Lista de vocabulario     1DGrammatica tot Nederlands & Nederlands - Spaans

                                                                              Geen kleur: Leren - n u toe (je vindt deze onderwerpen terug bij de Wikiwijs > Fitness Gramática):Spaans

Los verbos regulares en presente (de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd > AR/ER/IR zoals o-as-a-amos-áis-an)

De lidwoorden (los artículos) zoals el / la Het meervoud (el plural) zoals autobús > autobuses Gustar (1e en 2e persoon: ik vind lekker en jij vindt lekker). Het bijvoeglijk naamwoord De getallen t/m 100

 Grammatica werkwoorden vervoegen:

 

Tarea Final 7 La modaholandés español

30-05 el treinta de mayo

kost cuesta

kosten cuestan

hoeveel kost het? ¿Cuánto cuesta?

30-05 el treinta de mayo

Hoe zie jij eruit? ¿Cómo eres?

Lang zijn ser alto/a (let op: ser vervoeg je naar ik ben (soy), jij bent (eres) of hij/zij is (es))

Klein zijn ser bajo/a(let op: ser vervoeg je naar ik ben (soy), jij bent (eres) of hij/zij is (es))

dik zijn ser gordo/a(let op: ser vervoeg je naar ik ben (soy), jij bent (eres) of hij/zij is (es))

dun zijn ser delgado/a    (let op: ser vervoeg je naar ik ben (soy), jij bent (eres) of hij/zij is (es))

blond haar hebben tener pelo rubio(Let op: tener vervoeg je naar ik heb (tengo), jij hebt (tienes), hij/zij heeft (tiene)

bruin haar hebben tener pelo castaño(Let op: tener vervoeg je naar ik heb (tengo), jij hebt (tienes), hij/zij heeft (tiene)

donker haar hebben tener pelo moreno(Let op: tener vervoeg je naar ik heeft (tiene)heb (tengo), jij hebt (tienes), hij/zij

kort haar hebben tener pelo corto(Let op: tener vervoeg je naar ik heb (tengo), jij hebt (tienes), hij/zij heeft (tiene)

lang haar hebben tener pelo largo(Let op: tener vervoeg je naar ik heb (tengo), jij hebt (tienes), hij/zij heeft (tiene)

Ik heb tengo

Jij hebt tienes

hij/zij heeft tiene

Bruine / blauwe / groene ogen

tener ojos marrones/azules/verdes(Let op: tener vervoeg je naar ik heb (tengo), jij hebt (tienes), hij/zij heeft (tiene)

Ik ben lang soy alto/a

hij is lang es alto

zij is lang. es alta

jij bent klein . eres bajo/a

zij is klein es baja

jij bent dik eres gordo/a

ik heb een bril llevo gafas(komt van het werkwoord llevar (dragen)

ik heb een baard llevo barba(komt van het werkwoord llevar (dragen)

ik heb een snor llevo bigote(komt van het werkwoord llevar (dragen)

22-05 el veintidos de mayo

Wat is je favoriete kledingstuk?

¿Cuál es tu prenda favorita?

Wat draag je vandaag? ¿Qué ropa llevas hoy?

Ook también

Mijn favoriete kledingstuk is...

Mi prenda favorita es...

Mijn mi / mis

jouw tu / tus

zijn/haar/uw su / sus

19-05 el diecinueve de mayo

mooi bonito

lelijk        feo

goedkoop      barato

duur caro

Mijn schoenen zijn wit. mis zapatos son blancos

Mijn t-shirt is blauw. mi camiseta es azul.

de stropdas la corbata

de sandaal                      la sandalia

de trui/sweater el suéter

kopen comprar

de handschoen el guante

de laars la bota

ook también

el dieciseis de mayo

uitverkoop rebajas

uiterlijk el aspecto físico

de kleding la ropa

de kledingwinkel la tienda de ropa

laatste última

het t-shirt la camiseta

de blouse / het overhemd la camisa

de broek los pantalones

de spijkerbroek los vaqueros

de korte broek los pantalones cortos

de jurk el vestido

de rok la falda

de sokken los calcetines

de schoenen los zapatos

dragen llevar                         

altijd siempre

ik wil quieros

de paskamer el probador

de trui el jersey

het jasje / het vestje la chaqueta

de jas el abrigo

het pak el traje

het ondergoed la ropa interior

de zwembroek / het badpak

el bañador

de bikini el biquini

Welke kleding draag je vandaag?

¿Qué ropa llevas hoy?

Ik draag llevo….

De pet la gorra

de hoed el sombrero

Tarea Final 6 Mi familiaholandés español

11-04 el once de abril

Hoe heet je vader? ¿Cómo se llama tu padre?  

Mijn vader heet... Mi padre se llama...

Hoeveel broers/zussen heb je? ¿Cuántos hermanos tienes?

Ik heb geen broers/zussen. No tengo hermanos.

Waar woont je moeder? ¿Dónde vive tu madre?

Mijn moeder woont in... Mi madre vive en...

Hoe is je opa? ¿Cómo es tu abuelo?

Mijn opa is aardig. Mi abuelo es amable.

Welke hobby’s heeft je vriend? ¿Qué hobbies tiene tu amigo?

De hobby van mijn vriend is... El hobbie de mi amigo es...

Hoe oud is je broer? ¿Cuántos años tiene tu hermano?

Mijn broer is… jaar oud. Mi hermano tiene… años.

7-4 el siete de abril

Hoe heet hij/zij? ¿Cómo se llama?

Hoe heet je moeder? ¿Cómo se llama tu madre?

Hij/zij is grappig es gracioso/a

De hobby van Piet is... el hobbie de Piet es...

Hoeveel broers/zussen heb je? ¿Cuántos hermanos tienes?

hij/zij is dood. Está muerto/a

31-03 el treinta y uno de marzo

Welke hobby’s heb je? ¿Qué hobbies tienes?

Welke hobby’s heb je? ¿Qué aficiones tienes?

mijn hobby is…. mi hobbie es...

mijn hobby’s zijn... mis hobbies son...

ik vind … leuk me gusta...

haar/zijn hobby is... su hobbie es…

haar /zijn hobby’s zijn... sus hobbies son...

hij/zij vindt leuk... le gusta...

De hobby’s van mijn moeder zijn... los hobbies de mi madre son...

tekenen dibujar

muziek luisteren escuchar música

foto’s maken hacer fotos

naar de film gaan ir al cine

basketballen jugar al baloncesto

voetballen jugar al futbol

volleyballen jugar al voleibol

hockeyen jugar al hockey

tennissen jugar al tenis

tv kijken ver la televisión

28-03 el veintiocho de marzo

hij/zij heet se llama

hij/zij is… jaar oud tiene… años

hij/zij woont in... vive en….

haar/zijn hobby’s zijn... sus hobbies son...

zijn/haar hobby is... su hobbie es….

zijn (werkwoord) ser

ik ben soy

jij bent eres

hij/zij is (+ bijv een karaktereigenschap) es

hebben (werkwoord) tener

ik heb tengo

jij hebt tienes

hij/zij heeft tiene

heten (werkwoord) llamarse

ik heet me llamo

jij heet te llamas

hij/zij heet se llama

Studeren estudia

24-03 el veinticuatro de marzo

de ouders los padres

de grootouders los abuelos

getrouwd casado/

gescheiden divorciado/a

de neven & nichten los primos

de tweeling los gemelos

geadopteerd adoptado/a

enig kind hija única

vrijgezel soltero/a

20-03 el veinte de marzo

de opa el abuelo

de oma la abuela

de broer el hermano

de zus la hermana

de vader el padre

de moeder la madre

de oom el tío

de tante la tía

de neef el primo

de nicht la prima

de kleinzoon el nieto

de kleindochter la nieta

de vriend el novio

de vriendin la novia

een vriend un amigo

een vriendin una amiga

de zoon el hijo

de dochter la hija

ik yo

het huis la casa

de slaapkamer la habitación

muziek luisteren escuchar música

ziek enfermo/a

de klasgenoot el compañero de clase

Tarea Final 5 En el instituto

holandés español

24 feb el veinticuatro de febrero

begint empieza

eindigt termina

de kleine pauze la pausa pequeña

de grote pauze la pausa grande

hoe laat…? ¿A qué hora….?

jij eet comes

jij drinkt bebes

ik drink bebo

ik eet como

17-02 el diecisiete de febrero

‘s ochtends de la mañana

‘s middags de la tarde

‘s avonds de la noche

hoe laat is het? ¿Qué hora es?

Het is 9 uur. Son las nueve

Het is half 10 Son las nueve y media

Het is kwart over 10 Son las diez y cuarto

Het is kwart voor 10 Son las diez menos cuarto

Om hoe laat….? ¿A qué hora….?

Hoe laat begint school? ¿A qué hora empieza el instituto?                           

Hoe laat eindigt school? ¿A qué hora termina el instituto?

maandag lunes

dinsdagmartes

woensdag miércoles

donderdag jueves

vrijdag viernes

zaterdag sábado

zondag domingo

7-02 el siete de febrero

de schoolvakken las asignaturas

Spaans el español

Engels el inglés

Nederlands el holandés  

Duits el alemán

Frans el francés

Wiskunde las matemáticas

Aardrijkskunde la geografía

Science las ciencias

Arts el artes

Gym la educación física

Biologie la biología

Economie la economía

Geschiedenis la historia

scheikunde la química

mentor la tutoria

mijn favoriete vak is mi asignatura favorita es….

Hoe is Ben? ¿Cómo es Ben?

Wie is jouw leraar gecijferdheid?

¿Quién es tu profesor de matemáticas?

Mijn lerares Engels is Pleuni. mi profesora de inglés es Pleuni.

Mijn lerares Engels heet Pleuni Mi profesora de inglés se llama Pleuni.

Pleuni is aardig. Pleuni es amable.

de leraar el profesor / la profesora

In de klas is er…. en la clase hay….

Hoe heet hij/zij? ¿Cómo se llama?

Hoe oud is hij/zij? ¿Cuántos años tiene?

Hoe is hij/zij? ¿Cómo es?

Hij/zij heet... Se llama...

Hij/zij is…. Es….

Hij/zij is… jaar oud. Tiene … años

3 - 02-2017 3-02-2017

wie is jouw Engels docent? ¿Quién es tu profesora de inglés?

Alexander is aardig Alexander es amable

Wiskunde las matemáticas

aardig amable

vrolijk alegre

grappig gracioso

aardig simpatico / amable

verlegen timido/a

gezellig comodo

Fel Intenso

Streng Duro

Optimistisch optimista

Streng Estricto

echte prater  (vrouwelijk) habladora

echte prater (mannelijk) hablador

schoolspullen

rugzak mochila

potlood lapiz

gum goma

waskrijt crayones

papier papel

liniaal regla

schaar tijeras

boek/en libro/s

lijm pegamento

bal pen bolígrafo

schrift cuaderno  

laptop portátil

Ik heb de vakken:...... tengo clases de….

saai aburrido

Rekenen matematicas

31-1-2017

blauw azul

groen verde

geel amarillo

rood rojo

zwart negro

wit blanco

bruin marrón

roze rosa

paars violeta

oranje naranja

grijs gris

24-01 el veinticuatro de enero

De school la escuela

de middelbare school el instituto

Spaans español

vandaag hoy

vakantie las vacaciones

     

Tarea final 4 A comer     holandés español

16-12 el dieciseis de diciembre

de kaart alstublieft la carta por favor

De rekening alstublieft la cuenta por favor

goedenavond buenas noches

Wat wilt u drinken? ¿para beber?

sla/ salade ensalada

wortel zanahoria

vis met rijst pescado con arroz

kip pollo

fruit fruta(s)

groenten verduras

Wat wilt u eten? ¿para comer?

Voor mij para mi

Vanille-ijs helado de vainilla

Alstublieft en bedankt por favor y gracias

als voorgerecht de primero

als hoofdgerecht de segundo

als nagerecht de postre

ik wil quiero

voor mij een cola aub para mi una coca cola por favor

ik wil een cola aub quiero una coca cola por favor

een cola alstublieft una coca cola por favor

13-12 el trece de diciembre

Wat bevat je favoriete pizza? ¿Qué lleva tu pizza favorita?

mijn favoriete pizza bevat... mi pizza favorita lleva...

tomatensaus salsa de tomate

kaas queso

salami salami

hete pepers jalapeño

ham Jámon

de pudding el flan

de tomatensoep la sopa de tomate

de hamburger la hamburguesa

9-12 el nueve de diciembre

eerste gang / voorgerecht de primero

hoofdgerecht de segundo

toetje / nagerecht    de postre

gemixte salade ensalada mixta

tomatensoep sopa de tomate

zonder sin

met con

hamburger met friet hamburguesa con patatas

paella (zonder vlees) la paella (sin carne)

vis met aardappels pescado con patatas

spaghetti espaguetis

het drankje la bebida

bier la cerveza

ijs el helado

sinaasappelsap el zumo de naranja

de witte wijn el vino blanco

de rode wijn el vino tinto

het water el agua

6-12 el seis de diciembre

brood el pan

het ontbijt el desayuno

de lunch la comida

het avondeten la cena

Koffie met melk cafe con leche

het broodje (belegd) bocadillo

het toetje el postre

de wijn el vino

houden van/lekker vinden/leuk vinden

gustar

ik vind een aardbei lekker me gusta la fresa

ik vind aardbeien lekker me gustan las fresas

houd jij van wijn? ¿Te gusta el vino?

ik vind een … lekker Me gusta(n)

houd jij van ... Te gusta(n)

ijsjes los helados

Koude tomatensoep el gazpacho

02-12 el 02 de diciembre

Broodje bocadillo

inktvisringen las calamares

chorizo el chorizo

aardappeltjes patatas bravas

chips / friet patatas fritas

ansjovis boquerones

paella paella

omelet van aardappel tortilla de patata

olijven las aceitunas

broodje met tomaat en ham tostada con jámon y tomate

29-11 el 29 de noviembre

fruit                               la fruta

de druif la uva

banaan el plátano

de appel                               la manzana

de aardbei la fresa

de peer la pera

sinaasappel naranja

watermeloen la sandia

boter la mantequilla

kaas el queso

vind je kaas lekker ? ¿ Te gusta el queso?

Nee, ik lust geen kaas no,no me gusta el queso.

Ja, ik lust kaas Si, me gusta el queso.

pudding flan

vla natillas

zalm el salmón

tonijn el atún

inktvis calamares

kabeljauw el bacalao

kip el pollo

biefstuk el filete

kalkoen el pavo

ham el jamón

gehakt la carne picada

sla la lechuga

tomaat el tomate

komkommer el pepino

ui la cebolla

knoflook el ajo

wortel la zanahoria

25-11 el 25 de noviembre

de melk e leche

de eieren los huevos

de rijst el arroz

de banaan el plátano

de aardbei la fresa

de ham el jamón

de komkommer el pepino

de tomaat el tomate

de appel la manzana

de peer la pera

de aardappels las patatas

de wortel la zanahoria

de sla la lechuga

de paprika el pimiento

de kaas el queso

de sinaasappel la naranja

de vis (op je bord) el pescado

Tarea final 3 ¿Quiénes somos?

holandés español

15 - 11 el 15 de noviembre

naam nombre

achternaam apellido

adres dirección

woonplaats domicilio

geslacht sexo

vrouw mujer

man hombre              

geboortedatum fecha de nacimiento

geboorteplaats lugar de nacimiento

nationaliteit nacionalidad

Mijn hobby is… (+1 hobby) Mi hobby es…. / me gusta...

Mijn hobby’s zijn… (+ 2 hobby’s) mis hobbies son… / me gustan.

Welke hobby’s heb je? ¿Qué hobbies tienes?

4 nov el 4 de noviembre

Spreek je Spaans? ¿Hablas español?

Wat is jullie telefoonnummer? ¿Cúal es tu número de teléfono?

Heb je huisdieren? ¿Tienes mascotas?

Heb je broers/zussen? ¿Tienes hermanos?

Heb je een mobiel(tje)? ¿Tienes móvil?

Waar woon je? ¿Dónde vives?

Waar kom je vandaan? ¿De dónde eres?

Wanneer is je verjaardag? ¿Cúando es tu cumpleaños?

Wie zijn wij? ¿Quiénes somos?

huiswerk deberes

aan het werk a trabajar

Hoeveel opdrachten? ¿Cuántas actividades?

Tarea final 2 ¿Quién soy yo?

holandés español

17 okt el 17 de octubre

Wat is je telefoonnummer? ¿Cuál es tu número de teléfono?

Mijn e-mailadres is... Mi correo eléctronico es

Mijn kat heet... Mi gato se llama …

Mijn leeftijd is... Mi edad es…..   

Ik houd niet van paella. No me gusta la paella

Ik heb geen hobby’s No tengo hobbies      

Ik voetbal Juego al fútbol

Mijn telefoonnummer is…. Mi número de teléfono es

Wat is je e-mailadres? ¿Cuál es tu correo electrónico?

voetballen                        jugar al fútbol

tennissen jugar al tenis

basketbal jugar al baloncesto

dansen danza / bailar

zwemmen la natación

ik speel hockey Juego al hockey

hockeyen jugar al hockey

tekenen dibujar

volleybal jugar al voleibol

badminton jur al bádminton

gitaar spelen tocar la guitarra

films kijken mirar películas

tv kijken mirar la tele

muziek luisteren escuchar música

17 okt     el 17 de octubre

januari enero

februari febrero

maart marzo

april abril

mei mayo

juni junio

juli julio

augustus agosto

september septiembre

oktober octubre

november noviembre

december diciembre

Wanneer ben je jarig? ¿Cuándo es tu cumpleaños?

Mijn verjaardag is 16 maart. Mi cumpleaños es el 16 de marzo.

Mijn hobby is... Mi hobby es…

Mijn hobby’s zijn…. Mis hobbies son….

Mijn leeftijd is Mi edad es

een vis un pez

een hond un perro

een kat un gato

een konijn un conejo

een cavia un cobayo

een kanarie un canario

4 okt el 4 de octubre

ik ben …13.. jaar oud tengo …13… años

Hoe oud ben je? ¿Cuántos años tienes?

Heb je huisdieren? ¿Tienes mascotas?

nee, ik heb geen huisdieren No, no tengo mascotas.

ja, ik heb een huisdier/konijn si, tengo un mascota/conejo

een hond un perro

een kat un gato

een hamster un hámster

een parkiet un periquito

een kanarie un canario

een schildpad una tortuga

een konijn un conejo

een vis un pez

30 sep el 30 de septiembre

Ik heet... me llamo…

ik ben... soy….

mijn naam is... mi nombre es…

Hoe heet je? ¿Cómo te llamas?

Waar kom je vandaan? ¿De dónde eres?

Ik kom uit... Soy de ….

Ik kom uit Nederland. Soy de Holanda.

Ik woon in... Vivo en...

Waar woon je? ¿Dónde vives?

en y

maar pero

1 uno

2 dos

3 tres

4 cuatro

5 cinco

6 seis

7 siete

8 ocho

9 nueve

10 diez

11 once

12 doce

13 trece

14 catorce

15 quince

16 dieciseis

17 diecisiete

18 dieciocho

19 diecinueve

20 veinte

Tarea final 1 Nuevo en DNS

Holandés Español

16 september el 16 de septiembre

hoe heet je? ¿Cómo te llamas?

Hoe gaat het?

aangenaam mucho gusto / encantado

¿Qué tal?

mucho gusto

.ik heet…

me llamo….

Ik ben… soy…

mijn naam is.. mi nombre es...

heel goed muy bien

en jij? ¿Y tú?

Hoe gaat het? ¿Cómo estás?

redelijk / wel oké así así

doei / tot ziens hasta luego

hallo / goedendag buenos días  

goed bien

13 september el 13 de septiembre

Hallo              hola

ja sí

vandaag hoy

Spaans español

oké vale

huiswerk deberes

alsjeblieft por favor

nee no

de rekening alsjeblieft la cuenta por favor

twee dos