mengelberg en zijn tijd · 2015. 12. 27. · hier mocht hij "boer" zijn, hier kon hij honden fokken...

49
MENGELBERG EN ZIJN TIJD Igor StrovInsky Een uit ave van de Willem Men elber Verem in .I 20e jaargang nummer 82 september 2007

Upload: others

Post on 03-Feb-2021

2 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

  • MENGELBERG

    EN ZIJN TIJD

    Igor StrovInsky

    Een uit ave van de Willem Men elber Verem in .I

    20e jaargang nummer 82 september 2007

  • INHOUD

    BLAD- ZIJDEN

    ONDERWERP AUTEUR

    01 VAN DE REDACTIE 01 VAN HET BESTUUR 02 - 08 EEN GEVOEL VAN AFSCHEID P. ZANDER TER MAAT 09 — 10 DRIE DAGEN CHASA T. v.d. DRIFT — DE LEEUW 11 - 13 BELEVENISSEN IN EN OM DE CHASA V. STUPAN 14 CHASA TERUG NAAR SITUATIE VOOR 1920 P. BOGAERS 15 - 24 IGOR STRAVINSKY J. KREDIET 25 - 29 JEAN SIBELIUS vdVEN/GISKESNOERMANS 30 - 34 EUGEN JOCHUM J. KREDIET 35 - 39 PIET VAN EGMOND J. KREDIET 40 - 41 ARTURO TOSCANINI A. VAN KAPEL 42 - 44 WILLEM VAN OTTERLOO VERMEULENNOERMANS 45 - 46 MUZIFISCAAL W. PIJPER

    OVERLIJDEN DICK BOR

    Laat het publiek warm worden en niet de dirigent! Richard Strauss.

    COLOFON Mengelberg en zijn Tijd is een kwartaaluitgave van de

    Willem Mengelberg Vereniging, opgericht 13 februari 1987. Overname van de redactionele inhoud is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming.

    De redactie houdt zich het recht voor artikelen in overleg met de auteur aan te passen en te wijzigen. Inleveren kopij voor uitgave MezT no. 83 uiterlijk 1 december 2007.

    Aan de inhoud van dit periodiek kunnen geen rechten worden ontleend. REDAC A. van Kapel, J. Krediet, mr. A.A. Meurer

    Redactiesecretariaat: Mozartkade 14, 1077 DJ Amsterdam, 020-6262550, e-mail: a.meurer(M,planet.nl, BESTUUR: Voorzitter dr. Eveline Nikkels (072-5895000) Secretaris-penningmeester mr. A.A. Meurer (020-6262550)

    Leden: ir. P.M.H. Geelen (023-5245836), J. Krediet (020-6991607) en mr. F. Heemskerk (06 21296781) Adviseur A. van Kapel (071-5172562)

    Jaarbijdrage E 27,50 , voor leden buiten Europa E 32,50. Over te maken op Postbank 155802 t.n.v. Willem Mengelberg Vereniging te Amsterdam.

    Erelid: Riccardo Chailly.

  • 01

    Van de redactie

    Zoals u in de kranten en tijdschriften hebt kunnen lezen staat het jaar 2007 bol van herdenkingen; ook wij herdachten in mei dat de Willem Mengelberg Vereniging 20 jaar geleden werd opgericht. In het algemeen wordt 20 jaar nauwelijks herdacht of gevierd. Met Honegger vragen we ons af: "Hoe lang moet je dood zijn?" Zonder die vraag te beantwoorden wil de redactie aandacht schenken aan de musici die voor ons muzikaal of persoonlijks van betekenis zijn geweest en hun sporen hebben verdiend. Wij hopen daarmee iets toe te voegen aan hun levensbeschrijving en de werken noemen die zij hebben nagelaten in geschrift en in klank. Daarom vind u in deze aflevering artikelen over Strawinslcy die 125 jaar en Van Otterloo die 100 jaar geleden werden geboren, Sibelius, Toscanini en Korngold die 50 jaar geleden stierven en Van Egmond en Jochum die respectievelijk 25 en 20 jaar geleden voor goed hun ogen sloten. Ook de heer P. Zander ter Maat, achterneef van Willem Mengelberg, heeft zo zijn herinneringen aan Hof Zuort in Unterengadin dat sinds 1920 in het bezit van zijn oudoom was en nu verkocht gaat worden. Zijn artikel met foto's die uit het door hem beheerde Familie-archief ZtM-M komen, namen wij over. Wij vulden deze herinneringen aan met de herinneringen van Victor Stupan die in 1921 dienst deed als loopjongen van Mengelberg, en van mevrouw Van der Drift die in 1965 als Lydie de Leeuw dienst deed in de keuken van de Chasa. Tevens willen wij onder aanbieding van onze excuses een nalatigheid herstellen die wij in onze vorige aflevering no. 81/15 in het artikel "Wat hebben Nederland en Willem Mengelberg toch met Richard Strauss en Wenen te maken? "hebben begaan door niet de naam van het boekje te vermelden dat door mevrouw Marijke van Ebbenhorst Tengbergen-Van Straelen is geschreven onder de titel: "Richard Strauss Villa in Wenen, 50 jaar Nederlandse residentie". Het boekje is 'ermOglicht' en uitgegeven door ING Bank — Vienna.

    Wij wensen u veel leesgenoegens.

    Van het bestuur Het bestuur is op 28 juli en op 1 september j .1. bijeen geweest. Geïnspireerd door de recente jaarvergadering wijdde het bestuur zich op 28 juli en meer nog op 1 september aan de toekomst van de vereniging. De gedachtewisseling vond plaats aan de hand van een aantal vragen waarop wij een antwoord poogden te vinden. Het bestuur heeft nu de behoefte de leden over deze vragen te raadplegen en wil daartoe een bijeenkomst beleggen in Duivendrecht. We hadden 24 november a.s. al op het oog voor een meer diverterend samenzijn en willen nu de ochtend voor deze ledenraadpleging gebruiken. Van 11.00 tot 13.00 uur praten we dan over de vereniging. Na een broodjeslunch spreekt Wim Brouwer, die velen van ons zich herinneren van zijn boeiende lezing in 2005 over Faust, over de Babi Jar Symfonie van Sjostakovitsj. Nadere details vindt u in bijgaande uitnodiging. Daarbij is een praatpapier met een aantal vragen gevoegd. Wij verzoeken u dit papier of een kopie daarvan voor 15 november a.s. (zo veel mogelijk) ingevuld te retourneren naar Mozartkade 14, 1077 DJ Amsterdam. De leden die email hebben krijgen het ook elektronisch toegestuurd zodat zij het ook langs die weg kunnen opsturen. Het verzoek om invulling en inzending geldt natuurlijk in de eerste plaats voor die leden die niet naar Duivendrecht komen. Voor een goede gedachtewisseling stelt het bestuur inzending door degenen die wel komen ook op prijs. Dus ook zij: gaarne opsturen! Wij hopen op een in alle opzichten inspirerende dag met een grote opkomst!

    Wij verzoeken de leden die hun contributie 2007 van €27,50 nog niet hebben voldaanom spoedig overmaking op Postbanknummer 155802 t.n.v. Willem Mengelberg Vereniging.

  • 02

    Een gevoel van afscheid.

    Het ensemble van Hof Zuort en Chasa Mengelberg, Val Sinestre, Unterengadin, 1711 m.

    Verkoopt de Willem Mengelberg Stiftung Hof Zuort? In de maand juni 2007 was ik weer enige .weken in het Unterengadin. Voor de hoeveelste keer? En thans misschien voor het laatst? Is het niet zo dat eigenlijk aan alles een einde komt, vroeger of later, of men dat wil of niet? Dus ook aan Hof Zuort als "Mengelbergs patrimonium"?

    Inderdaad verscheen tijdens mijn verblijf aldaar in de Engadiner Post te St.Moritz 'd.d. 7 juni een door de Willem Mengelberg Stiftung geplaatste advertentie waaruit blijkt dat zij Hof Zuort uiterlijk per 1 mei 2008 - of zoveel eerder wenst te verkopen, althans opnieuw te verpachten. Alles klinkt echter toch wel sterk naar verkoop van het 16 ha grote landbouwbedrijf met het Berggasthaus. 1)

    Die Willem Mengelberg Stiftung

    ve rkau f t, eventuell verpachtet

    ab 1. Mai2008 oder nach Vereinbarung den Betrieb

    Hof Zuort Sent/Unterengadin

    Restaurant/Pension: 40 Restaurationssitzplatze,

    40 Gartensitzplatze, 14 Gastebetten in drei Doppel-

    und zwei Vierbetzimmern, eine Einliegerwohnung für

    Pachter, Personalzimmer sowle- Landwirtschaftsbetrieb: landw. okonomiegebaude mit etwa 16ha Wiesland;ausgerichtet auf Vieh- wirtschaft. Es sind auch Bewer- bungen fur einzelne Betriebsteile

    erwiinst.

  • 03

    verkoop zijn inbegrepen. Is er geen boer uit Sent, die, zoals eertijds, Hof Zuort als boerenbedrijf weer in zijn geheel overneemt, dus mèt het Berggasthaus? Dan zou de historische continuïteit bewaard blijven.

    Hof Zuort met de Chasa, dat was de plek waar Willem Mengelberg, veraf van Amsterdam, "zichzelf' kon zijn. Hier mocht hij "boer" zijn, hier kon hij honden fokken (Berner Sennenhunde), maar ook koeien (in 1937 bouwde hij een moderne koestal), hier kon hij - met de gasten - hooien en in zijn zelf aangelegde moestuin (op 1711 m hoogte!) groente en fruit oogsten. Rondom Chasa en Hof kon hij ook zijn liefhebberij als bloemist uitleven. Hij kon er de natuur als alpinist beleven, zich als architect en binnenhuisarchitect engageren en, méér dan een hobby, kunst en antiquiteiten verzamelen. Hier kon hij dus alle Mengelbergse liefhebberijen vrij ontplooien.

    Is de herinnering aan deze veelzijdige mens thans verleden tijd? Kunnen of willen wij nu niet meer op het terras van Hof Zuort zitten om over het verleden, de Mengelbergse tijd te mijmeren? Niet meer op bezoek zijn bij Onkel Hausfrau? Wij noemden Willem Mengelberg graag "O.H.", de afkorting van "Onkel Hausfrau". Waarom eigenlijk? Omdat zijn echtgenote Tilly ~be in Zuort slechts "gast" wilde zijn, en niet "huisvrouw"! Mengelbergs geest is in Zuort nog steeds zum Greifen nahe, zijn Chasa, zijn Marienkapelle, zijn Hof Zuort Blijft dit zo wanneer Hof Zuort met het landgoed in andere handen overgaat, in vreemde? Ik geloof van niet, want de harmonie van het ensemble zal danig worden verstoord. Over is dan alleen nog maar als romp-exclave de Chasa en de kapel, die niet bij de

    Voor mijn geestelijk oog verschijnen weer diegenen die van Zuort reeds afscheid hebben moeten nemen, maar die in onze herinnering voortleven. Daar is uiteraard in de eerste plaats Willem Mengelberg zelf (Onkel Hausfrau), overleden in Zuort in 1951. Dan zijn oude vriendin uit Frankfurter tijden, die vanaf 1930 bij hem op de Chasa woonde en hem trouw terzijde heeft gestaan, Charlotte Gtinther-MOgling (Tante Ma), overleden, eveneens te Zuort, in 1952. Vervolgens haar enige dochter, Marianne Giinther (Tante Marianne), Mengelbergs verpleegster en verzorgster, overleden te Frankfurt am Main in 1964, Ginette Elmiger (Tante Ginette), Mengelbergs Luzerner "kind", voor hem "das Ginetteli", overleden te Luzern in 1986, en uiteindelijk Ellie Bysterus Heemskerk (Tante Ellie), oud-eerste-violiste van het Concertgebouworkest en Mengelbergs "manusje-van-alles" in Zuort, overleden te Amsterdam in 1987. Dát waren onze "Chasa-Tantes". De laatste drie waren door Mengelberg testamentair tot leden van de Stiftungsrat benoemd, een benoeming die 1951 in werking trad.

    De ontdekking van Hof Zuort. Willem Mengelberg ontdekte Hof Zuort quasi per toeval in 1910. Maar misschien was het helemaal geen toeval, eerder misschien een wenk des Hemels om juist hier zijn echte pied-à-terre te stichten? Na 1945 zei hij herhaaldelijk: "Welch ein Gluck, dass ich dies hier habe." ") Had hij van begin af aan reeds het voorgevoel dat hij ooit eens over een vluchtpunt zou moeten beschikken? Want in 1910 was hij al "zufrieden, endlich ein schones Asyl gefunden za haben". Hij beschouwde dus toen al Hof Zuort als een soort asiel - en dat zou het dan na 1944/45 ook inderdaad gaan worden.

    Willem Mengelberg dirigeerde in 1910 vanaf 10 april tot 5 juni aan één stuk in Italië. Het leek er op dat hij er helemaal niet meer vandaan wilde. Rome, Milaan en Napels, hij toerde maar op en neer. Ook na zijn laatste concert te Napels keerde hij nog steeds niet naar Nederland terug. Want Luzem lokte hem toen weer meer, en buitendien stond zijn jaarlijkse "Kur" op zijn programma. zijn Luzemer "pleegmoedertje", Emilie Heller (1850-1918), een zanglerares, had in het verafgelegen en nog nauwelijks toegankelijke Val Sinestra in het Unterengadin een pas in 1904 geopend klein Bad ontdekt met voor zwitserland unieke arsenhaltige Eisensauerlinge. Daar wilde zij gaan "kuren" en raadde Mengelberg aan hetzelfde te doen. Aangezien het kleine badhotel, heden het zogenaamde Berghaus van Hotel Val Sinestra, echter reeds volgeboekt was, nam wil 1 em Mengelberg zijn intrek in Pension Arina te Manas (heden Vna) bij Christoffel

  • (inter Ennidin - Val Sinestra Zuort (1704 ni) mit StarnmerspOe (3258m)

    04

    HOF ZUORT omstreeks 1910 Boven de ingang het bord "Schweizerisches Zollamt" en het raam van Mengelbergs

    logeerkamer. Op de achtergrond de Pui Tschiitta (Stammerspitz), 3254 m.

    Vonmoos, de vader van de legendarische Caty Vonmoos (1910-2004), die ons met haar excellente keuken gedurende zo vele jaren heeft verwend. Hier arriveerde Mengelberg op 16 juli 1910.3)verlangend om zo snel mogelijk de overweldigende omgeving te leren kennen, maakte hij reeds de dag na zijn aankomst de meest grote bergtocht die men zich kan voorstellen, namelijk naar de Heidelberger Hate (2264 m) via de Fimberpas (2608 m). Het is bijna niet te geloven! Reeds in alle vroegte om 4.30 uur had hij op 1831 m hoogte Pra San Peder bereikt, van waaruit hij in de ochtendmist beneden in de diepte van het Val Choglias iets geheimzinnigs zag liggen. Hij besloot om dit "iets" de volgende dag op de terugweg te gaan verkennen. En zo belandde hij op Hof Zuort bij de bergb oer Clá Frigg (1859-1920). Hier was de zaak onmiddellijk bekeken. Hij vertrok al op 19 juli 1910 weer uit het Pension Arina te Manas en nam zijn intrek in een eenvoudig ingericht kamertje boven de ingang van de Hof. Hier was hij zo tevreden, dat hij zes weken bleef! Dat moet wel de mooiste vakantie van zijn leven zijn geweest! Vakantie in en met de natuur, en dan nog wel op een bergboerderij! Geen luxe-hotel kon hem meer trekken. Dit was het begin van de innige connectie Mengelberg - Hof Zuort.

    Reeds gedurende deze eerste zes weken te Zuort maakte Mengelberg plannen voor de bouw van een Hiitte, dus van een berghut als toekomstig

    "vacantiehuisje". Hij sprak met ae nouwx-unalge Gaudenz Issler uit Celerina, die van 1909 tot 1912 in Val Sinestra het kasteelachtige Kurhaus bouwde. Deze ontwierp reeds in deze zomer van 1910 een blokhuis als "berghut" voor Mengelberg. De afmetingen waren echter al te fors, zodat Mengelberg 1911 besloot zijn chalet maar liever zelf te ontwerpen. Zo ontstond op een stukje grond van Hof Zuort in 1911/12 zijn "Chasa". Clá Frigg, de boer van Hof Zuort, leidde de bouw. Hij bezat bekwaamheden op dit gebied, die wij later bij zijn neef Clot Corradin, die vanaf 1921 pachter van Hof Zuort was, ook weer tegenkomen. Verbijsterend zijn evenwel volgens huidige begrippen de werkomstandigheden voor Frigg en zijn team. Alles wat voor de bouw en de latere inrichting van de Chasa nodig was, bestelde Mengelberg in Luzern, waar hij de juiste leveranciers kende. In kisten verpakt werd dan alles moeizaam per trein van Luzem naar Chur getransporteerd, waar de vracht op de Rhatische Bahn moest worden overgeladen, aangezien deze immers een Schmalspurbahn is. Maar in Bevers (heden Bever) in het Oberengadin was dan de grap teneinde. Er bestond destijds namelijk nog geen spoorverbinding naar Schuls (heden Scuol)! Om deze redenen moest Frigg alles met paard en wagen, of in de winter met de slee, aan het station Bevers komen ophalen, telkens een weg van 55 km en weer terug! Pas op 28 juni 1913 werd het nieuwe spoortraject van Bevers naar Schuls geopend, na een bouwtijd van drie jaar. Toen werden de transporten van Luzem naar Schuls een stuk

  • 05

    eenvoudiger, natuurlijk óók het reizen van Mengelberg zèlf. Want voordien was hij op het traject Bevers - Val Sinestra volledig op paardenkoetsen aangewezen geweest. In de zomer van 1913 was de Chasa zover voltooid en spaarzaam ingericht, dat Mengelberg de eerste gasten kon ontvangen. Deze komen wij tegen in het fotoalbum nummer één van de Chasa 4) , maar helaas wordt geen enkele gast met name genoemd. Grappig om te zien hoe de plattelanders destijds bergtochten maakten, zo droegen jongetjes b.v. matrozenpakken met grote strandhoeden uit Zandvoort!

    De koop van Hof Zuort. Toen Willem Mengelberg op 2 juli 1920 voor zijn jaarlijkse vakantie weer naar Zuort kwam, vond hij daar de familie Frigg in diepe rouw gedompeld. Vader Cl á Frigg was namelijk op 19 mei 1920 op de leeftijd van 61 jaar overleden, waarschijnlijk aan maagkanker. Aangezien Frigg reeds eerder van plan was om Hof Zuort te verkopen, kreeg Willem Mengelberg nu de kans om het hele landgoed van de erfgenamen over te nemen. Op 25 juli 1920 werd buiten op de veranda van de Chasa in de avondzon het voorlopige koopcontract getekend. 5) De verkopers waren Chatrina Frigg-Valentin en haar vijf kinderen. De koopprijs bedroeg 70.000,-- Franken, in termijnen betaalbaar tot 1 oktober 1923. De weduwe Frigg kreeg het recht om tot 1 mei 1921 op de Hof te blijven wonen. Daarna kreeg haar aangetrouwde neef Clot Corradin uit Sent van Mengelberg een pachtcontract voor Hof Zuort, dat hij tot 1936 behield. 6) Willem Mengelberg had liever Richard Frigg, de enige zoon van CM Frigg, als pachter gezien, maar deze voelde zich met zijn 19 jaar daartoe nog te jong. In zijn Hausbuch van de Chasa schreef Mengelberg naar aanleiding van deze koop: "Hof Zuort gekauft. Hoffentlich ruht der Segen Gottes auf diesem Kauf" Mengelberg noemde zich nu "Herr von Gesamt-Zuort". Niettegenstaande zijn blijdschap over de aankoop van een landgoed, bleef hij toch enigszins sceptisch: "Denkst du, wie schon es war, dass du ein Gut gewannst, denk auch, dass schon es ist, wenn du 's entbehren kannst." 7)

    De verkoop van Hof Zuort, waarover Clá Frigg nog met Mengelberg had onderhandeld, zou ook wel eens in verband hebben kunnen staan met de zware natuurramp die Zuort tussen 22 en 25 augustus 1919 had getroffen. Zoals zo vaak waren daarbij niet alleen de bruggen over de Brancla weggesleurd, maar had ook Hof Zuort zijn complete dak verloren. Enige verbleekte foto's geven een vaag beeld van deze ramp 8) Gelukkig had Prins Hendrik Zuort reeds van tevoren op 14 augustus 1919 na zijn logeerpartij op de Chasa weer verlaten.

    Nieuwbouw en restauratie. In september 1921 onderhandelde Mengelberg met de gemeente Sent over de aankoop van een stuk bos achter de Chasa, waar hij, wederom naar eigen ontwerpen, zijn Votivkapelle alsmede het personeel- en washuis,

    naderhand Drachenheim genaamd, wilde bouwen. Hiervoor koos hij de zogenaamde Block-bauweise, zoals deze de bouwmeester Issler reeds voor ogen stond toen hij een ontwerp voor de Chasa maakte. Zeker was de Chasa beter tegen de strenge Engadiner winters opgewassen geweest, wanneer ook hier de genoemde Blockbau-weise was toegepast. Toen Mengelberg op 4 juli 1922 uit New York weer naar Hof Zuort kwam, stonden de beide gebouwen reeds. Gelijk voorheen Clá Frigg, zo had nu Clot Corradin de taak van opzichter bij de bouw overgenomen. Op wens van Mengelberg assisteerde Corradin ook bij de artistieke Innenausstattung van de kapel, van de Chasa en de Hof. Hier waren bekwame houtbeeldhouwers en houtsnijders gedurende vele jaren werkzaam, bekend zijn JohannHafner uit Strada in het Inndal en Joseph Furrer uit Luzem. Clot Corradin leerde bij deze werkzaamheden geleidelijk eveneens het vak van Holzschnitzer, zodat hij na zijn vertrek van Hof Zuort in 1936 in Sent een eigen atelier kon opbouwen, waar hij met veel succes in de bekende Engadiner stijl werkte. Willem Mengelberg kon zich bij al deze planningen en werkzaamheden volledig uitleven. Zijn in het familiearchief bewaarde tekeningen en ontwerpen bewijzen dit zeer duidelijk. Hij was per slot van rekening de zoon van een beeldhouwer, kunstschilder en architect, in wiens ateliers te Utrecht hij deze werkzaamheden in jonge jaren allemaal had geleerd. Wanneer iemand vraagt, welke hobby's had Mengelberg nu eigenlijk, dan is het antwoord: "Zeer zeker niet het componeren!" Afgezien dan van de landbouw en het alpinisme, hield hij zich in Zuort in de eerste plaats bezig met ontwerpen, bouwen, artistieke interieurs scheppen en, in verband daarmee, met het verzamelen van oude kunst en antiquiteiten. Het was niet zijn bedoeling om een eigen museum in te richten, zoals Richard Strauss dat bij voorbeeld in Garmisch heeft gedaan, maar hij wilde tussen en met de kunst leven. Kunst dus voor het gebruik van alledag. Wat Willem Mengelberg op deze manier voor Zuort uiteindelijk schiep, was een Gesamtkunstwerk. Dit werk is in stand gebleven tot het vertrek van Ellie Bysterus Heemskerk uit Zuort in 1982. Zij was een conservatrice bij uitstek. Willem Mengelberg werkte ook vele jaren intensief samen met de bekende Luz,erner glazenier Eduard Renggli jr. Met alle genoemde kunstenaars pleegde hij een congeniale samenwerking. De Luzerner houtbeeldhouwer Joseph Furrer documenteert dit heel duidelijk, toen hij aan Mengelberg schreef: "Es ist fut- mich ein spezieller Genuss, fur Sie zu arbeiten, da Sie der Kunst aus Idealismus huldigen ".9) Ook Willems jongste broer, Hans Mengelberg (1885-1945), de interieurlcunstenaar uit Utrecht, werkte aan dit "kunstwerk" mee. Zo tekende hij in 1923 ontwerpen voor het interieur van de kapel. Reeds in 1915 had hij wanddecoraties in de Chasa geschilderd. 10) In juni 1923 was de restauratie van Hof Zuort althans van buiten zo ver gevorderd, dat een begin kon worden gemaakt met het ontwerpen van de sgraffito-decoraties aan de buitenfacade van de Hof. Deze speciale kunsttechniek van het Engadin beleefde destijds weer een nieuwe opkomst. In de zomer van 1925 was de

  • -06

    restauratie van de Hof voltooid en sindsdien prijkt de naam "Hof Zuort" in fraai sgraffito in de gevel, terwijl het familiewapen Mengelberg, ook volgens Engadiner traditie, de voorgevel op de eerste verdieping siert. Al met al is Hof Zuort een Engadiner boerderij gebleven. Toch herkent het geoefende oog zekere barok geïnspireerde stijlelementen, afkomstig uit het nabije Tirol. Zuort ligt immers aan de overgang van het Unterengadin naar het Tiroler Paznaundal en de plaats Ischgl. Dat gebied maakte tot 1616 deel uit van de moeder-parochie San Lurench te Sent. Zo zijn ook juist in Sent veelvuldige Tiroler invloeden in de architectuur te zien, zoals de beroemde Senter Giebel, een reminiscentie aan de baroktijd. Als aanbouw aan de Hof werd in hetzelfde jaar ook de veranda voltooid. Het interieur doet de bezoeker verrast staan vanwege de prachtige wandbetimmeringen uit de baroktijd met scenes uit het adellijke landleven. Deze schilderingen stammen uit een Herrensitz in de omgeving van Luzern. De glas-in-lood-ramen in de veranda en in de stuva (Gast-stube) met 21 wapens van de Zwitserse kantons heeft de glazenier Eduard Renggli jr. te Luzern tot 1933 geplaatst. Alle ramen in de Chasa, maar ook in de kapel, zijn voor een goed deel voorzien van "glas-in-loodjes", in de Chasa met zeer waardevolle gebrandschilderde wapens van oude Zwitserse geslachten uit de zestiende eeuw (bibliotheek, Lesezimmer en Mengelbergs eigen kamer)

    De gastvrienden. Dat de restauratie van Hof Zuort in 1925 met bekwame spoed werd voltooid, had te maken met de viering van de zilveren bruiloft van Willem en Tiny Mengelberg op 5 augustus 1925. De juiste trouwdag was eigenlijk 5 juli, maar voor de geïnviteerde gasten was dat nog geen vakantietijd. Willem Mengelberg wilde deze, zeker met een tikkeltje trots, zijn voltooide kunstwerk laten zien, dus iets

    bijzonders bieden. De eregast bij dit feest was de commissaris van de Koningin in Noord-Holland, tevens voorzitter van het Concertgebouworkest, jonkheer mr.dr. Antonie Roell, die vergezeld was door zijn echtgenote Anna, geboren barones de Vos van Steenwijk en hun zoon Wim. De gasten kregen bij hun vertrek een speciaal voor deze gelegenheid gedrukt "hoteletiket" op hun koffers geplakt. De gastenetage van de Chasa met in totaal zes logeerkamers leek in de zomermaanden, speciaal in de jaren 1920, wel op een luxe Alpenhotel. Het was uitermate exclusief om bij Willem Mengelberg, en dan nog wel in zwitserland, te kunnen en mogen logeren. Toch vraagt men zich af of dit eigenlijk wel in overeenstemming was met Mengelbergs leidmotief: "Vor allem: Ruhe! Stille!!' 11) Niettegenstaande dit verlangen naar absolute stilte was Mengelberg reeds in 1914 tot het inzicht gekomen: "Winst du eine Freude ganz allein fur dich geniessen, so nimmt ihr Reiz alsbald ab!". 12) Zo kon Willem, samen met zijn vrouw Tilly, het 25-jarig huwelijksfeest met alle gasten genoeglijk en tevreden vieren. Een maand later, op 5 september 1925, vierde Tilly Mengelberg ook nog haar 50e verjaardag, wederom met een andere kring van gasten. Willem had echter verzuimd de "hoffotograaf' Feuerstein uit Schuls te bestellen, maar geen nood, deze maakte de officiële verjaardagsfoto precies een jaar later, weliswaar met aan tafel andere gasten dan in 1925! Dat is typisch Mengelbergs.

    Mein Zuort, ade! Mij bekruipt thans een droevig gevoel van afscheid. Ik moet immers veronderstellen dat Hof Zuort eerstdaags geen deel meer uitmaakt van Willem Mengelbergs patrimonium in het Unterengadin. Zijn naam zal niet meer met die van Hof Zuort verbonden zijn. Wanneer wij in de toekomst Mengelbergs heimelige Gaststube in Hof Zuort betreden om ons aan de warmende Kachelofen een glaasje rode Veltliner met een portie Bandnerfleisch te gunnen, dan weten wij dat wij niet meer gasten van Willem Mengelberg zijn. Zijn portret, een herinnering aan zijn veertigjarig dirigentenjubileum bij het Concertgebouworkest, getekend in 1935 door Antoon van Welie, zal ons van de wand niet meer begroeten, niet meer welkom heten. Willem Mengelberg heeft zich op zijn Chasa teruggetrokken, onzichtbaar voor de gasten van Hof Zuort. Ons, als Mengelbergs vrienden en familieleden, rest dan alleen nog maar om ten afscheid zijn op 16 september 1924 gecomponeerde "Volksliedchen aus Zuort, gesetzt fur zwei Frauenstimmen (Sopran und Alt) oder zwei Mnnerstimmen„sehr lullig" in te zetten:

    -Leb' worit, traute Heimat, mem Zuort, adel Ich grass' deine Berge mit ewigem Schnee,

    1/ir Taler, ihr Hóhen, ihr Beiche und Wiesen, kh grusse euch alle, mein Zuort, adel

    Mein Zuort, ade, ade, ade!" 13)

    Paul Zander. Mit Dank an Katharina und Gen i Ritzmann-Andrist, Pkhter vom Berggasthaus Hof Zuort von 2003-2008, welche die heimelige Ustaria noch ganz im Geiste von Willem Mengelberg geftihrt haben.

  • 07

    Noten

    1) Engadiner Post, St.Moritz, Nr. 65, 7.6.2007. 2) Alle citaten: collectie Familiearchief Zander ter MaatMengelberg. 3) Gastenboek Pension Arina, Manas, collectie familie Vonmoos, Vná. 4) Collectie fotoalbums Chasa Mengelberg, deel I, Familiearchief ZtM-M. 5) Collectie fotoalbums Chasa Mengelberg, deel 11, Familiearchief ZtM-M. - Hausbuch Chasa Mengelberg, deel

    I, heden: Nederlands Muziek Instituut, Stichting Het Willem Mengelberg Archief, Den Haag. 6) Cumtin da Sent, Cudesch da contracts, Bd. C, Nr. 353, Circul dal register fundi ar i Engiadina Bassa, Scuol.

    7) Hausbuch Chasa Mengelberg, deel I, heden: Nederlands Muziek Instituut, zie boven 5) • 8) Fotocollectie, Familiearchief ZtM-M. 9) Joseph Furrer, Holzbildhauer, aan Willem Mengelberg, Luzern 26.8.1928, Nederlands Muziek Instituut,

    Stichting Het Willem Mengelberg Archief, Den Haag, nr. 184/CC 054.28. 10) Hans Mengelberg ontwierp en schilderde in logeerkamer nr. 3 "Blumenranken" met een "etwas stylisirtes

    Distelmotif', gesigneerd "H.M.1915". 11) "Hausordnung, welcher sich alle Bewohner und Ghte von 'Chasa Mengelberg' fligen sollen", augustus 1916,

    plalcaat in elke logeerkamer, exemplaar in Familiearchief ZtM-M. 12) Hausbuch Chasa Mengelberg, deel I, juli 1914, heden: Nederlands Muziek Instituut, zie boven 5) • 13) Hausbuch Chasa Mengelberg, deel II, 16.9.1924, heden: Nederlands Muziek Instituut, zie boven 5).

    15 juni 2007 - Afscheid met een laatste glaasje Veltliner in de historische

    stiiva van Hof Zuort in het Val Sinestra, heerlijk aan de warme Kachelofen zittend.

  • 08

    1933/34 Hof Zuort, gezicht uit de "Stiiva" met het fraaie cassetteplafond naar de "Siilèr", rechts de oude "Kachelofen" die de "Stube" en

    het daarboven gelegen slaapvertrek verwarmt.

    1933/34

    De historische "Stiiva" met het renaissance buffet en doorkijk naar de "Jagdstube" met 18e eeuwse wandschilderingen en

    Luzerner glas-in-lood vensters.

  • 09

    Drie dagen Chasa Mengelberg

    De vakantie dit jaar heeft voor ons iets van een nostalgische tour. Terug naar een plek waar je 42 jaar geleden hebt gewerkt en 38 jaar geleden voor het laatst bent geweest. Hoe zouden we dat vinden en vooral wat zouden we daar aantreffen?

    Het is zaterdag 9 juni als we de grens van Oostenrijk naar Zwitserland overgaan. We hadden al eerder e-mailcontact gehad en vernomen dat je het logies gewoon met euro's kon betalen. Dat scheelt weer een hoop gedoe. Op tijd zien we de afslag Ramosch. Vanaf Ramosch moeten we ons op de smalle weg langs heel wat wandelaars wringen. Sommigen daarvan kijken wat verbaasd en bepaald niet erg vriendelijk naar onze auto. Na vele bochten zien we plotseling op een afstand Chasa Mengelberg en Hof Zuort liggen. Zelfs het kapelletje kunnen we zien. We worden hartelijk begroet door Katharina en Gen i Ritzmann. Na een biertje op het zonnige terras van Hof Zuort worden we naar de kamer gebracht waar we twee nachten gereserveerd hebben. We komen aan de praat met Katharina Ritzrnann en ik vertel dat ik in 1965, toen nog als Lydie de Leeuw een paar maanden in de keuken heb gewerkt. Ik was toen net klaar met mijn opleiding als kooklerares en vond het wel wat om in Zwitserland ervaring op te doen. In een piep-kleine advertentie stond dat een "vakantiehuis in Zwitserland" een hulp vroeg in de keuken. Toen ik daarop reageerde kreeg ik een zekere juffrouw Heemskerk aan de lijn die me vertelde over Chasa Mengelberg. De reis zou worden vergoed en het loon zou ook niet slecht zijn hoewel dat niet het belangrijkste voor me was.

    Elke ochtend vroeg moesten we het houtfornuis in de keuken aanmaken en kookten we maaltijden voor 12 tot 15 personen. En dat waren niet zomaar maaltijden. Twee maal per dag warm was de gewoonte. Primitief was het zeker. Alles gebeurde met de hand. Geen elektriciteit, geen cv, geen gas en zelfs geen kraan voor warm water. Maar wel heerlijk hoog in de bergen en met goed gezelschap. Massa 's aardappels schilde ik voor het open raam in de keuken met uitzicht op de bergen. In het Drachenhaus had ik mijn eigen kamer. Alles moest volgens de traditie van de jaren dertig: de gasten moesten het goed hebben. De ingrediënten moesten van topkwaliteit zijn en de hoeveelheden die op-gediend werden logen er niet om. Tante Ellie wilde dat zo. Ze vroeg zich wel eens af of het bedrag dat de gasten moesten betalen nog wel toereikend was, maar concessies werden er niet gedaan. Men zei dat er in de wijnkelder prachtige wijnen lagen, dat kon ik niet beoordelen, maar ik heb nooit gezien dat daar gebruik van werd gemaakt. Meestal dronk men

    eenvoudige Hilgelwein bij de maaltijden. Mijn werk werd op prijs gesteld en werd zeer gewaardeerd. De samenwerking met tante Ellie liep vanaf het begin prima. Ik had tevreden mensen om mij heen en kreeg goede contacten.

    Nog meer herinneringen komen boven. De tafelschel die gebruikt werd als het keuken-personeel in actie moest komen. Ik had daar in het begin best moeite mee, opdraven als er gebeld werd. Het blazen op de hoorn als de gasten aan tafel verwacht werden. Het carillon dat regelmatig door het dal klonk als tante Ellie er op speelde. En dan natuurlijk de lange wandelingen met ver-schillende mensen waarvan ik me vooral Adriaan van Woudenberg nog goed herinner.

    In 1967 overleed mijn vader. Al snel na de be-grafenis kreeg ik de gelegenheid om weer naar de Chasa te reizen. De aankomst daar, bij tante Ellie was meer dan hartelijk en voor mij alsof ik weer thuis kwam. Een paar weken kon ik maar blijven, ik moest in Nederland weer voor de klas. In 1969 was ik er voor de derde keer maar toen samen met Theo op huwelijksreis. Tante Ellie was ook net gearriveerd en wij waren vroeg in juni de eerste gasten in het nog steenkoude huis. Ik vond het heerlijk. Voor mij was het echt een beetje thuiskomen, maar voor die nuchtere man van me, die al die herinneringen niet had was het een heel andere ervaring.

    Nu is het 2007, en we zijn er wéér, na 38 jaren. Logeren doen we in Hof Zuort want de Chasa ontvangt al vanaf 2001 geen gasten meer. De Chasa staat er nog steeds, maar lijkt wat in verval mi er niets meer mee gebeurt. Het kost ons niet veel moeite om de sleutel van de Chasa mee te krijgen. We mogen daar zoveel rondkijken als we willen. Eenmaal binnen voelen we gewoon dat dit gebouw niet meer leeft. Het is een museum zonder leven nu de kamers niet meer gebruikt worden. De sfeer van toen is er verdwenen. In de keuken blijkt het grote houtfornuis vervangen te zijn door een moderner fornuis. Ook hier is het niet meer mijn keuken van vroeger.

    De natuur is nog net zo mooi als toen. We wan-delen elke dag en proberen zoveel mogelijk dezelfde wandelingen te maken die we toen maak-ten. Verbazing over de zeldzame planten die daar zomaar langs de weg te zien zijn. Als we op de derde dag afscheid nemen vragen we ons af wat er verder met de Chasa gaat gebeuren. Weer rendabel maken als horecagelegenheid is onwaarschijnlijk. De meerwaarde van dit gebouw zit hem natuurlijk in de nagedachtenis aan Willem Mengelberg, maar ook in de natuur die hier zo prachtig is. Wij hopen nog eens terug te komen.

    Lydie Van der Drift - de Leeuw, juli 2007.

  • e , — c

    10

    Herinneringen! Lydie van der Drift de Leeuw.

    VAKANTIEHUIS in ZWIT-, SERLAND zoekt voor de zomermaanden HULP in dei uish., goed kunn. koken. Iax. 16 gasten flige kennis uits gewenst. Reis vergoed,

    loog loon, prettige omgang. bl. Mej. Heérnskerk, ' Van Breéstraat 174, A'dam. Tel 725797.

  • 11

    BELEVENISSEN IN EN OM DE CHASA

    Ontmoetingen vanViktor Stupan met Willem Mengelberg

    In 1907 ben ik in Sent, een dorp in oost Zwitserland tussen Ramosch en Scuol, geboren en opgegroeid. Als jongen wist ik dat na twee en een halfuur lopen naar Hof Zuort een voorname meneer woonde. Toen ik met mijn vader op een zondagse wandeling Hof Zuort passeerde en de daarachter gelegen Chasa zag staan vroeg ik hem: "Hoe heet die meneer en wat doet hij?" Mijn vader vertelde: "Dat is meneer Mengelberg en hij maakt muziek als dirigent."

    Muziek maken als dirigent zei mij, als boerenjongen, niets. Ik kende onze dorpskapel die met geelblinkende instrumenten op de dorpsfeesten muziek maakte. Bij het volksdansen speelde mijn vader op een trekharmonica en onze naaste buurman klarinet. In de kerk speelde meester Pilcher op een harmonium waarbij hij geweldig hard moest trappen om er geluid uit te krijgen, maar een dirigent had ik nog nooit muziek horen maken. Dat die meneer Mengelberg daarmee wereldberoemd was geworden, was voor mij onbegrijpelijk. Het paste niet in mijn wereld. De wereld waarin ik leefde bestond uit hardwerkende boeren die met hun gezin hun vee verzorgden en de schrale grond van de bergweiden bewerkten. Vooral het maaien en hooien op de steile berghellingen was in de zomer zwaar werk. Wij hadden toen geen machines die het gras maaiden en geen tractoren om de zwaar beladen hooiwagens naar het dorp te brengen. Mijn wereld was klein, de broodmand hing hoog en ik kende geen beroemdheden; behalve dan de volkshelden uit het verleden.

    In 1920 toen meneer Mengelberg de boerderij Hof Zuort van de toenmalige eigenaar Cla Frigg kocht en daardoor, net zoals mijn vader en andere dorpsbewoners boer werd, veranderden mijn gedachten over hem. Hij was nu één van ons. Een jaar later hoorde ik dat meneer Mengelberg een deel van het bos wilde kopen dat achter zijn Chasa lag. De onderhandelingen werden gevoerd door de gemeentelijke boswachter van Sent, die bij mijn ouders in huis woonde. Van hem hoorde ik dat meneer Mengelberg dirigent was van een heel beroemd orkest in Nederland. Ondanks mijn onwetendheid over alles wat zich buiten mijn kleine wereld afspeelde, maakte deze mededeling toch indruk op mij. Omdat meneer Mengelberg niet zelf ging boeren verpachtte hij de boerderij met de grond aan de familie Corradin. Hun oudste dochter Clotilde kwam bij hem in dienst als huishoudster. Toen Clotilde — in het dorp Clot genoemd - bij mijn ouders op bezoek was vroeg ze mij of ik in de komende zomer loopjongen bij meneer Mengelberg wilde worden. Spontaan zei ik: "Ja!" Mijn ouders, waarmee zij al eerder over mij had gesproken, vonden het goed.

    Het was begin juni 1921 dat ik met mijn moeder en een rugzak vol kleding het ouderlijk huis verliet om naar Zuort te gaan. Ondanks dat Zuort, zoals u inmiddels weet, maar twee en half uur lopen van mijn dorp is verwijderd had ik het gevoel dat ik naar een andere wereld ging. Mijn moeder trachtte mij onderweg moed in te spreken, maar ik merkte wel dat zij moeite had om mij aan anderen af te staan. Bij aankomst troffen wij de hoge heer staande op het balkon van zijn huis en vanuit de hoogte begroette hij ons. Hij was klein van stuk, gekleed in een groene kniebroek, lange kousen en de kraag van zijn overhemd stond open en de mouwen had hij opgestroopt. Ik had mij een heel andere voorstelling van zo'n wereldberoemdheid gemaakt, maar hij zag er net zo uit als wij. Omhoog kijkend vertelde mijn moeder hem het doel van haar komst, maar het kwam niet tot een uitvoerig gesprek omdat hij gasten had. Wij namen snel afscheid en gingen nog even de boerderij van de Corradins binnen. Na afloop van het onderonsje bracht ik mijn moeder terug naar de weg vanwaar wij gekomen waren, ze kuste mij en zei: "Leb' wohl, sei brav" Ik keek en zwaaide haar na tot zij na een kromming van de weg verdwenen was en ik liep naar de boerderij terug. De Corradins ontvingen mij met open armen en bij hen kreeg ik mijn onderdak, omdat de Chasa alleen maar voor de hoge heer en zijn gasten was bestemd.

    De volgende dag vertelde Clot dat ik vóór het middageten bij meneer Mengelberg werd verwacht. Na drie trappen op te zijn gegaan stond ik met een bonzend hart voor zijn kamerdeur. Moedig klopte ik aan, maar ik hoopte dat hij niet aanwezig zou zijn. "Herein!", klonk het luid. Voorzichtig deed ik de deur open en ik keek schuchter naar binnen. Daar stond de hoge heer in dezelfde kleding als gisteren, hij had rossig haar en een paar scherpe ogen die mij vriendelijk bekeken. Hij gaf mij een hand en zei: "Zo, jonge man, jij heet Viki en jij wil van de zomer bij mij blijven? Goed zo! Je moet Clotilde bij al haar werk helpen, maar er zijn twee dingen die je voor mij moet doen. Ten eerste moet je dagelijks mijn post uit Val Sinestra ophalen en die kom je mij precies om drie uur overhandigen. Ik zal je een schriftelijke permissie geven om de post voor mij in ontvangst te nemen. Aan niemand anders mag je de post laten zien. Denk erom, aan niemand anders! Mijn tweede opdracht is: Bij de ingang van de Chasa heb je een grote hond gezien!" Enthousiast zei ik: "Ja meneer en ook een Zwitserse soldaat met een lans, een eedgenoot, een held van de slag bij Maregnano." (In mijn laatste schooljaar was juist de Milaanse veldtocht door de meester behandeld.) De wereldberoemde dirigent schudde zijn hoofd en zei: "Een soldaat zeg je, misschien wel, maar het is een houten beeld dat ik voor veel geld in Italië heb gekocht.en dat nu dienstdoet als bewaker van de Chasa." Ik merkte dat die veldslag bij Maregnano (1515) hem niets zei en ik, die toen nog leefde in de waan van het Zwitserse heldendom uit de 16' eeuw, voelde mij teleurgesteld. "Goed" zei hij. "Met die soldaat of de bewaker heb je niets te maken; de hoofdzaak is dat je hem mooi vindt.

  • 12

    Daarentegen heb je wel met Tiger, de Freiherr von Kohlendampf, te doen. Je moet hem verzorgen en je hoeft geen angst voor hem te hebben." Enthousiast onderbrak ik hem: "Dat heb ik gemerkt. Toen ik hier aankwam heb ik hem gestreeld en hij heeft niet gebromd." Hij glimlachte en zei: "Braaf, jongen, maar hij is tamelijk oud en heeft tranende ogen. Die ogen moet je elke ochtend met boorwater schoonmaken en daarna moet je hem eten geven en zijn vacht borstelen." Hij gaf me weer een hand en zei: "Zo, nu ben je aangesteld en vanaf heden heet jij Wikkie." Ik voelde mij zeer vereerd met de belangrijke opdrachten en mijn nieuwe naam vond ik niet onaardig klinken.

    God had mij een goede jongensstem gegeven en ik maakte daar thuis, in de kerk bij de mis en bij mijn werk goed gebruik van. Toen ik op een middag de post bij hem afleverde zei meneer Mengelberg: "Ik heb je vanochtend horen zingen en dat klonk heel goed." Ik vond het leuk dat hij dat zei en ik antwoordde: "Dank u wel meneer, ik zing graag." Mijn ogen moeten van trots gestraald hebben want hij zei: "Goedzo jongen, dat moet je vooral blijven doen. Bespeel je ook een instrument?" Van mijn vader had ik een kleine trekharmonica gekregen en het lukte mij om er een paar liedjes op te spelen; met trots zei ik: "Ja meneer, trekharmonica!" Hij legde zijn post neer en vroeg: "Wil jij dan een keer tijdens ons eten komen spelen? Tafelmuziek bij het eten is heel romantisch." Na enkele dagen, want ik moest het instrument ophalen, gaf ik mijn eerste en tevens mijn laatste soloconcert. Ik ontving een uitbundig applaus en een kleine vergoeding. Nu ik oud ben denk ik nog wel eens aan mijn eerste openbare optreden terug en begrijp ik waarom het tevens mijn laatste optreden was. Mijn spel moet ver onder de middelmaat zijn geweest. Ook herinner ik me dat ik voor Clotilde een keer, meestal deed zij dat zelf, groente uit de tuin moest halen. Ik kwam langs de aardbeien die overmatig rijp waren en nodig geplukt moesten worden. Ik plukte er een paar en at ze op. Voor het alziend oog van meneer Mengelberg was dat niet verborgen gebleven. 's Middags toen ik aan zijn kamerdeur klopte beantwoordde hij mijn groet niet en vroeg met een stem die ik niet van hem kende: "Jonge man! Heeft Clotilde jou toestemming gegeven om aardbeien te plukken en op te eten?" Ik trok mijn schouders op en keek nogal verbaasd, maar dat verergerde zijn boosheid. "Van wie zijn die aardbeien in de tuin?" vroeg hij. Zijn stem klonk hard en zijn ogen fonkelden. "Ik vraag je nogmaals: van wie zijn de aardbeien in de tuin?" Stotterend zei ik: "Van Clotilde, meneer." Nog steeds met dezelfde hoge harde stem zei hij: "Neen, niet van Clotilde, ze zijn van mij! Ik heb ze geplant!" Hij zag zeker dat ik nogal geschrokken was van zijn uitbarsting en zei met een weer wat normalere stem: "Goed, je weet dus nu dat ik de eigenaar ben. Je mag er naar kijken, maar je mag ze niet zonder mijn toestemming plukken en opeten. Je moet mij eerst om toestemming vragen". Ik vond het maar raar; langs de weg plukte ik ook de bramen en daar hoefde ik aan niemand toestemming om te vragen. Ondanks dat de aardbeien er uitdagend uitzagen heb ik steeds de

    verleiding kunnen weerstaan om aan meneer Mengelberg om toestemming te vragen. Ik liet ze liever rotten.

    Meneer Mengelberg speelde vaak piano en dan bleef ik bij het raam op een bank zitten luisteren. Wat hij speelde was totaal vreemd voor mij, ik was ingesteld op volks- en dansliederen. Ook waren er gasten die piano of viool speelden of zongen. Ik vond het niet altijd even mooi en Tiger ook niet, want die begon dan zachtjes te janken en kwam dicht bij mij zitten. Het was voor ons beiden vreemde muziek uit een andere wereld. Het gebeurde ook wel dat Tiger ineens ophield met janken en zijn poot op mijn knie legde, dan vond ik de muziek ook mooi. Tiger en ik begrepen elkaar.

    Wanneer bergwandelingen werden gemaakt dan moest iedereen die lopen kon, ook Tiger, mee. Meestal gingen wij, meneer Mengelberg, Tiger en ik vooruit. Op één van die tochten vroeg meneer Mengelberg aan me: "Wat wil je worden, jongen? Ik antwoordde: "leraar, meneer!" Hij dacht even na en zei: "Goed jongen", leraar is een mooi beroep, want ik ben ook leraar." Met verbazing zei ik: "Maar, u bent toch dirigent?" Hij lachte en zei: "Een dirigent is ook een leraar en nog wel een strenge." Even daarna vroeg hij: "Ken je de namen van componisten? Heb je wel eens van Mozart gehoord?" Met overtuiging zei ik: "Ja meneer: Mozart was één van de geniaalste componisten." Hij bleef staan aan en vroeg: "En Beethoven?" Ik antwoordde: "Dat was de grootste symfoniecomponist van alle tijden." Kennelijk was hij verbaasd over mijn antwoorden en vroeg: "Hoe weet je dat?" Ik antwoordde: "Van de schoolkalender meneer. Bij elke maand staan de hoofden van allerlei belangrijke mannen, die in die maand geboren zijn." De Zijne was ik nog niet tegengekomen, maar dat zei ik niet. De mooiste tocht die ik mij kan herinneren was naar de "Heidelbergerhatte". De tocht voerde over de Fuorcla Fenga en het was de bedoeling om in de Hate te overnachten. Ik mocht bij het eten aan dezelfde tafel zitten als meneer Mengelberg en zijn gasten. De wijn zorgde voor een goede sfeer, er werd veel gelachen en gezongen. Ik kan mij een door meneer Mengelberg gecomponeerd lied herinneren. De verschillende coupletten vertelden iets over de aanwezige gasten. Eén van de coupletten welke die avond spontaan ontstonden ging over juffrouw Rahusen. Zij werd tante Rah genoemd. (Elke mevrouw die in de Chasa verbleef tante werd genoemd.)

    Tante Rah ist ein liebes, gutes Madchen. Wenn sie ankommt ist so dick wie ein Fass.

    Wenn sie abreist ist so dam sie wie ein Fadchen, Denn beim Bergsteigen wird sie pudelnass.

    De volgende ochtend moest een ieder, ook ik, een "Ansichtkarte" versturen voorzien van een kort gedichtje, dat hardop voorgelezen werd. Ik schreef aan mijn ouders:

    Der Ausflug war herrlich Und gar nicht beschwerlich.

    In der Hate Heidelberg Mit Herrn Willem Mengelberg

  • 13

    Mijn gedicht werd met goedkeuring en applaus beloond en ik voelde mij een hele piet.

    De omgang met meneer Mengelberg verliep vlekkeloos behalve dan de aardbeiendiefstal en het volgende voorval. Meneer Mengelberg verwachtte een voorname gast en wilde deze zelf uit Val Sinestra ophalen, maar ik moest mee om de handbagage van de beroemde gast te dragen. Die handbagage bleek een nogal zware koffer te zijn. Moedig ging ik op weg, maar na vijf minuten gaf ik het op. De beide heren waren al ver vooruit en ik besloot om de koffer bij het postkantoor te deponeren. Ik realiseerde mij niet dat er artikelen in zouden kunnen zitten die de voorname gast bij aankomst in de Chasa nodig zou kunnen hebben. Toen ik zonder de koffer in de Chasa aankwam werd ik door meneer Mengelberg uitgemaakt voor een ongehoorzame, luie en onbruikbare loopjongen. Zijn ogen fonkelden en zijn stem klonk net zo als bij de aardbeien: kort en afgemeten. Aan het einde van zijn tirade beval hij mij onmiddellijk naar Val Sinestra terug te keren en de koffer op te halen. In plaats van naar Val Sinestra te gaan ging ik naar Corrodin en vertelde hem met verontwaardiging en met tranen in mijn ogen wat mij was overkomen. Hij spande zijn kar in en samen hebben we de koffer opgehaald. Ik was echter opnieuw in mijn eer aangetast en nam mij voor de volgende dag als ik naar Sinestra ging, om de post op te halen, niet terug te keren. Als ik er om drie uur niet was moesten ze maar ongerust worden en me komen ophalen.

    Zo ging ik met mijn plan op weg, maar vlak voor Sinestra zag ik ineens mijn moeder aan de kant van de weg zitten. "Ik heb hier op je gewacht omdat ik wist dat je zou passeren" zei ze. Ik brak in tranen uit, vertelde haar mijn hele verhaal en dat ik niet meer naar meneer Mengelberg terug wilde gaan. Zij droogde mijn tranen en zei: "Ik vind wel dat jou onrecht is aangedaan, maar het kwam meneer Mengelberg tegenover zijn voorname gast slecht uit dat jij de koffer in Sinestra hebt achtergelaten. Grote heren zijn wel eens onmenselijk in hun eisen. Kom we gaan een ijsje eten en jij gaat dan weer terug naar meneer Mengelberg. Dit is geen bevel, maar mijn wens." Ik ging dus terug naar Zuort met het voornemen mij, bij een tweede aanval van meneer Mengelberg, behoorlijk te verdedigen. Ik klopte om drie uur aan zijn deur en overhandigde hem de post, zonder als't u blieft te zeggen. Hij keek mij vriendelijk aan, pakte mijn arm en zei: "Je had gelijk, die koffer was te zwaar voor jou. Het spijt me dat ik zo tegen je tekeer ben gegaan. Zijn we nu weer goede vrienden?" Ik knikte opgelucht en de wereldberoemde dirigent en het boerenjochie bleven nadien goede vrienden.

    Tien jaar later, ik was student aan de Sorbonne in Parijs, ontmoette ik Willem Mengelberg opnieuw. De "Semaine de Paris" kondigde een concert aan van mijn vroegere baas in "Salle Pleyel". Ik had meneer Mengelberg in Zuort alleen maar in sportkledij gekend, maar ik wilde hem nu wel eens meemaken in rokkostuum en horen hoe hij met zijn dirigeerstokje

    muziek maakte. Ik realiseerde mij echter niet dat zulke concerten lang voor de uitvoeringsdatum uitverkocht zijn. Een kwartier voor aanvang van het concert stond ik bij de kassa om een kaartje te kopen, maar alles was uitverkocht. Doordat ik bleef aanhouden en zei dat ik een Zwitserse relatie was van meneer Mengelberg, zelfs een goede vriend, lukte het mij toch een vrijgekomen plaats te bemachtigen. Toen de lokettiste mij het kaartje overhandigde bekeek zij mij van top tot teen. Waarom zij dat deed werd ik mij later bewust toen ik de zaal binnen ging. De heren waren in het zwart gekleed en de dames in avondtoilet. Men bekeek mij nogal kritisch; ik was de enige met een bruin sportkostuum. Toen meneer Mengelberg, ook in een zwart kostuum met een wit vest, het podium besteeg applaudisseerde ik zo hard mogelijk in de hoop dat hij mij zou opmerken. Hij boog een paar maal naar het publiek en ik zag het rossige haar en die scherpe ogen die ik zo goed van hem kende, maar zijn gezicht vertoonde nu een uitdrukking van diepe ernst en concentratie. Hij draaide zich naar het orkest toe, hief zijn dirigeerstok en het orkest begon te spelen., Dit was mijn allereerste concertuitvoering en ik hoorde en ik zag hoe hij als dirigent muziek maakte en hoe de orkestleden op de kleinste hand- en vingerbewegingen reageerden. Het orkest speelde een symfonie van Mahler, Mengelbergs vriend, over wie ik hem op de Chasa zo vaak had horen praten. De muziek had mij overweldigd, ondanks dat iedereen om mij luidruchtig applaudisseerde, had ik het gevoel met hem boven in de bergen te zijn. Veel goede herinneringen kwamen bij mij boven, ook die van de aardbeien en de koffer.

    Bijna dertig jaar na onze eerste kennismaking zag ik hem lopen op de weg naar Zuort, waar hij na de oorlog verbleef en verzorgd werd door zijn jeugdvriendin Marianne Glinther. Ik zat een boek te lezen op hetzelfde bankje waar ik als jongen met mijn moeder had gezeten, toen ik niet meer terug wilde naar meneer Mengelberg. Op het moment dat ik opkeek passeerde een oude man die strak voor zich uitkeek. Ik herkende hem pas toen hij voorbij was. Ik wilde opstaan om hem te groeten, maar ik durfde niet. Ik heb hem nagekeken totdat hij uit mijn gezichtsveld was verdwenen, maar ik hoorde zijn stem: "Zo, zijn we nu weer goede vrienden?"

    Vrij uit het Duits vertaald door Johan Krediet.

  • 14

    Chasa terug naar situatie van voor 1920

    De boerderij annex herberg van Zuort (afgeleid van `suord', romaans voor 'doof), door iedereen 'de Hof' genoemd, was er al 300 jaar voor de Chasa Mengelberg gebouwd werd in 1911 en wordt nu nog gerund als gast-hof door het vriendelijke echtpaar Katharina en Gerhard (Gen) Ritzmann. De Landwirtschaft werd sinds 2003 al uitbesteed aan Martin Noggler (een boer uit de omge-ving), maar ... het echtpaar Ritzmann heeft `gekiindigt'. De Stiftung — verantwoordelijk voor het beheer — vond inmiddels een koper voor de Hof.

    Het was genoeg voor Gen i en Katharina Ritzmann. Zij lieten de Stiftung Chasa Mengelberg weten geen verlen-ging te willen aan het einde van hun vijfjarige huurperi-ode. Rond Pasen 2008 houden ze er dus mee op na vijf jaren van hard werken, Gen in de keuken, Katharina in haar traditionele Bundner Sonntagstracht op het terras, in de stuva en de met door Mengelberg aangeschafte panelen versierde veranda.

    Het succes van de Hof heeft hen in positieve en negatie-ve zin verrast. Positief omdat ze er meer uitgehaald heb-ben dan vooraf gedacht, negatief omdat de Hof op gezet-te tijden een ongewenst effect op dit oudere echtpaar heeft: stress. Aan het eind van de ochtend komen de eerste wandelaars en mountainbilcers binnen (eind juni dit jaar zat het er voor de lunch stampvol, PJB) en op zeker moment wil iedereen tegelijk zijn bestelling heb-ben. Dat vergt stalen zenuwen. "Vorig jaar zomer zijn we er beiden ziek van gewor-den", vertelt Gen i Ritzmann. Hij en zijn vrouw konden de drukte niet meer aan en sloten de deuren verschillen-de weken. Ze hadden wel hulp, maar "de twee vrouwen die ons vorig jaar zouden ondersteunen, konden niet met elkaar overweg en ze hadden ook nog eens moeite met mijn manier van werken. Het werkt niet als de chef zegt dat het zus moet en zij zeggen dat het zo moet", zegt Gen i hoofdschuddend. Dat was geen succes. Desondanks beleeft hij in 90 procent van de tijd nog veel plezier aan het koken; iets dat hem goed afgaat.

    Onderhoud Chasa Het echtpaar Ritzmann is in zekere zin ook verantwoor-delijk voor de Chasa die de afgelopen jaren gesloten is gebleven. Hij vindt dat er langzaamaan wel aandacht voor het onderhoud moet komen. "Nee, niet zozeer het dak, dat is goed, maar met name de ramen. Die sluiten steeds slechter. Als ik in de herfst de luiken sluit, moet ik ijzerdraad gebruiken om de boel dicht te houden. Het dak van de kapel heeft echter beslist onderhoud nodig." En inderdaad: je hoeft geen deskundige te zijn om te zien dat de houten dakspanen volledig verweerd zijn.

    Katharina en Geil Ritzmann

    Heilig vuur De toekomst van de Chasa baart hem en zijn vrouw zor-gen. Bij niemand van de betrokkenen bespeuren zij het heilige vuur dat ertoe kan leiden dat de Chasa een betere toekomst krijgt dan dit slapende leven. De penningmees-ter, die privé het achter de Hof gelegen bijgebouw (het voormalige personeelsonderkomen het `Drachenhaus' uit 1920) huurt, vinden ze redelijk doortastend, maar beiden stellen vraagtekens bij het kannibaliserende ef-fect van de verkoop van de Hof. Ritzmann weet evenwel niet precies hoe het zit met de fondsen van de Stiftung. Sinds twee jaar is er een nieuwe president ("zufalligerweise een cousin van mijn vrouw, maar dat is echt toeval"). Die heeft hem wel eens verteld dat de Stif-tung moet 'opletten' vooral door de hoge kosten van het onderhoud van de onverharde en dus kwetsbare weg naar de Chasa. Toch begrijpt Ritzmann niet helemaal hoe dat zit. "Wir haben ja immer einen schanen Zintz gezahlt ...", zegt hij betekenisvol.

    Vlak voor het ter perse gaan van Mengelberg en zijn Tijd, bevestigt Sjoerd van den Berg (in de Stiftung ver-tegenwoordiger van het Koninklijk Concertgebouwor-kest) de verkoop van de Hof. "We hebben het geld hard nodig want met name het onderhoud aan de weg doet ons de das om. Er was erg veel belangstelling voor de Hof, maar we hebben iemand uit de directe omgeving gevonden die ook het onderhoud van de weg voor zijn rekening wil nemen. Inmiddels is groen licht gegeven om de verkoop af te ronden." Van den Berg is verder somber over de toekomst van (lees: belangstelling voor) de Chasa, maar er is nu weer wat geld voor de conserve-ring. En zo zijn we weer terug naar de tijd van vóór 1920, het jaar waarin Mengelberg de Hof kocht en 'Herr von Ge-samt Zuort' werd.

    Pieter 1 Bogaers

  • Serge Diaghilev

    Maart 1910 was het werk klaar en in mei van dat jaar ging Stravinsky naar Parijs om de repetities van zijn "L'Oiseau de Feu" bij te wonen. In Parijs maakte hij kennis met 'le tout Paris culturer: de componisten Claude Debussy, Maurice Ravel, Florent Schmitt, Maurice Delage, Erik Satie, Giacomo Puccini en Manuel de Falla, de actrice Sarah Bernhardt en de auteurs Marcel Proust, Paul Morand, St. John Perse en Paul Claudel. Stravinsky haalde zijn gezin in Ustilug in Rusland op en nadat zijn vrouw de laatste voorstelling van De Vuurvogel had bijgewoond verbleef de familie Stravinsky in La Baule in Bretagne. Hier schreef Stravinsky "Un Grand Sommeil" en "La Lune blanche". Omdat Katerina zwanger was werd besloten niet naar Rusland terug te keren, maar in Zwitserland de geboorte af te wachten. Diaghilev had tijdens het balletseizoen om een tweede ballet gevraagd. StravinsIcy vertelde hem over een nieuw werk dat hij in gedachten had en dat gebaseerd zou zijn op een heidens ritueel. Maar bij Diaghilevs bezoek aan

    15

    Igor Stravinsky Oranienbaum 18 juni 1882 — 1971, 6 april te New York.

    Dit jaar is het 125 jaar geleden dat Igor Stravinsky in Oranienbaum bij St.-Petersburg is geboren. WIKIPEDIA geeft een

    uitvoerige levensbeschrijving van Stravinsky die wij hieronder enigszins bekort en aangevuld met onze gegevens over de activiteiten van Willem Mengelberg met betrekking tot Stravinsky laten volgen:

    Een zeer belangrijke impuls voor Stravinsky was de ontmoeting met Sergej Diaghilev, de artistiek leider van de Ballets russes, die in 1909 een uitvoering van de "Scherzo fantastique" en "Feu d'Artifice" bijwoonde. Diaghilev nodigde Stravinsky uit om voor "Les Sylphides", een ballet op muziek van Chopin, de orkestraties voor de "Nocturne" en de "Valse brilliante" voor zijn rekening te nemen. Daarnaast vroeg Diaghilev om een orkestratie van Griegs "Kobold" voor het ballet Le Festin. De opdrachten van Diaghilev zouden voor Stravinslcy definitief de doorbraak betekenen. Voor het seizoen van 1910 wilde hij muziek voor een ballet gebaseerd op het Russische sprookje De Vuurvogel. De als eerst benaderde componist Anatoli Liadov weigerde door de weinige tijd die hem geboden werd; Diaghilev gaf de opdracht daarop aan Stravinslcy.

    "Igor Fjodorovitsj Stravinsky was een van de belangrijkste componisten en dirigenten van de 20e eeuw. De van geboorte Russische componist verwierf in 1934 de Franse nationaliteit en werd, nadat hij zich eind jaren dertig van de 20e eeuw in de Verenigde Staten vestigde, in 1945 tot Amerikaan genaturaliseerd. Vanaf zijn negende kreeg Stravinsky pianolessen van o.a. LeokadiYa Kashperova, een leerlinge van Anton Rubinstein,. Ondanks zijn aanleg voor muziek wilden zijn ouders niet dat hij een muzikale carrière zou volgen en stonden zij er op dat hij naar de Universiteit van St. Petersburg zou gaan. Daar begon hij, weinig enthousiast, aan de studie strafrecht en rechtsfilosofie. Als rechtenstudent maakte hij in 1902 kennis met de vader van zijn studiegenoot Vladimir, de componist Nikolai Rimslcy-Korsakov. Rimslcy-Korsakov was niet onder de indruk van Stravinsicy's eerste compositiepogingen. Hij adviseerde hem niet naar het conservatorium te gaan, maar zijn lessen harmonie en contrapunt te vervolgen en zijn werk kritisch te laten beoordelen tijdens privélessen. Rimsky-Korsakov was bereid hem met raad bij te staan. Stravinsicy liet hem in 1903 zijn "Pianosonate" in fis zien en horen, en vanaf die tijd begonnen de geregelde lessen van Rimsky-Korsakov. Uit de leerperiode bij Rimsky Korsakov dateren in 1905 de "Symfonie" in Es, "Faune et Bergère" (1906), de "Pastorale" (1907), "Scherzo fantastique" (1907) en de schetsen voor "Le Rossignol (1908). "Feu d'artifice" (1908), dat hij ter gelegenheid van het huwelijk van Rimsky- Korsakovs dochter toestuurde kwam te laat: de componist was kort ervoor overleden. De band met Rimslcy-Korsakov was sterk en diens dood greep Stravinsky aan; "Chant Funèbre", dat Stravinsky ter nagedachtenis aan Rimsky- Korsakov componeerde ging tijdens de Russische revolutie verloren. In 1905 had hij zijn rechtenstudie voltooid en een jaar later trouwde hij met zijn nicht Katerina Nossenko. Zij was al op zijn 10e jaar in zijn leven gekomen "als een lang gewenste zus. We waren elkaar, tot haar dood, buitengewoon na, meer na dan geliefden soms zijn".

    Igor en Catherine Stravinsky in 1907

  • 16

    Stravinsky in Lausanne bleek deze begonnen te zijn aan een geheel andere compositie, een voor piano en orkest. Diaghilev wilde dit werk echter toch als vervanger van het stuk over het heidens ritueel als ballet gebruiken: op 13 juni 1911 ging "Petrouchka" in het Theatre du Chatelet in première. Omdat het balletseizoen dat jaar kort was en de Ballets russes tijdens hun optreden in Londen zijn werken toch niet zouden uitvoeren, keerde Stravinsky terug naar zijn huis in Ustilug in Rusland, van plan om zijn werk over het heidens ritueel te componeren. In Ustilug kreeg dit werk, "Le Sacre du Printemps", zijn vorm. Tussendoor componeerde hij ook nog "Deux poésies de Konstantin Balmont" en "Zvezdoliki" voor mannenkoor en orkest Allerlei problemen verhinderden de première van de Sacre, die werd uitgesteld tot 1913. Het gaf Stravinsky meer tijd voor de orkestratie en in 1912 vestigde hij zich met zijn familie weer in Zwitserland, in Clarens aan het Meer van Genève.

    Tijdens een bezoek aan Berlijn voor een voorstelling van "Petrouchka" ontmoette hij een aantal malen Arnold Schonberg en zag hij bovendien een uitvoering van diens Pierrot Lunaire, een werk waarvan hij in eerste instantie niet onder de indruk was maar waarvan hij het grote belang veel later inzag. Ook ontmoette hij daar de Schonberg-leerlingen Alban Berg en Anton Webern, een gebeurtenis die hij zich later niet kon of — veelbetekenend? — wilde herinneren. "Mijn Eerste en Laatste Avondmaal met de hypostatische drieëenheid van de twintigste-eeuwse muziek" (Dialogues), zoals hij spottend verwoordde. Het is nooit tot een vriendschap gekomen tussen de twee componisten-giganten van de 20e eeuw, hoewel ze later zelfs beiden in Los Angeles woonden. Het dédain was wederzijds: de een deed de ander af als één van die componisten die niet voor nu schrijven, maar angstvallig proberen de muziek van de toekomst te ontdekken (Stravinsky over Schonberg) en de ander de een als "Moderrisky" (Schonberg over Stravinsky).

    • Aenold Sehonberg Anton Webem

    Terwijl de repetities voor de Sacre in volle gang waren, voltooide hij terug in Clarens de orkestratie ervan; het werk was op 8 maart 1913 af. Op het verzoek van Diaghilev om Modest Moessorgsld's Chovansjtsjina voor uitvoering geschikt te maken stelde Stravinsky voor ook Ravel hier voor in te schakelen. Tijdens Ravels verblijf in Clarens liet Stravinksy hem zijn "Trois Poésies de la Lyrique Japonaise" zien en Ravel componeerde er en speelde voor Stravinsky de eerste twee van zijn "Trois Poèmes de Mallarmé". De "Sacre du Printemps" ging op 29 mei 1913 in het Theatre des Champs-Elysées in Parijs in première. Hoewel de première tumultueus verliep en het lawaai de muziek schijnt te hebben overstemd — opmerkelijk bij een toch

    allesbehalve rustig werk - , was de derde uitvoering van de Sacre al een succesvolle. Een jaar later werd de naam van de componist in Parijs na een uitvoering al vol bewondering gescandeerd. De Sacre is altijd een populair werk gebleven dat het goed 'deed' bij het publiek. Geen enkel van Stravinsicy's werken heeft een vergelijkbare populariteit als de Sacre. Kort na de pre-mière kreeg Stravinsky tyfeuze koorts en hij was noodgedwongen zes weken aan bed gekluisterd. Na het herstel keerde hij vanuit Frankrijk terug naar Ustilug waar hij, zich nog niet sterk genoeg voelend voor een groot werk, begon aan het componeren van "Trois petites chansons — Souvenir de mon enfance". Eerder dat jaar had hij het verzoek van een Moskous theater ontvangen om zijn opera "De Nachtegaal" gereed te maken voor opvoering. Stravinsky had slechts de eerste acte voltooid in 1909 en sindsdien niet meer naar het werk omgekeken, maar zijn voorstel om die akte als een zelfstandig stuk op te voeren werd door de opdrachtgevers afgewezen. Stravinsky ging in Clarens in Zwitserland aan het werk. Het Moskouse theater ging echter failliet en Diaghilev stelde toen voor het werk door de 'Ballets russes' te laten uitvoeren. Het verschil tussen acte 1 en de rest bleek zo groot dat men Stravinsky voorstelde de eerste acte te herbewerken. Dit weigerde hij. Het werk ging op 26 mei 1914 in Parijs in première. Terug in Zwitserland componeerde Stravinsky de "Trois Pièces" voor strijkkwartet en "Pribaoutki", een viertal liederen voor mannenstem en acht instrumenten.

    De Zwitserse periode. Stravinsky keer- de bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog niet vanuit Zwitserland naar Rusland terug. Hij wijdde zich aan de bestudering van de verschillende verzamelingen Russische volkspoëzie en volksverhalen die hij had verzameld en die hij zou gebruiken bij een aantal nieuwe werken. De winter van 1914-1915 werd in Chateau d'Oex 'boven' Montreux doorgebracht, vooral ten behoeve van het herstel van zijn vrouw die tbc had en die bovendien was bevallen van de tweede dochter. Naast het componeren van een klein werk voor piano, de "Trois pièces faciles", maakte Stravinsky er een aanvang met het componeren van "Les Noces". Bovendien schreef hij een duet van een kat en een geit die hij later in Renard zou opnemen. Op uitnodiging van de Prins Edmond de Polignac begon Stravinsky in 1916, in zijn nieuwe woonplaats Morges, net voorbij Lausanne richting Genève, aan de compositie van "Renard", een burlesque over dieren. Het oorspron-kelijk in het Russisch geschreven verhaal werd door de Zwitserse auteur Charles-Ferdinand Ramuz in samen-werking met Stravinsky in het Frans vertaald.

    Charles Ferdinand Ramuz

  • 17

    Het werk werd onderbroken voor een bezoek aan Madrid om de voorstellingen van Diaghilevs 'Ballets russes' bij te wonen. Indrukken daar opgedaan (mechanische piano's, Spaanse zang en dans, gitaarspel) werden bij terugkeer vertaald in een aantal composities: "Espafiola" uit de "Cinq pièces faciles" (1916/1917) voor piano en de "Étude" (Madrid 1917) voor pianola; uit de "Marche Royale" uit "L'Histoire du Soldat" (1918) verwerkte hij een pasadoble die hij gehoord had in Sevilla. "Renard" werd afgerond en ging in 1922 in Parijs in première. Op Diaglailevs voorstel om "Le Rossignol" in balletvorm te brengen, kwam Stravinsky met het idee om het werk in zijn geheel om te vormen tot een symfonisch gedicht dat voor balletdoeleinden kon worden gebruikt. Diaghilev stemde in en Stravinsky bewerkte delen van de opera tot "Le Chant du Rossignol — poème symphonique" (1917). Stravinsky voegde zich bij Diaghilev in Rome om tijdens een serie voorstellingen zijn "L'Oiseau de Feu" en "Feu d'Artifice" te dirigeren. De Russische revolutie had juist plaatsgevonden en nog vol van hoop van de veranderingen die hiermee zouden kunnen komen vond men het niet gepast om het galaconcert met het gebruikelijke tsaristische volkslied te beginnen; Stravinsky bewerkte het Lied van de "Wolgaslepers" (1917). Picasso, die Stravinsky in Rome voor het eerst ontmoette, versierde het manuscript en hij maakte er ook het eerste van de drie portretten die hij van Stravinsky zou maken.

    Naast voortzetting van het werk aan "Les Noces" na terugkeer uit Rome werd er ook een 'souvenir' aan de "Cinq pièces faciles" toegevoegd, de "Napolitana". "Les Noces" werd in het voorjaar 1917 afgerond, de instrumentatie pas in 1923 en de première vond plaats in Parijs in hetzelfde jaar. De dood van zijn geliefde kindermeisje en de dood van zijn broer Giny aan het front drukten een zwarte stempel op 1917, met daarnaast het probleem van een toenemend tekort aan geld. Aangezien de VS en Rusland de Conventie van Bern van 1886 niet hadden getekend en hij nog steeds Russisch burger was liep hij inkomsten mis van de

    uitvoeringen van zijn werken in de VS. Het inschakelen van een Amerikaanse redacteur voor zijn gepubliceerde muziek in de jaren twintig en het aannemen van de Franse nationaliteit in 1934 waren later middelen om althans iets aan zijn financiële situatie te doen.

    Eind 1917 waren de "Cinq pièces faciles" voltooid, twee delen van de "Trois histoires pour enfants", de Vier Russische boeren-liederen "Podbljoednja" en de Etude voor pianola voltooid. De oorlog maakte het in 1918 moeilijk om uitvoeringen, zeker op grote schaal, te geven. In samenwerking met Ansermet en Ramuz ontstond het idee voor een stuk 'om te lezen, te spelen en te dansen', "L'Histoire du soldat". Ansennet had voor Stravinsky uit Amerika een bundel ragtimes in de vorm van piano-uittreksels en instrumentale partituren meegenomen. Stravinsky zou de rhyttnische stijl verwerken in de ragtime in "L'Histoire du soldat". Het stuk ging in Lausanne met succes in première. Het toonde aan dat hij in staat was het Russische element in zijn muziek achter zich te laten en een meer eclectisch internationaal idioom te omvatten. Na de Geschiedenis van de Soldaat (waarvoor Nijhoff de Nederlandse vertaling maakte) verwerkte Stravinsky in nog een werk ragtimeritmiek, de "Ragtime voor elf instrumenten". Volgens Stravinsky is zijn ragtime een concertportret, een verwerking zoals een foto — op de manier zoals Chopins Valses geen walsen zijn om te dansen, maar portretten van walsen, net zoals zijn "Piano-Rag-Music" (1919) en de "Trois pièces" voor klarinetsolo (1919) geen improvisaties zijn, maar portretten ervan. Begin 1919 stelde Stravinsky een orkestsuite samen uit "L'Oiseau de Feu" en schreef hij een groep van vier liederen uit materiaal uit zijn Russische periode, "Quatre chants russes" (1919) voor zangstem en piano. Tijdens een ontmoeting tussen Stravinsky en Diaghilev in Parijs wist Diaghilev Stravinsky over te halen om een nieuw werk te baseren op composities van Pergo-lesi; Picasso zou de decor-en kostuumontwerpen maken. Inmiddels is vast komen te staan dat enkele composities die Stravinsky bewerkte voor "Pulcinella" (1920) niet van Pergolesi zijn maar van tijdgenoten van hem, onder wie de Nederlandse Unico Wilhelm van Wassenaer. Diaghilev was allesbehalve tevreden met het resultaat: geschokt door de Picasso-ontwerpen, teleurgesteld in de muziek. In zijn gesprekken met Robert Craft zei Stravinsky erover dat Diaghilev een strakke, gemaniereerde orkestratie van iets zoetigs had verwacht, en dat hij de satirische toon niet kon waarderen. De première van het werk in Parijs in 1920 was echter een groot succes, evenals de uitvoering in het Royal Opera House Covent Garden in Londen een maand later. Stravinsky woonde die laatste uitvoeringen niet bij: nu de oorlog voorbij was wilde hij zijn vertrek uit Zwitserland regelen en in één van de belangrijke musicale centra van Europa gaan wonen.

    De Franse periode. Het verblijf in Frankrijk begon in 1920 met een vakantie in Carantec in Bretagne. Daar zette Stravinsky zich aan de compositie van een strijkkwartet, het "Concertino"

  • 18

    voor strijkkwartet (1920) en een koraal voor piano voor "La Revue Musicale". Dit laatste werk werd later bewerkt en geïntegreerd in de "Symphonies d'instruments á vent á la mémoire de Claude Debussy"

    Claude Debussy

    Stravinsky had grote sympathie voor zijn oudere collega, een sympathie die wederzijds leek te zijn. Debussy had in 1915 het derde deel van zijn werk voor twee piano's "En blanc et noir" aan hem opgedragen. Brieven aan vrienden die na Debussy's dood werden gepubliceerd lieten echter een zeer kritische houding zien ten opzichte van Stravinsky's werk. Het zou tot 1934 duren (na zijn naturalisatie tot Frans staatsburger) dat de Stravinsky's zich permanent zouden vestigen in Parijs. De eerste tien jaar in Frankrijk woonde de familie in Anglet bij Biarritz, Nice en Voreppe bij Grenoble. Vóór het verblijf in Anglet verbleven de Stravinsky's gedurende de herfst en de winter van 1920 in het huis van Gabrielle Coco Chanel bij Parijs en daar werd het werk aan het "Concertino" en de "Symphonies" voortgezet. Stravinsky componeerde er ook "Les cinq doigts", een achttal makkelijke pianostukken. Koussevitzlcy voerde, in aanwezigheid van Stravinsky, de "Symphonies" voor het eerst uit in Londen in 1921. Terug in Anglet maakte Stravinsky eind zomer 1921 de virtuoze pianotranscriptie van drie delen uit "Petroesjka", de "Trois mouvements de Pétrouchka". Na verhuizing naar Biarritz werd een begin gemaakt met een nieuw operaproject, resultaat van zowel Diaghilevs als Stravinsky's bewondering voor Poesjkin. Boris Kochno, dichter, danser en ge-liefde van Diaghilev, schreef, op basis van Poesjlcins "Het huisje in Kolomna", het libretto voor "Mavra", een opera buffa in één akte. Hoewel de eerste uit-voering met grote zorg was omkleed, bleef een positieve reactie van het publiek uit. Geplakt tussen "Petroesjka" en de "Sacre" viel het intiemere kamerstuk weg; maar vooral was het publiek gedesillusioneerd omdat het niet een voortzetting kreeg van wat het van Stravinsky kende. Het publiek was gewend geraakt om Stravinsky als een revolutionair te beschouwen van wie men niet minder dan weer een werk verwachtte dat 'sensationeel' was, zou Theodore, Stravinsky's oudste zoon, later naar aanleiding van deze première zeggen. In Biarritz begon Stravinsky aan

    een instrumentale sonate die het "Octet voor acht blazers" zou worden, die mei 1923 werd voltooid en eind dat jaar in première ging. In 1923 ging ook "Les Noces" met succes in première met Marcelle Meyer, Georges Auric, Francis Poulenc en Vittorio Rieti als pianisten in het orkest. Het "Octet" werd voor het eerst in oktober 1923 uitgevoerd tijdens een van de Koussevitzlcy concerten in Parijs en het was de eerste keer dat Stravinsky zelf een werk ten doop hield. Het "Octet" bestaat uit drie delen: Sinfonia, Tema con Variazioni en Finale. Koussevitzlcy was zo tevreden met het succes van het Octet dat hij Stravinsky om een nieuw werk vroeg. Stravinsky's voorstel om een pianoconcert te schrijven deed Koussevitzlcy op zijn beurt voorstellen dat de componist het dan zelf het best kon uitvoeren. Het "Concert voor piano en blaas-instrumenten" dat Stravinsky schreef werd eerst in een privéconcert uitgevoerd. Na de première in Parijs ging Stravinsky op toernee als solist in zijn eigen concert, beginnend in januari 1924 in Antwerpen en Brussel. Een tournee in de VS volgde en er zagen twee nieuwe composities, de "Sonate" en de "Serenade" in A voor piano het licht, waarbij de laatste zo was gecomponeerd dat elk van de vier delen op een kant van een 78-toeren plaat paste. In het najaar van 1925 nam Stravinsky het besluit een opera-oratorium te componeren naar Sophocles en op een Latijnse tekst. Jean Cocteau zou het libretto schrijven met een vertaling in het Latijn van Jean Daniélou. Stravinsky ging intussen weer op tournee, wat hem in 1926 o.a. naar Rotterdam, Amsterdam en Haarlem bracht. Een tussenstop in Padua, waar een processie werd gehouden, inspireerde hem tot zijn eerst religieuze werk, het "Pater Noster". De rest van het jaar en begin 1927 werd gewerkt aan zijn nieuwe opera-oratorium "Oedipus Rex". De ontvangst bij publiek en critici was koel. En weer waren er de vergelijkingen, tot ergernis van Stravinsky, met de muziek van de vroegere balletten. Hetzelfde jaar kreeg Stravinsky van een rijke Amerikaanse mecenas, Mrs. Elizabeth Sprague Coolidge, de opdracht voor een ballet met een lengte van ongeveer dertig minuten, bestemd voor uitvoering in de Library of Congress in 1928. De opdracht gaf hem de kans om zijn voornemen uit te voeren om een ballet te componeren gebaseerd op episodes uit de Griekse mythologie. Als thema koos hij Apollo, leider van de muzen. Het ballet zou een strak klassiek karakter krijgen, met een instrumentatie van uitsluitend strijkers. In de zomer van 1927 schreef Stravinsky in Echarvines aan het Meer van Annecy aan zijn ballet "Apollo". Apollo ging in april 1928 in première. Terwijl hij werkte aan dit ballet ontving Stravinsky een andere opdracht. Ida Rubinstein wilde eveneens een ballet voor haar nieuwe balletgezelschap. Diaghilev had echter de eerste rechten op uitvoering van Apollo. Na de première van Apollo ging Stravinsky voor Rubinstein in Echarvines aan het werk aan wat "Le Baiser de la Fée" zou worden en dat eind november 1928 voor het eerst in Parijs werd uitgevoerd. Hetzelfde jaar bracht bovendien het begin aan een nieuwe compositie voor piano en orkest, het "Capriccio", dat hij speciaal componeerde voor het

  • 19

    nieuwe orkest van Ansermet, het Orchestre Sympho-nique de Paris, en waarin hij zelf de solist zou zijn.

    Tijdens zijn werk aan "Le Baiser de la Fée" bereikte Stravinsky het bericht van Diaghilevs dood. Het raakte hem diep, ondanks dat de twee kunstenaars uit elkaar gegroeid waren. Bij een hele reeks grote werken was er de betrokkenheid van Diaghilev geweest en die werken waren bovendien alle in Frankrijk in première gegaan. Het enige werk dat voor Stravinsky's verdere verblijf na Diaghilevs dood nog in Frankrijk in première ging was "Persephone" een tweede ballet waarvoor Ida Rubinstein de opdracht had gegeven.

    Igor Stravinsky in 1930

    Stravinsky's werk kreeg steeds vaker een kritisch onthaal in Frankrijk; de belangstelling voor zijn werk in de VS daarentegen nam juist toe. Uit de VS kreeg Stravinsky de opdracht voor een symfonisch werk ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Boston Symphony Orchestra. Stravinsky onderbrak het werk aan zijn compositie, de "Psalmensymfonie", telkens voor concert tournees waarbij hij of solist of dirigent was. Na deze symfonie resulteerde een ontmoeting tussen Stravinsky en de violist Samuel Dushkin in het componeren van een vioolconcert. De samenwerking tussen de componist en de violist bleek succesvol; ook het werk bleek, ondanks de niet altijd even positieve kritieken, een succes wat betreft concertuitvoeringen. Stravinsky en Dushkin voerden het "Concert voor viool en orkest" in heel Europa uit. Stravinsky realiseerde zich tijdens de tournee dat een succesvolle uitvoering sterk afhankelijk is van de kwaliteit van het orkest. Hij besloot een recital tournee met Dushkin te ondernemen met een repertoire voor viool en piano. Hierdoor konden ze plaatsen bezoeken die niet gezegend waren met een kwalitatief goed orkest. Voor dit doel werd het "Duo Concertant" gecomponeerd. Het programma werd uitgebreid met arrangementen: een Suite "Italienne" op basis van "Pulcinella" en een "Divertimento" gebaseerd op "Le Baiser de la Fée". Een reeks kortere transcripties zorgde voor verdere aanvulling: een versie van de "Pastorale", twee stukken (Scherzo en Wiegenlied) uit "L'Oiseau de Feu", de Russische dans uit "Petroesjka" en twee delen — de

    "Chinese Mars" en het "Lied van de Nachtegaal - uit "Le Rossignol". Later werd nog een transcriptie uit "Mavra" toegevoegd. Van mei 1933 tot januari 1934 werd Stravinsky in beslag genomen door het werk aan de opdracht van Ida Rubinstein, het melodrama "Perséphone", op een tekst van André Gide. Vijf jaar voor zijn vertrek naar de VS werd Stravinsky op 10 juni 1934 Frans staatsburger. In 1935 bezocht hij voor een tweede maal de VS, samen met Dushkin, voor het uitvoeren van zijn eigen werken. Met zijn zoon Soulima trad hij eveneens op, met zijn zoon als solist in zowel het "Capriccio" en het "Pianoconcert" als met hem samen in het speciaal voor hun tournee gecomponeerde "Concert voor twee piano's". Stravinsky bezocht de VS voor een derde maal waarbij zijn nieuwe ballet "Jeu de Cartes" werd uitgevoerd, een opdrachtwerk van het American Ballet. Tijdens dit bezoek kreeg hij de opdracht van het echtpaar Woods Bliss voor het schrijven van een concerto grosso, het "Concert Dumbarton Oaks", later gevolgd door ook een opdracht voor een symfonie. Maar ook werd tijdens dit bezoek bij hem tbc geconstateerd. Stravinsky's vrouw Catherine en zijn twee dochters waren al opgenomen in het sanatorium van Sancellemoz. Nadia Boulanger dirigeerde de eerste uitvoering van "Dumbarton Oaks", omdat Stravinky zelf te ziek was om dat te doen. In 1938 overleed Stravinsky's dochter Ludmila. Stravinsky begon aan het tweede opdrachtwerk van het echtpaar Woods Bliss, de "Symfonie in C". In 1939 stierf zijn vrouw; na haar dood bracht Stravinsky zelf vijf maanden door in het sanatorium in Sancellemoz. De dood van zijn vrouw en dochter, het Nazi-geweld — ook Stravinsky's werk was tot Entartete Musik verklaard - , de oorlog die was uitgebroken en daartegenover de belangstelling in de VS voor Stravinsky's werk zullen een vertrek in september 1939 naar New York er niet moeilijker op hebben gemaakt.

    De Amerikaanse periode. Kort na aankomst in Amerika in september 1939 gaf Stravinky aan de Harvard, in het Frans, de lezingen waar hij tijdens zijn laatste verblijf in de VS toe was uitge-nodigd. De lezingen, over componeren, stijl en Russische muziek, werden later gebundeld onder de titel Poétique Musicale. In januari 1940 arriveerde Vera de Bosset vanuit Genua in New York. Stravinsky had sinds 1921 een verhouding met haar, een situatie die Stravinsky's vrouw Catherine als een fait accompli had aanvaard. In maart 1940 huwde Stravinsky met Vera de Bosset, met wie hij tot zijn dood getrouwd bleef. Het echtpaar vestigde zich in Los Angeles en vroeg in augustus 1940 de Amerikaanse nationaliteit aan. De eerste muzikale activiteit was het afronden van de "Symfonie in C", die in 1940 in Chicago in première ging. Voor het Ballet Theatre in New York maakte Stravinsky een orkestbewerking van de pas de deux van de "Blauwe Vogel" en "Prinses Florine" uit Pjotr Iljitsj Tsjaikovski's ballet de Schone Slaapster. Kort erop kreeg hij van het Werner Janssen Orchestra uit Los Angeles de opdracht voor een orkestwerk.

  • 20

    Stravinsky maakte er een ballet zonder thema van met de titel "Danses Concertantes" (1941/42).

    Los Angeles betekende ook de zeer directe nabijheid van Hollywood. Na het afslaan van het aanbod om filmmuziek te componeren of gedwongen te worden er in deel te nemen (Walt Disney's Fantasia) schreef hij toch muziek voor de film, filmprojecten die weliswaar niet werden uitgewerkt maar wel uiteindelijk muziek opleverden: "Four Norwegian Moods" (1943)) en "Scherzo á la Russe" (1944). Andere filmprojecten liepen eveneens op niets uit, maar dat met Orson Welles leverde wel het middendeel van "Ode" (1943) en dat met Franz Werfel het tweede deel van de "Symfonie in drie delen" (1942/45). Maar ook op het vlak van ander amusement leverde Stravinsky een muzikaal aandeel: in 1942 componeerde hij voor het circus van het Ringling Brothers and Bamum and Bailey Circus de "Circus Polka" (1942) voor een groep jonge olifanten. Twee jaar later vroeg de muziekuitgever Natharfiel Shillcret een aantal compo-nisten ieder een deel te schrijven voor een werk gebaseerd op het Boek Genesis. Stravinsky leverde zijn aandeel, naast Schonberg, Darius Milhaud en Castelnuovo-Tedesco, in de vorm van "Babel" (1944). Weer volgde een compositie voor het ballet: de "Scènes de Ballet" uit 1944. Onder de indruk van het spel van Woody Herman schreef Stravinsky voor diens jazzband het "Ebony Concerto" (1945). Eind 1945 kreeg Stravinsky de Amerikaanse nationaliteit.

    De afsluiting van de neoclassicis- tische periode. In 1945 ontmoette Stravinsky Ralph Hawkes van de Britse muziekuitgeverij Boosey and Hawkes. Stravinsky kwam met Boosey and Hawkes overeen dat zij niet alleen alle nieuwe werken van Stravinsky zouden gaan publiceren, maar ook alle werken zouden gaan uitbrengen die eerder door Editions Russes de Musique — d.w.z. van "Petroesjka" tot "Perséphone" - waren gepubliceerd. Deze overeenkomst gaf Stravinsky de mogelijkheid om een fors aantal van zijn eerdere werken te herzien en te bewerken en daarmee weer het auteursrecht onder zijn hoede te brengen. "Petroesjka" werd bewerkt voor kleiner orkest en de "Symphonie d'instruments á vent" kreeg een ingrijpende wijziging door een andere instrumentatie. Verder werden "Apollo", "Oedipus Rex", de "Pulcinella suite", het "Divertimento", het "Capriccio", "Perséphone", het "Concert voor twee piano's", "The Fairy's Kiss", het "Octet" en "Le Rossignol" bewerkt; een zelfde behandeling ondergingen twee werken die van een andere uitgever waren: het strijkkwartet "Concertino" werd bewerkt voor een kamermuziekensemble van 12 intrumenten en het a capella werk "Russische Boerenliederen" kreeg een instrumentale begeleiding. De "Balmont-liederen" en vier van zijn liederen uit zijn Russische periode kregen een begeleiding voor kamerensemble, de "Cing doigts" voor piano kreeg een transcriptie voor vijftien instrumenten onder de titel "Eight Intrumental Miniatures".

    Stravinsky's eerste nieuwe werk in de VS was het "Concert in D" voor strijkorkest, in opdracht van Paul Sacher, dat in Bazel in 1947 zijn eerste uitvoering kreeg — en daar zijn bijnaam ook aan ontleent, het "Bazel Concert". Qua muzikaal idioom lag het werk dicht bij 'Dumbarton Oalcs". Dat idioom veranderde ingrijpend met een nieuw werk. In opdracht van Lincoln Kirstein van de Ballet Society schreef Stravinsky in 1947 in nauwe samenwerking met George Balanchine het ballet "Orpheus". Zijn studie van o.a. het werk van 17e-eeuwse componisten als Claudio Monteverdi had een grote invloed op dit werk met een nadrukkelijkere polyfonie en contrapunt. In zijn volgende voltooide compositie, "De Mis" (1944- 1947), werd dit nog verder doorgevoerd. Stravinsky's financieel zekere situatie door het contract met zijn nieuwe uitgever gaf hem het gevoel dat hij een langere periode kon uittrekken — uiteindelijk 3 jaar — voor het componeren van een avondvullende opera, zijn eerste werk in het Engels en bovendien zijn eerste avondvullende podiumwerk. Het idee voor het onderwerp voor zijn opera had hij in 1947 al tijdens een bezoek aan het Chicago Art Institute opgedaan: een opera gebaseerd op de gravurenreeks The Rake's Progress van de 18e eeuwse schilder en graveur William Hogarth. Stravinsky's buurman en vriend Aldous Huxley adviseerde hem de dichter W.H.Auden te kiezen als librettist.

    Winston Auden (rechts) met Christopher Isherwood

    Bij een eerste ontmoeting tussen beide mannen 'klikte' het direct. Auden riep de hulp in van zijn vriend Chester Kallman en maart 1948 werd het complete libretto aan Stravinsky geleverd. Stravinsky werkte ongeveer een jaar per akte aan de opera en toen hij de drie akten in 1951 af had voegde hij er nog een vaudeville kwintet aan toe. De partituur was april 1951 gereed. Het nieuws dat Stravinsky een grote opera schreef deed operahuizen als het Metropolitan Opera House en het Royal Opera House Covent Garden hun best doen om het werk als eerste uitgevoerd te krijgen. "The Rake's Progress" was echter kleinschalig, in de vorm van en gebaseerd op de Lorenzo da Ponte opera's van Mozart, en meer geschikt voor een klein theater. Als onderdeel van het 14e Internationale Festival van Comtemporaine Muziek in Venetië ging het werk op 11 september 1951 in première in het Teatro la Fenice in Venetië, o.l.v. de componist en met Elisabeth

  • 21

    Schwarzkopf in de rol van Anne Truelove. Met de "Rake's Progress" sloot Stravinsky min of meer zijn neo-classicistische periode af die begonnen was met het Octet. In 1947 ontmoette Stravinsky Robert Craft. Deze zou niet alleen zijn assistent en huisvriend worden, maar Craft liet hem ook intensiever kennismaken met het werk van Anton Webern en met seriële muziek in het algemeen.

    Stravinsky de serialist. De verhalen over Robert Crafts invloed op Stravinsky's creatieve proces zijn talrijk en niet alle even positief. Zelf zei Craft over zijn rol in "Influence or Assistance": 'Zonder mij was Stravinsky niet de kant opgegaan na de "Rake's Progress" die hij is opgegaan. Die muziekliefhebbers die liever een andere opera hadden gehad (...), meer pas de dewc, en nog eens een aantal concerten zullen het idee hebben dat ze beduveld zijn; anderen, bewonderaars van "Abraham and Isaac", van de "Variaties" en "Requiem Canticles", zullen me danken.' Stravinsky schreef er zelf over in een brief aan de muziekredacteur van de Los Angeles Times in 1970: 'Iedereen die mijn "Agon", mijn "Variaties", mijn Requiem "Canticles" bewondert, is enige dankbaarheid verschuldigd aan de man die mijn creatieve leven deze laatste jaren heeft gesteund'.

    In de jaren tussen 1952, dus na de "Rake's Progress", en 1957 verdiepte Stravinsky zich intensief in het werk van Anton Webern. De composities volgend op "Rake's Progress" vertonen de eerste interesses bij Stravinsky in seriële technieken. De "Cantata" uit 1951-1952, een werk waaraan hij al begonnen was voor de première van de "Rake's Progress", is een streng contrapunctisch werk, maar procedés uit de twaalftoonstechniek worden er al in toegepast. Ook in het "Septet" uit 1952-1953 is er een verbreding naar tonenreeksen, evenals in de "Three Songs from William Shakespeare" uit 1954. Het succes van "Rake's Progress" deed de Boston University, verantwoordelijk voor de eerste Amerikaanse productie van het werk, besluiten Stravinsky in 1953 de opdracht te geven voor een nieuwe opera. Dylan Thomas zou het libretto schrijven voor de opera. Voor het echter zo ver kwam overleed de dichter en de diep geroerde Stravinsky schreef in 1954 een tombeau voor hem, de elegie "In Memoriam Dylan Thomas".

    Tijdens een bezoek aan Venetië in 1954 besprak Stra-vinsky de mogelijkheid om een werk te componeren voor het Internationale Festival van Contemporaine Muziek in Venetië. Het resultaat was "Canticum Sacrum ad Honorem Sancti Marci Nominis", een cantate opgedragen aan de stad Venetië en ter ere van zijn beschermheilige. Omdat het werk slechts 17 minuten duurt besloot Stravinsky een arrangement te maken voor dezelfde bezetting als de "Canticum Sacrum" van Bachs kerstkoraal "Einige canonische Veranderungen liber das Weihnachtslied: Vom Him-mel hoch da komm ich her". Deze "Chorale Varia-tions" gingen in 1956 samen met de "Canticum Sacrum" in Venetië in première. Het werk aan "Agon",

    een opdrachtwerk voor het New York City Ballet waar-aan Stravinsky in 1953 was begonnen, werd na de onderbreking voor "In Memoriam Dylan Thomas" en de "Canticum Sacrum" voortgezet. De eerste concert-uitvoering onder Robert Craft vond op 17 juni 1957 plaats ter gelegenheid van Stravinsky's 75e verjaardag, de eerste balletuitvoering ervan een half jaar later. Net als de "Canticum Sacrum" is "Agon" een synthese van tonale en seriële procedés. In 1957 vonden veel speci-ale concerten plaat