maken.wikiwijs.nl de...  · web viewmijn auto is even groot als zijn auto = mi coche es tan grande...

28
Lista de vocabulario! Naslagwerk 3M Tarea final 1Un fin de semana fenomenal: Holandés Español 17-05 el diecisiete de mayo dansen bailar naar de film / bioscoop gaan ir al cine fietsen ir en bicicleta met de hond wandelen / uitlaten pasear el perro uitgaan salir museum bezoeken visitar museo zingen cantar word muziek luisteren escuchar música zorgen voor cuidar gamen jugar a un videojuego lezen leer surfen op internet / internetten navegar por internet zonnen tomar el sol schilderen pintar foto’s maken sacar fotos muziek maken tocar música

Upload: duongduong

Post on 30-Sep-2018

214 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Lista de vocabulario!Naslagwerk 3M   Tarea final 1Un fin de semana fenomenal:

Holandés Español

17-05 el diecisiete de mayo

dansen bailar

naar de film / bioscoop gaan ir al cine

fietsen ir en bicicleta

met de hond wandelen / uitlaten pasear el perro

uitgaan salir

museum bezoeken visitar museo

zingen cantar

wordmuziek luisteren

escuchar música

zorgen voor cuidar

gamen jugar a un videojuego

lezen leer

surfen op internet / internetten navegar por internet

zonnen tomar el sol

schilderen pintar

foto’s maken sacar fotos

muziek maken tocar música

tv kijken ver la télévision

12 mei el doce de mayo

Het T-Shirt la camiseta

De spijkerbroek los vaqueros

De Trui el jersey

De Rok la falda

De Jurk el vestido

De korte broek los pantalones cortos

De Schoenen los zapatos

Het badpak/bikini el bañador / bikini

Het paspoort el pasaporte

Het geld el dinero

Het ticket el billete de viaje

De plattegrond el mapa

De telefoon el móvil

De fotocamera la cámara de fotos

De handdoek la toalla

Het boek el libro

De toilet tas el bolso de aseo

Tandenborstel el cepillo de dientes

De tandpasta la pasta

De haarborstel el peine

De deodorant el desodorante

De shampoo el champú

De zeep el jabón

De zonnebrand la crema solar

De make-up el maquillaje

19-04 el diecinueve de abril

Ook también

ook niet tampoco

wandelen caminar

bezoeken visitar

niet roken no fumador

roken fumar

het ontbijt el desayuno

luxe lujoso/a

14-04 el catorce de abril

Het drankje la bebida

zonder vlees sin carne

de gemengde salade la ensalada mixta

de sinaasappelsap el zumo de naranja

de spaghetti espaguetis

het bier la cerveza

de hamburger la hamburguesa

de kip el pollo

de tomatensoep la sopa de tomate

het ijs el helado

de wijn el vino

de pudding el flan

de vis el pescado

5-4 el cinco de abril

de week la semana

de activiteit la actividad

de dag el día

de tijd la hora

de prijs el precio

gratis gratuito

maandag lunes

dinsdag martes

woensdag miércoles

donderdag jueves

vrijdag viernes

zaterdag sábado

zondag domingo

de kust la costa

het bezoek la visita

de excursie la excursión

het weekend El fin de semana

de kaart a.u.b El menú por favor / la carta por favor

alstublieft (bij bestellen) Por favor

alstublieft (bij geven) Aquí tiene(s)

bedankt (muchas) gracias

Wat wilt u drinken? ¿Qué quiere beber / tomar?

Wat wilt u eten? ¿Qué quiere comer?

het voorgerecht el primer plato / de primero

het hoofdgerecht El segundo plato / de segundo

het nagerecht el postre / de postre

het water la Agua

met Con

zonder Sin

voor mij Para mi

ik wil graag me gusta / quiero

de rekening a.u.b. ¿La cuenta, por favor?

Een gemengde salade la ensalada mixta

kippensoep la sopa de pollo

de kaas el queso

de zalm el salmón

de friet las patatas fritas

de tonijn el atún

de pudding el flan

het ijs el helado

de appel la manzana

de sinaasappel la naranja

31-03 El treinta y uno de Marzo

Vanaf hier hoef je pas te kennen voor de toets van 7 april

Wat voor weer is het? ¿Qué tiempo hace?

Hoe is het weer in…? ¿Qué tal el tiempo en….?

De zon schijnt / het is zonnig Hace sol

Het regent Llueve

Veel Mucho

Weinig Poco

Het is mooi weer. Hace buen tiempo.

Het is slecht weer. Hace mal tiempo.

Het is koud. Hace frío.

Het sneeuwt Nieva

Het waait Hace viento

Het is warm. Hace calor

Het is … graden Hace …. grados.

Het is … graden onder nul. Hace …. grados bajo cero

Het stormt / het onweert Hay tormenta

Het is bewolkt Está nublado / nuboso

24-03 El veinticuatro de Marzo

Hoeveel kost... Cuánto cuesta...

Hoe laat... A qué hora...

Waar Dónde

De trein die aankomt El tren que llega

Vertrekt Sale

Vertrekken Salir

Arriveren Llegar

De bestemming El destino

De prijs El precio

22-03 El veintidos de Marzo

Wat vind je leuk... ¿Qué te gusta…?

Het appartement El apartamento

Omdat er een zwembad is Porque hay una piscina

Omdat het luxe is Porque es lujoso

Ik wil graag…+ werkwoord Me gusta…. + werkwoord

Waar ¿Dónde…?

Hoe lang.. ¿Cuánto tiempo…?

Op vakantie zijn Estar de vacaciones

Een week Una semana

Een maand Un mes

Een dag Un día

Een weekend Un fin de semana

Hoe Cómo

Hoe wil je op vakantie? ¿Cómo te gusta ir de vacaciones?

Op vakantie gaan Ir de vacaciones

17-03-2017 El diecisiete de Marzo

Als je bent... Si eres

Je zult leuk vinden Te va a gustar

In En

Je kunt / kun je Puedes

Bezoeken Visitar

Doen/maken Hacer

Zien Ver

Genieten van Disfrutar de

Leren kennen Conocer a

Gaan naar Ir a

Bergen Las montañas

Strand La playa

Eiland La isla

De stad La ciudad

Het dorp El pueblo

Met Con

Het oceanográfico ligt in Valencia. El oceanográfico está en Valencia.

Zijn er bioscopen in Madrid? ¿Hay cines en madrid?

Barcelona is een stad met veel activiteiten.

Barcelona es una ciudad con muchas actividades.

Ibiza is een eiland voor avonturiers. Ibiza es una isla para aventureros.

Er ligt een herberg in de bergen. Hay un albergue en las montañas.

Plaatsen Lugares

De berg La montaña

Het strand La playa

De stad La ciudad

De camping El cámping

Het eiland La isla

Overnachtingen Alojamiento

De camping El cámping

Hotel Hotel

Het familiehuis La casa con familia

Activiteiten Actividades

Feesten Ir de fiesta

Shoppen Ir de compras

Museum bezoeken Visitar museos

Zonnen Tomar el sol

Zwemmen Nadar

Typisch eten en drinken Comida, bebida típica

De wijn El vino

Zeevruchten El marisco

Soorten/Type’s reizigers Tipo de viajero

De sporter El / la deportista

Cultureel Cultural

Natuurliefhebber Amante de la naturaleza

Fotograaf Fotógrafo

Vervoer/De reis Transportes

Met de trein En tren

Met de boot En barco

Reisduur Duración

Grammatica die je moet kennen voor de toets van vrijdag:

Trappen van vergelijkingen:

1.    Vergrotende trap·         Groter dan·         Sneller dan·         Mooier dan·         Liever dan

El coche es mas grande que la bicicleta = De auto is groter dan de fiets.

Mas + bijvoeglijk naamwoord (past zich aan) + que.

Mijn fiets is mooier dan jouw fiets = Mi bicicleta es mas bonita que tu bicicleta.

2.    Vergelijkende trap·         Even groot als·         Even snel als·         Even mooi als·         Even lief als

Mi bicicleta es tan bonita come tu bicicleta = Mijn fiets is even mooi als jouw fiets.

Tan + bijvoeglijk naamwoord + como.

Mijn auto is even groot als zijn auto = Mi coche es tan grande como su coche.

Tegenwoordige tijd:

Verleden Tijd:

Bezittelijk voornaamwoord:

Vervoegen Ser, Estar en HaySpaans Nederlands Ser Estar Hay

Yo Ik Soy Estoy Hay

Tú Jij Eres Estas Hay

Él/Ella/usted/es Hij/zij/u/het/de Es Está Hay

Nosotros Wij Somos

Estamos

Hay

Vosotros Jullie Sois Estáis Hay

Ellos/Ellas/Ustedes

Zij/U meervoud Son Estan Hay

___________________________________________________________________Tarea Final 4 Bienvenidos a Tilburg

22 feb 2017 el 22 de febrero

gebouw el edificio

jij neemt de eerste straat…. tomas la primera calle...

links a la izquierda

rechts a la derecha

tof hasta

Nemen tomar

jij gaat vas

naar a

Jij gaat rechtdoor vas todo recto

Jij neemt de 2e straat... tomas la segunda calle...

oversteken cruzar

het plein la plaza

de straat la calle

het stoplicht el semáforo

de hoek la esquina

3e tercera

Nederlands Español

Gustar Houden van / Mooi vinden / Leuk vindenFijn vinden / Lekker vinden

Me gusta(n)... Ik houd van...

Te gusta(n)... Jij houd van...

Le gusta(n)...   Hij/Zij/U houd van...

Nos gusta(n)... Wij houden van...

Os gusta(n)...   Jullie houden van...

Les gusta(n)... Hij/zij/u houden van... (meervoud)

In een stad: En una ciudad:

Winkel Tienda

Kledingwinkel Tienda de ropa

Centrum Centro

Winkelcentrum Centro comercial

Stad Ciudad

De straat La calle

Het adres La dirección

Leven (Wonen) Vivir (hele ww)

De wereld El mundo

Bioscoop Cine

Hotel Hotel

Park Parque

Pretpark / Attractiepark Parque de Atracciones

School Colegio, instito

Ziekenhuis Hospital

Restaurant Restaurante

Bushalte Parada de autobús

Markt Mercado

Supermarkt Supermercado

Kerk Iglesia

Kathedraal Catedral

Vliegveld Aeropuerto

Bank Banco

Cafetaria Cafetería

Tankstation Gasolinera

Treinstation Estación de tren

Postkantoor Oficina postal

Bibliotheek Biblioteca

Museum Museo

Dierentuin El zoo

Stadion Estadio

Kasteel El castillo

Discotheek Discoteca

Zwembad Piscina

Plein Plaza

Bakker Panadería

Bloemenwinkel Floreria

Routes: Rutas:

Rechts A la derecha

Rechtdoor Todo recto

Links A la izquierda

Verweg Lejos de

Dichtbij Cerca de

Centrum (in het midden) Centro

De straat nemen Tomar

Om de hoek En la esquina

Vervoersmiddelen: Transporte:

Fiets Bici of bicicleta

Busje (grote auto) Furgoneta

Vrachtwagen Camión

Taxi Taxi

Bus Autobús

Metro Metro

Trein Tren

Vliegtuig Avión

Helikopter Helicoptero

Boot Barco

Lopend A Pie

Tarea Final 3 Mi CasaNederlands Español

De slaapkamer El dormitorio

De keuken La cocina

De trap Las escaleras

De garage El garaje

De badkamer El baño

De woonkamer La sala de estar

De eetkamer El comedor

Het terras La terraza

De tuin El jardín

De zolder El ático

De gang El pasillo

De WC El aseo

De kelder El sótano

De studeerkamer El estudio

Het huis La casa

De kamer El cuarto

De begane grond La planta baja

De wastafel / aanrecht El fregadero

Wat is er in je huis? ¿Qué hay en tu casa?

In mijn huis is er / zijn er….

En mi casa hay….

Mijn kamer is mooi Mi dormitorio es bonito

Logeerkamer El cuarto de invitados (Spaans-Nederlands)

Nieuw nuevo/a

De kast El armario

Het bed La cama

Het raam La ventana

De deur La puerta

De open haard La chimenea (Spaans-Nederlands)

De spiegel El espejo

De douche La ducha

De koelkast La nevera

De magnetron El microondas

Het nachtkastje La mesita de noche (Spaans-Nederlands)

Het toilet El aseo

De stoel La silla

De tafel La mesa

De bank Elsofá

Zijn Ser

Zich (Zich) bevinden Estar

Er is / er zijn Hay

Achter Detrás de

In En

Bovenop Encima de

Voor Delante de

Tussen Entre

Onder Debajo de

Naast al lado de

Tegenover enfrente de

gebouw       edificio

Vervoegen Ser, Estar en HaySpaans Nederlands Ser Estar Hay

Yo Ik Soy Estoy Hay

Tú Jij Eres Estas Hay

Él/Ella/usted/es Hij/zij/u/het/de Es Está Hay

Nosotros Wij Somos

Estamos

Hay

Vosotros Jullie Sois Estáis Hay

Ellos/Ellas/Ustedes

Zij/U meervoud Son Estan Hay

Gemaakt door Menno ;-)

Vervoegen tegenwoordige tijd (ar, er, ir):

Verleden Tijd:

Tarea final 2, Yo Holandés Español

18 nov el 18 de noviembre

Scheikunde Quimica

Veel mucho/os/a/as

biologie biologia

wie quién

wat qué of cuál

waar dónde

hoe cómo

waarvandaan de dónde

waarheen adónde

hoeveel cuánto/a/os/as

Ik vind school leuk. me gusta el instituto

Geschiedenis historia

Aardrijkskunde geografia

Talen lenguas

Spaans español

Engels Ingles

Nederlands Holandes

Wiskunde / Gecijferdheid Matemáticas

Gym / Lichamelijke Opvoeding educacion fisica

Mijn vakken zijn Mis asignaturas son

Huiswerk Deberes

Vak asignatura

Vakken asignaturas

Wie is jouw favoriete docent? ¿Quién es tu profesor favorito?

Ik vind kunst leuk. Me gusta el arte

Wat is jouw favoriete vak? ¿Cuál es asignatura favorita?

Mijn vakken zijn... mis asignaturas son...

9 nov el 9 de noviembre

se llama hij heet

¿Cuantos años tiene? hoe oud is hij?

tiene ….. años hij is..…. jaar oud

sus hobbies son... zijn/haar hobby’s zijn...

le gusta... hij/zij houdt van...

es de….. / vive en ... hij/zij komt uit / woont in...

tiene el pelo hij heeft haar

tiene los ojos hij heeft ogen

tiene una nariz hij heeft een neus

lleva hij/zij draagt

ser tener llevar

ik / yo soy tengo llevo

jij / tu eres tienes llevas

hij, zij, u /el ellas usted

es tiene lleva

Bij: ‘’Tengo … años’’ is een uitzondering.als je het letterlijk vertaald staat er ik heb … jaar. in het Nederland zeg je ik ben … jaar. maar je mag niet soy … años zeggen!!!

ser = zijntener = hebbenllevar = dragen

zijn su

schoenen zapatos

t-shirt camiseta

zwembroek bañador

broek pantalónes

spijkerbroek vaqueros

jas abrigo

muts gorro

handschoenen guantes

hoed sombrero

laarzen botas

pet gorra

overhemd/blouse camisa

jack chaqueta

Holandés Español

02 november

Hij is groot Es alto

zij is groot Es alta

Hij is klein Es bajo

zij is klein Es baja

Hij heeft blond haar Es rubio/tiene el pelo rubio

Zij heeft blond haar Es rubia/tiene el pelo rubio

Hij heeft bruin haar Es Moreno/tiene el pelo moreno

Zij heeft bruin haar Es Morena/tiene el pelo moreno

Hij heeft donkerblond haar Es castaño/tiene el pelo castaño

Zij heeft donkerblond haar Es castaña/tiene el pelo castaño

Hij heeft lang haar Tiene el pelo largo

Hij heeft kort haar Tiene el pelo corto

Hij heeft stijl haar Tiene el pelo liso

Hij heeft gekruld haar Tiene el pelo rizado

Hij heeft golvend haar Tiene el pelo ondulado

14 oktober

Una hermana Een zus

Un hermano Een broer

Un tío Een oom

Una tía Een tante

Un abuelo Een opa

Una abuela Een oma

Mi tía se llama…. Mijn tante heet…..

Mi tía tiene ….años Mijn tante is…. jaar oud

Me llamo Ik heet

Soy de Ik kom uit

Vivo en Ik woon in

Tengo…. años Ik ben ….. jaar oud

Personas Personen

Una persona (zowel mannelijk als vrouwelijk) Een persoon

La barba De baard

Las gafas De bril

Las gafas de sol De zonnebril

llevar Dragen (aan hebben)

llevo una camiseta Ik draag een shirt (aan hebben)

Joven Jong

Soy joven ik ben jong

Soy el/la más joven Ik ben de jongste

tengo el pelo corto Ik heb kort haar

Negro zwart

Una camiseta de rayas Een gestreept t-shirt

Edad Leeftijd

El lugar De plaats

El lugar de nacimiento De geboorteplaats

Amable Aardig

Ik heet... me llamo / soy / mi nombre es…

Ik ben … jaar oud. Tengo… años.

Ik woon in... Vivo en ...

Hoe heet je? ¿Cómo te llamas?

Waar woon je? ¿Dónde vives?

Hoe oud ben je? ¿Cuántos años tienes?

Heb je huisdieren? ¿Tienes mascotas?

Waar kom je vandaan? ¿De dónde eres?

Ik kom uit Nederland. Soy de Holanda.

Welke hobby’s heb je? ¿Qué hobbies tienes?

Mijn hobby is... Mi hobby es...

Mijn hobby’s zijn…. Mis hobbies son….

Ik heb een hond. Tengo un perro.

Tarea final 1 Adiós vacacionesKlassetaal= rood, gebruik voor in de klas, niet in de tarea

Holandés español

Mag ik naar de WC? ¿Puedo ir al baño?

Mag ik iets vragen? ¿Puedo preguntar algo?

Mag ik iets zeggen? ¿Puedo decir algo?

Wat zeg je? ¿Qué dices?

Mag ik een blaadje? ¿Puedo tener un papel/una hoja de papel?

Mogen wij samenwerken? ¿Podemons trabajar juntos?

Mogen wij op het perron zitten? ¿podemos sentarnos en el perón?

Mogen wij pauze houden? ¿Podemos hacer una pausa?

Mag ik een pen lenen? ¿Puedo prestar un bolígrafo?

Kun je het nog een keer uitleggen?

¿Puedes explicarlo otra vez?

Zwemmen Nadar

een zwembad Una piscina

Ijsjes eten/ een ijsje eten Comer helados/ comer un helado

(Naar) het strand (A) la playa

De hitte El calor

Verbrand Quemado/a

Ik ben verbrand Man: Estoy quemado/ vrouw: estoy quemada

Jezelf insmeren Darme crema

Het was heel warm Ha hecho mucho calor

Shoppen Ir de compras

Ik heb gelogeerd in het huis van he dormido en la casa de….

Afspreken Quedarse

Naar de kermis/pretpark gaan Ir a la feria/ ir a un parque de atracciones

Naar een waterpark gaan Ir a un parque de aqua

Ik heb gezwommen he nadado

ik heb gedanst he bailado

ijs eten Comer helados

Knuffel(s) abrazo(s)

En bij jou? Hoe was jouw vakantie?

¿Y tú? ¿Qué has hecho estas vacaciones?

Waar ben jij geweest in de vakantie?

¿Dónde has estado estas vacaciones?

Een kusje Un beso

Kusjes Besos

De trein El tren

ik heb veel foto’s gemaakt He tomado muchas fotos

Groetjes Saludos

Was het leuk? ¿Fue divertido?

Mijn vakantie was super! ¡Mis vacaciones fueron geniales!

Weinig regen Poca lluvia

Het was … graden Ha hecho …. grados

Ik ben in Spanje/Frankrijk geweest

he estado en España/Francia

Het is koud Hace frío

Wolken nubes

Het sneeuwt Nieva

De sneeuw La nieve

Het is lekker weer Hace buen tiempo

Het is zonnig Hace sol

Het waait Hace viento

Waar ben jij geweest deze zomer?

¿Dónde has estado este verano?

Waar heb je geslapen? ¿Dónde has dormido?

Met wie ben je op vakantie gegaan?

¿Con quién has ido de vacaciones?

Wat heb je gedaan in je vakantie?

¿Qué has hecho en las vacaciones?

Het is zonnig en koud Hace sol y (hace) frío

Ik heb gezien He visto (deze valt buiten de regels voor de perfecto)

Ik heb gedaan He hecho (deze valt buiten de regels voor de perfecto)

El 06 de septiembre de 2016

Hallo hola

Hoe gaat het? ¿Qué tal?