiding stond ik voor een nieuw doel: mijn
mastersproef tot een goed einde brengen. Nu het goed en wel tot mij doordringt dat ik
mijn onderzoek weldra zal afronden en uit handen zal geven, wil ik even stilstaan bij de
mensen die mij geholpen hebben bij de totstandkoming.
Eerst en vooral een welgemeende dankuwel voor dr. Samuel Mareel, die mijn onderzoek
als promotor in goede banen heeft geleid. Sta mij toe van dit dankwoord ook gebruik te
maken om mijn excuses aan te bieden voor de vele mails met vragen die een gestage
groei vertoonden in de laatste maanden en weken voor de deadline. Gelukkig is er geen
lesgever die sneller mails van zijn studenten beantwoordt en voorziet van de meest
uitgebreide en opbouwende feedback dan hij. Hij maakte mij bovendien wegwijs in het
grote aanbod van zestiende-eeuwse rederijkersteksten en kwam al bij de eerste
afspraak met twee bijzonder interessante teksten op de proppen. Het was zijn
ongebreidelde enthousiasme dat het mijne na iedere mail of afspraak terug
aanwakkerde en mij deed volharden in het schrijfproces.
Ook het personeel van de universiteitsbibliotheek ben ik enorm dankbaar. De mensen
aan de balie bekeken mij niet scheef wanneer ik mijn boeken weeral net iets te laat
binnenbracht en IBL-aanvragen werden snel afgehandeld.
In het bijzonder wil ik Liesel en Lobke, twee van mijn medestudentes aan de faculteit,
bedanken. Door de onderwerpskeuze van Liesel zaten we in hetzelfde schuitje en dat gaf
aanleiding tot heel wat wederzijdse peptalk die mij overtuigde om door te zetten. Lobke,
al van in het tweede middelbaar mijn klasgenoot en rots in de branding, weet wel
waarom ik haar hier vermeld.
Rest mij enkel nog een dankwoord te richten tot mijn ouders die mij altijd gesteund
hebben in mijn studiekeuze en regelmatig interesse toonden naar de stand van zaken in
mijn masterproef. En dankjewel aan mijn vriend, Kim, die mij op tijd en stond de nodige
afleiding bezorgde en mij leerde dat het af en toe geen kwaad kan om de dingen wat te
relativeren.
Bedankt!
5
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE .............................................................................................................................................................. 5
INLEIDING ............................................................................................................................................................................ 8
1. Onderwerp .................................................................................................................................................................. 8
2. Vraagstelling, methodologie en primaire bronnen .................................................................................... 9
3. Structuur ................................................................................................................................................................... 10
4. Status quaestionis ................................................................................................................................................. 11
5. Theoretisch kader: Het Civilisatieproces van Norbert Elias ................................................................. 14
DEEL I. Het huwelijk in de zestiende eeuw ......................................................................................................... 17
1. Het doorsnee echtpaar in de burgerij van de late middeleeuwen .................................................... 17
1.1 Voltrekking van het huwelijk .................................................................................................................... 18
1.2 Overspel ............................................................................................................................................................. 18
1.3 Echtscheiding .................................................................................................................................................. 20
1.4 Spanningen en confrontaties tussen mannen en vrouwen .......................................................... 21
2. Kerkelijke en humanistische ideeën over het huwelijk ........................................................................ 22
2.1 De Kerk en het huwelijk .............................................................................................................................. 22
2.2 Humanistische visie op het huwelijk ..................................................................................................... 24
2.2.1 Erasmus ..................................................................................................................................................... 25
DEEL II. De representatie van het huwelijk in vier satirische refreinen van Anna Bijns ................. 28
1. Teksten en auteur ................................................................................................................................................. 28
2. Bijns en de huwelijkssatire ............................................................................................................................... 30
3. Beeld van de pantoffelheld revisited ............................................................................................................. 31
3.1 Vanden hinnen tastere .................................................................................................................................. 32
3.2 De hennentaster/pantoffelheld in de laatmiddeleeuwse literatuur ........................................ 33
3.3 Tegenstrijdigheden in Bijns' representatie van de pantoffelheld in 'Onghebonden best
weeldich man sonder wyf' en 'Ongebonden best, weldich wyff sonder man' ............................. 34
3.4 Verklaring van de aanwezigheid van de pantoffelheldfiguur in Bijns' werk: de
maatschappelijke realiteit en de wensen van de literatuur ................................................................ 37
3.5 Ruimte voor andere accenten in het werk van Bijns: man én vrouw als pineut van het
huwelijk ..................................................................................................................................................................... 39
3.5.1 Verlies van mobiliteit in 'Dus doende brengt zij den tijd vast deure' .............................. 39
3.5.2 Ellende bij het opvoeden van de kinderen in 'Het waar goed huwen, maar 't zorgen
is de plage' ........................................................................................................................................................... 41
4. De satirische huwelijksrefreinen van Anna Bijns: laatmiddeleeuws of vroegmodern? .......... 44
6
DEEL III. De representatie van het huwelijk in Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden (ca. 1500)
van Jan Smeken ................................................................................................................................................................ 45
1. Tekst en auteur ...................................................................................................................................................... 45
2. Voorstelling van de mythe in de bronnen ................................................................................................... 46
2.1 Ovidius' Metamorfosen ................................................................................................................................ 46
2.2 Smekens Mars en Venus ............................................................................................................................... 47
3. Bible des Poètes als bron ..................................................................................................................................... 48
4. Aanpassingen van Smeken met betrekking tot de representatie van het overspel .................. 49
4.1 Houding van de overspeligen (Mars en Venus) ten opzichte van het overspel ................... 50
4.2 Houding van de bedrogen echtgenoot (Vulcanus) ten opzichte van het overspel ........... 54
4.3 Houding van buitenstaanders (goden) ten opzichte van het overspel .................................. 55
4.3.1 Mannelijke goden .................................................................................................................................. 55
4.3.2 Vrouwelijke goden ................................................................................................................................ 56
4.4 Houding van de sinnekens ten opzichte van het overspel ............................................................ 57
5. Duiding van de aanpassingen van Smeken ................................................................................................. 59
5.1 De schande van openbaerlike overspel ................................................................................................. 59
5.2 De middeleeuwse soort-zoekt-soort-gedachte ................................................................................. 60
5.3 De literaire traditie........................................................................................................................................ 61
6. Mars en Venus van Jan Smeken: laatmiddeleeuws of vroegmodern? .............................................. 64
DEEL IV. De representatie van het huwelijk in De stoue (1528) van Jan van den Dale .................... 66
1. Tekst en auteur ...................................................................................................................................................... 66
2. De stove van Van den Dale en Het huwelijk van Erasmus ..................................................................... 68
3. Representatie van het huwelijk in De stove ................................................................................................ 69
3.1 Nadruk op openbare schande ................................................................................................................... 69
3.2 Inschikkelijkheid van de vrouw als voorwaarde voor een harmonisch huwelijk .............. 71
4. Opsomming en verklaring van de verschillen met de tekst van Erasmus ..................................... 73
4.1 Vriendschappelijke sfeer is verdwenen ............................................................................................... 73
4.2 Weglating van de vier anekdotes van Eulalia .................................................................................... 76
4.3 Toevoeging van een expliciete moralisering ...................................................................................... 77
4.4 Het gebruik van een kaderverhaal ......................................................................................................... 79
4.5 Het motief van de badstoof ........................................................................................................................ 82
5. De stove van Jan van den Dale: laatmiddeleeuws of vroegmodern? ................................................ 84
CONCLUSIE ........................................................................................................................................................................ 86
BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................................................................. 92
1. Tekstedities ............................................................................................................................................................. 92
7
2. Secundaire literatuur ........................................................................................................................................... 93
3. Websites .................................................................................................................................................................... 96
BIJLAGEN ............................................................................................................................................................................ 97
Bijlage 1: Venus laat zich overhalen door Mars om tot overspel over te gaan ................................. 97
Bijlage 2: Titelbladzijde van De Stoue (1528) ................................................................................................ 99
(26.374 woorden)
8
INLEIDING
1. Onderwerp
Aan het huwelijk in de late middeleeuwen en het begin van de vroegmoderne periode is
al behoorlijk wat cultureel-historisch onderzoek gewijd. Overzichtswerken over het
huwelijk in Europa, het huwelijkscontract, de economische gevolgen van een huwelijk,
de visie van de Kerk op het huwelijk, enz. zijn ruimschoots voor handen.1 Het valt echter
op dat over de representatie van het huwelijk in laatmiddeleeuwse literatuur
daarentegen heel wat minder terug te vinden is, ondanks de gevarieerde en uitgebreide
tekstproductie in die tijd.
Het begin van de zestiende eeuw was een cruciaal punt in de geschiedenis. Het
wenselijke gedrag van mensen werd steeds belangrijker binnen de nieuwe stabiele
maatschappelijke hiërarchie die ontstaan was in de late middeleeuwen.2 Dat uitte zich in
het groeiende belang dat auteurs van literaire teksten hechtten aan dat soort kwesties.
Zo bekommerde men zich over het gedrag van echtelieden binnen het huwelijk. Het
humanisme boog zich als vernieuwende geestelijke stroming over het onderwerp Op dit
belangrijke scharniermoment tussen middeleeuwen en nieuwe tijd, bereikten ook de
rederijkerskamers, waarvan de leden amateurdichters waren die meestal behoorden tot
de burgerij, hun grootste bloei. De rederijkers schreven zowel over politieke,
godsdienstige als morele zaken en daarbij schuwden ze ook een onderwerp als het
huwelijk niet. Daarom speelden de rederijkerskamers een belangrijke rol als stedelijk
opiniërings- en beschavingsinstituut.3 De leden brachten hun standpunten op hun eigen
typische, kunstige manier over naar het publiek met lering als voornaamste doel. Hun
voorstellingen vormden op die manier een belangrijk deel van de beeldvorming over de
laatmiddeleeuwse gemeenschap. Daarom is hun literatuur een uitstekend instrument
1 Een viertal belangrijke overzichtswerken, die ik ook gebruikt heb voor mijn eerste deel over het huwelijk in de zestiende eeuw, zijn: -Familie, huwelijk en gezin in West-Europa. Van Middeleeuwen tot moderne tijd, T. Zwaan (1993) -Min en onmin. Mannen en vrouwen over hun samen leven aan het einde van de vijftiende eeuw, G. M. de Meyer m.m.v. E.W.F. van den Elzen (1989) -'The Mimesis of Marriage: Dialogue and Intimacy in Erasmus's Matrimonial Writings', R. Leushuis (2004) -'The Development of a Reformist Approach To Marriage and Celibacy in Early English Humanism', J.K. Yost (1977) 2 Elias 2001, 128. 3 Pleij 1993, 122-123.
9
om na te gaan hoe vroeg zestiende-eeuwse auteurs nadachten over het huwelijk in hun
teksten.
2. Vraagstelling, methodologie en primaire bronnen
In deze masterproef zal ik onderzoeken hoe het zat met de huwelijksrepresentatie in de
rederijkersliteratuur van de Zuidelijke Nederlanden. Ik zal eerst nagaan welke facetten
van het huwelijk in de rederijkersteksten naar voren kwamen en die trachten te duiden.
Een tweede onderdeel van mijn vraagstelling betreft de mate waarin de rederijkers zich
aansloten bij de vernieuwende voorstelling van het huwelijk in de humanistenliteratuur
of de middeleeuwse -ecclesiastich gekleurde- visie op het huwelijk doortrokken in hun
werk.
Voor mijn onderzoek zal ik gebruik maken van zowel dramatische als lyrische teksten
van de hand van drie Zuid-Nederlandse rederijkers: enkele zestiende-eeuwse satirische
huwelijksrefreinen van de Antwerpse Anna Bijns,4 Hue Mars en Venus tsaemen
bueleerden (ca. 1500), een mythologisch-amoureus spel van sinne van de hand van de
Brusselse stadsdichter Jan Smeken en De stoue (1528), een gedicht van Jan van den
Daele, net als Smeken Brussels stadsdichter.5 Ik heb er opzettelijk voor gekozen de
teksten niet chronologisch te rangschikken. Uit mijn onderzoek zal blijken dat de drie
auteurs grondig verschilden qua visie en houding ten opzichte van het huwelijk, waarbij
Bijns de meest middeleeuwse denkbeelden hanteerde en Van den Dale al heel sterk
doordrongen was van humanistische ideeën. Elk hoofdstuk zal bestaan uit een
bespreking van een (groep) tekst(en) waarin ik telkens een of meerdere facetten van het
huwelijk -die waaraan de auteur in kwestie het meest aandacht aan schonk- belicht,
zodat de eigenheid van de teksten gerespecteerd wordt.
Twee teksten uit mijn corpus, Mars en Venus van Smeken en De stove van Van den Dale
zijn bewerkingen. Door ze te vergelijken met de originelen zal ik een beter zicht krijgen
op de specifieke representatie van het huwelijk bij de rederijkers. Jan Smeken zou zich
voor zijn spel gebaseerd hebben op de pas verschenen Bible des Poètes, een
4 'Dus doende brengt zij den tijd vast deure', 'Het waar goed huwen, maar 't zorgen is de plage', ‘Ongebonden best, weeldich man zonder wyf’ en ‘Ongebonden best weldich wijff sonder man' (voor meer informatie over de refreinen en de handschriften waarin ze waren opgenomen, zie deel II van mijn onderzoek). 5 In de rest van mijn masterproef zal ik in de verkorte vorm Mars en Venus en de modernere Nederlandse vorm De stove naar de werken van respectievelijk Smeken en Van den Dale verwijzen.
10
gemoraliseerde versie van de Metamorfosen van Ovidius.6 Van Herk vermoedt dat hij
hiervoor de prestigieuze uitgave van Colard Mansion gebruikte, voor het eerst gedrukt
in Brugge in 1484 onder de oorspronkelijke titel Ovide moralisé en later onder de
nieuwe titel Bibles des Poètes verschillende keren herdrukt.7 Van den Dale baseerde zijn
gedicht dan weer op het colloquium Uxor Mempsigamos (Het Huwelijk, voor het eerst
officieel uitgegeven in maart 1522),8 van de hand van Erasmus.
Wie onderzoek doet naar literatuur uit de eerste helft van de zestiende eeuw, kan
natuurlijk niet om de innovatieve humanistische invloed heen. De nieuwe ideeën van
Erasmus (Rotterdam, ±1466 - Bazel, 1536) vonden een sterke weerklank in de
Zuidelijke Nederlanden rond de overgang van middeleeuwen naar nieuwe tijd. Ik zal in
mijn inleidend hoofdstuk over het huwelijk in de zestiende eeuw een onderdeel
opnemen over de humanistische visie op het huwelijk waarbij ik de belangrijkste
opvattingen van Erasmus uit de doeken zal doen, omdat hij een belangrijk humanist was
die verschillende teksten over het huwelijk heeft nagelaten. Bovendien vormt zijn
colloquium over het huwelijk een belangrijk element in mijn bespreking van De stove
van Van den Dale.
3. Structuur
Concreet zal ik na mijn inleiding, waarin de status quaestionis en een uiteenzetting van
mijn theoretisch kader zijn opgenomen, starten met een cultureel-historisch deel over
het huwelijk in de zestiende eeuw. Daarin focus ik me vooral op het doorsnee echtpaar
in de burgerij van de late middeleeuwen, omdat de rederijkersliteratuur hoofdzakelijk
geschreven werd door en voor mensen van die sociale klasse. Ik zal het hebben over het
voltrekken van het huwelijk, overspel, echtscheiding en spanningen en confrontaties
tussen mannen en vrouwen. Daarna contrasteer ik de middeleeuwse met de
humanistische visie op het huwelijk, waarbij ik me bij de bespreking van die laatste visie
vooral focus op Erasmus. Na dat eerste deel waarin ik een breder kader schets, volgen
drie andere delen waarin ik enkele concrete teksten binnen dat kader analyseer.
6 Van Herk 2012, 44. 7http://www.historischebronnenbrugge.be/index.php?option=com_content&task=view&id=29&Itemid=68 8 De Landtsheer 2001, 7.
11
In het tweede deel onderzoek ik in enkele satirische refreinen over het huwelijk van
Anna Bijns met de focus op de taken van en de verhouding tussen echtelieden binnen
het huwelijk, door het beeld van de pantoffelheld te herzien en te nuanceren. In het
derde deel bespreek ik Mars en Venus van Smeken, door het toneelspel te vergelijken
met de oorspronkelijke versie van het mythologisch verhaal zoals dat openomen was in
Ovidius' Metamorfosen. Hierbij ligt de klemtoon op de voorstelling van overspel. In het
vierde en laatste deel neem ik De stove van Jan van den Dale onder de loep door na te
gaan welke gelijkenissen en verschillen de tekst vertoont met Uxor Mempsigamos van
Erasmus. De nadruk op openbare schande en de inschikkelijkheid van de vrouw als
voorwaarde voor een harmonisch huwelijk zullen hierbij centraal komen te staan. Aan
het eind van elk hoofdstuk stel ik mijzelf de vraag in welke mate de teksten
beantwoordden aan een middeleeuwse dan wel vroegmoderne voorstellingswereld. Die
vraag wordt beantwoord door in de tekst parallellen te zoeken met de middeleeuwse
dan wel humanistische literatuur over en visie op het huwelijk en de tekst bovendien te
situeren binnen mijn theoretisch kader. De resultaten van het onderzoek zullen niet
alleen literair-historisch inzicht geven in de manier waarop de rederijkers het huwelijk
het liefst en het vaakst voorstelden aan hun publiek. Er zullen ook enkele onderliggende
socio-culturele patronen van het zestiende-eeuwse huwelijk zichtbaar worden.
4. Status quaestionis
Herman Pleij, Dirk Coigneau, Anke van Herk, Gilbert Degroote en Reinier Leushuis
brachten al interessante aspecten aan het licht omtrent de representatie van de liefde in
het algemeen en het huwelijk in het bijzonder in laatmiddeleeuwse teksten. Hun werk
was voor mij dan ook een mooi vertrekpunt waaraan ik met mijn thesis iets aan toe wil
voegen.
Voor secundaire literatuur over de satirische huwelijksrefreinen van Bijns komen we
bijna automatisch uit bij het werk van Pleij. In zijn boek Anna Bijns van Antwerpen
(2011) heeft hij in zijn onderdeel 'Anna en de vrouwen' een punt opgenomen dat de
houding van Bijns tegenover het huwelijk presenteert. Daarin onderzoekt hij de
refreinen waarmee Bijns zich aansluit bij het genre van de huwelijksspot. Van zijn boek
De sneeuwpoppen van 1511. Literatuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne
tijd (1988) zijn vooral de onderdelen 'Stedelijke beschavingsbewegingen' en 'Liefde,
12
huwelijk en gezin' nuttig als achtergrond voor mijn onderzoek. Daarin vindt de lezer
onder meer info over de soort-zoekt-soort-gedachte en de representatie van de
echtgenoot als hennetaster of pantoffelheld. Ook zijn artikel 'Taakverdeling in het
huwelijk. Over literatuur en sociale werkelijkheid in de late middeleeuwen' (1986) is
een goede bron over de verhouding tussen en de rollen en verplichtingen van man en
vrouw in teksten over het huwelijk in de zestiende eeuw. Ondanks de schat aan
informatie die het werk van Pleij mij voor mijn onderzoek levert, heb ik toch het gevoel
dat er over het pantoffelheldthema meer te zeggen valt. Daarom is het niet zinloos de
voorstelling van de zestiende-eeuwse echtgenoot in de refreinen van Bijns eens te
herzien en te nuanceren. Daarom zal ik nagaan hoe Bijns de voorstelling van de
pantoffelheld benadert en hoe deze zich verhoudt tot de bredere voorstelling van het
huwelijk in haar gedichten.
Coigneau presenteert in zijn artikel Liefde en lichaamsbeleving op het rederijkerstoneel
(1984) de rol van de verliefde -en dus niet per se gehuwde- figuur in het
rederijkerstoneel, waarbij hij ook Mars en Venus van Jan Smeken niet over het hoofd ziet.
Hij gaat na hoe verlangens van verliefdheid in bepaalde spelen worden voorgesteld.9 Het
artikel begint met een karakterisering van de figuur van de verliefde in de spelen.
Daarna gaat Coigneau in op de impliciete modellering van de teksten. Hij bestudeert hoe
verliefde protagonisten hun gevoelens ervaren en er in hun gedrag vorm aan geven en
hoe dat dan op het toneel effectief gestalte krijgt.10 Voor zijn onderzoek maakt Coigneau
voornamelijk gebruik van mythologisch-amoureuze spelen van sinne (net zoals Van
Herk, cf. infra). Mijn onderzoek zal licht gelijkaardig zijn in opzet (zo zal ik in mijn deel
over Smeken eveneens onderzoeken hoe Venus gestalte geeft aan haar gevoelens van
verlangens en verliefdheid voor Mars), maar het materiaal waarmee ik zal werken,
verschilt van dat van Coigneau. Niet alleen dramatische, maar ook lyrische teksten (het
gedicht van Van den Dale en de refreinen van Bijns) worden aangewend om mijn
onderzoeksvraag te beantwoorden. Bovendien wordt de figuur van de verliefde in mijn
onderzoek vervangen door de gehuwde man of vrouw.
9 De betreffende spelen zijn: Mars en Venus (Jan Smeken), Eneas en Dido (Cornelis van Ghistele), Narcissus ende Echo (Colijn Keyart), Leander ende Hero (anoniem), Spiegel der minnen (Colijn van Rijssele) en Jupiter en Yo (Johan Baptist Houwaert). 10 Coigneau 1984, 118.
13
Van Herk geeft in haar boek Fabels van liefde. Het mythologisch-amoureuze toneel van de
rederijkers (1475-1621) (2012) een overzicht van de mythologisch-amoureuze spelen
van sinne die in de Zuidelijke Nederlanden rond de overgang van middeleeuwen naar
nieuwe tijd werden geschreven en opgevoerd. Ze bestudeert de dynamiek van deze
vorm van rederijkerstoneel in de late middeleeuwen. Ze gaat na hoe rederijkers
omgingen met het antieke verhalengoed en hoe hun belangstelling hiervoor past binnen
de literaire context. Bovendien wordt gekeken naar de manier waarop de rederijkers de
oorspronkelijke verhalen transformeerden naar een dramatische tekst. Ten slotte
onderzoekt ze de manier waarop de personages over liefde spreken en hoe dit zich
verhield tot de maatschappelijke realiteit.11 Mars en Venus van Jan Smeken is één van de
negen mythologisch-amoureuze spelen die uit de Zuidelijke Nederlanden werd
overgeleverd, geschreven en opgevoerd rond de overgang van vijftiende naar zestiende
eeuw en opgenomen is in het boek van van Herk.12 Vooral het vijfde hoofdstuk, ‘Spiegelt
u allen die minne draegt’, waarin ze het heeft over de representatie van de liefde in de
negen spelen is interessant in het licht van mijn onderzoek. Van Herk heeft het onder
meer over liefde en eer, schaamte en schande, heimelijkheid en trouw en
standvastigheid, aspecten die ook zullen terugkomen in mijn masterproef.
Voor mijn onderzoek naar de huwelijksvoorstelling in de tekst van Jan van den Dale was
vooral Jan van den Dale. Gekende werken met inleiding, bronnenstudie, aanteekeningen en
glossarium (1944) van Degroote een grote hulp en belangrijk vertrekpunt. Degroote
geeft in zijn inleiding een bondige weergave van de dichter en zijn werk. In een volgend
onderdeel gaat hij op zoek naar de bron en motieven van Van den Dale voor het
schrijven van De stove. Degroote geeft een bewonderenswaardige aanzet in de
vergelijking van De stove met de samenspraak Uxor Mempsigamos (Het huwelijk) van
Erasmus, vooral op vlak van vorm.13 Mijn toevoeging aan het onderzoek van Degroote
zal liggen in het feit dat ik Van den Dale en Erasmus vooral ga vergelijken op vlak van
inhoud om meer te weten te komen over hun opvattingen over het huwelijk, waarbij ik
mij niet zozeer zal bekommeren over welke versie de oorspronkelijke is. Een andere
secundaire bron m.b.t. mijn onderzoek naar De stove -en meer bepaald het onderdeel
11 Van Herk 2012, 12. 12 De andere acht zijn: Pyramus en Thisbe, Pluto en Proserpina, Narcissus en Echo, Jupiter en Yo, Aeneas en Dido, Cephalus en Procris, Leander en Hero en Iphis en Anaxarete. 13 Degroote vergelijkt De stove en Het huwelijk bovendien nog eens met een veel oudere tekst van Plutarchus, maar dat laat ik in mijn onderzoek buiten beschouwing. Voor de geïnteresseerde lezer verwijs ik graag door naar Degroote 1944, 30-40.
14
waarin ik het gedicht met het colloquium van Erasmus vergelijk- is het artikel 'The
Mimesis of Marriage: Dialogue and Intimacy in Erasmus's Matrimonial Writings' (2004)
van Leushuis. Deze auteur presenteert niet alleen een handig overzicht van de werken
van Eramus over het huwelijk, maar maakt eveneens een interessante analyse van het
bijzondere intieme taalgebruik dat de humanist hanteerde om zijn publiek te overtuigen
van zijn nieuw huwelijksmodel.
5. Theoretisch kader: Het Civilisatieproces van Norbert Elias
In zijn artikel 'De rederijkerij als beschavingsinstituut' (1993) heeft Herman Pleij het
over de belangrijke rol die de rederijkers hadden in het civilisatieproces. Zoals reeds
gezegd, werden de zestiende-eeuwse rederijkerskamers aanzien voor stedelijk
opiniërings- en beschavingsinstituut.14 Dat zal nog duidelijk worden in mijn bespreking
van de rederijkersteksten. Een bijzonder interessant en nuttig theoretisch kader voor
mijn onderwerp en vraagstelling is in dat opzicht Het Civilisatieproces. Sociogenetische
en psychogenetische onderzoekingen (2001) van Norbert Elias.15 Ik zal duidelijk maken
dat het civilisatieproces in bepaalde teksten een rol speelde bij de representatie van het
huwelijk.16 Civilisatie of beschaving wordt in verband gebracht met 'de stand van de
techniek, de omgangsvormen, de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en met
religieuze ideeën en gebruiken'17. De term heeft onder meer betrekking op -en dit is
voor mijn vraagstelling het interessantste punt in Elias' theorie- de manier waarop man
en vrouw samenwonen. Het is een begrip dat een (resultaat van een) proces aanduidt
dat voortdurend in beweging is. Daarbij benadrukt het wat mensen gemeen hebben of
naar de mening van de leden van de beschaafde volkeren in kwestie gemeen horen te
hebben.18
Het is niet onbelangrijk om het belang van Erasmus in dit beschavingsproces te
onderstrepen. De humanist had het in meerdere geschriften -waaronder De civilitate
14 Pleij 1993, 122-123. 15 Oorspronkelijke titel: Über den Prozess der Zivilisation, Soziogenetische und psychogenetische Untersuchungen. Oorspronkelijk uitgegeven in twee delen in 1939 door Haus zum Falken, Basel. 16 Dat zal bijvoorbeeld blijken uit de tekst van Smeken, waar de personages enorm afkerig staan tegenover het gedrag van Vulcanus. Hij maakt het overspel van zijn echtgenote openbaar door alle goden bijeen te roepen om het betrapte koppeltje te aanschouwen en stelt zo zijn eigen vrouw ten schande. 17 Elias 2001, 27. 18 Elias 2001, 29.
15
morum puerilium (voor het eerst gepubliceerd in 1530),19 een soort handleiding waarin
hij de kunst om jongeren op te voeden uit de doeken doet- over het wenselijke gedrag
van mensen, waarbij veel aandacht besteed werd aan het uiterlijk en de hygiëne. Zijn
boeken hebben betekenis als symptoom voor de veranderingen in de maatschappij en
het menselijk bewustzijn.20 Op een ernstige en tegelijkertijd spottende en ironische
manier wordt de lezer eenvoudige gedachten voorgehouden in een heldere taal met
treffende bewoordingen.21 Ik zal aantonen dat bepaalde ideeën van Erasmus
terugkomen in de rederijkersteksten en dat ook zijn retorische strategie door sommige
van de auteurs handig aangewend werd om hun boodschap over te brengen naar hun
publiek.
Volgens Elias slaan de manierenboeken van de humanisten een brug tussen de
voorschriften van de middeleeuwen en die van de nieuwe tijd.22 Vandaar dat Erasmus'
werk volgens hem een dubbel gezicht vertoont. Enerzijds lag het in de lijn van de
middeleeuwse traditie, omdat er tal van regels en voorschriften uit de hoofse sfeer
afstammen.23 Anderzijds kondigden zijn voorschriften een nieuwe tendens aan; de
zienswijze had iets moderns gekregen. Men dacht niet langer in termen van zwart-wit;
er was plaats gekomen voor een meer gedifferentieerde houding. De auteurs van de
boekjes waren bovendien niet langer louter de mediatoren met het doel de mondelinge
traditie op papier te zetten, maar spraken uit een persoonlijke ervaring. Erasmus'
Colloquia bijvoorbeeld, geschreven ter lering van jongeren, waren deels geïnspireerd
door klassieke auteurs zoals Lucianus, maar in bepaalde samenspraken waren
bovendien directe verwijzingen terug te vinden naar eigen ervaringen.24
Uit Erasmus' benadering van het menselijke gedrag blijkt dat er zich een aantal
verschuivingen voordeden. Mensen oefenden steeds meer dwang uit op elkaar en men
eiste van elkaar dat men zich behoorlijk gedroeg. Dat had volgens Elias vooral te maken
met de vorming van een meer stabiele maatschappelijke hiërarchie waarin een nieuwe
bovenlaag ontstond uit sociaal heterogene elementen. Elias beweert dat de veranderde
opbouw van die nieuwe aristocratie ertoe geleid heeft dat ieder individu in die
19 Elias 2001, 90. 20 Elias 2001, 90-98. 21 Elias 2001, 92. 22 Elias 2001, 114. 23 Elias 2001, 114. 24 Elias 2001, 115-116.
16
bovenlaag blootgesteld werd aan een bepaalde onderlinge druk en sociale controle. Er
waren nieuwe vormen van samenleven en dat maakte mensen gevoeliger voor het doen
en laten van hun medemensen. Het nastreven van het juiste gedrag werd langzaam maar
zeker dwingender en men werd verondersteld rekening te houden met elkaar.25
Het feit dat humanisten volledige prozawerken weten aan opsommingen van
gedragsregels -terwijl het vroeger eerder ging om rijmpjes of leerdichten die uit het
hoofd geleerd werden- die bovendien veel succes kenden, wijst op het groeiende belang
dat men hechtte aan dit soort kwesties. Bovendien breidden Erasmus en zijn navolgers
het bereik van de gedragsregels uit. Dat deden ze door de toon van manierenboeken aan
te passen aan hun tijd. Er was een opmerkelijk grotere gevoeligheid, de observaties
werden intenser en de noodzaak aan het begrip voor wat een ander voelde, werd
nagenoeg tot de kern van goed gedrag verheven.26 Men hield heel vaak rekening met wat
anderen zouden kunnen denken.27 Dat is heel duidelijk voelbaar in de rederijkersteksten
die in deze masterproef centraal staan; een constant terugkerend motief is openbare
schande en de angst ervoor.
Elias wist ook de instelling van het huwelijk in te passen in zijn theorie van het
civilisatieproces. Hoewel de Kerk al heel vroeg achter monogamie stond, was het pas
later, wanneer men het belang van onderdrukking van driften belangrijker achtte, dat
de monogamie ook als institutionele vorm van samenleven effectief vorm krijgt.28 Op dat
moment veranderde ook de perceptie en tolerantie op het gebied van overspel. Het
werd ook voor mannen not done om er buitenechtelijke verhoudingen op na te houden
en als het dan toch voorkwam, repte men er het best met geen woord over. Die neiging
tot verheimelijking had alles te maken met de nieuwe gestructureerde burgerlijke
samenleving die meer belang hechtte aan driftregulering en zo maatschappelijke druk
uitoefende. Seksualiteit werd daarom vanaf dat moment idealiter beperkt tot een
monogame verhouding.29
25 Elias 2001, 128. 26 Elias 2001, 129. 27 Elias 2001, 132. 28 Elias 2001, 263-268. 29 Elias 2001, 263-264.
17
DEEL I.
Het huwelijk in de zestiende eeuw
Om de representatie van het huwelijk in zestiende-eeuwse teksten op een correcte
manier te kunnen interpreteren, is het niet overbodig om eerst wat algemene basiszaken
mee te geven over dit bijzondere verbond. In wat volgt zal ik eerst ingaan op hoe een
echtpaar er doorsnee uitzag, de voltrekking van een huwelijk, overspel, echtscheiding en
confrontaties tussen mannen en vrouwen rond de overgang van de late middeleeuwen
naar de vroegmoderne periode. Hierbij baseer ik mij vooral op de werken Familie,
huwelijk en gezin in West-Europa (1993) onder de redactie van T. Zwaan en Min en
onmin: mannen en vrouwen over hun samen leven aan het einde van de vijftiende eeuw
(1989) van G. M. de Meyer.30 In een tweede onderdeel zal ik de kerkelijke en
humanistische visie op het huwelijk uit de doeken doen.
1. Het doorsnee echtpaar in de burgerij van de late middeleeuwen
Mayke de Jong geeft in het boek Familie, huwelijk en gezin in West-Europa (1993) een
adequaat beeld van de relatie tussen mannen en vrouwen in de laatmiddeleeuwse
stedelijke burgerij, de klasse die centraal staat in de rederijkersteksten die ik zal
bespreken. Ze merkt op dat de machtsverschillen tussen de echtelieden niet bijzonder
groot waren. Vrouwen van het proletariaat en de lage burgerij hielden zich vaker thuis
op dan hun echtgenoot, omdat zij de zorg voor hun jonge kinderen op zich namen, maar
waren daar niet noodzakelijk aan gebonden. Koppels werkten samen om rond te komen
en dat schiep een zekere band. Vrouwen die gehuwd waren binnen de hogere standen,
functioneerden dan weer voornamelijk als een soort van sierstuk, een symbool dat de
status van hun man benadrukte. Hun functie beperkte zich voornamelijk tot het slaafs
navolgen van hun echtgenoot. Meisjes trouwden over het algemeen heel jong; vanaf hun
twaalfde was een huwelijk niet meer ondenkbaar. Mannen trouwenden op een oudere
leeftijd, vaak pas na hun dertigste. Ze namen de tijd om rustig af te wachten tot ze een
geschikte bruid vonden. Dat zorgde ervoor dat ongelijke huwelijken -waarbij
30 De stukken uit het boek van Zwaan die interessant zijn in het licht van mijn masterproef zijn die van De Jong: 'Familie, huwelijk en liefde in de Late Middeleeuwen, 1000-1500' (p. 73-106) en Kloek: 'Seksualiteit, huwelijk en gezinsleven tijdens de lange zestiende eeuw, 1450-1650' (p. 107-138).
18
echtelieden soms een volledig generatie verschilden in leeftijd- geen uitzonderingen
waren.31
1.1 Voltrekking van het huwelijk
Er waren verschillende manieren om een huwelijk in de late middeleeuwen te
voltrekken. Men kon opteren voor een groot ceremonieel huwelijk, maar ook binnen de
beperkte kring van familie en vrienden kon men trouwen door eerst de huwelijks-
beloften via een contract af te leggen voor de overheid en die later eventueel nog eens te
bevestigen voor een priester. Er waren ook bruidsparen die in alle stilte, helemaal
alleen, huwden. Dat resulteerde ook in een geldig huwelijk, maar wel onwettig. Het
fenomeen deed zich vooral voor bij de lagere sociale klassen.32 Die huwelijken waren
clandestien omdat ze niet voor de Kerk werden afgesloten.33 Buitenstaanders noemden
koppels die op deze manier gehuwd waren desalniettemin man en wijf, zonder een
onderscheid te maken met wettig gehuwde echtparen.
Het spreekt voor zich dat het gebrek aan huwelijksformaliteiten meermaals voor wrevel
en onduidelijkheden tussen de partners en hun familie zorgden. De onduidelijke status
van het huwelijk zorgde ervoor dat mannen en vrouwen hun huwelijk soms ontkenden,
maar vaak ook soms beweerden met iemand gehuwd te zijn zonder dat dat effectief het
geval was.34 De kerkelijke overheid kon optreden tegen clandestiene huwelijken, maar
volgens De Jong deed ze dat slechts op een milde manier met niet al te grote
geldboetes.35 Het fenomeen van het clandestiene of heymlike huwelijk bleef na de
middeleeuwen nog even bestaan tot het door het concilie van Trente (1545-1563)
ongeldig verklaard werd.36
1.2 Overspel
Ook voor informatie over overspel kunnen we terecht bij De Meyer.37 Ik vermelde reeds
de wankele status van het huwelijk en het feit dat het vaak niet duidelijk was in welke
staat (wettig, onwettig, geldig, ongeldig) een koppel bij elkaar leefde. Die chaos van
31 De Jong 1993, 95-99. 32 De Meyer 1989, 33. 33 De Jong 1993, 102. 34 De Meyer 1989, 33-34. 35 De Jong 1993, 102. 36 De Jong 1993, 102. 37 De Meyer 1989, 50-55.
19
samenlevingsvormen werd op de spits gedreven door het feit dat overspel geen
uitzondering was bij de lage burgerij in de late middeleeuwen; althans zo blijkt uit
stedelijke verordeningen. Graag wil ik de kanttekening maken dat het verkeerd zou zijn
om wat wij anno 2015 verstaan onder overspel te projecteren naar de late
Middeleeuwen. Zo leren we uit de Utrechtse vechtkeuren dat een relatie tussen een
gehuwde man en een ongehuwde vrouw op papier niet gezien werd als overspel.
Als de stedelijke overheden al gewetensproblemen hadden met overspel, dan bleven de
gevolgen toch zeer mild. De tevergeefste vruchteloze strijd van de stad tegen overspel
bestond oorspronkelijk slechts uit het treffen van maatregelen als eenzelfde paar drie
keer op overspel betrapt werd. Echter, in Utrecht in 1417 besloot de stadsraad de
staffen voor overspel te verzwaren: een maand opsluiting in een vestingtoren voor de
overspelige man, een jaar verbanning uit de stad voor de vrouw.38 Wanneer hetzelfde
paar na hun straf elkaar toch weer kwam opzoeken, werd de straf verdubbeld. Twintig
jaar later, in 1437, werd die regel afgevoerd en moesten overspeligen verplicht terug
naar hun wettige partner, echter nagenoeg straffeloos. Met een boete van slechts
vijfentwintig pond kwamen ze er bijzonder makkelijk vanaf. Keerde men toch terug naar
zijn/haar minnares/minnaar, dan werd dat afgestraft met een verbanning van vijf jaar
uit de stad. Voor ambtsdragers met een voorbeeldfunctie waren de straffen strenger.
Wanneer ze betrapt werden op overspel kregen ze als extra straf een jaar schorsing uit
hun overheidsfunctie.39
De effectieve uitvoering van de straffen bleek moeilijk. Wanneer een overspelige
persoon betrapt werd, kon hij/zij simpelweg beweren niets van de verordeningen af te
weten, waardoor een straf uitbleef. Uit de vechtkeuren blijkt dat de stad in de praktijk
enkel optrad tegen openbaerlike overspel; overspel waar narigheid van kwam en op die
manier de openbare orde verstoorde.40 De algemene teneur was dus dat de
stadsbesturen orde en rust in de openbaarheid hoger in het vaandel droegen dan moraal
of kerkelijke wetten.41 Natuurlijk is het wat kort door de bocht om de toestand in
Utrecht rechtstreeks toe te passen op het volledige gebied van de Nederlanden (zo geeft
De Meyer al aan dat de situatie in Dordrecht licht verschilde), maar het geeft wel een
38 De Meyer 1989, 52. 39 De Meyer 1989, 53. 40 De Meyer 1989, 52. De Meyer vertaalt de term in het Nederlands als 'openlijk' overspel. 41 De Meyer 1989, 52.
20
indicatie van de laksheid waarmee de overheid in de praktijk met overspel omsprong, in
vergelijking met de strenge wetten op papier.
1.3 Echtscheiding
Na mijn korte uiteenzetting over het huwelijk en overspel is het ook interessant even na
te gaan hoe het zat met echtscheidingen in de Middeleeuwen. In de vechtkeuren die De
Meyer in haar boek publiceerde en analyseerde, wordt slechts twee keer uitdrukkelijk
een echtscheiding vermeld.42 Echter, van de vierentwintig mannen die bij naam
regelmatig samen met hun vrouw in de vechtkeuren opgenomen zijn, blijken negen van
hen (meer dan eenderde) bij een volgende vermelding een ander wijf te hebben. De
Meyer geeft aan dat het gevaarlijk is op basis van die kleine aantallen conclusies te
trekken (er kunnen bijvoorbeeld namen van weduwnaars tussen zitten die hertrouwd
waren), maar het geeft ons wel een idee van de wankele staat van het huwelijk aan het
eind van de vijftiende eeuw.43
Dat het mogelijk was om te scheiden, weten we zeker. In de late middeleeuwen hield
men verhoren en uitgesproken vonissen voor de geestelijke rechter bij op papier,
waardoor we een tamelijk representatief beeld hebben over scheidingen.44 De Meyer
geeft in haar boek aan dat huwelijken soms zwaar leden onder de 'slaande of
verkwistende hand van de man of onder de eigenzinnigheid en ongehoorzaamheid van
de vrouw'. 45 Op papier werd dat dan geformuleerd als 'ontwrichting van het huwelijk op
grond van onverenigbaarheid van karakters'.46 Hoewel er mogelijkheid was om te
scheiden was dat zeker niet vanzelfsprekend of gemakkelijk; veel hing af van de wijze
waarop het huwelijk was gesloten. Zeker wanneer een echtpaar voor de Kerk was
getrouwd (dat was meestal zo bij vermogende echtparen), waren de kansen om te
scheiden en te hertrouwen miniem. De weinige grondige redenen waardoor een
Kerkelijk huwelijk kon ontbonden worden, waren impotentie en een vorm van
bloedverwantschap. Voor de echtelieden die geen geldige reden naar voren konden
42 De Meyer 1989, 42. 43 De Meyer 1989, 42-43. 44 De Meyer 1989, 42-49. 45 De Meyer 1989, 43. 46 De Meyer 1989, 43.
21
schuiven, restte enkel de scheiding van tafel-en-bed als oplossing voor hun onhoudbaar
geworden huwelijk.47
Zoals reeds gezegd waren lang niet alle huwelijken gesolemniseerd of kerkelijk
ingezegend. De Kerk noemde deze huwelijken clandestien. Wat de term clandestien
betreft, wil ik graag dezelfde opmerking zoals de Meyer maken, om duidelijkheid te
scheppen. 48 De term had een verschillende betekenis naarmate ze door de burgerlijke of
Kerkelijke overheid gebruikt werd. Voor de burgerlijke overheid was een clandestien
huwelijk een huwelijk dat zonder getuigen voltrokken was. Voor de Kerk echter waren
alle niet-kerkelijk ingezende huwelijken clandestiene huwelijken. Dat waren vooral
huwelijken binnen de lage burgerij tussen minder vermogende echtparen. Die
huwelijken werden desalniettemin als geldig bestempeld. Voor die echtelieden was het
niet zo onoverkomelijk om te scheiden. Het was immers mogelijk om uit een huwelijk te
stappen dat niet gezegend was door de Kerk en opnieuw te trouwen, ook al was de
vorige partner nog in leven. Dat kon zelfs tamelijk gemakkelijk, tenminste als man en
vrouw het eens waren over de onverenigbaarheid van hun karakters en toegaven dat ze
niet langer samen sliepen. Er waren ook enkele andere mogelijkheden; scheiden kon
zolang beide partners aan eenzelfde zeel trokken. Zo konden ze de geldigheid van de
gegeven trouwbeloften bestrijden, door bijvoorbeeld te beweren dat de voorwaarden
voor de geldigheid ervan nooit vervuld waren geweest.49
1.4 Spanningen en confrontaties tussen mannen en vrouwen
Bij de bespreking van de rederijkersteksten in het tweede, derde en vierde deel van mijn
onderzoek zal duidelijk worden dat de voorgestelde echtparen vaak op gespannen voet
leefden met elkaar. Dat die representatie niet zomaar uit de lucht gegrepen was,
bevestigen de Utrechtse Vechtkeuren uit de periode van 1477-1528.50 De Middeleeuwse
vechtkeuren waren verslaggevingen over conflichten in het openbaar. G. M. De Meyer
heeft in 1989 een selectie van die vechtkeuren gepubliceerd; de informatie in de
volgende alinea's is gebaseerd op haar werk. 51
47 De Meyer 1989, 46. 48 De Meyer 1989, 46. 49 De Meyer 1989, 46. 50 De Jong 1993, 99. 51 G.M. de Meyer in samenwerking met R. van der Elzen, Min en onmin. Mannen en vrouwen over hun omgang aan het einde van de vijftiende eeuw (1989)
22
Rond de overgang van de vijftiende naar de zestiende eeuw tilde men heel zwaar aan
welke vorm van geweld dan ook, met fikse boetes tot gevolg. Het ligt voor de hand dat de
meeste van de geschillen zich afspeelden in kroegen, door de invloed van alchohol. Uit
de vechtkeuren blijkt dat het niet alleen de mannen waren die de vuisten af en toe boven
haalden. Ook huisvrouwen raakten al eens betrokken in een fysiek conflict. De
voorbeelden die De Meyer geeft van het fysiek geweld dat in de Middeleeuwen
aangeklaagd werd, komt voor de hedendaagse lezer vaak neer op niet meer dan wat
futiele kwesties. Zo werd het aftrekken van het kapje van een getrouwde vrouw op
straat al aanzien voor misdrijf. Slachtoffers gingen het aangeven bij de keurmeesters en
de daders werden ervoor beboet. Het aanklagen van geweld was hoofdzakelijk een
kwestie van eer en openbaarheid.52
Toch waren niet alle conflicten kleine akkefietjes. Er worden in de vechtkeuren tal van
voorbeelden gegeven van vuistgevechten -soms gewapend met messen- , en ook hier
ontbraken de vrouwelijke vechtjassen niet. De Jong geeft aan dat de vechtkeuren vooral
het doel hadden de publieke ruimte te pacificeren. Gewelddadige conflicten binnenshuis,
en vooral die tussen echtelieden, waren geen materie voor de keurmeesters. Wat
echtelieden elkaar binnen de muren van hun huis aandeden, daar bemoeiden anderen
zich niet mee. De publieke ruimte en openbare orde viel buiten het terrein van huis en
gezin. Van huiselijk geweld vinden we in de vechtkeuren dus niets terug.53
2. Kerkelijke en humanistische ideeën over het huwelijk
2.1 De Kerk en het huwelijk
Volgens de middeleeuwse dogmatiek, die de kerkvaders verspreidden, was een
maagdelijk leven superieur aan een huwelijk. De seksuele activiteit viel niet in te passen
in een ascetisch zuiver leven. Augustinus (354-450) beschouwde alle vormen van
seksualiteit als zondig; pure lustbevrediging -zonder oog op nakomelingen- binnen het
huwelijk was de ergste gradatie binnen die zonde. Het was echter niet iedereen gegeven
om zich te kunnen inpassen in een celibatair leven en daar waren ook de kerkvaders
zich van bewust. Een huwelijk werd daarom toestaan, maar kende een verplichte
52 De Jong 1993, 100. Voor meer informatie over openbare schande en eerverlies, zie deel III. 53 De Jong 1993, 101.
23
compensatie: zorgen voor een nageslacht en elkaar eeuwige trouw beloven. Die twee
aspecten werden ervaren als goede gevolgen van een op zich zondige staat.54
In zijn artikel 'The Mimesis of Marriage: Dialogue and Intimacy in Erasmus's
Matrimonial Writings' (2004) gaat Leushuis in op de visie van de laatmiddeleeuwse
Kerk op het huwelijk. Die was al heel wat gematigder dan die van de Kerkvaders in het
begin van de middeleeuwen. De Kerk geloofde in de kracht van het huwelijk als
remedium propter fornicationem, een remedie tegen ontucht.55 De huwelijkse staat werd
gezien als een relatief vrome vorm van leven, aaangezien onwettige seksualiteit
getemperd kon worden; desalniettemin nog steeds inferieur aan het celibaat. De Kerk
vond het belangrijk dat men het huwelijk op een zeer vlotte en makkelijke manier kon
voltrekken en daarom was vanaf de elfde eeuw een consensus tussen beide partners
genoeg om te kunnen huwen. Die kerkelijke beslissing rijmde echter niet met het
lekenmodel waarin een huwelijk het behoud van het erfgoed verzekerde56. Binnen dat
model was het niet onbelangrijk dat de ouders van de bruid en bruidegom inspraak
hadden in de keuze van de huwelijkspartner. Het huwelijk werd ervaren als een contract
tussen twee families, dat bevestigd werd door de seksuele gemeenschap van het
echtpaar. Door de belangrijke fincanciële gevolgen was het een stap waar je goed moest
over nadenken en daarom was het niet overbodig om de verlovingstijd lang genoeg te
laten duren, zodat beide partijen de tijd kregen om hun beslissing nog te herzien.57
Omdat de Kerk het voldoende achtte dat beide partners instemden om een huwelijk te
voltrekken, heerste er chaos. Het was niet ongewoon dat een man en een vrouw huwden
zonder elkaar ook maar één keer gezien te hebben. Maar ook het omgekeerde kwam
voor, koppels die al jaren samenwoonden en zelfs samen al kinderen hadden, besloten
plots te trouwen voor een gerust gemoed en om hun kroost wettelijk te verant-
woorden.58 Volgens Leushuis was de chaos van echtelijke verbintenissen vooral een
gevolg van het feit dat enkel woorden volstonden om een huwelijk te officialiseren. Niet
zelden waren deze woorden onoprecht, werden ze achteraf ontkend, sprak men ze uit in
een beschonken toestand of werden de huwelijkspartners ertoe gedwongen ze uit te
spreken. Huwelijken die op die manier voltrokken werden, waren volgens de kerkelijke
54 Kloek 2000, 109-110. 55 Leushuis 2004, 1282-1283. 56 Leushuis 2004, 1282-1283. 57 Leushuis 2004, 1283. 58 Leushuis 2004, 1283.
24
rechtbanken ook clandestien. Dat wil echter niet zeggen dat de kerkelijke autoriteiten
bereid waren ze te ontbinden, daarvoor was de band van het huwelijk hen te dierbaar.59
Het huwelijk was niet alleen een bevestiging van de band tussen man en vrouw, maar
symboliseerde eveneens de band tussen Christus en de Kerk. Om die reden was de het
huwelijk onverbreekbaar tot de dood. Echtscheidingen en tweede huwelijken waren dus
compleet uit den boze. Toch waren er enkele redenen, zoals impotentie, die wel geldig
waren om een huwelijk te ontbinden. In het geval van overspel liet de Kerk het voor de
partners toe om gescheiden van lichaam en bezit te leven, echter zonder dat het
huwelijk officieel verbroken werd. Zo ontstond er in het vijftiende- en zestiende-eeuwse
Europa een amalgaam aan huwelijksvormen.60
2.2 Humanistische visie op het huwelijk
Vanaf de vijftiende eeuw profileerde het humanisme zich als een vernieuwende
geestelijke stroming, waarin de res humanae, de mens en alles wat de mens omringt,
verheven werden tot het middelpunt van het denken. Dat stond in schril contrast met
het dominante geestelijke gedachtegoed van de vorige eeuwen dat door de res divinae,
het goddelijke als ijkpunt van het denken, getypeerd werd. Toch zou het verkeerd zijn de
ideeën van de humanisten in al te scherp contrast te stellen met het christelijke denken.
Ook de humanisten waren christenen; hun doel was het geloof te verzoenen met de
ideeën van de Klassieke Oudheid. Ze deelden met de klassieken het geloof in de
opvoedbaarheid van de mens en droegen klassieke literatuur als deel van die opvoeding
hoog in het vaandel. Ze schreven over religieuze en ethische kwesties, waarvan het
huwelijk een belangrijk onderdeel was.61
De humanisten stelden het huwelijk voor als een aangename samenlevingsvorm waarin
beide partners gelukkig konden zijn als ze zich aan bepaalde regels hielden.62 In zijn
literatuur gaf Erasmus gestalte aan zijn nieuwe huwelijksmodel.63 Volgens dat model
was de vrouw inferieur aan haar echtgenoot, maar wel onmisbaar voor het gezin en de
opvoeding van de kinderen. Haar optimale taakvervulling als echtgenote en moeder was
daarom van primair belang. De harmonieuze vriendschap in het huwelijk, waardoor
59 Leushuis 2004, 1283. 60 Leushuis 2004, 1283-1284. 61 Kloek 2000, 110-111. 62 Degroote 1944, 32. 63 Spies 1986, 340-342.
25
beide partners zich goed in hun vel voelden, was voor Erasmus een must. Samen met
Vives benadrukte hij daarom niet enkel de waardigheid van de het huwelijk, maar ook
die van de vrouw, iets wat ze afgekeken hadden bij klassieke auteurs zoals Xenophon en
Plutarchus. De intellectuele vorming van de getrouwde vrouw zou ten goede komen
voor het huwelijk en het gezin. 64
Uiteraard werd in deze belangrijke overgangsperiode niet enkel in onze contrein over
het huwelijk geredeneerd. Ook in Engeland bogen humanisten zich tijdens de
renaissance over de heibele huwelijkwestie.65 De Engelse humanisten zagen het
huwelijk en het gezinsleven als de hoeksteen van de maatschappij en als een opstap
voor sociale relaties in de toekomst. Wanneer een man bewees dat hij in staat was te
waken over zijn gezin, dan kon hij ook over een stad of gemeente regeren. Vroege
Engelse humanisten stelden het huwelijk dan ook voor als de meest logische weg om de
sociale orde op moreel en spiritueel vlak te optimaliseren. Het zal uiteindelijk
gedeeltelijk hun verdienste zijn dat het celibaat aan populariteit inboette en de
maagdelijke staat niet langer als superieur ervaren werd ten opzichte van het huwelijk.
Op die manier legden ze de weg open voor een revolutie van de spirituele en morele
waarden.66
2.2.1 Erasmus
De teksten van Erasmus over het huwelijk moeten we zien in het licht van de immense
kloof die zich tijdens de late middeleeuwen voordeed tussen het dominante
ecclesiastische en theologische discours over de institutie van het huwelijk en de
maatschappelijk realiteit. Het huwelijk diende niet zelden als hulpmiddel om bepaalde
economische aspiraties te verwezenlijken. 67 De kloof tussen de wereldse en kerkelijke
ideeën en modellen over en van het huwelijk situeerde zich op twee verschillende
vlakken: de spanning was er één tussen theorie en praktijk. De wereldlijke ideeën over
het huwelijk hielden rekening met de sociale praktijk, terwijl de Kerkelijke autoriteiten
zich enkel bezighielden met het opstellen van de theologische basis van het huwelijk.
64 Spies 1986, 340-342. 65 Voor de geïnteresseerde lezer verwijs ik graag door naar J.K. Yost, 'The Development of a Reformist Approach To Marriage and Celibacy in Early English Humanism' (1977). 66 Yost 1977, 1. 67 Leushuis 2004, 1281.
26
Dat deden ze vooral vanuit hun wil om de seksualiteit binnen het huwelijk te
controleren en binnen de perken te houden.68
Erasmus' literatuur over het huwelijk beperkt zich niet enkel tot de Colloquia (eerste
officiële uitgave in 1522);69 ook in andere teksten heeft hij uitspraken gedaan over het
huwelijk én het celibaat. Zijn Christiani matrimonii institutio (1526) wordt vaak
omschreven als een handleiding met advies voor een goed huwelijk. Hij liet zich in dat
werk negatief uit over gearrangeerde huwelijken en hij effende het pad voor een
zorgzame liefdevolle opvoeding van de kinderen. Daarmee brak hij met de gewoonte om
kinderen groot te brengen door middel van dwang en straf. Ook over het celibaat heeft
Erasmus opvallende uitspraken gedaan. Hij zag er geen graten in om kloosters te
vergelijken met bordelen en om een eind te maken aan het zondige leven van de clerus
was hij voorstander van het priesterhuwelijk.70 Ook Thomas More (1478-1535) schreef,
onder andere in zijn Utopia (1515/1516), over de meest geschikte manier van leven; dat
bleek opnieuw niet het celibaat te zijn. Noch Erasmus noch More waren voorstanders
van het celibataire leven, omdat het hen in strijd leek met de wetten van de natuur en
bovendien een levensstijl was die maar weinigen op een correct manier konden naleven.
Daarom verkozen de humanisten een rein en deugdzaam leven binnen het huwelijk.
Desalniettemin hadden ze ontzag voor degenen die op een correcte manier, dus zonder
heimelijk overspel, op een celibataire manier leefden.71
Als humanist was Erasmus erg begaan met de positionering van het individu in de
burgerlijke laatmiddeleeuwse christelijke maatschappij. Volgens Leushuis was het zijn
bedoeling om de sociale realiteit (die gekenmerkt werd door de vele clandestiene
huwelijken) te beïnvloeden en ervoor te zorgen dat men de heilige waarde van het
huwelijk opnieuw kon waarderen.72 Op wettelijk gebied wou hij verandering creëren
door de waarde van de verba de praesenti -de bevestigende woorden van de bruid en
bruidegom die in de tijd waarin Erasmus leefde voldoende waren om een huwelijk te
legaliseren- te minimaliseren. Hij opperde voor een huwelijk dat enkel waarde kon
hebben als er ook toestemming was van de ouders en als er een priester en getuigen
aanwezig waren. Bij voorkeur waren bruid en bruidegom ook al een tijdje verloofd. Op
68 Leushuis 2004, 1281-1282. 69 Waarvan ik het colloquim Het huwelijk zal bespreken in deel IV. 70 Kloek 2000, 110-111. 71 Kloek 2000, 112-113. 72 Leushuis 2004, 1284-1286.
27
die manier wou hij het koppel genoeg tijd geven om zeker te zijn van hun beslissing en
bovendien kwam er zo meer structuur in de tot dan toe erg vage afspraken over de
officiële voltrekking van het huwelijk.73
Bovendien was hij niet volledig afkerig voor de mogelijkheid tot echtscheiding en een
tweede huwelijk. Hij kende het heilige sacrament vooral een symbolische waarde toe en
die waarde vormde geen wettelijke basis voor het verbod op het ontbinden van een
huwelijk. In zijn versie van Het Nieuwe Testament (1516) ging hij dieper in op dit
sacrament door erop te wijzen dat hij het zag als een symbolische representatie van het
goddelijke mysterium (met die term duidt men de band aan tussen het goddelijke en het
menselijke). De symbolische waarde zat in het feit dat het sacrament als een voorbeeld
van liefde en harmonie diende en dat tevens moest worden nagestreefd in de huwelijken
van mensen binnen de christelijke gemeenschap. Omdat het huwelijk slechts de
mystieke band representeerde, rekende Erasmus het niet tot de strikte categorie van de
sacramenten. Om die reden zou het ook niet onmogelijk geweest zijn het te ontbinden. 74
Erasmus' grootste zorg lag echter niet bij het wettelijke statuut van het huwelijk noch bij
het goed- of afkeuren van echtscheidingen. Veeleer was hij begaan met hoe het huwelijk
bij de mensen zelf gepercipieerd en beleefd werd. Het huwelijk was voor hem een teken
van amicitia, vriendschap, en daarom representeerde het de verbintenis tussen twee
zielsverwanten. Geen enkele theoloog voor hem had dit aspect op een dergelijke manier
benadrukt. Een huwelijk was voor Erasmus een harmonieuze vriendschap tussen de
echtelieden en stond hoger gerangschikt dan een gewone vriendschap. Het huwelijk
genereerde immers een intieme ruimte, iets wat enkel tussen man en vrouw kon
bestaan. Het belang van dat intieme aspect mag bij de literatuur van Erasmus niet
onderschat worden. Volgens Leushuis was het de basis voor zijn dialogen, waarin
partners intieme taal gebruiken en waarin ook de auteur zijn lezer in zekere mate op
een intieme manier benaderde.75
73 Leushuis 2004, 1284-1286. 74 Leushuis 2004, 1285-1286. 75 Leushuis 2004, 1286. Over deze intieme benadering, zie deel IV.
28
DEEL II.
De representatie van het huwelijk in vier
satirische refreinen van Anna Bijns
In dit tweede deel van mijn thesis wil ik meer te komen over de voorstelling van het
huwelijk in zestiende-eeuwse rederijkersliteratuur door een viertal satirische
huwelijksrefreinen van Bijns te onderzoeken, waarin de taken van en de verhouding
tussen man en vrouw binnen het huwelijk worden voorgesteld. Na een uiteenzetting van
teksten en auteur, ga ik kort in op de keuze van Bijns voor de huwelijkssatire. In het
derde hoofdstuk zal ik de voorstelling van de pantoffelheldfiguur in het werk van Bijns
herzien en nuanceren. Ik besluit dit tweede deel van mijn onderzoek door de besproken
refreinen van Bijns te situeren ten opzichte van de middeleeuwse en humanistische
voorstellingswereld.
1. Teksten en auteur
'Meer zuurs dan zoets', het was het motto van de Antwerpse dichteres Anna Bijns (1493-
1575). Dichteres en niet rederijker, want officieel kon ze als vrouw geen lid worden van
een rederijkerskamer. De reglementen van de kamers in Vlaanderen schoven vrouwen
immers volledig aan de kant. Desalniettemin gedroeg Bijns zich als een volwaardige en
gepassioneerde rederijker en schreef ze uitgebreid en gevarieerd werk. Daarom plaats
ik ze in deze scriptie zonder scrupules tussen de Brusselse stadsrederijkers Jan Smeken
en Jan van den Dale.
Anna Bijns is vooral bekend vanwege haar religieuze antilutherse refreinen en haar
naam wordt omwille van die refreinen in de meeste literatuurgeschiedenissen vermeld.
Haar Schoon ende suverlijc boecxken (1528) -haar eerste uitgegeven werk, gedrukt door
Jacob van Liesvelt-, het Tweede boeck vol schoone ende constighe refereynen (1548) en
Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade,
over die sondighe menschen (1567) zijn de werken met de meeste bekendheid bij het
grote publiek.76 Bijns schreef echter niet alleen religieuze refreinen. Ook haar refreinen
in 't amoureus werden gesmaakt in de zestiende eeuw en werden daarom vaak
76 Keßler 2013, 16-20.
29
opgenomen in verzamelbundels, zoals in het Nieu refereyn boeck vol Amoureuse ende
sotte ofte boertelicke Refereynen (1590).77
In dit deel staan noch religieuze, noch amoureuze refreinen van Bijns centraal. De vier
refreinen die ik zal toelichten zijn satirische refreinen of refreinen in 't sot. Ik heb de
refreinen niet willekeurig gekozen. Met ‘Ongebonden best, weeldich man zonder wyf’78
wil ik analyseren hoe Bijns het thema van de pantoffelheld benadert. Dat refrein zal ik
contrasteren met ‘Ongebonden best weldich wijff sonder man'79' om aan te tonen dat
Bijns heel tegenstrijdig is in haar weergave van de verhouding tussen man en vrouw in
het huwelijk. Aan de hand van 'Dus doende brengt zij den tijd vast deure'80 en 'Het waar
goed huwen, maar 't zorgen is de plage'81 ga ik na hoe het beeld van de pantoffelheld
zich verhoudt tot de bredere voorstelling van het huwlijk in de satirische refreinen van
Bijns.
Volgens Pleij zijn Bijns' zotte refreinen over het huwelijk en de liefde tijdens haar leven
nooit gedrukt. De refreinen zijn bovendien slechts overgeleverd in twee handschriften,
het A- (Brussel, KB)en het B-handschrift (Gent, UB), samengesteld door de Antwerpse
minderbroeder Engelbrecht van der Donck in de eerste helft van de zestiende eeuw.82
De handschriften bevatten volgens Pleij ook refreinen die later wel in gedrukte versies
voorkwamen, maar hij geeft hierover geen verdere details. Over 'Dus doende brengt zij
den tijd vast deure' en 'Het waar goed huwen, maar 't zorgen is de plage' is er noch over
de ontstaansdatum, noch over de overlevering in handschrift of gedrukte vorm veel
informatie terug te vinden. De twee refreinen over de voordelen van het ongetrouwd
zijn (of blijven), namelijk ‘Ongebonden best, weeldich man zonder wyf’ en ‘Ongebonden
best weldich wijff sonder man', zijn niet enkel overgeleverd in het handschrift B en
handschrift A. Ze komen ook voor in het Brusselse handschrift II. ‘Ongebonden best
weldich wijff sonder man’ werd bovendien in het zogenaamde handschrift Jan de Bruyne
(Brussel, KB) overgeleverd. 83
77 Keßler 2013, 15-20. 78 Moderne uitgave in Ruelens 1879-1881, 55-58. 79 Moderne uitgave in Keßler 2007, 108-111. 80 Moderne uitgave in Pleij 1994, 20-22. 81 Moderne uitgave in Pleij 1994, 9-11. 82 Pleij 1994, 118-119. 83 Keßler 2012, 18.
30
Laten we nog even terugkeren op het motto waarmee Bijns haar refreinen onderschreef:
'meer zuurs dan zoets'. Volgens Pleij drukt het de levensverwachting en -visie van de
dichteres uit, omdat ze het al in haar eerste werk gebruikte.84 De zinsnede lijkt op haar
lijf geschreven want haar levensloop bleek effectief meer zuurs dan zoets te zijn, althans
dat laat ze ons vermoeden door haar werk. De keuze voor verbitterde personages en het
genre van de satire kunnen hier de gevolgen van zijn. Met haar motto en haar satirische
en ontnuchterende toon waarmee ze over het huwelijk sprak, zette ze zich af tegen
dromers die naïef denken dat het altijd wel goed komt.85 Er zijn twee figuren die met
regelmaat in haar werk opduiken: Maarten Luther en de minnaar; beiden even
verfoeilijk volgens Bijns. Pleij werpt het vermoeden op dat het liefdesverdriet waarover
Bijns schreef in haar refreinen geïnspireerd was op haar eigen leven, wegens de
hartstochtelijke toon ervan.86 De wereldse refreinen zijn gericht op de trouweloze
minnaar die niet terugkeert na zijn bedrog en leugens. Dat resulteert in verbitterde
uitspraken, volledig in de lijn van haar motto.
2. Bijns en de huwelijkssatire
Een zestiende-eeuwse satire was per definitie didactisch. Dat kaderde in de functie van
rederijkersliteratuur als instrument van beschaving. Met een satire beoogde de auteur
een moraliserend effect; een verbetering van de levensopvatting en zeden van zijn
publiek. Dat kon hij/zij bekomen door af te wijken van de zuivere nuchtere didactiek -
expliciet moraliserend en ernstig van toon- en humor in de tekst te integreren.87 Bijns
ging in haar satirische refreinen vooral afbrekend te werk; ze toonde de wantoestanden
in de samenleving waarin ze leefde door op een verbitterde en spottende manier af te
geven op het slecht en dwaas karakter van gehuwde mannen en vrouwen. Op die manier
kon ze de ogen van het publiek openen zodat zij in hun verdere leven goed en wel
overdacht te werk zouden gaan omtrent deze zaken.
Pleij geeft in zijn boek Anna Bijns van Antwerpen (2011) heel kort enkele motieven mee
die de keuze van Bijns voor het genre van de huwelijksspot zouden kunnen verklaren. 88
Eerst en vooral wijst hij op de aanwezigheid van ouderwetse bezwaren in haar
84 Pleij 2011, 11-13. 85 Pleij 2011, 13. 86 Pleij 2011, 15. 87 Van Moerkerken 1904, 1-2. 88 Pleij 2011, 248-253.
31
refreinen, zoals het feit dat de vrijheid van een getrouwde vrouw heel erg beperkt was
en haar bestaan gereduceerd werd tot de bevrediging van de behoeftes van haar partner
en kinderen. Een verkeerd huwelijk was volgens Bijns een huwelijk waarin één partij
(man of vrouw of in het slechtste geval de kinderen) dominant was, waaraan de andere
inwonenden gebonden en onderworpen waren. Op die manier schreef ze zich in in een
traditie die al een lange geschiedenis kende. De eisen van de literatuur zouden een
tweede drijfveer voor Bijns geweest zijn. De huwelijks- en gezinssatire was in de periode
waarin Bijns' leefde een niet onbelangrijk rederijkersgenre in de lyriek en op het toneel.
Een derde reden die doorslaggevend kon zijn voor Bijns' keuze voor het genre was de
sociale context waarin ze leefde. Antwerpen was één van de eerste steden waar de
stadsvrouw emancipeerde. Die vrijheidsdrang van de vrouw vinden we duidelijk terug
bij Bijns, zelf ook een Antwerpse. Ze was heel afkerig van het huwelijk en was van
mening dat een vrouw best ongebonden bleef. Dat gold bovendien ook voor de man; dat
blijkt uit de stokregel 'ongebonden best, weldich wyff sonder man' (r. 15) van het
gelijknamige refrein.
3. Beeld van de pantoffelheld revisited
Pleij wijdt in zijn boek De sneeuwpoppen van 1511 (1986) nogal wat aandacht aan de
voorstelling van de pantoffelheld zoals die circuleerde in de literatuur en beeldende
kunst in de stad tussen middeleeuwen en nieuwe tijd. Ook in zijn artikel 'Taakverdeling
in het huwelijk. Over literatuur en sociale werkelijkheid in de late middeleeuwen'
(1986) heeft hij het over dit fenomeen, waarbij de pantoffelheld ook wel 'hennentaster'
genoemd wordt. Omdat de figuur vaak voorkomt in de satirische huwelijksrefreinen van
Bijns en de voorstelling ervan ons informatie kan verschaffen over de rol en
taakverdeling van man en vrouw binnen het huwelijk, is het interessant dat beeld van de
pantoffelheld bij Bijns nog eens te herbekijken door te analyseren hoe Bijns dit thema
benadert en hoe zich dit verhoudt tot de bredere voorstelling van het huwelijk in haar
gedichten. Ik zal beginnen met een korte uiteenzetting over de rijmtekst met als titel
Vanden hinnen tastere,89 gedrukt omstreeks 1550 in Antwerpen, maar vermoedelijk al
veel ouder en van de hand van Anthonis de Roovere, een Brugse rederijker.90 Omdat De
Roovere het thema van de hennentaster in dit gedicht centraal stelt, is een korte
89 Moderne uitgave in Franssen 1987, 11-29. 90 Pleij 1986, 66-67.
32
inhoudelijke uiteenzetting nuttig om de lezer een idee te geven van de uitwerking van
het thema in de late middeleeuwen.
3.1 Vanden hinnen tastere
De tekst van De Roovere verhaalt over een echtpaar dat besluit de rollen om te wisselen
na het regelmatige gemor van de man over het luie gedrag van zijn vrouw.91 Die zou zich
volgens hem alleen maar bezig moeten houden met kleinere huishoudelijke taakjes en
toch slaagt ze er niet in het eten op tijd en stond te bereiden. De vrouw stelt voor de
rollen om te draaien, zodat haar echtgenoot weet wat haar dagelijkse te doen staat. Ze
neemt het ploegen op de akker voor een dag over en laat haar echtgenoot voor de
dieren, de baby en het huishouden zorgen. Na een volledige en gedetailleerde
opsomming van alle kleine werkjes die de vrouw elke dag verricht -een lange en
nauwkeurige lijst van handelingen die in een bepaalde volgorde moeten uitgevoerd
worden- waarschuwt ze manlief nog eens dat hij haar taken niet mag onderschatten. Die
waarschuwingen bleken niet overbodig. Wanneer zijn vrouw de dag erna 's avonds
thuiskomt, ziet ze meteen dat haar man er een puinhoop van gemaakt heeft. Het vee en
de baby brullen erop los; hij zit in zak en as. Na een dag kommer en kwel besluit hij met
de wijze woorden: ‘Ic seg 't u claerlijc: "t is onmoghelijck/ mans te doen dat vrouwen
connen!"'.92
De tekst is vrij onschuldig en erg humoristisch van toon. Man- en vrouwlief gooien geen
zware verwijten naar elkaars hoofd. De Roovere typeert de vrouw niet als een kenau en
stelt ook haar man niet in een kwaad daglicht. Zo verwelkomt de vrouw haar man
liefdevol wanneer hij thuiskomt na zijn werk: 'Man willecome sijt, / wy sullen gaen leven
metten blijden.' (r. 46-47). De man is geen typische pantoffelheld, in tegenstelling tot
wat de titel laat vermoeden. Hij leeft helemaal niet onder de dictatuur van zijn vrouw en
heeft wel nog degelijk iets in de pap te brokken; dat leiden we rechtstreeks af uit het
taalgebruik dat hij hanteert wanneer hij tegen zijn vrouw spreekt.
Die man hadde crancke glorie;
hi had sijn queerne gheerne doen malen.
Sijn wijf die heit hem dantelorie,
91 Pleij 1986, 66-67. 92 Geciteerd in Pleij 1986, 67.
33
verleghen, slorie, waer muechdie dralen.
Veel dincx ghinck hi daer verhalen.
hi en dede niet dat hi keef en street.
Maer die vrouwe sprack met sueter talen:
'Tsus lief, het wordt terstont bereet.' (r. 50-57)
Het is vreemd dat een tekst met een dergelijke titel de pantoffelheld toch niet
representeert zoals we hem kennen uit andere zestiende-eeuwse teksten. Franssen wijst
erop dat tekst in de zestiende eeuw werd aangepast aan de moraliserende functie die
literatuur in die periode moest hebben.93 Dat wordt ook onmiddelijk duidelijk door de
moraliserende conclusie van de auteur die volgt op de tekst. De situatie waarin de man
verkeerde, moest als spiegel dienen; het verhaal fungeerde als exeplum en
waarschuwing. De vele hennentasters in de samenleving moesten duidelijk worden
gemaakt dat het best is wanneer 'elck metten sinen moeyde' (r. 244). Het was voor een
man onbetamelijk het takenpakket van zijn echtgenote over te nemen.94
3.2 De hennentaster/pantoffelheld in de laatmiddeleeuwse literatuur
De benaming 'hennentaster' is heel bewust gekozen. Een hennentaster taste de kip af om
te kunnen voelen of er een ei op komst was. Die handeling was een typisch
vrouwenwerk. Volgens Pleij was het hennentaster-thema erg populair in de
laatmiddeleeuwse literatuur, en bij uitbreiding ook het thema van de taakverdeling
binnen het huwelijk in het algemeen. Daarbij zou het hoogtepunt in de eerste helft van
de zestiende eeuw liggen, de periode waarin de rederijkersteksten die in deze thesis
centraal staan ontstonden.95 Het hennentasterthema dook voor het eerst op in de
literatuur van de Zuidelijke Nederlanden aan het einde van de veertiende eeuw; vooral
in kluchten. Peij situeert de uitbreiding van het thema in de loop van de vijftiende eeuw,
waarin het in tafelspelen en esbattementen en langere rederijkersgedichten heel vaak
voorkwam. Zowel in de literatuur als de beeldende kunst vond men voorstellingen terug
van een omgekeerde wereld binnen het huwelijk. Daarin moet de pantoffelheld steevast
het afleggen tegen zijn bazige, standvastige vrouw.96 Vanaf de vijftiende en vooral in de
zestiende eeuw lieten prenten scheldende en slaande rouwen zien die soms letterlijk de
93 Franssen 1987, 69. 94 Franssen 1987, 69. 95 Pleij 1986, 67-68. 96 Pleij 1986, 68.
34
broek droegen, terwijl hun echtgenoot afgebeeld werd met een angstige blik en een kip
in de handen.97 Bijns schreef drie refreinen waarin dit thema centraal stond: ‘Verwijft te
zijne gaet boven alle plaghen’, ‘Noyt man en gheraecte aen vuylder laudate’ en ‘Dus
doende bright zy den tyt vast duere’.98
Andere belangrijke zestiende-eeuwse werken die de strijd om de broek en het daarmee
samenhangende thema van de vrouwenmacht benaderen zijn het Antwerps Liedboek
(1544) en Dat Bedroch der Vrouwen (±1532).99 Prentkunstenaars droeg ook mee aan de
verspreiding van het thema van de vrouwenmacht door situaties te schetsen waarin
bekende mannen zich in het verleden door de listigheid van vrouwen voor schut hadden
laten zetten. Zo liet de Griekse filosoof Aristoteles zich letterlijk als een paard berijden
door Phyllis en wist Dalida Samsons kracht en leven te ontfutselen.100 Franssen
krakteriseert deze thema's als een uitwerking van het motief van de 'mundus inversus'
of omgekeerde wereld.101 In die wereld is het evenwicht in het huwelijk verbroken. Die
omgekeerde wereld was niet enkel het gevolg van de bazige houding van gehuwde
vrouwen. Ook de vele ongelijke huwelijken zetten de wereld op zijn kop. Het motief
werd vaak gebruikt in teksten waarin de auteur een tijdsklacht wou uiten. De auteurs
ervan dachten met melancholie terug aan het verleden, dat als beter ervaren werd. De
omgekeerde wereld impliceerde dus ook een verkeerde wereld.102
3.3 Tegenstrijdigheden in Bijns' representatie van de pantoffelheld in 'Onghebonden
best weeldich man sonder wyf' en 'Ongebonden best, weldich wyff sonder man'
De representatie van de pantoffelheld in de satirische huwelijksrefreinen van Bijns was
heel tegenstrijdig, naargelang het mannelijk of vrouwelijk standpunt dat ze innam.
Bijzonder aan de samenhorende refreinen 'Onghebonden best weeldich man sonder
wyf' en 'Ongebonden best, weldich wyff sonder man' is dat Bijns beide standpunten
innam in twee nagenoeg identieke refreinen qua opbouw en doel. In beide teksten
trachtte ze haar lezers ervan te overtuigen niet te huwen door de vele kwalijke gevolgen
van het huwelijk op te sommen. Zo geeft ze in 'Onghebonden best weeldich man sonder
wyf' een betoog over de vele ellende waarmee een gehuwde man te maken krijgt. Al in
97 Franssen 1987, 69. 98 Pleij 1986, 69-70. 99 Franssen 1987, 69. 100 Franssen 1987, 69. 101 Franssen 1987, 71. 102 Franssen 1987, 71.
35
de eerste strofe karakteriseert ze het huwelijk als een risicovolle onderneming. Als de
man een kwade vrouw treft, zal hij eeuwig onder haar dictatuur leven.
Crycht een man een wyf die quaedt es en fel
Wederspannych rebel
Hy laet ter syn vel (r. 7-9)
De clichérepresentatie van een pantoffelheld en zijn kwade echtgenote wordt op de spits
gedreven. Bijns omschrijft het huwelijk als een eeuwig gekwel. De vrouw draagt de
broek en is niet afkerig van wat geweld.
Gheeft haer eenen slach zij en sal u niet honen
Maer dobbel lonen
Myt stoelen cronen (r. 29-31)
Bovendien veronderstelt zo'n kwaad wijf dat haar echtgenoot voor brood op de plank
zorgt. Waagt de man het echter om na al zijn harde labeur zijn zinnen te verzetten in de
kroeg, dan is zij de eerste om op hem te morren. Het toppunt is dat het de vrouw is die al
het geld opdoet. Als een man zijn echtgenote niet in de nodige luxe voorziet, is hij
opnieuw de dupe. Hij is het reinste voorbeeld van een pantoffelheld.
Wildt zy gaen proncken langs der straten
Wils de man niet gheven / zy sal hem haten
Als ballinck verwaten
Hy en derfs niet laten (r. 60-63)
In het inhoudelijk daarbij horende refrein 'Ongebonden best, weldich wyff sonder
man'103 gaf Bijns een volledig andere voorstelling van het huwelijk. Het refrein is
geschreven vanuit Bijns' eigen standpunt, dat blijkt uit volgend citaat.
Dits mynen raet, want soo ic vermoeye,
dagelycx vernoeye //, men siet dat gemeene.
Al is een vrouwe noch soo ryck van goeye,
sy crycht haest een boeye // aen haer beene,
ist dat sy trout; maer blyft sy alleene,
Ruelens 1979-1981, 55-58.
36
& sy haer reene // & suyver gehouwen can,
sy is heere & vrouwe: beter leven geene. (r. 7-13)
De argumenten van Bijns die haar vrouwelijke lezers ervan zouden moeten overtuigen
dat de ongebonden staat de beste is, zijn van diverse aard. Vrouwen verliezen hun
vrijheid door zich aan een man te binden; ze worden vastgeketend aan het huishouden
en hun kroost. Bovendien bekoelt de liefde reeds na minder dan jaar, omdat het huwelijk
te zwaar is om dragen.
maer, wachermen! Als sy den man eerst trouwen,
sy meynen de lieffde en mach niet vercouwen;
dan ist hen berouwen // bovenmin dan een jaer.
Och! dat pack des houwelycx is alte swaer;
sy wetent openbaer diet hebben gedragen.
Een vrouwe lydt menigen ancxt & vaer,
als een man, hier oft daer //, gaet druck verjagen,
drincken & spelen, by nachten by dagen,
dan moet haer mishagen // dat sy ook oyt began. (r. 19-27)
De doorsnee echtgenoot hangt constant rond in de kroeg om daarna zijn vrouw te slaan
wanneer hij thuis komt, als zij een woord durft te reppen. Ze wordt immers
verondersteld haar man te gehoorzamen, ook als hij dronken is: 'dat droncken vol vat //
moetse obedieren' (r. 36). Ten slotte is bedrog, ondanks de openbare schande die er mee
gepaard gaat wanneer de buurt ervan op de hoogte zou komen, schering en inslag. Een
ongehuwde vrouw blijft zuiver en rein. Bovendien is ze haar eigen baas en moet ze niet
bevreesd zijn voor de kwade reacties van een humeurige echtgenoot wanneer ze zich
buitenshuis begeeft. En die mobiele vrijheid was belangrijk in de ogen van Bijns: '& nae
myn bekin //, de vryheyt is vele weert.' (r. 48). Zo belangrijk zelfs dat het verlies ervan
niet opwoog tegen de financiële moeilijkheden die met een ongehuwde staat gepaard
gingen.
Een ongebonden vrouwe wert allomme begeert;
al ist dat sy ontbeert // eens mans profyt,
sy is meester & vrouwe aen haren heert. (r. 52-54)
37
Het was in haar ogen beter voor een vrouw om levenslang te spinnen en wat zuiniger te
leven, dan getrouwd te zijn met een man die zijn geld verspilt aan drank en vrouwen.
Aan het einde van het refrein zit nog een sneer naar ongelijke huwelijken wegens
financiële redenen, die volgens Bijns moreel verwerpelijk waren: 'Al is een vrouwe noch
soo ryck van haven, / veel mans die achtense als hare slaven.' (r. 61-62). Gegoede
vrouwen trapten maar beter niet in de zoete woordjes van hun minnaars. Eenmaal ze
een rijke vrouw in hun netten gestrikt hadden, waren hun vrouwen maar net goed
genoeg om het huishouden en de opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Het
cliché van de pantoffelheldfiguur wordt hier ontkracht in plaats van bevestigd. De
echtgenoot wordt afgeschilderd als een agressieve figuur die zijn vrouw onderdrukt.
We kunnen dus niet simpelweg stellen dat het echtpaar in het gros van de refreinen van
Bijns voorgesteld werd als een combinatie een kwade huisvrouw en een pantoffelheld.
Bovendien moeten we extra voorzichtig zijn met conclusies te trekken over de reële
relatieve positie van man en vrouw binnen het huwelijk aan het einde van de
middeleeuwen op basis van deze literatuur. Niet alleen vanwege de dubbelzinnige aard
van de refreinen, maar ook vanwege het satirische karakter ervan. Ze hadden als doel
het publiek te vermaken, veeleer dan te informeren over de werkelijkheid. Ook Pleij
wijst op het gevaar om een simpel causaal verband te hanteren. Literatuur licht altijd
bepaalde aspecten uit de werkelijkheid op; het gaat vaak slechts om een selectie die
bovendien vervormd wordt vanuit de bedoeling van de auteur.104
3.4 Verklaring van de aanwezigheid van de pantoffelheldfiguur in Bijns' werk: de
maatschappelijke realiteit en de wensen van de literatuur
In het Antwerpen waarin Bijns leefde, heerste er een erg gunstig klimaat voor
(alleenstaande) vrouwen en dat bracht bepaalde spanningen met zich mee.105 Dat het
vrouwelijke deel van de bevolking in het zestiende-eeuwse Antwerpen vrijgevochten
was, daarvan getuigen de verbazende reacties van buitenlanders.106 Zij wisten niet wat
waar ze het hadden als ze vrouwen zomaar alleen over straat zagen lopen en bovendien
moesten vaststellen dat ze zelfs handel dreven en deelnamen aan het culturele leven.
Niet alleen die buitenlandse bezoekers, maar ook de Antwerpenaren zelf keken van de
kant toe hoe vrouwen alsmaar beter hun weg vonden naar het openbare leven.
104 Pleij 1986, 69. 105 Pleij 2011, 239. 106 Pleij 2011, 248.
38
Het gaf aanleiding tot een nieuw literair genre waarin de spot met hen werd gedreven.
De auteurs ervan lieten clichéfiguren optreden zoals de bazige huisvrouw, de ordinaire
feeks die wel geld uitgaf maar te lui was om het huishouden te doen, de oudere sloerie
die tevergeefs moeite deed om nog aantrekkelijk te zijn, de pantoffelheld die onder de
tirannie van zijn vrouw leed, enz.107 Ook schilders en prentkunstenaars deden met veel
plezier mee met die trend. De uitgebreide productie van literatuur en kunst die
daardoor ontstond, was een symptoom van de angst die men kreeg voor vrouwen.
Vooral alleenstaande vrouwen in het openbaar werden als een bedreiging aangevoeld.
Zij hadden immers geen echtgenoot die op tijd en stond hun behoeften kon bevredigen.
Door hun wankelmoedig karakter lieten ze zich bovendien gemakkelijk verleiden door
de duivel.108 Toch waren ook getrouwde vrouwen en hun echtgenoten het mikpunt van
spot in huwelijkssatires, een geliefd rederijkers-genre in de zestiende eeuw.
Er werd vaak gewaarschuwd voor zowel verdoken als openbare vrouwenmacht. Dat die
vrees niet helemaal ongegrond was, werd duidelijk in 1522. Toen kwamen in Antwerpen
honderden vrouwen op straat om een augustijner monnik -verdacht van ketterij- te
bevrijden en terug te brengen naar zijn klooster. Nog in 1522 sloegen ze de handen in
elkaar omdat de bakkers te hoge prijzen aanrekenden.109 Dergelijke anekdotes van
gevaarlijke zelfstandige vrouwen waren heel stereotiep van aard. Naar het einde van de
middeleeuwen toe werd het literair genre waarin gewaarschuwd werd voor
vrouwenmacht populairder. Het belangrijkste bewijs voor hun agressieve karakter was
volgens vele auteurs het Bijbelse Genesisverhaal. Zo dacht ook Jan van Doesborch er
over. In 1532 beweerde hij in Dat bedroch der vrouwen dat Adam van de appel beet
onder druk van zijn wederhelft, want hij 'en wilde niet vertoornen zijn wijf'.110
Terwijl dit soort literatuur aanvankelijk nog humoristisch en speels bedoeld was, kwam
er later ook een strijdliteratuur tegen vrouwen op gang. Die kwam er hoofdzakelijk door
de diepgewortelde angst dat vrouwen meer en meer macht zouden krijgen en de
bestaande gezinsverhoudingen overhoop zouden halen. Kunst en literatuur stonden ten
dienste van die strijd.111 Er verscheen heel wat vrouwonvriendelijke literatuur, waarin
107 Pleij 2011, 248. 108 Pleij 2011, 248. 109 Pleij 2011, 219-236. 110Geciteerd in Pleij 2011, 227. 111 Er was een belangrijke vrouwonvriendelijke tendens in de prentkunst, waarin vrouwenlisten werden uitgebeeld. Voor de geïnteresseerde lezer kan ik zeker het boek Hoe bedriechlijck dat die vrouwen zijn:
39
één tendens telkens terug kwam: vrouwen hadden een grillige natuur en waren
bovendien labiel. De man verloor de controle dus maar beter niet over zijn vrouw. Een
opstand van vrouwen als antwoord op die literatuur liet niet lang op zich wachten.
Drukkers profiteerden maar al te graag mee van deze strijd op papier.112 De cultus van
het boze wijf, dat geil en listig was en er altijd op uit was mensen te bedriegen, was
geboren en kwam tot een climax in de eerste helft van de zestiende eeuw.113
De literatuur aan het einde van de zestiende eeuw had overwegend moraliserende
bedoelingen en teksten fungeerden heel vaak als spiegel, waarbij een auteur hoopte op
navolging van (de personages in) zijn stichtende tekst. Bijns hanteerde bij deze
refreinen het genre van de satire, met de bedoeling haar opinie over te brengen op een
humoristische manier. Bovendien moeten we rekening houden met de literaire traditie
en het intertekstueel karakter van teksten. Auteurs putten vaak niet rechtstreeks uit de
werkelijkheid, maar verwerken stof vanuit teksten die ze zelf gelezen hebben. Hierbij
imiteren, verbeteren en vervormen ze de teksten naar hun eigen hand.114
3.5 Ruimte voor andere accenten in het werk van Bijns: man én vrouw als pineut van het
huwelijk
3.5.1 Verlies van mobiliteit in 'Dus doende brengt zij den tijd vast deure'
Het satirisch refrein 'Dus doende brengt zij den tijd vast deure', geeft informatie prijs
over de vrijheid en/of mobiliteit van de gehuwde vrouw. Aan het woord is een man die
zich beklaagt over de tijdsbesteding van zijn echtgenote. De eerste regel geeft al meteen
de algemene teneur van het hele refrein prijs: 'Ik heb een wijf, beter hadde ik gene' (r. 1).
De lezer krijgt een opsomming van het doen en laten van de echtgenote; wat
voornamelijk bestaat uit rondkuieren langs de straten en het geld van haar echtgenoot
opdoen. We lezen hoe de vrouw maar al te graag de openbaarheid opzoekt om op de
hoogte te zijn van de laatste nieuwtjes
Wanneer zij dan opstaat (dit zijn haar treken),
Dan gaat ze op 't strate een luchtken rapen.
vrouwenlisten in de beeldende kunst in de Nederlanden circa 1350-1650 van Yvonne Bleyerveld (2000) aanraden. 112 Pleij 2011, 229-232. 113 Pleij 1977, 38-39. 114 Pleij 1986, 69.
40
Es er ergens wat nieuws, dat moet ze begapen,
Niet achtende hoe ik daaromme treure; (r. 23-26)
In dit korte citaat van amper vier regels kunnen we al twee zaken afleiden over het
huwelijk dat in deze tekst gerepresenteerd wordt: de vrouw zet maar al te graag een
stapje in het publieke leven en haar man is daar helemaal niet mee opgezet. Het gebruik
van de term 'treken' (betekenis: streken of bedrieglijk handelen115) wijst op de
negatieve perceptie van het gedrag. In het refrein komen nog vier andere plaatsen voor
waar verwezen wordt naar de drang van de vrouw om het huis te verlaten en plezier te
maken:
Zij en wil den dieren tijd in 't vlas niet maken.
Wat werk zij begint, zij zal gaan staken,
Zij zaait liever aarsbillen langs der straten. (r. 33-35)
Van huize tot huize loopt zij laudaten (r. 41)
Ook gaat zij klappeien met helen dagen. (r. 55)
Zij en klapt 't onzer geburen wijven.
Als zij komt bij haar commeren, voorwaar dus ees 't
Al den paternoster die zij dan leest, [...] (r. 63-65)
De termen waarvoor Bijns gekozen heeft, zijn -net zoals 'treken'- opvallend scherp en
hebben een erg negatieve bijklank. 'De straat met aarsbillen zaaien of strooien'
betekende langs de straat slenteren. Een 'laudaat' was een luie vrouw die tot weinig
goeds in staat was en 'klappeien' ten slotte, was een term waarmee roddelen of
kwaadspreken bedoeld werd.116 Na een eerste oppervlakkige lezing komt de vrouw als
een heel mobiel figuur naar voren in de tekst, die dik tegen de zin van haar echtgenoot
constant zomaar de straat opging.
Houden we echter rekening met Bijns' afkeurende houding ten opzichte van het
huwelijk en haar vele refreinen die een verkeerde verbintenis hekelen door vrouwen
erop te wijzen dat elk huwelijk het risico inhoudt dat hun bestaan gereduceerd wordt tot
115 De Geïntegreerde Taalbank. 116 De betekenis van elk van deze termen is terug te vinden op de website van De Geïntegreerde Taalbank.
41
de bevrediging van de behoeftes van man en kroost,117 dan kunnen we het refrein ook
interpreteren als een kritiek op de man die niets liever wil dan de vrijheid van zijn
vrouw in te perken. Bijns gaat erg in op de grote treurnis die de man al voelt wanneer
zijn eega nog maar het huis verlaat om een luchtje te scheppen.
Wanneer zij dan opstaat (dit zijn haar treken),
Dan gaat ze op 't strate een luchtken rapen.
Es er ergens wat nieuws, dat moet ze begapen,
Niet achtende hoe ik daaromme treure; (r. 23-26)
Spint zij enen draad, tertstond zal haar vaken,
Maar zij zou wel heel nachten over waken
Om dansen: zelk werk en zou zij niet haten.
Hierinne en kan ik geen vreugd vatten. (r. 36-42)
Door dergelijke uitspraken in de mond van de man te leggen, slaat hij een belachelijk
figuur. Het is hem enkel te doen om het feit dat hij zijn vrouw liever aan de haard
gekluisterd ziet. Daarom is deze tekst opnieuw heel dubbelzinnig. Het refrein kan niet
alleen gelezen worden als een kritiek op de vrouw die constant van huis weg is, maar
ook als een kritiek op de conservatieve opvatting van mannen die hun vrouw het liefst
zouden verbieden het huis te verlaten. Zoals ik al aangaf in punt 3.4 waren vrouwen heel
mobiel en vrij in het zestiende-eeuwse Antwerpen; de houding van de man in dit refrein
is dus heel conservatief.
3.5.2 Ellende bij het opvoeden van de kinderen in 'Het waar goed huwen, maar 't zorgen
is de plage'
Het valt op dat één van Bijns' meest gebruikte argumenten tegen het huwelijk er een is
dat door geestelijken heel positief ervaren werd. Ik vertelde in mijn deel over het
huwelijk in de Zuidelijke Nederlanden in de zestiende eeuw al dat volgens de
middeleeuwse dogmatiek een maagdelijk leven superieur was aan een huwelijk. De
seksuele activiteit viel immers niet te rijmen met een ascetisch zuiver leven. Omdat de
geestelijken beseften dat de celibataire staat niet iedereen gegeven was; eisten ze van
gehuwde mensen die een zondige leven leidden een verplichte compensatie: zorgen
117 Pleij 2011, 249.
42
voor een nageslacht en elkaar eeuwige trouw beloven.118 Die zorg voor het nageslacht
wordt door Bijns in het refrein 'Het waar goed huwen, maar 't zorgen is de plage'
voorgesteld als een helse taak waar man én vrouw heel erg van afzien. Bijns stond met
haar negatieve typering van het ouderschap mogelijk nog afkeriger tegenover het
huwelijk dan de Kerk.
Het is meteen duidelijk dat Bijns haar lezers wil overtuigen om niet in het
huwelijksbootje stappen.
Gij proper meiskens, gij enge diekens,
En jonge gezellen, wild van manierkens,
Wilt u niet zo schierkens om huwen stellen. (r. 1-3)
In de vierde strofe doet ze dat door de ellende die een kroost met zich meebrengt te
beschrijven als een helse strijd die eeuwig lijkt voort te duren. De 'fradden' (kinderen,
kleuters) krijsen de hele dag door aan de oren van vader en moeder omdat ze honger
lijden of koud hebben. De ouders kunnen niet snel genoeg al hun wensen inwilligen, met
barstende hoofdpijn tot gevolg. Bovendien slagen kleine kinderen die nog niet zindelijk
zijn erin het huis om te toveren tot een ware mesthoop.
d'Ene wil eten, d'ander kakken of poelen.
Nooit zulken woelen: 't verlede hem die 't zage.
Is 't kind dan bedreten, zo moeten zij 't spoelen
Dit doet de liefde koelen, die groot was van behage.
Het waar goed huwen, maar 't zorgen is de plage (r. 56-60)
Die voorstelling alleen volstond blijkbaar nog niet. Tot twee keer toe wordt in het refrein
gewezen op de financiële nachtmerrie waarin ouders zich storten.
Dan is 't: wilt geld zoeken om wiegen, om stoelen; (r. 55)
Peinst, hongerige buiken zijn kwaad om verzaden (r. 65)
Doordat Bijns zich hier zowel tot jongens als meisjes richt, wint het gedicht aan
overtuigingskracht. Ze viseert zich niet langer op één van de geslachten om die
vervolgens zo negatief mogelijk te karakteriseren. Doordat de cliché's van kwade
118 Kloek 2000, 109-110.
43
huisvrouw en pantoffelheld hier minder uitgesproken zijn, krijgt het refrein meer
draagkracht en wordt de satire minder expliciet. Het refrein is hierdoor ernstiger van
toon en kan gelezen worden als een oprechte waarschuwing voor de lasten die een
huwelijk met zich meebrengt. Het humanistisch gedachtegoed schemert in dit refrein
door in de representatie van de onderlinge band van het echtpaar die best wel
harmonieus gepresenteerd wordt, in vergelijking met Vanden hinnen tastere. Het gedicht
neemt hierdoor een bijzondere positie in binnen de context waarin het geschreven is en
vooral binnen het genre van de satire. Het echtpaar wordt voorgesteld als een team dat
te maken krijgt met dezelfde moeilijkheden, die ze samen moeten oplossen. Bij De
Roovere was het takenpakket van man en vrouw daarentegen sterk verschillend.
't Is: vader, geeft appelen, moeder geeft koeken. (r. 52.)
Is 't kind dan bedreten, zo moeten zij 't spoelen. (r. 58)
Het huwelijk dat gedicteerd werd door kleine kinderen werd door Bijns al even negatief
gerepresenteerd als een huwelijk dat gedicteerd werd door een man. Een huwelijk was
dus in geen enkel geval een goed idee volgens haar. We zien hierin duidelijk invloeden
van de denkbeelden van haar bevriende minderbroeders; zij behoorden immers tot de
groep geestelijken die het huwelijk slechts zag als een noodzakelijk instituut om de
voorplanting te reguleren.119 Het valt op dat niet alleen geestelijken, maar ook
humanistische geleerden zoals Vives een spiritueel bestaan, zonder kinderen, boven het
moeizame geploeter achtten dat een kroost met zich meebracht.120 Vives wees zijn
lezers op de voordelen van een leven als kinderloze vrouw. Ze moest zich niet
bekommeren om de pijn van de bevalling en het hoge risico om te sterven dat hiermee
gepaard ging, Ook dagelijkse beslommeringen die de verzorging en opvoeding van de
kinderen met zich meebrachten, bleven haar gespaard. Bovendien zou ze haar hoofd niet
moeten breken over het toekomstige karakter van haar kinderen. Daar voegde hij nog
aan toe dat ouders niet altijd het meest aangename gezelschap waren, omdat ze uren
konden zeuren over de dagelijkse ellende in het huishouden. Deze bedenkingen zorgden
er mee voor dat het gezin het mikpunt van spot werd in het geliefde rederijkersgenre
van de huwelijks- en gezinssatire.121
119 Pleij 2011, 249. 120 Pleij 2011, 249. 121 Pleij 2011, 249.
44
4. De satirische huwelijksrefreinen van Anna Bijns: laatmiddeleeuws of
vroegmodern?
Zoals reeds gezegd in het eerste deel van mijn onderzoek, werd het huwelijk vanuit het
katholiek perspectief in de middeleeuwen gezien als een instituut om seksuele
activiteiten en voortplanting te beperken. Dat moeten we situeren in een context waarin
overspel en clandestiene huwelijken schering en inslag waren. Anders dan bij
humanisten zoals, die in hun nieuwe huwelijksmodel opperden voor een harmonieus
huwelijk en die visie bovendien nog eens trachtten wijd te verspreiden om sociale
veranderingen teweeg te brengen, zag de Kerk het huwelijk als een noodzakelijk kwaad.
Voor Bijns was geen enkele reden goed genoeg om het huwelijk te promoten. In haar
satirische refreinen deed ze er dan ook alles aan om haar lezers van een huwelijk te
weerhouden door een verkeerd huwelijk te hekelen en de meerwaarde van een huwelijk
en gezin in twijfel te trekken.122
Bijns' refreinen staan mijlenver af van de ideeën in de huwelijksliteratuur van de
humanisten zoals ik die in mijn eerste deel schetste. Zij stelden het huwelijk voor als een
aangename samenlevingsvorm waarin beide partners gelukkig konden zijn en zagen het
huwelijk en het gezinsleven als de hoeksteen van de maatschappij en de meest logische
weg om de sociale orde op moreel en spiritueel vlak te optimaliseren.123 Afgaande op
haar satirische refreinen leek een dergelijke vriendschap tussen echtelieden volgens
Bijns onmogelijk, door de vele frustraties die ze ervaarden binnen het huweljk die alles
te maken hadden met de dagelijkse beslommeringen. De vele huishoudelijke taken, het
harde labeur op het veld, de opvoeding van de kinderen en de financiële kopzorgen, liet
de liefde tussen echtelieden snel bekoelen. Toch wijkt Bijns in bepaalde refreinen af van
de typisch middeleeuwse, clichématige voorstelling van de pantoffelheldfiguur. Zo
beeldde ze man en vrouw als een verenigd front af dat zich een weg zoekt in de
dagelijkse sleur.
122 Pleij 2011, 248-249. 123 Yost 1977, 1 & Degroote 1944, 32.
45
DEEL III.
De representatie van het huwelijk in Hue Mars en Venus
tsaemen bueleerden (ca. 1500) van Jan Smeken
In dit derde deel van mijn thesis wil ik een beeld krijgen van de zestiende-eeuwse
voorstelling van het huwelijk in de rederijkersliteratuur door te kijken naar de manier
waarop Smeken zijn bronnen voor zijn toneelspel Hue Mars en Venus tsaemen
bueleerden (ca. 1500) heeft uitgebreid en bewerkt.124 Daarbij zal ik me vooral focussen
op de aanpassingen die Smeken aangebracht heeft met betrekking tot de voorstelling
van overspel. In een volgende hoofdstuk zal ik de aanpassingen trachten te verklaren.
Tot slot situeer ik Mars en Venus ten opzichte van middeleeuwse en humanistische
ideeën.
1. Tekst en auteur
De liefde bleek door de eeuwen heen een geliefd en dankbaar onderwerp van gesprek én
literatuur. Al van in de klassieke Griekse mythologie worden verhalen verteld over
geliefden. Daarbij werden niet alleen idyllische, maar ook controversiële liefdes-
verhoudingen ten tonele gevoerd, waarbij onderwerpen als overspel, mislukte
huwelijken en echtelijke ruzies niet geschuwd werden. Het heidense karakter van
klassieke teksten gaf rederijkers de vrijheid om controversiële verhaalstof te
presenteren via bewerkingen, ondanks de literaire en sociale conventies die rond de
thematisering van dit soort gevoelige zaken bestonden.125 Door dit soort toneel op te
voeren konden de rederijkers hun publiek doen reflecteren over het eigen gedrag en
over de waarden en normen die dat gedrag mee bepaalden.126
Dat was ook de bedoeling die Jan Smeken -Brussels stadsrederijker van 1485 tot zijn
dood in 1517 en factor van de rederijkerskamer De Leliebroeders127- met zijn toneelstuk
Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden (ca. 1500) voor ogen had.128 Het stuk werd in
twee versies overgeleverd: in een afschrift van Reyer Gheurts (1551) en in gedrukte
versie in Den handel der Amoureusheyt (1621, geredigeerd door J.B. Houwaert). In het
124 In de rest van dit deel afgekort tot Mars en Venus. 125 Van Herk 2012, 11 & 234. 126 Van Herk 2012, 11. 127 Van Herk 2012, 20. 128 Moderne uitgave in Van Dijk & Kramer 1991, 230-302.
46
handschrift vormt de tekst één doorlopend geheel, terwijl in de gedrukte versie de tekst
onderverdeeld is in drie delen, waarbij elk deel voorzien is van een proloog en een
naspel. De al te expliciete seksuele toespelingen werden bovendien in de gedrukte tekst
weggelaten.129 Ik heb voor mijn bespreking van de tekst gebruik gemaakt van de
vertaling van H. van Dijk en F. Kramer in het boek Europees toneel van Middeleeuwen
naar Renaissance (1991), die gebaseerd is op de doorlopende tekst in het handschrift.
Mars en Venus behoort tot de categorie van de spelen van sinne; toneelspelen met een
betogende strekking. De moraliserende toon is een vast bestanddeel van de spelen van
sinne. Meestal wordt die vertolkt door de sinnekens, duivelse figuren die de verleidingen
van het kwaad belichamen.130 Van Herk plaatst het stuk in haar boek Fabels van liefde:
het mythologisch-amoureuze toneel van de rederijkers (1475-1621) (2012) in de categorie
Bourgondische spelen. Deze spelen zijn ontstaan in de periode 1480-1520 in Brabant, en
meer specifiek in Brussel. De spelen zouden georiënteerd zijn op Franstalige
(Bourgondische) liefdesliteratuur en thematiseren wereldlijke liefde.131
2. Voorstelling van de mythe in de bronnen
2.1 Ovidius' Metamorfosen
De mythe over het overspel van Mars en Venus komt voor in de Metamorfosen van
Ovidius (±1 n.C). In dat dichtwerk verhaalt de Romeinse dichter in Latijnse verzen over
de schepping en de geschiedenis van de wereld.132 Daarbij focust hij voornamelijk op de
vele gedaanteverwisselingen (metamorfosen) die in de Griekse mythes voorkomen. Het
fragment over het overspel van Venus is in de Metamorfosen beslaat slechts de regels
165-189 van het vierde boek. Het wordt voorgesteld als het tweede in een reeks
verhalen die thuis tijdens het werk verteld worden door de dochters van koning Minyas.
De mythe vangt aan op het moment dat de God van de zon (Phebus) het overspel van
Mars en Venus ontdekt en er vertoornd om wordt.133 Hij gaat het bedrog aan Vulcanus,
de echtgenoot van Venus, vertellen en duidt de plek van het overspel aan. Vulcanus laat
onmiddellijk zijn werk in de smidse vallen en begint met kettingen, netten en klemmen
129 Van Herk 2012, 20-21. 130 Hummelen 1958, 1. 131 Van Herk 2012, 15. 132 Moderne uitgave in d'Hane-Scheltema 2013, 86. 133 Eigen parafrasering gebaseerd op d'Hane-Scheltema 2013, 86.
47
te maken; allemaal zo fijn dat ze zelfs onzichtbaar leken. Met zijn val weet hij zijn vrouw
en haar minnaar klem te zetten. Hij roept de goden de kamer binnen en zij lachen zich te
pletter met de schande die het koppeltje te beurt valt. In een volgend verhaal neemt
Venus wraak op de Zon door hem verliefd te maken op een meisje; die verliefdheid kent
een fatale afloop.
2.2 Smekens Mars en Venus
Bij aanvang van zijn 1128-regelig toneelspel voert Smeken drie godinnen van de
Olympos ten tonele: Juno, Venus en Pallas.134 Juno komt eerst aan het woord; ze is niet te
spreken over het buitensporig seksueel gedrag van haar echtgenoot Jupiter, die zijn
pleziertjes bij minnaressen gaat opzoeken. De andere godinnen proberen haar te sussen:
Juno is toch gehuwd met één van de meest edele, mooie, edelste mannen ter wereld? En
ook al gaat hij vreemd, dan nog rest er genoeg Jupiter voor zijn echtgenote. Na het
geklaag van Juno is het de beurt aan Venus om haar mistroostige huwelijk uit de doeken
te doen. Haar weerzinwekkende, brute echtgenoot, de smid Vulcanus, kan haar niet
langer bekoren. Ondanks haar aandoenlijke klaagzang, krijgt ook zij hetzelfde advies als
Juno: ze kan maar beter haar situatie lijdzaam aanvaarden en haar lusten bedwingen
zoals een fatsoenlijke vrouw dat hoort te doen.
De sinnekens denken daar echter anders over. Ze willen Venus samen brengen met
Mars, de moedige god van de oorlog. Hij is immers de gelijke van Venus; even edel en
bevallig van uiterlijk. Wanneer Mars de drie godinnen voorbij wandelt en een blik in hun
richting werpt, is Venus onmiddellijk verkocht. De gevoelens van verliefdheid worden
echter al snel getemperd door haar verstand. Haar eer als goede echtgenote zou op het
spel komen te staan als ze toegeeft aan haar hartstocht. De sinnekens doen er alles aan
om haar dat extra duwtje in de rug te geven dat haar toch moet doen kiezen voor Mars.
Bij Mars, die zijn pijlen al gericht heeft op Venus, doen ze exact het tegenovergestelde. Ze
herinneren hem aan zijn riddereer; zou die niet te komen wankelen wanneer hij zich
overgeeft aan de liefde? Ondanks de bemoeienissen van de sinnekens beslist Mars Venus
het hof te maken. Hij kan haar overtuigen met de belofte dat hij hun liefde geheim zal
houden en ze spreken diezelfde avond nog af in Venus' kamer.
134 Eigen parafrasering gebaseerd op Van Dijk & Kramer 1991, 230-302.
48
Wanneer Phebus -die reeds zijn twijfels had over de trouw van Venus- haar en Mars bij
het aanbreken van de dag betrapt, waarschuwt hij Vulcanus. Die ontaardt in woede als
hij met zijn eigen ogen ziet dat zijn vrouw hem ontrouw is. Hij maakt een fijne ketting
van diamanten om de overspeligen op het bed vast te binden zodat hij hun schande
openbaar kan maken. De mannelijke goden komen de penibele situatie van Mars en
Venus aanschouwen -Pallas en Juno weigeren ostentatief- en wijzen Mars op het verlies
van zijn reputatie. De sinnekens sluiten het spel af met een dialoog waarin vooral
Vulcanus het moet ontgelden en uitgescholden wordt voor vrouwenlasteraar.
3. Bible des Poètes als bron
De Metamorfosen van Ovidius, waarin de mythe van Mars en Venus is opgenomen,
vonden in de middeleeuwen buiten de kring van geleerden de weg naar het grote
publiek dankzij vertalingen. Een anonieme dichter maakte er bij aanvang van de
veertiende eeuw een bewerking van in het Frans, die we nu kennen onder de titel Ovide
Moralisé. De tekst van Ovidius werd soms letterlijk vertaald, maar af en toe ook uitvoerig
geparafraseerd of aangevuld met mythes uit andere bronnen.135 Ook volgden op iedere
fabel verschillende verklaringen. Er zijn tweeëntwintig handschriften van de Ovide
Moralisé uit de veertiende en vijftiende eeuw overgeleverd. Ook prozabewerkingen
lieten niet op zich wachten.136
In 1484 werd een luxe prozabewerking uitgegeven door Colard Mansion, een vertaler en
drukker afkomstig uit Brugge. De bewerking bevatte vierendertig houtsneden, die
scènes uit de Metamorfosen en de belangrijkste olympische goden verbeeldden. In zijn
voorwoord pretendeert Mansion Ovidius zo getrouw mogelijk na te volgen.
Desalniettemin liet hij niet na zijn eigen morele en allegorische interpretatie aan de
fabels toe te voegen. Het werk verwierf vooral bekendheid onder de titel Bibles des
Poètes, een herdruk die verscheen vanaf 1493. De bijzondere manier waarop de fabels
gepresenteerd werden, zorgde ervoor dat tal van dichters in de volktaal ze gebruikten
als aanknooppunt voor hun eigen literatuur.137 Van Herk geeft in haar boek aan dat de
Brusselse stadsrederijkers van mythologisch-amoureuze spelen van sinne de Ovide
135 Van Herk 2012, 31. 136 Van Herk 2012, 30-32. 137 Van Herk 2012, 31-32.
49
Moralisé niet tot hun beschikking hadden. Smeken zou volgens haar de Bible des Poètes
als bron gebruikt voor zijn Mars en Venus.138
Volgens van Herk was Herman Pleij de eerste die een verband legde tussen de tekst van
Smeken en de Bible des poètes.139 Hij zag overeenkomsten tussen de thematiek van Mars
en Venus en een prent in de Bible.140 Op de afbeelding in kwestie wordt Vulcanus in zijn
smidse afgebeeld met een knots. Zijn weerzinwekkende uiterlijk krijgt gestalte door een
bochel, een klompvoet en een wrat boven zijn oog. Zijn echtgenote staat naast hem met
een beteuterde blik. Volgens Pleij is het opvallend dat de drukker van de Bible net die
illustratie koos om de fabel te illustreren en niet de afbeelding die veel gebruikelijker
was, waarin Mars en Venus op het bed -met of zonder net- in volle actie te zien zijn.141
Een tweede aanwijzing zou zijn dat de ketting waarmee Mars en Venus gevangen
worden zowel in de tekst van Smeken als in de Bible van diamant was.142 In heel wat
andere versies was dat niet het geval. Het blijft echter moeilijk om echt te bewijzen dat
de Bible des poètes als bron diende, aangezien de auteur van het boek nogal letterlijk de
tekst van Ovidius gevolgd heeft. Toch zijn er subtiele inhoudelijke nuances die de tekst
van Smeken ook vertoont. Zo is er ook in de Franse versie begrip voor het gedrag van
Mars en Venus en kunnen we bijna spreken van sympathie voor de overspeligen. In
beide werken lijkt de auteur begrip op te brengen voor de overpeinzingen van Venus
over het al dan niet overgaan tot het overspel. De auteur van de Bible geeft aan dat het
huwelijk er een is tussen ongelijke partners.143 Ook Smeken karakteriseert dat ongelijke
huwelijk door Venus in het begin van zijn tekst te laten klagen over haar echtgenoot. Het
zou op basis van die passage zijn dat Pleij volgens Van Herk de link maakte met de
Bible.144
4. Aanpassingen van Smeken met betrekking tot de representatie van het
overspel
In dit hoofdstuk staat de opsomming en duiding van de aanpassingen van Smeken ten
opzichte van Ovidius centraal, waarbij ik mij enkel concentreer op de representatie van
138 Van Herk 2012, 47. 139 Van Herk 2012, 44. De Bible des Poètes wordt in de rest van mijn masterproef afgekort tot Bible. 140 Pleij 1988, 143. 141 Pleij 1988, 43. 142 Van Herk 1988, 44-45. 143 Van Herk 1988, 44. 144 Van Herk 1988, 45.
50
het overspel. Ik neem de mythe van Ovidius als vergelijkingsmateriaal en niet de Bible.
Wegens mijn gebrekkige kennis van het (middeleeuws) Frans zou ik bepaalde nuances
over het hoofd zien en daarom slechts een gebrekkige vergelijking van de teksten
kunnen maken. Bovendien werden de mythes uit de Metamorfosen in de Bible tamelijk
letterlijk naverteld.145 Het is mogelijk om de houding van de mannelijke goden en de
bedrogen Vulcanus op het overspel in de teksten van Ovidius en Smeken te vergelijken.
De focus op de gevoelens van Mars en Venus en de houding van de godinnen is een
toevoeging van Smeken, die afwezig is in de tekst van Ovidius. Ook mijn bespreking van
de houding van de sinnekens beperkt zich tot het toneelspel van Smeken, aangezien
deze duivelse figuren een typisch verschijnsel waren van de middeleeuwse rederijkers-
literatuur en bij Ovidius dus logischerwijs ontbraken.
4.1 Houding van de overspeligen (Mars en Venus) ten opzichte van het overspel
Het wordt meteen duidelijk voor de lezer dat Mars de meest actieve rol heeft in het
overspel. Hij probeert contact te maken met Venus door haar een blik toe te werpen. Het
is ook hij die het eerst een gesprek aanknoopt en dat doet hij zelfs door onmiddellijk zijn
liefde voor haar te betuigen. Mars' vurige liefde voor Venus is sterker dan zijn angst voor
schande en eerverlies, ondanks de vele waarschuwingen van de sinnekens.
Mars: [...] Dat ick in hör armkens rusten // muet.
Ghepeijs: Ghij rusten?
Mars: Ja, ick.
Jolijt: Hue sou dat geschien
Sij es ghehuwt?
Mars: Non foortse van dien. [...]
Ghepeijs: Suldij uwe coragiöse zeede
Werpen om een vrouwe te quiste?
Jolijt: Ja, de ghehuwet es?
Ghepeijs: Suldij met liste
Practiseeren ende u selven beschaemen
Een pluijm riddere te heeten bij naemen,
Ende laten die wercken van eeren achtere?
145 Van Herk 2012, 44.
51
Jolijt: Houdt u in eeren.
Ghepeijs: Schuwt sulken lachtere.
[...]
Mars: Neen, sulcke blaeme
En sal mij, dat hoop ick, niet ghebören. (r. 397-426)
Venus is veel geremder in het uiten van haar gevoelens dan haar minnaar. Ze maakt na
het knikje van Mars onmiddellijk te verstaan bij haar vriendinnen dat ze zich nooit aan
overspel zou wagen. Ik vertelde in mijn eerste deel reeds dat vrouwen die gehuwd
waren binnen de hogere standen, functioneerden als een soort van sierstuk, een
symbool dat de status van hun man benadrukte. Venus, een godin en dus vergelijkbaar
met een vrouw van adel, stond volgens de middeleeuwse huwelijksopvatting dus garant
voor de status van Vulcanus. Ze beseft maar al te goed dat het daarom niet gehoord is
om overspel te plegen. Toch geeft ze toe dat ze maar al te graag wou dat haar
echtgenoot de looks van Mars had en vraagt nadrukkelijk begrip van haar vriendinnen
voor haar toestand. Het ellendige thuiszitten neemt haar al haar levensvreugde af.
Pallas: Wiens was dat knicxken?
[...]
Venus: Meijndij dat ict was?
Juno: Dat en hoordij niemant ghewaeghen
Wildij uws wercx besculdich maecken?
Venus: Neen ick [...]
[...]
Pallas: Wij saeghen wel dat hij sijn oogskens sluech
Up uwen persoon.
Venus: Dat weet ick licht.
Juno: Wij weeten wel dat u schoon aensicht
Veranderde / due hij staerlijck up u sach.
Venus: Dat is een saecke die ik niet lochenen mach,
Want ick peisde, so mij natuere leerde,
Of mijn man in sulker formen verkeerde,
So waer ick van alle vrouwen de blijtste,
De vercoorenste en de ghebenedijtste
52
De de Goden up eerden ghebenedijden.
Pallas: Dat en mach niet sijn. [...]
Venus: Tis waer, ick kint. [...]
[...]
Venus: Pallas en Juno, wilt mijn bekinnen // kinnen. (r. 217-246.)
Wanneer ze echter weer alleen tegenover Mars staat, valt ze geen seconde uit haar rol
van waardige echtgenote. Ze weert Mars' avances resoluut af door allerlei volkse
wijsheden over zelfbeheersing en eerbaarheid aan hem te declameren, die hem ervan
moeten overtuigen zijn gevoelens voor haar te laten voor wat ze zijn. Venus laat haar
rationele kant spreken.
[...], want eere muet ghewacht // sijn
Sal sij lange dueren. (r. 470-471)
Elck wachts hem: de liefde heeft sulke cueren,
Dat sijt al schent (r. 473-474)
[...] elck sal hem verweeren
Vör dwerck van ontrouwen. (r. 485-486)
De gehuwde Venus hamert op het behoud van de eer, de onberekenbaarheid van de
liefde die alles kapot kan maken en het belang van het gebruik van het verstand, dat de
zotte kuren van de liefde moet temperen. Mars laat zich echter niet zomaar afschepen en
komt aanzetten met de vraag of iemand die verliefd is zijn gevoelens dan zomaar moet
bedwingen, ook al is de liefde onvervulbaar. Venus vraagt heel naïef of ze Mars troost
kan bieden zonder haar fatsoen, deugd en eer te verliezen. De godin is duidelijk erg
begaan met haar reputatie en weet wat van haar als echtgenote verwacht wordt. Dat
blijkt uit haar scherpe verwijten naar Mars toe wanneer die zijn hartstochtelijke
gevoelens voor de godin niet langer verbergt: 'Sijdij ooc so innocent ghesint / Dat ghij
bevint // en ghevuelt so saen / Dat ick mijn jonste sou tuwerts slaen?' (r.517-520).
Venus beseft maar al te goed dat ze ongeluk en eeuwige schande over zich zou afroepen
moest ze toegeven aan het kortstondig genot.
Dat eergevoel is een cruciaal aspect van de hoofse liefde. Mannen die zich eervol
gedroegen, kregen veel liefde terug van hun geliefde en dat kon hun moed en
53
vaardigheid in de strijd ten goede komen. Op die manier zorgde eervol gedrag voor nog
meer glorie.146 Van Herk geeft in haar boek een passage weer uit het Haagse
liederenhandschrift waarin Venus de oprechte minnaar prijst.147 Inspanningen van
deugdzaamheid en trouw die tot uiting komen in woorden en daden werden beloond
met eer. Die eer zou volgens Van Oostrom bestaan uit de reputatie die men zo in zijn
omgeving verwerft en de voldoening die de eervolle persoon hier zelf uithaalt.148 Eervol
leven doet men dus niet in de eerste plaats voor zichzelf, noch voor de geliefde. Het is
veeleer een gemeenschapskwestie die draait rond het verwerven van status.149
Dat liefde en ridderschap onlosmakelijk samenhingen, kunnen we rechtstreeks afleiden
uit Mars en Venus, door de vele toespelingen hierop. Dat de liefde het ridderschap niet
altijd bevordert, leren we evenzeer. Het overspel komt de dappere daden van Mars niet
ten goede, hoewel hij vooraf van het tegendeel overtuigd was: 'Wat duet meer
ridderlijcke feijten hanteeren, / Tornieeren / rostieeren // dan vrouwen minne? […] Al
dat gheschiet // van eedelheeden, / Rijst uijt der vrouwen' (r. 429-437). Mars raakt
echter zodanig in de ban van Venus dat hij zijn ridderlijke daden laat voor wat ze zijn.150
Dat zal hem later bijzonder kwalijk genomen worden door het mannelijke deel van de
godenschaar van de Olympos (cf. infra).
Venus' weerhoudendheid tegenover de avances van Mars vloeit niet voort uit liefde voor
haar echtgenoot Vulcanus. Al van in het begin van het stuk maakt Smeken duidelijk dat
haar huwelijk allesbehalve rooskleurig is. Het duurt niet lang vooraleer ze begint te
wankelen en uiteindelijk toegeeft aan haar verliefde gemoed. Die ommekeer gebeurt
binnen het bereik van slechts een veertigtal regels.151 Al wat Mars nodig heeft om Venus
over de streep te trekken, is de belofte om de verhouding verborgen te houden en haar
te behoeden voor de schande wanneer dat nodig blijkt te zijn. Diezelfde avond spreken
de geliefden nog af. Venus zal het eventuele leed van het overspel verdragen, ook al
moet ze het met haar leven bekopen. Na deze beslissing verandert haar taalgebruik
146 Van Herk 2012, 176. 147 De datering van het Haagse liederenhandschrift is onzeker, men vermoedt dat het geschreven werd rond de overgang van de veertiende naar de vijftiendede eeuw. https://www.kb.nl/themas/middeleeuwen/haags-liederenhandschrift 148 Van Oostrom 1987, 286 (geciteerd in Van Herk 2012, 176). 149 Van Herk 2012, 176. 150 Van Herk 2012, 176-177. 151 Zie bijlage.
54
onmiddellijk. De rationele taal vol wijsheden maakt plaats voor veelbelovende zoete
woordjes bij het afscheid nemen.
4.2 Houding van de bedrogen echtgenoot (Vulcanus) ten opzichte van het overspel
In de teksten komen we maar weinig te weten over Vulcanus' gedachten en gevoelens
ten opzichte van het overspel omdat hij hierover maar weinig expliciet aan het woord
komt. Daarom kunnen we ons beter concentreren op de stappen die hij onderneemt
wanneer het overspel aan het licht komt. Eerst wil ik echter wijzen op de opvallende
keuze van Smeken om voor het relaas van het overspel de drie goden Apollo, Vulcanus
en Phebus op te voeren in een dialoog waarin ze het huwelijk op een heel positieve
voorstellen. Het mooiste op de wereld zou een deugdzame vrouw zijn. Het is het
kostbaarste op aarde en de hoogste graad van eer. Bovendien is ze het toonbeeld van
eeuwige harmonie, Phebus: 'Een gue vrouwe is alder eeren weert / Die men hör duen
mach.' (r. 653-654). De dialoog is een belangrijke aanpassing ten opzichte van Ovidius.
Vulcanus steekt een lofrede af op zijn deugdzame liefhebbende vrouw. Phebus
waarschuwt hem voor het zwakke karakter van vrouwenharten. Vulcanus geeft Phebus
geen ongelijk, maar zijn vrouw zou een uitzondering op de regel vormen. Ook Apollo
heeft zijn twijfel bij de trouw van vrouwen. Toch blijft Vulcanus voharden: Venus '[...] liet
hör liever ontlijven / Dan dat sij verkiesen soude die blaeme / van ennigher ontrouwen.'
(r. 707-709) .
Wanneer Venus inderdaad niet zo trouw blijkt te zijn en het overspel ontdekt wordt,
wordt Vulcanus woest en wil hij zijn vrouw en haar minnaar meteen ten schande
stellen. In de Bible krijgt Vulcanus volgens van Herk later spijt van deze reactie op het
overspel. Had hij Venus immers haar gang laten gaan dan zou hij immers nog een tijd
kunnen profiteren hebben van haar goddelijke lichaam. De godin zou er immers alles
aan gedaan hebben om haar echtgenoot nog te behagen, uit angst dat haar overspel
ontdekt zou worden.152 Van die spijt is in het spel van Smeken echter niets te merken.
Hij laat de geliefden in hun hachelijke positie achter zodat ze zich zelf moeten losmaken.
152 Van Herk 2012, 45.
55
4.3 Houding van buitenstaanders (goden) ten opzichte van het overspel
4.3.1 Mannelijke goden
In de vertaling van Ovidius die ik gebruik, staat dat de zonnegod Phebus vertoornd werd
om het overspel. Naar de motieven van zijn toorn heeft de lezer het voor het raden. Die
woede komt niet terug in de versie van Smeken; Phebus had het overspel van Venus
verwacht. De zonnegod krijgt een heel actieve rol in het toneelspel. Hij helpt Vulcanus
een plan te beramen om de minnaars voor schut te zetten. Dat is echter duidelijk niet
zijn enige bedoeling. Hij hoopt Vulcanus hiermee net zoveel als zijn vrouw te blameren,
'Want beschaemt hij sijn wijf teenighe stonden, / Hij beschaemt hem selven' (r. 932-
933). Phebus neemt het Vulcanus heel erg kwalijk dat hij zijn vrouw belachelijk wil
maken. Wanneer Vulcanus in zijn woedende bui suggereert dat hij het koppel wat wil
aandoen, is Phebus het niet met hem eens. Samen met de andere goden belet hij hem
zijn vrouw en haar minnaar te doden.
Over de gevolgen van het overspel voor Mars zijn de mannelijke goden (Phebus,
Neptunus en Mercurius) het unaniem eens: zijn reputatie is naar de knoppen; hij is al
zijn eer verloren. Dat maakt Mercurius hem zonder veel omwegen duidelijk:
O Mars victoriös, groot van crachte,
Muet u manlijck weesen, u prinslijck ghedachte
In tbedde van ledicheeden nu ghetelt // sijn?
Muet helm en schilt en sweert van machte,
Dwelcmen met eeren ter baenen brachte,
Verworpen en onder die vueten ghestelt // sijn?
Mueten standaerden, banieren, eer sij int velt // sijn
In formen van gordijnen verkeeren?
Mueten Venus vruchten van u gheschelt // sijn?
Muet doorcussen den sweerde spinnen leeren?
So sijdij weerdich luttel eeren. (r. 1045-1055)
'Zal het kussen het zwaard leren spinnen?'153. Mercurius toont hiermee aan dat een
ridder zijn krijgsvaardigheden niet in het liefdesbed kan optimaliseren. Het beeld van
153 Van Dijk & Kramer 1991, 297.
56
het spinnen, een typische vrouwelijke bezigheid, zet daar extra kracht achter. Een eervol
ridder geeft zich niet over aan luiheid en wellust. De synthese van liefde en ridderschap,
zoals die vaak gerepresenteerd werd in hoofse literatuur, krijgt in de amoureuze spelen
een compleet andere wending. Mars’ eer komt op de helling te staan doordat hij Venus al
te zeer bemint.154 In dat aspect is de tekst tegelijk laatmiddeleeuws, de focus ligt nog
steeds voornamelijk op de eer, en vroegmodern, vanwege Mars' houding om de
vervulling van zijn liefdesverlangens boven zijn ridderdaden te plaatsen. Over de
gevolgen voor Venus' eer reppen de mannelijke goden met geen woord.
4.3.2 Vrouwelijke goden
De houding van Pallas en Juno ten aanzien van overspel in het begin van het stuk is
volledig anders dan wanneer het effectief gebeurd is. Bij aanvang van het spel maakten
ze Venus duidelijk dat overspel haar fatsoen helemaal niet ten goede zou komen.
Wanneer de bedrogen Vulcanus de Goden samenroept om het betrapte koppel te gaan
aanschouwen, weigeren de godinnen Venus te blameren en schofferen ze Vulcanus:
Juno: Wat ezel es datte?
Pallas: Tes seck een beeste
Onghevuelijck, sonder verstant ghebooren,
Als köninck Mijdas met sijn ezels ooren,
De sijn eere daer te pande // liet.
Juno: Hör oneere en is hör scande // niet,
Wat meent de manckaert?
Pallas: Tfij, den vileijnen
De vrouwen blameeren
Juno: Ofte eere vercleijnen
Ende dicwils hör guede wijfs beschaemen
Sonder redene of saecke.
Pallas: Ende met deeser blaemen
So willen sij decken hör self ghebreecken. (r. 983-990)
Vulcanus heeft volgens de godinnen helemaal geen reden om zijn vrouw te bestraffen.
Enkel hijzelf treft schuld; leed en blaam komen hem toe. Hij wil zijn eigen gebreken (zijn
154 Van Herk 2012, 177-178.
57
afzichtelijk uiterlijk, zijn beestachtig karakter) verdoezelen door het overspel van Venus.
Overspel plegen wordt slechts vergeleken met een steekje laten vallen in een naaiwerk,
een futiliteit. Het overspel openbaar maken daarentegen is not done. Even tolerant tonen
Pallas en Venus zich voor het overspel van Jupiter.
Venus: Al besicht een ander den boom, boom,
Pallas: U blijft ghenuech.
Ten schaedt niet al mach hij wat buijten draeghen. (r. 105-107)
Ook hier krijgt Juno, de bedrogene, de volle lading over zich heen: vrouwen die zich laten
bedriegen zijn naïef, dom en stompzinnig. Juno spreekt haar vriendinnen niet tegen en
geeft zichzelf voor een deel de schuld: 'Die mans betrouwen / Al vaeren sij quaelijck sij
sijn wel weert' (r. 43-44). Jupiter wordt niet afgeschilderd als een echte 'vilein', de term
waarmee Vulcanus op het einde van het spel net wél wordt gekarakteriseerd wegens
zijn onbetamelijke reactie op het overspel. Bij Ovidius is er geen enkele aanwijzing voor
de weigering van de vrouwelijke goden om de schande te gaan aanschouwen. 'Alle
goden proestten 't uit en lange tijd was dit het topgesprek in godenkringen'155. Van Herk
geeft aan dat ook de Odysseia van Homeros daarom een mogelijke intertekst kan zijn van
de tekst van Smeken, wegens de vergelijkbare houding van de godinnen op het einde
van het stuk.156
4.4 Houding van de sinnekens ten opzichte van het overspel
De sinnekens in het stuk van Smeken houden er een heel dubbelzinnige gedachtegang
op na. Zelfs in de stukken dat ze enkel met elkaar in dialoog treden, vallen hun
uitspraken niet altijd te rijmen. In het begin van het stuk brengen ze begrip op voor de
beroerde status van Venus; ze verdient immers een veel betere echtgenoot:
Jolijt: Sij is quaelijck te passe
Met Vulcanus, sij en heeft gheen vröcht int lijf.
Ghepeijs: Ten is hörs mans niet.
Jolijt: Tis een wijf
Om met eenen köninck te bedde te gaen. (r. 177-180)
155 D'Hane-Scheltema 2013, 86. 156 Van Herk 2012, 45.
58
Dat citaat doet vermoeden dat ze Venus hoogwaardig achten. Meer naar het einde van
de tekst maken de sinnekens echter enkele scherpe algemene opmerkingen over
gehuwde vrouwen in het algemeen, waartoe Venus dus ook behoort.
Ghepeijs: Dees gehoude wijfs hebben den duvel in
Dat sij dus hören cloot versollen.
Jolijt: Als thair van minnen wil inwart crollen,
Sij mueten thönich vanden lepel lecken.
Ghepeijs: Maer sij en connen hen selven niet ghedecken,
Dat es de duvele. (r. 775-779)
Wanneer ze hun plan bekokstoven om Venus aan Mars te koppelen, doen ze dat het in
het geniep. Hun bedoelingen zijn onoprecht, ze zien het als een soort van experiment. De
sinnekens paaien Venus met de gedachte dat het enige risico dat ze neemt de kans op
een zwangerschap is. Wanneer Mars echter vertelt over zijn plannen om met Venus de
nacht door te brengen, hameren ze voortdurend op het feit dat Venus een gehuwde
vrouw is en dat het daarom ongepast is haar het hof te maken. Voor een oorlogsheld is
het bovendien onbetamelijk om zich in de armen van een vrouw te nestelen.
De houding van de sinnekens ten opzichte van het gedrag van Vulcanus is echter wel
heel duidelijk. Ze halen hun meest schunnige taal boven om Vulcanus te beschrijven:
'manckaert', 'hinckaert', 'bileijn', 'vuijl stinckaert', 'labbecacke', 'vrouwen verlaster', enz.
Over de zonde van Venus reppen ook de sinnekens op het einde van het spel geen woord
meer. Jolijt van Ooghen besluit met de moreel beladen frase: 'Sij waeren weert uijtten
lande ghebannen, / De hör selfs wijgs in scanden bringen.' (r. 1118-1119), waarop
Ghepijs van Minnen het stuk afsluit: 'De besmet met sulke sonden // sijn, / Huedt u wel,
schuwt vrouwen blamacie, / Bevoolen blijft die Godlijcke gracie' (r. 1126-1128). 'Spreek
geen kwaad van vrouwen'157 is de expliciete moraal die Smeken aan het einde van zijn
tekst aan zijn publiek meegeeft.
157 Van Dijk & Kramer 1991, 301.
59
5. Duiding van de aanpassingen van Smeken
5.1 De schande van openbaerlike overspel
Ik schreef in mijn inleidend hoofdstuk over het huwelijk in de zestiende eeuw in de
Zuidelijke Nederlanden al dat overspel schering en inslag was. Ondanks de strenge
wetten die Kerk en staat op papier zetten, was het eigenlijke optreden tegen overspel
heel miniem. Meestal werd enkel openbaerlike overspel bestraft. Dat kaderde in de
bekommernis van de stadsbesturen over het vrijwaren van de openbare rust en orde in
de stad. Dat was voor hen van groter belang dan de individuele moraal van de burgers
die er leefden.158 Als het overspel niet publiekelijk bekend was en geen ellende
veroorzaakte, werd het niet ervaren als een substantieel probleem. Dat kan de
verontwaardigde reacties van de goden en de sinnekens verklaren wanneer Vulcanus
zijn vrouw en haar minnaar aan de godenschaar tentoonstelt. De veroorzaakte ellende is
de verloren gegane reputatie van Mars. Vulcanus' onaanvaardbare gedrag schuilt in het
openbaar maken van de echtbreuk van Venus, waardoor hij niet alleen haar en Mars ten
schande stelt, maar ook zichzelf in diskrediet brengt.
De ontrouw van Venus zelf wordt niet echt als een moreel intern probleem voor haar
huwelijk met Vulcanus ervaren, maar veeleer als een extern probleem dat vooral -en
volgens de tekst van Smeken zelfs enkel- gevolgen heeft voor de reputatie van de
overspeligen. De gemeenschap zal zich mogelijks te goed doen aan sappige roddels en de
schande over Mars en Venus uitroepen. Het bedrog vormt in principe enkel nog een
praktisch probleem. Het is belangrijk omhet afspraakje geheim te houden, want zolang
er voor de buitenwereld niets aan het licht komt, is er eigenlijk geen vuiltje aan de
lucht.159 Venus zwicht dan ook bij Mars' woorden:
Wij sullent wel decken
Vör tsmans ooghen / de niet dan döcht en weet.
Men vint zo veele secreete plecken
Om saijen jonstighe vruchten heet (r. 570-574)
158 De Meyer 1989, 52. 159 Coigneau 1984, 122.
60
5.2 De middeleeuwse soort-zoekt-soort-gedachte
In de middeleeuwen werd de antieke fabel van Ovidius vaak gebruikt om christelijke
boodschappen over te brengen naar het publiek, waarbij men de schande van het
overspel benadrukte.160 Het was not done voor een middeleeuwer om zijn lustgevoelens
blindelings te volgen, want zo verwijderde hij zich van God. Die focus op het overspel is
in de toneeltekst van Smeken verschoven naar de ongelijke liefdesverhouding tussen het
echtpaar Vulcanus-Venus. Hij leek het verhaal te willen gebruiken om Vulcanus in een
slecht daglicht te stellen. Door hem af te schilderen als een weerzinwekkende bruut
krijgt het publiek sympathie voor Venus' situatie en wordt het overspel min of meer
naar de achtergrond verdrukt. Daardoor doet de tekst vroegmodern aan. Vulcanus
verschilt van Venus op vlak van status (ambachtsman vs. godin), uiterlijk
(weerzinwekkend vs. schoonheidsideaal), gedragingen (bruut vs. zachtaardig) en
intelligentie (dom en impulsief vs. bedachtzaam).
Het toneelspel van Smeken wordt beheerst door de soort-zoekt-soort-gedachte.161 Die
gedachte bestaat eruit dat het ideale huwelijk tot stand komt door te huwen met een
partner die gelijk is in geboorte, opvoeding en karakter. Volgens Kloek waren de beste
huwelijken volgens de humanistische moraliserende literatuur die tussen partners van
dezelfde leeftijd, dezelfde geloofsovertuiging en een gelijkwaardige sociale
achtergrond.162 De verleidelijke godin Venus is, zoals ik in de vorige alinea aantoonde,
zeker niet in al die opzichten de gelijke van de kreupele smid Vulcanus en dat leidt
onvermijdelijk tot een mislukt huwelijk. Dat Venus en Vulcanus niet voor elkaar
gemaakt zijn, wordt op verschillende plaatsen in de tekst verstaanbaar gemaakt.
Vulcanus, door zijn ouders als kind van de Olympos geworpen, is kreupel en afzichtelijk.
Los van zijn handicap is hij bovendien 'swert / vuijl / besmuijstert ende onreen, / die
alder vriendelijcheit is onghewoone' (r. 115-116); een beestachtige bruut dus. Voor zijn
beroep van smid werkt hij zich elke dag in zijn koude vuile smidse in het zweet. Venus
contrasteert het afschuwelijke uiterlijk en karakter van Vulcanus met haar eigen
schoonheid en vurigheid.
160 Pleij 1988, 141-145. 161 Pleij 1988, 141-145. 162 Kloek 1993, 124-125.
61
Het is heel aannemelijk dat het middeleeuws publiek -dat bij de overgang van vijftiende
naar zestiende eeuw volop een beschavingsproces doormaakte- Vulcanus beschouwde
als een exempel van onbeschaafdheid.163 Mars daarentegen zou volgens het motto soort-
zoekt-soort de ideale huwelijkspartner voor Venus vormen. Dat wordt in het spel
aangewend als verzachtende omstandigheid voor het overspel. Met zijn goddelijk
lichaam en beschaafde voorkomen is hij het tegendeel van Vulcanus. Meer dus dan een
spel waarin gewaarschuwd wordt voor de gevolgen van overspel, gebruikt Smeken zijn
tekst als een exempel van een verkeerd huwelijk doordat de echtelieden verschillen in
hun gradatie van beschaafdheid. Ook in de Ovide moralisé trad dat aspect al duidelijk op
de voorgrond, zoals ik reeds aantoonde; de illustratie waarvoor de auteur koos was er
geen van de betrapte Venus en Mars, maar een waarop de beteuterde godin van de liefde
bij haar echtgenoot Vulcanus staat afgebeeld. 164
5.3 De literaire traditie
Venus is lang niet de enige verliefde ziel die in het rederijkerstoneel het risico neemt
zichzelf in diskrediet te brengen. De verliefde betreedt de zestiende-eeuwse bühne
volgens Coigneau meermaals als een tragisch figuur. 165 Tragisch, omdat de gedragingen
van de personages volledig afhankelijk zijn van de eigen onbedwingbare gevoelens, niet
wetende waar het lot hen zal brengen. Door zich over te geven aan de lichamelijke
begeerten begeven de verliefden zich richting hun fataal lot. De focus van Smeken op de
belevingswereld van die tragische liefdesfiguur kan dus verklaard worden vanuit de
laatmiddeleeuwse literaire traditie van liefdesverhalen als Mars en Venus. In zijn artikel
Liefde en lichaamsbeleving op het rederijkerstoneel (1984) kadert Coigneau dergelijke
verhalen in het moraliserende discours dat de rederijkersliteratuur in het begin van de
zestiende eeuw domineerde:
De positieve aandacht voor verhalen waarin de liefde zo zuiver en particulier
wordt uitgeleefd, staat natuurlijk op gespannen voet met de normen en
praktische bezwaren van het reële maatschappelijke leven. Deze aandacht kan
echter worden gelegitimeerd door het verhaal te integreren in een ruimer
verband dat het gebeuren dan negatief sanctioneerde als een voorbeeld dat geen
163 Zie theoretisch kader: het civilisatieproces. 164 Pleij 1988, 143. 165 Coigneau 1984, 115-132.
62
navolging verdiende, een waarschuwing dus en een aansporing vooral om meer
maat en redelijkheid in de liefde te betrachten. Hoe zwak weegt deze theoretische
en morele sanctie echter op tegen de fascinerende kracht en eigenzinnigheid van
het mimetisch-verbeelde. De 'natuur' gaat hier in haar 'on-matigheid' en
onredelijkheid voor de leer en de spanning tussen de esthetische appreciatie
enerzijds en de expliciet morele evaluatie anderzijds blijft onopgelost.166
In dit citaat wordt gesuggereerd dat de auteur van liefdesverhalen de aandacht voor de
zuiver en particulier beleefde liefde compenseerde door het verhaal te kaderen en voor
te stellen als een niet na te volgen exempel. Coigneau zegt zelf niets over de manier
waarop Smeken zijn publiek duidelijk maakte dat het ging om een niet na te volgen
exempel. Aangezien een proloog of epiloog in de toneeltekst ontbreekt, kan die
moralisering enkel nog expliciet door het gebruik van de sinnekens bekomen worden.
Ondanks hun inmenging in het verhaal blijven de figuren een soort buitenstaanders die
boven het hele gebeuren staan. Zo evalueren ze het gedrag van Vulcanus aan het einde
van de tekst. De toevoeging van de sinnekens aan de mythe, zou dus te kunnen verklaren
zijn door de behoefte aan een externe moraliserende instantie. Coigneau uit in dit citaat
zijn twijfel over het effect die deze theoretische en morele sanctie zou gehad hebben op
het publiek.167 Volgens hem woog die niet op tegen de spannende gebeurtenissen op
scène. De fascinerende kracht van de liefdesverhoudingen zou meer indruk nalaten op
het publiek dan de moraliserende uitspraken die hierover worden gedaan.
De invloed van de gebeurtenissen op het toneel die het irrationele en natuurlijke
karakter van de hartstochtelijke liefde verbeeldden, zouden de moraal die erachter
schuilt overschaduwd hebben.168 Een amoureus gebeuren op het toneel gaf echter niet
enkel een expliciete moraal mee aan het publiek, via de proloog, epiloog, of de
didactische uitspraken van de sinnekens. De gebeurtenissen werden immers ook
impliciet gemodelleerd en gemoraliseerd.169 Die impliciete moraal spreekt uit de
gedachten en gevoelens van de protagonisten zelf. Daarin sluit Smeken zich deels aan bij
Erasmus' humanistische literatuur waarin de personages de moraal vertolkten. De
verbale expressie rond de motivering van hun handelingen is in de tekst van Smeken zo
166 Coigneau 1984, 117. 167 Coigneau 1984, 117. 168 Coigneau 1984, 117. 169 Coigneau 1984, 117-132.
63
nadrukkelijk aanwezig dat de actie van het amoureuze gebeuren naar de achtergrond
verdwijnt. Ovidius daarentegen focust zich vooral op de acties in het verhaal, zoals het
wonderlijke smeedwerk van Vulcanus.170
Een eerste les die Smeken impliciet aan zijn publiek meegeeft is het belang van een goeie
seksuele relatie binnen het huwelijk. Zowel Juno als Venus beklagen zich over hun
echtgenoten waarbij ze niet aan hun trekken komen. Het lichamelijke gemis van Venus
vertolkt zich naar haar uitgesproken verlangens en gevoelens voor Mars, die heel direct
en ongedwongen op lichamelijk genot en seks gericht zijn.171 Al van bij de eerste
ontmoeting tussen Mars en Venus wordt gesproken over een mogelijk moment van
intiem contact, het liefst zo snel mogelijk. Het overspel van Venus gaat dus uit van een
gemis aan affectie.172 Een andere aspect dat geïmpliceerd wordt, is dat het voor vrouwen
onbetamelijk is maatschappelijk onaanvaardbare gevoelens te uiten. Tijdens de eerste
momenten van contact tussen Mars en Venus wordt er niet gesproken, Venus durft haar
verlangen enkel door oogcontact kenbaar te maken. Het is uiteindelijk Mars die de
touwtjes in handen neemt en haar aanspreekt. Venus ervaart een enorme schaamte bij
haar liefdesgevoelens voor Mars. Coigneau toont in zijn artikel aan dat vrouwen ook in
andere amoureuze spelen restricties worden opgelegd bij het uiten van hun emoties. De
passieve rol en de schaamte die ze voelen bij hun trouweloze gedrag is een terugkerend
motief.173
De vele verschillende meningen en uitspraken omtrent het overspel van Mars en Venus
maakten het voor het publiek niet makkelijk om huiswaarts te keren met één duidelijke
les in het achterhoofd. Eerst en vooral is er de dubbele identiteit van de sinnekens. Soms
lijken ze het voor het publiek oprecht goed met de protagonisten voor te hebben, maar
in hun dialogen met elkaar laten ze dan weer een heel andere kant van zichzelf zien.
Ook de spilfiguur in het overspel, de getrouwde Venus, is alles behalve standvastig. Ze
weet dat overspel geen goed idee is en zware gevolgen kan hebben voor de eer en
reputatie van haar en haar echtgenoot, maar laat zich desalniettemin overhalen door
Mars. De mannelijke goden lijken zich niet druk te maken in Venus' doen en laten, maar
bekommeren zich des te meer om de ridderlijke eer van de god van de oorlog. Pallas en
170 Coigneau 1984, 128. 171 Coigneau 1984, 120. 172 Coigneau 1984, 120-121. 173 Coigneau 1984, 123.
64
Juno wijzen overspel in eerste instantie af en raden Venus aan zich ervoor te behoeden.
Eenmaal het kwaad echter geschied is, stellen ze zich plotsklaps veel toleranter op.
Vulcanus is de enige figuur die in de loop van het hele spel standvastig blijft; hij keurt
zowel het gedrag van Mars als dat van Venus af.
6. Mars en Venus van Jan Smeken: laatmiddeleeuws of vroegmodern?
De rationele denkwijze van Venus en haar poging tot onderdrukking van haar driften
kan gekaderd worden in de fase waarin het civilisatieproces zich in de vroeg zestiende
eeuw bevond. Norbert Elias ziet de evolutie van de West-Europese civilisatie als een
proces waarin de mens steeds meer zichzelf reguleert en zijn affecten verdrukt en
verinnerlijkt. Dat proces werd in de zestiende eeuw met het ontstaan van de burgerij
alleen maar verhevigd.174 Lichamelijke driften werden steeds meer ervaren als een
gevaar voor het sociale en culturele prestige. De hypothese van Lieven Vandekerckhove
hieromtrent is dat een sociaal gestratificeerde maatschappij geen ongedwongen
expressie van het direct lichamelijke bevredigingsstreven verdraagt. Zo'n expressie
toont immers de menselijke onderworpenheid aan een autonoom functionerend
organisme; iets wat we zelf niet in de hand hebben en dat resulteert uiteindelijk in de
gelijkstelling van mensen. In dat opzicht worden verschillende klassen op een gelijk
niveau gebracht. Dat staat haaks op de sociaal-hiërarchische onderscheidingen in de
zestiende eeuw.175 Daardoor verdwenen driften, affecten en emoties niet alleen
grotendeels van het toneel, maar waren ze ook steeds minder opvallend aanwezig in het
reële maatschappelijke leven. 176 Ook het feit dat Venus uitdrukkelijk om begrip vraagt
voor haar situatie aan de vrouwelijke goden, is een vroegmodern aspect. De sociale
controle van de godinnen onderling kadert in het civilisatieproces.
Pleij scheef in zijn artikel 'De rederijkerij als beschavingsinstituut' (1993) over de
belangrijke rol die de rederijkers hadden in dit civilisatieproces. In de zestiende eeuw
werden rederijkerskamers aanzien voor stedelijk opiniërings- en beschavingsinstituut.
De kunst van het woord werd door rederijkers (en hun opdrachtgevers) handig
aangewend om hun standpunten over te brengen naar het publiek met lering als doel.
Hun literatuur en voorstellingen vormden een belangrijk deel van de beeldvorming van
174 Coigneau 1984, 126-132. 175 Vandekerckhove 1982, 53-55, 121-124, 196-200 (vermeld in Coigneau 1984, 131). 176 Coigneau 1984, 131-132.
65
de gemeenschap waartoe de kamer behoorde.177 Dat Smeken belang hechtte aan de
beschaving van de middeleeuwse samenleving waarin hij leefde, blijkt uit zijn teksten,
waarin hij meermaals de beschaafden en onbeschaafden van elkaar tracht te
onderscheiden.178 Dat doet hij in zijn Mars en Venus door Mars met Vulcanus te
contrasteren, zoals ik aantoonde in mijn alinea over de soort-zoekt-soort-gedachte. De
elite maakte maar al te graag gebruik van het beschavingsinstituut die de
rederijkerskamers vormden -en brachten zichzelf daarom onder in de categorie van de
beschaafden- om zich te distantiëren van de rest van de stedelijke bevolking.179 De
rederijkers, die zelf uit de burgerij en niet uit lagere klassen afkomstig waren, toonden
hun publiek (van beschaafde burgers) voor hoe ze dat konden doen.180
Al die bedenkingen samen doen ons vermoeden dat Smeken heel modern was in zijn
bijzondere laatmiddeleeuwse representatie van overspel. Toch moeten we dat beeld
nuanceren. Coigneau situeert het toneelspel van Smeken nadrukkelijk vóór de hierboven
uitgelegde fase in het civilisatieproces, omdat er volgens hem nog te veel nadruk wordt
gelegd op de weergave van lichamelijkheid en de overgave aan lusten en irrationele
gevoelens, hoewel het om edele en beschaafde protagonisten (de goden van de
Olympos) gaat.181 Zo voert Smeken de vrijscène van de minnaars op, die
becommentarieerd wordt door de sinnekens. Auteurs die in een nog verder stadium van
de verburgerlijkte en verpreutste samenleving zouden geschreven hebben, zagen
volgens Coigneau het seksuele als een taboe en probeerden het daarom volledig van de
toneelscène te isoleren.182 Ook door de focus op openbare schande en het verlies van de
(ridder)eer kleurt Smekens perceptie van overspel nog heel hoofs en dus zelfs
vroegmiddeleeuws.
177 Pleij 1993, 122-123. 178 Pleij 1993, 125. 179 Pleij 1993, 123. 180 Pleij 1993, 124. 181 Coigneau 1984, 131. 182 Coigneau 1984,131.
66
DEEL IV.
De representatie van het huwelijk in De stoue (1528)
van Jan van den Dale
In dit vierde deel van mijn onderzoek staat de inschikkelijkheid van de vrouw als
voorwaarde voor een geslaagd en harmonieus huwelijk en de angst voor openbare
schande centraal. Ik zal deze facetten van het huwelijk toelichten aan de hand van De
Stoue (1528) van Jan van den Dale, onder meer door het gedicht te vergelijken met het
colloquium Uxor Mempsigamos van Erasmus. Ik zal bovendien een vijftal grote
aanpassingen tussen beide teksten aantonen en duiden in het licht van mijn
vraagstelling. Grote verschilpunten tussen de tekst van Van den Dale en Erasmus
kunnen immers specifieke karakteristieken van de representatie van het huwelijk bij de
rederijkers blootleggen. In het laatste hoofdstuk ga ik na in welke mate De stove
middeleeuws dan wel vroegmodern te noemen is.
1. Tekst en auteur
Jan van den Dale (ca. 1460-1522) was een Brusselse schilder en stadsrederijker. Hij was
lid van het broederschap Onze Lieve Vrouwe van de Zeven Weeën en factor van de
rederijkerskamers De Mariacrans en De Violette (later De Leliebroeders). Daar volgde
hij Jan Smeken na zijn dood in 1517 op. De twee gedichten die van hem bewaard
werden, zijn De Stoue183 en De ure vander doot.184 Kort samengevat verhaalt dat eerste
gedicht over een dichter (van den Dale zelf?) die op een zonnige meimorgen zijn zwaar
gemoed wat wil verstrooien in de plaatselijke badstoof.185 Eenmaal ter plaatse vangt hij
het gesprek op van twee recent gehuwde vriendinnen, eveneens bezoekers van de
badstoof. 'So hoordick twee stemmekens so my dochte. / En van twee vrouwen, al
bleeck in schijne.' (r. 30-31). De dichter wimpelt snel het stoofpersoneel af, zodat hij het
gesprek van de vrouwen door de dunne wand die de twee kamers van elkaar afscheidt
rustig kan volgen. Ze worden als volgt getypeerd:
183 Moderne uitgave in Degroote 1944, 145-174. De titel van de tekst wordt in de rest van mijn masterproef weergegeven in de moderne Nederlandse vorm De stove. 184 Van Bork & Verkruijsse 1985, 159. 185 Eigen parafrasering van het verhaal gebaseerd op Degroote 1944, 145-174.
67
Twee ghespelenen beye onlancx ghehuwt
Deene wel te vreen / was vol vrolijheyen
Maer dander claghende bij na tot screyen (r. 50-52)
De ongelukkige vrouw van het duo beklaagt zich over haar huwelijk, dat neerkomt op
een eeuwig durende scheldpartij. Ze krijgt niet de nodige luxe die ze wenst en haar man
zoekt zijn pleziertjes op bij andere vrouwen en brengt bovendien al zijn vrije tijd door in
de kroeg waar hij zijn geld verspilt aan drank. Er komt vaak fysiek geweld kijken bij de
heftige ruzies hierover. 'So greep ic eenen drijpickelstoel / Doen hij dat sach / so viel hij
coel / Want na hij mij te smijten gheweest so dom / Ick sou hem verset hebben sinen
doel.' (r. 146-149).186 Door al deze ellende is ze van plan om binnen het jaar te scheiden.
Om haar ongelukkige gezel hoop en moed te geven, vertelt de andere vrouw over het
onaardige begin van haar eigen huwelijk. Door geduld en zachtheid heeft ze het tij doen
kunnen keren en kan ze nu volop genieten van haar echtgenoot. 'Met soeten gheluyt
worden de voghel gheuaen / En in huys ghehouden vlieghende tam / Alst god ghelieft
wort wel die wolf een lam' (r. 613-614). Door het relaas van haar vriendin komt de
andere vrouw tot bedaren en besluit ze voortaan ook voorzichtiger om te springen met
haar man.
Oft my soude hulpen. dat en weet ick niet.
Maer na uwen raet wat mijns gheschiet
Sal ick wercken. en v vermeten proeuen
Al wordet mij noch so swaren verdriet
Ick hope het sal veranderen yet. (r. 621-625)
De dichter die de hele tijd stiekem achter een wand hun gesprek mee volgde, wordt
plotsklaps verrast door het binnenkomen van de 'stoefmaerte' en hiermee eindigt ook
het hele gedicht. Hij spoedt zich naar huis om alles zo getrouw mogelijk neer te pennen
en voorziet zijn tekst op het einde van een stichtelijke conclusie.187
186 Degroote vertaalt 'doel versetten' in de marge als 'slaag geven' (Degroote 1944, 152). 187 Voor de bespreking van die conclusie, zie punt 4.3.
68
2. De stove van Van den Dale en Het huwelijk van Erasmus
Er zijn heel wat aanwijzingen dat de De Stove een bewerking is van het colloquium Uxor
Mempsigamos (Het Huwelijk of De vrouw die afgaf op haar huwelijk) van Erasmus. 188 Om
de bijzonderheden in de representatie van het huwelijk door Van den Dale over het
huwelijk aan het licht te brengen en te duiden, is het interessant deze twee teksten eens
naast elkaar te leggen. Omdat humanistische geschriften niet langer vanuit klerikaal
standpunt geschreven werden en de auteurs voor hun teksten vertrokken vanuit de
maatschappij waarin ze leefden, kunnen de teksten veel prijs geven over de gebruiken
en gedragingen in de samenleving waarin ze circuleerden.189
Het ontstaan van de Colloquia kunnen we binnen het kader van het civilisatieproces
situeren in de fase waarin het schaamtegevoel en het taboe dat rond seksuele
betrekkingen hing aanzienlijk groter werd. Erasmus' voelde aan dat er behoefte was aan
een werk dat de opgroeiende jeugd voorlichtte over dergelijke zaken.190 In 1522 gaf hij
daarom zijn Familiarium colloquiorum formulae191 of Colloquia uit. Zijn doel was
tweeledig: een boek opstellen waardoor jongens zowel hun Latijnse taalgebruik konden
verbeteren dat tevens diende als inwijding in het leven.192 De tekst groeide uit tot één
van de bekendste en meest verspreide van zijn tijd en werd een standaardwerk dat zelfs
in scholen werd gebruikt om jongeren op te voeden.193 De katholieke Kerk had echter
moeite met de toon van de Samenspraken en plaatste het boek al snel na de
verschijningsdatum op de Index. 194
De teksten van Van den Dale en Erasmus zijn zowel qua inhoud als vorm bijna identiek.
Zo verhaalt ook Erasmus over de ontmoeting van twee vriendinnen die een spontaan
gesprek starten over hun partner en hun ervaring met het huwelijk. Eulalia, die gelukkig
is met haar echtgenoot, luistert naar de vele klachten en frustraties van Xanthippe over
haar mistroostige huwelijksrelatie. Eulalia probeert Xanthippe wat te doen bedaren
door te vertellen over haar eigen huwelijk, dat bij aanvang ook niet altijd even
gesmeerd liep. Ze probeert haar vriendin te overtuigen van haar aanpak die ongetwijfeld
188 Moderne uitgave in De Landtsheer 2001, 130-147. 189 Elias 2001, 249. 190 Elias 2001, 246-262. 191 Te vertalen als 'zinswendingen in alledaagse gesprekken'. 192 Elias 2001, 246. 193 Elias 2001, 246-247. 194 Zo waren er felle uitvaringen tegen kloosters en kerkelijke instellingen (Elias 2001, 277).
69
zal zorgen voor een nieuwe wind in haar huwelijk. Uiteindelijk zwicht de radeloze
Xanthippe en besluit ze de raad van haar vriendin op te volgen.195
3. Representatie van het huwelijk in De stove
3.1 Nadruk op openbare schande
Ik gaf in mijn derde deel over Mars en Venus van Smeken al kort aan hoeveel belang de
doorsnee middeleeuwer hechte aan de publieke opinie en zijn reputatie.196 Ook in het
gedicht van Jan van den Dale wordt het belang van een goede reputatie en de ernst van
openbare schande verschillende keren benadrukt. Dat gebeurt voornamelijk in de
passage waarin de ongelukkig getrouwde vrouw vertelt hoe ze haar echtgenoot zal
lasteren door zijn vuile was buiten te hangen, zodat iedereen de spot met hem kan
drijven.
Ick sal tot sijnder laster en spijte
Een ieghelijc sijn regement vercleren.
En makenden al de stad duere ter meren
Waer hij verkeert / en met wat gasten.
Op datter ieghelijc met houde sijn scheren
So salder hem ten inde thooft af sweren (r. 326-331)
Ze stelt dat soort roddelpraat en kwaadsprekerij voor als één van de meest venijnige
streken waar ze hem het hardst mee kan treffen. De laatste regel van het citaat wijst op
de enorme kopzorgen die de situatie met zich zou kunnen meebrengen. Dat deze vrouw
niet overdrijft in haar voorstelling van de ernst van die laster, daarvan getuigt de reactie
van de andere vrouw. Ze reageert verontwaardigd en waarschuwt haar gezel voor de
gevolgen, waarvan ook zij de dupe zal zijn: wie van zijn naasten kwaad spreekt, deelt zelf
ook in de schande. Enkel haar vijanden, lasteraars met geen al te beste bedoelingen,
zouden het geroddel kunnen smaken.
Ten wort van niemant dan van uwen viant behaeght.
Die seldijer tot alder vruecht met wecken.
195 Eigen parafrasering gebaseerd op de vertaling van De Landtsheer 2001, 130-147. 196 Het openbaar maken van het overspel van Venus door haar echtgenoot werd door de andere personages gepercipieerd als een onaanvaardbare manier van handelen. Het hoofse liefdesidee waarin het eervol en deugdzaam gedrag van de echtelieden binnen hun huwelijk voorop stond, is in het stuk van Smeken prominent aanwezig.
70
En gadijt dan so si som pleghen ontdecken
Oft claghen aen uwen prochiaen
Hij macher selue met spotten en ghecken.
En iewarts in goet gheselscap vertrecken
Want es hij wijs hij en sals gheen achte slaen
Dits den loon dien ghijter selt af ontfaen
Dect ws mans blame eerst dat hij eere mint
Want die sinen nuese af snijt sijn aensicht schint. (r. 340-349)
Uit dit citaat blijkt dat zelfs de pastoor ('prochiaen') geen acht zou slaan op de vertelsels
van de vrouw, mocht ze het gedrag van haar man bij hem gaan aanklagen. Integendeel,
hij zou de vrouw enkel bespotten, wat elke wijze man zou doen. Ze zou er dus meer
zichzelf mee in diskrediet brengen dan haar echtgenoot. Een twintigtal regels verder
begint de ongelukkige vrouw opnieuw over het openbaar maken van het slecht gedrag
van haar echtgenoot. Dat gedrag zou een tweeledig doel hebben; ze zou er haar man mee
in een slecht daglicht stellen en bovendien zou ze het voor haar een opluchting zijn om
haar ongenoegen over haar man eens in het openbaar uit te spreken:
Ick sal wat mij hinderen zoude oft scayen
Hem bescamen al die weerelt openbaer.
En voor min vrienden roepen en crayen
Sijn regement / ick salder mij wat me payen. (r. 370-373)
De andere vrouw komt opnieuw heel scherp uit de hoek. Zij zou er zelfs niet aan denken
om in iemand anders zijn aanwezigheid een kwaad woord over haar man uit te spreken.
Het sierraad van de vrouw is haar eerbaar leven en die eerbaarheid bekomt ze onder
meer door een goede verstandhouding met haar man te onderhouden. 'Wildij hem haer
quade manieren af bringhen / Met quaetheden dat soude ons bedrieghen' (r. 233-234).
Openbare schande kon volgens de tekst niet alleen over een vrouw worden afgeroepen
wanneer ze haar man voor schut zette. Een deel van haar eer en reputatie lag in haar
publiekelijk voorkomen. Al te veel sierraden en mooie habijten wekten argwaan.
Waarom zou een vrouw zich immers zo opsmukken als ze enkel haar eigen echtgenoot
hoeft te behagen? 'Tfij hem die als ioncfrouwen decken. / En poueren logieren binnen
huyse / Daer eere scande wort blijct confuyse' (r. 110-112). Gehuwde vrouwen die zich
71
opsmukken als weelderige jonkvrouwen roepen openbare schande over zich en op die
manier komt hun eer te wankelen.
3.2 Inschikkelijkheid van de vrouw als voorwaarde voor een harmonisch huwelijk
Als gehuwde vrouw kon je over het algemeen maar beter zwijgen. We zagen dat al in het
toneelspel van Smeken; het was niet gepast voor Venus om haar gevoelens te uiten. Die
restricties golden ook binnen de vier muren van het echtelijke huis, aldus de gelukkige
vrouw in het gedicht van Van den Dale: 'En wildij v hoot niet houwen / hout uwe mont
// Want tes quaet wecken den slapenden hont' (r. 362-363). Van den Dale staat niet
alleen in deze voorstelling van de gehuwde vrouw. Kaufman schrijft in haar artikel 'Juan
Luis Vives on the Education of Women' (1987) dat humanisten als Vives -ondanks hun
revolutionaire ideeën over de opvoeding van de vrouw- hen niet aanmoedigden om na
te denken over wat ze gelezen hadden en al zeker niet om hun mening te verspreiden.197
Een vrouw hoorde niet te praten in het openbaar of in de nabijheid van mannen. Lezen
mocht; communiceren over wat ze gelezen had, was een stap te ver198. De humanist
Leonardo Bruni die schreef over onderwijs aan vrouwen vond het evenzeer not done
voor vrouwen om aan retoriek te doen of deel te nemen aan 'publieke discussie en
logisch redeneren'.199 De mening van vrouwen deed er niet toe en daarom mochten ze
die ook niet openlijk verkondigen en verspreiden. De intelligentie van vrouwen past
slechts binnen de huiskamers in haar rol als echtgenote en moeder.200
Het aanstootgevende gedrag van de man van de ongelukkig gehuwde vrouw (dagelijks
schelden en kijven, de kroeg platlopen en de vele buitenechtelijke avontuurtjes), wordt
door haar gesprekspartner voorgesteld als het gevolg van haar houding als echtgenote,
veeleer dan iets wat de man zelf in de hand heeft. In het verleden werd immers al
duidelijk 'dat een goet man wort quaet doer een quay vrouwe' (r. 134). En dat het hier
inderdaad een kwade agressieve vrouw betreft, is duidelijk. Ze bedreigde haar man al
meermaals met fysiek geweld. De gelukkig gehuwde vrouw tracht met Bijbelse
argumenten aan te tonen dat zulk gedrag helemaal niet gepast is voor een vrouw. Paulus
sprak dat vrouwen onderdanig moeten zijn en ook Petrus vertelde hoe Sara haar man
Abraham gehoorzaamde. Het is Gods wil dat het zo verloopt. Het is verkeerd als vrouw
197 Zo moedigden ze vrouwen aan om te lezen. 198 Kaufman 1978, 895. 199 Sowards 1982, 77-79. 200 Sowards 1982, 88.
72
de broek te willen dragen: 'Een vrouwe mach onderdaen sijn / maer niet verheert' (r.
181). Ze is voor de rest van haar leven aan haar man gebonden, dus een goede verstand-
houding is cruciaal. Dat bekom je door als echtgenote vriendelijk, meegaand en toegeef-
lijk te zijn. De ongelukkig gehuwde vrouw weet maar al te goed dat ze verondersteld
wordt haar man te gehoorzamen.
De man es thoot maer wat seyt hij voort
Een man sal also dat behoort
Bouen yet ter werelt sijn wijf beminnen. (r. 172-174)
Zij houdt desalniettemin vast aan het idee dat ze voor een geslaagd huwelijk bemind
dient te worden door haar man en heeft haar twijfels bij het idee dat inschikkelijkheid
automatisch zou leiden tot een harmonieus huwelijk. Volgens haar is een geschikte
huwelijkspartner vinden een kwestie van puur geluk. Om haar het tegendeel te
bewijzen, verhaalt haar gesprekspartner over de verschillende fasen van haar huwelijk.
In het begin was haar man vaak niet uit te staan. Op die momenten paaide ze hem met
zoete woordjes: 'Const en practijke gaen bouen cracht' (r. 223). Ze deed er alles aan om
haar echtgenoot het thuis naar zijn zin te maken, zodat zijn behoefte om buitenshuis zijn
plezier te gaan opzoeken vanzelf over ging. Dat ging van het klaarmaken van zijn
favoriete gerechten tot het opmaken van hun bed. Wanneer hij 's morgens met een kater
in datzelfde bed lag door te veel te drinken, was zij de eerste die hem troostte. Natuurlijk
was dit niet altijd even prettig voor de vrouw, maar 'Tes cleyn sake dat hem iemant tot
lijden dwingt / Waer doer hij namaels met vruechden singt' (r. 307-308). Een wijze
vrouw lijdt de korte pijn en probeert haar man in het begin van haar huwelijk te
vertroetelen zodat ze er voor de rest van haar dagen de vruchten van kan plukken.
De enige die schuld treft aan het falen van haar huwelijk, is de vrouw zelf. Eerst en
vooral moet ze stoppen met aan zelfbeklag te doen. Zo moet ze niet steeds klagen over
haar gebrek aan luxe. Bevallige kledij en kostbare sieraden zijn overbodig goed als je
enkel je eigen man moet behagen. Bovendien hoeft ze niet steeds te klagen als haar man
een misstap begaat. Het is de taak van de vrouw om haar echtgenoot steeds thuis vrolijk
op te wachten zodat hij het er naar zijn zin heeft. Dat de man in kwestie ook niet meteen
het modelvoorbeeld van een goede echtgenoot is, daar rept de vrouw met geen woord
over. Ze weet alleen maar goede dingen over mannen te vertellen. Zo wordt het
buitensporig jaloers gedrag van de man voorgesteld als een positieve eigenschap.
73
En dat ghij v beclaghende mij verhaelt
Van ialosyen mij dunct ghij draelt.
Ghi mochter bat af hebben gherustentier.
Daer aen blijct wel al waer v contrarie ghetaelt
Dat hij v bemint. want ialoersheit onghefaelt
Es van liefden de waractichste messagier (r. 462-467)
4. Opsomming en verklaring van de verschillen met de tekst van Erasmus
4.1 Vriendschappelijke sfeer is verdwenen
Wanneer we de houding van de twee vrouwen onderling bij beide auteurs vergelijken,
kunnen we niet heen om de gezellige, vriendschappelijke sfeer die de dialoog van
Erasmus schept. Eulalia en Xanthippe zijn hartsvriendinnen die liefkozende woordjes in
het rond gooien bij hun verwelkoming. Ze geven bovendien complimentjes over elkaars
uiterlijk en hun jarenlange vriendschap komt nadrukkelijk in de tekst aan bod:
Eulalia: Xanthippe, liefje, mag ik eens heel eerlijk tegen je zijn?
Xanthippe: Dat mag je.
Eulalia: Dat geldt ook voor jou. Zo moet dat ook tussen ons: we kennen
elkaar haast vanaf de wieg.
Xanthippe: Dat is waar, voor geen van mijn vriendinnen had ik ooit een groter
zwak.201
Beide vrouwen komen enorm intelligent over. Dat kadert mogelijk in de al eerder
vermelde opvatting van Erasmus dat ook de opvoeding van vrouwen belangrijk was om
een harmonieus huwelijk en een goede gezinssituatie te bekomen. In plaats van de
voorstellen van Eulalia telkens onmiddellijk af te wijzen, te bespotten en in de wind te
slaan -zoals de ongehuwde vrouw in De stove-, is Xanthippe heel geïnteresseerd in de
huwelijksstrategie van haar vriendin. Ze luistert geduldig, onderbreekt het discours op
geen enkel moment en verklaart: 'Ik heb niets te doen en dit gesprek met jou doet me
echt deugd.'.202
Die intieme sfeer is ook de literatuuronderzoeker Leushuis opgevallen. In zijn artikel
'The Mimesis of Marriage: Dialogue and Intimacy in Erasmus's Matrimonial Writings'
201 De Landtsheer 2004, 133. 202 De Landtsheer 2004, 139.
74
(2004) onderzocht hij Erasmus' teksten over het huwelijk, waarbij hij vooral lette op de
literaire en retorische aspecten.203 Het humanisme schoof een volledig vernieuwde visie
op het huwelijk naar voren en daarbij lieten ze niet na om voldoende aandacht te
schenken aan de manier waarop ze die aan de man brachten. Leushuis is er van
overtuigd dat het uiteindelijke doel van Erasmus was het doen en laten binnen het
huwelijk van de lezer te beïnvloeden. Dat deed de humanist vooral door een retorische
strategie te combineren met de karakteristieken van de dialoog. Op die manier schetst
hij een situatie van overtuigende modellen van een goede huwelijkse staat opdat de
lezer die op zijn beurt zou kunnen kopiëren in zijn/haar dagelijkse leven.204 Het gebruik
van een colloquium is al een eerste retorische strategie die Erasmus' aanwendde. Hij
streefde na dat zijn lezers de ideeën uit zijn tekst in het dagelijkse leven in realiteit
brachten. Omdat Van den Dale voor nagenoeg dezelfde tekstvorm koos als Erasmus is
het interessant om dieper in te gaan op die auteursstrategie.
Naast de Colloquia was ook Laus Matrimonii een verdienstelijke poging van Erasmus om
de sociale attitude tegenover het huwelijk te beïnvloeden.205 Om dat te bereiken,
gebruikt hij zijn typische intieme toon, die helemaal anders was dan het gebruikelijke
polemische discours in teksten over het huwelijk waarin argumenten pro en contra
strak tegenover elkaar geplaatst werden. De intieme toon liet het voor Erasmus toe om
te spreken over vriendschap binnen het huwelijk en over het belang van de
herwaardering van seksuele handelingen. Hij omschreef het huwelijk als een wet van de
natuur en van daaruit kon hij seksualiteit ook herleiden tot een natuurlijk fenomeen. Dat
was een revolutionaire ommezwaai richting een meer humanistische visie op het
huwelijk; iets compleet anders dan de traditionele argumenten die voor het huwelijk
pleitten.206 Door een stijl te gebruiken die ver afstond van de droge retoriek van de
steeds discussiërende theologen, slaagde hij erin zijn publiek op een intiemere manier te
benaderen en ontstond er een hechtere band tussen auteur en lezer. Dat ging perfect
samen met de stof die Erasmus benaderde. De lezer voelde zich aangesproken als in een
dialoog. Hij kreeg het gevoel een deelnemer te zijn in een gesprek op het niveau van zijn
eigen innerlijke leven.
203 Leushuis 2004, 1278-1307. 204 Leushuis 2004, 1278. 205 Leushuis 2004, 1289. 206 Leushuis 2004, 1289.
75
De vormelijke en thematische aspecten van het colloquium vullen elkaar dus perfect aan
en daarom leent de literaire vorm zich ideaal voor een intieme thematiek. Het
colloquium het Huwelijk combineert een intiem dialogisch discours met een persoonlijke
huwelijksthematiek.207 De vriendinnen vertrouwen elkaar hun meest persoonlijke
geheimen toe. Volgens Leushuis is de term colloquium niet toevallig gekozen, maar
fungeert het als een woordspel. Erasmus stelt het huwelijk (con-iugium) voor als een
plaats waar dialoog (con-loquium) mogelijk en noodzakelijk is.208 De term 'conloquium'
verwees oorspronkelijk naar de conversatie tussen echtelieden en impliceert daarom al
een gezonde verstandshouding. Daarnaast refereert Leushuis ook naar de literaire vorm
waar Erasmus gebruik van maakte om zijn lezers van zijn visie op het huwelijk te
overtuigen. De Erasmiaanse constructie van de intieme dialoog vinden we niet alleen
terug in het colloquim over Het huwelijk, maar ook in De Stove. Het gaat in beide teksten
om een tweevoudige dialoog. In eerste instantie is er de dialoog die de auteur met zijn
lezer door middel van de intieme toon tot stand brengt. De tweede intieme dialoog is die
tussen de twee vrouwelijke personages. De lezer krijgt de kans om als het ware -net als
de dichter zelf- stiekem achter de schermen mee te luisteren naar het openhartig
vertrouwelijk gesprek van de twee gehuwde vrouwen.
De intieme sfeer gaat in De stove gaat echter verloren door het enorm attitude- en
intelligentieverschil tussen de vrouwen, die overigens niet langer voorgesteld worden
als vriendinnen. Door de heel uiteenlopende karakterisering van de personages
interpreteert de lezer de uitspraken van de gelukkig getrouwde vrouw automatisch als
de correcte en meest verstandige. Van den Dale typeert de andere vrouw erg
bespottelijk en volks. Dat doet hij op twee manieren: door de inhoud die ze verkondigt,
maar ook door de manier waarop ze dat doet. Ze hanteert een erg volks, plat, brutaal
taaltje dat vol zit van gezegden en scheldwoorden:
Soudick dan moeten swijghen en duyken
Sprack dander en laten hem ghebruycken
In segghen / in doen / sijn lelijc haeyen
Ick saghe hem lieuer den necke verstuyken
Oft met vuysten heerlijck sijn troengne fuyken (r. 364-368)
207 Leushuis 2004, 1296. 208 Leushuis 2004, 1296.
76
De brute formuleringen worden beantwoord met beredeneerde -en soms zelfs geleerde-
uitspraken van de andere vrouw. De vriendschappelijke, intieme sfeer waar we bij
Erasmus niet konden naast kijken, valt hierdoor voor een stuk weg. We ontwaren zelfs
van een soort vijandigheid tussen de twee. Zo lacht de gelukkig gehuwde vrouw haar
gesprekspartner in haar gezicht uit en benadrukt ze op meerdere plaatsen het stomp-
zinnige karakter van de vrouw: 'Ick houde v wijser dan ghij spreect en sijt' (r. 73) en
'Seker dat sijn wel woorden onvroet (=dwaas)' (r. 449). De tekst van Van den Dale is er
duidelijk op gericht om de lezer ervan bewust te maken dat de vrouw geen goede
echtgenote is.209 In tegenstelling tot de gelukkig getrouwde vrouw die wél beseft dat het
haar taak is om nederig te zijn en haar man -in welke omstandigheden ook- te behagen.
4.2 Weglating van de vier anekdotes van Eulalia
In Het huwelijk van Erasmus worden vier anekdotes verteld door Eulalia, die Van den
Dale niet opgenomen heeft in zijn tekst.210 De protagonisten van elk verhaal van die
verhalen zijn ongelukkige echtelieden. Het eerste verhaal beschrijft het ongelukkige
huwelijk van een edelman en een jong meisje. Haar ongehoorzaam gedrag en constante
huilbuien leiden de echtgenoot bij zijn schoonvader. Wanneer die zijn schoonzoon er
niet kan van overtuigen zijn dochter te doen gehoorzamen met klappen, gaat hij zelf met
haar praten en doet haar inzien dat ze het getroffen heeft met zo'n man. Het meisje komt
tot inkeer en besluit haar man voortaan nederig te zijn. De geliefden kregen hierdoor
een hechte band. Het tweede verhaal vertelt over de heimelijke relatie tussen een
gehuwde man en zijn minnares, een arm plattelandsmeisje. Zijn echtgenote -van hoge
stand- rook onraad en ging op onderzoek. Toen ze zag in welke erbarmelijke
omstandigheden de geliefden heimelijk afspraken, besloot ze vermomd een comfortabel
bed, wat huisraad en geld te schenken aan het meisje. Toen de man te weten kwam wat
zijn liefdevolle vrouw voor hem en zijn minnares gedaan had, zocht hij nooit nog andere
vrouwen op. Een ongelijk echtpaar staat centraal in de derde anekdote. Een jongeman
die trouwde met zijn echtgenote om financiële redenen werd na zijn huwelijk verliefd op
een ander. Zijn oude wijze echtgenote reageerde hier niet woedend op, maar nodigde de
twee samen bij haar thuis uit en vertroedelde het koppel. Op die manier hield ze haar
man te vriend en kwam hij vaker thuis langs. Het vierde verhaal dat Eulalia aan
209 Zie punt 3.2. 210 Eigen parafrasering van de vier anekdotes gebaseerd op de vertaling van De Landtsheer 2001, 137-142.
77
Xanthippe vertelt, gaat over haar buurman. Nadat hij zijn vrouw voor de zoveelste keer
geslagen had, trof hij haar huilend aan in huis en gaf hij haar een sneer. Daarop vroeg de
vrouw: 'Wel, is het niet beter dat ik hier over mijn verdriet treur dan het van de daken te
schreeuwen, zoals andere vrouwen doen?'.211 De man sloeg zijn vrouw nooit meer.
De vier anekdotes van Erasmus vertonen allen dezelfde trend: een onfortuinlijk huwelijk
transformeert in een harmonieuze band tussen de echtelieden dankzij het meegaand en
inschikkelijk gedrag van de vrouw. Wat opvalt, is dat de protagonisten in de verhalen
allemaal in hetzelfde schuitje zitten als Xanthippe. De verhalen dienen duidelijk als
exempla om haar gedrag -en dat van het publiek- als echtgenote bij te schaven. In alle
anekdotes die Eulalia vertelt, zijn de protagonisten mensen uit de buurt: een bevriende
edelman, een andere edelman uit de stad waarin ze wonen, een gemeenschappelijke
kennis van de twee vriendinnen en tot slot de buurman van Eulalia. Ik zei in mijn
inleiding al dat de voorschriften van Erasmus een nieuwe tendens aankondigden; de
zienswijze had iets moderns gekregen. Hij sprak uit een persoonlijke ervaring. 212 Dat
kan ook de verklaring zijn waarom Erasmus deze vier anekdotes heeft opgenomen in
zijn colloquium. Doordat Eulalia over haar eigen ervaring en die van mensen uit de
buurt spreekt, wint haar betoog aan overtuigingskracht. De motieven van Van den Dale
om deze fragmenten weg te laten, zijn onzeker. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat
Van den Dale het liever hield bij één exemplum waaraan hij achteraf expliciet een
eenduidige moraal kon toevoegen, daarover heb ik het in mijn volgende punt.
4.3 Toevoeging van een expliciete moralisering
Ik had het al over de intieme toon van de teksten die de lezer toeliet binnen te kijken in
het hoofd van en zich te identificeren met de personages. Daarom vormden ze een
aanzet voor het publiek om zelf ook eens over het eigen huwelijk te reflecteren.
Bovendien kon de evolutie in het huwelijk van de gelukkig getrouwde vrouw als spiegel
dienen voor het toekomstig gedrag van de lezer, die door zijn lectuur ook beïnvloed
werd door de stichtende commentaren en de overtuigingskracht van de vrouw. Uit de
commentaar van Erasmus -hier vertaald vanuit het Latijn naar het Engels- op zijn
colloquium Proci et Puellae (De vrijer en zijn meisje) kunnen we afleiden dat hij in ieder
geval doelde op navolging: 'And would that all suitors were as such as I picture here, and
211 De Landtsheer 2001, 142. 212 Elias 2001, 115-116.
78
marriages contracted with no other conversations!'.213 Bovendien vertoont de
harmonieuze vriendschap tussen de vriendinnen erg veel gelijkenissen met het nieuwe
huwelijksmodel dat hij propageerde, zoals in het volgende citaat (opnieuw vertaald naar
het Engels).
For what is sweeter than living with a woman with whom you are most
intimately joined not merely by the bonds of affection but by physical union as
well? If we derive much spiritual delight from the kindness of other close
relatives and acquaintances, how much more pleasant to have someone with
whom to share the secret feelings of the heart, with whom you may talk as if with
yourself, to whose loyalty you can safely entrust yourself, who regards your
fortune as her own! What happiness there is in the union of husband and wife,
than which none greater nor more lasting exists in all of nature! For while we are
linked with our other friends by benevolence of mind, with a wife we are joined
by the greatest affection, physical union, the bond of the sacrament, and the
common sharing of all fortunes.214
Hierin wordt de affectieve band tussen echtelieden geëxpliciteerd. Wanneer een man
zijn diepste geheimen kon delen met zijn vrouw, een goed gesprek met haar kon voeren,
op haar trouw kon rekenen en haar zijn bezit kon toevertrouwen, dan zou hij door de
huwelijksband een ongekende opgetogenheid ervaren. Deze kenmerken van een goede
huwelijksband typeren exact de band tussen Eulalia en Xanthippe. Op die manier is hun
band een na te volgen voorbeeld voor echtparen.
Van den Dale neemt niet alleen de moraliserende uitspraken van de vrouw in de
samenspraak over; hij voegt er nog een stichtende uitspraak aan het einde van zijn tekst
toe.
Met oorlof ghi vroukens edel sinnen
Die vrede / profijt. en eerbaerheit beminnen
Dat ick gheteekent hebbe dit sempel ghestel
My dunct oeck wildi meeste verwinnen
Wilt na die leere van dit vrouken beghinnen
213 Geciteerd in Leushuis 2004, 1296 (oorspronkelijke bron niet vermeld). 214 Geciteerd in Leushuis 2004, 1290-1291 (oorspronkelijke bron: Erasmus, Collected Works of Erasmus, Toronto, 1974, 25:139; Erasmus, Opera Omnia Desiderii Erasmi Roterodami, Amsterdam, 1969, I-5, 406).
79
Ghy verwinter int inde met al v ghequel
En ghi mans vol quader manieren fel.
Als ghi siet der vroukens obediencie
Dwingt v oeck en sijt niet rebel
Ghi zijt beye een corpus dit weettij wel
Om v eere. profijt es haer intencie. (r. 672-682)
[...]
De bedoeling van de tekst is meteen duidelijk: de huwelijkssituatie van de gelukkig
getrouwde vrouw is er één die navolging verdient. Een vrouw moet zich niet al te rebels
opstellen in het huwelijk, het beste is dat ze onderdanig en vriendelijk is voor haar man.
Ook de man krijgt de raad niet al te fel te zijn en dient zijn vrouw zachtaardig aan te
pakken. De milde aanpak is dus voor beide partijen de beste, want die leidt ertoe dat de
echtelieden samen één corpus kunnen vormen.215
4.4 Het gebruik van een kaderverhaal
Het grootste verschilpunt tussen de twee zestiende-eeuwse versies van de dialoog is dat
de rederijkerstekst van Van den Dale aanvangt met het kaderverhaal van de badstoof,
een typisch middeleeuwse fenomeen.216 In principe zijn er twee mogelijke verklaringen
waarom van den Dale voor de setting van de stove koos. Een eerste mogelijke verklaring
is dat de dichter Van den Dale werkelijk twee vrouwen over hun huwelijk hoorde
spreken en dat dit hem deed denken aan zijn lectuur van de dialoog van Erasmus. Dat
kon hem ertoe aangezet hebben om een soortgelijk stuk te schrijven. In dat geval is Van
den Dale zelf de afluisteraar van twee compleet onbekende vrouwen, iets wat hij aan het
begin en het einde van zijn stuk sterk benadrukt door het veelvuldig gebruik van de
persoonlijke voornaamwoorden 'ick' en 'mij'.
Mids een fantasiken / mi dunct so noyt
My dinc en quelde vrempt van nacien
Gingick met thoot vol speculacien
Spaceren / so quam my rechs een lusten:
215 Degroote 1944, 30. 216 Degroote 1944,14.
80
Te gane om comen mids veriacien
Des swets / int stoue / mij dwaen ter spacien; (r. 5-10)
De levendige beschrijving van de zwaarmoedige gevoelens en gedachten van de dichter
en de nauwkeurige en uitvoerige manier waarop de badstoof en het personeel worden
getypeerd, versterken de indruk dat Jan van den Dale zelf de dichter was die op die
bewuste meimorgen de badstoof ging bezoeken en het gesprek van twee vrouwen
opving.
En oeck oft icker wat mocht rusten
Op datter die sinnekens verstroyt met susten
En om thoot verdrayt / te stellen te vreden.
Want als thoot sweert sweeren alle die leden (r. 11-14)
De stoue was ghetempert van passe heet
Men bracht mij een schoon wel riekende cleet
Dat in langhe ghebesich en was ick meene
Maer dat ick daer comen was worde mij leet.
Want ick vant mij seluen daer alleene.
Ik dachte dits recreacie cleene. (r. 12- 22)
Het is echter veel waarschijnlijker dat de keuze voor het kaderverhaal een bewuste
auteursstrategie was. Het motief van het afgeluisterde gesprek kwam wel vaker voor in
de middeleeuwen vanaf de veertiende eeuw, ook in de Franse en Schotse literatuur.217
Met het gebruik van een raamvertelling kon de auteur verschillende effecten voor ogen
hebben. Een eerste goede reden voor Van den Dale om hier bewust voor een
kaderverhaal te opteren, was de mogelijkheid die hij zichzelf hiermee gaf om een
bijkomend perspectief op de vertelde gebeurtenissen te kunnen creëren.218
Twee ghespelenen beye onlancx ghehuwt
Deen wel te vreen / was vol vrolijheyen
Maer dander claghende bij na tot screyen
Gheliet haer als eene. diet spel beruwt
Wa dachtik dat es tontije geschuwt
217 Degroote 1944, 41. 218 Algemeen letterkundig lexicon, lemma 'kaderverhaal'.
81
Want hoet ghesucht gheclaegt ghecreten es
Tes tontije kist. als die boter gheten es. (r. 50-56)
De merkwaardige spreuk in de laatste regel wordt in de teksteditie van Degroote niet
toegelicht. Wellicht betekende het zoveel als 'er is geen weg terug'.219 De ellendige
huwelijkssituatie van de vrouw kende inderdaad geen weg terug; scheiden was volgens
Van den Dale geen optie. Zoals reeds gezegd kon Van den Dale door het kaderverhaal op
het einde van zijn tekst makkelijk een stichtelijke conclusie laten volgen bij wijze van
afscheid aan zijn lezers, die hij rechtstreeks aanspreekt.
Met oorlof ghi vroukens edel sinnen
[...]
My dunct oeck wildi meeste verwinnen
Wilt na die leere van dit vrouken beghinnen
Ghy verwinter int inde met al v ghequel
En ghi mans vol quader manieren fel.
Als ghi siet der vroukens obediencie
Dwingt v oeck en sijt niet rebel
Ghi zijt beye een corpus dit weettij wel
Om v eere. profijt es haer intencie. (r. 672-682)
Ten tweede neemt de auteur door het kaderverhaal een distantiërend standpunt in,
waardoor het moraliserend slot niet al te artificieel over komt. Waarschijnlijk wou Van
den Dale de lezer zelf nog eens expliciet de les spellen omdat de tekst zelf niet duidelijk
genoeg was om een eenduidige conclusie te trekken. Dat strookt met de werkwijze van
Erasmus, die er liever voor koos zijn eigen opvattingen impliciet te laten spreken via zijn
personages.220 Een derde mogelijke reden voor de keuze van het kaderverhaal is dat de
waarachtigheid van de gebeurtenissen hierdoor versterkt werd.
219 'Kistjesvet' was de volksnaam voor plantaardige boter, kunstboter die men in kistjes verkocht. (De Geïntegreerde TaalBank) Echte boter was waarschijnlijk lekkerder dan kistjesvet; eenmaal je echte boter gegeten had wou je geen kistjesvet meer. 220 Degroote 1944, 40.
82
4.5 Het motief van de badstoof
Volgens Degroote werd de setting van de badstoof voor Van den Dale nooit in de
Nederlandstalige literatuur op dergelijke wijze behandeld.221 De ruimte trekt als cultuur
en literair-historisch curiosum de aandacht. De stove behoorde tot de bonte keuze aan
vermakelijkheidsmogelijkheden in de middeleeuwse steden. In de late middeleeuwen
waren ze nog vrij talrijk. Gewoonlijk bestond het personeel uit vrouwen. De
'stoefmaerte' verwelkomde de bezoeker met een massage. Daarna kon de bader op een
bank met kussens beginnen aan zijn zweetbad. Vervolgens ging hij naar een andere
kamer om uit te rusten op een bed. Het was de gewoonte om na dit hele ritueel nog iets
te drinken, vaak samen met het vrouwelijk personeel van de stove. Het badhuis dat
beschreven is in de tekst van Van den Dale was vrij groot. Er is sprake van meerdere
afgesloten ruimtes, waardoor de dichter het gesprek van twee andere -vrouwelijke-
bezoekers kon afluisteren.222 Niet zelden werden stoven met een scheef oog bekeken en
werden ze onder één noemer genoemd met bordelen. Aan de tekst van Van den Dale
gaat een houtsnede vooraf waardoor we ons de setting wat beter kunnen voorstellen.223
Het valt op dat de afbeelding nogal erotiserend en prikkelend van aard is. De twee
vrouwen raken elkaar aan en zijn volledig naakt. Toch focust van den Dale zich in zijn
tekst helemaal niet op dit aspect van de badstoof. Hij laat de vrouwen binnen de context
van de badstoof zelfs een dialoog houden die zeer moraliserend van aard is.
De reden waarom Van den Dale specifiek voor de badstoof als setting koos, is
onduidelijk. Degroote maakt de link met de woonplaats van de dichter, de 'Stoefstrate' in
Brussel.224 Een andere mogelijke verklaring is dat hij een groot lezerspubliek wou
aantrekken door hen te prikkelen met de titel en de houtsnede die bij de tekst hoort. De
meest aannemelijke verklaring voor het gebruik van de badstoof als setting is echter het
bevorderen van de intieme sfeer. Ik had het al over de verbreking van die intieme sfeer
doordat de vrouwen erg verschillend van karakter zijn. Dat wordt gecompenseerd door
het gebruik van de badstoof als setting. Die intimiteit wordt geschetst in de houtsnede
op de titelbladzijde van De Stove. De vrouwen raken elkaars naakte lichamen aan en
bovendien loopt de 'stoefmaerte' naakt rond in dezelfde kamer als de badgasten. Door
221 Degroote 1944, 27. 222 Degroote 1944, 27-29. 223 Afbeelding in bijlage. 224 Degroote 1944, 14
83
de keuze van de badstoof evoceert van den Dale een ruimte van secretum. De badstoof
was de ideale plek om de personages hun intieme gedachten en gevoelens te laten
uitwisselen. De jonge vrouwen in de dialoog gaan er immers van uit dat er niemand met
hen meeluistert, waardoor het gesprek extra intiem wordt. Het is een techniek die ook
Erasmus niet onbekend was. In zijn Laus Matrimonii refereert hij bijvoorbeeld naar een
huis in de bergen, evenals de badstoof een afgesloten idyllische ruimte ver weg van de
buitenwereld, als een locus amoenus.225
Wat Van den Dale zelf dacht over de stoven of badhuizen is nu nog moeilijk te
achterhalen. Wat we wel weten is dat hij een deel van zijn vroegste werk later als
dwaesheyt ervaarde.226 Misschien was dat ook het geval voor deze tekst wegens de
keuze voor de badstoof als setting, omdat deze inrichting vaak geassocieerd werd met
bordelen. Het is heel aannemelijk dat Van den Dale, in het kader van het
civilisatieproces, zijn tekst later afbrak. Rond de overgang van vijftiende naar zestiende
eeuw deed zich -vooral in de steden- een tendens tot beheersing en onderdrukking van
gevoelens en driften voor. Naakt en erotiek kwamen in de stad onder druk te staan.
Natuurlijke aardse geneugten werden aanzien als taboe waarvoor de stedelijke
samenleving aan het eind van de middeleeuwen zich afkeerde. Dat staat in schril
contrast met de openlijke dialoog van de vrouwen die over heel persoonlijke zaken gaat.
Die gedachte vond ook ingang in de laatmiddeleeuwse Zuidelijke Nederlanden en bracht
de stedelijke bevolking in beweging. In zijn boek De sneeuwpoppen van 1511. Literatuur
en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd. (1988) geeft Herman Pleij aan dat
rond 1500 -een dertigtal jaar voor het verschijnen van De Stove een golf van protest zou
zijn ontstaan tegen de plaatselijke badstoven.227 Nochtans waren deze instituten lange
tijd zeer gewaardeerd, zelfs in die mate dat men er in elke stad meerdere van kon
terugvinden. Buitenshuis baden had niet alleen een hygiënische bedoeling. Het sociale
karakter van het baden was ontegensprekelijk. Naast baden en stoven vond de bezoeker
niet alleen muzikanten en hopen lekkers, maar ook 'stoefmaerten'.
Via getuigenissen van buitenlandse bezoekers -die vaak niet vertrouwd waren met de
badcultuur, immers een typisch fenomeen van Brabantse en Vlaamse steden- kunnen
225 Leushuis 2004, 1292. 226 Degroote 1944, 44. 227 Pleij 1988, 94-99.
84
we als het ware binnengluren in de middeleeuwse stoven. Een Portugese koopman had
het in zijn reisverslag (1435-1439) over het voor hem seksueel ontoelaatbare gedrag
van de keurige burgers in een plaatselijke badstoof. Vrouwen, die liefst anoniem bleven,
zouden alles toestaan aan de mannelijke bezoekers, die zonder enige schroom de stove
binnenwandelden. Onder de bezoekers zouden zich vooral intelligente en welgestelde
heren bevonden hebben. Volgens Pleij was het ook een ontmoetingsplaats voor
humanisten, in navolging van hun filosofische voorgangers in het klassieke
Griekenland.228 De populariteit bij welgestelden enerzijds en het taboe dat er rond hing
anderzijds creëerde een eigenaardige sfeer rond de badstoven. Dat zorgde ervoor dat in
de loop van de vijftiende eeuw steeds meer badhuizen de deuren mochten sluiten.229
5. De stove van Jan van den Dale: laatmiddeleeuws of vroegmodern?
Jan van den Dale stond met het ene been nog in de middeleeuwen en met het andere al
in de nieuwe tijd. Degroote verwoordt dat op de volgende manier:
Hij (Jan van den Dale) is een overgangsfiguur die nog middeleeuwsch dacht en
voelde maar ook niet vreemd bleef aan het nieuwe geluid van het humanisme,
door zijn aansluiten bij Erasmus en aldus ook bij de antieke letterkunde, en door
zijn behandeling van het motief van het huwelijk. 'De stoue' zelf ten slotte is
karakteristiek voor zijn artistieke ontwikkeling: een middeleeuwsch kader dat
een humanistische grondidée omsluit.230
De middeleeuwse traditie is nog niet volledig afwezig. Ik wees al op het belang dat Van
den Dale hechtte aan regels en voorschriften die uit de hoofse sfeer afstammen omtrent
eer en openbare schande. Bovendien sprak Van den Dale nog niet echt uit persoonlijke
ervaring, zoals Erasmus dat deed. Die laatste integreerde in de anekdotes van Eulalia
bijvoorbeeld verhoudingen van vrienden, kennissen en stedelingen. Van den Dale tracht
die persoonlijke ervaring wel te benaderen door te suggereren dat de dialoog een
opgevangen gesprek in een reële badstoof was, maar die poging komt heel kunstmatig
over. Ook sprak een heel expliciete visie over het huwelijk uit de tekst; het is een soort
inventaris van de plichten van man en vrouw binnen het huwelijk. De gelukkige
getrouwde vrouw is in de tekst de spreekbuis voor een visie die pleit voor de
228 Pleij 1988, 95. 229 Pleij 1988, 94-95. 230 Degroote 1944, 48-49.
85
onderdanigheid van de vrouw. Door de lezer zo bij de hand te nemen en hem bovendien
nog eens de les te spellen aan het einde van de tekst, bewijst Van den Dale zich als een
middeleeuwse auteur.
Toch heeft de tekst ook een vernieuwend kantje. Van den Dale heeft duidelijk invloed
ondergaan van de ideeën van het humanisme en van Erasmus in het bijzonder. Hij heeft
die ideeën in zijn tekst niet alleen laten doorschemeren in de uitspraken van de
personages maar geeft aan het eind van zijn tekst expliciet blijk van zijn humanistisch
standpunt: een echtpaar vormt samen een corpus. Man en vrouw dienden niet langer
naast elkaar te leven in hun huwelijk maar moesten voortaan rekening houden met
elkaar. Daarom kunnen we dit gedicht niet langer een typisch middeleeuwse tekst
noemen. Het taalgebruik van Van den Dale is een verdienstelijke poging om het
gebruikelijke taalgebruik van zijn rederijkerscollega's te vernieuwen en persoonlijker te
maken. Toch komt hij niet in de buurt van het intieme retorische discours van Erasmus.
Het doet allemaal wat geforceerd en stijf aan. Volgens Degroote werd in deze tekst het
huwelijk wellicht voor het eerst in de Middelnederlandse literatuur voorgesteld als een
verbintenis. Met De stove kondigde Van den Dale daarom een nieuwe tendens in de
rederijkersliteratuur aan. Er kwam ruimte om na te denken over een harmonieus
huwelijk waarin beide partners zich goed voelden. Dat Van den Dale met de Stove heel
wat stof deed opwaaien is zo goed als zeker. Lang na zijn dood bleef zijn werk nog steeds
niet onopgemerkt, zelfs niet door de officiële instanties. In 1570 nog leek het voor de
autoriteiten nog nodig om De stove op de index te plaatsen om het succes van deze
gevaarlijke tekst in te dijken.231
231 Degroote 1944, 49.
86
CONCLUSIE
In deze masterproef werd de representatie van het huwelijk in zestiende-eeuwse
rederijkersliteratuur uit de Zuidelijke Nederlanden onderzocht door enkele teksten van
Anna Bijns, Jan Smeken en Jan van den Dale van naderbij te bekijken. Het
civilisatieproces van Norbert Elias fungeerde als theoretisch kader voor het onderzoek,
omdat het beschavingsproces een belangrijke rol speelde in die representatie. De
rederijkerskamers maakten deel uit van het civilisatieproces, omdat ze in de zestiende
eeuw fungeerden als stedelijk opiniërings- en beschavingsinstituut. Het begin van de
zestiende eeuw was een cruciaal punt in de geschiedenis, omdat men zich erg begon te
concentreren op het wenselijk gedrag van mensen door de nieuwe stabiele
maatschappelijke hiërarchie die ontstaan was. Dat uitte zich onder andere in het
groeiende belang dat men hechtte aan het huwelijk in de humanistische literatuur en de
literatuur van de rederijkers.
In eerste instantie schetste ik de context waarin we de vroeg zestiende-eeuwse
rederijkersliteratuur moeten situeren en interpreteren. De status van het huwelijk was
erg wankel en de verschillende samenlevingsvormen vormden een chaotisch amalgaam.
Overspel was schering en inslag bij de lage burgerij in de late middeleeuwen, zo bleek
uit de Utrechtse vechtkeuren. Ik toonde aan dat mannen noch vrouwen vies waren van
fysieke confrontaties. De orde en rust in de openbaarheid werd echter heel hoog in het
vaandel gedragen. De vele aanklachten van fysiek geweld en de bestraffing van
openbaerlike overspel waren voorbeelden van kwesties van eer en openbaarheid. Aan
het einde van het eerste deel werd duidelijk dat de kerkelijke en humanistische
opvatting over het huwelijk erg verschilde. De Kerk zag het huwelijk als een
noodzakelijk instituut om seksuele activiteiten -zonder oog op voortplanting- te
beperken. In de humanistenliteatuur echter werd het huwelijk gepromoot en stond men
achter een nieuw huwelijksmodel waarin plaats was voor een harmonieuze vriendschap
tussen echtelieden. Humanisten wilden de waardering van het huwelijk terug
opkrikken. Het huwelijk en het gezinsleven vormden voor hen immers de hoeksteen van
de maatschappij en werden bovendien gezien als belangrijke componenten in de
optimalisatie van de sociale orde op moreel en spiritueel gebied.
87
In tweede instantie onderzocht ik de teksten van Anna Bijns, Jan Smeken en Jan van den
Dale binnen dat geschetste kader door de meest opvallende facetten in hun
representatie van het huwelijk te bestuderen. Door vier satirische huwelijksrefreinen
van Anna Bijns onder de loep te nemen, kwamen enkele interessante aspecten omtrent
de representatie van de verhouding tussen man en vrouw binnen het huwelijk naar
boven drijven. Met de voorstelling van de pantoffelheldfiguur schaarde Bijns zich achter
de laatmiddeleeuwse satirische literaire traditie waarvan het hennentasterthema en het
motief van de omgekeerde wereld vaste componenten waren. Bijns toonde zich in de
refreinen 'Onghebonden best weeldich man sonder wyf' en 'Ongebonden best, weldich
wyff sonder man' heel tegenstrijdig in haar representatie van de pantoffelheldfiguur en
de verhouding tussen de echtelieden, naargelang ze een mannelijk of vrouwelijk
standpunt innam. De clichérepresentatie van de pantoffelheldfiguur werd zowel
bevestigd als ontkracht. Ik kaderde het beeld van de pantoffelheld in de bredere
huwelijksvoorstelling in de refreinen van Bijns, waar ook ruimte was voor het thema
van de vrouw als pineut van het huwelijk. Zo konden het refrein 'Dus doende brengt zij
den tijd vast deure' dubbel interpreteren als een kritiek van de man op het
onaanvaardbare gedrag van zijn echtgenote, maar ook als een kritiek van Bijns' kant op
de conservatieve opvatting dat de gehuwde vrouw het best aan de haard gekluisterd
was. Bovendien toonde ik aan dat Bijns de vrouw -even veel als de man- in 'Het waar
goed huwen, maar 't zorgen is de plage' voorstelde als de dupe van haar huwelijk door
de opvoeding van de kroost af te schilderen als een helse strijd met zeer nefast gevolgen
voor dat huwelijk. Zowel man en vrouw als hun liefde voor elkaar konden eraan ten
onder gaan.
In het derde deel van mijn onderzoek schetste ik de representatie van overspel in Mars
en Venus van Smeken. Deze auteur bracht enkele belangrijke aanpassingen aan ten
opzichte van zijn brontekst, de Metamorfosen van Ovidius. Hij legde de nadruk veeleer
op de gedachten en gevoelens van de betrokkenen bij het overspel dan op de actie zelf.
We zagen dat Mars een veel actievere rol in het overspel had dan Venus, die veel
geremder was in het uiten van haar gevoelens. In het stuk legde Smeken erg de nadruk
op het behoud van de eer, de onberekenbaarheid van de liefde en de verloren gegane
reputatie van de overspelige Mars. De grootste zonde werd in het toneelspel echter noch
toegeschreven aan Mars noch aan Venus. Het was Vulcanus die het in het spel het hardst
te verduren kreeg door zijn inschattingsfout om het overspel openbaar te maken.
88
Ontrouw werd in de tekst eerder als een extern dan een moreel intern probleem
weergegeven, door de ernstige gevolgen die overspel voor de reputatie van overspeligen
kon hebben als het voor de buitenwereld aan het licht kwam. Heel bijzonder was ook de
nadruk op de motieven van Venus voor het overspel.
In het vierde en laatste deel van mijn onderzoek ging ik in op de facetten van de
inschikkelijkheid van de vrouw als voorwaarde voor een harmonisch huwelijk en het
belang van openbare schande in De Stove van Jan van den Dale. In dat gedicht werd
opnieuw gehamerd op het behoud van een goede reputatie. Roddelpraat en
kwaadsprekerij over de echtgenoot werden voorgesteld als de meest venijnige streken
waaraan een gehuwde vrouw zich in de vroeg zestiende eeuw kon wagen. Het eerbaar
leven van de vrouw was het belangrijkste goed en dat kon een echtgenote enkel
bekomen door haar man te gehoorzamen en te behagen. De inschikkelijkheid van de
vrouw werd bovendien aangestipt als de belangrijkste voorwaarde voor een harmonisch
huwelijk. Het was volkomen verkeerd om als vrouw de broek te willen dragen. Van den
Dale voerde vijf grote aanpassingen door ten opzichte van Erasmus: de twee
protagonisten van de dialoog waren niet langer vriendinnen, de vier anekdotes van
Eulalia werden weggelaten, er werd een expliciete moraal toegevoegd, hij maakte
gebruik van een kaderverhaal en tot slot was het motief van de badstoof een nieuw
element.
Ik ging in elk deel ook op zoek naar de verklaringen voor de specifiek aspecten in de
representatie van het huwelijk. Ik toonde aan dat de angst voor verdoken
vrouwenmacht in Antwerpen en de wensen van de vroeg zestiende-eeuwse literatuur
meespeelden bij de aanwezigheid van de pantoffelheldfiguur in het werk van Bijns. Die
literatuur was hoofdzakeiljk erg moraliserend van toon en bovendien vaak
vrouwonvriendelijk. Haar aandacht voor het verlies van mobiliteit van de vrouw schreef
ik toe aan haar eigen wens om ongehuwd te blijven en de aanwezigheid van vele
zelfstandige ongehuwde vrouwen in Antwerpen. In haar nadruk op de ellende bij het
opvoeden van de kinderen zag ik dan weer een invloed van geestelijken en humanisten
zoals de minderbroeders en Vives, die een gezin met kinderen niet altijd even hoog in
het vaandel droegen.
De focus op de reputatie en riddereer in het stuk van Smeken was overduidelijk een
doorwerking van hoofse liefdesidealen. Die werden echter ook deels anders
89
gepercipieerd; Mars achte zijn liefdesgevoelens in het stuk belangrijker. De
weerhoudendheid van Venus verklaarde ik door haar edele afkomst: als gehuwde vrouw
binnen de hoge burgerijk stond ze symbool voor de status van haar man. De schande van
openbaerlike overspel in de middeleeuwen verklaarde de afschildering van Vulcanus als
vrouwenlasteraar in het toneelspel. De soort-zoekt-soort-gedachte waarin het ideale
huwelijk er een was tussen gelijke partners lag dan weer hoogstwaarschijnlijk ten
gronde aan Smekens focus op de motieven van Venus voor het overspel. Ook de literaire
traditie van het liefdestoneel waarin verliefden meermaals als tragische personages
opgevoerd werden, verklaarden zijn specifieke karakterisering van het huwelijk.
Ik toonde aan dat Van den Dale niet alleen het idee van een harmonieus huwelijk van
Erasmus overnam, maar ook beïnvloed was door het intiem discours dat de humanist
hanteerde om het doen en laten binnen het huwelijk van zijn lezers te beïnvloeden. De
keuze voor het motief van de badstoof schreef ik daarom toe aan de bevordering van de
intieme sfeer van het gedicht. Het werd bovendien duidelijk dat Van den Dale
waarschijnlijk bewust voor een kaderverhaal koos om een belerende conclusie op zijn
verhaal te kunnen laten volgen en een bijkomend perspectief op de vertelde
gebeurtenissen te kunnen creëren. Ook de vijandigheid tussen de twee vrouwen in zijn
dialoog en de weglating van de vier anekdotes van Eulalia uit de versie van Ovidius
waren te verklaren vanuit zijn wil om niets de verstaanbaarheid van die moraal in de
weg te laten staan. Ook deze auteur liet zich dus in dat opzicht overduidelijk aansluiten
bij het traditionele moralistische discours dat de literatuur in de late middeleeuwen
domineerde.
Tot slot stelde ik mijzelf aan het eind van deel II, III en IV telkens de vraag of de auteur
zich laatmiddeleeuws dan wel vroegmodern toonde door na te gaan in welke mate
hij/zij zich aansloot bij de vernieuwende voorstelling van het huwelijk zoals in de
vroegmoderne humanistenliteratuur of de middeleeuwse visie op het huwelijk.
Bovendien integreerde ik ook het civilisatieproces in deze slothoofdstukken. Het
humanistisch gedachtegoed sijpelde door in de representatie van de onderlinge band
van het echtpaar als verenigd front in de dagelijkse strijd in het gezin in het refrein 'Het
waar goed huwen, maar 't zorgen is de plage' van Anna Bijns. Ook de al te clichématige
typering van de pantoffelheld ontbrak in drie van de vier refreinen, waardoor deze
teksten vernieuwend aandeden. Toch besloot ik ze eerder middeleeuws te
90
karakteriseren wegens Bijns' verregaande afkeer voor het huwelijk in haar werk
waardoor ze mijlenver afstond van het humanisme dat het gezinsleven als de hoeksteen
van de maatschappij zag. Een harmonieuze vrienschap tussen echtelieden bleek volgens
haar bovendien onmogelijk door de dagelijkse beslommeringen die een huwelijk en
gezin met zich meebrachten.
Ook Mars en Venus van Smeken werd gepositioneerd tussen middeleeuws en
vroegmodern gedachtegoed. Het stuk deed vroegmodern aan wegens de poging van
Venus om haar driften te onderdrukken en het belang dat ze hechtte aan het begrip van
de bevriende godinnen voor haar situatie. Bovendien was de tekst vernieuwend door de
focus van Smeken op de beschaving van de samenleving. Dat maakte hij in de tekst
duidelijk door Vulcanus en Venus te contrasteren volgens de soort-zoekt-soort-
gedachte. Toch uitte Smeken zich ook als middeleeuws auteur door lichamelijkheid en
de overgave van personages aan hun lusten en irrationele gevoelens expliciet op scène
weer te geven. Bovendien kleurde de nadruk op reputatie, riddereer en openbare
schande de tekst heel hoofs.
Van den Dale bleek dan weer een auteur die met het ene been in het middeleeuwse en
met het andere in het vroegmoderne gedachtegoed stond. Zijn werk getuigt
overduidelijk van een invloed van humanistische ideeën. Dat bleek vooral uit zijn
voorstelling van het echtpaar als een corpus. Bovendien was ook het intieme taalgebruik
en zijn poging om persoonlijke ervaring toe te voegen door het motief van het
afgeluisterde gesprek in zijn tekst te integreren -iets dat hij afgekeken had van Erasmus-
een vroegmodern kenmerk; al deed het allemaal nogal geforceerd aan. Het feit dat hij
zijn lezer heel erg in een bepaalde richting duwde om de juiste moraal te laten
overkomen, deed bovendien af aan de vroegmoderne strekking van het gedicht.
De teksten gaven dus heel veel prijs over de representatie van verscheidene facetten van
het huwelijk in de zestiende-eeuwse Zuid-Nederlandse rederijkersliteratuur. Over het
algemeen kunnen we zeggen dat die representatie niet al te positief was. De voorstelling
van een ongelukkig huwelijk was meer regel dan uitzondering. Een andere algemene
slotbeschouwing is dat een moraliserende inslag onontbeerlijk bleek in elk van deze
werken; literatuur moest belerend zijn. Mijn derde grote slotopmerking betreft de
situering van de drie auteurs ten opzichte van elkaar. Bijns toonde zich het meest
middeleeuws in haar vier satirische refreinen. Smeken bewees zich met zijn toneelspel
91
al wat gematigder en vernieuwender in zijn representatie van het huwelijk. Van den
Dale tot slot had duidelijk de meeste invloed van het humanisme ondergaan en is
daarmee de meest (vroeg)moderne auteur in het rijtje.
Natuurlijk zijn er nog heel veel andere methoden om meer te weten te komen over de
representatie van het huwelijk. Daarom zou ik twee suggesties willen doen voor verder
onderzoek. Het zou voor het stuk van Smeken interessant zijn om te werken met de
authentieke middeleeuwse Franse versie van de Bible des poètes, omdat hij de mythe van
Mars en Venus hoogstwaarschijnlijk uit dat werk kende. Door het oorspronkelijke
colloquium van Erasmus in het Latijn te raadplegen als primaire bron, zou de
vergelijking met de tekst van Van den Dale dan weer genuanceerder en correcter zijn.
Door te werken met moderne vertalingen gaan er immers steeds subtiele schakeringen
verloren. Bovendien zou het boeiend zijn de voorstelling van de huwelijksthematiek in
rederijkersteksten met diezelfde thematiek in de schilderkunst te vergelijken. Dergelijk
onderzoek laat ik graag over aan mijn opvolgers. Ik ben nu al heel benieuwd.
92
BIBLIOGRAFIE
1. Tekstedities
Degroote, G. Jan van den Dale. Gekende werken met inleiding, bronnenstudie,
aanteekeningen en glossarium. Antwerpen, De Nederlandsche boekhandel, 1944.
Tevens online beschikbaar op de DBNL:
http://www.dbnl.org/tekst/dale004gdeg01_01/dale004gdeg01_01_0013.php
(geraadpleegd op 16/05/2015)
D'Hane-Scheltema, M. Ovidius' Metamorphosen Vertaald en toegelicht door M. D'Hane-
Scheltema. Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2013.
De Landtsheer, J. (red.), Desiderius Erasmus. Gesprekken/Colloquia, vertaald en
toegelicht door Jeanine De Landtsheer. Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep,
2001.
Franssen, P.J.A. Wanneer de Hen speeld voor den Haan... Huwelijksperikelen in teksten uit
de late middeleeuwen. Amsterdam, publicatie van de Vakgroep Historische Letterkunde,
Instituut voor Neerlandistiek, Universiteit Amsterdam, 1987.
Keßler, J. (ed.). 'Wie is Cornelis Damasz? Nieuws over handschrift Brussel, KB, II 270',
in: Nederlandse letterkunde, vol. 12, iss. 2, 2007, p. 94-117. Tevens online beschikbaar
op:
http://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/44949/44949.pdf?sequence=1
(geraadpleegd op 21/05/2015)
Pleij, H. 't Is al vrouwenwerk. Refreinen van Anna Bijns. (red. H. Pleij et al.). Amsterdam,
Em. Querido's Uitgeverij B.V., 1994.
Ruelens, C. Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw, verzameld en afgeschreven
door Jan de Bruyne (3 delen). Antwerpen, P. Kockx & J.-E. Buschmann & Gent, Ad. Hoste,
1879-1881. Tevens online beschikbaar op de DBNL:
93
http://www.dbnl.org/tekst/_ref003refe01_01/_ref003refe01_01_0014.php
(geraadpleegd op 21/05/2015)
Van Dijk, H. & F. Kramer (ed. en vert.). 'Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden', in: M.
Gosman (red.), Europees toneel van Middeleeuwen naar Renaissance. Groningen,
Boekwerk, 1991, p. 230-302.
2. Secundaire literatuur
Coigneau, D. 'Liefde en lichaamsbeleving op het rederijkerstoneel' in: Jaarboek De
Fonteine, jrg. 1984, p.115-132.
Degroote, G. Jan van den Dale, gekende werken met inleiding, bronnestudie,
aanteekeningen en glossarium. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1994.
De Jong, M. 'Familie huwelijk en liefde in de late Middeleeuwen, 1000-1500', in: T.
Zwaan (red.) Familie, huwelijk en gezin in West-Europa. Boom, Open Universiteit, 2006.
De Landtsheer, J. Desiderius Erasmus, Gesprekken/Colloquia, vertaald en toegelicht door
Jeanine De Landtsheer. Amsterdam, Atheaneum-Polak & Van Gennep, 2001.
De Meyer, G.M. Min en onmin. Mannen en vrouwen over hun omgang aan het einde van de
vijftiende eeuw. M.m.v. E.W.F. van den Elzen. Hilversum, Verloren, 1989.
Elias, N. Het civilisatieproces : sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen.
Amsterdam, Boom, 2001.
Franssen, P.J.A. Wanneer de Hen speeld voor den Haan... Huwelijksperikelen in teksten uit
de late middeleeuwen. Amsterdam, publicatie van de Vakgroep Historische Letterkunde,
Instituut voor Neerlandistiek, Universiteit Amsterdam, 1987.
Gosman, M. Europees toneel van Middeleeuwen naar Renaissance. Groningen, Boekwerk,
1991.
94
Hummelen, W.M.H. De sinnekens in het rederijkersdrama. Groningen, Wolters, 1958.
Tevens online beschikbaar op de DBNL:
http://www.dbnl.org/tekst/humm001sinn01_01/ (geraadpleegd op 30/01/2015)
Kaufman, G. 'Juan Luis Vives on the Education of Women', in: Sings, vol. 3, nr. 4, 1987, p.
891-896.
Keßler, J. 'Wie is Cornelis Damasz? Nieuws over handschrift Brussel, KB, II 270', in:
Nederlandse letterkunde, vol. 12, iss. 2, 2007, p. 94 -117. Tevens online beschikbaar op:
http://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/44949/44949.pdf?sequence=1
(geraadpleegd op 21/05/2015)
Kloek, E. 'Seksualiteit, huwelijk en gezinsleven tijdens de lange zestiende eeuw, 1450-
150, in: T. Zwaan (red.), Familie, huwelijk en gezin in West-Europa. Boom, Open
Universiteit, 1993.
Leushuis, R. 'The Mimesis of Marriage: Dialogue and Intimacy in Erasmus's Matrimonial
Writings', in: Renaissance Quarterly, vol. 57, nr. 4, 2004, p. 1279-1307. Tevens online
beschikbaar op:
http://www.jstor.org/stable/4143696?seq=1#page_scan_tab_contents (geraadpleegd
Pleij, H. De sneeuwpoppen van 1511. Literatuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en
moderne tijd. Amsterdam, Meulenhoff, 1988. Tevens online beschikbaarop de DBNL:
http://www.dbnl.org/tekst/plei001snee01_01/ (geraadpleegd op 09/05/215)
Pleij, H. 'De rederijkerij als beschavingsinstituut', in: M.A. Schenkebeld-van der Dussen
(hoofdred.) [et al.], Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen, Martinus Nijhoff
Uitgevers, 1993.
Pleij, H. Anna Bijns van Antwerpen. Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2011.
Pleij, H. 'Taakverdeling in het huwelijk. Over literatuur en sociale werkelijkheid in de
late middeleeuwen', in: Literatuur, jrg. 3, 1986. Amsterdam, Amsterdam University
Press, 1986, p. 66-76. Tevens online beschikbaar op de DBNL:
95
http://www.dbnl.org/tekst/_lit003198601_01/_lit003198601_01_0010.php
(geraadpleegd op 09/05/2015)
Sowards, J. K. 'Erasmus and the Education of Women', in: The sixteenth Century Journal,
vol. 13, nr. 4, 1982, p. 77-89.
Spies, M. ‘Charlotte de Huybert en het gelijk. De geleerde en de werkende vrouw in de
zeventiende eeuw’, in: Literatuur, jrg. 3, 1986, p. 339-350. Tevens online beschikbaar op
DBNL:
http://www.dbnl.org/tekst/spie010char01_01/spie010char01_01.pdf (geraadpleegd
op 06/05/2015)
Van Bork, G.J. & P.J. Verkruijsse (red.). De Nederlandse en Vlaamse auteurs van
middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. De Haan, Weesp, 1985.
Tevens online beschikbaar op de DBNL:
http://www.dbnl.org/tekst/bork001nede01_01/bork001nede01_01_0314.php
(geraadpleegd op 20/05/2015)
Vandekerckhove, L. Gemaakt van As. Lichaam en norm in de westerse cultuur. Tielt,
Bussum, 1982.
Van Herk, A. Fabels van liefde, Het mythologisch-amoureuze toneel van de rederijkers
(1475-1621). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2012. Tevens online beschikbaar
op:
http://dare.uva.nl/cgi/arno/show.cgi?fid=443495 (geraadpleegd op 16/05/2015)
Van Moerkerken, P.H. De satire in de Nederlandsche kunst der middeleeuwen.
Amsterdam, S.L. van Looy, 1904. Tevens online beschikbaar op de DBNL:
http://www.dbnl.org/tekst/moer010sati01_01/moer010sati01_01_0002.php
(geraadpleegd op 22/05/2015)
Yost, J.K. 'The Development of a Reformist Approach To Marriage and Celibacy in Early
English Humanism', in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis / Dutch Review of
Church History, vol. 57, iss. 1, 1977, p. 1-15. Lincoln, The University of Nebraska. Tevens
online beschikbaar op:
96
http://booksandjournals.brillonline.com/content/journals/10.1163/002820377x0001
0 (geraadpleegd op 06/05/2014)
Zwaan, T. Familie, huwelijk en gezin in West-Europa. Boom, Open Universiteit, 1993.
3. Websites
Algemeen Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek:
Auteurs: P.J. Verkruijsse, H. Struik, G.J. van Bork en G.J. Vis, 2002. Online beschikbaar op
de DBNL:
http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/bork001lett01_01_0019.php#r029
(geraadpleegd op 16/05/2015)
De Geïntegreerde Taalbank:
http://gtb.inl.nl/ (geraadpleegd op 26/04/2015)
Historische bronnen Brugge:
http://www.historischebronnenbrugge.be/index.php?option=com_content&task=view
&id=29&Itemid=68 (geraadpleegd op 16/05/2015)
Koninklijke bibliotheek, Nationale bibliotheek van Nederland:
https://www.kb.nl/themas/middeleeuwen/haags-liederenhandschrift (geraadpleegd
op 18/05/2015)
97
BIJLAGEN
Bijlage 1: Venus laat zich overhalen door Mars om tot overspel over te gaan
Bron: Van Dijk, H. & F. Kramer (ed. en vert.). 'Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden', in: M. Gosman (red.), Europees toneel van Middeleeuwen naar Renaissance. Groningen, Boekwerk, 1991, p. 230-302.
VENUS Met sulken wercke wil ick mij niet muijen,
Want dies hem pijnen
Sietmen in eeuwigher scanden ruijen
Ende verdwijnen.
Gheenen anderen en wil ick dan den mijnen
Van mans figueren.
Want al mach leifde secreetelijck schijnen,
Tmuet onlange dueren.
Wie sal hem selven gaen avontueren
In wercken van oneeren
Om die ghenuechten sijnder natueren
De haest verkeeren?
MARS Ghij niet, dat hoor ick wel!
VENUS Soud ick gaen leeren
Den pat van ontrouwen secreet te gaene?
Waert niet blaemelijck vör princen en heeren
De mijnen döchdelijcken naem vermeeren,
Mijnen stuel van eeren // laeten te staene?
MARS Refuseerdij min jonste dan?
VENUS Neen ick, sij staet mij so aene
Als dat ick u princelijcke ghedaene
Beminnen soude / en deedet mijnen man,
Boven alle princen maer / ick en can
Mijn groote liefde hem niet ontrecken
Om eenen anderen.
98
MARS Wij sullent wel decken
Vör tsmans oogen / de niet dan döcht en weet,
Men vint so veele secreete plecken
Om saijen jongstighe vruchten heet.
Troost mij, schoon döchelijck ommecleet,
Ick sal u vör blaeme beschermen eest noot.
Ter werlt en ken ick nieand zo wreet,
Deedij u ennighe oneere, ick sluech hem doot.
Aldus, wel rieckende roosken root,
Opent u meeninghe secreet al stille.
VENUS O eedel prince, allen prince te groot,
Standaert der eedelheid de noijt en vloot,
Ick abandonneere mij tot uwen wille.
Nochtans leijt redene vast int gheschille
Teghen natuere, de scaemelheit ruept te baten.
Maer al soudict besterven, ick en sals niet laten. (r. 550-585)
99
Bijlage 2: Titelbladzijde van De Stoue (1528)
Bron: Degroote, G. Jan van den Dale. Gekende werken met inleiding, bronnenstudie, aanteekeningen en glossarium. Antwerpen, De Nederlandsche boekhandel, 1944, p. 146.