merken? stop er gerust mee. · 2019. 1. 14. · masterscriptie in het kader van de eurib-opleiding...
TRANSCRIPT
i
Merken? Stop er gerust mee.
Masterscriptie over klantbehoud bij merkrationalisatie
Rob Revet
i
Merken? Stop er gerust mee.
Masterscriptie over klantbehoud bij
merkrationalisatie.
ii
Dit werk is gelicenseerd onder een Creative Commons Naamsvermelding-
NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken 3.0 Nederland licentie
De gebruiker mag:
Het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven
Onder de volgende voorwaarden:
Naamsvermelding — De gebruiker dient bij het werk de door de maker of de
licentiegever aangegeven naam te vermelden (maar niet zodanig dat de indruk gewekt
wordt dat zij daarmee instemmen met uw werk of uw gebruik van het werk).
Niet-commercieel — De gebruiker mag het werk niet voor commerciële doeleinden
gebruiken.
Geen Afgeleide werken — De gebruiker mag het werk niet bewerken.
Zie verder: http://creativecommons.org/licenses/by-nc-nd/3.0/nl/
iii
Merken? Stop er gerust mee.
Masterscriptie over klantbehoud bij
merkrationalisatie.
Masterscriptie in het kader van de EURIB-opleiding tot
Master of Brand Management
Begeleiders:
Dr. Rik Riezebos
Drs. Leo van der Blom
Rob Revet
iv
“Smart companies rationalize brand portfolios to maximize profits. If you do the job well, you can serve customers better at the same time.”
Nirmalya Kumar
v
Voorwoord
Marketeers worden opgeleid en getraind in het ontwikkelen en bouwen van sterke
merken. Niet in het afbreken ervan. Het heeft dan ook iets tegenstrijdigs om een
masterscriptie te schrijven over het van de markt halen van merken. Toch gebeurt
het regelmatig dat een onderneming stopt met een merk. Soms leidt dit tot ophef bij
klanten, maar soms ook helemaal niet. Binnen de onderneming zelf ligt het
beëindigen van een merk altijd bijzonder gevoelig. Een merk beëindigen doe je dus
ook niet zo maar. Dit moet een ander en groter doel dienen. Daarin schuilt ook een
andere tegenstrijdigheid van merkbeëindiging. Ondernemingen moeten soms een
merk offeren om de andere merken van de onderneming te versterken.
De tegenstrijdigheden en gevoeligheden van merkbeëindiging maken dit een
intrigerend onderwerp voor een masterscriptie. En een uitdagend onderwerp. Het
schrijven van deze masterscriptie was namelijk niet altijd eenvoudig. Vooral niet
omdat een partner, een gezin, familie, vrienden, een voltijdsbaan en het bouwen van
een eigen huis ook veel aandacht en tijd vragen. Ik wil in dit voorwoord daarom een
aantal mensen bedanken voor hun hulp en steun bij het schrijven van deze
masterscriptie.
De meeste dank ben ik verschuldigd aan Arga. Zonder haar steun, hulp, advies en
geduld had ik deze scriptie nooit kunnen schrijven.
Verder bedank ik mijn werkgever For All Finance, die het voor mij financieel en
praktisch mogelijk maakte de masterstudie Brandmanagement aan het EURIB te
volgen. In het bijzonder bedank ik hierbij Ruud en Sietze voor het meedenken en
hun praktische adviezen. Maar ik dank ook Inge, Annelies, Heidi en anderen voor
hun belangstelling tijdens het schrijven van deze scriptie.
Ook bedank ik iedereen die de vragenlijst heeft ingevuld, waarvan velen familie,
vriend, buurtgenoot, collega of ex-collega of studiegenoot zijn. Bedankt ook namens
de Voedselbank in Amsterdam Oost, waaraan ik namens jullie 32 pakken koffie heb
gedoneerd.
Ten slotte dank ik mijn begeleiders Rik en Leo voor hun opbouwende kritiek en
suggesties.
Rob Revet
Amsterdam, augustus 2012
vi
Samenvatting
Ondernemingen die een sterke merkenportfolio willen opbouwen, ontkomen er niet
aan om hun verzwakte of minder strategische merken te beëindigen. Door zwakke
merken tijdig te rationaliseren, kunnen ondernemingen namelijk meer middelen
vrijmaken voor de ontwikkeling van haar werkelijk sterke en strategisch belangrijke
merken. Ondanks dit strategische belang van merkrationalisatie, is niet bekend hoe
merkbeëindiging het beste kan worden aangepakt. Dit komt doordat tot nu weinig
wetenschappelijke aandacht is geweest voor het merkenportfoliobeleid van
ondernemingen in het algemeen, laat staan voor merkrationalisatie in het bijzonder.
Toch komt merkbeëindiging in de praktijk regelmatig voor. In Nederland is het
beëindigen van Postbank door ING daarvan een bekend en aansprekend voorbeeld.
Toen bekend werd dat Postbank zou opgaan in ING Bank, was Postbank nog een van
de sterkste merken van Nederland. Toch wist ING de klanten van de Postbank
massaal te behouden voor ING Bank. Ook andere ondernemingen kiezen er in de
praktijk meestal voor om bij merkbeëindiging een merk te vervangen door een
ander merk in de eigen merkenportfolio. Op zich is dit een logische keuze. Door de
klanten van een merk dat verdwijnt een ander merk uit de eigen merkenportfolio
aan te bieden, kunnen deze klanten voor de onderneming behouden blijven. Succes
is echter niet verzekerd. Uit casestudies blijkt namelijk dat het ondernemingen vaak
niet lukt om de klanten van een merk dat verdwijnt als klant te behouden.
In deze masterscriptie wordt daarom de vraag gesteld hoe een onderneming de
klanten van een merk dat wordt beëindigd kan behouden voor een van haar andere
merken. Om deze vraag te beantwoorden is eerst op basis literatuuronderzoek een
conceptueel model ontwikkeld. Volgens dit model hangt de reactie van klanten op
merkbeëindiging van verschillende variabelen af. Hierbij gaat het om kenmerken
van betrokken klanten zelf, om kenmerken van de beide merken en om kenmerken
van de markt of de categorie waarin deze merken actief zijn. Van deze kenmerken
zijn de consumentenkenmerken merktrouw en gepercipieerde switchkosten
opgenomen in het onderzoekmodel. Hierbij werd verondersteld dat klanten met een
hogere merktrouw eerder een vervangend merk gaan gebruiken dan minder
merktrouwe klanten. Ook klanten die hogere switchkosten naar andere merken
waarnemen zouden eerder een vervangend merk gaan gebruiken dan klanten die
lagere switchkosten verwachten.
Om deze veronderstellingen te toetsen is een experiment gedaan waarin
consumenten die koffie kopen voor thuisgebruik over drie groepen zijn verdeeld.
Een van deze groepen kreeg informatie die lage switchkosten naar andere merken
benadrukt, terwijl een andere groep informatie kreeg die hogere switchkosten
benadrukt. Een laatste groep fungeerde als controlegroep en kreeg geen
vii
aanvullende informatie over switchkosten. Vervolgens is gevraagd hoe de
deelnemers zouden reageren als het merk koffie dat zij het meest gebruiken door
een ander koffiemerk wordt vervangen.
Uit dit praktijkonderzoek blijkt inderdaad dat hogere merktrouw en hogere
switchkosten bijdragen aan het behoud van klanten voor een vervangend merk.
Alleen bij zeer sterke merktrouw bestaat het risico dat klanten uit protest tegen het
van de markt halen van een merk overstappen naar een concurrerend merk. Verder
bleek merktrouw ook via de gepercipieerde switchkosten bij te dragen aan
klantbehoud. Hogere merktrouw leidde namelijk tot hogere gepercipieerde
switchkosten. Deze algemene conclusies zijn in onderstaand figuur samengevat.
Figuur: Algemeen model voor klantbehoud bij merkbeëindiging
De onderzoeksresultaten hebben verschillende implicaties voor het merken- en
merkenportfoliobeleid van ondernemingen. Op de eerste plaats moeten
ondernemingen tot aan het moment van merkbeëindiging blijven investeren in
merken die zij willen rationaliseren. Voor het behoud van klanten is het immers
noodzakelijk om merktrouw voldoende op niveau te houden. Daarnaast moeten
merktrouw en gepercipieerde switchkosten uitgangspunt zijn voor het ontwerp van
een beëindigingsstrategie voor een merk. Hierbij wordt aanbevolen om bij lagere
merktrouw een snellere strategie te kiezen en bij hogere merktrouw een meer
geleidelijke aanpak. Verder moet in elke beëindigingsstrategie het verhogen van de
gepercipieerde switchkosten naar andere merken centraal staan.
+
+ /–
+
merktrouw
gepercipieerde switchkosten
klantbehoud
klantverlies
+
viii
Inhoudsopgave
Voorwoord
Samenvatting
1 Probleemformulering
1.1 Inleiding 1
1.2 Doel 5
1.2.1 Probleemstelling 5
1.2.2 Doelstelling 5
1.2.3 Onderzoeksvragen 6
1.2.4 Beperkingen 6
1.3 Theoretische inkadering 7
1.4 Structuur van deze masterscriptie 9
2 Literatuuronderzoek
2.1 Inleiding 13
2.2 Literatuur: overzicht van relevante theorieën en disciplines 14
2.2.1 Hirschman’s model van exit, voice en loyalty 14
2.2.1.1 Kritiek op het model van Hirschman 15
2.2.1.2 Het voorlopige conceptuele model 16
2.2.2 Consumentenkenmerken 20
2.2.2.1 Merktrouw 20
2.2.2.1.1 Wat is merktrouw? 20
2.2.2.1.2 De beschermende werking van merktrouw 23
2.2.2.1.3 Het belang van merktrouw bij merkbeëindiging 24
2.2.2.2 Gepercipieerde switchkosten 25
2.2.2.2.1 De rol van switchkosten bij klantbehoud 26
2.2.2.2.2 Relatieve en negatieve effecten van switchkosten 27
2.2.2.2.3 De rol van switchkosten bij merkbeëindiging 28
2.2.3 Merkkenmerken 31
2.2.3.1 Verschillen in merkmeerwaarde 31
2.2.3.1.1 Merkbekendheid 32
2.2.3.1.2 Verschillen in psychosociale betekenis 33
2.2.3.1.3 Gepercipieerde prestatie 34
2.2.3.2 Verschillen in merkbreedte 36
2.2.3.3 Merkarchitectuur 37
ix
2.2.4 Marktkenmerken 41
2.2.4.1 De functie van merken in de productcategorie 41
2.2.4.2 Concurrentie in de productcategorie 42
2.3 Conceptueel model 44
2.4 Onderzoeksmodel en hypothesen 46
3 Praktijkonderzoek
3.1 Inleiding 51
3.2 Methodologie 51
3.2.1 Meetinstrument 51
3.2.2 Design 52
3.2.2.1 Experiment 52
3.2.2.2 Steekproef 54
3.2.2.3 Operationalisatie 54
3.2.3 Procedure 59
3.2.4 Subjecten 62
3.3 Analyse en resultaten 64
3.3.1 Betrouwbaarheid en validiteit 64
3.3.2 Gebruikte analysemethode 65
3.3.3 Resultaten onderzoek 66
3.4 Discussie 69
4 Conclusies, aanbevelingen en implicaties
4.1 Inleiding 77
4.2 Algemene conclusies 77
4.3 Aanbevelingen 79
4.4 Bedrijfskundige implicaties 80
4.5 Richtingen voor toekomstig onderzoek 84
Literatuuroverzicht en andere bijlagen
I Literatuuroverzicht 87
II Wervingsteksten 94
III Online vragenlijst 98
IV Onderzoeksresultaten 110
x
Tabellen
2.1 Overzicht van categorieën en typen switchkosten 26
2.2 Dimensies van merkpersoonlijkheid 33
2.3 Overzicht merkarchitecturen en merkenportfoliostrategieën 38
3.1 Pre-experimenteel ontwerp 52
3.2 Selectie en bereik sociale netwerken 59
3.3 Cronbach’s alpha indicatoren 66
3.4 Correlaties tussen merktrouw en gedragsintenties bij merkbeëindiging 68
3.5 Aangepaste indeling switchkosten 74
Figuren
1.1 Sterke merken hebben vaak een groot aandeel in de totaalomzet 2
1.2 Geschat marktaandeel Jumbo Supermarkten en de overgenomen 4
filialen Super de Boer
2.1 Exit, voice en loyalty-model 14
2.2 Mogelijke reacties bij merkbeëindiging 19
2.3 Het voorlopige conceptuele model 19
2.4 Verschillende vormen van merktrouw 22
2.5 Consumentenkenmerken in het voorlopig conceptueel model 30
2.6 Merkkenmerken in het voorlopig conceptueel model 40
2.7 Marktkenmerken in het voorlopig conceptueel model 44
2.8 Conceptueel model voor consumentenreacties op merkbeëindiging 47
2.9 Onderzoekmodel naar consumentenreacties op merkbeëindiging 49
3.1 Leeftijd van respondenten 62
3.2 Opleidingsniveau van respondenten 63
3.3 Huishoudgrootte van respondenten 63
3.4 Woonplaats van respondenten 64
3.5 Gepercipieerde switchkosten onderzoeksgroepen II en III 67
3.6 Verschillen in gedragsintenties tussen groepen II en III 69
3.7 Gedragsintenties van detractors en promoters 73
3.8 Verschillende percepties van typen switchkosten 74
4.1 Algemeen model voor klantbehoud bij merkbeëindiging 79
xi
xii
Lege pagina
1
“A brand transfer is always an act of violence. A brand is much more than a name, it is an emotional link.”
Jean-Noel Kapferer
1
Probleemformulering
1.1 Inleiding
Jaarlijks publiceert marketing- en communicatievakblad MarketingTribune in het
eerste nummer van het nieuwe jaar de Merkenprullenbak. De merkenprullenbak is
een overzicht van merken die in het voorafgaande jaar van de markt verdwenen.
Ook wordt voorspeld welke merken in het komende jaar mogelijk gaan verdwijnen.
Het jaarlijkse artikel in MarketingTribune is een van de weinige uitingen over het
van de markt halen of rationaliseren van merken. De literatuur over merken en
merkenportfoliobeleid besteedt namelijk vooral aandacht aan het ontwikkelen en
exploiteren van sterke merken. Toch kunnen er goede redenen zijn om merken van
de markt te halen.
Een voor de hand liggende reden om een merk te beëindigen is dat het merk niet of
niet meer succesvol is. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat bij veel ondernemingen
80 tot 90% van de winst komt van minder dan 20% van de merken en dat de andere
merken nauwelijks winstgevend of zelfs verlieslatend zijn (Kumar, 2003). Door dan
de merken van de markt te halen die onvoldoende presteren, kan een onderneming
middelen vrijmaken voor investeringen in haar echt sterke en strategisch
belangrijke merken. Dit was bijvoorbeeld de doelstelling van het programma Path to
grow van Unilever aan het begin van deze eeuw. Hierbij haalde het
levensmiddelenconcern wereldwijd ongeveer 1.200 merken van de markt om zich te
concentreren op haar 400 sterkste merken. Deze 400 merken leverden echter wel
meer dan 80% van de totale omzet van Unilever. Ook bij andere fabrikanten van
merkartikelen is dit patroon zichtbaar, blijkt uit onderzoek van het Amerikaanse
adviesbureau Lippincott Mercer.
Er kunnen ook andere redenen zijn om een merk te beëindigen. Zo kan het
reduceren van complexiteit aanleiding zijn om één of meer merken van de markt te
halen. Om deze reden gaan in Nederland de verzekeringsmerken RVS en ING
Verzekeringen op in Nationale-Nederlanden (ING Groep, 2010). Eerder verdwenen
om dezelfde reden al de internetaanbieders Planet Internet en Het Net om op te
gaan in KPN Internet. Verder kan internationalisatie een reden zijn om merken op te
heffen. De Nederlandse telefoniemerken Libertel, Ben en Dutchtone gingen daarom
op in de internationale merken Vodafone, T-Mobile en Orange. Ten slotte kan
schaars managementtalent een reden zijn om het aantal merken te verminderen
(Riezebos, 2002). De gedachte hierbij is dat ondernemingen managementtalent
verspillen als managers aandacht moeten geven aan merken met gemiddelde
groeimogelijkheden.
2
Figuur 1.1: Sterke merken hebben vaak een groot aandeel in de totaalomzet (Lippincott Mercer Management Consultants, 2002. In: Franzen, 2009.)
Voor het opheffen van merken bestaan verschillende strategieën. Zo kan een
onderneming de activiteiten of producten van een merk simpelweg stoppen of een
merk verkopen aan een andere onderneming. Meestal hebben ondernemingen
echter een voorkeur voor het samenvoegen van een of meer merken binnen de eigen
merkenportfolio (Kumar, 2003). Vooral wanneer merken nog een redelijke
klantenkring hebben of opereren in een niche met groeimogelijkheden. Op zichzelf
is dit een logische keuze. Ondernemingen proberen op die manier hun klanten te
behouden. Het samenvoegen of fuseren van merken is echter riskant. Uit een
casestudie van McKinsey blijkt bijvoorbeeld dat ondernemingen in minder dan de
helft van de gevallen het marktaandeel van beide merken weten te handhaven,
nadat zij twee merken hebben samengevoegd (Knudsen et al., 1997).
Het is dus maar de vraag of klanten bij merkfusies het andere – overblijvende –
merk accepteren. Dit is op zichzelf ook logisch. Ondernemingen hebben meestal
jarenlang geïnvesteerd in het onderscheidend vermogen van de merken die bij
merkbeëindiging zijn betrokken. Deze merken kunnen daardoor sterk van elkaar
verschillen en bijvoorbeeld verschillende voordelen bieden of een ander prijs- en
kwaliteitsniveau hebben. Het ligt dan voor de hand dat klanten bij grotere
verschillen tussen het merk dat verdwijnt en een vervangend merk dit vervangende
merk minder snel accepteren.
In het kader op de volgende pagina’s wordt een aantal praktijkvoorbeelden gegeven
van merken die de laatste jaren van de markt verdwenen. Uit deze voorbeelden
komt inderdaad het beeld naar voren dat merkverschillen een rol kunnen spelen bij
het behouden van klanten na merkbeëindiging. Zo tonen de cases van Unilever en
54%
91%
14%
75%
3%
50%
25%
84%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
merken omzet merken omzet merken omzet merken omzet
Proctor & Gamble
Kimberley- Clark
Colgate- Palmolive
Unilever
3
General Motors bijvoorbeeld dat verschillen tussen de merken die verdwijnen en de
merken die als alternatief worden aangeboden, kunnen leiden tot klantverlies. In de
andere voorbeelden – waarin ondernemingen klanten wel konden behouden – lijken
deze verschillen geringer. Ook andere factoren lijken echter een rol te kunnen
spelen. Zo is het goed denkbaar dat bij de keuze voor een bepaalde supermarkt ook
gewoontegedrag en aspecten zoals nabijheid en bereikbaarheid een rol spelen.
Verder toont het voorbeeld van de Postbank dat de klanten van een merk ondanks –
of mogelijk dankzij – een grote merktrouw behouden kunnen blijven wanneer het
merk verdwijnt. Ten slotte toont het voorbeeld van Ziggo aan dat ook switchkosten
en het ontbreken van aantrekkelijke concurrenten kunnen voorkomen dat klanten
van een merk opstappen na het van de markt halen van dit merk.
Praktijkvoorbeelden van merkbeëindigingen
ING Bank weet klanten Postbank te behouden
In 2009 werd in Nederland de Postbank samengevoegd met ING Bank. Dit terwijl een jaar daarvoor nog bleek, dat consumenten van alle financiële merken de Postbank het meest zouden missen wanneer dit zou verdwijnen (Riezebos et al, 2008). Klanten liepen echter niet massaal weg toen de Postbank verdween. Sterker, ING meldde dat het aantal rekeninghouders in het jaar van de samenvoeging per saldo steeg (Van Alphen, 2010). In 2010 blijkt uit onderzoek bovendien dat ING Bank sterk in merkkracht stijgt en dat het de bank lukt om de merkassociatie ‘makkelijk’ te laden (Adformatie, 2010). In eerder onderzoek scoorde met name de Postbank hier sterk op. Blijkbaar lukt het ING Bank niet alleen om klanten van de Postbank te behouden, maar ook om de kenmerkende merkassociatie van de Postbank aan haar eigen merk te verbinden.
Unilever loopt tegen regionale verschillen aan
De merkenportfolio van Unilever omvatte eind jaren negentig ongeveer 1.600 merken. In 2000 kondigde Unilever daarom aan ongeveer 1.200 merken te verkopen of te beëindigen om zich te kunnen concentreren op haar 400 meest winstgevende merken. Het programma leverde uiteindelijk niet de financiële voordelen waar Unilever op had gerekend. Eén van de redenen hiervoor is dat onvoldoende rekening werd gehouden met regionale verschillen in consumentenvoorkeuren (Franzen, 2009). Het lukte Unilever onvoldoende om klanten van haar beëindigde, regionale merken te behouden voor de overgebleven internationale merken.
General Motors biedt geen gelijkwaardig alternatief
Tijdens de kredietcrisis kwam de Amerikaanse autoproducent General Motors in financiële moeilijkheden. Om het bedrijf te redden moest het onder meer haar merken Pontiac en Saturn van de markt halen. Half 2011 toont onderzoek van de Wall Street Journal dat 70% van de Pontiac-rijders en 71% van de Saturn-rijders bij inruil niet meer kiezen voor een ander merk van
4
General Motors (Terlep, 2011). Dit ondanks zware promoties om deze klanten voor de andere merken van het concern te behouden. Door hun specifieke merkpositioneringen blijken er binnen de merkenportfolio van General Motors echter geen gelijkwaardige alternatieven voor Pontiac en Saturn (Rogers, 2011), waardoor klanten overstappen naar concurrerende automerken.
Jumbo Supermarkten
In 2009 neemt Jumbo Supermarkten in Nederland alle 300 winkels van Super de Boer over. Daarvan verkocht Jumbo een derde door aan concurrent C1000. De overige filialen van Super de Boer worden omgebouwd naar de eigen formule. Deze ombouw verloopt zeer succesvol. De omzet in winkels die tot Jumbofiliaal zijn omgebouwd zou met minimaal 30% stijgen (Adformatie, 2010). Dit succes vertaalt zich nog niet in een sterk stijgend marktaandeel. Want hoewel het marktaandeel van Jumbo in 2010 groeide naar 5,5%, is het geschatte, gezamenlijke marktaandeel van Jumbo1 en de overgenomen Super de Boer-filialen in 2010 gelijk gebleven. Desondanks kan wel worden gesteld dat Jumbo de klanten van Super de Boer goed weet te behouden.
Figuur 1.2: Geschat marktaandeel Jumbo Supermarkten en de overgenomen filialen Super de Boer (Hoofdbedrijfschap Detailhandel, 2011)
Ziggo behoudt klanten ondanks klachtenstroom
In 2008 gaan de kabelexploitanten Casema, Multikabel en @Home op in Ziggo. Het nieuwe merk heeft een ongelukkige start. Vrijwel direct ontstaan technische problemen, waardoor een enorme klachtenstroom op gang komt. Ziggo is hier niet op voorbereid. De klachten lopen zelfs zo hoog op dat de Consumentenbond een speciaal meldpunt opent en in gesprek gaat met het nieuwe bedrijf (Starkenburg, 2008). Ondanks deze problemen stapten klanten niet massaal op, blijkt uit het jaarverslag van Ziggo over 2008 (Ziggo, 2009). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat klanten behoorlijke drempels ervaren bij het veranderen van kabelaanbieder (Onafhankelijke Post- en Telecommunicatieautoriteit, 2007). Daarnaast kan een rol spelen dat het aantal aanbieders in deze markt beperkt is. Als klanten meer keuze hebben, is het aannemelijk dat zij sneller overstappen naar een ander merk.
9,2% 9,2%
0,0%
2,5%
5,0%
7,5%
10,0%
2009 2010
5
De hier beschreven praktijkvoorbeelden schetsen een beeld dat meerdere factoren
een rol kunnen spelen bij klantbehoud na het opheffen van een merk. Welke
factoren of omstandigheden hier wel aan bijdragen en welke niet, is echter niet
precies bekend. Mogelijke oorzaak van deze lacune in de merkenliteratuur is, dat er
relatief weinig wetenschappelijke aandacht is geweest voor merkenportfoliobeleid
(Cramer, 2005). Gezien de strategische en financiële voordelen die merkbeëindiging
aan ondernemingen kan bieden en omdat merkbeëindiging in de praktijk regelmatig
voorkomt, is het van belang om meer inzicht te krijgen welke factoren bijdragen aan
klantbehoud na het beëindigen van merken. Deze masterscriptie probeert daar een
bijdrage aan te leveren. Daarvoor wordt in dit hoofdstuk de probleemstelling, de
doelstelling en de onderzoeksvragen uitgewerkt voor literatuur- en
praktijkonderzoek hoe ondernemingen klanten kunnen behouden als zij een merk
van de markt halen.
1.2 Doel
In deze paragraaf worden de doel- en probleemstelling van deze masterscriptie en
de daarbij geformuleerde onderzoeksvragen en gekozen beperkingen beschreven.
Dit vormt de basis voor de theoretische inkadering in de volgende paragraaf en het
literatuuronderzoek in het volgende hoofdstuk.
1.2.1 Probleemstelling
Het van de markt halen van een merk is een ingrijpende en risicovolle beslissing.
Vooral omdat de risico’s niet of moeilijk vooraf kunnen worden onderzocht. De
beslissing om een merk op te heffen kan binnen de organisatie immers gevoelig
liggen en moet voor de buitenwereld mogelijk zo lang mogelijk geheim blijven. Als
bekend zou zijn welke strategieën om een merk van de markt te halen tot minder
klantverlies leiden, dan kunnen ondernemingen hier betere beslissingen in nemen.
De probleemstelling voor deze masterscriptie is daarom:
Welke strategieën zijn er om de klanten van een merk dat van de markt wordt
gehaald te behouden voor een ander merk in de merkenportfolio van de
onderneming?
Op basis van deze probleemstelling worden hierna onder meer de doelstellingen,
onderzoeksvragen en theoriekeuze uitgewerkt.
1.2.2 Doelstelling
Het doel van deze masterscriptie is om aanbevelingen te formuleren om bij het van
de markt halen van een merk het verlies van klanten voor een onderneming zoveel
mogelijk te beperken.
6
1.2.3 Onderzoeksvragen
De vraag hoe een onderneming de klanten kan behouden van een merk dat van de
markt wordt gehaald, kan vanuit twee oogpunten worden onderzocht. Op de eerste
plaats is dit de optiek van de onderneming. De strategieën die ondernemingen
kunnen kiezen bij merkbeëindiging staan dan centraal en pas daarna de reactie van
klanten op deze strategieën. De tweede optiek is die van de klanten van het merk dat
verdwijnt. Door te onderzoeken hoe klanten reageren bij merkbeëindiging en
waarom, kunnen strategieën worden ontwikkeld die klantbehoud bij het van de
markt nemen van merken maximaliseren. In deze masterscriptie is gekozen voor de
optiek van de klanten van het merk dat verdwijnt.
Vervolgens is de vraag welke factoren vanuit klantperspectief een rol kunnen
spelen. Op basis van de geschetste praktijkvoorbeelden lijken een aantal factoren of
variabelen hierbij van belang. Deze variabelen zijn: merktrouw, de gepercipieerde
switchkosten en verschillen tussen de betrokken merken. Daarnaast lijken ook
kenmerken van de productcategorie een rol te kunnen spelen. Daarom worden in
deze masterscriptie de volgende onderzoeksvragen behandeld:
1. Wat bepaalt de trouw van klanten aan een merk en welke rol speelt merktrouw
als een merk uit de markt wordt gehaald?
2. Welke invloed hebben gepercipieerde switchkosten bij de afweging om klant te
blijven als een onderneming een merk van de markt haalt?
3. Welke invloed hebben kenmerken van de betrokken merken en verschillen
tussen deze merken bij de afweging om klant te blijven als een onderneming een
merk van de markt haalt?
4. Welke kenmerken van de productcategorie spelen een rol bij de afweging om
klant te blijven als een onderneming een merk van de markt haalt?
In de volgende paragraaf wordt beschreven welke beperkingen gelden bij het
beantwoorden van deze vragen.
1.2.4 Beperkingen
De hiervoor geformuleerde probleemstelling en onderzoeksvragen kunnen gelden
voor een groot aantal situaties en voor veel merken in veel verschillende markten.
Daarom worden in deze masterscriptie de volgende beperkingen gesteld.
De centrale vraag in deze masterscriptie is hoe ondernemingen klanten kunnen
behouden als zij een merk van de markt halen. Dit betekent dat een onderneming
een doelgerichte poging doet de klanten van het merk dat verdwijnt onder te
brengen bij een ander merk in de merkenportfolio. Dit impliceert dat strategieën
waarbij een onderneming een markt helemaal of gedeeltelijk verlaat door een merk
te verkopen of definitief te beëindigen buiten beschouwing blijven. Bij deze
strategieën staat klantbehoud immers niet centraal.
7
Bij het van de markt halen van een merk is het denkbaar dat er ook gevolgen zijn
voor de andere merken in de merkenportfolio. Door veranderingen in
gebruikersgroepen, het productaanbod en de merkarchitectuur kunnen de
merkassociaties van deze merken veranderen. Hierbij kunnen zich situaties
voordoen waarbij de onderneming het risico loopt de klanten van het vervangende
merk te verliezen. Wanneer bijvoorbeeld merkassociaties veranderen van het merk
dat als vervanging wordt geboden, kunnen de oorspronkelijke klanten van dit merk
besluiten naar een concurrent over te stappen. Deze situaties worden in deze
masterscriptie echter niet onderzocht.
Ten slotte wordt om praktische redenen gekozen om het onderzoek te concentreren
op consumentenmerken die in Nederland breed verkrijgbaar zijn.
De doelstelling van deze masterscriptie is om aanbevelingen te formuleren om
klantverlies bij het samenvoegen van merken binnen een merkenportfolio zoveel
mogelijk te voorkomen. In deze paragraaf werden de probleemstelling en
onderzoeksvragen beschreven die beantwoord moeten worden om deze doelstelling
te realiseren. Ook zijn de beperkingen beschreven die daarbij in acht worden
genomen. De volgende paragraaf geeft een overzicht van de belangrijkste theorieën
en disciplines die worden gebruikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden.
1.3 Theoretische inkadering
Als een onderneming een merk wil beëindigen en tegelijk de klanten van dit merk
wil behouden, heeft dit iets tegenstrijdigs. Jarenlang is door de onderneming immers
geïnvesteerd in het onderscheidend vermogen van het merk en in het opbouwen
van sterke en hechte klantrelaties. Vervolgens lijken al deze investeringen in één
keer teniet te worden gedaan. Het is echter de vraag of dat ook werkelijk zo is.
Onderzoek naar reacties van klanten bij ontevredenheid met de producten of
diensten van een onderneming toont bijvoorbeeld, dat sterke klantrelaties kunnen
voorkomen dat klanten dan direct opstappen (Hess et al., 2003; Priluck, 2003; Sajtos
et al., 2010). Als sterke klantrelaties een buffer kunnen vormen bij ontevredenheid,
dan is het mogelijk dat dit ook geldt voor andere negatieve ervaringen, zoals het
opheffen van een merk.
Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen wordt daarom eerst onderzocht
welke inzichten literatuur over klanttevredenheid en merktrouw kunnen geven.
Hierbij wordt het Exit, voice en loyalty-model van Hirschman (Hirschman, 1970) als
basis gebruikt. Dit model beschrijft de reacties van klanten bij ontevredenheid met
bijvoorbeeld producten of diensten. Omdat vergelijkbare reacties mogelijk zijn als
een merk van de markt wordt gehaald, biedt het model van Hirschman een
eenvoudig, maar krachtig, raamwerk om ook bij merkbeëindiging reacties van
klanten te beschrijven.
8
Het toepassen van het Exit, voice en loyalty-model is ook om een andere reden
interessant. Hirschman zag loyaliteit namelijk als de belangrijkste modererende
variabele in zijn model. Volgens hem bepaalt dus vooral de mate waarin klanten
loyaal zijn aan een aanbieder hun reactie bij ontevredenheid. Dit sluit aan bij de
eerdere constatering dat merktrouw als buffer kan fungeren bij ontevredenheid en
andere negatieve ervaringen met een merk. Het is dan ook interessant om te
onderzoeken welke invloed merktrouw heeft als de onderneming een merk opheft
en een ander merk als vervanging aanbiedt. Na bespreking van het model van
Hirschman wordt daarom onderzocht welke rol merktrouw speelt bij
merkbeëindiging. Dit gebeurt enerzijds aan de hand van het werk van Jacoby en
Chestnut, waarin vooral de operationalisering en het meten van merktrouw centraal
staat, en anderzijds aan de hand van het werk van onderzoekers als Dick en Basu,
Fournier, Garbarino en Johnson en Oliver. Hun werk richt zich meer op de
ontwikkeling van modellen die het ontstaan van merktrouw en de effecten er van
beschrijven.
Naast merktrouw kunnen ook andere variabelen de reacties van klanten
beïnvloeden als een merk dat zij gebruiken verdwijnt. Hirschman zelf voegde
bijvoorbeeld de kosten die samenhangen met een overstap naar een andere
aanbieder toe aan zijn oorspronkelijke model (Hirschman, 1974). Dit komt overeen
met het begrip ‘switchkosten’. Switchkosten zijn de kosten die klanten associëren bij
een overstap naar een concurrerend merk. Uit de marketingliteratuur is bekend dat
de gepercipieerde switchkosten een sleutelrol spelen bij klantbehoud (Hess en
Ricart, 2002). In deze masterscriptie wordt daarom op basis van publicaties van
verschillende auteurs onderzocht welke rol switchkosten spelen bij de acceptatie
van een vervangend merk na merkbeëindiging.
Merktrouw en percepties van switchkosten kunnen worden gezien als kenmerken
van consumenten. Het ligt het voor de hand dat naast consumentenkenmerken ook
andere groepen kenmerken of variabelen een rol spelen. Hierbij kan het
bijvoorbeeld gaan om kenmerken van de merken die bij merkbeëindiging zijn
betrokken. Hoewel de merkenliteratuur geen direct antwoord geeft welke
kenmerken dan van belang zijn, kunnen deze uit literatuur over met name
merkmeerwaarde en merkarchitectuur worden afgeleid. De reden hiervoor is dat
verschillen tussen merken tot uitdrukking komen in de componenten waaruit
merkmeerwaarde is opgebouwd. Daarnaast staan bij merkarchitectuur
vraagstukken centraal hoe de onderneming haar merken, producten en klanten
combineert. In de kern gaat het bij merkbeëindiging ook om een soortgelijk
vraagstuk. Verwacht wordt daarom dat er parallellen kunnen worden getrokken
met deze twee disciplines. Auteurs waarvan literatuur wordt toegepast zijn onder
meer Aaker, Cramer, Kapferer en Riezebos.
9
Ten slotte kunnen kenmerken van de markt of productcategorie waarin
merkbeëindiging plaatsvindt de reacties van klanten op het opheffen van een merk
beïnvloeden. Welke rol deze kenmerken spelen na merkbeëindiging wordt
onderzocht aan de hand van verschillende publicaties uit de marketingliteratuur,
waaronder enkele onderzoeken die ook het model van Hirschman als uitgangspunt
namen.
In deze paragraaf is beschreven uit welke theorieën en vakgebieden inzichten
worden toegepast om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Hierbij is het Exit,
voice en loyalty-model van Hirschman gekozen als uitgangspunt voor het
ontwikkelen van het conceptueel model. Dit wordt beschreven en uitgewerkt in
hoofdstuk 2. De nu volgende paragraaf geeft eerst een overzicht van de hele
structuur van deze masterscriptie.
1.4 Structuur van deze masterscriptie
Ondernemingen die een merk van de markt halen, kiezen er vaak voor om het merk
dat verdwijnt samen te voegen met een ander merk in de eigen merkenportfolio.
Hiermee proberen ondernemingen de klanten van het merk dat verdwijnt zoveel
mogelijk voor de onderneming te behouden. De praktijk wijst echter uit dat
merkbeëindiging risicovol is. Lang niet altijd accepteren consumenten het merk dat
de onderneming bij merkbeëindiging als vervanging aanbiedt. In deze
masterscriptie staat daarom de vraag centraal hoe een onderneming haar klanten zo
veel mogelijk kan behouden als zij een merk van de markt haalt. Om deze vraag te
beantwoorden, zijn in dit eerste hoofdstuk enkele deelvragen geformuleerd.
Vervolgens is aangegeven welke theorieën en disciplines worden gebruikt om deze
deelvragen en de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden.
In het volgende hoofdstuk wordt op basis van de hiervoor genoemde theorieën en
disciplines eerst een voorlopig conceptueel model beschreven. Daarna wordt dit
voorlopige model stapsgewijs uitgewerkt in een definitief conceptueel model. Aan
het einde van dit tweede hoofdstuk worden dan de onderzoekshypothesen en het
onderzoekmodel beschreven. Hierbij is er voor gekozen om het onderzoekmodel en
dus het praktijkonderzoek te beperken tot de werking van de consumenten-
kenmerken merktrouw en gepercipieerde switchkosten.
Het derde hoofdstuk van deze masterscriptie beschrijft eerst de opzet en de
uitvoering van het praktijkonderzoek. Dit onderzoek bestond uit een experiment
waarin respondenten is gevraagd naar hun reactie als het koffiemerk dat zij het
meest gebruiken verdwijnt en zij een aanbod krijgen om een ander koffiemerk van
dezelfde aanbieder te gaan gebruiken. Hierbij zijn de gepercipieerde switchkosten
bij verschillende groepen respondenten gemanipuleerd. In het laatste deel van het
derde hoofdstuk worden dan de uitkomsten van het experiment beschreven en
besproken.
10
Op basis van de onderzoeksresultaten worden in het vierde en laatste hoofdstuk
algemene conclusies getrokken en aanbevelingen en implicaties beschreven voor
het merkenportfolio- en merkenbeleid van ondernemingen. Ook worden suggesties
gedaan voor vervolgonderzoek.
Ten slotte zijn in de bijlagen onder meer een literatuuroverzicht, de teksten van de
online enquête en alle statistische analyses opgenomen.
1 Marktaandeel Jumbo Supermarkten in een jaar opgeteld met tweederde van het marktaandeel
van Super de Boer in hetzelfde jaar. Marktaandelen op basis van cijfers van Nielsen en zoals publiceerd door het Hoofdbedrijfschap Detailhandel.
11
12
2
“You are not migrating brands, but migrating consumers.”
Anthony Burgmans
13
Literatuuronderzoek
2.1 Inleiding
Regelmatig verdwijnen merken die minder goed presteren of die onvoldoende
bijdragen aan de strategische doelen van een onderneming. Hierbij kiezen
ondernemingen er meestal voor om het merk dat verdwijnt samen te voegen met
een ander merk in de eigen merkenportfolio (Kumar, 2003). Dit lijkt een logische
keuze. Ondernemingen proberen op die manier de klanten van het merk dat
verdwijnt voor de onderneming te behouden. De praktijk leert echter dat maar
weinig ondernemingen hier goed in slagen. In minder dan de helft van de gevallen
weten ondernemingen het gezamenlijke marktaandeel minimaal te behouden
(Knudsen et al., 1997). Toch is er voldoende anekdotisch bewijs dat het mogelijk is
een merk op te heffen en tegelijk de klanten van dit merk te behouden voor een
ander merk in de merkenportfolio. In Nederland is het opgaan van de Postbank in
ING Bank in 2009 hiervan een goed voorbeeld.
Het opheffen of rationaliseren van merken maakt deel uit van het
merkenportfoliobeleid van een onderneming. De laatste jaren neemt de
wetenschappelijke interesse voor dit beleid toe (Cramer, 2005). Desondanks is niet
bekend hoe merken kunnen worden beëindigd zonder massaal klanten te verliezen.
Dit is opmerkelijk, omdat merkbeëindiging een belangrijk strategisch instrument
kan zijn voor ondernemingen. Door immers slecht presterende merken of merken
die niet meer bijdragen aan de ondernemingsdoelen te beëindigen, kan een
onderneming middelen en mensen vrijmaken om haar strategische merken verder
te versterken. Om deze reden is het ook belangrijk om te onderzoeken onder welke
factoren en omstandigheden klanten het opheffen van een merk accepteren en ook
bereid zijn het merk te gebruiken dat als vervanging wordt aangeboden.
Deze masterscriptie probeert daarom meer inzicht te geven hoe een onderneming
na het opheffen van een merk haar klanten kan behouden voor een ander merk in de
merkenportfolio. In dit hoofdstuk wordt daarvoor eerst een conceptueel model voor
ontwikkeld. Dit gebeurt aan de hand van het Exit, voice en loyalty-model van
Hirschman en literatuur over merkloyaliteit, merkenportfoliobeleid,
merkmeerwaarde en merkarchitectuur. Ten slotte worden het onderzoeksmodel en
de onderzoekshypothesen beschreven.
14
2.2 Literatuur: overzicht van relevante theorieën en disciplines
2.2.1 Hirschman’s model van exit, voice en loyalty
Het Exit, voice en loyalty-model van Hirschman (Hirschman, 1970) beschrijft hoe
klanten reageren bij ontevredenheid over een product of dienst. Volgens het model
kunnen klanten bij ontevredenheid over een product of dienst op drie verschillende
manieren reageren. Op de eerste plaats kunnen zij er voor kiezen een product of
dienst niet meer of minder vaak af te nemen. Deze reactie noemt Hirschman ‘exit’.
Daarnaast kunnen klanten ‘voice’ toepassen. Bij voice uiten klanten hun
ontevredenheid, bijvoorbeeld door hun ontevredenheid kenbaar te maken bij een
medewerker van de onderneming of door een formele klacht in te dienen. Volgens
Hirschman bieden klanten de onderneming hiermee een kans om de kwaliteit van
haar producten en diensten te verbeteren. Ten slotte kunnen klanten kiezen om bij
ontevredenheid helemaal geen actie te nemen. Klanten kunnen dan de verwachting
hebben dat anderen hun ontevredenheid uiten, dat de onderneming uit eigen
beweging de kwaliteit zal verbeteren of dat de kwaliteit bij concurrenten niet beter
zal zijn. Deze reactie wordt in het model ‘loyalty’ genoemd. Volgens Hirschman
sluiten deze drie reacties elkaar niet volledig uit. Een klant kan ontevredenheid
uiten en klant blijven, maar ook ontevredenheid uiten en switchen naar een andere
aanbieder.
Figuur 2.1: Exit, voice en loyalty-model (Hirschman, 1970)
Hoe klanten reageren als zij ontevreden zijn over een product of dienst kan van
verschillende factoren afhangen. Zo is loyalty in het model van Hirschman niet
alleen een van de mogelijke reacties op ontevredenheid, maar ook de belangrijkste
modererende variabele tussen ontevredenheid en exit en voice. Hoe hoger loyalty
volgens hem is, hoe minder snel ontevredenheid zal leiden tot exit en hoe eerder
klanten kiezen voor voice. Hiermee verwijst Hirschman met loyalty in feite naar het
gangbare begrip van merkloyaliteit of merktrouw. Daarnaast ziet Hirschman de
keuze tussen exit en voice vooral als een economisch vraagstuk. Beide opties vergen
bepaalde kosten of inspanningen. Omdat voor exit volgens hem niet veel meer nodig
is dan een eenvoudige ja/nee-beslissing, kiezen consumenten eerder voor exit dan
voor voice. Later nuanceert Hirschman dit door te stellen dat exit ook kosten met
ontevredenheid
exit
voice
loyalty
loyalty
15
zich mee kan brengen (Hirschman, 1974). Ook anderen hebben sindsdien
onderzocht welke variabelen de keuze tussen exit en voice beïnvloeden. Hieruit
blijken bijvoorbeeld de mate van ontevredenheid en de aanwezigheid van
aantrekkelijke alternatieven een rol te spelen (Maute en Forrester, 1993).
In de jaren negentig is het model van Hirschman in verschillende onderzoeken naar
reacties van consumenten op ontevredenheid toegepast (Oliver, 2010). Hieruit bleek
onder meer dat het model reacties op ontevredenheid goed beschrijft en dat het
model daarom goed bruikbaar is om relaties tussen kopers en verkopers te
beschrijven (Maute en Forrester, 1993; Singh,1990). Het model van Hirschman lijkt
daarmee een eenvoudig, maar krachtig, raamwerk dat in meerdere koopsituaties
kan worden toegepast om klantreacties te beschrijven en te onderzoeken. In de
eenvoud van het model schuilen echter ook zwakheden. Deze worden in de volgende
paragraaf besproken.
2.2.1.1 Kritiek op het model van Hirschman
Het model van Hirschman biedt een eenvoudig en krachtig raamwerk voor het
beschrijven en analyseren van diverse relaties tussen kopers en verkopers. Het
model kan echter aan kracht winnen als twee onduidelijkheden in het model
worden weggenomen. Deze onduidelijkheden worden hierna besproken.
De eerste onduidelijkheid in het Exit, voice en loyalty-model is dat Hirschman het
begrip loyalty in twee betekenissen gebruikt. In de eerste betekenis is loyalty een
van de mogelijke reacties bij ontevredenheid met een product of dienst. Hier
gebruikt Hirschman loyalty dus als consequentie in zijn model. In de tweede
betekenis beïnvloedt loyalty als modererende variabele de keuze tussen exit en
voice. Hier verwijst Hirschman met loyalty naar de gangbare term voor
merkloyaliteit of merktrouw. Dit dubbele gebruik van het begrip loyalty is
verwarrend. Zo roept dit bijvoorbeeld steeds de vraag op in welke betekenis het
begrip loyalty in een tekst wordt gebruikt. Verwijst de schrijver naar loyalty als
modererende variabele of naar loyalty als reactie op ontevredenheid? Daarnaast
wekt het model de suggestie dat ontevredenheid leidt tot klantloyaliteit. Dit terwijl
bekend is dat alleen voortdurende en langdurige tevredenheid kan leiden tot
werkelijke loyaliteit van klanten (Oliver, 2010).
Hirschman gebruikt loyalty dan ook vooral in de betekenis van ‘loyaal blijven’. Een
klant blijft klant, ondanks zijn ontevredenheid. Hij doet daarmee geen uitspraak of
een klant werkelijk loyaal is. Er bestaat echter een groot verschil tussen ‘loyaal
blijven’ en ‘loyaal zijn’. Want hoewel klanten, die na een negatieve ervaring loyaal
blijven aan een merk, de merkrelatie voortzetten, hoeft er geen werkelijke intentie
te zijn om dit ook op langere termijn te doen. Het is zeer goed mogelijk dat een klant
zijn ontevredenheid accepteert, het product of de dienst nog enige tijd afneemt,
maar zich ondertussen oriënteert op andere merken. De klant blijft dan wel loyaal,
16
maar is dit niet! Hij koopt een merk dan eerder uit onverschilligheid of uit gemak,
dan vanuit een werkelijk gevoelde trouw of binding met het merk. Omdat
Hirschman deze nuancering niet maakt, voegden anderen ‘neglect’ toe aan het
model (Rusbult et al, 1982). Bij neglect beëindigen klanten, net als bij loyalty, de
merkrelatie niet. Neglect onderscheidt zich echter van loyalty, doordat neglect niet
is gericht op het voortzetten van de merkrelatie. De klant blijft weliswaar loyaal aan
het merk, maar is dit niet. Hoewel het opnemen van neglect een zinvolle toevoeging
is aan het oorspronkelijke model, neemt het de onduidelijkheid die ontstaat door het
gebruik van loyalty als moderator en als consequentie niet weg.
De tweede onduidelijkheid in het oorspronkelijke model is dat de consequenties in
het model elkaar niet volledig uitsluiten. Voice komt volgens Hirschman voor in
combinatie met exit en loyalty. Volgens hem omvat voice alle uitingen van
ontevredenheid, die ondernemingen een kans bieden om de kwaliteit te verbeteren
en daarmee de ontevredenheid van klanten weg te nemen. Reageert een
onderneming adequaat op voice dan leidt dit volgens Hirschman tot loyalty.
Reageert een onderneming niet adequaat, dan ligt exit meer voor de hand. Echter,
ook het later aan het model toegevoegde neglect is dan een mogelijke reactie.
Doordat deze reacties elkaar niet uitsluiten, ontstaan problemen wanneer het model
wordt gebruikt om klantreacties te kwalificeren. Stel bijvoorbeeld dat een klant
geruime tijd na een negatieve ervaring in een klanttevredenheidsonderzoek zijn
ongenoegen uit. Valt deze uiting van ontevredenheid dan onder loyalty of onder
voice? Of stel dat een klant na een negatieve ervaring besluit een merk niet meer te
kopen. Valt dit dan onder exit of kan dit op zichzelf worden gezien als een uiting van
ontevredenheid en dus als voice?
Bij het toepassen van het Exit, voice en loyalty-model is het wenselijk om deze
onduidelijkheden weg te nemen. Daarom wordt in de volgende paragraaf, als het
model van Hirschman specifiek wordt toegepast op situaties waarin een merk
verdwijnt en een ander merk als vervanging wordt aangeboden, tegelijk een andere
terminologie en dus een aangepast model voorgesteld.
2.2.1.2 Het voorlopige conceptuele model
Onderzoek heeft aangetoond dat met het model van Hirschman verschillende
relaties tussen kopers en verkopers kunnen worden beschreven (Maute en
Forrester, 1993; Singh,1990). Verondersteld wordt dat ook de manier waarop
klanten reageren op het beëindigen van een merk met het model van Hirschman
kunnen worden beschreven. Niet vanuit het oogpunt dat het opheffen van een merk
per definitie leidt tot ontevredenheid en dus tot exit, voice, neglect of loyalty, maar
vanuit de gedachte dat het opheffen van een merk – net als ontevredenheid – kan
leiden tot reacties zoals exit, voice, neglect of loyalty. Hierbij is het wel wenselijk om
de benaming en definiëring van de begrippen in het model zo aan te scherpen, dat
onduidelijkheden in het oorspronkelijke model worden weggenomen. Door deze
17
aanscherping ontstaat een voorlopig conceptueel model, specifiek bedoeld om
klantreacties bij merkbeëindiging te beschrijven en te onderzoeken. Hierna worden
eerst de mogelijke klantreacties of consequenties in dit voorlopige conceptuele
model geschetst. Daarna wordt het voorlopige conceptuele model zelf beschreven.
Adopteren
In het model van Hirschman kan loyalty worden gezien als een passieve, maar
constructieve reactie op ontevredenheid. Passief betekent dan vooral dat de klant
geen bijzondere actie neemt en de producten en diensten van de onderneming blijft
afnemen. Constructief betekent dat een klant daarbij de intentie heeft om de relatie
met de aanbieder voort te zetten. Klanten die een merk gebruiken dat van de markt
verdwijnt, kunnen op een vergelijkbare manier op een vervangend merk reageren.
Klanten gaan het vervangende merk gebruiken en switchen niet naar een andere
aanbieder. Bovendien hebben deze klanten de intentie om trouw te blijven aan deze
keuze. Klanten ervaren een bepaalde betrokkenheid en zijn bereid met het
vervangende merk een merkrelatie op te bouwen. Anders gezegd, adopteren klanten
in deze situatie het vervangende merk volledig. Daarom wordt hierna de reactie die
Hirschman beschrijft met loyalty in het voorlopige conceptuele model omschreven
met ‘adopteren’. Met adopteren wordt dus bedoeld dat een klant het vervangende
merk gaat gebruiken, omdat er sprake was van een bepaalde betrokkenheid of
binding met het merk dat van de markt werd gehaald.
Accepteren
Klanten kunnen merken ook gebruiken zonder werkelijke betrokkenheid bij een
merk te voelen. De merkrelatie wordt dan gekenmerkt door gemak en
onverschilligheid. Het ligt dan voor de hand dat klanten een vervangend merk ook
eerder uit gemak of uit desinteresse gaan gebruiken. Klanten voelen geen
betrokkenheid bij dit vervangende merk, maar accepteren het slechts als een
aanvaardbaar alternatief. Net zoals zij mogelijk ook andere merken als vervanging
hadden geaccepteerd. Deze reactie, die in het voorlopige conceptuele model
‘accepteren’ wordt genoemd, vervangt neglect in het model van Hirschman. Bij
accepteren gaat het dus om een reactie waarbij klanten het vervangende merk
vooral uit gemak of onverschilligheid gaan gebruiken, omdat zij laag betrokken zijn
bij de merkkeuze in de betreffende categorie.
Protesteren
In het oorspronkelijke model van Hirschman kan ontevredenheid ook leiden tot exit.
Hierbij stappen klanten uit ontevredenheid met een product of dienst over naar een
andere aanbieder. Exit kan volgens Hirschman voorkomen in combinatie met voice,
waarbij klanten hun ontevredenheid uiten, of niet. Als klanten vertrekken en daarbij
hun ontevredenheid uiten, kan worden verwacht dat deze klanten dit doen vanuit
een sterke betrokkenheid met dit merk. Recent onderzoek toont aan dat
18
consumenten zich bijvoorbeeld zo sterk met een merk kunnen identificeren, dat zij
negatieve ervaringen of informatie sterk op zichzelf kunnen betrekken of kunnen
opvatten als een bedreiging van het zelfbeeld (Johnson et al., 2011; University of
Illinois, 2011). Klanten reageren dus oprecht teleurgesteld, gefrustreerd of zelfs
boos op het merk of de aanbieder. Als klanten hun ongenoegen uiten en een ander
merk gaan gebruiken, of dit nu uit ontevredenheid is of omdat een merk van de
markt wordt gehaald, kan dit worden opgevat als een vorm van protest. In het
voorlopige conceptuele model wordt daarom met ‘protesteren’ verwezen naar een
combinatie van exit en voice. Met protesteren wordt vanaf nu dus een reactie
bedoeld, waarbij klanten na het opheffen van een merk niet het vervangende merk
gaan gebruiken, maar vanuit een bepaalde betrokkenheid en uit protest overstappen
naar een concurrerend merk.
Switchen
Niet alle klanten van een merk zijn hier sterk bij betrokken. Consumenten kunnen
het merk bijvoorbeeld ook kopen, omdat het gemakkelijk is te verkrijgen of omdat
het een lage prijs heeft. Ook gebruiken veel consumenten in een categorie meerdere
merken naast elkaar. Het is onwaarschijnlijk dat deze consumenten protesteren als
een merk dat zij gebruiken van de markt wordt gehaald en hen een ander merk als
vervanging wordt aangeboden. Toch mag er niet zo maar van worden uitgegaan dat
deze klanten het vervangende merk zonder meer gaan gebruiken. Een groot deel
van deze klanten stapt, om welke reden dan ook en waarschijnlijk op vrij
onverschillige wijze, op naar een andere merkaanbieder. Deze reactie wordt vanaf
nu in het voorlopige conceptuele model omschreven met ‘switchen’.
In het voorlopige conceptuele model worden de reacties exit, voice, neglect en
loyalty dus vervangen door respectievelijk switchen, protesteren, accepteren en
adopteren. Bij switchen en protesteren gaan klanten een ander merk gebruiken dan
het merk dat de onderneming als vervanging aanbiedt. Het verschil tussen deze
twee reacties is dat bij switchen sprake is van lage betrokkenheid bij het merk dat
verdwijnt en bij protesteren niet. Switchen is dus een reactie, waarbij een
consument uit gemak of onverschilligheid een ander merk kiest dan het
vervangende merk. Protesteren is daarentegen geen onverschillige of door gemak
gedreven reactie. Bij protesteren is sprake van hoge betrokkenheid, waardoor
klanten uit boosheid of frustratie over het van de markt halen van een merk
overstappen naar een concurrent. Bij accepteren en adopteren gaan klanten wel het
voorgestelde, vervangende merk gebruiken. Ook deze reacties onderscheiden zich
van elkaar door de mate van betrokkenheid. Klanten met een hoge betrokkenheid
adopteren het vervangende merk en zijn bereid hiermee een merkrelatie op te
bouwen. Klanten met een lage betrokkenheid kiezen uit onverschilligheid of gemak
voor het vervangende merk. Zij adopteren het vervangende merk niet, maar
accepteren het hooguit. Deze reacties worden in het onderstaande figuur nog een
keer kort samengevat.
19
Figuur 2.2: Mogelijke reacties bij merkbeëindiging
Bij de bespreking van het model van Hirschman is gesteld dat verschillende
modererende variabelen invloed hebben op de reactie van klanten bij
ontevredenheid. Ook bij merkbeëindiging ligt het voor de hand dat verschillende
moderators klantreacties beïnvloeden. Hierbij kan het gaan om kenmerken van
consumenten, kenmerken van de merken die bij merkbeëindiging zijn betrokken en
om kenmerken van de markt of de productcategorie waarin de merken actief zijn. In
figuur 2.3 is dit weergegeven in het voorlopig conceptueel model. Dit model wordt
in de komende paragrafen stapsgewijs uitgewerkt door te onderzoeken welke
specifieke variabelen een rol spelen als een merk wordt beëindigd en een ander
merk van de onderneming als vervanging wordt aangeboden.
Figuur 2.3: Het voorlopige conceptuele model
accepteren
protesteren
switchen
lage betrokkenheid
hoge betrokkenheid
ander
merk
gebruiken
vervangend
merk
gebruiken
adopteren
beëindigen merk en
aanbod ander merk
adopteren accepteren protesteren
switchen
consumenten-kenmerken
markt- kenmerken
merk- kenmerken
20
2.2.2 Consumentenkenmerken
In deze masterscriptie staat de vraag centraal hoe een onderneming haar klanten
kan behouden als zij één van haar merken van de markt haalt. Het ligt daarom voor
de hand om te onderzoeken welke consumentenkenmerken hier een rol bij spelen.
In deze paragraaf wordt daarom onderzocht welke rol merktrouw en
gepercipieerde switchkosten spelen bij merkbeëindiging. De redenen hiervoor zijn
dat beide begrippen een centrale rol spelen in literatuur over klantbehoud en omdat
Hirschman loyaliteit en kosten als belangrijkste modererende variabelen
beschouwde in zijn model.
2.2.2.1 Merktrouw
In deze paragraaf wordt onderzocht welke invloed merktrouw kan hebben op het
adopteren of accepteren van een vervangend merk, het protesteren hiertegen of het
switchen naar andere merken. Hierbij wordt eerst ingegaan op de vraag wat
merktrouw is en waarom het voor merken belangrijk is om werkelijk merktrouwe
klanten te hebben.
2.2.2.1.1 Wat is merktrouw?
In de marketingliteratuur is veel gepubliceerd over merktrouw. Het overgrote deel
van deze literatuur gaat over het meten en definiëren van merktrouw (Jacoby en
Chestnut, 1978; Dick en Basu, 1994; Garbarino en Johnson, 1999). Ondanks deze
inspanningen is er geen algemeen geldende omschrijving of definitie wat
merktrouw exact is. Wel kunnen in de literatuur ruwweg drie visies of benaderingen
worden onderscheiden.
Op de eerste plaats zijn er benaderingen die merktrouw uitsluitend definiëren en
meten aan de hand van koopgedrag. Door bijvoorbeeld verkoopcijfers te analyseren
of door consumenten te vragen naar aankoopgedrag of koopintenties, wordt de
mate van merktrouw gemeten. In deze visie is merktrouw dus de mate waarin een
consument in een bepaalde periode herhalingsaankopen doet van een bepaald merk.
Hoe vaker iemand een bepaald merk koopt, hoe hoger de merktrouw is.
Hoewel gedragsbenaderingen traditioneel de overhand hebben, is hier ook veel
kritiek op (Jacoby en Chestnut, 1978; Dick en Basu, 1994). Allereerst gaat het hierbij
om problemen met het meten van koopgedrag. Hoewel het aantal
herhalingsaankopen een eenvoudige maatstaf lijkt, is het in de praktijk zeer lastig
om betrouwbare en volledige koopgegevens te verzamelen (Knox en Walker, 2001).
Ook het operationaliseren van merktrouw op basis van herhalingsaankopen is lastig.
Is bijvoorbeeld sprake van merktrouw na drie aankopen in een bepaalde periode of
kan pas na zes aankopen in dezelfde periode over merktrouw worden gesproken?
Een meer fundamenteel probleem betreft echter de vraag of herhalingsaankopen
wel wijzen op werkelijke merktrouw. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat
21
herhalingsaankopen niet altijd samenhangen met psychologische binding aan een
merk (Knox en Walker, 2001). Consumenten kunnen ook uit gemak of
onverschilligheid herhaald aankoopgedrag vertonen (Bloemer en Kasper, 1995). Er
is dan eerder sprake van gewoontegedrag dan van werkelijke merktrouw.
Gewoontegedrag kan echter gemakkelijk worden beïnvloed. Door situationele
invloeden, bijvoorbeeld wanneer een merkartikel tijdelijk is uitverkocht of door
promoties van concurrenten, kunnen consumenten gemakkelijk naar een ander
merk switchen. Ook kan merktrouw samenhangen met trouw aan bepaalde winkels
(East et al., 2008). Consumenten die minder winkels bezoeken, hebben keuze uit
minder merken. Hierdoor is de kans groter dat deze consumenten bij herhaling een
bepaald merk kopen en dus als merktrouwe klanten worden gezien. Verder kunnen
consumenten trouw zijn aan een merk, omdat een merk bepaalde kenmerken heeft
die andere merken niet hebben (East et al., 2008; Oliver, 2010). Naast de kwaliteit,
de prijs of aanvullende diensten die worden geboden, kan het hierbij ook gaan om
simpele zaken zoals bepaalde verpakkingshoeveelheden of om specifieke smaken.
Zodra een ander merk echter vergelijkbare voordelen biedt of zijn prijzen
permanent of tijdelijk verlaagt, kan een consument gemakkelijk overstappen naar
dit andere merk.
Andere benaderingen stellen daarom dat merktrouw een attitude is (Jacoby en
Chestnut, 1978; Dick en Basu, 1994; Knox en Walker, 2001). Consumenten moeten
in deze visie een cognitieve en affectieve voorkeur voor een merk hebben om van
merktrouw te kunnen spreken. Hoe sterker dus de merkvoorkeur van een
consument, hoe hoger de merktrouw is. Ook op deze benadering van merktrouw is
kritiek. In de kern komt deze kritiek er op neer dat consumenten die een gunstige
attitude voor een merk hebben, dit merk niet altijd hoeven te kopen (Dick en Basu,
1994; Oliver, 2010). Ook hoeft een gunstige merkattitude niet exclusief te zijn. Een
consument kan bijvoorbeeld gunstige attitudes hebben ten opzichte van
verschillende merken. De vraag is dan of iemand trouw is aan meer merken of aan
geen enkel merk. Ook kan iemand een voorkeur hebben voor een merk dat voor hem
onbereikbaar is, bijvoorbeeld omdat het te duur is. Een consument heeft dan wel een
sterke merkvoorkeur, maar uit dit niet in koopgedrag. Ten slotte kan iemand een
bepaalde merkvoorkeur hebben, maar dit niet kopen door sociale druk (Gounaris en
Stathakopoulos, 2004).
Een derde visie is dat merktrouw samenhangt met herhaald aankoopgedrag en een
gunstige merkattitude. Volgens deze visie kan dus alleen over merktrouw worden
gesproken als consumenten een sterke voorkeur hebben voor een merk èn dit bij
herhaling kopen. Hierbij geldt dat herhalingsaankopen niet alleen een uiting zijn van
merkvoorkeur en –trouw, maar dat herhalingsaankopen ook een voorwaarde zijn
voor het ontstaan er van. Veronderstelt wordt namelijk dat alleen op basis van
meerdere, positieve gebruikservaringen – dus na meerdere positief ervaren
herhalingsaankopen –werkelijke merktrouw of binding met een merk ontstaat
(Oliver, 2010). Dit wordt ondersteund door onderzoeken naar verschillen tussen
22
klanten met zwakke en sterke merkrelaties. Hieruit blijkt dat de intentie van
consumenten om een relatie voort te zetten bij zwakke merkrelaties samenhangt
met een algemeen gevoel van tevredenheid. Bij sterke merkrelaties hangt dit samen
met betrokkenheid en vertrouwen in de merkaanbieder (Garbarino en Johnson,
1999; Tolboom, 2004). Klanten met een sterke merkrelatie kopen een merk dus
vanuit een bepaalde betrokkenheid of binding met dat merk.
Deze derde visie wordt in de marketingliteratuur inmiddels breed gedragen
(Moliner Velazquez et al., 2011). Dit betekent dat merktrouw moet worden opgevat
als een construct met twee dimensies, namelijk de mate waarin consumenten
herhalingsaankopen doen en de mate waarin consumenten betrokken zijn bij een
merk. Op basis van deze twee dimensies worden in de literatuur vier vormen van
merktrouw onderscheiden. Deze vormen van merktrouw worden in figuur 2.4
weergegeven. Uit het figuur blijkt dat alleen bij herhaald aankoopgedrag en hoge
betrokkenheid wordt gesproken van werkelijke merktrouw.
Figuur 2.4: Verschillende vormen van merktrouw
In deze paragraaf zijn drie visies besproken op wat merktrouw is. Volgens de meest
geaccepteerde visie is merktrouw gebaseerd op twee dimensies, namelijk op
herhaald aankoopgedrag en op betrokkenheid bij het merk. Om van werkelijke
merktrouw te kunnen spreken, moet dus sprake zijn van herhalingsaankopen van
merkbetrokkenheid. Ontbreekt betrokkenheid of koopt een klant het merk niet
regelmatig? Dan is een klant niet werkelijk merktrouw. Er is dan sprake van latente
merktrouw of van valse merktrouw. Het onderscheiden van werkelijke merktrouw
van deze andere vormen van merktrouw is onder meer van belang, omdat
werkelijke merktrouw een aantal gunstige consequenties heeft voor merken. Deze
worden in de nu volgende paragraaf beschreven.
geen merktrouw
werkelijke merktrouw
valse loyaliteit
lage betrokkenheid
hoge betrokkenheid
veel
herhalings-
aankopen
weinig
herhalings-
aankopen
latente merktrouw
23
2.2.2.1.2 De beschermende werking van merktrouw
Voor ondernemingen is het van strategisch belang om werkelijke merktrouw bij
haar klanten te ontwikkelen. Onderzoek toont namelijk dat merktrouw een directe
relatie heeft met de winstgevendheid van een onderneming (Buchanan en Gilles,
1990; Reichheld en Sasser, 1990; Reicheld, 1996; Oliver, 2010). Hiervoor zijn
verschillende redenen (East et al., 2008). Een grotere merktrouw leidt op de eerste
plaats tot kostenvoordelen. Het kost in het algemeen minder om een bestaande klant
te behouden dan het kost om een nieuwe klant te werven (Rosenberg en Czepiel,
1984). Daarnaast nemen de bedrijfskosten af doordat wervingskosten worden
terugverdiend en doordat de klantbediening efficiënter wordt. Op de tweede plaats
leidt een grotere merktrouw tot grotere opbrengsten. Trouwe klanten kopen
namelijk vaker, besteden meer en zijn minder prijsgevoelig. Ten slotte neemt het
switchgedrag van klanten steeds meer af naar mate hun merktrouw toeneemt
(Buchanan en Gilles, 1990; Morgan en Hunt, 1994; Bansal et al., 2004; East et
al.,2008). De kostenvoordelen en hogere opbrengsten worden voor ondernemingen
daardoor ook steeds duurzamer.
Hoewel onderzoek aantoont dat deze kostenvoordelen en extra opbrengsten niet in
alle categorieën en niet in alle situaties optreden, is de relatie tussen toenemende
merktrouw en afnemend switchgedrag wel consistent in meerdere onderzoeken
aangetoond (East et al., 2008). Het Brand Relationship Quality-model (Fournier,
1998) biedt een verklaring voor deze relatie. Volgens dit model worden
merkrelaties minder snel beëindigd naarmate de kwaliteit van merkrelaties beter is.
Toetsing van het BRQ-model bij tien Nederlandse merken bevestigt dit verband
(Tolboom, 2004). Het BRQ-model geeft hier verschillende redenen waarom klanten
met een sterke merkbinding minder snel switchen. Het model veronderstelt
bijvoorbeeld dat klanten met een sterkere merkrelatie eerder bereid zijn om zich
aan het merk aan te passen wanneer dit niet volledig aan de behoeften van deze
klanten voldoet. Ook schrijven deze klanten fouten en tekortkomingen in de
producten of de dienstverlening minder snel aan het merk toe of vergeven zij deze
eerder. Ten slotte zijn klanten met een sterke merkrelatie over het algemeen positief
bevooroordeeld over merken waarmee zij een sterke relatie ervaren.
Literatuur over reacties van klanten op het falen van producten of fouten in de
dienstverlening bevestigt de veronderstellingen die in het BRQ-model worden
gedaan. Verschillende onderzoekers toonden namelijk aan dat sterke klantrelaties
een buffer vormen bij negatieve ervaringen met de producten of diensten van een
onderneming (Hess et al., 2003; Priluck, 2003; Sajtos et al., 2010). Klanten die een
sterkere relatie met een onderneming ervaren blijken meer tolerant bij fouten en
stellen minder hoge eisen aan foutherstel dan klanten die een zwakkere relatie
ervaren (Hess et al., 2003). Ook wijst onderzoek er op dat merken sneller herstellen
na een product recall als zij meer merktrouwe klanten hebben (Cleeren et al., 2008).
24
Blijkbaar kunnen sterke merkrelaties merken beschermen als producten falen of
wanneer fouten in de dienstverlening worden gemaakt.
De beschermende werking van merktrouw kan worden verklaard, doordat bij sterke
merkrelaties sprake is van een groter vertrouwen en een hogere betrokkenheid van
klanten dan bij zwakke merkrelaties (Morgan en Hunt, 1994; Garbarino en Johnson,
1999). Doordat klanten een groter vertrouwen hebben in het merk, hebben zij ook
meer vertrouwen dat het merk adequaat reageert bij een tegenvallende prestatie of
ervaring. Daardoor berusten merktrouwe klanten eerder bij een negatieve
merkervaring en stellen zij mogelijk lagere eisen aan foutherstel. Bovendien
verandert betrokkenheid de manier waarop consumenten informatie over het
merken verwerken (Loken et al., 2010). Klanten met een gunstige merkattitude zijn
geneigd deze attitude te beschermen door minder aandacht te geven aan negatieve
informatie over hun voorkeursmerk. Ook betrekken deze klanten negatieve
informatie over een specifiek merkattribuut niet snel op het voorkeursmerk als
geheel. Positieve merkinformatie krijgt daarentegen juist meer aandacht en wordt
ook eerder op het merk als geheel betrokken. Bovendien is bekend dat consumenten
bij toenemende merktrouw steeds minder informatie zoeken over concurrerende
merken (Dick en Basu, 1994). Merktrouwe klanten hebben daardoor minder kennis
van het aanbod van concurrenten, terwijl zij tegelijkertijd het eigen voorkeursmerk
bevoordelen. Hierdoor percipiëren merktrouwe klanten hogere switchkosten en zijn
zij minder snel geneigd om naar een andere aanbieder over te stappen (Burnham et
al., 2003). Klanten met een hogere merkbetrokkenheid zijn daarom niet alleen in het
algemeen minder snel geneigd een merkrelatie te beëindigen, maar ook na een
negatieve merkervaring.
Werkelijke merktrouw kan merken dus beschermen bij tegenvallende
productprestaties of negatieve ervaringen met de dienstverlening. De intentie van
klanten om de relatie met een merk voort te zetten ondanks een probleem of fout,
maakt dat merken met een trouwe klantengroep tegen een stootje kunnen.
Merktrouw kan daarmee ook belangrijk zijn voor het behouden van klanten na
merkbeëindiging. Dit wordt in de volgende paragraaf verder uitgewerkt.
2.2.2.1.3 Het belang van merktrouw bij merkbeëindiging
Sterke en hechte relaties met klanten leiden tot herhalingsaankopen en voorkomen
dat klanten bij een teleurstellende of negatieve ervaring direct opstappen.
Merktrouw is hierdoor ook van belang in situaties waarin een onderneming een
merk van de markt haalt en één van haar andere merken als vervanging aanbiedt.
Hiervoor zijn twee redenen. Op de eerste plaats passen trouwe klanten zich eerder
aan het merk aan en zijn zij toleranter en meer vergevingsgezind bij fouten of
ontevredenheid. Hierdoor kan ook worden verwacht dat deze klanten ook bij
merkbeëindiging eerder bereid zijn zich aan deze situatie aan te passen. Op de
tweede plaats geven merktrouwe klanten stelselmatig meer aandacht aan
informatie over het eigen voorkeursmerk en minder aan informatie over
25
concurrerende merken. Daardoor hebben merktrouwe klanten minder kennis van
concurrerende merken en zijn zij minder snel geneigd hiernaartoe over te stappen.
Ook hierdoor kan worden verwacht dat merktrouwe klanten een door de
onderneming voorgesteld alternatief merk eerder accepteren. Samenvattend wordt
dus verondersteld dat merktrouwe klanten eerder geneigd zijn om een vervangend
merk te gaan gebruiken dan klanten die niet of minder merktrouw zijn.
In termen van het conceptuele model betekent dit dat hogere merktrouw
samenhangt met hogere adoptie. Als gevolg daarvan kan ook worden verondersteld
dat switchen lager is bij hogere merktrouw. Het is overigens wel aannemelijk, dat er
grenzen zijn aan het acceptatievermogen van klanten. Onderzoek toont bijvoorbeeld
dat klanten die sterk bij een merk zijn betrokken negatiever reageren op
veranderingen in een logo dan klanten die een minder sterke betrokkenheid hebben
(Walsh et al., 2010). Dit verschijnsel kan ook optreden bij merkbeëindiging. Klanten
met een hoge merktrouw kunnen bijvoorbeeld met boosheid en teleurstelling
reageren op het beëindigen van hun voorkeursmerk. De kans is reëel dat deze
klanten het opheffen van een merk juist niet aanvaarden en ook het voorgestelde,
alternatieve merk sneller en sterker afwijzen. Deze klanten stappen dan uit protest
over naar een andere merkaanbieder. In het conceptuele model wordt daarom
verondersteld dat een hogere merktrouw ook kan samenhangen met protesteren.
Een bepaalde mate van merktrouw kan de adoptie van een vervangend merk dus
positief beïnvloeden. Als klanten echter zeer merktrouw zijn, kan merkbeëindiging
ook leiden tot protesteren. Klanten adopteren het vervangende merk dan niet en
gaan een ander merk gebruiken. Het overstappen naar een ander merk kan van deze
klanten meer of minder inspanning vergen en ook tot financiële kosten leiden. In de
volgende paragraaf wordt besproken welke rol deze inspanningen en kosten kunnen
spelen bij het wel of niet accepteren of adopteren van een vervangend merk.
2.2.2.2 Gepercipieerde switchkosten
Switchkosten kunnen een belangrijke drempel vormen voor consumenten om van
merk te veranderen. Door de werkelijke of de gepercipieerde switchkosten te
beïnvloeden kan een onderneming voorkomen dat klanten overstappen naar een
concurrerend merk. Het is mogelijk dat een onderneming switchkosten ook bij
merkbeëindiging kan benutten om de reacties van klanten te beïnvloeden. Hierna
komt daarom aan bod welke rol switchkosten spelen bij klantbehoud, welke
negatieve effecten switchkosten kunnen hebben en hoe switchkosten een rol
kunnen spelen bij merkbeëindiging.
26
2.2.2.2.1 De rol van switchkosten bij klantbehoud
Switchkosten zijn de kosten die consumenten associëren met het proces om over te
stappen naar een ander merk. Hierbij kan het gaan om directe, financiële kosten,
maar dat is niet noodzakelijk. Ook het verlies van bepaalde voordelen en kortingen,
de tijd en moeite die nodig is om van merk te veranderen en bijvoorbeeld het verlies
van merk- en persoonlijke relaties kunnen worden gezien als switchkosten. In totaal
kunnen acht typen switchkosten worden onderscheiden, die in drie categorieën
kunnen worden ingedeeld (Burnham et al., 2003). Tabel 2.1 bevat een overzicht van
deze typen en categorieën.
Tabel 2.1: Overzicht van categorieën en typen switchkosten
(naar: Burnham et al., 2003)
Categorie Type Omschrijving
1. Procedurele
switchkosten
a. Economische
switchkosten
De kosten van eventuele,
negatieve uitkomsten bij
gebruik van een ander
merk.
b. Evaluatiekosten De tijd en moeite om
alternatieven te
beoordelen.
c. Leerkosten De tijd en moeite om
vaardigheden en kennis
te ontwikkelen om
andere producten of
diensten te kunnen
gebruiken.
d. Opstartkosten De tijd en moeite om een
nieuwe relatie met een
aanbieder op te bouwen
of om een product of
dienst geschikt te maken
voor het eerste gebruik.
2. Financiële
switchkosten
e. Verlies van voordelen De contractueel
overeengekomen
voordelen die vervallen
als een klant opstapt.
f. Monetaire kosten De eenmalige kosten om
van aanbieder te
veranderen, anders dan
de aanschafprijs van het
product of de dienst.
27
3. Relationele
switchkosten
g. Verlies van
persoonlijke
relaties
Het verlies van relaties en
persoonlijk contact met
de medewerkers van de
aanbieder.
h. Verlies van
merkrelaties
Het verlies van banden
met het merk.
De marketingliteratuur dicht switchkosten een sleutelrol toe bij het behouden van
klanten. Verschillende onderzoekers hebben namelijk aangetoond dat er een positief
verband bestaat tussen switchkosten en herhaald aankoopgedrag (Jones et al., 2002;
Burnham et al., 2003; Lam et al., 2004; Vázques-Casielles et al., 2009). De verklaring
hiervoor is dat consumenten switchkosten zoveel mogelijk willen mijden, omdat
deze niet nuttig zijn. Hoe hoger de gepercipieerde switchkosten dus zijn, hoe lager
de intentie van klanten is om een ander merk te gaan gebruiken. Switchkosten
kunnen daarmee een dusdanige drempel vormen, dat ontevreden klanten niet van
merk of aanbieder veranderen, maar eerder hun ontevredenheid uiten en klant
blijven (Burnham et al., 2003; Ping, 1993-a). Het beïnvloeden van de gepercipieerde
switchkosten vormt daarmee een belangrijk strategisch instrument voor
ondernemingen om klanten te behouden (Hess en Ricart, 2002).
Switchkosten in het algemeen verlagen de neiging van klanten om over te stappen
naar een ander merk en dragen daarmee bij aan het behouden van klanten.
Ondernemingen kunnen er echter niet zonder meer van uitgaan dat het vergroten
van gepercipieerde switchkosten leidt tot structureel klantbehoud. De effecten van
switchkosten zijn namelijk relatief en kunnen ook nadelig zijn voor de klantrelatie.
2.2.2.2.2 Relatieve en negatieve effecten van switchkosten
Hoewel switchkosten sterk bijdragen aan klantbehoud, wordt steeds vaker
onderkend dat deze invloed relatief is. Switchkosten spelen in sommige
productcategorieën bijvoorbeeld een grotere rol dan in andere categorieën (Jones et
al., 2002). Ook kunnen concurrenten strategieën ontwikkelen om switchkosten weg
te nemen (Yang en Peterson, 2004). Verzekeraars, energiemaatschappijen en
telefoniebedrijven bieden nieuwe klanten bijvoorbeeld vaak aan om alle
formaliteiten rondom een overstap te regelen. Ook zijn switchkosten niet constant.
De opkomst van het internet heeft in veel productcategorieën de aard en het niveau
van switchkosten veranderd (Hess en Ricart, 2002).
Daarnaast kunnen switchkosten ook negatieve effecten hebben (Jones et al., 2007).
Voorbeelden hiervan zijn ontevredenheid en negatieve mond-tot-mondaanbeveling.
Ook is aangetoond dat hoge switchdrempels weliswaar tot klantbehoud kunnen
leiden, maar tegelijkertijd de merktrouw kunnen schaden (Maute en Forrester,
1993). In literatuur over switchkosten wordt daarom ook wel onderscheid gemaakt
tussen positieve en negatieve switchkosten (Julander & Söderlund, 2003; Jones et al.,
28
2007). Positieve switchkosten creëren voordelen en waarde voor klanten, die
maken dat zij vrijwillig klant willen blijven. Voorbeelden van positieve switchkosten
zijn onder meer het verlies van klantvoordelen, het verlies van persoonlijke relaties,
het verlies van een merkrelatie en het risico dat een ander product of merk een
minder goede prestatie zal leveren. Negatieve switchkosten creëren geen voordelen
en waarde voor klanten, omdat deze zijn gebaseerd op straffen en het opwerpen van
barrières. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om boetes en andere financiële kosten en om
de tijd en inspanning die het kost om van aanbieder te veranderen. Anders gesteld,
hangen negatieve switchkosten vooral samen met procedurele en financiële
switchkosten en positieve switchkosten met relationele switchkosten.
Steeds meer onderzoekers onderkennen het belang om onderscheid te maken
tussen positieve en negatieve switchkosten. Verschillende studies tonen namelijk
aan dat positieve en negatieve drempels een verschillend effect hebben op herhaald
koopgedrag (Julander en Söderlund, 2003; Jones et al., 2007; Vázques-Casielles et al.,
2009). Hoewel beide soorten switchkosten leiden tot herhalingsaankopen, verhogen
positieve switchkosten de merktrouw en tevredenheid, terwijl negatieve
switchkosten de merktrouw en tevredenheid verlagen. Een verklaring hiervoor is
dat positieve en negatieve drempels tot verschillende vormen van commitment of
betrokkenheid leiden (Jones et al., 2007). Positieve switchkosten leiden eerder tot
affectieve betrokkenheid. Hierbij gaat het om een vrijwillige, meer psychologische
binding die klanten ervaren bij een aanbieder of een merk. Klanten met een
affectieve betrokkenheid blijven klant uit eigen motivatie. Men wil zelf klant blijven.
Negatieve switchdrempels leiden daarentegen tot calculatieve betrokkenheid.
Hierbij gaat het om een binding tussen een klant en een aanbieder of merk uit
noodzaak. Klanten blijven klant, eenvoudig gesteld, omdat zij dat moeten.
Switchkosten zijn hiervoor gedefinieerd als de kosten die consumenten associëren
met het veranderen van merkaanbieder. Doordat deze kosten in het algemeen
switchgedrag tegengaan, zijn deze kosten voor merken cruciaal om klanten te
behouden. Hierbij is het wel van belang om onderscheid te maken tussen positieve
en negatieve switchkosten. Vooral positieve switchkosten leiden tot tevredenheid en
werkelijke merktrouw. Negatieve switchkosten leiden sneller tot ontevredenheid en
valse merktrouw. In de volgende paragraaf wordt onderzocht welke rol
switchkosten spelen bij het beëindigen van een merk en de acceptatie en adoptie
van een vervangend merk.
2.2.2.2.3 De rol van switchkosten bij merkbeëindiging
Als een onderneming een merk van de markt haalt en een ander merk als
vervanging aanbiedt, hebben klanten de keuze om het vervangende merk te gaan
gebruiken of niet. Welke keuze een klant dan ook maakt, altijd wordt een klant
gedwongen over te stappen naar een ander merk. Verwacht kan daarom worden dat
switchkosten ook bij merkbeëindiging een rol spelen. Hierbij kan het gaan om twee
29
soorten switchkosten. Op de eerste plaats gaat het om de kosten die klanten
associëren met de overstap naar het vervangende merk. Daarnaast kan het gaan om
switchkosten die samenhangen met een overstap naar een concurrerend merk.
Hierna wordt besproken welke invloed beide soorten switchkosten kunnen hebben.
Bij merkbeëindiging kunnen klanten op de eerste plaats kosten associëren met een
overstap naar het merk dat de onderneming als vervanging aanbiedt. Hierbij kan het
om alle hiervoor genoemde categorieën en typen switchkosten gaan. Een overstap
naar het alternatieve merk kan bijvoorbeeld leer- en opstapkosten met zich
meebrengen, maar ook extra monetaire kosten opleveren of leiden tot verlies van
relaties. Omdat de onderneming haar klanten wil behouden, zal zij bij
merkbeëindiging proberen deze switchkosten te minimaliseren. Hoe lager de
switchkosten immers zijn, hoe groter de kans is dat klanten het vervangende merk
gaan gebruiken. Om de gepercipieerde switchkosten zo laag mogelijk te houden, kan
de onderneming bijvoorbeeld benadrukken dat het alternatieve merk vergelijkbare
kwaliteiten en voordelen biedt, dat eventuele contactpersonen niet veranderen en
dat de onderneming allerlei administratieve handelingen voor de klant regelt. Soms
zijn switchkosten echter onvermijdelijk. In dienstverlening bijvoorbeeld, kunnen
kleine verschillen in het dienstverleningsproces aanpassing vergen van klanten en
dus leiden tot switchkosten. Ook kunnen klanten met andere vestigingen of
verkooppunten te maken krijgen, waardoor reistijden en –kosten toenemen of
relaties met vertrouwde contactpersonen verloren gaan. Nemen deze switchkosten
toe, dan wordt de drempel voor klanten om te kiezen voor een concurrerend merk
lager. De relatieve kosten die samenhangen met een keuze voor een concurrerend
merk nemen dan immers af. In het conceptuele model geldt daarom dat hoe hoger
de gepercipieerde switchkosten zijn van het vervangende merk, hoe meer klanten
switchen of uit protest een concurrerend merk gaan gebruiken en hoe lager de
adoptie en acceptatie van het vervangende merk is.
Daarnaast zijn de switchkosten van belang, die klanten associëren met een overstap
naar een concurrerend merk. Omdat de onderneming klanten wil behouden, zal zij
proberen om de perceptie van deze kosten te beïnvloeden. Hiervoor kan de
onderneming, zoals hiervoor al is beschreven, allereerst de gepercipieerde kosten
van een overstap naar het vervangende merk verlagen. De kosten om te switchen
naar een concurrent nemen dan relatief toe. Tegelijk kan de onderneming proberen
de werkelijke of de gepercipieerde switchkosten naar een concurrerend merk
proberen te verhogen. Hoe hoger deze kosten zijn, hoe groter de drempel is om naar
een concurrent over te stappen en hoe groter de kans dan is dat de onderneming
klanten behoudt. In het conceptuele model hangen hogere switchkosten naar
concurrerende merken dus samen met het accepteren en adopteren van het
vervangende merk en in mindere mate met switchen en protesteren.
Om switchen en protesteren tegen te gaan kan een onderneming proberen om de
gepercipieerde switchkosten naar concurrerende merken te vergroten. Hierbij is het
30
van belang of de onderneming de nadruk legt op positieve of negatieve
switchkosten. Als positieve switchkosten namelijk leiden tot een vrijwillige,
psychologische binding met een merk, dan hangen deze kosten in het algemeen
samen met hogere merktrouw. In het conceptuele model hangen positieve
switchkosten bij merkbeëindiging dan samen met het adopteren van een
vervangend merk. Negatieve switchkosten leiden daarentegen tot calculatieve
betrokkenheid en binding uit noodzaak. Dit betekent dat merktrouw lager is als
negatieve switchkosten hoger zijn. Bij merkbeëindiging kan dan worden
aangenomen dat negatieve switchkosten leiden tot acceptatie van het vervangende
merk.
In deze paragraaf is onderzocht welke invloed switchkosten hebben op het gebruik
van een vervangend merk na merkbeëindiging. Om klanten te motiveren het
vervangende merk te gebruiken, kan een onderneming de switchkosten van het
vervangende merk proberen te minimaliseren en de switchkosten van
concurrerende merken proberen te maximaliseren. Hierbij hangen positieve
switchkosten samen met adoptie van het vervangende merk en negatieve
switchkosten met acceptatie van dit merk. Eerder in deze paragraaf is al
beargumenteerd dat het stimuleren van merktrouw bij kan dragen aan het
behouden van klanten voor een ander merk in de merkenportfolio. Dit is ook
samengevat in figuur 2.5, waarin merktrouw en switchkosten aan het voorlopig
conceptueel model zijn toegevoegd.
Figuur 2.5: Consumentenkenmerken in het voorlopig conceptueel model
z beëindigen
merk en aanbod ander
merk
adopteren accepteren switchen
protesteren
merkkenmerken
marktkenmerken
consumenten-kenmerken
merktrouw
gepercipieerde switchkosten
31
Merktrouw en switchkosten zijn kenmerken van consumenten. Ook kenmerken van
de merken die bij merkbeëindiging zijn betrokken, spelen een rol bij de acceptatie
en adoptie van een vervangend merk. Hier wordt in de volgende paragraaf op
ingegaan.
2.2.3 Merkkenmerken
Tussen het merk dat van de markt verdwijnt en het merk dat als vervanging wordt
aangeboden bestaan grotere of kleinere verschillen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om
verschillen in merkmeerwaarde en in de merkbreedte van deze merken. Het is
aannemelijk dat deze verschillen, maar bijvoorbeeld ook de toegepaste
merkarchitectuur, de reactie van klanten bij merkbeëindiging beïnvloeden. In deze
paragraaf wordt daarom beschreven welke invloed deze merkkenmerken hebben op
het accepteren en adopteren van een vervangend merk, dan wel op switchen of
protesteren na merkbeëindiging.
2.2.3.1 Verschillen in merkmeerwaarde
Merken kunnen worden gezien als netwerken van kenniselementen of associaties in
het langetermijngeheugen van consumenten. De associaties die met een merknaam
zijn verbonden, hebben een bepaalde inhoud en kunnen positief of negatief worden
gewaardeerd. Deze associaties kunnen sterker of zwakker aan de merknaam zijn
verbonden. Door specifieke merkassociaties te ontwikkelen, kunnen brandmanagers
het koopgedrag van consumenten proberen te beïnvloeden. Daarbij is het van
belang of consumenten de associaties die met een merk zijn verbonden, belangrijk
en relevant vinden. Alleen merkassociaties die belangrijk en relevant zijn, dragen bij
aan de waardering van het merk. De merkwaardering van consumenten wordt ook
omschreven met het concept van merkmeerwaarde.
Merkmeerwaarde is de mate waarin een merk en de merkassociaties bijdragen aan
de waardering van consumenten voor een product of dienst (Riezebos, 2002). Een
hoge merkmeerwaarde biedt een merk verschillende voordelen. Mogelijk het
belangrijkste voordeel is dat merkmeerwaarde het gepercipieerde risico van een
aankoop verlaagt. Consumenten hebben met andere woorden een groter
vertrouwen in merken met een hoge merkmeerwaarde dan in merken met een lage
merkmeerwaarde. Om die reden kan merkmeerwaarde ook van belang zijn bij
merkbeëindiging. Als bij merkbeëindiging een vervangend merk wordt aangeboden
dat een hoge merkmeerwaarde heeft, kan immers worden verwacht dat klanten het
vervangende merk eerder accepteren of adopteren en dat switchen en protesteren
dan lager zijn. Of deze verwachting aannemelijk is, wordt hierna onderzocht aan de
hand van de componenten waar merkmeerwaarde op is gebaseerd. Deze
componenten of bronnen van merkmeerwaarde zijn merkbekendheid,
psychosociale betekenis en gepercipieerde prestatie (Riezebos, 2002).
32
2.2.3.1.1 Merkbekendheid
Merkbekendheid is één van de belangrijkste kenmerken van een merk, omdat
merkbekendheid een sterk effect heeft op koopintentie van consumenten (Hoyer en
Brown, 1990; Franzen, 1992; Macdonald en Sharp, 2000; Riezebos, 2002; Chi et al.,
2009). Consumenten kiezen bij voorkeur voor bekende merken. Dit geldt niet alleen
voor koopbeslissingen die consumenten weinig nemen, zoals bij duurzame
gebruiksgoederen. Ook in herhaalde keuzesituaties, zoals bij dagelijkse
gebruiksgoederen, beïnvloedt merkbekendheid het aankoopgedrag (Macdonald en
Sharp, 2000). In de literatuur worden hier twee verklaringen voor gegeven.
Op de eerste plaats vereenvoudigt merkbekendheid het koopproces. Uit
experimenten met onervaren gebruikers van een product blijkt bijvoorbeeld, dat
gebruikers die geen van de merken in het experiment kenden meer merken
uitprobeerden en meer keuzecriteria gebruikten om hun voorkeursmerk te bepalen.
Gebruikers die wel bekend waren met één van de merken kozen meestal direct voor
een bekend merk en bleven ook trouw aan die keuze, ondanks in de experimenten
gemanipuleerde prijs- en kwaliteitsverschillen (Hoyer en Brown, 1990; Macdonald
en Sharp, 2000). Consumenten kozen dus niet om meer merken op meer criteria te
beoordelen, zoals in een nieuwe keuzesituatie kan worden verwacht, maar om hun
keuze te vereenvoudigen en te kiezen voor het voor hen bekende merk.
Op de tweede plaats lijkt risicoreductie een reden waarom consumenten eerder
voor bekende merken kiezen. Onderzoek toont bijvoorbeeld dat merkbekendheid
samenhangt met imagoaspecten zoals vertrouwen, betrouwbaarheid, toegankelijk-
heid en nabijheid (Kapferer, 2008). Ook is er een sterk positief verband tussen
merkbekendheid en de gepercipieerde kwaliteit (Chi et al., 2009). Deze gunstige
percepties verlagen het risico dat consumenten ervaren in een koopsituatie.
Hierdoor is de kans dat een consument eerder kiest voor een bekend merk groter.
Door keuzes te vereenvoudigen en risico’s te verlagen beïnvloedt merkbekendheid
het koopgedrag en de merkvoorkeur van consumenten. Als dit in normale
koopsituaties geldt, dan kan worden verwacht dat dit ook geldt bij merkbeëindiging.
Verwacht kan immers worden dat een vervangend merk positiever wordt
beoordeeld en eerder wordt vertrouwd als dit bekender is. Bovendien lijken
consumenten dan minder geneigd om het vervangende merk uitgebreid te
beoordelen en kan worden verwacht dat zij langer vasthouden aan een keuze om dit
merk te gaan gebruiken. Zelfs als er concurrerende merken zijn met een hogere
kwaliteit of een betere prijs.
Verondersteld wordt daarom dat bekendheid met het vervangende merk in het
conceptuele model samenhangt met hogere adoptie en acceptatie. Zijn klanten niet
of minder bekend met het vervangende merk, dan liggen switchen en protesteren
eerder voor de hand.
33
2.2.3.1.2 Psychosociale betekenis
Consumenten kunnen aan merken een bepaalde psychosociale betekenis ontlenen.
Hoe groter de psychosociale betekenis van een merk, hoe beter dit merk een
consument in staat stelt om uit te drukken wie hij is of zou willen zijn. Consumenten
kunnen dus een deel van hun eigen persoonlijkheid ontlenen aan de persoonlijkheid
van een merk. Deze persoonlijkheid kan aan de hand van vijf dimensies worden
beschreven (Aaker, 1997). Deze dimensies en de daarbij horende persoonlijkheids-
kenmerken zijn in de onderstaande figuur samengevat.
Tabel 2.2: Dimensies van merkpersoonlijkheid (Aaker, 1997)
Vooral als merken in een categorie functioneel weinig van elkaar verschillen,
kunnen merken zich van elkaar onderscheiden door een specifieke
merkpersoonlijkheid te ontwikkelen. Hierdoor ontstaan verschillen in de
persoonlijkheid of psychosociale betekenis van merken in een categorie. Ook tussen
merken die bij merkbeëindiging zijn betrokken, bestaan daardoor grotere of
kleinere verschillen in psychosociale betekenis. Deze verschillen kunnen de
acceptatie en adoptie van een vervangend merk beïnvloeden. Als een vervangend
merk namelijk een heel andere merkpersoonlijkheid heeft dan het merk dat van de
markt verdwijnt, is het zeer de vraag of het vervangende merk even goed
uitdrukking geeft aan de persoonlijkheid van een klant als het merk dat verdwijnt.
Stel bijvoorbeeld dat het merk dat verdwijnt een opwindende en uitdagende
merkpersoonlijkheid heeft en dat klanten het merk om deze persoonlijkheid
Dimensies
merkpersoonlijkheid
Persoonlijkheids-
kenmerken
Oprechtheid Nuchter
Eerlijk
Echt
Opgewekt
Opwinding Uitdagend
Gedreven
Fantasierijk
Bij de tijd
Bekwaam Betrouwbaar
Intelligent
Succesvol
Gedistingeerd Gedistingeerd
Charmant
Stoer Buitenshuis
Stug
34
waarderen en gebruiken. Dan is de kans dat deze klanten een merk met een
gedistingeerde en stijlvolle persoonlijkheid als vervanging accepteren of adopteren
niet groot. Heeft het vervangende merk echter net als het merk dat verdwijnt een
uitdagende persoonlijkheid, dan is het veel aannemelijker dat klanten het
vervangende merk accepteren of adopteren.
Verschillen in merkpersoonlijkheid spelen dus een rol bij de acceptatie en adoptie
van een vervangend merk bij merkbeëindiging. Meer specifiek kan gelden dat als het
vervangende merk en het merk dat verdwijnt een min of meer vergelijkbare
merkpersoonlijkheid hebben, acceptatie en adoptie hoger zijn. Is de
merkpersoonlijkheid niet vergelijkbaar, dan liggen de reacties switchen en
protesteren meer voor de hand.
2.2.3.1.3 Gepercipieerde prestatie
De derde dimensie van merkmeerwaarde is de gepercipieerde prestatie van een
merk. De gepercipieerde prestatie hangt af van de gepercipieerde materiële
differentiatie en van de gepercipieerde kwaliteit van het merk. Bij de materiële
differentiatie gaat het om de specifieke attributen of producteigenschappen van het
merk. Bij gepercipieerde kwaliteit gaat het om de kwaliteit die consumenten
waarnemen of ervaren. Het gaat dus om een subjectief oordeel van consumenten en
niet om een objectief vastgestelde of gemeten kwaliteit. Bij merkbeëindiging kan de
gepercipieerde prestatie van het vervangende merk gemakkelijk verschillen van de
gepercipieerde prestatie van het merk dat verdwijnt. Dit is inherent aan het
exploiteren van meerdere merken binnen één merkenportfolio.
Het is niet ongebruikelijk dat een onderneming met meerdere merken binnen
dezelfde productcategorie actief is. Het exploiteren van meer merken in één
categorie vergroot namelijk de kans dat consumenten een merk afnemen dat
behoort tot de merkenportfolio van de onderneming (Riezebos, 2002). Dit voordeel
kan een onderneming alleen realiseren als de merken in de merkenportfolio
inspelen op verschillende wensen en behoeften van consumenten. Merken binnen
een merkenportfolio krijgen daarom een verschillende positionering. Volgens het
Brand Portfolio Model (Riezebos, 2002) kunnen de positioneringen van merken
verschillen op twee dimensies. Merken kunnen op de eerste plaats verschillende
voordelen of producteigenschappen bieden. Merken verschillen dan in hun
materiële differentiatie. Daarnaast kunnen merken min of meer dezelfde voordelen
bieden, maar een ander kwaliteit- en prijsniveau krijgen. Op die manier ontstaan
verschillen in gepercipieerde kwaliteit.
De merken die bij een merkbeëindiging zijn betrokken, kunnen volgens dezelfde
dimensies verschillen in positionering. Hierdoor verschillen deze merken in hun
gepercipieerde prestatie. Het ligt voor de hand dat deze verschillen reacties van
klanten op het verdwijnen van een merk beïnvloeden. Als een vervangend merk
35
bijvoorbeeld een lager kwaliteitsniveau heeft dan het merk dat verdwijnt, dan kan
dit voor klanten reden zijn dit merk af te wijzen en te switchen of te protesteren.
Ook als het alternatieve merk een hoger kwaliteitsniveau heeft, kan dit een reden
zijn voor afwijzing. Consumenten kunnen dan denken dat dezelfde producten of
diensten onder het vervangende merk duurder worden. Ook als merken een
verschillende materiële differentiatie hebben kan dit reden zijn voor afwijzing.
Klanten kunnen dan twijfelen of het vervangende merk wel dezelfde of vergelijkbare
voordelen of producteigenschappen heeft als het merk dat zij gebruikten.
Verschillen in de gepercipieerde prestatie van de merken die bij een
merkbeëindiging zijn betrokken, kunnen voor consumenten dus aanleiding zijn te
protesteren of te switchen naar een concurrent die wel vergelijkbare voordelen of
een vergelijkbare kwaliteit biedt. Anders gezegd, vergroot een bepaalde gelijkenis
tussen de merken de acceptatie en adoptie van het alternatieve merk bij
merkbeëindiging. Stel bijvoorbeeld dat de twee merken binnen een merkenportfolio
exact dezelfde producteigenschappen of –voordelen hebben of van exact dezelfde
kwaliteit zijn. Voor consumenten maakt een keuze tussen beide merken dan weinig
verschil. De merken zijn uitwisselbaar. Het is dan gemakkelijker te aanvaarden dat
een van de merken van de markt wordt gehaald dan wanneer beide merken
specifieke, eigen voordelen en kwaliteiten bieden.
Hoewel in het algemeen dus kan gelden dat verschillen tussen het merk dat van de
markt verdwijnt en het vervangende merk samenhangen met switchen en
protesteren, kunnen hier ook uitzonderingen op zijn. Er zijn namelijk situaties
denkbaar waarbij verschillen juist aantrekkelijk zijn voor de klanten van het merk
dat verdwijnt. Het vervangende merk beschikt dan bijvoorbeeld over
producteigenschappen die klanten al misten in het merk dat van de markt wordt
gehaald. Of klanten waren niet meer tevreden over de kwaliteit van het merk dat
verdwijnt en zijn dit wel met de kwaliteit van het vervangende merk. In deze
situaties kan merkbeëindiging dus juist voordelig zijn voor de klanten van het merk
dat verdwijnt. Acceptatie en adoptie zijn dan waarschijnlijker dan switchen of
protesteren.
In deze paragraaf is beschreven hoe verschillen in de merkmeerwaarde de reacties
accepteren, adopteren, switchen en protesteren beïnvloeden. Dit is gedaan aan de
hand van de drie dimensies van merkmeerwaarde: merkbekendheid, psychosociale
betekenis en gepercipieerde prestatie. Hierbij wordt verwacht dat de acceptatie en
adoptie van een vervangend merk hoger is, en switchen en protesteren lager, als het
vervangende merk voldoende bekend is bij de klanten van het merk dat verdwijnt.
Dit kan ook gelden wanneer beide merken een vergelijkbare psychosociale
betekenis hebben en een vergelijkbare, gepercipieerde prestatie leveren. Verschillen
de merken echter sterker in psychosociale betekenis of in gepercipieerde kwaliteit,
dan wordt veronderstelt dat klanten het vervangende merk minder snel accepteren
of adopteren en dat meer klanten switchen of protesteren. Klanten kunnen een
36
verschil in de gepercipieerde prestatie van beide merken echter ook aantrekkelijk
vinden. Bijvoorbeeld als het vervangende merk aantrekkelijke
producteigenschappen heeft of tegemoet komt aan behoeftes die niet werden
bevredigd door het merk dat verdwijnt. Dan kan een verschil in gepercipieerde
prestatie zelfs bijdragen aan de acceptatie en adoptie van het vervangende merk. In
het algemeen kan daarom gelden dat de acceptatie en adoptie van een vervangend
merk groter zijn als betrokken klanten vinden dat het vervangende merk een
vergelijkbare of iets hogere merkmeerwaarde heeft.
2.2.3.2 Verschillen in merkbreedte
Het merk dat een onderneming als alternatief aanbiedt bij merkbeëindiging kan
breder, even breed of smaller zijn dan het merk dat verdwijnt. Merkbreedte verwijst
naar het aantal productcategorieën waar een merk mee is verbonden (Franzen,
2000; Cramer, 2005). Door merkextensie neemt de breedte van een merk toe. In het
algemeen geldt dat hoe breder een merk is, hoe meer mogelijkheden het merk biedt
voor extensie naar andere productcategorieën. Hiervoor zijn twee redenen. Op de
eerste plaats beïnvloedt de merkbreedte de associaties die met het merk zijn
verbonden (Franzen, 2009). Door het breder worden van een merk worden de
merkwaarden abstracter en zwakken associaties met specifieke productcategorieën
af. Het merk kan hierdoor in meer categorieën worden toegepast. De tweede reden
waarom brede merken meer extensiemogelijkheden hebben, is dat brede merken
vaak bekender en meer vertrouwd zijn dan smalle merken (Franzen, 2009).
Consumenten hebben dan ook meer vertrouwen in extensies van brede merken dan
van smalle merken (Dacin en Smith, 1994). Ook dit maakt brede merken in meer
productcategorieën toepasbaar.
Merkbreedte kan ook een rol spelen bij merkbeëindiging. Als brede merken namelijk
in meer productcategorieën toepasbaar zijn, dan kan gelden dat consumenten een
breed merk eerder accepteren of adopteren. Dit merk heeft immers meer abstracte
merkbetekenissen en is daardoor in meer categorieën toepasbaar. De kans is dan
ook groter, dat dit bredere merk ook toepasbaar is in de categorie van het merk dat
verdwijnt. Smalle merken zijn daarentegen in minder categorieën toepasbaar. Dit
komt, omdat smalle merken meer concrete merkwaarden hebben en sterker met
een specifieke productcategorie zijn verbonden. Een smal merk kan om die reden
minder snel een aanvaardbaar alternatief zijn voor klanten van het merk dat
verdwijnt. Een grotere merkbreedte van het vervangende merk, hangt in het
conceptuele model dus samen met accepteren en adopteren. Een kleinere
merkbreedte met switchen en protesteren. Belangrijk is overigens wel dat het hier
gaat om relatieve merkbreedte. Een merk moet bij voorkeur even breed of breder
zijn dan het merk dat van de markt wordt gehaald om een aanvaardbaar alternatief
te kunnen zijn. Het merk hoeft dus niet in absolute zin breed of breder te zijn dan
bijvoorbeeld concurrerende merken.
37
Verschillen in merkmeerwaarde en merkbreedte kunnen de acceptatie en adoptie
beïnvloeden van een merk dat bij merkbeëindiging als vervanging wordt
aangeboden. Naast verschillen hebben deze merken ook minimaal één
overeenkomst: beide merken maken deel uit van de merkenportfolio van dezelfde
onderneming. Dit kan in de merkarchitectuur van de onderneming tot uitdrukking
komen, maar dat hoeft niet. Welke rol dit speelt bij merkbeëindiging wordt in de
volgende paragraaf beschreven.
2.2.3.3 Merkarchitectuur
Het van de markt halen van een merk maakt deel uit van het merkenportfoliobeleid
van een onderneming. Een van de centrale thema’s in dit beleid is welke rollen de
verschillende merken spelen binnen de merkenportfolio. Deze rollen kunnen
worden bezien vanuit twee perspectieven (Aaker, 2004). Vanuit
managementperspectief gaat het om de strategische rol die merken spelen. Vanuit
het perspectief van consumenten gaat het om de vraag welke merkarchitectuur
wordt toegepast. Hierna wordt eerst kort beschreven welke merkarchitecturen
vanuit consumentenperspectief onderscheiden kunnen worden. Daarna wordt
beschreven welke invloed deze architecturen kunnen hebben op de acceptatie van
een alternatief merk bij merkbeëindiging.
Merkarchitectuur verwijst naar de samenstelling van de merknaam van een product
of dienst, bestaande uit een corporate merk, een individueel merk of uit een
combinatie van merksoorten (Cramer, 2005). Merksoorten die binnen een
merkarchitectuur gecombineerd kunnen worden zijn corporate merken, individuele
merken, submerken en beschijvende labels. Hierbij identificeert het corporate merk
de onderneming achter de producten, diensten en individuele merken. Een
individueel merk is een merk dat zelfstandig of in combinatie met andere merken of
labels wordt gebruikt en dat de belangrijkste betekenisdrager is voor de consument.
Het individuele merk heeft de zogenaamde ‘driver functie’. Het is het merk dat de
koopbeslissing en de gebruikerservaring het sterkst beïnvloedt (Aaker, 2004). Een
submerk voegt specifieke merkassociaties toe aan het individuele merk. Het is
ondergeschikt aan een individueel of corporate merk en wordt niet zelfstandig
gebruikt. Een label ten slotte is een beschrijvende en generieke productaanduiding,
die informatie geeft over het product of de dienst, maar die onvoldoende
onderscheidend is om als merk te registreren.
De vier elementen van een merkarchitectuur kunnen op verschillende manieren met
elkaar worden gecombineerd. Daardoor zijn in totaal twaalf verschillende
merkarchitecturen mogelijk. In Tabel 2.2 wordt een overzicht gegeven van alle
mogelijke merkcombinaties of -architecturen. De tabel geeft ook weer met welke
merkenportfoliostrategie een merkarchitectuur samenhangt.
38
Tabel 2.3: Overzicht merkarchitecturen en merkenportfoliostrategieën
Mogelijke merkarchitecturen Merkenportfoliostrategie
1. Corporate merk Mono merkstrategie
2. Corporate merk + submerk
3. Corporate merk + label
4. Corporate merk + submerk + label
5. Corporate merk + individueel merk Endorsementstrategie
6. Corporate merk + individueel merk
+ submerk
7. Corporate merk + individueel merk
+ label
8. Corporate merk + individueel merk
+ submerk + label
9. Individueel merk Multi-merkstrategie
10. Individueel merk + submerk
11. Individueel merk + label
12. Individueel merk + submerk + label
Deze tabel suggereert dat merkarchitecturen en merkenportfoliostrategieën
duidelijk afgebakende constructies of verschijningsvormen zijn. Uit de voorbeelden
in het kader op de volgende pagina blijkt dit in de praktijk niet altijd het geval. Het
verschil tussen de verschillende merkvormen is bijvoorbeeld lang niet altijd
duidelijk. Zo kan het botermerk Botergoud worden gezien als een individueel merk
met endorsement door Campina, maar ook als een submerk van Campina. Ook
kunnen ondernemingen tegelijkertijd verschillende architecturen toepassen.
Verzekeringsconcern Achmea is hiervan een goed voorbeeld. In de omvangrijke
merkenportfolio van Achmea worden verschillende merkarchitecturen naast elkaar
toegepast.
In deze masterscriptie staan echter situaties centraal waarin een merk van de markt
wordt gehaald en een ander merk van dezelfde onderneming als vervanging wordt
aangeboden. Er is dus sprake van een merkenportfolio met minimaal twee
individuele merken, die al dan niet in combinatie met een corporate merk worden
gevoerd. Er is met andere woorden sprake van een endorsementstrategie of van een
multi-merkstrategie. Welke van deze twee strategieën de onderneming heeft
gekozen en of de merkarchitectuur duidelijk tot uitdrukking komt in verpakkingen
en andere uitingen, kan invloed hebben op de acceptatie en adoptie van een
vervangend merk.
39
Merkarchitecturen niet altijd duidelijk
Botergoud: individueel merk met endorsement of submerk?
Botergoud is een botermerk van FrieslandCampina. Op verpakkingen en in andere uitingen staat ook steeds het beeldmerk van Campina. Campina is een ander zuivelmerk van FrieslandCampina. Moet het merk Botergoud dan worden opgevat als een individueel merk dat endorsement krijgt van Campina? Of moet Botergoud worden gezien als een submerk van Campina, omdat Campina niet het corporate merk is?
Achmea: toepassing van verschillende architecturen
Verzekeringsconcern Achmea past in haar merkenportfolio gelijktijdig verschillende merkarchitecturen toe. Arbo- en reïntegratiebedrijf Achmea Vitale kan bijvoorbeeld worden gezien als een combinatie van het corporate merk en een submerk. Verzekeraars Avéro Achmea en Centraal Beheer Achmea zijn individuele merken met endorsement door het corporate merk. De merken Interpolis, FBTO en Inshared worden ingezet als individuele merken. Hierbij ontbreekt immers elke verwijzing naar het corporate merk.
Een endorsementstrategie verschilt vooral van de multi-merkstrategie doordat bij
endorsement nadrukkelijk een relatie wordt gelegd tussen individuele merken en
het corporate merk en bij een multi-merkstrategie niet. De belangrijkste reden
hiervoor is om te communiceren dat de individuele merken voldoen aan dezelfde
kwaliteiten als het corporate merk (Riezebos, 2002; Aaker, 2004; Kapferer, 2008).
Op die manier verlaagt endorsement het aankooprisico van de individuele merken
van een onderneming (Franzen, 2009) waardoor de aankoopdrempel van deze
merken lager wordt (Riezebos, 2002). Als endorsement in normale koopsituaties
kooprisico’s verlaagt, dan kan dit ook risico verlagend werken als een onderneming
40
een merk vervangt door een ander merk. Klanten kunnen er door het endorsement
immers op vertrouwen dat het vervangende merk min of meer dezelfde kwaliteiten
biedt als het merk dat is verdwenen. Het risico om dit merk te gebruiken is dan lager
dan bij een multi-merkstrategie. Bij deze strategie ontbreekt immers de endorser.
Verwacht mag dan worden dat endorsement in het conceptuele model samenhangt
met hogere acceptatie en adoptie van het vervangende merk en dat switchen en
protesteren bij endorsement lager zijn. Dit effect kan nog sterker zijn als het merk
dat als alternatief wordt geboden de endorser of het corporate merk zelf is. Ook het
gebruik van seriemerken, waarbij merknamen sterke overeenkomsten vertonen, of
sterke logo-overeenkomsten tussen de merken kan dit effect versterken.
In deze paragraaf is beschreven welke merkkenmerken de acceptatie en adoptie
vergroten van een merk dat bij merkbeëindiging als vervanging wordt aangeboden.
Hierbij ging het om verschillen in merkmeerwaarde, verschillen in merkbreedte en
om de toegepaste merkarchitectuur. Bij dit laatste kenmerk is gesteld dat een
endorsementstrategie bij merkbeëindiging eerder leidt tot acceptatie en adoptie van
een vervangend merk dan een multi-merkstrategie. Deze merkkenmerken zijn in
figuur 2.6 toegevoegd aan het voorlopig conceptueel model.
Figuur 2.6: Merkkenmerken in het voorlopig conceptueel model
In de volgende paragraaf wordt een laatste groep variabelen beschreven, die een rol
kunnen spelen bij het behouden van klanten na een merkbeëindiging. Hierbij gaat
het om de kenmerken van de markt waarin de merken opereren.
beëindigen merk en
aanbod ander merk
adopteren accepteren switchen
protesteren
merkkenmerken
verschillen in merkmeerwaarde
verschillen in merkbreedte
merkarchitectuur
marktkenmerken
consumenten-kenmerken
41
2.2.4 Marktkenmerken
Tot nu toe is gekeken hoe merktrouw en gepercipieerde switchkosten als
consumentenkenmerken en verschillende merkkenmerken een rol spelen bij het
behouden van klanten na merkbeëindiging. Verwacht kan worden dat ook
kenmerken van de markt of de productcategorie waarin de merken opereren een rol
spelen. Merken spelen in verschillende productcategorieën bijvoorbeeld
verschillende rollen in het koopproces. Hierdoor kan het van de markt halen van een
merk in de ene productcategorie een heel ander effect hebben op het koopgedrag
dan in een andere categorie. Daarnaast wordt ook verwacht dat het aantal
concurrenten in een categorie een rol speelt. Hoe meer concurrentie er is, hoe meer
keuzemogelijkheden consumenten hebben naast het aangeboden vervangende
merk. Hierna wordt daarom ingegaan op de invloed die merkfunctie en concurrentie
hebben op de acceptatie en adoptie van een vervangend merk na merkbeëindiging.
2.2.4.1 De functie van merken in de productcategorie
Merken spelen niet in elke productcategorie een even belangrijke rol in het
koopproces. Consumenten bekommeren zich bij het kopen van een kladblok of een
balpen bijvoorbeeld niet echt om de merken van deze artikelen. Bij het kopen van
een tabletcomputer of een laptop spelen merken echter wel een belangrijke rol.
Merken hebben in verschillende productcategorieën dus een verschillende invloed
op het koopproces. De mate waarin merken het koopproces of koopbeslissingen in
een categorie beïnvloeden, wordt ook aangeduid met merkfunctie (Aaker, 2004;
Cramer, 2005) of merkgevoeligheid (Riezebos, 2002; Kapferer, 2008).
Verschillen in merkfunctie of merkgevoeligheid ontstaan vooral door verschillen in
gepercipieerd risico (Kapferer, 2008). Ervaren consumenten bij het kopen van
producten in een categorie bepaalde risico’s? Dan spelen merken een meer
belangrijke rol in het koopproces. Of consumenten een aankooprisico ervaren, hangt
op de eerste plaats af van de mate waarin een consument voor aankoop de kwaliteit
van een product kan inschatten (Riezebos, 1994). Hoe gemakkelijk of moeilijk dit is,
hangt af van de kenmerken van het product. Hierbij kan onderscheid worden
gemaakt tussen search en experience kenmerken. Van een product met vooral
search kenmerken kunnen consumenten vooraf gemakkelijk beoordelen welke
kwaliteit het heeft en welke voordelen het biedt. Bij producten met meer experience
kenmerken is dit moeilijker. Experience kenmerken zijn voor aanschaf namelijk niet
waarneembaar. De kwaliteit van deze kenmerken blijkt dan pas bij de consumptie
van het product en dus na aankoop. Dit geldt ook vaak bij diensten. Omdat bij search
producten voor aanschaf duidelijk is welke voordelen en kwaliteit deze bieden,
spelen merken een minder grote rol bij de beoordeling van die producten. Bij
experience producten is de merknaam daarentegen vaak een van de belangrijkste
kenmerken waarop consumenten een product kunnen beoordelen (Riezebos, 2002).
Dit betekent dat merken een grotere rol spelen bij het kopen van experience
42
producten en dus dat de merkfunctie of merkgevoeligheid groter is in categorieën
met meer experience kenmerken.
Naast de mate waarin een consument voor aankoop de kwaliteit en de voordelen
van een product kan inschatten, draagt de mate waarin een consument een bepaalde
identiteit ontleent aan een merk bij aan merkgevoeligheid (Riezebos, 1994).
Ontleent een consument namelijk een bepaalde identiteit aan een merk dan heeft
een verkeerde merkkeuze persoonlijke gevolgen. Hierdoor neemt het
gepercipieerde risico van een aanschaf toe en daarmee de merkgevoeligheid.
Afhankelijk van het risico dat consumenten ervaren bij een bepaalde aankoop, kan
de merkgevoeligheid of merkfunctie binnen een productcategorie dus hoger of lager
zijn. Hoe hoger de merkfunctie, hoe belangrijker het merk is in het koopproces en
hoe kritischer consumenten zijn bij het nemen van koopbeslissingen. Om die reden
kan worden verwacht dat merkfunctie ook een rol speelt bij de acceptatie en adoptie
van een vervangend merk. Als de productcategorie bijvoorbeeld vooral experience
kenmerken heeft, dan is het moeilijker voor consumenten om voor een aankoop de
kwaliteit van merken in te schatten. Hierdoor neemt het risico toe om zonder meer
het vervangende merk te gaan gebruiken. Door informatie over de kwaliteit van
concurrerende merken te zoeken, kunnen consumenten dit risico verlagen. Hierdoor
wordt ook de kans groter dat een consument kiest voor een concurrerend merk. Ook
als de merkgevoeligheid hoog is, doordat consumenten een bepaalde identiteit
ontlenen aan merken, ligt het niet voor de hand dat consumenten zo maar een
vervangend merk gaan gebruiken. Het is bijvoorbeeld maar de vraag of dit merk op
dezelfde manier als het opgeheven merk kan bijdragen aan de identiteitsvorming
van klanten. Het is goed denkbaar dat een concurrerend merk hier beter toe in staat
is. Ook is het mogelijk dat geen enkel ander merk in een categorie op vergelijkbare
manier kan bijdragen aan de identiteit van klanten. Klanten kunnen in die gevallen
zelfs besluiten zich volledig uit de productcategorie terug te trekken. Het is tenslotte
mogelijk dat producten en merken in geheel andere categorieën beter bijdragen aan
de gewenste identiteitsvorming.
In het conceptuele model wordt verwacht dat een hogere merkgevoeligheid van de
categorie daarom eerder samenhangt met protesteren en switchen en minder met
accepteren en adopteren. Naast merkgevoeligheid verschillen productcategorieën
van elkaar door het aantal concurrenten. Welk invloed dit kenmerk van een
categorie kan hebben op de reactie van klanten bij het opheffen van merken, wordt
beschreven in de volgende paragraaf.
2.2.4.2 Concurrentie in de productcategorie
Naast merkgevoeligheid verschillen productcategorieën in concurrentie-intensiteit.
Concurrentie-intensiteit verwijst naar de mate waarin verschillende merken in een
productcategorie met elkaar concurreren. Hoe hoger de concurrentie-intensiteit in
43
een categorie is, hoe meer aanbieders er zijn en hoe meer keuze consumenten
hebben. Verschillende onderzoeken hebben een verband aangetoond tussen de
keuzemogelijkheden van consumenten in een categorie en hun trouw aan een
specifieke aanbieder. Uit deze onderzoeken blijkt dat het aantal alternatieven in een
categorie positief samenhangt met switchgedrag en negatief met trouw (Rusbult et
al., 1982; Maute en Forrester, 1993; Ping, 1993-b; Sung en Choi, 2010). Dit betekent
dat in het algemeen merktrouw lager en switchgedrag groter is naarmate een
consument keuze heeft uit meer aanbieders.
Het verband tussen het aantal aanbieders in een markt en de mate van loyaliteit
wordt door verschillende onderzoekers verklaard met het Investeringsparadigma
van inter-persoonlijke relaties (Rusbult et al., 1982; Maute en Forrester, 1993; Sung
en Choi, 2010). Volgens dit paradigma is de betrokkenheid bij een relatie lager als
het aantal alternatieven voor die relatie hoger is of wanneer alternatieven meer
aantrekkelijk zijn. Hoe lager de betrokkenheid bij een relatie vervolgens is, hoe
eerder een persoon die relatie inruilt voor een andere. In de relatie tussen kopers en
aanbieders gebeurt iets soortgelijks. Hoe meer merken in een categorie worden
aangeboden, hoe eerder een consument meerdere merken naast elkaar gebruikt.
Kopers ervaren dan blijkbaar minder risico om van merk te veranderen. Dit wordt
ook ondersteund door onderzoek naar switchkosten. Hieruit blijkt dat consumenten
die ervaring hebben met meerdere aanbieders en vaker van merk zijn veranderd
minder switchkosten percipiëren dan consumenten die hier minder ervaring mee
hebben (Burnham et al., 2003).
Verwacht kan worden dat het aantal concurrerende merken in een categorie
dezelfde invloed heeft wanneer een onderneming het ene merk vervangt door een
ander merk. Hoe meer alternatieven een klant dan heeft, hoe minder risicovol een
keuze voor een andere aanbieder is en hoe eerder een klant switcht naar een
concurrerend merk. Het ligt bij merkbeëindiging dan ook voor de hand dat hoe meer
concurrentie er in een categorie is, hoe groter de kans is dat klanten switchen of
protesteren. Het vergroten van de acceptatie en adoptie van een vervangend merk is
daarmee lastiger in categorieën met sterke concurrentie.
In deze paragraaf is beschreven welke invloed kenmerken van de markt waarin
merkbeëindiging plaatsvindt hebben op de acceptatie en adoptie van een
vervangend merk. Hierbij ging het specifiek om de merkgevoeligheid of merkfunctie
en om de concurrentie-intensiteit in de categorie. Beide marktkenmerken hangen in
het conceptuele model positief samen met switchen en protesteren. Hoe groter de
merkgevoeligheid en de concurrentie in een categorie, hoe moeilijker het voor een
onderneming zal zijn om haar klanten vast te houden als zij één van haar merken
van de markt haalt.
44
Figuur 2.7: Marktkenmerken in het voorlopig conceptueel model
In figuur 2.7 zijn de marktkenmerken toegevoegd aan het voorlopig conceptueel
model. In eerdere paragrafen is beschreven welke kenmerken van consumenten en
van de betrokken merken bijdragen aan de acceptatie en adoptie van het
vervangende merk of dit juist belemmeren. Op basis van deze bevindingen wordt
hierna het voorlopige, conceptuele model uit paragraaf 2.2.1.2 uitgewerkt in het
conceptuele model.
2.3 Conceptueel model
In deze masterscriptie staat de vraag centraal hoe een onderneming de klanten van
een merk dat zij van de markt haalt, kan behouden voor een ander merk in haar
merkenportfolio. Om deze vraag te beantwoorden is eerst met het Exit, voice en
loyalty-model van Hirschman (Hirschman, 1970) een voorlopig, conceptueel model
ontwikkeld. Volgens dit voorlopige model kan het van de markt halen van een merk
en het aanbieden van een vervangend merk leiden tot vier mogelijke klantreacties.
Deze reacties zijn: adopteren, accepteren, switchen en protesteren.
Bij switchen en protesteren gaan klanten een ander merk gebruiken dan het merk
dat de onderneming als vervanging aanbiedt. Het verschil tussen deze twee reacties
is dat bij switchen sprake is van lage betrokkenheid bij het merk dat verdwijnt en bij
protesteren van hoge betrokkenheid. Switchen is dan een reactie, waarbij een
consument uit gemak of onverschilligheid een ander merk kiest dan het merk dat de
onderneming als vervanging aanbiedt. Protesteren is daarentegen geen
onverschillige of door gemak gedreven reactie. Bij protesteren is sprake van hoge
beëindigen merk en
aanbod ander merk
adopteren accepteren switchen
protesteren
marktkenmerken
merkfunctie
aantal concurrenten
consumenten-kenmerken
merkkenmerken
45
betrokkenheid, waardoor klanten meer uit boosheid en frustratie overstappen naar
een concurrent. Bij accepteren en adopteren gebruiken klanten wel het vervangende
merk. Ook deze reacties onderscheiden zich van elkaar door de mate van
betrokkenheid. Klanten met een hoge betrokkenheid adopteren het vervangende
merk eerder dan klanten met een lage betrokkenheid. Klanten met een lage
merkbetrokkenheid kiezen uit onverschilligheid of gemak voor het vervangende
merk. Zij adopteren het vervangende merk niet, maar accepteren het hooguit.
Als een onderneming een merk van de markt haalt en haar klanten wil behouden,
zijn adoptie en acceptatie de meest wenselijke reacties voor een onderneming. De
vraag is welke variabelen de reacties van klanten bij merkbeëindiging beïnvloeden
en dan met name welke variabelen leiden tot acceptatie en adoptie van het
vervangende merk. Daarom is op basis van literatuuronderzoek van drie groepen
variabelen of kenmerken nagegaan hoe deze de reacties van klanten op
merkbeëindiging beïnvloeden. Achtereenvolgens waren dit kenmerken van
consumenten, kenmerken van de betrokken merken zelf en kenmerken van de
productcategorie of markt waarin de merken opereren.
Consumentenkenmerken die een rol kunnen spelen zijn merktrouw en de
switchkosten die klanten associëren met het gaan gebruiken van het vervangende
merk, dan wel een concurrerend merk. Merktrouw is opgevat als een functie van
herhaald aankoopgedrag en psychologische binding. Alleen als klanten een merk bij
herhaling kopen en hier een bepaalde binding of betrokkenheid mee hebben, is
sprake van werkelijke merktrouw. Beargumenteerd is dat hogere of werkelijke
merktrouw samenhangt met adopteren en protesteren. Logischerwijze, wordt dan
eveneens verwacht dat acceptatie en switchen lager zijn bij hogere merktrouw.
Bij gepercipieerde switchkosten kan onderscheid worden gemaakt tussen kosten die
klanten verbinden aan het vervangende merk en aan kosten om een concurrerend
merk te gaan gebruiken. Verondersteld wordt dat switchkosten van het
vervangende merk negatief samenhangen met adoptie en acceptatie. Hoe hoger deze
gepercipieerde kosten dus zijn, hoe minder klanten de onderneming bij
merkbeëindiging kan behouden. Verwacht wordt dat switchkosten van
concurrerende merken een positief verband hebben met acceptatie en adoptie. Gaat
het hierbij vooral om positieve switchkosten dan is adoptie aannemelijker.
Negatieve switchkosten hangen daarentegen samen met acceptatie van het
vervangende merk.
Ook merkkenmerken beïnvloeden de adoptie en acceptatie van een vervangend
merk bij merkbeëindiging. In het algemeen kan gelden dat de acceptatie en adoptie
van een vervangend merk groter zijn als klanten vinden dat het vervangende merk
een vergelijkbare of iets hogere merkmeerwaarde heeft. Daarnaast speelt de
merkbreedte van het vervangende merk een rol. Een breed merk kan in meer
categorieën worden toegepast, is vaak bekender en krijgt meer vertrouwen. Daarom
46
wordt verwacht dat een grotere merkbreedte samenhangt met accepteren en
adopteren. Is het vervangende merk een relatief smal merk dan liggen switchen en
protesteren eerder voor de hand. Verder is veronderstelt dat met name
endorsement als merkstrategie bijdraagt aan klantbehoud bij merkbeëindiging.
Verwacht wordt bovendien dat acceptatie en adoptie sterker zijn als het
vervangende merk de endorser zelf is of wanneer sprake is van seriemerken of van
merken met sterke logo-overeenkomsten.
Ten slotte wordt de acceptatie en adoptie van een vervangend merk beïnvloedt door
kenmerken van de markt of de productcategorie. Productcategorieën verschillen
bijvoorbeeld in de functie die merken hebben in het koopproces. Spelen merken in
een categorie een belangrijke rol in het koopproces, dan wordt verwacht dat
acceptatie en adoptie van een vervangend merk minder voor de hand liggen en dat
klanten sneller switchen en protesteren. Ook het aantal concurrenten in de categorie
lijkt negatief samen te hangen met acceptatie en adoptie. Dit betekent dat hoe meer
keuzemogelijkheden klanten hebben, hoe sneller zij switchen en protesteren.
Met deze drie groepen van modererende variabelen kan het voorlopige conceptuele
model worden uitgewerkt in een definitief conceptueel model. Dit definitieve model
is weergegeven in figuur 2.8. In de volgende paragraaf worden op basis van dit
conceptuele model een onderzoeksmodel en onderzoekshypothesen ontwikkeld.
2.4 Onderzoekmodel en hypothesen
In deze masterscriptie draait het om de vraag hoe een onderneming een merk van
de markt kan halen, maar de klanten van dit merk wel kan behouden voor één van
haar andere merken. De merkenliteratuur biedt hier geen eenduidig antwoord op.
Daarom is in de vorige paragraaf een conceptueel model ontwikkeld dat de reactie
van klanten op het beëindigen van een merk beschrijft. Volgens dit model hangt deze
reactie af van de kenmerken van de betrokken klanten, van kenmerken van beide
merken en van kenmerken van de markt of de categorie waarin deze merken actief
zijn. Uiteraard moet worden getoetst of deze kenmerken inderdaad de reactie van
klanten op merkbeëindiging bepalen en in welke mate. Daarvoor wordt hierna een
onderzoekmodel met bijhorende hypothesen ontwikkeld.
Voor het ontwikkelen van het onderzoekmodel moet eerst worden gekozen welke
groep of groepen variabelen in het praktijkonderzoek worden betrokken. Het is
praktisch niet haalbaar om in deze masterscriptie alle veronderstelde verbanden te
toetsen. Daarom wordt gekozen om het praktijkonderzoek te concentreren op
consumentenkenmerken. Hiervoor zijn drie redenen. Op de eerste plaats is
klantbehoud de belangrijkste vraagstelling in deze masterscriptie. Het ligt dan voor
de hand om de klant centraal te stellen en eerst te onderzoeken welke consumenten
47
Figuur 2.8: Conceptueel model voor consumentenreacties op merkbeëindiging
kenmerken een rol spelen bij merkbeëindiging. Een tweede reden is dat inzicht in de
reacties van klanten bij merkbeëindiging en in de kenmerken die daarbij een rol
spelen, leidt tot een beter begrip van het probleem dan wanneer alleen merk- of
marktkenmerken worden onderzocht. Door eerst de klant en zijn gedrag beter te
begrijpen kan daarna gerichter worden gezocht naar andere variabelen en
kenmerken die bij merkbeëindiging een rol spelen. Een derde en laatste reden om
hierna consumentenkenmerken centraal te stellen is dat sommige merkkenmerken
en met name marktkenmerken niet of zeer moeilijk op korte termijn door een
onderneming zijn te beïnvloeden. Onderzoek naar deze kenmerken zou dan
weliswaar inzicht geven in de risicofactoren waar rekening mee moet worden
gehouden, maar niet leiden tot concrete aanbevelingen voor het behoud van klanten.
Dit betekent dat hierna wordt onderzocht hoe de consumentenkenmerken
merktrouw en gepercipieerde switchkosten de reactie van klanten op het
beëindigen van een merk beïnvloeden. Op basis van het literatuuronderzoek in de
voorgaande paragrafen kunnen daarbij de volgende onderzoekshypothesen worden
geformuleerd.
beëindigen merk en
aanbod ander merk
adopteren accepteren switchen
protesteren
merkkenmerken
verschillen in merkmeerwaarde
verschillen in merkbreedte
merkarchitectuur
marktkenmerken
merkfunctie
aantal concurrenten
consumenten-kenmerken
merktrouw
gepercipieerde switchkosten
48
Hypothesen merktrouw
Werkelijke merktrouw kan merken beschermen bij tegenvallende productprestaties
of negatieve ervaringen met de dienstverlening. De intentie van klanten om de
relatie met een merk voort te zetten ondanks een probleem of fout, maakt dat
merken met een trouwe klantengroep tegen een stootje kunnen. Om dezelfde reden
wordt verondersteld dat een hogere merktrouw de adoptie van een vervangend
merk positief beïnvloedt. Tegelijk wordt verwacht dat merktrouwe klanten eerder
boos of gefrustreerd kunnen zijn over het verdwijnen van hun voorkeursmerk en
daarom eerder protesteren. Logischerwijze is switchen bij hogere merktrouw dan
lager. Ook wordt veronderstelt, dat accepteren lager is bij hogere merktrouw.
Accepteren is immers een reactie die samenhangt met een lagere
merkbetrokkenheid en dus met lagere merktrouw. Op basis hiervan kunnen de
volgende hypothesen worden geformuleerd:
H1a: Er is een positief verband tussen de merktrouw aan een merk dat van de
markt verdwijnt en het adopteren van een vervangend merk.
H1b: Er is een negatief verband tussen de merktrouw aan een merk dat van de
markt verdwijnt en het accepteren van een vervangend merk.
H1c: Er is een positief verband tussen de merktrouw aan een merk dat van de
markt verdwijnt en protesteren tegen een vervangend merk.
H1d: Er is een negatief verband tussen de merktrouw aan een merk dat van de
markt verdwijnt en het switchen naar andere merken.
Hypothesen gepercipieerde switchkosten
Switchkosten zijn de kosten die consumenten associëren met een overstap naar een
ander merk. In het algemeen geldt dat de gepercipieerde switchkosten een sleutelrol
spelen bij het behouden van klanten. Ook bij het behouden van klanten na het van de
markt halen van een merk lijken switchkosten een belangrijke rol te spelen. Hierbij
kan het op de eerste plaats gaan om switchkosten die samenhangen met het gaan
gebruiken van het vervangende merk. Verwacht wordt dat als deze switchkosten
hoger zijn meer klanten switchen en protesteren en dat meer klanten het
vervangende merk adopteren en accepteren als deze switchkosten lager zijn.
Het ligt sterk voor de hand dat ondernemingen de switchkosten van een vervangend
merk altijd proberen te minimaliseren. Daarom wordt er voor gekozen om het
onderzoekmodel te beperken tot de switchkosten naar andere, concurrerende
merken. De verwachting is dat hoe hoger deze switchkosten zijn of hoe sterker de
onderneming de perceptie van deze switchkosten kan beïnvloeden, hoe minder snel
klanten switchen en protesteren en hoe eerder klanten een vervangend merk
accepteren of adopteren. De tweede onderzoekshypothese is daarom:
49
H2a: Er is een positief verband tussen de gepercipieerde switchkosten van
andere merken en het adopteren van een vervangend merk.
H2b: Er is een positief verband tussen de gepercipieerde switchkosten van
andere merken en het accepteren van een vervangend merk.
H2c: Er is een negatief verband tussen de gepercipieerde switchkosten van
andere merken en het protesteren tegen een vervangend merk.
H2d: Er is een negatief verband tussen de gepercipieerde switchkosten van
andere merken en het switchen naar andere merken.
Om praktische redenen wordt in het onderzoekmodel geen onderscheid gemaakt
tussen positieve en negatieve switchkosten. In figuur 2.9 zijn de geformuleerde
onderzoekshypothesen samengevat in het definitieve onderzoekmodel.
Figuur 2.9: Onderzoekmodel naar consumentenreacties op merkbeëindiging
In deze paragraaf is een model beschreven om te onderzoeken hoe klanten reageren
als een merk dat zij gebruiken van de markt wordt gehaald en de onderneming één
van haar andere merken als vervanging aanbiedt. In dit model is er voor gekozen om
de consumentenkenmerken merktrouw en gepercipieerde switchkosten van
concurrerende merken centraal te stellen. Het volgende hoofdstuk beschrijft de
opzet en de resultaten van een praktijkonderzoek om de hypothesen in het
onderzoekmodel te toetsen.
klantreacties bij merkbeëindiging
adopteren
accepteren
protesteren
switchen
+
–
+
–
+
–
+
–
antecedenten
merktrouw
gepercipieerde switchkosten
50
“Many firms appear reluctant to discontinue brands in their portfolios, partly due to the fear that doing so may face resistance from consumers.”
Mao, et al.
3
51
Praktijkonderzoek
3.1 Inleiding
Ondernemingen die besluiten een merk van de markt te halen, proberen vaak de
klanten van dat merk te behouden door hen een ander merk van de onderneming
aan te bieden. Op de vraag onder welke omstandigheden en condities deze klanten
bereid zijn het vervangende merk te gaan gebruiken, geeft de marketingliteratuur
echter geen antwoord. Praktijkvoorbeelden leveren weliswaar aanwijzingen op
welke variabelen een rol kunnen spelen, maar om algemene uitspraken te kunnen
doen zijn meer concrete en controleerbare gegevens nodig. Deze gegevens zijn
echter niet of zeer moeilijk te krijgen. Ondernemingen vervangen immers niet
regelmatig het ene merk voor het andere. Als ondernemingen hier bovendien al
ervaring mee hebben, dan zijn bedrijfseconomische gegevens en gegevens uit
marktonderzoek niet openbaar. Dit betekent dat op andere manieren inzicht moet
worden verkregen in de reactie van klanten op het beëindigen van merken.
In het vorige hoofdstuk is daarom een onderzoeksmodel ontwikkeld naar reacties
van consumenten op merkbeëindiging. In dit model gaat het om de vraag of en in
welke mate merktrouw en gepercipieerde switchkosten de reacties van klanten na
merkbeëindiging beïnvloeden. Om deze vraag te beantwoorden en het
onderzoeksmodel te toetsen is een praktijkonderzoek uitgevoerd. De opzet,
uitvoering en de resultaten van dit onderzoek worden in dit hoofdstuk beschreven.
3.2 Methodologie
3.2.1 Meetinstrument
In het onderzoeksmodel staan de consumentenkenmerken merktrouw en
gepercipieerde switchkosten centraal. Hierbij zijn hypothesen geformuleerd over de
relaties tussen deze kenmerken en mogelijke klantreacties bij merkbeëindiging.
Deze reacties zijn omschreven met adopteren, accepteren, protesteren en switchen.
Via toetsend onderzoek wordt nu onderzocht of de veronderstelde verbanden
statistisch kunnen worden aangenomen of niet.
Voor het toetsen van causale verbanden tussen merktrouw en gepercipieerde
switchkosten als onafhankelijke variabelen en de klantreacties op merkbeëindiging
als afhankelijke variabelen, is vooral het experiment geschikt (Baarda en De Goede,
2006). Niet-experimentele onderzoekontwerpen zijn daarvoor minder geschikt.
Daarom is voor de beantwoording van de onderzoeksvraag een experimenteel
ontwerp uitgewerkt, dat hierna wordt beschreven.
52
3.2.2 Design
3.2.2.1 Experiment
Het experiment kent drie grondvormen. Hierbij gaat het om het pre-experimentele
ontwerp, het zuiver experimentele ontwerp en om quasi-experimentele ontwerpen.
Deze grondvormen verschillen van elkaar door het willekeurig toewijzen van
subjecten aan testgroepen en in het gebruik van voor- en nametingen.
Bij dit scriptie-onderzoek was het om praktische redenen niet goed mogelijk om
subjecten willekeurig aan testgroepen toe te wijzen. Bovendien was het lastig om
naast een experimentele groep een vergelijkbare controlegroep in het onderzoek te
betrekken. Het zuiver experimentele ontwerp, waarbij deelnemers aan het
experiment willekeurig aan de onderzoeksgroepen worden toegewezen, viel als
grondvorm voor dit onderzoek daarom af. Omdat het voor beantwoording van de
probleemstelling niet nodig is om een voor- en een nameting te doen – een nameting
naar reacties van consumenten op het beëindigen van een merk volstaat – viel ook
het quasi-experimentele ontwerp als grondvorm af. In dit onderzoek is daarom
gekozen voor een pre-experimenteel ontwerp.
In het pre-experimentele ontwerp voor dit onderzoek worden drie groepen
consumenten in een online enquête gevraagd naar hun merktrouw aan een bepaald
merk en naar de mate waarin zij switchkosten naar andere merken waarnemen. De
experimentele ingreep bestaat uit informatie dat dit merk van de markt verdwijnt
en dat de merkaanbieder een van haar andere merken als vervanging aanbiedt. De
eerste onderzoeksgroep krijgt hier verder geen informatie bij. De andere
onderzoeksgroepen krijgen extra informatie die lage switchkosten, dan wel hoge
switchkosten naar andere merken benadrukt. Ten slotte worden respondenten
gevraagd hoe zij verwachten te reageren op de experimentele ingreep. Door deze
intenties te relateren aan de mate van merktrouw en de intenties van de groepen
met lage en hoge switchkosten met elkaar te vergelijken, kunnen de hypothesen
worden getoetst. Dit pre-experimentele ontwerp is samengevat in tabel 3.1.
Tabel 3.1: Pre-experimenteel ontwerp
Groep Omschrijving Experimentele ingreep
Groep I Controlegroep Informatie dat het meest
gekochte merk van de markt
verdwijnt en een aanbod voor
een ander merk van dezelfde
merkaanbieder.
53
Groep II Lage switchkosten Informatie dat het meest
gekochte merk van de markt
verdwijnt en een aanbod voor
een ander merk van dezelfde
merkaanbieder.
Informatie die lage(re)
switchkosten benadrukt.
Groep III Hoge switchkosten Informatie dat het meest
gekochte merk van de markt
verdwijnt en een aanbod voor
een ander merk van dezelfde
merkaanbieder.
Informatie die hoge(re)
switchkosten benadrukt.
Om voldoende waarnemingen te krijgen en om een meer betrouwbare
experimentele situatie te creëren, zijn de volgende eisen gesteld aan de
productcategorie die in het onderzoek zou worden betrokken:
1. De productcategorie is een business-to-consumer categorie. Dit is een
beperking die in het eerste hoofdstuk is geformuleerd.
2. De productcategorie wordt door veel consumenten gebruikt. Een
veelgebruikte categorie vereenvoudigt namelijk de werving van respondenten.
3. Consumenten schaffen regelmatig producten aan uit productcategorie. Bij
categorieën die minder vaak worden gekocht, kunnen consumenten zich
mogelijk minder goed herinneren waarom zij bepaalde koopbeslissingen namen.
Bovendien kunnen consumenten zich gemakkelijker inleven in de experimentele
ingreep als zij vertrouwd zijn met de gekozen productcategorie.
4. In de categorie moeten voldoende consumenten een bepaalde merktrouw
hebben. Zou merktrouw in de te kiezen categorie ontbreken of over het
algemeen laag zijn, dan kunnen de hypothesen over merktrouw mogelijk niet
goed worden getoetst.
5. De categorie moet zich lenen om switchkosten op een logische manier te
manipuleren. Hoe logischer of natuurlijker switchkosten kunnen worden
gemanipuleerd, hoe gemakkelijker het voor respondenten is om zich in de
experimentele situatie in te leven en hoe betrouwbaarder de uitkomsten zijn.
Rekening houdend met deze eisen is gekozen om in dit onderzoek koffiemerken te
betrekken. Deze productcategorie voldoet namelijk aan al deze eisen:
1. De productcategorie is een business-to-consumer categorie.
2. 76% van de Nederlanders is een regelmatige koffiedrinker (KNVKT, 2010).
54
3. Nederlandse consumenten gebruiken gemiddeld bijna 7 kilo koffie per jaar (CBS,
2011). Hiervan wordt ruwweg 70% thuis geconsumeerd (KNVKT, 2010).
Consumenten schaffen dus regelmatig koffie aan.
4. In de koffiemarkt kunnen segmenten met hogere en lagere merktrouw worden
onderscheiden.
5. Switchkosten kunnen op logische wijze worden gemanipuleerd als rekening
wordt gehouden met de koffiezetmethode. De gepercipieerde switchkosten
tussen twee koffiemerken zijn namelijk hoog als klanten bij een overstap naar
een ander merk ook een ander koffiezetapparaat moeten aanschaffen.
Door het onderzoek op koffiemerken te concentreren wordt dus op de eerste plaats
verwacht dat voldoende respondenten geworven kunnen worden. Daarnaast wordt
verwacht dat een experimentele situatie kan worden gecreëerd die redelijk
realistisch is en waarin respondenten zich relatief gemakkelijk kunnen inleven. Ten
slotte kunnen merktrouw en gepercipieerde switchkosten op een logische en
marktgetrouwe wijze in het onderzoeksdesign worden opgenomen.
3.2.2.2 Steekproef
De onderzoekspopulatie bestaat uit alle Nederlandse volwassenen die koffie
aanschaffen voor thuisconsumptie. Omdat alleen consumenten in de steekproef
worden opgenomen die koffie aanschaffen voor gebruik thuis, is sprake van een
doelgerichte steekproef. Om alleen subjecten te selecteren die koffie kopen, wordt
aan het begin van het onderzoek een filtervraag gesteld.
Van de onderzoeksdoelgroep was geen steekproefkader beschikbaar. Respondenten
zijn daarom geworven via het sociale en professionele netwerk van de auteur en via
social media. Daarbij is ook de sneeuwbalmethode toegepast. Doordat er geen
steekproefkader was en de omvang van de uiteindelijke steekproef afhing van het
succes van de respondentenwerving, kon de steekproefomvang vooraf niet exact
worden bepaald. Geprobeerd is daarom om een maximaal aantal respondenten te
werven met een absoluut minimum van 30 per onderzoeksgroep.
De werving van respondenten wordt in paragraaf 3.2.3 verder beschreven.
3.2.2.3 Operationalisatie
In dit masterscriptie-onderzoek worden complexe begrippen gemeten, zoals de
mate van merktrouw, gepercipieerde switchkosten van andere merken en de vier
gedragsintenties bij merkbeëindiging. Om deze begrippen te kunnen meten zijn
meerdere indicatoren gebruikt. De scores van respondenten op deze indicatoren
zijn gecombineerd in verschillende totaalscores. Deze totaalscores worden gebruikt
om de hypothesen te toetsen. Hierna wordt beschreven welke indicatoren zijn
gebruikt en op welke manier de totaalscores voor de verschillende begrippen zijn
bepaald.
55
Merktrouw
Er zijn geen standaardinstrumenten beschikbaar om merktrouw te meten (Petrick,
2005).Volgens de meest geaccepteerde visie is merktrouw echter een construct met
twee dimensies, namelijk van betrokkenheid bij het merk en van herhaald
aankoopgedrag. Dit betekent dat een instrument dat loyaliteit meet ook beide
dimensies moet meten.
In de literatuur zijn verschillende voorbeelden beschikbaar van vragensets die de
betrokkenheid bij merken meten. Kaspar en Bloemer (1995) ontwikkelden op basis
van verschillende Engelstalige schalen en op basis van eigen onderzoek een
Nederlandstalige schaal. In het onderzoek van Kaspar en Bloemer is voor de items in
deze schaal bij twee verschillende producten een Cronbach alpha berekend van .88
en .89. Dit betekent dat hun schaal voldoende betrouwbaar is. Daarom wordt de
vragenset naar merkbetrokkenheid in dit onderzoek ook gebaseerd op de door
Kaspar en Bloemer ontwikkelde set vragen.
De vragen om merkbetrokkenheid te meten waren:
1. Ik vind mezelf zeer trouw aan dit merk koffie.
2. Als een ander merk koffie in de aanbieding is, koop ik dat eerder dan dit merk
koffie.
3. Als dit merk koffie niet verkrijgbaar is in de winkel dan koop ik een willekeurig
ander merk.
4. Als dit merk koffie niet in de winkel verkrijgbaar is, dan ga ik naar een andere
winkel om het daar te kopen.
5. Als ik een bepaald merk koffie wil kopen, is het gemakkelijk om mij van gedachten
te doen veranderen en mij een ander merk te laten kopen.
6. Ik weet meer over dit merk koffie dan dat ik weet over andere merken.
Op deze vragen kon antwoord worden gegeven met een 5-punts Likertschaal,
variërend van sterk oneens tot sterk eens. Omdat de vragen zowel positief als
negatief zijn geformuleerd, moesten de gegeven antwoorden opnieuw worden
gecodeerd. Na hercodering zijn de gevonden scores bij elkaar opgeteld tot een
totaalscore van maximaal 30 punten.
Voor het meten van herhaald koopgedrag ligt het voor de hand om rechtstreeks te
vragen naar het koopgedrag van respondenten in het verleden. De vraag is echter of
consumenten zich goed herinneren hoe vaak zij een merk kochten. Daarom wordt in
verschillende onderzoeken naar merktrouw niet gevraagd naar koopgedrag uit het
verleden, maar naar de gedragsintentie van respondenten bij een volgende aanschaf.
Hierbij kan het gaan om de intentie om het merk een volgende keer weer te kopen
(Kaspar en Bloemer, 1995), de intentie om naar andere merken te switchen (Oliver,
2010) of beiden (Moliner Velazques, 2011). Omdat een hoge intentie om een merk
56
weer te kopen samenhangt met een lage neiging tot switchen, is het de vraag of het
waardevol is om beide aspecten te meten. Daarom wordt ook hier aangesloten bij
het onderzoek van Kaspar en Bloemer.
De intentie of kans om het voorkeursmerk de volgende keer weer te kopen is
daarom geoperationaliseerd met de vraag:
Stel dat u binnenkort koffie gaat kopen. Hoe groot is dan de kans dat u weer dit merk
koopt?
Op de vraag kon worden geantwoord op een schaal van 0 tot en met 100%.
De mate van merktrouw is daarna berekend door de score voor betrokkenheid te
vermenigvuldigen met de kans op een herhalingsaankoop:
Score merktrouw = score merkbetrokkenheid x kans op een herhalingsaankoop
Deze score kan dus maximaal 30 zijn.
Omdat uit meerdere studies blijkt dat er een verband is tussen merktrouw en de
mate waarin klanten een merk positief aanbevelen (Dick en Basu, 1994; Gounaris en
Stathakopoulos, 2004; Vazquez-Cassielles et al., 2009), wordt als extra
valideringscriterium voor merktrouw de Net Promoter Score gemeten. De Net
Promoter Score is een maatstaf voor de mate waarin de klanten van een merk bereid
zijn het merk bij anderen aan te bevelen (Reichheld, 2003). De Net Promoter Score
is gemeten aan de hand van de vraag:
Hoe waarschijnlijk is het dat u dit merk koffie aanraadt bij familie, vrienden of
collega’s?
Op deze vraag kon worden geantwoord op een schaal van 0 tot en met 10, waarbij 0
betekent dat respondenten het merk zeker niet bij familie, vrienden of collega’s
zullen aanraden. Een 10 betekent dat respondenten het merk zeker zullen aanraden.
Als in het praktijkonderzoek een positieve samenhang wordt gevonden tussen de
berekende score voor merktrouw en de gemeten Net Promoter Score vergroot dat
de betrouwbaarheid van de berekende score voor merktrouw. Om dit verband te
toetsen wordt de correlatie tussen beide scores berekend volgens de
rangcorrelatiecoëfficiënt van Spearman. Deze analysemethode wordt beschreven in
paragraaf 3.3.
57
Gepercipieerde switchkosten
Gepercipieerde switchkosten is een complex begrip waar in enquêtes niet direct
naar kan worden gevraagd. Daarom is de mate waarin respondenten switchkosten
waarnemen geoperationaliseerd met meerdere items. Deze items zijn ontleend aan
het overzicht van categorieën en typen switchkosten uit tabel 2.1 en toegepast op de
productcategorie koffie. Omdat consumenten normaal gesproken geen directe
contacten hebben met personeel van een koffiefabrikant, is het verlies aan
persoonlijke relaties niet in de items verwerkt.
De gebruikte items waren:
1. Als ik een ander merk koffie zou kopen en daar dan niet tevreden over ben, vind ik
dat erg vervelend omdat mij dat geld heeft gekost.
2. Het kost weinig tijd of moeite om een ander merk koffie te kiezen.
3. Koffiezetten met een ander merk koffie kost me weinig extra tijd of moeite.
4. Als ik een ander merk koffie zou gaan gebruiken, moet ik ook een ander
koffieapparaat aanschaffen.
5. Als ik een ander merk koffie zou gaan gebruiken, verlies ik kortingen of andere
voordelen die ik nu wel krijgt.
6. Als ik een ander merk koffie ga gebruiken kost me dat meer geld dan nu.
7. Als ik een ander merk koffie ga gebruiken, zou ik mijn vertrouwde koffiemerk
missen.
Op deze vragen kon antwoord worden gegeven met een 5-punts Likertschaal,
variërend van sterk oneens tot sterk eens. Omdat de vragen zowel positief als
negatief zijn geformuleerd, moesten de gegeven antwoorden voor analyse opnieuw
worden gecodeerd. Na hercodering werden de gevonden scores bij elkaar opgeteld
tot een totaalscore van maximaal 35 punten.
Adopteren, accepteren, protesteren en switchen
In dit onderzoek zijn er vier mogelijke reacties van consumenten op
merkbeëindiging: adopteren, accepteren, protesteren en switchen. Voor deze
reacties moesten indicatoren worden ontwikkeld. Er is immers geen vergelijkbaar
onderzoek waar schalen en items op kunnen worden gebaseerd. Omdat er een risico
bestond dat er onvoldoende samenhang zou bestaan tussen de items, en er dus
items uit de analyses moesten worden weggelaten, zijn per gedragsreactie meerdere
items ontwikkeld.
58
De indicatoren voor adopteren waren:
1. Ik ga het vervangende merk kopen, omdat ik er op vertrouw dat dit merk dezelfde
kwaliteit heeft als dit merk.
2. Ik ga het vervangende merk kopen, omdat ik de merkaanbieder als fabrikant
vertrouw.
3. Ik ga het vervangende merk gebruiken, omdat ik denk dat de merkaanbieder als
fabrikant het beste met mij voor heeft.
4. Ik ga het vervangende merk gebruiken, omdat mijn oude merk nooit vervangen
zou worden door een merk van lagere kwaliteit.
De indicatoren voor accepteren waren:
1. Ik ga het vervangende merk kopen, omdat het mij te veel moeite en tijd kost om
andere merken uit te proberen.
2. Ik ga het vervangende merk voorlopig kopen. Daarna kijk ik wel verder.
3. Ik ga het vervangende merk gebruiken, omdat het me eigenlijk niet veel
interesseert welk merk koffie ik gebruik.
4. Ik ga het vervangende merk kopen, omdat ik het prettig vind dat ik dan niet zelf
hoef te kiezen.
De indicatoren voor protesteren waren:
1. Ik ga het vervangende merk niet kopen, omdat ik het de fabrikant kwalijk neem
dat mijn oude merk van de markt wordt genomen.
2. Ik ga een ander merk dan het vervangende merk kopen en ik zou de
merkaanbieder als fabrikant een boze brief of e-mail willen sturen.
3. Ik ga een ander merk dan het vervangende merk kopen en ik zou aan anderen
willen vertellen hoe teleurgesteld ik ben.
4. Geen enkel ander merk kan zo maar mijn oude merk vervangen. Ik zoek daarom
zelf een ander merk.
De indicatoren voor switchen waren:
1. Ik gebruik al verschillende merken door elkaar. Ik ga die merken kopen in plaats
van het vervangende merk.
2. Ik koop gewoon een ander merk dat de supermarkt heeft, omdat dat gemakkelijker
is.
3. Ik ga een ander merk dan het vervangende merk kopen, want er is eigenlijk niet zo
veel verschil tussen koffiemerken.
4. Ik ga een ander merk dan het vervangende merk kopen, want dit is een goede
reden om een keer wat anders te proberen.
59
Op deze vragen kon antwoord worden gegeven met een 5-punts Likertschaal,
variërend van sterk oneens tot sterk eens. De gevonden scores per reactie zijn bij
elkaar opgeteld tot een totaalscore per intentie. Elke respondent kon dus maximaal
20 punten scoren voor adopteren, accepteren, protesteren en switchen.
Om het voor respondenten gemakkelijker te maken zich in de experimentele situatie
in te leven en de verschillende merken goed van elkaar te onderscheiden, werden in
de online enquête de omschrijvingen ‘dit merk’ en ‘mijn oude merk’ vervangen door
het merk waarvan respondenten hadden aangegeven dat zij dit het meest kochten.
De omschrijving ‘het vervangende merk’ is vervangen door de fictieve merknaam
‘Café Crema’.
3.2.3 Procedure
Respondenten werden via social media en via het sociale en professionele netwerk
van de auteur geworven. Via social media zijn op prikborden van groepen die in
deelname aan het onderzoek geïnteresseerd kunnen zijn, berichten achtergelaten
met een link naar de online enquête. De inhoud van deze berichten was afgestemd
op de te bereiken groep. Tabel 3.2 geeft een overzicht van de beoogde groepen,
inclusief het aantal leden van de groep of het aantal personen dat heeft aangegeven
de groep leuk te vinden. Dit geeft een indicatie van het potentiële bereik.
Via het eigen sociale en professionele netwerk zijn respondenten met een e-
mailbericht uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. In dit e-mailbericht is
ook gevraagd om het bericht door te sturen naar anderen. Dit is ook gevraagd op het
laatste scherm van de online enquête. Om de response te stimuleren is bovendien
toegezegd om bij elke tien respondenten een pak koffie te doneren aan de
Voedselbank Amsterdam. In de veldwerkperiode zijn via social media ook berichten
verspreid hoeveel pakken koffie de Voedselbank Amsterdam tegemoet kon zien.
Uiteraard was de bedoeling van deze berichten om de response verder te
stimuleren.
Teksten die bij de werving van respondenten zijn gebruikt, zijn opgenomen in
bijlage III.
Tabel 3.2: Selectie en bereik sociale netwerken (bronnen: Facebook, Hyves en LinkedIn, gegevens per 9 maart 2012)
Sociaal netwerk Groep Aantal leden of likes
Facebook facebook.nl/fanvankoffie 22.571
Facebook facebook.com/DouweEgbertsNL 31.094
Hyves koffie-drinkers.hyves.nl 1218
Ning Productmanagementgame.ning.com 284
LinkedIn eigen netwerk 393
60
LinkedIn EURIB Alumni & Students Network 307
LinkedIn Lost Brands 82
LinkedIn NIMA 7.693
Via een link in het prikbordbericht of de e-mail konden respondenten de online
enquête openen en deelnemen aan het onderzoek. Deze enquête had de volgende
opbouw:
1. Korte uitleg en instructie over het onderzoek. Vooraf kregen respondenten
korte informatie over het doel en het onderwerp van het onderzoek. Deze
informatie was voor alle respondenten gelijk.
2. Vragen naar het aanschaffen van koffie voor thuisgebruik. De enquête startte
met een filtervraag of de respondent koffie voor consumptie thuis gebruik
aanschaft. Respondenten die hierop ontkennend antwoordden, vielen buiten de
onderzoeksdoelgroep. Voor hen eindigde de enquête hier. Andere respondenten
werd gevraagd volgens welke koffiezetmethode zij thuis koffiezetten en welk
merk koffie zij daarvoor het meest kochten. Vervolgens werd hen gevraagd dit
merk tijdens het onderzoek in gedachten te houden.
3. Vragen merktrouw. Alle respondenten werd gevraagd om de vragen naar de
merktrouw aan het meest gekochte merk te beantwoorden.
4. Informatie switchkosten naar andere koffiemerken. Respondenten werden
daarna op basis van hun koffiezetmethode in drie groepen verdeeld.
Respondenten die koffie zetten met koffiebonen, filterkoffie en oploskoffie
werden verdeeld over onderzoeksgroep I (geen bijzondere informatie) en
onderzoeksgroep II (informatie die lage switchkosten benadrukt). Omdat het in
de programmatuur waarmee de online enquête werd gebouwd niet mogelijk
was om respondenten willekeurig over deze groepen te verdelen, werden
respondenten gevraagd om een willekeurig heel getal van 1 tot en met 10 te
kiezen. Respondenten die een getal kozen van 5 of lager werden toegewezen aan
onderzoeksgroep I. Kozen respondenten een getal boven de 5 dan werden zij
toegewezen aan onderzoeksgroep II. Respondenten die met cups of pads
koffiezetten, werden toegewezen aan onderzoeksgroep III (informatie die hoge
switchkosten benadrukt). Voor deze verdeling van respondenten waren twee
redenen. Op de eerste plaats werd verwacht dat gebruikers van koffiepads en -
cups hogere switchkosten waarnemen, omdat het voor deze consumenten meer
moeite en geld kost om van merk te veranderen dan wanneer een consument
koffie zet met bonen of een snelfiltermaling. Daarnaast vertegenwoordigen
koffiepads en -cups ongeveer een derde van de totale koffieconsumptie (KNVKT,
2010). Verwacht werd daarom dat door al deze respondenten aan
onderzoeksgroep III toe te wijzen, er voldoende respondenten in alle groepen
zouden zijn.
5. Vragen gepercipieerde switchkosten. Deze vragen waren bedoeld om te
controleren dat respondenten in de onderzoeksgroepen II en III inderdaad
61
lagere, respectievelijk hogere switchkosten waarnemen. Respondenten in
onderzoeksgroep I kregen geen vragen naar gepercipieerde switchkosten.
6. Informatie dat het merk dat respondenten het meest kochten van de markt
verdwijnt. Vervolgens kregen alle groepen informatie dat het koffiemerk dat zij
het meest kopen van de markt verdwijnt en dat de merkfabrikant hen een van
zijn andere merken aanbiedt. Deze informatie verschilde per groep.
Onderzoeksgroep I kreeg geen verdere informatie. Bij de groepen II en III werd
nogmaals gewezen op lagere, dan wel hogere switchkosten naar andere
koffiemerken.
7. Vragen naar de gedragsintentie van respondenten. Alle testgroepen kregen
vervolgens dezelfde set vragen waarin werd gevraagd naar de gedragsintentie
na het van de markt halen van het koffiemerk dat zij het meest kochten.
8. Vragen naar persoonskenmerken. Aan het einde van de enquête werden nog
enkele basale persoonskenmerken gevraagd. Deze vragen waren bedoeld om de
samenstelling van de steekproef op deze kenmerken te vergelijken met de
samenstelling van de Nederlandse bevolking.
Bijlage IV bevat een grafische weergave van de opbouw van de vragenlijst en de
letterlijke tekst van de vragenlijst.
De veldwerkperiode duurde twee weken en liep van 9 maart 2012 tot en met 23
maart 2012. Tijdens deze periode is steeds beoordeeld hoe het onderzoek verliep.
Hierbij viel op dat deelnemers aan het onderzoek die koffiezetten met koffiebonen,
een snelfiltermaling of oploskoffie relatief vaak een hoger nummer als willekeurig
nummer kozen. Hierdoor groeide het aantal respondenten in onderzoeksgroep II
sneller dan in groep I. Bovendien dreigde hierdoor een te laag aantal waarnemingen
in groep I. Omdat antwoordschalen in de programmatuur van de online enquête
tijdens het veldwerk niet aangepast kunnen worden, maar de tekst van vragen wel,
is halverwege het onderzoek de vraag naar een willekeurig nummer aangepast.
Door niet meer te vragen naar een willekeurig cijfer tussen 1 en 10, maar naar een
willekeurig cijfer tussen 1 en 5, konden in de laatste onderzoekweek voldoende
waarnemingen in groep I worden verzameld.
Daarnaast viel in de eerste week van het veldwerk op dat de deelnemers aan het
onderzoek op enkele kenmerken afweken van de Nederlandse bevolking. Zo viel
bijvoorbeeld op dat relatief veel respondenten een hogere beroepsopleiding of een
wetenschappelijke studie hadden gevolgd. De reden hiervoor was dat vooral
deelnemers werden geworven via het sociale en professionele netwerk van de
auteur. Oproepen via Facebook en Hyves, die waren bestemd voor een meer
algemeen publiek, leverden vrijwel geen response of berichten zijn door
moderators niet geplaatst of verwijderd. Om deelnemers te werven met een meer
gemiddeld profiel is in de tweede week van het veldwerk in het internetforum van
TROS Radar een oproep geplaatst om aan het onderzoek deel te nemen. Hoewel
deze plaatsing wel extra respondenten opleverde, heeft dit het gemiddelde profiel
62
van de deelnemers niet meer veranderd. Dit profiel wordt in de volgende paragraaf
verder besproken.
3.2.4 Subjecten
In totaal bezochten in de veldwerkperiode 314 personen de eerste webpagina van
de vragenlijst. Hiervan gaven 291 respondenten aan wel eens koffie voor thuis te
kopen, 16 respondenten gaven aan dit nooit te doen en 7 personen hebben deze
vraag niet beantwoord. Van de 291 respondenten die antwoordden wel eens koffie
te kopen, hebben 240 respondenten (82,5%) de vragenlijst volledig ingevuld.
Aan het einde van de vragenlijst zijn een aantal vragen naar persoonskenmerken
gesteld. De antwoordcategorieën van deze vragen stemmen overeen met statistische
gegevens die het Centraal Bureau voor de Statistiek verzamelt over de Nederlandse
bevolking. Hierdoor is het mogelijk om de kenmerken van de respondentengroep te
vergelijken met de samenstelling van de Nederlandse bevolking. Hierbij is de groep
respondenten alleen als het gaat om de verdeling tussen mannen en vrouwen
vergelijkbaar met de Nederlandse bevolking: 47% van de respondenten was man en
53% vrouw, terwijl van alle Nederlanders 49% man is en 51% vrouw (CBS, 2012-a).
Op alle andere persoonskenmerken verschilt de respondentengroep duidelijk van de
Nederlandse bevolking. Hoewel de gemiddelde leeftijd van respondenten (41,9 jaar
met een standaarddeviatie van 9,0) niet veel afwijkt van de gemiddelde leeftijd in
Nederland (40,3 jaar), zijn respondenten vrijwel allen (99%) tussen 20 en 65 jaar
oud. Van alle Nederlanders was in 2011 61% tussen 20 en 65 jaar (CBS, 2012-a).
Figuur 3.1: Leeftijd van respondenten
Ook als wordt gekeken naar opleidingsniveau is er een belangrijk verschil tussen de
respondentengroep en de Nederlandse bevolking. Verreweg de meeste deelnemers
hebben een wetenschappelijke opleiding of een opleiding op HBO-niveau afgerond.
In totaal gaf 83,3% van de respondenten aan hoger opgeleid te zijn. Van de
0% 25% 50% 75% 100%
Steekproef
Nederland
onder 20jaar
20 tot 40jaar
40 tot 65jaar
65 tot 80jaar
80 jaar ofouder
63
Nederlanders heeft echter slechts 27,8% een HBO-diploma of wetenschappelijke
graad behaald (CBS, 2012-b).
Figuur 3.2: Opleidingsniveau van respondenten
Verder blijken respondenten vaker dan gemiddeld in huishoudens van 4 personen
of meer te wonen. 42% van de deelnemers woont in een groter huishouden, terwijl
in Nederland slechts 19% van de huishoudens uit meer dan 4 personen bestaat
(CBS, 2012-c). Tegen deze oververtegenwoordiging van grotere huishoudens staat
een ondervertegenwoordiging van personen die in een eenpersoonshuishouden
wonen.
Figuur 3.3: Huishoudgrootte van respondenten
Ook blijkt uit figuur 3.4 dat respondenten vooral in de Randstad en dan met name in
de regio Amsterdam te wonen.
83%
6%
7%
3% 0% 1% HBO, WO
MBO 2,3 EN 4
HAVO, VWO
MAVO, VMBO, MBO1
Basisonderwijs
Onbekend
0% 25% 50% 75% 100%
Steekproef
Nederland
1 persoon
2 personen
3 personen
4 personen
5 personenof meer
64
Figuur 3.4: Herkomst van respondenten
Op basis van deze gegevens kan de gemiddelde respondent worden omschreven als
een hoog opgeleide man of vrouw tussen de 33 en 51 jaar, wonend in een
meerpersoonshuishouden in de Randstad. Het verschil tussen de respondenten en
de Nederlandse bevolking kan worden verklaard doordat vooral respondenten zijn
geworven uit het persoonlijke en zakelijke netwerk van de auteur.
In deze paragraaf zijn de opzet en uitvoering beschreven van het onderzoek naar
consumentenreacties op het beëindigen van merken. In de volgende paragraaf
wordt eerst een overzicht gegeven van de toegepaste analysemethoden. Daarna
worden de resultaten van het onderzoek beschreven.
3.3 Analyse en resultaten
3.3.1 Betrouwbaarheid en validiteit
In dit onderzoek worden totaalscores berekend voor de begrippen merktrouw en
gepercipieerde switchkosten en voor de vier gedragsintenties bij merkbeëindiging.
Om de validiteit van de gebruikte indicatoren te verhogen is bij het formuleren van
items zoveel mogelijk aangesloten bij eerder onderzoek. Om uitspraken te kunnen
doen over de betrouwbaarheid van de berekende scores wordt verder voor elke
totaalscore de homogeniteitsindex alpha of Cronbach’s alpha berekend.
Daarnaast is gekozen om de Net Promoter Score te meten als extra
valideringscriterium voor de indicator van merktrouw. Verwacht wordt namelijk
dat een hoge score op merktrouw samenhangt met een hoge Net Promoter Score.
Wordt deze samenhang in dit onderzoek aangetoond, dan vergroot dat de
betrouwbaarheid en validiteit van de gebruikte schaal voor merktrouw. Om de
samenhang tussen de totaalscores voor merktrouw en de Net Promoter Scores te
toetsen is met Spearman’s rho de correlatie berekend tussen deze variabelen.
0% 25% 50% 75% 100%
Steekproef
Nederland
GrootAmsterdam
RestRandstad
RestNederland
65
Ten slotte is het voor de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek belangrijk
om te toetsen of respondenten in de onderzoeksgroepen met lage en hoge
switchkosten deze kosten ook daadwerkelijk lager en hoger percipiëren. Daarom
wordt ook getoetst of verschillen in de totaalscores voor switchkosten tussen beide
groepen op toeval kunnen berusten of niet. Hiervoor is de Mann-Whitney U-test
gebruikt. Deze test wordt in de volgende paragraaf verder beschreven.
3.3.2 Gebruikte analysemethode
Om de hypothesen te toetsen worden in dit onderzoek totaalscores berekend voor
merktrouw, gepercipieerde switchkosten en voor de gedragsintenties na
merkbeëindiging. Dit betekent dat gegevens zijn gemeten op ordinaal niveau. Er is
immers sprake van onderscheid en ordening tussen de gegevens – respondenten
kunnen meer of minder merktrouw zijn en bijvoorbeeld meer of minder geneigd om
te switchen – maar er zijn geen gelijkblijvende verhoudingen tussen deze scores.
Daarom wordt bij de analyse van de onderzoeksresultaten gebruik gemaakt van
non-parametrische technieken. Deze technieken maken niet gebruik van de
berekende scores zelf, maar van het gegeven of scores hoger of lager zijn dan andere
scores en van het gegeven hoeveel hoger of lager scores zijn. Deze technieken zijn
bovendien geschikt voor kleinere steekproeven.
Er zijn voor dit onderzoek twee groepen hypothesen geformuleerd. Om deze
hypothesen te toetsen is bij elke groep een andere analysemethode toegepast.
Hypothesen merktrouw
Bij de hypothesen over het verband tussen merktrouw en de vier reacties op
merkbeëindiging wordt de samenhang getoetst tussen ordinale variabelen. Deze
samenhang kan worden berekend met de Spearman-rangcorrelatie. De statistische
formule voor de rangcorrelatiecoëfficient van Spearman (rs) is:
Hierbij geldt:
di 2 = verschil in rangscore tussen variabele Xi en Yi
n = aantal objecten/personen
Daarnaast is het voor de betrouwbaarheid van belang dat de gedragsintenties van
onderzoeksgroep I niet te veel afwijken van de intenties van groepen II. Als deze
intenties sterk van elkaar verschillen, kan dit er op duiden dat er testeffecten zijn.
Om te toetsen of er wel of geen significante verschillen zijn tussen deze groepen, is
een Mann-Whitney U-test uitgevoerd. Deze test wordt ook toegepast om de
hypothesen voor switchkosten te toetsen en wordt hierna beschreven.
rs = 1 - 6 Σ di2
n3 - n
66
Hypothesen gepercipieerde switchkosten
Voor het toetsen van de hypothesen voor gepercipieerde switchkosten zijn de scores
van onderzoeksgroepen II en III met elkaar vergeleken. De splitsingsvariabele die is
toegepast – namelijk of een groep informatie ontving die lage of hoge switchkosten
benadrukt – is een nominale variabele. De testvariabelen zijn de scores van deze
groepen op de reacties bij merkbeëindiging. Dit zijn ordinale gegevens.
Om te toetsen of verschillen in de scores van beide groepen op toeval berusten of
niet, is de Mann-Whitney U-test gebruikt. De statistische formule voor deze test is:
Hierbij geldt:
R1 = totaal van de rangordescores van de groep waarvan grootte n1 is
n1,2 = aantal objecten/personen in een groep
3.3.3 Resultaten onderzoek
In deze paragraaf worden de resultaten beschreven van het praktijkonderzoek naar
reacties van consumenten op merkbeëindiging.
Betrouwbaarheid en validiteit indicatoren
Om uitspraken te doen over de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten zijn
verschillende analyses uitgevoerd.
Op de eerste plaats is voor alle toegepaste indicatoren de Cronbach’s alpha
berekend. De uitkomsten van deze berekeningen staan in tabel 3.3. De volledige
berekeningen staan in bijlage V (analyses a tot en met f).
Tabel 3.3: Cronbach’s alpha indicatoren
Indicator Aantal items Cronbach’s alpha
Score merktrouw 6 ,816
Score switchkosten 7 ,626
Score adopteren 4 ,823
Score accepteren 4 ,684
Score protesteren 4 ,707
Score switchen 4 ,626
U = n1 n2 + n1(n1 +1)
2 - R1
67
Uit de berekening van de Cronbach’s alpha blijkt dat de toegepaste indicatoren een
alpha hebben van minimaal 0,626 en maximaal 0,823.
Vervolgens is de samenhang getoetst tussen de totaalscores voor merktrouw en de
Net Promoter Score van respondenten. Hiervoor is de rangcorrelatie volgens
Spearman’s rho berekend (bijlage V, analyse g). Uit de berekening blijkt dat er een
significant, positief verband bestaat tussen de beide scores (r=0,44 en p<0,01).
Ten slotte is getoetst of respondenten in onderzoeksgroepen II en III significant
lagere, respectievelijk hogere switchkosten waarnemen. Om dit te toetsen is een
Mann-Whitney U-test uitgevoerd. Uit deze test blijkt dat onderzoeksgroep II
inderdaad lagere switchkosten waarneemt dan testgroep III en dat het verschil
tussen de groepen significant is (p<0,01). De volledige U-test is opgenomen in
bijlage V (analyse i). De testresultaten worden ook weergegeven in figuur 3.5.
Figuur 3.5: Gepercipieerde switchkosten onderzoeksgroepen II en III
Hypothesen merktrouw
Om de hypothesen voor merktrouw te toetsen is de rangcorrelatie volgens
Spearman’s rho berekend tussen de totaalscores voor merktrouw en de scores voor
adopteren, accepteren, protesteren en switchen. De resultaten van deze
berekeningen staan in tabel 3.4.
Uit de berekeningen blijkt dat er een significant verband is tussen merktrouw en
adopteren en switchen (beiden p < 0,01). Volgens verwachting is het verband tussen
merktrouw en adopteren positief en tussen merktrouw en switchen negatief. Er is
geen significant verband gevonden tussen merktrouw en de gedragsintenties
accepteren en protesteren.
40
50
60
70
80
90
100
110
120
Groep II(lage
switchkosten)
Groep III(hoge
switchkosten)
Scoreswitchkosten
68
Tabel 3.4: Correlaties tussen merktrouw en gedragsintenties bij
merkbeëindiging
Spearman’s
rho
Sig. (2-
tailed)
N
Score adopteren ,246* ,000 246
Score accepteren ,044 ,492 246
Score protesteren ,120 ,059 246
Score switchen -,523* ,000 246
* p < 0,01
De rangcorrelaties in tabel 3.4 zijn berekend voor alle testgroepen samen. Om te
toetsen of de experimentele ingreep en de extra vragen over switchkosten geen
storende testeffecten hebben gehad, is onderzoeksgroep I als controlegroep in het
onderzoeksontwerp opgenomen. Deze groep kreeg geen aanvullende informatie
over switchkosten naar andere merken. Ook zijn aan deze groep geen vragen gesteld
over switchkosten. Om te toetsen of onderzoeksgroepen I en II significant anders
reageren op merkbeëindiging is een Mann-Whitney U-test uitgevoerd (bijlage V,
analyse j). Uit deze test blijkt dat de resultaten van onderzoeksgroepen I en II niet
significant van elkaar verschillen.
Op basis van deze analyses kan daarom voor de hypothesen over de werking van
merktrouw bij merkbeëindiging worden geconcludeerd:
Hypothese H1a: aangenomen
Hypothese H1b: verworpen
Hypothese H1c: verworpen
Hypothese H1d: aangenomen
Hypothesen switchkosten
In paragraaf 2.4 zijn hypothesen geformuleerd over de samenhang tussen
gepercipieerde switchkosten naar andere merken en de reactie van consumenten op
het beëindigen van een merk. Om deze hypothesen te toetsen zijn de scores van
onderzoeksgroepen II en III op de gedragsintenties bij merkbeëindiging met elkaar
vergeleken. Hiervoor is een Mann-Whitney U-test uitgevoerd (bijlage V, analyse k).
De resultaten van deze test zijn in figuur 3.6 weergegeven.
Zoals uit figuur 3.6 blijkt, verschillen de gedragsintenties tussen groepen II en III van
elkaar. Conform de verwachting leiden hogere gepercipieerde switchkosten tot
hogere scores voor adopteren en accepteren en tot lagere scores voor protesteren
en switchen. De U-test wijst echter uit, dat alleen de verschillen voor adopteren en
accepteren significant van elkaar verschillen (p < 0,05, respectievelijk p < 0,01). Het
69
verschil tussen de scores voor protesteren en switchen is niet significant. Dit
betekent dat voor de onderzoekshypothesen voor gepercipieerde switchkosten
geconcludeerd moet worden:
Hypothese H2a: aangenomen
Hypothese H2b: aangenomen
Hypothese H2c: verworpen
Hypothese H2d: verworpen
Figuur 3.6: Verschillen in gedragsintenties tussen groepen II en III
3.4 Discussie
In deze paragraaf worden de resultaten van het praktijkonderzoek besproken.
Betrouwbaarheid en validiteit
Om de betrouwbaarheid en validiteit van de indicatoren te beoordelen is in de
vorige paragraaf voor elke indicator de Cronbach’s alpha berekend. Hoewel er geen
harde regel is voor het beoordelen van de alpha, is een vuistregel dat een alpha van
0,80 of hoger een goede betrouwbaarheid levert. Waarden tussen 0,60 en 0,80
leveren een acceptabele betrouwbaarheid. Waarden onder de 0,60 geven aan dat
een indicator onvoldoende betrouwbaar is (Verhoeven, 2010). De in dit onderzoek
berekende alpha’s liggen allen boven 0,6. Dit betekent dat de betrouwbaarheid van
de indicatoren over het algemeen voldoende is.
Er zijn echter wel verschillen tussen indicatoren. De indicator die is gebruikt om
merktrouw te meten laat bijvoorbeeld een goede betrouwbaarheid zien. De
Cronbach’s alpha voor deze indicator ligt boven 0,80. Dit betekent dat de gebruikte
items voldoende homogeen waren. Zoals verwacht werd ook een significant
60
70
80
90
100
110
120
Groep II(lage
switchkosten)
Groep III(hoge
switchkosten)
Adopteren
Accepteren
Protesteren
Switchen
70
positieve samenhang gevonden tussen merktrouw en de Net Promoter Score, die als
extra valideringscriterium is gemeten. Aan de andere kant zijn er ook zwakkere
indicatoren. De indicatoren voor switchkosten en switchen hebben bijvoorbeeld een
alpha tussen 0,60 en 0,70. Beoordeeld is daarom of de alpha’s van deze indicatoren
verbeteren als één of meer items in de analyses worden weggelaten. Hierbij bleek
dat de alpha’s niet of nauwelijks verbeteren als items worden weggelaten. De alpha
voor switchkosten bijvoorbeeld kan maximaal verbeteren van 0,626 naar 0,653 als
de vraag “Als ik een ander merk koffie ga gebruiken kost me dat meer geld dan nu.”
wordt weggelaten (bijlage V, analyse b). De alpha voor de gedragsintentie switchen
verbetert zelfs niet als items worden weggelaten (bijlage V, analyse f). Omdat
verbetering van de alpha’s niet of nauwelijks mogelijk is, is besloten om in de
analyses geen items weg te laten. Dit betekent echter wel dat er bij de beoordeling
van de onderzoeksuitkomsten rekening mee moet worden gehouden, dat de
indicatoren voor switchkosten en switchen zwakker zijn dan andere indicatoren.
Opvallend is wel dat juist de indicatoren voor switchkosten en switchen zwakker
zijn dan andere indicatoren. Hoewel deze indicatoren beiden iets anders meten,
hebben beiden te maken met het veranderen van merk en de kosten of inspanningen
die hiermee samen kunnen hangen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn. Op
de eerste plaats kan dit te maken hebben met de productcategorie die is onderzocht.
Uit onderzoek is bijvoorbeeld bekend dat percepties van switchkosten in
productcategorieën kunnen verschillen (Jones et al., 2002; Yang en Peterson, 2004).
Het is daarom mogelijk dat switchkosten bij het veranderen van koffiemerk een
minder belangrijke rol spelen dan verwacht. Dat de alpha voor switchkosten slechts
licht verbetert als de vraag naar financiële switchkosten wordt weggelaten, kan daar
ook op duiden. Daarnaast kan het profiel van respondenten verklaren waarom de
indicatoren voor switchkosten en switchen zwakker zijn dan andere scores. Het
merendeel van de respondenten komt immers uit hogere sociale klassen. Mogelijk
betekent het veranderen van koffiemerk voor deze respondenten niet veel, zelfs als
dan een ander koffiezetapparaat moet worden aangeschaft. Hoewel er dan letterlijk
switchkosten zijn, ervaren deze respondenten dit niet als een groot probleem. Voor
ondernemingen betekent dit dan ook dat de invloed van switchkosten geen constant
gegeven lijkt, maar dat deze invloed afhangt van de productcategorie en de
doelgroepen van merken.
De oververtegenwoordiging van relatief hoog opgeleide respondenten is overigens
ook in het algemeen een aspect waar bij de interpretatie van de
onderzoeksgegevens rekening mee moet worden gehouden. De resultaten en
conclusies waren mogelijk anders geweest als een meer representatieve steekproef
van de Nederlandse bevolking in het onderzoek was betrokken. Overigens geldt dit
ook voor de productcategorie. Als het onderzoek in andere productcategorieën
wordt herhaald, kunnen uitkomsten en conclusies mogelijk verschillen.
71
De werking van merktrouw bij merkbeëindiging
Voor het praktijkonderzoek werd een positieve samenhang verwacht tussen de
mate van merktrouw en de gedragsreacties adopteren en protesteren. Tussen
merktrouw en de reacties accepteren en switchen werd een negatief verband
verondersteld. Van deze verbanden konden alleen het positieve verband tussen
merktrouw en adopteren en het negatieve verband tussen merktrouw en switchen
worden aangetoond. Tussen merktrouw en accepteren werd geen samenhang
gevonden en tussen merktrouw en protesteren werd weliswaar een licht positief
verband gevonden, maar dit was niet significant. Hierna wordt besproken wat de
redenen hiervan kunnen zijn.
In het tweede hoofdstuk is accepteren gedefinieerd als een reactie waarbij klanten
uit onverschilligheid of gemak een vervangend merk gaan gebruiken. Verondersteld
werd dat deze reactie eerder voorkomt bij klanten die minder betrokken zijn bij een
merk dan bij klanten met een sterke merkbetrokkenheid. Naast merkbetrokkenheid
speelt in een koopsituatie echter ook de betrokkenheid bij de productcategorie een
rol. Hierbij wordt met betrokkenheid niet verwezen naar de psychologische binding
van een consument met een categorie, maar naar de economische en sociale
aankooprisico’s die consumenten in een categorie ervaren. Deze risico’s zijn bij de
aanschaf van koffie relatief laag. Bovendien is de aankoopmotivatie in de meeste
gevallen normale en routinematige vervanging van het vaste merk dat consumenten
meestal gebruiken. Dit koopgedrag verklaart mogelijk ook waarom er in dit
onderzoek geen verband werd gevonden tussen merktrouw en accepteren. Als de
koopsituatie zich namelijk sterk kenmerkt door een routinematige – en dus
onverschillige – gemakskeuze, is accepteren al de norm. Een hogere merktrouw leidt
dan wel tot adopteren, maar niet perse tot een lagere score op accepteren.
In het vorige hoofdstuk is verder verondersteld dat hogere merktrouw niet alleen
samenhangt met adopteren, maar ook met protesteren. Protesteren is een reactie
waarbij klanten overstappen naar een concurrerend merk uit protest tegen het van
de markt halen van hun favoriete merk. Hierbij is ook gesuggereerd dat protesteren
mogelijk pas voorkomt bij zeer hoge merktrouw. Dat wil zeggen dat er wel een
positieve samenhang is tussen merktrouw en protesteren, maar dat deze
samenhang pas vanaf een bepaalde drempelwaarde bestaat. Als dit inderdaad het
geval is, kan dit verklaren waarom in dit onderzoek geen statistisch verband is
gevonden tussen merktrouw en protesteren. De ‘minimaal benodigde
drempelwaarde’ is dan in dit onderzoek niet of onvoldoende overschreden.
Deze veronderstelling kan worden getoetst met behulp van de Net Promoter Score
van respondenten. De reden hiervoor is dat respondenten op basis van de Net
Promoter Score in drie groepen kunnen worden verdeeld, waarvan de
schaalverdeling scheef is. Respondenten met een Net Promoter Score van 0 tot en
met 6 worden ingedeeld bij de ‘detractors’. Respondenten met een score van 7 of 8
72
worden aangemerkt als ‘passives’. Ten slotte worden respondenten met een Net
Promoter Score van 9 of 10 ingedeeld bij de ‘promoters’. De promoters in dit
onderzoek zijn dus consumenten die aangeven hun merk koffie vrijwel zeker bij
anderen aan te bevelen. Omdat in dit onderzoek ook een positieve samenhang werd
gevonden tussen de Net Promoter Score en merktrouw, kan er van worden
uitgegaan dat promoters ook sterker merktrouw zijn dan detractors. Als promoters
dan vervolgens significant hoger scoren op protesteren dan detractors, kan dit
inderdaad duiden op het bestaan van een drempelwaarde vanaf wanneer
protesteren kan optreden.
Om te toetsen of promoters, passives en detractors anders reageren op
merkbeëindiging is daarom een Kruskal-Wallistest uitgevoerd. Deze test is een
uitbreiding van de Mann-Whitney U-test, die het mogelijk maakt om de verdeling
van onderzoeksuitkomsten in meer dan twee steekproeven te vergelijken. Uit de
uitgevoerde Kruskal-Wallistest (bijlage V, analyse l) blijkt inderdaad dat de reactie
van detractors en promoters op het beëindigen van een merk sterk van elkaar
verschilt en dat de verschillen voor alle gedragsintenties significant zijn. In
vergelijking met detractors scoren promoters significant hoger op adopteren en
protesteren en significant lager op accepteren en switchen. Promoters zijn bij
merkbeëindiging dus sterker dan detractors geneigd om een vervangend merk te
adopteren, dan wel hiertegen te protesteren. Dit kan er dus op duiden dat er
inderdaad een verband bestaat tussen merktrouw en protesteren, maar dat deze
reactie pas optreedt als sprake is van een zeer sterke merktrouw en een daarmee
samenhangende, sterke aanbevelingsintentie. De uitkomsten van de uitgevoerde
Kruskal-Wallistest worden weergegeven in figuur 3.7.
Merktrouw blijkt verder niet alleen een directe invloed te hebben op reacties van
consumenten bij merkbeëindiging. Uit de onderzoeksresultaten blijkt namelijk dat
er ook een samenhang is tussen de mate van merktrouw en gepercipieerde
switchkosten (bijlage V, analyse m). Tussen deze variabelen bestaat in dit onderzoek
een significante, positieve samenhang (r=0,359, p<0,01). Hogere merktrouw leidt
dus tot hogere gepercipieerde switchkosten. Dit is op zich geen opvallende uitkomst.
Het bevestigt eerder uitgevoerd onderzoek, waaruit blijkt dat merktrouwe klanten
hogere switchkosten percipiëren (Burnham et al., 2003). Het verband tussen
merktrouw en switchkosten benadrukt echter wel het belang van merktrouw bij
merkbeëindiging. Doordat merktrouw de perceptie van switchkosten versterkt,
heeft merktrouw niet alleen een direct, maar ook een indirect effect op de reacties
van klanten bij merkbeëindiging.
73
Figuur 3.7: Gedragsintenties van detractors en promoters
De werking van switchkosten bij merkbeëindiging
Van de hypothesen over het effect van switchkosten op consumentenreacties bij
merkbeëindiging, konden alleen tussen switchkosten en adopteren en accepteren
significant positieve verbanden worden aangetoond. De veronderstelde negatieve
verbanden tussen switchkosten en protesteren en tussen switchkosten en switchen
bleken niet significant. Vooral het ontbreken van een significant negatief verband
tussen switchkosten en switchen is opvallend. Dit kan mogelijk worden verklaard
door de zwakkere Cronbach’s alpha’s voor beide indicatoren (bijlage V, analyses b
en f). Mogelijk hadden respondenten moeite met de vraagstelling, bijvoorbeeld
omdat de absolute switchkosten bij koffiemerken laag zijn, vooral voor
respondenten uit hogere sociale klassen. Daarnaast is het mogelijk dat de groepen in
het onderzoek een ander belang hechten aan de typen switchkosten waar de items
op waren gebaseerd, waardoor een minder eenduidig totaalbeeld ontstaat.
Om te toetsen of respondenten een verschillend belang hechtten aan verschillende
typen switchkosten, is eerst een factoranalyse uitgevoerd (bijlage V, analyse n). Uit
deze analyse blijkt dat de items voor switchkosten in drie groepen verdeeld kunnen
worden. Dit is op zich niet verwonderlijk, omdat de items waren gebaseerd op de
indeling van switchkosten van Burnham, die switchkosten ook in drie verschillende
categorieën indeelt (zie tabel 2.1). De verdeling die uit de factoranalyse blijkt, komt
echter niet volledig overeen met de indeling van Burnham.
Tabel 3.5 geeft daarom een aangepaste typering van switchkosten, die is gebaseerd
op de gegevens van dit onderzoek. In deze alternatieve indeling hangen de items in
de eerste groep samen met mogelijke verliezen die samenhangen met een overstap
naar een ander merk. In dit geval gaat het om de aanschafsprijs die verloren gaat als
het andere merk niet aan de verwachtingen voldoet en om het missen van het
vertrouwde merk. De tweede groep bestaat uit items die samenhangen met de
75
100
125
150
175
Detractors Promoters
Adopteren
Accepteren
Protesteren
Switchen
74
moeite die het kost om naar een ander merk over te stappen. Hierbij gaat het om de
moeite of tijd die nodig is om een ander merk te kiezen en om dit merk te gaan
gebruiken. De derde en laatste groep switchkosten heeft betrekking op directe
verliezen die consumenten verwachten als zij voor een ander merk kiezen. Hierbij
gaat het om het verlies aan voordelen en kortingen en om hogere financiële kosten.
Tabel 3.5: Aangepaste indeling switchkosten
Groep I:
Mogelijk
verlies
Item 1: Als ik een ander merk koffie zou kopen en daar dan
niet tevreden over ben, vind ik dat erg vervelend omdat mij
dat geld heeft gekost.
Item 7: Als ik een ander merk koffie ga gebruiken, zou ik mijn
vertrouwde koffiemerk missen.
Groep II:
Moeite
Item 2: Het kost weinig tijd of moeite om een ander merk
koffie te kiezen.
Item 3: Koffiezetten met een ander merk koffie kost me
weinig extra tijd of moeite.
Item 4: Als ik een ander merk koffie zou gaan gebruiken, moet
ik ook een ander koffieapparaat aanschaffen.
Groep III:
Direct verlies
Item 5: Als ik een ander merk koffie zou gaan gebruiken,
verlies ik kortingen of andere voordelen die ik nu wel krijg.
Item 6: Als ik een ander merk koffie ga gebruiken kost me dat
meer geld dan nu.
Vervolgens is met een Mann-Whitney U-test onderzocht of onderzoeksgroepen II en
III deze groepen of typen switchkosten anders waarnemen (bijlage V, analyse o). Het
resultaat van deze test is samengevat in figuur 3.8.
Figuur 3.8: Verschillende percepties van typen switchkosten
40
50
60
70
80
90
100
110
120
Groep II(lage
switchkosten)
Groep III(hoge
switchkosten)
Mogelijk verlies Moeite
Direct verlies
75
Uit figuur 3.8 blijkt dat groepen II en III vooral verschillen waarnemen als het gaat
om de mogelijke verliezen en de moeite die samenhangen met een switch naar een
ander koffiemerk. Uit de analyse blijkt ook dat deze verschillen significant zijn. De
perceptie van directe verliezen verschilt niet significant tussen beide groepen. De
onderzoeksgroep die in het algemeen hogere switchkosten waarneemt, verwacht
nauwelijks meer directe verliezen te hebben dan de testgroep die lagere
switchkosten waarneemt. Deze verschillende percepties van de switchkosten naar
andere merken kunnen verklaren waarom de alpha’s van de toegepaste indicatoren
lager zijn en waarom niet alle hypothesen konden worden aangenomen.
Uit figuur 3.8 komt overigens ook naar voren dat onderzoeksgroepen II en III andere
belangen hechten aan de verschillende typen switchkosten. Zo zijn directe verliezen
voor onderzoeksgroep II het belangrijkst en de moeite die het kost om naar een
ander merk over te stappen het minst belangrijk. Bij onderzoeksgroep III is dit
precies andersom. Voor deze groep zijn de directe verliezen relatief onbelangrijk. De
moeite om een ander koffiemerk te kiezen en om een ander koffiezetapparaat te
kopen, wegen voor deze groep het zwaarst.
In dit hoofdstuk zijn de opzet, uitvoering en de resultaten van een experimenteel
onderzoek naar consumentenreacties bij merkbeëindiging beschreven. Daarnaast
zijn de onderzoeksresultaten uitgebreid besproken. Op basis van de
onderzoeksgegevens en de bespreking daarvan worden in het volgende hoofdstuk
conclusies getrokken. Ook worden aanbevelingen geformuleerd hoe ondernemingen
het klantverlies bij het van de markt halen van merken zo veel mogelijk kunnen
beperken.
76
Conclusies, aanbevelingen en implicaties
Tekst invoegen.
4
“Most branding consolidation efforts fail – and fail expensively. To beat the odds, it is crucial to choose the right branding endgame.”
Knudsen, et al.
77
Conclusies, aanbevelingen en implicaties
4.1 Inleiding
Merkbeëindiging kan ondernemingen belangrijke strategische en financiële
voordelen bieden. Hoewel hier verschillende strategieën voor bestaan, kiezen
ondernemingen vaak om twee merken van haar merken samen te voegen. Het is
echter de vraag of en onder welke voorwaarden klanten van een merk dat verdwijnt
bereid zijn het andere, vervangende, merk te gaan gebruiken. In de praktijk blijkt
dan ook dat merkbeëindiging riskant is en dat veel ondernemingen dan
marktaandeel verliezen. Aan het begin van deze scriptie is daarom de vraag gesteld
welke strategieën er zijn om de klanten van een merk dat van de markt verdwijnt, te
behouden voor een ander merk van dezelfde onderneming.
Om deze vraag te beantwoorden is op basis van het Exit, voice en loyalty-model van
Hirschman een conceptueel model ontwikkeld voor reacties van klanten op het
beëindigen van merken. Vervolgens is op basis van literatuuronderzoek
beredeneerd hoe kenmerken van consumenten, van de betrokken merken en van de
markt of categorie waarin deze merken actief zijn, deze reacties kunnen
beïnvloeden. Vervolgens is in een experiment getoetst welke invloed de
consumentenkenmerken merktrouw en gepercipieerde switchkosten hebben. De
resultaten van dit experiment zijn in het voorgaande hoofdstuk uitgebreid
beschreven en besproken.
Op basis van de onderzoeksresultaten worden in dit hoofdstuk eerst algemene
conclusies getrokken over de invloed van merktrouw en switchkosten op
klantreacties bij merkbeëindiging. Daarna worden aanbevelingen geformuleerd
voor het beëindigen van merken en worden de bedrijfskundige implicaties daarvan
beschreven. Ten slotte worden voorstellen gedaan voor toekomstig onderzoek.
4.2 Algemene conclusies
Er kunnen uit het hiervoor beschreven onderzoek drie algemene conclusies worden
getrokken. Deze conclusies worden hierna kort beschreven en daarna samengevat in
een algemeen model voor het behouden van klanten bij merkbeëindiging.
Conclusie: Merktrouwe klanten zijn eerder geneigd een vervangend merk te
gebruiken.
Uit het experiment blijkt dat hogere merktrouw samenhangt met een sterkere
intentie om een vervangend merk te adopteren en een lagere intentie om te
switchen naar andere merken. Een hogere merktrouw verhoogt bovendien de
78
gepercipieerde switchkosten, die eveneens bijdragen aan klantbehoud bij
merkbeëindiging. Dit betekent dat merktrouwe klanten eerder geneigd zijn een
vervangend merk te gebruiken dan minder merktrouwe klanten.
Conclusie: Klanten met een zeer hoge merktrouw switchen mogelijk uit protest
naar een concurrerend merk.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat klanten met een hoge Net Promoter Score
sterk geneigd zijn om bij merkbeëindiging uit protest een ander merk te gaan
gebruiken. Ondernemingen die een merk van de markt halen en klanten een
vervangend merk aanbieden, lopen dus vooral risico om de promoters van het merk
dat verdwijnt te verliezen. Hoewel de Net Promoter Score geen directe maatstaf is
voor merktrouw, blijkt uit meerdere studies dat merktrouwe klanten een merk
sneller bij anderen aanbevelen (Dick en Basu, 1994; Gounaris en Stathakopoulos,
2004; Vazquez-Cassielles et al., 2009). Dit kan worden verklaard door de sterkere
psychologische betrokkenheid die merktrouwe klanten met een merk hebben.
Verwacht kan dan ook worden dat klanten met een hoge Net Promoter Score vaak
ook sterk merktrouw zijn. Dit geldt vooral bij producten en merken waar
consumenten onderling over communiceren. Daarom kan worden geconcludeerd
dat bij merkbeëindiging sterke merktrouw kan leiden tot switchen uit protest en dus
tot klantverlies.
Conclusie: Klanten die hogere switchkosten waarnemen zijn eerder geneigd een
vervangend merk te gebruiken.
In het praktijkonderzoek zijn gedragsintenties van consumenten die hogere
switchkosten naar andere merken waarnemen, vergeleken met de intenties van een
groep die lagere switchkosten waarneemt. Hieruit blijkt dat hogere switchkosten
leiden tot een grotere adoptie en acceptatie van een vervangend merk. Klanten van
een merk dat van de markt wordt gehaald, zijn dus eerder geneigd een vervangend
merk te gaan gebruiken als de gepercipieerde switchkosten hoger zijn.
Deze drie algemene conclusies worden in figuur 4.1 samengevat in een algemeen
model voor het behouden van klanten bij merkbeëindiging. Volgens dit model draagt
merktrouw het meest bij aan klantbehoud, omdat merktrouw niet alleen
rechtstreeks klantbehoud stimuleert en klantverlies tegengaat, maar ook omdat het
de perceptie van switchkosten verhoogt. Daarnaast stimuleren hogere switchkosten
het gebruik van een vervangend merk en dus het klantbehoud. Klantverlies blijft
echter altijd een risico. Met name bij zeer trouwe klanten bestaat het risico dat zij
een aanbod van een vervangend merk verwerpen en uit protest kiezen voor een
concurrerend merk.
79
Figuur 4.1: Algemeen model voor klantbehoud bij merkbeëindiging
4.3 Aanbevelingen
Voor ondernemingen is het belangrijk om bij merkbeëindiging de gezamenlijke
marktaandelen van de betrokken merken zo veel mogelijk te handhaven. Hiervoor
moeten ondernemingen beëindigingstrategieën ontwikkelen waarbij het verlies aan
klanten zo veel mogelijk beperkt blijft. Op basis van voorgaande conclusies worden
hiervoor de onderstaande aanbevelingen gedaan.
Aanbeveling: Beëindig merken als deze nog over een zekere merktrouw
beschikken.
Merkbeëindiging kan voor ondernemingen een lastige en controversiële beslissing
zijn, vooral als het merk dat voor beëindiging in aanmerking komt nog een bepaalde
merktrouw geniet. Voor veel marketeers heeft merkbeëindiging dan iets
tegennatuurlijks. Gevoelsmatig is het logischer om merken pas te beëindigen als
deze nog maar weinig merktrouw genieten. In deze situaties is het echter lastiger
om klanten te behouden voor een ander merk in de eigen merkenportfolio.
Merktrouwe klanten zijn dan ook geen reden om van merkbeëindiging af te zien.
Een bepaalde merktrouw draagt juist bij aan het behoud van klanten voor een ander
merk in de merkenportfolio. Marketeers moeten merken daarom beëindigen als
deze nog een zekere merktrouw genieten en niet afwachten tot de merktrouw tot
een minimum is gedaald.
Aanbeveling: Baseer beëindigingstrategieën voor merken op de mate van
merktrouw en de perceptie van switchkosten.
Uit het praktijkonderzoek blijkt duidelijk dat merktrouw en switchkosten in sterke
mate bijdragen aan het behoud van klanten voor een vervangend merk. Beide
variabelen moeten dan ook uitgangspunt zijn bij het ontwerpen van
beëindigingstrategieën voor merken.
+
+ /–
+
merktrouw
gepercipieerde switchkosten
klantbehoud
klantverlies
+
80
4.4 Bedrijfskundige implicaties
De hiervoor geformuleerde aanbevelingen hebben verschillende implicaties voor
het merkenportfolio- en het merkenbeleid van ondernemingen. Deze implicaties
worden hierna beschreven.
Implicatie: Ondernemingen moeten blijven investeren in merken die voor
merkbeëindiging in aanmerking komen.
Als ondernemingen in hun merkenportfolio beschikken over een merk dat voor
beëindiging in aanmerking komt, ligt het voor de hand de investeringen in dit merk
direct te stoppen. Bedrijfseconomisch lijken deze investeringen immers niet meer
verantwoord. Het stoppen van investeringen in merken kan echter leiden tot een
daling van de merktrouw en een daling van de gepercipieerde switchkosten naar
andere merken. Hierdoor wordt het voor ondernemingen lastiger om klanten te
behouden voor een ander merk in haar merkenportfolio. Uiteindelijk kan dit
betekenen dat het gezamenlijke marktaandeel van de betrokken merken dan lager
is, dan wanneer de onderneming was blijven investeren in het merk dat van de
markt werd gehaald. Investeren in merken die verdwijnen kan op kortere termijn
bedrijfseconomisch dus niet verantwoord lijken, maar kan op langere termijn leiden
tot hogere financiële opbrengsten en dus tot meer middelen om de overgebleven
merken uit te bouwen en te versterken.
Overigens is het ook om een andere reden onverstandig om investeringen in een
merk dat verdwijnt te stoppen. Uit literatuur over rebranding is bijvoorbeeld
bekend dat het belangrijk is om voorafgaand aan een merknaamverandering
reclame te blijven maken voor een oude merknaam (Peeters, 2006). Priming van de
oude merknaam maakt doelgroepen namelijk ontvankelijker voor merkinformatie
van welke aard dan ook. Hierdoor accepteren consumenten bij rebranding een
nieuwe merknaam sneller en herinneren zij zich deze beter. Ook om van priming-
effecten te kunnen profiteren, is het dus aan te raden om tot het moment van
merkbeëindiging te blijven investeren in een merk dat verdwijnt.
Implicatie: Voor besluitvorming over merkbeëindiging moeten merktrouw en
gepercipieerde switchkosten worden gemeten.
Bij de besluitvorming om een merk van de markt te halen en te vervangen door een
ander merk is het van belang om een goede afweging te maken van de
bedrijfseconomische risico’s. Zijn deze risico’s lager dan kan gemakkelijker worden
besloten om een merk te beëindigen. Als deze risico’s groot zijn, kan het mogelijk
beter zijn om merkbeëindiging uit te stellen of om er van af te zien. Dit
praktijkonderzoek wijst uit dat het voor het schatten van de bedrijfsrisico’s
noodzakelijk is om inzicht te hebben in de merktrouw van klanten en de
gepercipieerde switchkosten. Hierbij geldt in het algemeen dat hoe lager de
81
merktrouw is of hoe lager de gepercipieerde switchkosten naar andere merken zijn,
hoe groter het bedrijfsrisico is om een merk te vervangen. Hogere merktrouw en
hogere switchkosten verlagen dit risico, omdat de kans om klanten te behouden dan
toeneemt. Hier is echter wel een grens aan. Bij zeer hoge merktrouw bestaat het
gevaar dat klanten uit protest overstappen naar een concurrerend merk. Verder is
het uiteraard van belang dat ondernemingen een goed beeld hebben in hoeverre
switchkosten een rol spelen binnen de productcategorie en welke typen
switchkosten het meest belangrijk zijn.
Ondernemingen die overwegen om een merk van de markt te halen, moeten daarom
vooraf de merktrouw en gepercipieerde switchkosten van klanten meten. Hierbij
kunnen ondernemingen overwegen om in plaats van merktrouw de Net Promoter
Score van klanten te meten. Hoewel de Net Promoter Score de aanbevelingsintentie
van klanten meet en niet de merktrouw, blijkt uit dit praktijkonderzoek dat de
verschillende NPS-groepen duidelijk anders reageren op merkbeëindiging. Omdat
veel ondernemingen de Net Promoter Score al meten, is dit bovendien een
praktische methode om meer inzicht te krijgen in de risico’s van merkbeëindiging.
Implicatie: Merktrouw bepaalt de snelheid waarmee merkbeëindiging kan
worden doorgevoerd.
Besluit een onderneming om een merk van de markt te halen, dan is inzicht in de
merktrouw van klanten ook belangrijk voor het ontwerpen van een
beëindigingstrategie. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van inzichten uit
literatuur over rebranding van merken. Peeters (2006) onderscheidt bij
merkverandering snelle en geleidelijke strategieën. Een voordeel van snelle
rebrandingstrategieën is dat deze meteen duidelijkheid geven aan klanten.
Voorbeelden van deze strategieën zijn een plotselinge uitroeiingstrategie of big
bang, waarbij een merkverandering zonder vooraankondiging in één keer wordt
doorgevoerd, en een heldere waarschuwingstrategie, waarbij de merkverandering
vlak voor en na de rebranding krachtig wordt gecommuniceerd. Geleidelijke
strategieën bieden meer tijd om merkveranderingen uit te leggen en geven klanten
meer tijd om hier aan te wennen. Geleidelijke strategieën kenmerken zich veelal
door het tijdelijk combineren van beide merken, waarna een van de merken
langzaam verdwijnt. Deze basisstrategieën kunnen ook bij merkbeëindiging worden
toegepast. De keuze voor een snellere of een meer geleidelijke strategie hangt
daarbij af van de mate van merktrouw van klanten. Bij klantgroepen met een lagere
merktrouw moet dan gekozen worden voor een snellere veranderstrategie dan bij
klanten met een hogere merktrouw. Hiervoor zijn twee redenen.
Op de eerste plaats is de psychologische betrokkenheid bij een merk laag als de
klanten van dat merk weinig merktrouw zijn. Dit impliceert dat deze klanten ook
minder gemotiveerd zijn om merkinformatie te verwerken, dan wanneer klanten
sterker merktrouw zijn. Een geleidelijke strategie, waarbij aan klanten meer uitleg
82
wordt gegeven over de merkbeëindiging en het vervangende merk, is dan minder
effectief dan een snellere strategie, waarbij de verandering krachtig en met minder
inhoudelijke argumenten wordt gecommuniceerd. Klanten met een hogere
merktrouw zijn daarentegen meer gemotiveerd om merkinformatie te verwerken.
Daarom ook kan een geleidelijke strategie deze klanten de gelegenheid bieden om te
wennen aan de merkverandering en hier begrip voor op te bouwen. Mogelijk kan dit
ook voorkomen dat klanten bij merkbeëindiging uit protest switchen naar een ander
merk. Naarmate klanten meer merktrouw zijn, neemt het risico hierop immers ook
toe.
Op de tweede plaats gebruiken klanten die minder merktrouw zijn meerdere
merken door elkaar. Uit onderzoek is bekend dat ervaring met het switchen tussen
merken een belangrijke voorspeller is van switchgedrag (Burnham et al., 2003). Hoe
meer ervaring klanten hebben met switchen, hoe vaker en gemakkelijker zij dus van
merk veranderen. Bovendien blijkt uit dit praktijkonderzoek dat deze klanten
minder geneigd om bij merkbeëindiging te kiezen voor een vervangend merk. Door
dan te kiezen voor een geleidelijke strategie, vergroot een onderneming de kans en
de tijdsduur dat klanten andere merken gaan gebruiken dan het vervangende merk.
Daarom is het in situaties waarin klanten minder merktrouw zijn, beter om te kiezen
voor een snellere strategie. Zijn klanten sterker merktrouw, dan is de ervaring met
switchen lager en dus ook de intentie om andere merken uit te proberen.
Ondernemingen kunnen dan ook kiezen voor een meer geleidelijke
merkverandering.
Implicatie: Ondernemingen moeten in beëindigingstrategieën streven naar het
verhogen van de gepercipieerde switchkosten.
Hiervoor is geconcludeerd dat hoe hoger de gepercipieerde switchkosten zijn, hoe
sterker consumenten geneigd zijn om een vervangend merk te gebruiken. Dit
betekent dat ondernemingen het verhogen van de gepercipieerde switchkosten
centraal moeten stellen in de beëindigingstrategie die zij kiezen. Hierbij is het wel
belangrijk om onderscheid te maken tussen positieve en negatieve switchkosten.
Positieve switchkosten zijn switchkosten die leiden tot affectieve betrokkenheid bij
een merk en die daarmee bijdragen aan een hogere merktrouw. Negatieve
switchkosten leiden weliswaar tot herhaald koopgedrag, maar verlagen juist de
merktrouw van klanten. Verwacht kan dan ook worden dat vooral positieve
switchkosten bijdragen aan het behouden van klanten bij merkbeëindiging.
Negatieve switchkosten doen dat waarschijnlijk niet of veel minder. Bovendien
kunnen negatieve switchkosten investeringen in het verhogen van merktrouw, die
ook bijdragen aan klantbehoud bij merkbeëindiging, geheel of gedeeltelijk teniet
doen. Ondernemingen moeten voorafgaand aan merkbeëindiging daarom vooral
proberen de perceptie van positieve switchkosten te beïnvloeden.
83
Om de perceptie van positieve switchkosten te beïnvloeden, kunnen ondernemingen
verschillende tactieken toepassen:
1. Vergroten van het onderscheidend vermogen. Merkvoorkeur ontstaat doordat
een merk bepaalde materiële en immateriële waarde biedt, die beter aansluiten
bij behoeften van klanten dan de waarde die andere merken bieden. Door dit
onderscheidende vermogen verder uit te bouwen, kan een onderneming de
merkvoorkeur van klanten vergroten. Anders geredeneerd verliezen klanten bij
een toenemend onderscheidend vermogen steeds meer materiële en
immateriële waarde als zij overstappen naar andere merken. Daarmee dragen
positieve switchkosten bij aan het behoud van klanten in het algemeen, maar
ook bij beëindiging van het merk.
2. Stimuleren van meer of breder productgebruik. Hoe intensiever consumenten
de producten van een merk gebruiken, hoe vertrouwder het merk wordt en hoe
meer het koopgedrag wordt gekenmerkt door gewoontegedrag. Ook kan dit
klanten meer concrete voordelen bieden, zoals extra kortingen of doordat
productvarianten van hetzelfde merk beter op elkaar aansluiten. Bovendien
neemt bij gelijkblijvende consumptie het gebruik van concurrerende merken af
en dus ook de ervaringen die klanten opdoen met andere merken. Hierdoor
ontstaan positieve drempels om te switchen naar andere merken. Deze
drempels kunnen ook bij merkbeëindiging voorkomen dat klanten overstappen
naar concurrerende merken.
3. Versterken van persoonlijke relaties. Ook persoonlijke relaties met het
personeel van een merkaanbieder kunnen worden gezien als positieve
switchkosten. Dit speelt vooral bij dienstverleners, waarbij goede persoonlijke
relaties met klanten belangrijk zijn voor herhaald aankoopgedrag. De reden
hiervoor is dat sterke merkrelaties samenhangen met gevoelens van
betrokkenheid en vertrouwen in de merkaanbieder. Deze gevoelens stimuleren
in normale koopsituaties herhalingsaankopen. In situaties waarin een merk
wordt beëindigd kunnen deze gevoelens bijdragen aan de adoptie van een
vervangend merk. Daarnaast is het goed denkbaar dat sterke persoonlijke
relaties ook kunnen worden benut om te voorkomen dat zeer merktrouwe
klanten uit protest overstappen naar een andere merkaanbieder.
Overigens moeten bij het beïnvloeden van gepercipieerde switchkosten wel enkele
kanttekeningen worden gemaakt. Zo blijkt uit dit praktijkonderzoek dat
verschillende klantgroepen een verschillend belang hechten aan verschillende
switchkosten. Om de juiste typen switchkosten te beïnvloeden, is daarom inzicht
nodig welke typen switchkosten klanten waarnemen en wat hun relatieve belang is.
Verder is in dit praktijkonderzoek uitgegaan van gelijkwaardigheid tussen het merk
dat verdwijnt en het vervangende merk. Als het aanbod van beide merken door
beïnvloeding van switchkosten te veel van elkaar zou verschillen, kan dit de adoptie
84
en acceptatie van een vervangend merk tegengaan. Ten slotte kunnen zeer sterke
percepties van switchkosten ook schadelijk zijn voor merken. Bij klanten kan dan
een gevoel ontstaan dat zij worden benadeeld, waardoor ontevredenheid ontstaat
en merktrouw afneemt. Ook kan dit tot het moment van merkbeëindiging de
werving van nieuwe klanten schaden. Het is daarom belangrijk om percepties van
switchkosten en de interventies om deze te beïnvloeden goed te managen.
4.5 Richtingen voor toekomstig onderzoek
In deze paragraaf worden suggesties gedaan voor toekomstig onderzoek.
In de marketingliteratuur is tot nu toe weinig aandacht geweest voor het
merkenportfoliobeleid van ondernemingen (Cramer, 2005). Er is dan ook weinig
wetenschappelijk onderzoek gedaan hoe ondernemingen een effectieve en efficiënte
merkenportfolio kunnen opbouwen door enerzijds sterke en strategische merken te
ontwikkelen en anderzijds zwakke of strategisch minder belangrijke merken te
rationaliseren. In het algemeen zou het daarom al een belangrijke vooruitgang zijn
als meer onderzoek wordt gedaan naar het merkenportfoliobeleid van
ondernemingen en naar manieren om de effectiviteit van merkenportfolio's te
vergoten.
In het conceptueel model zijn drie groepen kenmerken opgenomen die reacties van
consumenten op het beëindigen van merken kunnen beïnvloeden. Hierbij is gekozen
om alleen de consumentenkenmerken merktrouw en gepercipieerde switchkosten
in het onderzoek te betrekken. Verwacht mag worden dat de andere groepen
kenmerken ook een betekenisvolle rol spelen bij merkbeëindiging. Door hier
onderzoek naar te doen, maar ook naar het relatieve belang van kenmerken, kan een
omvattend model worden ontwikkeld om reacties van klanten op merkbeëindiging
in te schatten en te beïnvloeden.
Verder zou meer onderzoek kunnen worden gedaan welke veranderstrategieën of
boodschapvariabelen leiden tot groter klantbehoud bij merkbeëindiging. Zijn
snellere veranderstrategieën bijvoorbeeld werkelijk effectiever als klanten minder
merktrouw zijn? En voorkomen geleidelijke strategieën inderdaad dat merktrouwe
klanten uit protest over stappen naar andere merken? Experimenten waarin
veranderstrategieën of boodschappen worden gemanipuleerd kunnen inzicht geven
welke aanpak in welke situatie het meest effectief is.
Ten slotte is het interessant om dit onderzoek ook in andere productcategorieën en
met meer representatieve onderzoeksgroepen te herhalen. Op die manier kan
worden beoordeeld of de onderzoekshypothesen ook in andere categorieën gelden
en dus algemeen toepasbaar zijn. Bovendien kunnen hypothesen, die nu niet konden
worden aangenomen, dan mogelijk wel worden aanvaard.
85
In dit hoofdstuk is geconcludeerd dat merktrouwe klanten bij merkbeëindiging
eerder een vervangend merk gaan gebruiken. Klanten die bijzonder sterk
merktrouw zijn, zijn daarentegen sneller geneigd om uit protest een concurrerend
merk te gaan gebruiken. Verder werd geconcludeerd dat het beïnvloeden van
switchkosten een belangrijk instrument kan zijn om klanten bij merkbeëindiging te
behouden voor een ander merk van de onderneming. Ondernemingen zouden
merktrouw daarom niet moeten zien als een belemmering om merken te
beëindigen, maar als een randvoorwaarde om klanten bij dergelijke operaties te
behouden. Bovendien is inzicht in de merktrouw van klanten en in percepties van
switchkosten essentieel voor het ontwerpen van een effectieve beëindigingstrategie.
Hiervoor zijn aan het einde van het hoofdstuk enkele praktische adviezen gegeven.
Ten slotte zijn richtingen voor toekomstig onderzoek besproken.
Deze masterscriptie heeft aangetoond aan dat ondernemingen merken kunnen
beëindigen èn tegelijk de klanten van die merken kunnen behouden voor andere
merken in de eigen merkenportfolio. Beëindiging van zwakkere merken - mits goed
uitgevoerd - kan dan ook een effectief en belangrijk instrument zijn om
merkenportfolio’s als geheel te versterken. Kortom: Merken? Stop er gerust mee!
86
Literatuuroverzicht en andere bijlagen
87
I Literatuuroverzicht
Aaker, J.L. (1997), Dimensions of Brand Personality. Journal of Marketing Research,
Volume 34 (august 1997), p. 347 – 356.
Aaker, D.A. (2004), Brand Portfolio Strategy. Free Press, New York.
Adformatie (2010), Merkbeeld banken stabiliseert. Adformatie, 29 juni 2010.
Geraadpleegd op 9 augustus 2011 op www.adformatie.nl/site/pagina/
merkbeeld-banken-stabiliseert.
Adformatie (2010), Nieuwe supermarkten Jumbo succes. Adformatie, 8 november
2010.
Baarda, D.B., De Goede, M.P.M. (2006), Basisboek Methoden en Technieken.
Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek.
Noofdhoff Uitgevers, Groningen/Houten.
Bansal, H.S., Irving, P.G., Taylor, S.F. (2004), A Three-Component Model of Customer
Commitment to Service Providers. Journal of the Academy of Marketing
Science, 32, p. 234 – 250.
Bloemer, J.M.M., Kasper, H.D.P. (1995), The complex relationship between consumer
satisfaction and brand loyalty. Journal of Economic Psychology, Volume 16,
Issue 2, July 1995, p. 311 – 329.
Buchanan, R. and Gilles, C. (1990), Value managed relationship: The key to customer
retention and profitability. European Management Journal, Volume 8, No. 4,
p. 523 – 526.
Burnham, T.A., Frels, J.K., Mahajan, V. (2003), Consumer Switching Costs: A
Typology, Antecedents, and Consequences. Journal of the Academy of
Marketing Sience, Volume 31, No. 2, p. 109 – 126.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2011), Voedings- en genotmiddelen; consumptie
per Nederlander. Geraadpleegd op 14 november 2011 op
http://statline.cbs.nl.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2012-a), Kerncijfers bevolking per 1 januari
2011. Geraadpleegd op 12 maart 2012 op http://statline.cbs.nl.
88
Centraal Bureau voor de Statistiek (2012-b), Beroepsbevolking: behaalde onderwijs
naar herkomst geslacht en leeftijd. Geraadpleegd op 12 maart 2012 op
http://statline.cbs.nl.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2012-c), Huishoudens: grootte, samenstelling,
positie in het huishouden per 1 januari 2011. Geraadpleegd op 12 maart
2012 op http://statline.cbs.nl.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2012-d), Bevolking en huishoudens; viercijferige
postcode, 1 januari 2008. Geraadpleegd op 12 maart 2012 op
http://statline.cbs.nl.
Chi, H.K., Yeh, H.R., Yang, Y.T. (2009), The Impact of Brand Awareness on Consumer
Purchase Intention: The Mediating Effect of Perceived Quality and Brand
Loyalty. The Journal of International Management Studies, Volume 4,
Number 1, p. 135 – 144.
Cleeren, DeKimpe & Nelson (2008), Weathering product-harm crises, Journal of the
Academy of Marketing Science, Volume 36, p. 262 – 270.
Cramer, K.V.B. (2005), Onder moeders paraplu? Determinanten en effecten van
merkportfoliostrategieën. SWOCC, Amsterdam.
Dacin, P.A., Smith, D.C. (1994), The Effect of Brand Portfolio Characteristics on
Consumer Evaluations of Brand Extensions. Journal of Marketing Research,
Volume XXXI, May 1994, p. 229 – 242.
Dick, A.S., Basu, K. (1994), Customer Loyalty: Toward an Integrated Conceptual
Framework. Journal of the Academy of Marketing Sience, Volume 22, No. 2, p.
99 – 113.
East, R., Wright, M., Vanhuelle, M. (2008), Consumer Behaviour: Applications in
Marketing, p. 27 – 47. Sage Publications, Londen.
Franzen, G. (1992), Hoe reclame echt werkt: bevindingen uit empirisch onderzoek.
Kluwer Bedrijfswetenschappen, Deventer.
Franzen, G. (2000), Combineren van merken en producten. Samson, Deventer.
Franzen, G. (2009), Brand Portfolio and Brand Architecture Strategies. SWOCC,
Amsterdam.
89
Fournier, S. (1998), Consumers and Their Brands: Developing Relationship Theory
in Consumer Research. Journal of Consumer Research, Volume 24, March
1998, p. 343 - 373.
Garbarino, E., Johnson, M.S. (1999), The Different Roles of Satisfaction, Trust, and
Commitment in Customer Relationships. Journal of Marketing, Volume 63,
April 1999, p. 70 – 87.
Gounaris, S., Stathakopoulos, V. (2004), Antecedents and consequences of brand
loyalty: An empirical study. Brand Management, Vol. 11, No. 4, p. 283 - 306.
Hess, R.J., Ganesan, S., Klein, N.M. (2003), Service Failure and Recovery: The Impact
of Relationship Factors on Customer Satisfaction. Journal of the Academy of
Marketing Science, Volume 31, No. 2, p. 127 – 145.
Hess, M., Ricart, J.E. (2002), Managing Customer Switching Costs: A Framework for
Competing in the Networked Environment. Research Paper, No. 472, October
2002.
Hirschman, A.O. (1970), Exit, Voice, and Loyalty. Harvard University Press,
Cambridge.
Hirschman, A.O. (1974), Exit, Voice, and Loyalty: Further Reflections and a Survey of
Recent Contributions. Social Science Information (1), p. 7 – 26.
Hoofdbedrijfschap Detailhandel (2011), Marktaandelen van supermarktketens.
Geraadpleegd op 8 augustus 2011 op www.hbd.nl/pages/
dossier_download/2011-08-15_Dossier%20Supermarkten%20%28
feiten%20en%20cijfers %29?dossier_id=40&caching=1.
Hoyer, W.D., Brown, S.P. (1990), Effects of Brand Awareness on Choice for a
Common, Repeate-Purchase Product. Journal of Consumer Research, Volume
17, September 1990, p. 141 – 149.
ING Groep (2010), Back to Basics. Jaarverslag 2009. Geraadpleegd op 2 juni 2010 op
http://www.ing.com/Ons-Bedrijf/Over-ons/Jaarverslagen/Archief-
jaarverslagen.htm.
Jacoby, J., Chestnut, R.W. (1978), Brand Loyalty: Measurement and Management.
John Wiley & Sons, New York.
Johnson A.R., Matear, M., Thomson, M. (2011), A Coal in the Heart: Self-Relevance as
a Post-Exit Predictor of Consumer Anti-Brand Actions. Journal of Consumer
Research, Volume 38, no.5, forthcoming.
90
Jones, M.A., Mothersbaugh, D.L., Beatty, S.E. (2002), Why customers stay: measuring
the underlying dimensions of services switching costs and managing their
differential strategic outcomes. Journal of Business Research, Volume 55,
Issue 6, p. 441 – 450.
Jones, M.A., Reynolds, K.E., Mothersbaugh, D.L., Beatty, S.E. (2007), The Positive and
Negative Effects of Switching Costs on Relational Outcomes. Journal of
Service Research, Volume 9, No. 4, p. 335 – 355.
Julander, C., Söderlund, M. (2003), Effects of Switching Barriers on Satisfaction,
Repurchase Intentions and Attitudinal Loyalty. SSE/EFI Working Paper
series in Business Administration, No. 2003:1.
Kapferer, J.N. (2008), The new strategic brand management: creating and sustaining
brand equity long term. 4th Edition. Kogan Page, Londen.
Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Koffie en Thee (KNVKT) (2010),
Jaarverslag 2009. Geraadpleegd op 14 november 2011 op
http://www.knvkt.nl/content/index.php?option=com_docman&task=cat_vie
w&gid=107&Itemid=100077.
Knox, S., Walker, D. (2001), Measuring and managing brand loyalty. Journal of
Strategic Marketing, Volume 9, p. 111 – 128.
Knudsen, T.R., Finskud, L., Törnblom, R., Hogna, E. (1997), Brand consolidation
makes a lot of economic sense. The McKinsey Quarterly, 1997, Number 4, p.
189 – 193.
Kumar, N. (2003), Kill a Brand, Keep a Customer. Harvard Business Review,
December 2003.
Lam, S.Y., Shankar, V. Erramilli, M.K., Murthy, B. (2004), Customer Value,
Satisfaction, Loyalty, and Switching Costs: An Illustration From a Business-
to-Business Service Context. Journal of the Academy of Marketing Science,
Volume 32, No. 3, p. 293 – 311.
Loken, B., Ahluwalia, R., Houston, M.J. (2010), Brands and Brand Management.
Contemporary Research Perspectives. Taylor and Francis Group, New York.
Macdonald, E.K., Sharp, B.M. (2000), Brand Awareness Effects on Consumer Decision
Making for a Common, Repeat Purchase Product: A Replication. Journal of
Business Research, 48, p. 5 – 15.
91
Maute, M.F., Forrester Jr., W.R. (1993), The structure and determinants of consumer
complaint intentions and behaviour. Journal of Economic Psychology 14
(1993), p. 219 – 247.
Moliner Velázques, B., Gil Saura, I., Ruiz Molina, M.E. (2011), Conceptualizing and
measuring loyalty: Towards a conceptual model of tourist loyalty
antecedents. Journal of Vacation Marketing, 17 (1), p. 65 - 81.
Morgan, R.M., Hunt, S.D. (1994), The Commitment-Trust Theory of Relationship
Marketing. Journal of Marketing, Volume 58, July 1994, p. 20 – 38.
Oliver, R.L. (2010), Satisfaction. A Behavioral Perspective on the Consumer. Second
edition. M.E. Sharpe, New York.
Onafhankelijke Post- en Telecommunicatieautoriteit (2007), Switchgedrag
telecommunicatiediensten. Waarom switchen gebruikers? Geraadpleegd op
9 augustus 2011 op www.opta.nl/nl/download/publicatie/?id=2299.
Peeters, R. (2006), Extreme brand makeover. Het proces van rebranding onderzocht.
SWOCC, Amsterdam.
Petrick, J. (2005), Reoperationalising the loyalty framework. Tourism and
Hospitality Research, Vol. 5 , No. 3, p. 199 – 212.
Ping, R. A. (1993-a), Voice in business-to-business relationships: Cost-of-exit and
demographic antecedents. Journal of Retailing 73 (2), p. 261 – 281.
Ping, R.A. (1993-b), The Effects of Satisfaction and Structural Constraints on Retailer
Exiting, Voice, Loyalty, Opportunism, and Neglet. Journal of Retailing 69
(Fall), p. 320 – 352.
Priluck, R. (2003), Relationship marketing can mitigate product and service failures.
Journal of Service Marketing, Volume 17, No. 1, p. 37 – 52.
Reichheld, F.F., Sasser, W.E. (1990), Zero defections: Quality comes to services.
Harvard Business Review, 68, p. 105 – 111.
Reichheld, F.F. (1996), The Loyalty Effect: The Hidden Force Behind Growth, Profits,
and Lasting Value. Harvard Business School, Boston.
Reichheld, F.F. (2003), The One Number You Need to Grow. Harvard Business
Review, December 2003, p. 1 – 9.
92
Riezebos, R. (1994), Brand-added value: theory and empirical research about the
value of brands to consumers. Dissertatie Rotterdam School of Management,
Erasmus Universiteit Rotterdam. Eburon Publishers, Delft.
Riezebos, R. (2002), Merkenmanagement. Wolters-Noordhoff, Groningen.
Riezebos, R., Schreurs, J.P. , Verhorst, J. (2008), EURIB Top-100 Onmisbare Merken
van 2008. EURIB, Rotterdam.
Rogers, C. (2011), GM seeks to woo Saturn, Pontiac owners. The Detroit News, 22
juni 2011.
Rosenberg, L.J., Czepiel, J.A. (1984), A Marketing Approach for Customer Retention.
Journal of Consumer Marketing, Volume 1, No. 2, p. 45 – 51.
Rusbult, C.E., Zembrodt, I.M., Gunn, L.K. (1982), Exit, Voice, Loyalty, and Neglect:
Responses to Dissatisfaction in Romantic Involvements. Journal of
Personality and Social Psychology, Volume 43, No. 6, p. 1230 – 1242.
Sajtos, L. Brodie, R.J., Whittome, J. (2010), Impact of Service Failure: The Protective
Layer of Customer Relationships. Journal of Service Research, 131 (2), p. 216
– 229.
Singh, J. (1990), Voice, Exit and Negative Word-of-Mouth Behaviours: An
Investigation Across Three Service Categories. Journal of the Academy of
Marketing Science, Volume 18, No. 1, p. 1 – 15.
Starkenburg, J. (2008), Klachten Ziggo stromen binnen. Emerce, 11 juni 2008.
Sung, Y., Choi, S.M. (2010), “I Won’t Leave You Although You Disappoint Me”: The
Interplay Between Satisfaction, Investment, and Alternatives in Determining
Consumer-Brand Relationship Commitment. Psychology & Marketing,
Volume 27 (11), November 2010, p. 1050 – 1074.
Terlep, S. (2011), Owners of Defunct Brands Ride Off. The Wall Street Journal, 6 mei
2011.
Tolboom, M. (2004), Een merk als vriend? De relatiemetafoor toegepast op
consument en merk. SWOCC-publicatie 30. SWOCC, Amsterdam.
University of Illinois (2011), Brand-conscious consumers take bad news to heart.
Geraadpleegd op 2 september 2011 op http://www.sciencedaily.com
/releases/2011/08/110815121517.htm.
93
Vázques-Casielles, R., Suárez-Álvarez, L., Belén Del Río-Lanza, A. (2009), Customer
Satisfaction and Switching Barriers: Effects on Repurchase Intentions,
Positive Recommendations, and Price Tolerance. Journal of Applied Social
Psychology, 39, 10, p. 2275 – 2302.
Verhoeven, P.S. (2010), Wat is onderzoek? Praktijkboek voor methoden en
technieken voor het hoger onderwijs, Boom Lemma uitgevers, Den Haag.
Volkskrant (2010), Baas ING vindt fusie met Postbank geslaagd. De Volkskrant, 13
april 2010.
Walsh, M.F., Page Winterich, K., Mittal, V. (2010), Do logo redesigns help or hurt your
brand? The role of brand commitment. Journal of Product & Brand
Management, Volume 19, Issue 2, p.76 – 84.
Yang, Z., Peterson, R.T. (2004), Customer Perceived Value, Satisfaction, and Loyalty:
The Role of Switching Costs. Psychology & Marketing, Volume 21 (10), p. 799
– 822.
Ziggo (2009), Annual Report 2008. The year we became Ziggo. Geraadpleegd op 9
augustus 2011 op www.ziggo.com/resources/documents/ Ziggo_Annual
_Report_2008_tcm32-10142.pdf.
94
II Wervingsteksten
Tekst Facebook en Hyves
Hoe trouw ben jij aan koffiemerken?
Hoeveel merken koffie koop je? Verschillende merken door elkaar? Of koop je altijd
hetzelfde merk? En hoe reageer je als jouw favoriete merk van het schap zou
verdwijnen?
Doe mee aan dit afstudeeronderzoek naar merktrouw (anoniem, niet-commercieel
en niet in opdracht van een bedrijf). Voor elke 10 deelnemers ontvangt de
Voedselbank Amsterdam 1 pak koffie.
Klik hier om deel te nemen:
http://www.eurib-research.org/survey/TakeSurvey.aspx?SurveyID=82M0882
Algemene tekst LinkedIn-groepen
Hoe reageer jij als jouw favoriete merk van het schap verdwijnt?
Regelmatig verdwijnen merken van de markt. Voor ondernemingen een strategische
keuze om een sterkere merkenportfolio te creëren. Voor consumenten een groot
gemis. Of niet? Hoe reageer je zelf bijvoorbeeld als je favoriete merk koffie van het
schap verdwijnt?
Doe mee aan dit onderzoek naar reacties van consumenten op het van de markt
halen van merken. Voor elke 10 deelnemers ontvangt de Voedselbank Amsterdam 1
pak koffie. Ontvang zelf de resultaten per e-mail met implicaties voor het
merkenbeleid van ondernemingen.
Dit is een afstudeeronderzoek voor de studie Master of Brand Management aan het
European Institute of Brand Management (EURIB). Het onderzoek is anoniem, niet-
commercieel en wordt niet in opdracht van een bedrijf uitgevoerd.
Klik hier om deel te nemen:
http://www.eurib-research.org/survey/TakeSurvey.aspx?SurveyID=82M0882
95
Tekst LinkedIn-groep EURIB Students & Alumni
Hoe reageer jij als jouw favoriete merk van het schap verdwijnt?
Regelmatig verdwijnen merken van de markt. Voor ondernemingen een strategische
keuze om een sterkere merkenportfolio te creëren. Voor consumenten een groot
gemis. Of niet? Hoe reageer je zelf als je favoriete merk van het schap verdwijnt?
Voor mijn afstudeermasterscriptie doe ik onderzoek naar reacties van consumenten
op het van de markt halen van merken. Doe je mee? Klik hier om deel te nemen:
http://www.eurib-research.org/survey/TakeSurvey.aspx?SurveyID=82M0882
Voor elke 10 deelnemers ontvangt de Voedselbank Amsterdam 1 pak koffie. Ontvang
zelf de resultaten per e-mail met implicaties voor het merkenbeleid van
ondernemingen.
Tekst Linkedin-groep Lost Brands
Wat doe jij als jouw favoriete merk van het schap verdwijnt?
Een merk dat je gebruikt verdwijnt van de markt en wordt vervangen door een
ander merk? Wat doe je? Het andere merk kopen of een boze brief sturen?
Doe mee aan dit afstudeeronderzoek naar reacties op het van de markt halen van
merken (anoniem, niet-commercieel en niet in opdracht van een bedrijf). Voor elke
10 deelnemers ontvangt de Voedselbank Amsterdam 1 pak koffie. Ontvang zelf de
resultaten per e-mail.
Klik hier om deel te nemen:
http://www.eurib-research.org/survey/TakeSurvey.aspx?SurveyID=82M0882
Updates via eigen LinkedIn-profiel
Gepost bij de start van het onderzoek:
Help mij met afstuderen. Vul de vragenlijst in van mijn masterscriptieonderzoek
naar merktrouw aan koffiemerken. Voor elke 10 deelnemers ontvangt de
Voedselbank Amsterdam 1 pak koffie. Ontvang zelf de resultaten per e-mail. Ga naar:
www.eurib-research.org/survey/TakeSurvey.aspx?SurveyID=82M0882
96
Gepost na iets meer dan een week:
De vragenlijst van mijn masterscriptieonderzoek nog niet ingevuld? Ga dan naar:
http://www.eurib-research.org/survey/TakeSurvey.aspx?SurveyID=82M0882
Voor elke 10 deelnemers ontvangt de Voedselbank Amsterdam 1 pak koffie. Ontvang
zelf de resultaten per e-mail.
E-mail eigen sociale en professionele netwerk
Onderwerp: Doe mee aan mijn afstudeeronderzoek
Beste #FirstName#,
Een merk dat je gebruikt verdwijnt van de markt en wordt vervangen door een
ander merk. Wat doe je? Het andere merk kopen of een boze brief sturen?
Voor mijn masterstudie Brand Management schrijf ik een masterscriptie over
reacties van consumenten op het van de markt halen van merken. Graag wil ik je
vragen om mij mee te helpen met afstuderen door de vragenlijst van mijn
masterscriptieonderzoek in te vullen.
Klik hier om deel te nemen: #SurveyLink#
Ken je anderen die mee willen meewerken aan mijn onderzoek of die interesse
hebben in merken en merkbeleid? Stuur deze mail dan aan hen door. Hoe meer
deelnemers, hoe beter!
Niet alleen ik word er wijzer van als je de vragenlijst invult. Voor elke 10 deelnemers
doneer ik de Voedselbank Amsterdam namelijk 1 pak koffie. Zelf kun je je e-
mailadres achterlaten. Je ontvangt dan de belangrijkste uitkomsten van het
onderzoek.
Groeten en alvast bedankt!
Rob
97
Herinneringsmail eigen sociale en professionele netwerk
Onderwerp: Op naar 250 deelnemers. Help je ook mee?
Beste #FirstName#,
Vorige week heb ik je om hulp gevraagd bij mijn afstudeeronderzoek. Tot vandaag
hebben bijna 250 mensen de vragenlijst van dit onderzoek ingevuld. Maar ik kan
nog altijd deelnemers gebruiken. Help je daarom mee om door de grens van 250
deelnemers te gaan?
Klik op deze link om mee te doen: #SurveyLink#
Voor elke 10 deelnemers doneer ik de Voedselbank Amsterdam 1 pak koffie. Nu zijn
dat dus al bijna 25 pakken. Zelf kun je je e-mailadres achterlaten. Je ontvangt dan de
belangrijkste uitkomsten van het onderzoek via e-mail.
Ken je anderen die mee willen meewerken aan mijn onderzoek of die interesse
hebben in merken en merkbeleid? Stuur deze mail dan aan hen door. Of verspreid de
link naar de vragenlijst via Twitter of LinkedIn. Hoe meer deelnemers, hoe beter!
Groeten en alvast bedankt!
Rob
98
III Online vragenlijst
Structuur van de vragenlijst
Vragenset: merktrouw
Introductie en filtervragen
Tekst: geen doelgroep
Tekst: lage switchkosten
Tekst: hoge switchkosten
Vragenset: switchkosten
Ingreep groep 1: geen extra informatie
Ingreep groep 2: informatie lage switchkosten
Ingreep groep 3: informatie hoge
switchkosten
Vragenset: gedragsintentie
Vragenset: persoons-
kenmerken
Tekst: einde enquête
99
Tekst van de vragenlijst
Hieronder volgt de volledige tekst van de online vragenlijst. Instructies en de
condities die de routering van de vragenlijst bepalen, zijn in een afwijkend lettertype
en een afwijkende kleur weergegeven.
Introductie en filtervragen
Hoe trouw bent u aan uw koffiemerk?
Hoeveel merken koffie koopt u? Verschillende merken door elkaar? Of koopt u altijd
hetzelfde merk? En hoe reageert u als uw favoriete merk van het schap zou
verdwijnen?
Vul deze vragenlijst in en steun tegelijk de Voedselbank Amsterdam. Voor elke 10
deelnemers ontvangt de Voedselbank Amsterdam 1 pak koffie.
Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de werking van
merktrouw.
Ik voer dit onderzoek uit voor mijn masterstudie Brand Management aan het
European Institute for Brandmanagement (EURIB). In dit onderzoek zijn
koffiemerken alleen als voorbeeld genomen. Dit onderzoek wordt dus niet in
opdracht van een koffiemerk of een bedrijf uitgevoerd.
Deelname aan dit onderzoek is anoniem. Uw gegevens worden vertrouwelijk
behandeld. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 8 minuten. U ontvangt
geen commerciële aanbiedingen na het invullen van de vragenlijst.
Aan het einde van de vragenlijst kunt u uw e-mailadres invoeren. U ontvangt dan
bericht over de donatie aan de Voedselbank Amsterdam en de belangrijkste
uitkomsten van het onderzoek.
Alvast bedankt voor uw medewerking!
Rob Revet
http://nl.linkedin.com/in/robrevet
100
1. Koopt u wel eens filterkoffie, koffiebonen, koffiepads of koffiecups (capsules)
voor gebruik thuis?
ja
nee
Voor respondenten die bij vraag 1 “nee” antwoordden, eindigde de vragenlijst hier.
Aan deze respondenten werd de tekst ‘geen doelgroep’ getoond.
2. Hoe zet u thuis meestal koffie?
Gebruikt u verschillende methodes om koffie te zetten? Kies dan de methode die
u het meest gebruikt.
met een snelfiltermaling, koffiebonen of oploskoffie
met koffiepads, koffiecups of koffiecapsules (bijvoorbeeld: Senseo,
Nespresso)
3. Welk merk koffie koopt u hiervoor meestal?
Het antwoord op deze vraag is in volgende vragen vooraf ingevuld. Op plaatsen
waar de ingevulde merknaam wordt ingevuld staat hierna: #Merk#.
Vraag 4 is alleen getoond aan respondenten die bij vraag 2 kozen voor de optie
“met een snelfiltermaling, koffiebonen of oploskoffie”:
4. Type een willekeurig, heel getal tussen 1 en 10.
Het getal dat u kiest bepaalt welke vragen u in dit onderzoek krijgt. Het maakt
niet uit welk getal u kiest. U kunt ook 1 of 10 kiezen.
101
Vragenset: merktrouw
5. Wilt u hieronder aanklikken in hoeverre u met deze uitspraken eens of
oneens bent?
sterk
oneens
oneens niet
eens of
oneens
eens sterk
eens
Ik vind mezelf zeer trouw
aan #Merk#.
Als een ander merk koffie in
de aanbieding is, koop ik dat
eerder dan #Merk#.
Als #Merk# niet verkrijg-
baar is in de winkel dan koop
ik een willekeurig ander
merk.
Als #Merk# niet in de winkel
verkrijgbaar is dan ga ik naar
een andere winkel om het
daar te kopen.
Als ik een bepaald merk
koffie wil kopen, is het
gemakkelijk om mij van
gedachten te doen
veranderen en mij een ander
merk te laten kopen.
Ik weet meer over #Merk#
dan dat ik weet over andere
merken.
6. Hoe waarschijnlijk is het dat u #Merk# aanraadt bij familie, vrienden
of collega’s?
Vul een heel getal tussen 0 en 10. 0 betekent dat u #Merk# zeker niet aan familie,
vrienden of collega’s zal aanraden. 10 betekent dat u #Merk# zeker zal aanraden.
102
7. Stel dat u binnenkort weer koffie gaat kopen. Hoe groot is dan de kans dat u
weer #Merk# koopt?
Vul een heel percentage in. 0% betekent dat u #Merk# de volgende keer zeker
niet koopt. 100% betekent dat u #Merk# dan zeker weer koopt.
Tekst: lage switchkosten
Deze tekst is alleen getoond aan respondenten die bij vraag 2 kozen voor de optie “met
een snelfiltermaling, koffiebonen of oploskoffie” en die bij vraag 4 cijfer 6 of hoger
invulden.
U zet koffie met een snelfiltermaling, met koffiebonen of met oploskoffie. Meestal
koopt u hiervoor het merk #Merk#.
U heeft in de supermarkt keuze uit veel verschillende merken koffie. U hoeft
namelijk niet een ander koffiezetapparaat te kopen als u een ander merk wilt
proberen. Ook kost het u niet veel meer geld dan anders als u een keer een ander
merk koffie zou willen proberen.
De volgende vragen gaan over het veranderen van koffiemerk.
Tekst: hoge switchkosten
Deze tekst is alleen getoond aan respondenten die bij vraag 2 kozen voor de optie “met
koffiepads, koffiecups of koffiecapsules (bijvoorbeeld: Senseo, Nespresso)”.
U zet koffie met koffiepads of met koffiecups (capsules). Meestal koopt u hiervoor
het merk #Merk#.
Omdat u koffie zet met koffiepads of met koffiecups (capsules) kunt u in de
supermarkt uit een klein aantal merken koffie kiezen. Uw koffiezetapparaat is
namelijk speciaal gemaakt voor een bepaald merk.
Als u zou willen overstappen naar een ander koffiemerk of een andere manier van
koffiezetten, moet u waarschijnlijk een ander koffiezetapparaat kopen. Het kopen
van een ander koffiezetapparaat kost u tijd en geld. Het is daarom niet gemakkelijk
om een willekeurig ander merk koffie te gebruiken.
De volgende vragen gaan over het veranderen van merk koffie.
103
Vragenset: switchkosten
Deze vragen zijn alleen getoond aan respondenten die de tekst ‘lage switchkosten’ of de
tekst ‘hoge switchkosten’ hebben gezien.
8. Wilt u hieronder aanklikken in hoeverre u met deze uitspraken eens of
oneens bent?
sterk
oneens
oneens niet
eens of
oneens
eens sterk
eens
Als ik een ander merk koffie
zou kopen en daar dan niet
tevreden over ben, vind ik
dat erg vervelend omdat mij
dat geld heeft gekost.
Het kost weinig tijd of moeite
om een ander merk koffie te
kiezen.
Koffiezetten met een ander
merk koffie kost me weinig
extra tijd of moeite.
Als ik een ander merk koffie
zou gaan gebruiken, moet ik
ook een ander koffieapparaat
aanschaffen.
Als ik een ander merk koffie
zou gaan gebruiken, verlies
ik kortingen of andere
voordelen die ik nu wel krijg.
Als ik een ander merk koffie
ga gebruiken kost me dat
meer geld dan nu.
Als ik een ander merk koffie
ga gebruiken, zou ik mijn
vertrouwde koffiemerk
missen.
104
Ingreep groep 1: geen extra informatie
Deze tekst is alleen getoond aan respondenten die bij vraag 2 kozen voor de optie “met
een snelfiltermaling, koffiebonen of oploskoffie” en die bij vraag 4 cijfer 5 of lager
invulden.
Toen u het laatst koffie kocht, kocht u het merk: #Merk#.
Stelt u zich nu de volgende situatie voor:
De fabrikant van #Merk# is een Nederlands bedrijf dat meerdere merken koffie
aanbiedt, waaronder Café Crema.
Op de radio hoort u het volgende nieuwsbericht:
#Merk# verdwijnt uit de supermarkt. Het merk wordt door de Nederlandse fabrikant
vervangen door Café Crema. Klanten van #Merk# krijgen van de fabrikant
kortingsbonnen om Café Crema uit te proberen.
De volgende vragen gaan over hoe u op het verdwijnen van #Merk# zou reageren.
Ingreep groep 2: lage switchkosten
Deze tekst is alleen getoond aan respondenten die bij vraag 2 kozen voor de optie “met
een snelfiltermaling, koffiebonen of oploskoffie” en die bij vraag 4 cijfer 5 of lager
invulden.
U koopt meestal een snelfiltermaling, koffiebonen of oploskoffie van #Merk#.
Stelt u zich nu de volgende situatie voor:
De fabrikant van #Merk# is een Nederlands bedrijf dat meerdere merken koffie
aanbiedt, waaronder Café Crema.
Op de radio hoort u het volgende nieuwsbericht:
#Merk# verdwijnt uit de supermarkt. Het merk wordt door de Nederlandse fabrikant
vervangen door Café Crema. Klanten van #Merk# krijgen van de fabrikant
kortingsbonnen om Café Crema uit te proberen.
In de supermarkt heeft u keuze uit een groot aantal andere koffiemerken. Prijs- en
kwaliteitsverschillen zijn klein. Als u een ander merk koffie koopt, kunt u uw
koffiezetapparaat gewoon blijven gebruiken.
De volgende vragen gaan over hoe u op het verdwijnen van #Merk# zou reageren.
105
Ingreep groep 3: hoge switchkosten
Deze tekst is alleen getoond aan respondenten die bij vraag 2 kozen voor de optie “met
koffiepads, koffiecups of koffiecapsules (bijvoorbeeld: Senseo, Nespresso)”.
U koopt meestal koffiepads of koffiecups (capsules) van #Merk#.
Stelt u zich nu de volgende situatie voor:
De fabrikant van #Merk# is een Nederlands bedrijf dat meerdere merken koffie
aanbiedt, waaronder Café Crema.
Op de radio hoort u het volgende nieuwsbericht:
#Merk# verdwijnt uit de supermarkt. Het merk wordt door de Nederlandse fabrikant
vervangen door Café Crema. Klanten van #Merk# krijgen van de fabrikant
kortingsbonnen om Café Crema uit te proberen.
Café Crema biedt als enige in Nederland dezelfde koffiepads en koffiecups (capsules)
aan als #Merk#. U kunt Café Crema dus gebruiken in uw eigen koffiezetapparaat.
Wilt u een ander merk koffie dan Café Crema gebruiken, dan moet u dus ook een
ander koffieapparaat kopen.
De volgende vragen gaan over hoe u op het verdwijnen van #Merk# zou reageren.
Vragen gedragsintentie
9. Wilt u hieronder aanklikken in hoeverre u met deze uitspraken eens of
oneens bent?
sterk
oneens
oneens niet
eens of
oneens
eens sterk
eens
Ik ga Café Crema kopen,
omdat ik er op vertrouw dat
dit merk dezelfde kwaliteit
heeft als #Merk#.
Ik ga Café Crema kopen,
omdat het mij te veel moeite
en tijd kost om andere
merken uit te proberen.
106
sterk
oneens
oneens niet
eens of
oneens
eens sterk
eens
Ik ga Café Crema niet kopen,
omdat ik het de fabrikant
kwalijk neem dat #Merk#
van de markt wordt
genomen.
Ik gebruik al verschillende
merken door elkaar. Ik ga die
merken kopen in plaats van
Café Crema.
10. Wilt u hieronder aanklikken in hoeverre u met deze uitspraken eens of
oneens bent?
sterk
oneens
oneens niet
eens of
oneens
eens sterk
eens
Ik ga Café Crema voorlopig
kopen. Daarna kijk ik wel
verder.
Ik ga een ander merk dan
Café Crema kopen en ik zou
de fabrikant een boze brief of
e-mail willen sturen.
Ik koop gewoon een ander
merk dat de supermarkt
heeft, omdat dat
gemakkelijker is.
Ik ga Café Crema kopen,
omdat ik de fabrikant van
#Merk# vertrouw.
107
11. Wilt u hieronder aanklikken in hoeverre u met deze uitspraken eens of
oneens bent?
sterk
oneens
oneens niet
eens of
oneens
eens sterk
eens
Ik ga een ander merk dan
Café Crema kopen en ik zou
aan anderen willen vertellen
hoe teleurgesteld ik ben.
Ik ga Café Crema gebruiken,
omdat het me eigenlijk niet
veel interesseert welk merk
koffie ik gebruik.
Ik ga een ander merk dan
Café Crema kopen, want er is
eigenlijk niet zo veel verschil
tussen koffiemerken.
Ik ga Café Crema gebruiken,
omdat ik denk dat de
fabrikant van #Merk# het
beste met mij voor heeft.
12. Wilt u hieronder aanklikken in hoeverre u met deze uitspraken eens of
oneens bent?
sterk
oneens
oneens niet
eens of
oneens
eens sterk
eens
Ik ga Café Crema gebruiken,
omdat #Merk# nooit ver-
vangen zou worden door een
merk van lagere kwaliteit.
Geen enkel ander merk kan
zo maar #Merk# vervangen.
Ik zoek daarom zelf een
ander merk.
Ik ga een ander merk dan
Café Crema kopen, want dit
is een goede reden om een
keer wat anders te proberen.
Ik ga Café Crema kopen,
omdat ik het prettig vind dat
ik dan niet zelf hoef te
kiezen.
108
Vragenset: persoonskenmerken
U bent bijna aan het einde van de vragenlijst. Wilt u nog enkele persoonlijke
gegevens invullen?
Deze gegevens zijn alleen bedoeld om de deelnemers aan dit onderzoek te
vergelijken met de Nederlandse bevolking. Uw gegevens worden vertrouwelijk
behandeld.
13. Wat is uw geslacht?
man
vrouw
14. Wat is uw leeftijd op dit moment?
15. Wat zijn de eerste twee cijfers van uw postcode?
16. Wat is uw hoogst afgeronde opleiding?
alleen basisonderwijs
MAVO / VMBO / MBO (niveau 1)
HAVO of VWO
MBO (niveau 2, 3 of 4)
HBO
Wetenschappelijk onderwijs
anders/geen antwoord
17. Uit hoeveel personen bestaat uw huishouden?
Tel het aantal inwonende kinderen bij het aantal volwassenen op.
1 persoon
2 personen
3 personen
4 personen
5 personen of meer
109
18. Heeft u nog vragen of opmerkingen over dit onderzoek? Dan kunt u die
hieronder typen.
19. Uw vragenlijst telt mee voor de donatie aan de Voedselbank Amsterdam.
Wilt u later nog bericht ontvangen over deze donatie? Typ dan hieronder uw
e-mailadres in. U ontvangt dan ook de belangrijkste uitkomsten van het
onderzoek.
Uw e-mailadres wordt niet voor andere doelen gebruikt.
Tekst: geen doelgroep
In dit onderzoek worden vragen gesteld over het gebruik van koffiemerken thuis. U
koopt zelf geen koffie voor gebruik thuis. Daarom zijn de vragen in dit onderzoek
voor u niet relevant.
Tekst: einde enquête
Bedankt voor uw deelname
Bedankt voor het deelnemen aan dit onderzoek.
Kent u andere mensen die de vragenlijst zouden willen invullen? Stuur hen dan een
e-mail met het internetadres van deze vragenlijst. Hiervoor kunt u de onderstaande
link kopiëren. Het zou mij enorm helpen.
http://www.eurib-research.org/survey/TakeSurvey.aspx?SurveyID=82M0882
Nogmaals hartelijk bedankt voor het invullen van de vragenlijst!
Rob Revet
110
IV Onderzoeksresultaten
Itemanalyses
a. Reliability scale: merktrouw
Case Processing Summary
N %
Cases Valid 262 84,8
Excluded a 47 15,2
Total 309 100,0 a Listwise deletion based on all variables in the procedure.
Reliability Statistics
Cronbach's Alpha Cronbach's Alpha
Based on Standardized Items
N of Items
,816 ,817 6
Inter-Item Correlation Matrix
Item 1 Item 2 Item 3 Item 4 Item 5 Item 6
Item 1 1,000 ,469 ,506 ,483 ,505 ,330
Item 2 ,469 1,000 ,594 ,478 ,565 ,212
Item 3 ,506 ,594 1,000 ,510 ,583 ,226
Item 4 ,483 ,478 ,510 1,000 ,460 ,272
Item 5 ,505 ,565 ,583 ,460 1,000 ,214
Item 6 ,330 ,212 ,226 ,272 ,214 1,000
111
Item-Total Statistics
Scale
Mean if
Item
Deleted
Scale
Variance if
Item
Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Squared
Multiple
Correlation
Cronbach's
Alpha if
Item
Deleted
Item 1 16,58 19,095 ,631 ,400 ,779
Item 2 16,60 18,256 ,643 ,454 ,774
Item 3 16,95 17,216 ,674 ,492 ,765
Item 4 17,56 16,538 ,602 ,369 ,786
Item 5 16,71 18,161 ,643 ,454 ,774
Item 6 17,69 21,488 ,319 ,126 ,836
Items
Item 1 Ik vind mezelf zeer trouw aan #Merk#.
Item 2 Als een ander merk koffie in de aanbieding is, koop ik dat eerder dan
#Merk#.
Item 3 Als #Merk# niet verkrijgbaar is in de winkel dan koop ik een willekeurig
ander merk.
Item 4 Als #Merk# niet in de winkel verkrijgbaar is dan ga ik naar een andere
winkel om het daar te kopen.
Item 5 Als ik een bepaald merk koffie wil kopen, is het gemakkelijk om mij van
gedachten te doen veranderen en mij een ander merk te laten kopen.
Item 6 Ik weet meer over #Merk# dan dat ik weet over andere merken.
112
b. Reliability scale: switchkosten
Case Processing Summary
N %
Cases Valid 190 61,5
Excluded a 119 38,5
Total 309 100,0 a Listwise deletion based on all variables in the procedure.
Reliability Statistics
Cronbach's Alpha Cronbach's Alpha
Based on Standardized Items
N of Items
,626 ,618 7
Inter-Item Correlation Matrix
Item 1 Item 2 Item 3 Item 4 Item 5 Item 6 Item 7
Item 1 1,000 ,265 ,126 ,249 ,168 ,058 ,241
Item 2 ,265 1,000 ,512 ,344 ,038 ,060 ,245
Item 3 ,126 ,512 1,000 ,613 ,114 -,015 ,154
Item 4 ,249 ,344 ,613 1,000 ,148 -,032 ,108
Item 5 ,168 ,038 ,114 ,148 1,000 ,350 ,196
Item 6 ,058 ,060 -,015 -,032 ,350 1,000 ,002
Item 7 ,241 ,245 ,154 ,108 ,196 ,002 1,000
Item-Total Statistics
Scale
Mean if
Item
Deleted
Scale
Variance if
Item
Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Squared
Multiple
Correlation
Cronbach's
Alpha if
Item
Deleted
Item 1 15,26 15,920 ,330 ,158 ,591
Item 2 15,65 14,949 ,464 ,333 ,550
Item 3 15,98 14,248 ,500 ,491 ,534
Item 4 15,79 13,011 ,443 ,413 ,550
Item 5 16,53 16,928 ,281 ,198 ,606
113
Item 6 16,22 18,318 ,092 ,144 ,653
Item 7 15,28 15,813 ,265 ,128 ,614
Items
Item 1 Als ik een ander merk koffie zou kopen en daar dan niet tevreden over
ben, vind ik dat erg vervelend omdat mij dat geld heeft gekost.
Item 2 Het kost weinig tijd of moeite om een ander merk koffie te kiezen.
Item 3 Koffiezetten met een ander merk koffie kost me weinig extra tijd of
moeite.
Item 4 Als ik een ander merk koffie zou gaan gebruiken, moet ik ook een ander
koffieapparaat aanschaffen.
Item 5 Als ik een ander merk koffie zou gaan gebruiken, verlies ik kortingen of
andere voordelen die ik nu wel krijg.
Item 6 Als ik een ander merk koffie ga gebruiken kost me dat meer geld dan nu.
Item 7 Als ik een ander merk koffie ga gebruiken, zou ik mijn vertrouwde
koffiemerk missen.
c. Reliability scale: adopteren
Case Processing Summary
N %
Cases Valid 240 77,7
Excluded a 69 22,3
Total 309 100,0 a Listwise deletion based on all variables in the procedure.
Reliability Statistics
Cronbach's Alpha Cronbach's Alpha
Based on Standardized Items
N of Items
,823 ,823 4
114
Inter-Item Correlation Matrix
Item 1 Item 2 Item 3 Item 4
Item 1 1,000 ,544 ,361 ,511
Item 2 ,544 1,000 ,590 ,593
Item 3 ,361 ,590 1,000 ,621
Item 4 ,511 ,593 ,621 1,000
Item-Total Statistics
Scale
Mean if
Item
Deleted
Scale
Variance if
Item
Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Squared
Multiple
Correlation
Cronbach's
Alpha if
Item
Deleted
Item 1 8,82 6,675 ,551 ,353 ,818
Item 2 8,95 6,051 ,705 ,501 ,750
Item 3 9,46 6,233 , 630 ,463 ,784
Item 4 9,23 5,673 ,705 ,506 ,749
Items
Item 1 Ik ga Café Crema kopen, omdat ik er op vertrouw dat dit merk dezelfde
kwaliteit heeft als #Merk#.
Item 2 Ik ga Café Crema kopen, omdat ik de fabrikant van #Merk# vertrouw.
Item 3 Ik ga Café Crema gebruiken, omdat ik denk dat de fabrikant van #Merk#
het beste met mij voor heeft.
Item 4 Ik ga Café Crema gebruiken, omdat #Merk# nooit vervangen zou worden
door een merk van lagere kwaliteit.
d. Reliability scale: accepteren
Case Processing Summary
N %
Cases Valid 240 77,7
Excluded a 69 22,3
Total 309 100,0 a Listwise deletion based on all variables in the procedure.
115
Reliability Statistics
Cronbach's Alpha Cronbach's Alpha
Based on Standardized Items
N of Items
,684 ,691 4
Inter-Item Correlation Matrix
Item 1 Item 2 Item 3 Item 4
Item 1 1,000 ,472 ,262 ,448
Item 2 ,472 1,000 ,200 ,412
Item 3 ,262 ,200 1,000 ,354
Item 4 ,448 ,412 ,354 1,000
Item-Total Statistics
Scale
Mean if
Item
Deleted
Scale
Variance if
Item
Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Squared
Multiple
Correlation
Cronbach's
Alpha if
Item
Deleted
Item 1 8,87 5,134 ,523 ,309 ,582
Item 2 7,97 5,710 ,474 ,274 ,618
Item 3 8,97 5,560 ,345 ,139 ,705
Item 4 9,09 5,109 ,549 ,303 ,565
Items
Item 1 Ik ga Café Crema kopen, omdat het mij veel moeite en tijd kost om
andere merken uit te proberen.
Item 2 Ik ga Café Crema voorlopig kopen. Daarna kijken we wel verder.
Item 3 Ik ga Café Crema gebruiken, omdat het me eigenlijk niet veel interesseert
welk merk koffie ik gebruik.
Item 4 Ik ga Café Crema kopen, omdat ik het prettig vind dat ik dan niet zelf hoef
te kiezen.
116
e. Reliability scale: protesteren
Case Processing Summary
N %
Cases Valid 240 77,7
Excluded a 69 22,3
Total 309 100,0 a Listwise deletion based on all variables in the procedure.
Reliability Statistics
Cronbach's Alpha Cronbach's Alpha
Based on Standardized Items
N of Items
,707 ,716 4
Inter-Item Correlation Matrix
Item 1 Item 2 Item 3 Item 4
Item 1 1,000 ,356 ,425 ,316
Item 2 ,356 1,000 ,548 ,334
Item 3 ,425 ,548 1,000 ,340
Item 4 ,316 ,334 ,340 1,000
Item-Total Statistics
Scale
Mean if
Item
Deleted
Scale
Variance if
Item
Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Squared
Multiple
Correlation
Cronbach's
Alpha if
Item
Deleted
Item 1 6,49 4,510 ,469 ,227 ,659
Item 2 6,84 4,602 ,540 ,337 ,622
Item 3 6,51 4,209 ,574 ,374 ,595
Item 4 5,78 4,240 ,416 ,173 ,703
Items
Item 1 Ik ga Café Crema niet kopen, omdat ik het de fabrikant kwalijk neem dat
#Merk# van de markt wordt genomen.
117
Item 2 Ik ga een ander merk dan Café Crema kopen en ik zou de fabrikant van
#Merk# een boze brief of e-mail willen sturen.
Item 3 Ik ga een ander merk dan Café Crema kopen en ik zou aan anderen willen
vertellen hoe teleurgesteld ik ben.
Item 4 Geen enkel ander merk kan zo maar #Merk# vervangen. Ik zoek daarom
zelf een ander merk.
f. Reliability scale: switchen
Case Processing Summary
N %
Cases Valid 240 77,7
Excluded a 69 22,3
Total 309 100,0 a Listwise deletion based on all variables in the procedure.
Reliability Statistics
Cronbach's Alpha Cronbach's Alpha
Based on Standardized Items
N of Items
,626 ,621 4
Inter-Item Correlation Matrix
Item 1 Item 2 Item 3 Item 4
Item 1 1,000 ,405 ,248 ,213
Item 2 ,405 1,000 ,414 ,304
Item 3 ,248 ,414 1,000 ,162
Item 4 ,213 ,304 ,162 1,000
118
Item-Total Statistics
Scale
Mean if
Item
Deleted
Scale
Variance if
Item
Deleted
Corrected
Item-Total
Correlation
Squared
Multiple
Correlation
Cronbach's
Alpha if
Item
Deleted
Item 1 8,06 4,519 ,402 ,180 ,560
Item 2 7,75 3,962 ,547 ,304 ,441
Item 3 8,13 4,788 ,380 ,180 ,574
Item 4 7,51 5,280 ,301 ,103 ,624
Items
Item 1 Ik gebruik al verschillende merken door elkaar. Ik ga die merken kopen in
plaats van Café Crema.
Item 2 Ik koop gewoon een ander merk dat de supermarkt heeft, omdat het
gemakkelijker is.
Item 3 Ik ga een ander merk dan Café Crema kopen, want er is eigenlijk niet zo
veel verschil tussen koffiemerken.
Item 4 Ik ga een ander merk dan Café Crema kopen, want dit is een goede reden
om een keer wat anders te proberen.
119
Correlaties
g. Nonparametrische correlatie: score merktrouw en Net Promotor Score
Spearman's
rho
Sig. (2-
tailed)
N
Score merktrouw 1,000 257
Net Promotor Score ,440** ,000 257 ** Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
h. Correlaties merktrouw alle onderzoeksgroepen
Spearman's
rho
Sig. (2-
tailed)
N
Score merktrouw 1,000 257
Score adopteren ,246** ,000 246
Score accepteren ,044 ,492 246
Score protesteren ,120 ,059 246
Score switchen -,523** ,000 246 * Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).
** Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
Mann-Whitney Tests
i. Mann-Whitney test gepercipieerde switchkosten groepen 2 en 3
Ranks
Groep N Mean
Rank
Sum of
Ranks
Score switchkosten Lage switchkosten 59 64,59 3811,00
Hoge switchkosten 131 109,42 14334,00
Total 190
120
Test Statistics
Score
switchkosten
Mann-Whitney U 2041,000
Wilcoxon W 3811,000
Z -5,212
Asymp. Sig. (2-tailed) ,000
j. Mann-Whitney test gedragsintenties groep 1 vs. groep 2
Ranks
Groep N Mean
Rank
Sum of
Ranks
Score adopteren Groep 1 58 63,20 3665,50
Groep 2 59 54,87 3237,50
Total 117
Score accepteren Groep 1 58 61,22 3551,00
Groep 2 59 56,81 3352,00
Total 117
Score protesteren Groep 1 58 61,35 3558,50
Groep 2 59 56,69 3344,50
Total 117
Score switchen Groep 1 58 58,34 3383,50
Groep 2 59 59,65 3519,50
Total 117
Test Statistics
Score
adopteren
Score
accepteren
Score
protesteren
Score
switchen
Mann-Whitney U 1467,500 1582,000 1574,500 1672,500
Wilcoxon W 3237,500 3352,000 3344,500 3383,500
Z -1,334 -,707 -,751 -,211
Asymp. Sig. (2-tailed) ,182 ,479 ,453 ,833
121
k. Mann-Whitney test gedragsintenties groepen 2 en 3
Ranks
Groep N Mean
Rank
Sum of
Ranks
Score adopteren Lage switchkosten 59 77,96 4599,50
Hoge switchkosten 128 101,39 12978,50
Total 187
Score accepteren Lage switchkosten 59 67,29 3970,00
Hoge switchkosten 128 106,31 13608,00
Total 187
Score protesteren Lage switchkosten 59 95,60 5640,50
Hoge switchkosten 128 93,26 11937,50
Total 187
Score switchen Lage switchkosten 59 101,29 5976,00
Hoge switchkosten 128 90,64 11602,00
Total 187
Test Statistics
Score
adopteren
Score
accepteren
Score
protesteren
Score
switchen
Mann-Whitney U 2829,500 2200,000 3681,500 3346,000
Wilcoxon W 4599,500 3970,000 11937,500 11602,000
Z -2,764 -4,606 -,277 -1,259
Asymp. Sig. (2-tailed) ,006 ,000 ,782 ,208
122
Extra analyses
l. Kruskal-Wallis test gedragsintenties NPS-groepen
Ranks
Groep N Mean Rank
Score adopteren Detractors 69 106,17
Passives 119 127,09
Promotors 58 136,75
Total 246
Score accepteren Detractors 69 135,17
Passives 119 127,58
Promotors 58 101,23
Total 246
Score protesteren Detractors 69 110,49
Passives 119 119,55
Promotors 58 147,08
Total 246
Score switchen Detractors 69 155,90
Passives 119 124,21
Promotors 58 83,49
Total 246
Test Statistics a
Score
adopteren
Score
accepteren
Score
protesteren
Score
switchen
Chi-Square 6,460 8,006 9,196 33,073
df 2 2 2 2
Asymp. Sig. ,040 ,018 ,010 ,000 a Kruskal Wallis Test
123
m. Correlatie merktrouw en switchkosten
Nonparametric Correlations
Score
merktrouw
Score
switchkosten
Spearman's rho Score
merktrouw
Correlation
Coefficient
1,000 ,359**
Sig. (2-tailed) . ,000
N 257 249
Score
switchkosten
Correlation
Coefficient
,359** ,000
Sig. (2-tailed) ,000 .
N 249 249 ** Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
n. Factoranalyse switchkosten
Communalities
Item Initial Extraction
Switchkosten item 1: Als ik een ander merk koffie
zou kopen en daar dan niet tevreden over ben,
vind ik dat erg vervelend omdat mij dat geld
heeft gekost.
1,000 ,528
Switchkosten item 2: Het kost weinig tijd of
moeite om een ander merk koffie te kiezen.
1,000 ,551
Switchkosten item 3: Koffiezetten met een ander
merk koffie kost me weinig extra tijd of moeite.
1,000 ,804
Switchkosten item 4: Als ik een ander merk koffie
zou gaan gebruiken, moet ik ook een ander
koffieapparaat aanschaffen.
1,000 ,691
Switchkosten item 5: Als ik een ander merk koffie
zou gaan gebruiken, verlies ik kortingen of andere
voordelen die ik nu wel krijg.
1,000 ,671
Switchkosten item 6: Als ik een ander merk koffie
ga gebruiken kost me dat meer geld dan nu.
1,000 ,728
Switchkosten item 7: Als ik een ander merk koffie
ga gebruiken, zou ik mijn vertrouwde koffiemerk
missen.
1,000 ,681
124
Extraction Method: Principal Component Analysis
Total Variance Explained
Initial Eigenvalues
Component Total % of Variance Cumulative %
1 2,276 32,509 32,509
2 1,358 19,403 51,912
3 1,020 14,567 66,479
4 ,781 11,161 77,640
5 ,751 10,734 88,374
6 ,493 7,047 95,421
7 ,321 4,579 100,000
Extraction Method: Principal Component Analysis
Extraction Sums of Squared Loadings
Component Total % of Variance Cumulative %
1 2,276 32,509 32,509
2 1,358 19,403 51,912
3 1,020 14,567 66,479
4
5
6
7
Extraction Method: Principal Component Analysis
Rotation Sums of Squared Loadings
Component Total % of Variance Cumulative %
1 1,974 28,199 28,199
2 1,348 19,253 47,452
3 1,332 19,027 66,479
4
5
6
7
125
Extraction Method: Principal Component Analysis
Rotated Component Matrix a
Component
1 2 3
Switchkosten item 1: Als ik een ander merk koffie
zou kopen en daar dan niet tevreden over ben,
vind ik dat erg vervelend omdat mij dat geld
heeft gekost.
,697
Switchkosten item 2: Het kost weinig tijd of
moeite om een ander merk koffie te kiezen.
,667
Switchkosten item 3: Koffiezetten met een ander
merk koffie kost me weinig extra tijd of moeite.
,896
Switchkosten item 4: Als ik een ander merk koffie
zou gaan gebruiken, moet ik ook een ander
koffieapparaat aanschaffen.
,828
Switchkosten item 5: Als ik een ander merk koffie
zou gaan gebruiken, verlies ik kortingen of andere
voordelen die ik nu wel krijg.
,782
Switchkosten item 6: Als ik een ander merk koffie
ga gebruiken kost me dat meer geld dan nu.
,850
Switchkosten item 7: Als ik een ander merk koffie
ga gebruiken, zou ik mijn vertrouwde koffiemerk
missen.
,823
Extraction Method: Principal Component Analysis. Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization. a Rotation converged in 4 iterations.
Component Transformation Matrix
Component 1 2 3
1 ,850 ,216 ,480
2 -,372 ,892 ,257
3 -,373 -,397 ,839
Extraction Method: Principal Component Analysis. Rotation Method: Varimax with Kaiser Normalization.
126
o. Mann-Whitney test typen switchkosten
Ranks
Groep N Mean
Rank
Sum of
Ranks
Score mogelijk
verlies
Lage switchkosten 59 80,64 4758,00
Hoge switchkosten 130 101,52 13197,00
Total 189
Score moeite Lage switchkosten 59 57,82 3411,50
Hoge switchkosten 131 112,47 14733,50
Total 190
Score direct verlies Lage switchkosten 59 93,52 5517,50
Hoge switchkosten 130 95,67 12437,50
Total 189
Test Statistics
Score mogelijk
verlies
Score moeite Score direct
verlies
Mann-Whitney U 2988,000 1641,500 3747,500
Wilcoxon W 4758,000 3411,500 5517,500
Z -2,465 -6,382 -,261
Asymp. Sig. (2-tailed) ,014 ,000 ,794
2
Ondernemingen die een sterke merkenportfolio willen opbouwen, ontkomen er niet
aan om hun verzwakte en minder strategische merken te beëindigen. Daarbij ligt het
voor de hand om deze merken te vervangen door een ander merk van de
onderneming. Een logische gedachte. De klanten van merken die verdwijnen, kunnen
dan voor de onderneming behouden blijven. Toch leidt merkrationalisatie vaak tot een
verlies van klanten en marktaandeel. In deze masterscriptie wordt daarom beschreven
hoe ondernemingen een merk kunnen beëindigen èn de klanten van dat merk kunnen
behouden. Om zo te kunnen investeren in de werkelijk sterke en strategische merken
van de onderneming.
Rob Revet is interim merk- en communicatiemanager binnen de zakelijke en financiële
dienstverlening. Kijk voor meer informatie op www.linkedin.com/in/robrevet.