monumentenwacht voor de boerderij
TRANSCRIPT
Monumentenwacht
voor de Boerderij
Onderhoud is behoud
1
Sinds hun ontstaan in de jaren zeventig van de vorige eeuw
inspecteren de elf Nederlandse monumentenwachten jaar-
lijks zo’n vijftienduizend monumentale gebouwen. Daar zijn
veel boerderijen bij. Na de woonhuizen vormen de agrarische
gebouwen de grootste groep in het monumentenbestand.
Monumentenwacht beschikt hierdoor over veel kennis en
ervaring als het gaat om doeltreffend onderhoud van histori-
sche boerderijen.
2003 is uitgeroepen tot Jaar van de Boerderij. Dat gegeven in
combinatie met het bovenstaande is aanleiding geweest om
deze handige ringband uit te geven. U vindt hierin veel prak-
tische informatie over bekende schadeverschijnselen bij histo-
rische boerderijen. Sommige passages zijn gewijd aan de
achtergronden en oorzaken van onderhoudsproblemen, ande-
re behandelen de herstelmogelijkheden. De paragrafen beslui-
ten steeds met een reeks tips. Bewoners van historische boer-
derijen - al dan niet erkend als monument - kunnen aan de hand
hiervan voorzorgs- en herstelmaatregelen (laten) uitvoeren.
3
De manier waarop deze Onderhoudswijzer voor de Boerderij
is opgebouwd, hangt sterk samen met de werkwijze van de
monumentenwachten. Bij hun inspecties van de vele, zeer
uiteenlopende monumenten komen zij een scala van techni-
sche problemen en mankementen tegen, die telkens om een
andere oplossing vragen.
Om zo veel mogelijk specialistische kennis snel en gemakke-
lijk beschikbaar te maken, is het Inspectiehandboek ontwikkeld.
De inhoud van deze verzameling ringbanden is systematisch
geordend naar de belangrijkste onderdelen van een gebouw.
Bewoners en eigenaren van monumenten vinden diezelfde
systematiek terug in de rapporten die zij kort na een inspec-
tie van de monumentenwacht ontvangen. De kern van zowel
het Inspectiehandboek als ieder afzonderlijk inspectierapport
bestaat uit vier hoofdstukken: Gevels, Daken, Interieur en
Diversen - namen die voor zich spreken. De hoofdstukken zijn
onderverdeeld in paragrafen en subparagrafen.
2
Steeds meer mensen zijn van mening dat er te snel te veel beeld-
bepalende boerderijen verloren gaan. Monumentenwacht
weet uit eigen ervaring dat het agrarisch erfgoed niet alleen ver-
dwijnt door onvermijdelijke planologische ingrepen. Veel boe-
renhoeven verliezen hun waarde door gebrek aan onderhoud,
met sloop of onverantwoorde bouwkundige ingrepen als ge-
volg.
Met deze uitgave willen de provinciale monumentenwach-
ten en de Federatie Monumentenwacht Nederland een beschei-
den en effectieve bijdrage leveren aan de conservering van ons
agrarisch erfgoed. Voor het behoud van die zo vanzelfsprekende
en heel bijzondere bouwwerken, die in hun grote verschei-
denheid gelukkig nog steeds ons cultuurlandschap karakteri-
seren, willen wij ons inzetten. Opdat bewoners en passanten
er zo lang mogelijk van mogen genieten.
drs. J.J.L M. Janssen
voorzitter Federatie Monumentenwacht Nederland
Gebruiksaanwijzing
3
De manier waarop deze Onderhoudswijzer voor de Boerderij
is opgebouwd, hangt sterk samen met de werkwijze van de
monumentenwachten. Bij hun inspecties van de vele, zeer
uiteenlopende monumenten komen zij een scala van techni-
sche problemen en mankementen tegen, die telkens om een
andere oplossing vragen.
Om zo veel mogelijk specialistische kennis snel en gemakke-
lijk beschikbaar te maken, is het Inspectiehandboek ontwikkeld.
De inhoud van deze verzameling ringbanden is systematisch
geordend naar de belangrijkste onderdelen van een gebouw.
Bewoners en eigenaren van monumenten vinden diezelfde
systematiek terug in de rapporten die zij kort na een inspec-
tie van de monumentenwacht ontvangen. De kern van zowel
het Inspectiehandboek als ieder afzonderlijk inspectierapport
bestaat uit vier hoofdstukken: Gevels, Daken, Interieur en
Diversen - namen die voor zich spreken. De hoofdstukken zijn
onderverdeeld in paragrafen en subparagrafen.
2
Steeds meer mensen zijn van mening dat er te snel te veel beeld-
bepalende boerderijen verloren gaan. Monumentenwacht
weet uit eigen ervaring dat het agrarisch erfgoed niet alleen ver-
dwijnt door onvermijdelijke planologische ingrepen. Veel boe-
renhoeven verliezen hun waarde door gebrek aan onderhoud,
met sloop of onverantwoorde bouwkundige ingrepen als ge-
volg.
Met deze uitgave willen de provinciale monumentenwach-
ten en de Federatie Monumentenwacht Nederland een beschei-
den en effectieve bijdrage leveren aan de conservering van ons
agrarisch erfgoed. Voor het behoud van die zo vanzelfsprekende
en heel bijzondere bouwwerken, die in hun grote verschei-
denheid gelukkig nog steeds ons cultuurlandschap karakteri-
seren, willen wij ons inzetten. Opdat bewoners en passanten
er zo lang mogelijk van mogen genieten.
drs. J.J.L M. Janssen
voorzitter Federatie Monumentenwacht Nederland
Gebruiksaanwijzing
4
Om een aantal praktische redenen is besloten ook voor dezeOnderhoudswijzer de zojuist genoemde systematiek aan tehouden. In de eerste plaats heeft de methodiek haar kwaliteitbewezen. De indeling is overzichtelijk en het gezochte onder-werp is meestal snel gevonden.In de tweede plaats zal een aantal boerderijbezitters een abon-nement hebben bij een van de monumentenwachten en dusmet enige regelmaat een inspectierapport ontvangen. Voordeze groep gebruikers is het handig dat zij deze Onderhouds-wijzer als aanvulling op het rapport kunnen gebruiken. De ru-brieken met cijfercode uit het rapport corresponderen metde hoofdstukindeling van de voorliggende uitgave.
Vanzelfsprekend zijn niet alle onderwerpen die in een inspec-tierapport aan de orde kunnen komen in deze Onderhouds-wijzer beschreven. Eris een selectie gemaakt van die gebrekenen oplossingen die bij boerderijen vaak aan de orde zijn. Uzultdus geen uiteenzetting aantreffen over de inspectie van natuur-steen of torenspitsen, omdat dergelijke materialen en con-structies op een boerderij zelden of nooit worden aangetrof-fen. Daarentegen wordt er vrij uitgebreid stilgestaan bij bak-stenen muren, houten kapconstructies en schilderwerk. Het zijnvaste elementen op vrijwel elke historische boerderij. Het
gevolg van deze selectieve aanpak is dat een aantal paragraaf-
nummers in deze Onderhoudswijzer ontbreekt (zie ook deinhoudsopgave).
Aan het begin van elk hoofdstuk is eerst een korte, inleidendetekst over het desbetreffende onderwerp opgenomen. In dedaaropvolgende paragrafen worden de diverse onderdelen uit-gewerkt. In het algemeen beginnen de paragrafen met wathistorische en/of technische achtergrondinformatie. Daarnawordt ingegaan op de meestvoorkomende problemen en hunoorzaken. Vervolgens wordt duidelijk gemaakt wat boerderij-bezitters kunnen doen om problemen op te lossen en - beternog - te voorkomen. Voor herstelwerk zal in veel gevallen eenspecialist nodig zijn, maar in de preventieve sfeer kunneneigenaren veel zelf doen. Elke paragraaf wordt dan ook beslo-ten met een aantalonderhoudstips.
De inhoud van de Onderhoudswijzer voor de Boerderij is inbelangrijke mate ontleend aan het eerder genoemde Inspec-tiehandboek. Die omvangrijke, eveneens losbladige uitgave,waarvan met enige regelmaat supplementen verschijnen, issinds kort ook beschikbaar voor abonnees van monumen-tenwachten. Daarnaast is onder meer gebruikgemaakt vanhet veelgeprezen boek Monumenten Onderhouden, dat in
'-~ 1998 werd uitgebracht in het kader van het Jaar van hetMonumentenonderhoud. Inmiddels is hiervan een derde,gewijzigde druk verschenen.
Meer informatie over beide uitgaven is verkrijgbaar bij deFederatie Monumentenwacht Nederland. 5
Inhoud
7
INLEIDING 9
1. GEVELS 15
1.1 Funderingen 18
1.2 Gevels 23
1.3 Buitenpleisterwerk 35
1.4 Vensters 38
1.7 Glas en schilderwerk 42
2. DAKEN 55
2.1 Kapconstructies 57
2.2 Dakbedekking 75
2.2.1 Riet 79
2.2.2 Pannen 83
2.3 Loodaansluitingen 93
2.4 Goten en hemelwaterafvoeren 99
6
Inho
ud
Inhoud
Inhoud
7
INLEIDING 9
1. GEVELS 15
1.1 Funderingen 18
1.2 Gevels 23
1.3 Buitenpleisterwerk 35
1.4 Vensters 38
1.7 Glas en schilderwerk 42
2. DAKEN 55
2.1 Kapconstructies 57
2.2 Dakbedekking 75
2.2.1 Riet 79
2.2.2 Pannen 83
2.3 Loodaansluitingen 93
2.4 Goten en hemelwaterafvoeren 99
6
Inleiding
8
3. INTERIEUR 113
3.2 Vloeren 117
3.4 Kelders 124
3.7 Binnenpleisterwerk 128
4. DIVERSEN 135
4.1 Technische installaties 138
4.2 Bereikbaarheid en toegankelijkheid 144
BIJLAGEN 149
Nuttige adressen 149
9
De Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, die zich sinds de
jaren zestig van de vorige eeuw toelegt op de bestudering van
ons agrarisch cultureel erfgoed, becijfert dat Nederland nog zo’n
90.000 boerderijen van historische betekenis telt. Dat aantal
neemt in hoog tempo af: rond 1950 bedroeg het aantal histo-
rische boerderijen nog het dubbele. Als deze trend zich door-
zet, is de karakteristieke boerenhoeve, met zijn vele verschij-
ningsvormen, over enkele decennia nagenoeg uit ons land-
schap verdwenen.
De verklaring voor deze betreurenswaardige ontwikkeling zit
hem niet alleen in uitbreidingsplannen, aanleg van infrastruc-
tuur of brand. Ook onvoldoende onderhoud is een belangrij-
ke oorzaak. Als verf gaat bladderen en hout gaat rotten, daken
beginnen te lekken en muren klam worden, zijn voor menige
oude boerderij de dagen geteld. De (nieuwe) eigenaar komt -
vaak niet ten onrechte - tot de conclusie dat slopen en nieuw
bouwen economischer is dan volledige restauratie. Met pijn in
het hart of juist met veel genoegen worden de overblijfselen
van een ver verleden opgeruimd om plaats te maken voor
Inle
idin
g
Inleiding
Inleiding
8
3. INTERIEUR 113
3.2 Vloeren 117
3.4 Kelders 124
3.7 Binnenpleisterwerk 128
4. DIVERSEN 135
4.1 Technische installaties 138
4.2 Bereikbaarheid en toegankelijkheid 144
BIJLAGEN 149
Nuttige adressen 149
9
De Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, die zich sinds de
jaren zestig van de vorige eeuw toelegt op de bestudering van
ons agrarisch cultureel erfgoed, becijfert dat Nederland nog zo’n
90.000 boerderijen van historische betekenis telt. Dat aantal
neemt in hoog tempo af: rond 1950 bedroeg het aantal histo-
rische boerderijen nog het dubbele. Als deze trend zich door-
zet, is de karakteristieke boerenhoeve, met zijn vele verschij-
ningsvormen, over enkele decennia nagenoeg uit ons land-
schap verdwenen.
De verklaring voor deze betreurenswaardige ontwikkeling zit
hem niet alleen in uitbreidingsplannen, aanleg van infrastruc-
tuur of brand. Ook onvoldoende onderhoud is een belangrij-
ke oorzaak. Als verf gaat bladderen en hout gaat rotten, daken
beginnen te lekken en muren klam worden, zijn voor menige
oude boerderij de dagen geteld. De (nieuwe) eigenaar komt -
vaak niet ten onrechte - tot de conclusie dat slopen en nieuw
bouwen economischer is dan volledige restauratie. Met pijn in
het hart of juist met veel genoegen worden de overblijfselen
van een ver verleden opgeruimd om plaats te maken voor
10
een nieuw bouwwerk. Helaas blijkt dit laatste maar zelden
een gelijkwaardige vervanger, maar dat terzijde.
Om de historische boerderij te behouden is het dus van het
grootste belang deze goed te onderhouden. Daarbij moet
direct worden toegegeven dat dit gemakkelijker is gezegd
dan gedaan. Enkele redenen daarvoor zijn dat historische con-
structies en materialen relatief gevoelig zijn voor aantastingen
en schade, dat de oude bouwtechnieken - en dus ook her-
stelwerk hieraan - veel arbeidsintensiever zijn dan de moder-
ne en dat juist boerderijen ten volle zijn blootgesteld aan weer
en wind. Bovendien zijn boerderijen vaak omvangrijke objec-
ten, met bijgebouwen en een erf. Goed onderhoud verlangt
daarom voldoende aandacht, enige deskundigheid en nogal
wat tijd en/of geld.
Daar staat tegenover dat elke historische boerderij een uniek
bezit is, met een eigen uiterlijk, een eigen verhaal en een eigen
uitstraling. Het is bijna altijd mogelijk die kwaliteiten te hand-
haven en toch tegemoet te komen aan de moderne comfort-
eisen. Deze Onderhoudswijzer gaat, zoals de naam aangeeft,
vooral over het onderhouden van diverse belangrijke onder-
delen van de historische boerderij. Om iets meer inzicht te
geven in het ontstaan en de aard van het grote geheel, behan-
delt deze inleiding - zeer beknopt - het ontstaan en de ver-
schijningsvormen van de boerderij. 11
BEDRIJF
Een boerderij is voor alles een bedrijf. Natuurlijk werd en wordt
er ook gewoond, soms heel primitief en soms heel luxe, maar
het geheel dankt zijn vorm en zijn identiteit toch in de eerste
plaats aan het feit dat er vee werd gehouden, graan werd ver-
bouwd, groente of fruit werd geteeld of een of ander gemengd
bedrijf werd uitgeoefend. De diverse vormen van boerderijen
die we kennen, hangen rechtstreeks samen met de activitei-
ten die er (oorspronkelijk) plaatsvonden.
De eerste boerderijen verschenen al geruime tijd voor onze jaar-
telling. Ze bestonden uit eenvoudige palenconstructies met
daken van stro en wanden van vlechtwerk dat werd besmeerd
met een mengsel van leem en stro. In deze zogeheten woon-
stalhuizen leefden, net als in het middeleeuwse ‘los hoes’
(open huis), mensen en dieren samen in één ruimte.
In de daaropvolgende eeuwen zijn boeren gaan zoeken naar
de meest praktische en economische indeling van het gebouw
voor de diverse activiteiten. Omdat de eisen aan woonruimte,
stalruimte (eventueel voor diverse diersoorten), werkruimte
(dorsen bijvoorbeeld) en tasruimte (opslag van graan, hooi,
zaden) sterk konden verschillen, ontstonden telkens andere
oplossingen. Hierbij speelden ook de financiële draagkracht van
de eigenaar, de bodemsoort, de beschikbaarheid van bouw-
materialen en de plaatselijke tradities een rol. Bovendien
10
een nieuw bouwwerk. Helaas blijkt dit laatste maar zelden
een gelijkwaardige vervanger, maar dat terzijde.
Om de historische boerderij te behouden is het dus van het
grootste belang deze goed te onderhouden. Daarbij moet
direct worden toegegeven dat dit gemakkelijker is gezegd
dan gedaan. Enkele redenen daarvoor zijn dat historische con-
structies en materialen relatief gevoelig zijn voor aantastingen
en schade, dat de oude bouwtechnieken - en dus ook her-
stelwerk hieraan - veel arbeidsintensiever zijn dan de moder-
ne en dat juist boerderijen ten volle zijn blootgesteld aan weer
en wind. Bovendien zijn boerderijen vaak omvangrijke objec-
ten, met bijgebouwen en een erf. Goed onderhoud verlangt
daarom voldoende aandacht, enige deskundigheid en nogal
wat tijd en/of geld.
Daar staat tegenover dat elke historische boerderij een uniek
bezit is, met een eigen uiterlijk, een eigen verhaal en een eigen
uitstraling. Het is bijna altijd mogelijk die kwaliteiten te hand-
haven en toch tegemoet te komen aan de moderne comfort-
eisen. Deze Onderhoudswijzer gaat, zoals de naam aangeeft,
vooral over het onderhouden van diverse belangrijke onder-
delen van de historische boerderij. Om iets meer inzicht te
geven in het ontstaan en de aard van het grote geheel, behan-
delt deze inleiding - zeer beknopt - het ontstaan en de ver-
schijningsvormen van de boerderij. 11
BEDRIJF
Een boerderij is voor alles een bedrijf. Natuurlijk werd en wordt
er ook gewoond, soms heel primitief en soms heel luxe, maar
het geheel dankt zijn vorm en zijn identiteit toch in de eerste
plaats aan het feit dat er vee werd gehouden, graan werd ver-
bouwd, groente of fruit werd geteeld of een of ander gemengd
bedrijf werd uitgeoefend. De diverse vormen van boerderijen
die we kennen, hangen rechtstreeks samen met de activitei-
ten die er (oorspronkelijk) plaatsvonden.
De eerste boerderijen verschenen al geruime tijd voor onze jaar-
telling. Ze bestonden uit eenvoudige palenconstructies met
daken van stro en wanden van vlechtwerk dat werd besmeerd
met een mengsel van leem en stro. In deze zogeheten woon-
stalhuizen leefden, net als in het middeleeuwse ‘los hoes’
(open huis), mensen en dieren samen in één ruimte.
In de daaropvolgende eeuwen zijn boeren gaan zoeken naar
de meest praktische en economische indeling van het gebouw
voor de diverse activiteiten. Omdat de eisen aan woonruimte,
stalruimte (eventueel voor diverse diersoorten), werkruimte
(dorsen bijvoorbeeld) en tasruimte (opslag van graan, hooi,
zaden) sterk konden verschillen, ontstonden telkens andere
oplossingen. Hierbij speelden ook de financiële draagkracht van
de eigenaar, de bodemsoort, de beschikbaarheid van bouw-
materialen en de plaatselijke tradities een rol. Bovendien
13
houtverbinding is met wiggen is verankerd. Een ander kenmerk
is de drieledige ruimte, met het middendeel onder de nok. Vaak
wordt bij hallehuizen het hooi buiten het bedrijfsgebouw
opgeslagen, in een of meer hooibergen. Voorbeelden van hal-
lehuizen zijn de Drentse boerderij met zijn hoge baander-
deuren achter of opzij, de Twentse vakwerkboerderij met zijn
eikenhouten topgevels, de Zuid-Hollandse krukhuizen met
hun eenzijdige uitbouw aan de voorzijde, de T-huizen in het
Rivierengebied met hun haaks op het achterhuis geplaatste
voorhuis en het boerderijtype van Staphorst en Rouveen, dat
onder meer opvalt door de kleurrijke beschildering.
In delen van Noord-Brabant en Limburg komt de dwarshuis-
groep voor. De langgevelboerderijen van de Brabantse zand-
gronden zijn in dwarsrichting ingedeeld: woonhuis, stal en
bedrijfsgedeelte liggen onder één kap naast elkaar, evenwij-
dig aan de weg. Bij de gesloten hoeve in Zuid-Limburg is de gro-
te lengte als het ware omgevouwen tot een hoefijzer of vier-
kant, waarbij vaak ook vakwerk is toegepast.
Naast deze drie hoofdgroepen vormen de Zeeuwse schuur-
groep en het Vlaamse schuurtype, dat in het noordwesten van
Noord-Brabant voorkomt, twee kleinere en onderling ver-
wante groepen. De eerste kenmerkt zich door een grote schuur
bij een relatief klein huis, de tweede door een volledige schei-
ding van schuur en woonhuis.12
pasten volgende generaties boeren de gebouwen telkens aan
de nieuwe eisen des tijds aan. Vooropgesteld dus dat geen boer-
derij hetzelfde is en een volledig sluitend systeem nooit haal-
baar is, kan toch een indeling op hoofdlijnen worden gemaakt.
INDELING
De hoofdgroep van de Friese huizen komt voor in noordelijk
Noord-Holland, Friesland en Groningen. Vertegenwoordigers
hiervan zijn de piramidevormige Noordhollandse stolp, met zijn
vierkante plattegrond, en de Friese stelpboerderij, met een
rechthoek als basis. De Friese kop-hals-rompboerderij werd
gebruikt voor akkerbouw en veeteelt. De indrukwekkende
Oldambtster boerderij, genoemd naar deze Groningse streek,
met zijn enorme opslagschuren, was geheel afgestemd op de
akkerbouw.
Een kenmerk van deze hoofdgroep is het dekbalkgebint: de ver-
binding tussen de twee staanders van elk gebint komt tot
stand door een balk die aan beide zijden bovenop het uiteinde
van de stijlen ligt.
Veruit de meeste boerderijen behoren tot de hallehuisgroep,
die de provincies Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht en
Zuid-Holland beslaat, alsmede Het Gooi en enkele delen van
Noord-Brabant. Een van de gemeenschappelijke kenmerken is
het ankerbalkgebint. Hierbij steekt de horizontale dwarsbalk tus-
sen de staanders van het gebint door deze staanders heen. De
13
houtverbinding is met wiggen is verankerd. Een ander kenmerk
is de drieledige ruimte, met het middendeel onder de nok. Vaak
wordt bij hallehuizen het hooi buiten het bedrijfsgebouw
opgeslagen, in een of meer hooibergen. Voorbeelden van hal-
lehuizen zijn de Drentse boerderij met zijn hoge baander-
deuren achter of opzij, de Twentse vakwerkboerderij met zijn
eikenhouten topgevels, de Zuid-Hollandse krukhuizen met
hun eenzijdige uitbouw aan de voorzijde, de T-huizen in het
Rivierengebied met hun haaks op het achterhuis geplaatste
voorhuis en het boerderijtype van Staphorst en Rouveen, dat
onder meer opvalt door de kleurrijke beschildering.
In delen van Noord-Brabant en Limburg komt de dwarshuis-
groep voor. De langgevelboerderijen van de Brabantse zand-
gronden zijn in dwarsrichting ingedeeld: woonhuis, stal en
bedrijfsgedeelte liggen onder één kap naast elkaar, evenwij-
dig aan de weg. Bij de gesloten hoeve in Zuid-Limburg is de gro-
te lengte als het ware omgevouwen tot een hoefijzer of vier-
kant, waarbij vaak ook vakwerk is toegepast.
Naast deze drie hoofdgroepen vormen de Zeeuwse schuur-
groep en het Vlaamse schuurtype, dat in het noordwesten van
Noord-Brabant voorkomt, twee kleinere en onderling ver-
wante groepen. De eerste kenmerkt zich door een grote schuur
bij een relatief klein huis, de tweede door een volledige schei-
ding van schuur en woonhuis.12
pasten volgende generaties boeren de gebouwen telkens aan
de nieuwe eisen des tijds aan. Vooropgesteld dus dat geen boer-
derij hetzelfde is en een volledig sluitend systeem nooit haal-
baar is, kan toch een indeling op hoofdlijnen worden gemaakt.
INDELING
De hoofdgroep van de Friese huizen komt voor in noordelijk
Noord-Holland, Friesland en Groningen. Vertegenwoordigers
hiervan zijn de piramidevormige Noordhollandse stolp, met zijn
vierkante plattegrond, en de Friese stelpboerderij, met een
rechthoek als basis. De Friese kop-hals-rompboerderij werd
gebruikt voor akkerbouw en veeteelt. De indrukwekkende
Oldambtster boerderij, genoemd naar deze Groningse streek,
met zijn enorme opslagschuren, was geheel afgestemd op de
akkerbouw.
Een kenmerk van deze hoofdgroep is het dekbalkgebint: de ver-
binding tussen de twee staanders van elk gebint komt tot
stand door een balk die aan beide zijden bovenop het uiteinde
van de stijlen ligt.
Veruit de meeste boerderijen behoren tot de hallehuisgroep,
die de provincies Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht en
Zuid-Holland beslaat, alsmede Het Gooi en enkele delen van
Noord-Brabant. Een van de gemeenschappelijke kenmerken is
het ankerbalkgebint. Hierbij steekt de horizontale dwarsbalk tus-
sen de staanders van het gebint door deze staanders heen. De
1. Gevels
15
De buitenwanden van gebouwen worden gevels genoemd. Het
gaat daarbij niet alleen om het zichtbare, bovengrondse deel,
maar ook om het gedeelte onder het maaiveld. Dat laatste
kan een aanzienlijk oppervlak beslaan. Als zich in een gebouw
bijvoorbeeld kelders bevinden, kan de gevel - van buitenaf
gezien - best twee meter onder het maaiveld ‘doorlopen’.
Soms rusten gevels direct op de ondergrond. Muren van bak-
steen kunnen bijvoorbeeld naar beneden breed uitlopen en zo
‘hun eigen’ fundering vormen. Het is ook mogelijk dat eerst een
speciale fundering is aangebracht, waarop vervolgens de
gevels zijn gebouwd.
De staat van de fundering en van het onderste deel van de gevel
zijn zeer bepalend voor de staat van het hogere, zichtbare
deel van de gevel. Als de fundering is gescheurd of verzakt, of
als de onderzijde van de gevel erg vochtig is, heeft dat meest-
al schadelijke gevolgen voor de constructie daarboven: muren,
kozijnen, opgelegde balklagen enzovoort. Daarom wordt in dit
hoofdstuk eerst aandacht geschonken aan de fundering.14
Gev
els
Gevels
1. Gevels
15
De buitenwanden van gebouwen worden gevels genoemd. Het
gaat daarbij niet alleen om het zichtbare, bovengrondse deel,
maar ook om het gedeelte onder het maaiveld. Dat laatste
kan een aanzienlijk oppervlak beslaan. Als zich in een gebouw
bijvoorbeeld kelders bevinden, kan de gevel - van buitenaf
gezien - best twee meter onder het maaiveld ‘doorlopen’.
Soms rusten gevels direct op de ondergrond. Muren van bak-
steen kunnen bijvoorbeeld naar beneden breed uitlopen en zo
‘hun eigen’ fundering vormen. Het is ook mogelijk dat eerst een
speciale fundering is aangebracht, waarop vervolgens de
gevels zijn gebouwd.
De staat van de fundering en van het onderste deel van de gevel
zijn zeer bepalend voor de staat van het hogere, zichtbare
deel van de gevel. Als de fundering is gescheurd of verzakt, of
als de onderzijde van de gevel erg vochtig is, heeft dat meest-
al schadelijke gevolgen voor de constructie daarboven: muren,
kozijnen, opgelegde balklagen enzovoort. Daarom wordt in dit
hoofdstuk eerst aandacht geschonken aan de fundering.14
17
Er komen hierna verschillende soorten materialen aan bod,
maar ligt het accent op gevels van baksteen.
In de gevels kunnen zich allerlei soorten raam- en deurope-
ningen bevinden. Veel historische boerderijen kennen vensters
die verdeeld zijn door kruisroeden en die voorzien zijn van lui-
ken. Deze elementen zijn zeer karakteristiek, maar ook zeer
gevoelig voor onderhoud. Daarnaast komt bij boerderijen een
grote verscheidenheid aan deuren voor. Variërend van een-
voudige planken opklampdeuren tot kunstig bewerkte voor-
deuren en imposante baanderdeuren. Natuurlijk is het belang-
rijk om vensters en deuren, maar ook gootlijsten en muuran-
kers, goed in de verf te houden. Daarom wordt vrij uitgebreid
stilgestaan bij het bijhouden van schilderwerk.
16
De onderhoudstoestand wordt verder bepaald door de kwa-
liteit van de gevel zelf: zijn er deugdelijke materialen gebruikt,
zijn deze goed toegepast, zijn de verschillende onderdelen -
zoals metselwerk, deuren en vensters - op een juiste wijze
samengesteld en met elkaar verbonden? Over deze onder-
werpen gaat het in de volgende paragrafen.
Ook het dak, of beter gezegd de kapconstructie, kan van invloed
zijn op de gevel. Bij boerderijen komen relatief grote daken voor.
Hoewel deze vrijwel altijd in de eerste plaats rusten op een con-
structie van gebinten, balken, gordingen en sporen, kunnen de
daken in de loop der tijd ook steeds meer kracht gaan uitoe-
fenen op de gevels: het dak drukt de muren als het ware uit-
een. Nu is een scheve muur niet altijd rampzalig, maar het is wel
iets om in de gaten te houden. Ook dit onderwerp komt in dit
hoofdstuk ter sprake.
Bij boerderijen komen heel verschillende soorten gevels voor.
Er zijn lichte wanden van gevlochten wilgentenen, afgesmeerd
met leem, en wanden van gepotdekselde planken. Maar er
zijn ook stevige bakstenen muren en statige puien in land-
huisstijl, verrijkt met pleisterwerk en ornamenten. Er komen
bovendien allerlei combinaties voor. Zo kan de onderste twee
meter van een schuur uit metselwerk bestaan, terwijl zich
daarboven een regelwerk bevindt dat is afgetimmerd met
houten delen.
17
Er komen hierna verschillende soorten materialen aan bod,
maar ligt het accent op gevels van baksteen.
In de gevels kunnen zich allerlei soorten raam- en deurope-
ningen bevinden. Veel historische boerderijen kennen vensters
die verdeeld zijn door kruisroeden en die voorzien zijn van lui-
ken. Deze elementen zijn zeer karakteristiek, maar ook zeer
gevoelig voor onderhoud. Daarnaast komt bij boerderijen een
grote verscheidenheid aan deuren voor. Variërend van een-
voudige planken opklampdeuren tot kunstig bewerkte voor-
deuren en imposante baanderdeuren. Natuurlijk is het belang-
rijk om vensters en deuren, maar ook gootlijsten en muuran-
kers, goed in de verf te houden. Daarom wordt vrij uitgebreid
stilgestaan bij het bijhouden van schilderwerk.
16
De onderhoudstoestand wordt verder bepaald door de kwa-
liteit van de gevel zelf: zijn er deugdelijke materialen gebruikt,
zijn deze goed toegepast, zijn de verschillende onderdelen -
zoals metselwerk, deuren en vensters - op een juiste wijze
samengesteld en met elkaar verbonden? Over deze onder-
werpen gaat het in de volgende paragrafen.
Ook het dak, of beter gezegd de kapconstructie, kan van invloed
zijn op de gevel. Bij boerderijen komen relatief grote daken voor.
Hoewel deze vrijwel altijd in de eerste plaats rusten op een con-
structie van gebinten, balken, gordingen en sporen, kunnen de
daken in de loop der tijd ook steeds meer kracht gaan uitoe-
fenen op de gevels: het dak drukt de muren als het ware uit-
een. Nu is een scheve muur niet altijd rampzalig, maar het is wel
iets om in de gaten te houden. Ook dit onderwerp komt in dit
hoofdstuk ter sprake.
Bij boerderijen komen heel verschillende soorten gevels voor.
Er zijn lichte wanden van gevlochten wilgentenen, afgesmeerd
met leem, en wanden van gepotdekselde planken. Maar er
zijn ook stevige bakstenen muren en statige puien in land-
huisstijl, verrijkt met pleisterwerk en ornamenten. Er komen
bovendien allerlei combinaties voor. Zo kan de onderste twee
meter van een schuur uit metselwerk bestaan, terwijl zich
daarboven een regelwerk bevindt dat is afgetimmerd met
houten delen.
1.1 Funderingen
19
sommige delen van het land, met name het noorden en westen,
over grote gebieden weinig draagkrachtig. Hierdoor ontstond
de noodzaak te gaan funderen, of anders gezegd, eerst te zor-
gen voor een draagkrachtige basis, waarop vervolgens verder
kon worden gebouwd.
Er zijn in de loop der eeuwen nogal wat verschillende metho-
des van funderen ontwikkeld, met wisselende resultaten.
Omdat er oorspronkelijk veel in hout werd gebouwd, waarbij
de gevel als het ware werd opgehangen aan een reeks recht-
opstaande palen, richtte de aandacht zich aanvankelijk voor-
al op het funderen van deze staanders. Hiervoor bouwde men
zogeheten poeren: meestal zijn dit gemetselde stapelcon-
structies van baksteen, die naar beneden breed uitlopen.
Dankzij de poeren - die trouwens ook veel voorkomen als fun-
dering van houten gebinten bij boerderijen - verzakten de
palen minder snel, maar een probleem bleef dat de diverse
palen van een gevel vaak ongelijk verzakten. Hierdoor werd de
gevelconstructie ontwricht. Om dit probleem tegen te gaan,
werden houten of stenen verbindingsstroken tussen de palen
aangebracht, die later zelf ook weer op palen werden gefun-
deerd. Al in de zestiende eeuw werden er voor belangrijke
gebouwen heipalen de grond ingedreven. Voor de verbin-
ding tussen de palen en de aansluiting met het bovengelegen
metselwerk zijn diverse systemen ontwikkeld.18
Voor de eerste gebouwen hebben mensen steeds de meest ge-
schikte plaatsen in hun omgeving uitgezocht. Ook voor boer-
derijen koos men als het even kon de wat hogere en drogere
plaatsen, bijvoorbeeld op een zandplaat of een oeverwal. Vaak
werd direct op de aanwezige ondergrond gebouwd (‘op staal’),
soms werd een eenvoudige funderingslaag van keien of met-
selwerk aangebracht. De verdere opbouw was meestal geheel
van hout.
Met het beschikbaar komen van baksteen in de zestiende en
zeventiende eeuw, werden stadshuizen steeds vaker uit dit
materiaal opgetrokken. In een aantal plaatsen werd stenen
bouw zelfs verplicht om het brandgevaar terug te dringen.
Op het platteland bleef hout nog lange tijd een belangrijk
bouwmateriaal, maar vooral de rijkere boeren pasten steeds
vaker steen toe. Met uitzondering van Zuid-Limburg heeft
natuursteen vrijwel nergens een rol van betekenis gespeeld
voor de constructie van boerderijen.
Geleidelijk aan werden de gunstige natuurlijke bouwlocaties
schaarser, zodat men gedwongen werd op minder stevige
ondergronden te gaan bouwen. Los daarvan is de bodem in
1.1 Funderingen
19
sommige delen van het land, met name het noorden en westen,
over grote gebieden weinig draagkrachtig. Hierdoor ontstond
de noodzaak te gaan funderen, of anders gezegd, eerst te zor-
gen voor een draagkrachtige basis, waarop vervolgens verder
kon worden gebouwd.
Er zijn in de loop der eeuwen nogal wat verschillende metho-
des van funderen ontwikkeld, met wisselende resultaten.
Omdat er oorspronkelijk veel in hout werd gebouwd, waarbij
de gevel als het ware werd opgehangen aan een reeks recht-
opstaande palen, richtte de aandacht zich aanvankelijk voor-
al op het funderen van deze staanders. Hiervoor bouwde men
zogeheten poeren: meestal zijn dit gemetselde stapelcon-
structies van baksteen, die naar beneden breed uitlopen.
Dankzij de poeren - die trouwens ook veel voorkomen als fun-
dering van houten gebinten bij boerderijen - verzakten de
palen minder snel, maar een probleem bleef dat de diverse
palen van een gevel vaak ongelijk verzakten. Hierdoor werd de
gevelconstructie ontwricht. Om dit probleem tegen te gaan,
werden houten of stenen verbindingsstroken tussen de palen
aangebracht, die later zelf ook weer op palen werden gefun-
deerd. Al in de zestiende eeuw werden er voor belangrijke
gebouwen heipalen de grond ingedreven. Voor de verbin-
ding tussen de palen en de aansluiting met het bovengelegen
metselwerk zijn diverse systemen ontwikkeld.18
Voor de eerste gebouwen hebben mensen steeds de meest ge-
schikte plaatsen in hun omgeving uitgezocht. Ook voor boer-
derijen koos men als het even kon de wat hogere en drogere
plaatsen, bijvoorbeeld op een zandplaat of een oeverwal. Vaak
werd direct op de aanwezige ondergrond gebouwd (‘op staal’),
soms werd een eenvoudige funderingslaag van keien of met-
selwerk aangebracht. De verdere opbouw was meestal geheel
van hout.
Met het beschikbaar komen van baksteen in de zestiende en
zeventiende eeuw, werden stadshuizen steeds vaker uit dit
materiaal opgetrokken. In een aantal plaatsen werd stenen
bouw zelfs verplicht om het brandgevaar terug te dringen.
Op het platteland bleef hout nog lange tijd een belangrijk
bouwmateriaal, maar vooral de rijkere boeren pasten steeds
vaker steen toe. Met uitzondering van Zuid-Limburg heeft
natuursteen vrijwel nergens een rol van betekenis gespeeld
voor de constructie van boerderijen.
Geleidelijk aan werden de gunstige natuurlijke bouwlocaties
schaarser, zodat men gedwongen werd op minder stevige
ondergronden te gaan bouwen. Los daarvan is de bodem in
21
raties. Het is ook gevoeliger voor kleine beschadigingen.
Daarentegen zijn oude muren, zoals gezegd, doorgaans beter
in staat zich te voegen naar veranderende omstandigheden.
Dit komt vooral omdat ze zijn gemetseld met zachte mortels
of (deels) met leem. Oude muren kunnen daarom behoorlijk
scheef zakken zonder al te ernstige gevolgen. Maar er zijn
natuurlijk wel grenzen. Monumentenwacht controleert gevels
daarom altijd op kantelen, zakkingen en scheuren. De oor-
zaak van deze verschijnselen voert vaak terug naar de funde-
ring en/of ondergrond.
Een veel toegepaste methode om bij voorbaat het kantelen van
gevels tegen te gaan, is het verankeren van balklagen aan
muren. Door deze verbindingen ontstaat een raamwerk, een
doos van vloeren en wanden als het ware, die optimale ste-
vigheid biedt.
20
VEELVOORKOMENDE SCHADE
Een veelvoorkomend probleem bij alle funderingssystemen met
houten onderdelen (palen, balken) is dat deze onderdelen
kunnen rotten en schimmelen. Zolang palen volledig in het
grondwater staan, gebeurt dit niet gauw. Maar de combinatie
van veel water of vocht en lucht, die zich in kelders en kruip-
ruimten natuurlijk gemakkelijk voordoet, is funest voor de
fundering. Als paalkoppen en verbindingsbalken bezwijken,
verliest de fundering haar stabiliteit, waardoor scheuren en
andere schades in de gevel zullen optreden.
Een geluk bij een ongeluk is dat oude muren vaak in staat zijn
beperkte funderingsschade op te vangen. Dat komt omdat
ze veel ‘elastischer’ zijn dan moderne bakstenen gevels. Om dat
te kunnen begrijpen eerst iets over metselwerk.
Metselen met bakstenen is vooral een kwestie van verant-
woord stapelen. Dat laatste betekent dat stenen niet als ‘toren-
tjes’ op elkaar gelegd moeten worden, maar juist overlap-
pend. Of in vaktermen: in verband. Dat geeft samenhang en dus
stevigheid. De mortel houdt de stenen op hun plaats. De afzon-
derlijke stenen zijn berekend op het opnemen van druk en dus
kun je, mits de stenen in verband worden aangebracht, het met-
selwerk flink hoog optrekken. Zoals gezegd zijn er verschillen
tussen historisch en modern metselwerk. Oud werk is niet zo
homogeen als nieuw. Dit komt door verschillen in steenkwa-
liteit, mortelsamenstelling en eerdere aanpassingen en repa-
Om te bepalen of een overhellende muur of een samenstel van muren gevaarlijk is, kan de vuistregel gebruikt worden dat het snijpunt van de dia-gonalen (= het zwaar-tepunt) niet voorbij de middelste 1/2 mag komen.
21
raties. Het is ook gevoeliger voor kleine beschadigingen.
Daarentegen zijn oude muren, zoals gezegd, doorgaans beter
in staat zich te voegen naar veranderende omstandigheden.
Dit komt vooral omdat ze zijn gemetseld met zachte mortels
of (deels) met leem. Oude muren kunnen daarom behoorlijk
scheef zakken zonder al te ernstige gevolgen. Maar er zijn
natuurlijk wel grenzen. Monumentenwacht controleert gevels
daarom altijd op kantelen, zakkingen en scheuren. De oor-
zaak van deze verschijnselen voert vaak terug naar de funde-
ring en/of ondergrond.
Een veel toegepaste methode om bij voorbaat het kantelen van
gevels tegen te gaan, is het verankeren van balklagen aan
muren. Door deze verbindingen ontstaat een raamwerk, een
doos van vloeren en wanden als het ware, die optimale ste-
vigheid biedt.
20
VEELVOORKOMENDE SCHADE
Een veelvoorkomend probleem bij alle funderingssystemen met
houten onderdelen (palen, balken) is dat deze onderdelen
kunnen rotten en schimmelen. Zolang palen volledig in het
grondwater staan, gebeurt dit niet gauw. Maar de combinatie
van veel water of vocht en lucht, die zich in kelders en kruip-
ruimten natuurlijk gemakkelijk voordoet, is funest voor de
fundering. Als paalkoppen en verbindingsbalken bezwijken,
verliest de fundering haar stabiliteit, waardoor scheuren en
andere schades in de gevel zullen optreden.
Een geluk bij een ongeluk is dat oude muren vaak in staat zijn
beperkte funderingsschade op te vangen. Dat komt omdat
ze veel ‘elastischer’ zijn dan moderne bakstenen gevels. Om dat
te kunnen begrijpen eerst iets over metselwerk.
Metselen met bakstenen is vooral een kwestie van verant-
woord stapelen. Dat laatste betekent dat stenen niet als ‘toren-
tjes’ op elkaar gelegd moeten worden, maar juist overlap-
pend. Of in vaktermen: in verband. Dat geeft samenhang en dus
stevigheid. De mortel houdt de stenen op hun plaats. De afzon-
derlijke stenen zijn berekend op het opnemen van druk en dus
kun je, mits de stenen in verband worden aangebracht, het met-
selwerk flink hoog optrekken. Zoals gezegd zijn er verschillen
tussen historisch en modern metselwerk. Oud werk is niet zo
homogeen als nieuw. Dit komt door verschillen in steenkwa-
liteit, mortelsamenstelling en eerdere aanpassingen en repa-
Om te bepalen of een overhellende muur of een samenstel van muren gevaarlijk is, kan de vuistregel gebruikt worden dat het snijpunt van de dia-gonalen (= het zwaar-tepunt) niet voorbij de middelste 1/2 mag komen.
1.2 GevelsTIPStip
s
23
HOUTEN WANDEN
De wanden van de vroegste huizen bestonden uit rijen in de
grond gedreven staanders, waartussen een vlechtwerk was aan-
gebracht van wilgen, berken of elzenhout. Zo blijkt uit archeo-
logische vondsten. Later werden houten raamwerken ont-
wikkeld, verstevigd met diagonale windverbanden. Ze werden
bekleed met zogeheten schotwerk, ofwel planken in één of
meer richtingen. In sommige steden werd bouwen in hout in
de zeventiende eeuw al verboden wegens brandgevaar, maar
voor het platteland werd die bepaling pas in 1901 van kracht
- en dan alleen voorzover het huizen voor permanente bewo-
ning betrof.
Houten huizen werden vaak aan beide zijden van het skelet
betimmerd, schuren meestal alleen aan de buitenkant. Van oor-
sprong werden planken verticaal toegepast, later vrijwel uit-
sluitend horizontaal en gepotdekseld. Het laatste wil zeggen
dat een hoger aangebrachte plank over een beperkte lengte
de lager aangebrachte plank overlapt. Hemelwater kan hierdoor
niet naar binnen komen. Door het krimpen en weer uitzetten
• Zorg voor een goede afwatering van het omliggende terrein
om een hoge concentratie van water bij de fundering te
voorkomen.
• Zorg ervoor dat bomen niet te dicht op de gevels staan.
Ze kunnen de vochthuishouding rond de fundering versto-
ren en met hun wortels op termijn de fundering omhoog
drukken.
• Laat bij verbouwplannen door een deskundige onderzoeken
of fundering en gevels, indien nodig, extra belasting kunnen
opnemen; bouw nooit zomaar een extra verdieping op het
gebouw.
1.2 GevelsTIPS
tips
23
HOUTEN WANDEN
De wanden van de vroegste huizen bestonden uit rijen in de
grond gedreven staanders, waartussen een vlechtwerk was aan-
gebracht van wilgen, berken of elzenhout. Zo blijkt uit archeo-
logische vondsten. Later werden houten raamwerken ont-
wikkeld, verstevigd met diagonale windverbanden. Ze werden
bekleed met zogeheten schotwerk, ofwel planken in één of
meer richtingen. In sommige steden werd bouwen in hout in
de zeventiende eeuw al verboden wegens brandgevaar, maar
voor het platteland werd die bepaling pas in 1901 van kracht
- en dan alleen voorzover het huizen voor permanente bewo-
ning betrof.
Houten huizen werden vaak aan beide zijden van het skelet
betimmerd, schuren meestal alleen aan de buitenkant. Van oor-
sprong werden planken verticaal toegepast, later vrijwel uit-
sluitend horizontaal en gepotdekseld. Het laatste wil zeggen
dat een hoger aangebrachte plank over een beperkte lengte
de lager aangebrachte plank overlapt. Hemelwater kan hierdoor
niet naar binnen komen. Door het krimpen en weer uitzetten
• Zorg voor een goede afwatering van het omliggende terrein
om een hoge concentratie van water bij de fundering te
voorkomen.
• Zorg ervoor dat bomen niet te dicht op de gevels staan.
Ze kunnen de vochthuishouding rond de fundering versto-
ren en met hun wortels op termijn de fundering omhoog
drukken.
• Laat bij verbouwplannen door een deskundige onderzoeken
of fundering en gevels, indien nodig, extra belasting kunnen
opnemen; bouw nooit zomaar een extra verdieping op het
gebouw.
25
• Er loopt te veel water langs de gevel. Hierdoor zullen ankers
gaan roesten en balkkoppen uitzetten. Metselwerk wordt
daardoor kapot gedrukt. Vervolgens zullen de balkkoppen
gaan rotten, waardoor de stevigheid van de vloer in het ge-
ding raakt.
• Er treden zettingen in de ondergrond op, bijvoorbeeld door
verandering van het grondwaterpeil of het aanbrengen van
nieuwe bouwmassa.
• De fundering wordt opgedrukt door boomwortels.
• Er zijn te agressieve reinigingsmiddelen of -methoden
gebruikt, waardoor de beschermende bakhuid van de ste-
nen is verdwenen.
• Er zijn renovaties uitgevoerd met verkeerde materialen.
24
van het hout waren er echter altijd kieren en dat leverde tocht
op; daarom bracht men tussen de delen een geteerd touwtje
aan, de pikdraad genoemd. Begin negentiende eeuw komen
de rabatdelen op de markt. Dit zijn regelmatig gezaagde plan-
ken voorzien van messing en groef; hierdoor kan uit afzon-
derlijke planken een gesloten wand worden gemaakt.
STENEN WANDEN
Herstel van metselwerk speelt vooral bij restauratie, maar kan
ook bij onderhoud aan de orde zijn, zoals bij het herstellen van
scheuren. Voor een goede uitvoering is een specialist nodig.
Bij ernstige beschadiging moet men ‘nieuwe oude’ stenen
terugplaatsen, het zogeheten inboeten. Zulke stenen moeten
in alle opzichten zo veel mogelijk aansluiten bij het bestaan-
de werk. Ze moeten ook met een vergelijkbare mortel in juiste
verband worden vermetseld. Dit heeft niet alleen een esthe-
tische reden, maar het is ook van belang voor de vochthuis-
houding in de muur.
Als zich problemen voordoen met metselwerk, is het noodza-
kelijk eerst de oorzaak hiervan te bepalen alvorens te gaan her-
stellen. Anders kan de oplossing niet-effectief of zelfs schade-
lijk blijken. Enkele veelvoorkomende oorzaken waardoor met-
selwerk schade oploopt, zijn:
• Het vochtgehalte in de stenen is te hoog, waardoor ze kapot-
vriezen.
Scheurvorming in baksteen muren die aangeeft in welke richting krachtenwerken door scheurbreedteverschillen van lint- en stootveeg.
25
• Er loopt te veel water langs de gevel. Hierdoor zullen ankers
gaan roesten en balkkoppen uitzetten. Metselwerk wordt
daardoor kapot gedrukt. Vervolgens zullen de balkkoppen
gaan rotten, waardoor de stevigheid van de vloer in het ge-
ding raakt.
• Er treden zettingen in de ondergrond op, bijvoorbeeld door
verandering van het grondwaterpeil of het aanbrengen van
nieuwe bouwmassa.
• De fundering wordt opgedrukt door boomwortels.
• Er zijn te agressieve reinigingsmiddelen of -methoden
gebruikt, waardoor de beschermende bakhuid van de ste-
nen is verdwenen.
• Er zijn renovaties uitgevoerd met verkeerde materialen.
24
van het hout waren er echter altijd kieren en dat leverde tocht
op; daarom bracht men tussen de delen een geteerd touwtje
aan, de pikdraad genoemd. Begin negentiende eeuw komen
de rabatdelen op de markt. Dit zijn regelmatig gezaagde plan-
ken voorzien van messing en groef; hierdoor kan uit afzon-
derlijke planken een gesloten wand worden gemaakt.
STENEN WANDEN
Herstel van metselwerk speelt vooral bij restauratie, maar kan
ook bij onderhoud aan de orde zijn, zoals bij het herstellen van
scheuren. Voor een goede uitvoering is een specialist nodig.
Bij ernstige beschadiging moet men ‘nieuwe oude’ stenen
terugplaatsen, het zogeheten inboeten. Zulke stenen moeten
in alle opzichten zo veel mogelijk aansluiten bij het bestaan-
de werk. Ze moeten ook met een vergelijkbare mortel in juiste
verband worden vermetseld. Dit heeft niet alleen een esthe-
tische reden, maar het is ook van belang voor de vochthuis-
houding in de muur.
Als zich problemen voordoen met metselwerk, is het noodza-
kelijk eerst de oorzaak hiervan te bepalen alvorens te gaan her-
stellen. Anders kan de oplossing niet-effectief of zelfs schade-
lijk blijken. Enkele veelvoorkomende oorzaken waardoor met-
selwerk schade oploopt, zijn:
• Het vochtgehalte in de stenen is te hoog, waardoor ze kapot-
vriezen.
Scheurvorming in baksteen muren die aangeeft in welke richting krachtenwerken door scheurbreedteverschillen van lint- en stootveeg.
27
• Er is een te sterke mortel gebruikt (vooral bij herstelwerk), met
te veel of te sterk bindmiddel (cement). Hierdoor is geen of
onvoldoende hechting met het achterliggende oude voeg-
werk ontstaan en/of worden omliggende bakstenen kapot
gedrukt.
Herstel van voegwerk verlangt vakmanschap. Enkele veel
gemaakte fouten zijn:
• Het oude voegwerk is te ondiep of te onvoorzichtig uitge-
haald;
• Er is gebruik gemaakt van verkeerde stenen en/of verkeer-
de specie;
• De mortel is onvoldoende aangedrukt;
• De mortel is te snel gedroogd;
• De mortel heeft (na droging) niet de juiste kleur.
Het gebruik van slijptollen en pneumatische hamers moet per
geval worden afgewogen. Het gebruik van een hogedrukspuit
wordt afgeraden. In de eerste plaats omdat hierbij te veel vocht
in de muur komt en ten tweede omdat het spuiten gemakke-
lijk beschadigingen veroorzaakt aan voegwerk en bakstenen.
VOCHT BESTRIJDEN
Oude muren zijn gevoelig voor schade als gevolg van vocht.
Daarom is het van groot belang een overmaat aan vocht in en
om de muur te bestrijden. In het verleden werden lang niet altijd26
VOEGWERK
Goed uitgevoerd voegwerk kan net zo lang mee als een steen
van goede kwaliteit. Maar door te weinig vakmanschap, tijd en/of
geld gaan er bij het voegen regelmatig dingen mis. Zowel bij de
eerste keer, als bij daaropvolgend herstel. Hier volgen enkele
problemen die monumentenwachters regelmatig tegenkomen.
• De voeg is ‘verzand’ omdat destijds een te schrale mortel (te
weinig bindmiddel) is toegepast; hierdoor kan te veel water
binnendringen.
• Er vallen gaten in het voegwerk omdat de mortel geen
gelijkmatige samenstelling had.
• Op het voegwerk hebben zich mossen en algen gevestigd,
die zich vervolgens zullen uitbreiden naar de stenen. De
zuren die de wortels van mossen afscheiden, kunnen het
bindmiddel (verder) aantasten. De oorzaak is te veel vocht
in en/of op de muur.
Overzicht van diverse typen voegwerk.
doorgestrekenvoeg
platvolle voeg
iets terug-liggende voeg
verdiepte voegdoor gestreken
platvolle voegmet dagstreep
gesneden voeg
geknipte voeg
schaduw voeg
27
• Er is een te sterke mortel gebruikt (vooral bij herstelwerk), met
te veel of te sterk bindmiddel (cement). Hierdoor is geen of
onvoldoende hechting met het achterliggende oude voeg-
werk ontstaan en/of worden omliggende bakstenen kapot
gedrukt.
Herstel van voegwerk verlangt vakmanschap. Enkele veel
gemaakte fouten zijn:
• Het oude voegwerk is te ondiep of te onvoorzichtig uitge-
haald;
• Er is gebruik gemaakt van verkeerde stenen en/of verkeer-
de specie;
• De mortel is onvoldoende aangedrukt;
• De mortel is te snel gedroogd;
• De mortel heeft (na droging) niet de juiste kleur.
Het gebruik van slijptollen en pneumatische hamers moet per
geval worden afgewogen. Het gebruik van een hogedrukspuit
wordt afgeraden. In de eerste plaats omdat hierbij te veel vocht
in de muur komt en ten tweede omdat het spuiten gemakke-
lijk beschadigingen veroorzaakt aan voegwerk en bakstenen.
VOCHT BESTRIJDEN
Oude muren zijn gevoelig voor schade als gevolg van vocht.
Daarom is het van groot belang een overmaat aan vocht in en
om de muur te bestrijden. In het verleden werden lang niet altijd26
VOEGWERK
Goed uitgevoerd voegwerk kan net zo lang mee als een steen
van goede kwaliteit. Maar door te weinig vakmanschap, tijd en/of
geld gaan er bij het voegen regelmatig dingen mis. Zowel bij de
eerste keer, als bij daaropvolgend herstel. Hier volgen enkele
problemen die monumentenwachters regelmatig tegenkomen.
• De voeg is ‘verzand’ omdat destijds een te schrale mortel (te
weinig bindmiddel) is toegepast; hierdoor kan te veel water
binnendringen.
• Er vallen gaten in het voegwerk omdat de mortel geen
gelijkmatige samenstelling had.
• Op het voegwerk hebben zich mossen en algen gevestigd,
die zich vervolgens zullen uitbreiden naar de stenen. De
zuren die de wortels van mossen afscheiden, kunnen het
bindmiddel (verder) aantasten. De oorzaak is te veel vocht
in en/of op de muur.
Overzicht van diverse typen voegwerk.
doorgestrekenvoeg
platvolle voeg
iets terug-liggende voeg
verdiepte voegdoor gestreken
platvolle voegmet dagstreep
gesneden voeg
geknipte voeg
schaduw voeg
TIPS
tips
• Voorkom zo veel mogelijk dat er water langs de gevel loopt,
bijvoorbeeld door lijsten en afdekkingen beter te detailleren.
• Zorg dat uitstekende randen en lijsten worden beschermd
door een afdekking in lood, zink of koper.
• Zorg voor een goede afwatering van het terrein.
• Neem voorzorgsmaatregelen tegen het inwateren van met-
selwerk.
• Houd de begroeiing van en dicht bij gevels beperkt. Houd
in elk geval kozijnen, daklijsten, windveren, ander schilder-
werk en goten vrij van begroeiing.
• Kies bij het (opnieuw) schilderen van de gevel (hout of steen)
een juiste soort beschermingsmiddel (verf, beits, enz.); door
een verkeerde keus kan de vochthuishouding ernstig wor-
den verstoord.
• Voorzie houten wanden regelmatig van een nieuwe laag verf,
beits of teervervangend medium.
• Let er bij metsel- en voegwerk op dat de veren van muur-
ankers worden vrijgehouden van specie; een open voeg is
noodzakelijk voor de ventilatie van de balkkop - in het bij-
zonder bij vochtige muren.28
goten toegepast bij boerderijen. Als men deze authentieke
situatie wil handhaven, is het aan te bevelen om verharding
aan te brengen met een verval van de gevel af. Waar de terrein-
omstandigheden ongunstig zijn, kan het zinvol zijn drainage
aan te brengen om de vochthuishouding te verbeteren.
Overigens kan een plotselinge verandering van het grond-
waterpeil ook ongewenste gevolgen hebben. Raadpleeg daar-
om bij ernstige vochtproblemen met de fundering en de gevels
eerst een deskundige.
Het zogenaamde doorslaan van regen in de muur komt voor-
al voor bij de ouderwetse steensmuren (en dikker) die gelegen
zijn tussen de zuid- en westrichting. Meestal is de oorzaak de
mindere kwaliteit van het metselwerk zelf. Naast alle technische
bezwaren van een natte muur, kan er ook visuele schade optre-
den: onregelmatige vlekken, zoutuitbloei en eventueel door-
slaand roet. Monumentenwacht schenkt vooral aandacht aan
de oorzaken van zulke verschijnselen, omdat die eerst moeten
worden opgeheven voordat herstel zin heeft. Bij monumenten
is voor algeheel gevelherstel en ook voor gevelreiniging een
vergunning nodig.
Goed gevoegde en deskundig herstelde muren hoeven in
beginsel niet te worden behandeld met een impregneermid-
del. Niet zelden is het middel erger dan de kwaal. Wees daar-
om zeer terughoudend met het waterafstotend maken van
muren (hydrofoberen).
TIPS
tips
• Voorkom zo veel mogelijk dat er water langs de gevel loopt,
bijvoorbeeld door lijsten en afdekkingen beter te detailleren.
• Zorg dat uitstekende randen en lijsten worden beschermd
door een afdekking in lood, zink of koper.
• Zorg voor een goede afwatering van het terrein.
• Neem voorzorgsmaatregelen tegen het inwateren van met-
selwerk.
• Houd de begroeiing van en dicht bij gevels beperkt. Houd
in elk geval kozijnen, daklijsten, windveren, ander schilder-
werk en goten vrij van begroeiing.
• Kies bij het (opnieuw) schilderen van de gevel (hout of steen)
een juiste soort beschermingsmiddel (verf, beits, enz.); door
een verkeerde keus kan de vochthuishouding ernstig wor-
den verstoord.
• Voorzie houten wanden regelmatig van een nieuwe laag verf,
beits of teervervangend medium.
• Let er bij metsel- en voegwerk op dat de veren van muur-
ankers worden vrijgehouden van specie; een open voeg is
noodzakelijk voor de ventilatie van de balkkop - in het bij-
zonder bij vochtige muren.28
goten toegepast bij boerderijen. Als men deze authentieke
situatie wil handhaven, is het aan te bevelen om verharding
aan te brengen met een verval van de gevel af. Waar de terrein-
omstandigheden ongunstig zijn, kan het zinvol zijn drainage
aan te brengen om de vochthuishouding te verbeteren.
Overigens kan een plotselinge verandering van het grond-
waterpeil ook ongewenste gevolgen hebben. Raadpleeg daar-
om bij ernstige vochtproblemen met de fundering en de gevels
eerst een deskundige.
Het zogenaamde doorslaan van regen in de muur komt voor-
al voor bij de ouderwetse steensmuren (en dikker) die gelegen
zijn tussen de zuid- en westrichting. Meestal is de oorzaak de
mindere kwaliteit van het metselwerk zelf. Naast alle technische
bezwaren van een natte muur, kan er ook visuele schade optre-
den: onregelmatige vlekken, zoutuitbloei en eventueel door-
slaand roet. Monumentenwacht schenkt vooral aandacht aan
de oorzaken van zulke verschijnselen, omdat die eerst moeten
worden opgeheven voordat herstel zin heeft. Bij monumenten
is voor algeheel gevelherstel en ook voor gevelreiniging een
vergunning nodig.
Goed gevoegde en deskundig herstelde muren hoeven in
beginsel niet te worden behandeld met een impregneermid-
del. Niet zelden is het middel erger dan de kwaal. Wees daar-
om zeer terughoudend met het waterafstotend maken van
muren (hydrofoberen).
tips
31
BAKSTENEN IN SOORTEN MATEN
De Romeinen waren al zeer ver in de kunst van de baksteen-
vervaardiging, maar in Nederland worden bakstenen pas in de
elfde eeuw voor het eerst toegepast. De oude soorten zijn in
het algemeen groter en meestal ook zachter en brosser dan de
moderne bakstenen. De zogeheten strengpersstenen, die
sinds ongeveer 1890 machinaal worden geproduceerd, zijn
daarentegen relatief hard en veel minder poreus. Bij het her-
stellen van metselwerk is het van groot belang zo goed moge-
lijk aan te sluiten bij de eigenschappen van het bestaande
metselwerk. Het gaat dan met name om de afmetingen, de
kleur en kwaliteit van de stenen en om de samenstelling van
de metsel- en voegspecie.
De tabel (op de volgende pagina) geeft een overzicht van de
meestvoorkomende oude baksteensoorten (lengte x breedte
x hoogte in cm).
• Bestrijd mossen op gevels. Ze kunnen worden verwijderd
door behandeling met een speciaal preparaat dat de begroei-
ing doodt. Na enkele dagen kunnen de restanten worden ver-
wijderd met een koperen of harde nylon borstel. Gebruik
geen stalen borstel; deze beschadigt het voegwerk en de bak-
huid van de stenen en kan bovendien roestsporen nalaten.
tips
31
BAKSTENEN IN SOORTEN MATEN
De Romeinen waren al zeer ver in de kunst van de baksteen-
vervaardiging, maar in Nederland worden bakstenen pas in de
elfde eeuw voor het eerst toegepast. De oude soorten zijn in
het algemeen groter en meestal ook zachter en brosser dan de
moderne bakstenen. De zogeheten strengpersstenen, die
sinds ongeveer 1890 machinaal worden geproduceerd, zijn
daarentegen relatief hard en veel minder poreus. Bij het her-
stellen van metselwerk is het van groot belang zo goed moge-
lijk aan te sluiten bij de eigenschappen van het bestaande
metselwerk. Het gaat dan met name om de afmetingen, de
kleur en kwaliteit van de stenen en om de samenstelling van
de metsel- en voegspecie.
De tabel (op de volgende pagina) geeft een overzicht van de
meestvoorkomende oude baksteensoorten (lengte x breedte
x hoogte in cm).
• Bestrijd mossen op gevels. Ze kunnen worden verwijderd
door behandeling met een speciaal preparaat dat de begroei-
ing doodt. Na enkele dagen kunnen de restanten worden ver-
wijderd met een koperen of harde nylon borstel. Gebruik
geen stalen borstel; deze beschadigt het voegwerk en de bak-
huid van de stenen en kan bovendien roestsporen nalaten.
3332
Kloostermop 32 x 15 x 8
Groninger steen 28 x 13 x 6
Friese steen (moppen) 21,5 x 10,6 x 4,5 geel, rood, appelbloesem
Friese steen (drieling) 18 x 8,8 x 4 geel, rood, appelbloesem
Waalsteen 21,5 x 10,6 x 5,3
Utrechtse platte 23 x 11 x 3,8/4,2
Rijnsteen (drieling) 18 x 9 x 4,3 fris oranje
(Hollandse) IJsselsteen 16 x 7,8 x 4,5 geel
Dordtse drieling 18 x 9 x 4,5
Noord-Brabantse steen 18 x 9 x 5,2 rood/bruin
Limburgse steen 24 x 11,8 x 6 paars/bruin
Limburgse steen (drieling) 18 x 8,7 x 5 paars/bruin
VEREN EN SCHIETERS
Het oudste en eenvoudigste type anker, dat op het platte-
land tot in de twintigste eeuw veel is toegepast, is het schoot-
anker. Dit bestaat uit een smeedijzeren veer, die aan één zijde
plat is uitgesmeed. Deze kant werd, meestal met gesmede
spijkers, bevestigd aan het uiteinde van een balk.
Aan de andere zijde is de veer rondgetrokken tot een oog.
Hierdoor wordt, aan de buitenzijde en evenwijdig aan de
gevel, een staaf smeedijzer gestoken. Deze schieter kan recht
of gebogen zijn of een speciale vorm hebben. Een bekende ver-
fraaiing die ook bij boerderijen veel is toegepast, is dat vier
schieters op rij een jaartal weergeven. Vaak heeft de smid ook
de afzonderlijke schieters voorzien van een eenvoudige bewer-
king.
In de tweede helft van de negentiende eeuw zijn veel gietijzeren
rozet- of schotelankers toegepast. In dat geval is aan het ein-
de van de veer een schroefdraad getapt, waarop de rozet als
een grote moer kan worden vastgeschroefd.
3332
Kloostermop 32 x 15 x 8
Groninger steen 28 x 13 x 6
Friese steen (moppen) 21,5 x 10,6 x 4,5 geel, rood, appelbloesem
Friese steen (drieling) 18 x 8,8 x 4 geel, rood, appelbloesem
Waalsteen 21,5 x 10,6 x 5,3
Utrechtse platte 23 x 11 x 3,8/4,2
Rijnsteen (drieling) 18 x 9 x 4,3 fris oranje
(Hollandse) IJsselsteen 16 x 7,8 x 4,5 geel
Dordtse drieling 18 x 9 x 4,5
Noord-Brabantse steen 18 x 9 x 5,2 rood/bruin
Limburgse steen 24 x 11,8 x 6 paars/bruin
Limburgse steen (drieling) 18 x 8,7 x 5 paars/bruin
VEREN EN SCHIETERS
Het oudste en eenvoudigste type anker, dat op het platte-
land tot in de twintigste eeuw veel is toegepast, is het schoot-
anker. Dit bestaat uit een smeedijzeren veer, die aan één zijde
plat is uitgesmeed. Deze kant werd, meestal met gesmede
spijkers, bevestigd aan het uiteinde van een balk.
Aan de andere zijde is de veer rondgetrokken tot een oog.
Hierdoor wordt, aan de buitenzijde en evenwijdig aan de
gevel, een staaf smeedijzer gestoken. Deze schieter kan recht
of gebogen zijn of een speciale vorm hebben. Een bekende ver-
fraaiing die ook bij boerderijen veel is toegepast, is dat vier
schieters op rij een jaartal weergeven. Vaak heeft de smid ook
de afzonderlijke schieters voorzien van een eenvoudige bewer-
king.
In de tweede helft van de negentiende eeuw zijn veel gietijzeren
rozet- of schotelankers toegepast. In dat geval is aan het ein-
de van de veer een schroefdraad getapt, waarop de rozet als
een grote moer kan worden vastgeschroefd.
1.3 Buitenpleisterwerk
35
Pleisterwerk wordt al eeuwen toegepast om de architectuur van
een gebouw te benadrukken en om materiaalverschillen weg
te werken. Ook de mode speelde een rol, met name in de
negentiende eeuw. Vaak werd pleisterwerk aangebracht in
de vorm van imitatie-natuursteenblokken. Bij boerderijen en
landarbeidershuisjes pleisterde men echter vooral om bouw-
sporen en het gebruik van tweedehands materiaal weg te
moffelen. Ook de verwering van bakstenen gevels kon aan-
leiding zijn om tot pleisterwerk over te gaan. Daarom zijn
westgevels vaker gepleisterd dan oostgevels.
Pleisterwerk werd tot in de tweede helft van de negentiende
eeuw gemaakt met schelpkalk of steenkalk. Loszittend pleister-
werk werd regelmatig hersteld en geschilderd met witkalk,
waaraan eventueel aardkleurige pigmenten werden toege-
voegd. Halverwege de negentiende eeuw kwam het port-
landcement beschikbaar. Dit is harder en maakt het pleister-
werk beter waterdicht. Soms is dit een groot voordeel, maar het
is ook mogelijk dat hierdoor te veel wordt verdoezeld. De toe-
stand van de gevel is dan niet goed meer te controleren. 34
1.3 Buitenpleisterwerk
35
Pleisterwerk wordt al eeuwen toegepast om de architectuur van
een gebouw te benadrukken en om materiaalverschillen weg
te werken. Ook de mode speelde een rol, met name in de
negentiende eeuw. Vaak werd pleisterwerk aangebracht in
de vorm van imitatie-natuursteenblokken. Bij boerderijen en
landarbeidershuisjes pleisterde men echter vooral om bouw-
sporen en het gebruik van tweedehands materiaal weg te
moffelen. Ook de verwering van bakstenen gevels kon aan-
leiding zijn om tot pleisterwerk over te gaan. Daarom zijn
westgevels vaker gepleisterd dan oostgevels.
Pleisterwerk werd tot in de tweede helft van de negentiende
eeuw gemaakt met schelpkalk of steenkalk. Loszittend pleister-
werk werd regelmatig hersteld en geschilderd met witkalk,
waaraan eventueel aardkleurige pigmenten werden toege-
voegd. Halverwege de negentiende eeuw kwam het port-
landcement beschikbaar. Dit is harder en maakt het pleister-
werk beter waterdicht. Soms is dit een groot voordeel, maar het
is ook mogelijk dat hierdoor te veel wordt verdoezeld. De toe-
stand van de gevel is dan niet goed meer te controleren. 34
TIP
tip
• Controleer pleisterwerk regelmatig op het ontstaan van
kleine, netvormige krimpscheurtjes. Reinigen, zo nodig laten
drogen, en zo snel mogelijk overschilderen met de juiste wit-
kalk of verf is de beste remedie.
36
Een ander bezwaar is dat hard pleisterwerk minder goed hecht
op oude en vochtige gevels.
Pleisterwerk, meestal zo’n twee centimeter dik, beschermt de
onderliggende gevel, maar heeft het zelf vaak zwaar te verduren
door temperatuurverschillen en vochtwisselingen. Hierdoor ont-
staan spanningen en knapt de beschermlaag, meestal op een
zwakke plek net onder de pleisterlaag. Als er eenmaal een
scheurtje is ontstaan, wordt dit door inwerking van vocht, tem-
peratuurverschillen, begroeiing en/of vuilophoping meestal snel
groter. Tijdig overschilderen kan de problemen tegengaan.
Vaak liggen de schadeoorzaken ook buiten het pleisterwerk,
in de werking van de gevel (of onderdelen daarvan). In zo’n
geval is de enige goede oplossing vaak alle pleisterwerk ver-
wijderen, de schadeoorzaak wegnemen en vervolgens geheel
nieuw pleisterwerk aanbrengen. Dit is uiteraard werk voor
deskundigen.
TIP
tip
• Controleer pleisterwerk regelmatig op het ontstaan van
kleine, netvormige krimpscheurtjes. Reinigen, zo nodig laten
drogen, en zo snel mogelijk overschilderen met de juiste wit-
kalk of verf is de beste remedie.
36
Een ander bezwaar is dat hard pleisterwerk minder goed hecht
op oude en vochtige gevels.
Pleisterwerk, meestal zo’n twee centimeter dik, beschermt de
onderliggende gevel, maar heeft het zelf vaak zwaar te verduren
door temperatuurverschillen en vochtwisselingen. Hierdoor ont-
staan spanningen en knapt de beschermlaag, meestal op een
zwakke plek net onder de pleisterlaag. Als er eenmaal een
scheurtje is ontstaan, wordt dit door inwerking van vocht, tem-
peratuurverschillen, begroeiing en/of vuilophoping meestal snel
groter. Tijdig overschilderen kan de problemen tegengaan.
Vaak liggen de schadeoorzaken ook buiten het pleisterwerk,
in de werking van de gevel (of onderdelen daarvan). In zo’n
geval is de enige goede oplossing vaak alle pleisterwerk ver-
wijderen, de schadeoorzaak wegnemen en vervolgens geheel
nieuw pleisterwerk aanbrengen. Dit is uiteraard werk voor
deskundigen.
39
In het verleden werden kozijnen vooral gemaakt van goede
Europese houtsoorten, zoals eiken en fijndradig grenen. De kwa-
liteit hiervan is doorgaans veel beter dan die van nieuw hout.
Ook dit pleit ervoor houten vensters waar mogelijk te behou-
den of eventueel te laten ‘aanhelen’. Bij dit laatste worden
slechte delen vervangen door ander hout van een vergelijkbare
soort en kwaliteit. Vaak gaat het om ondereinden van stijlen en
roedenkruisen. Van belang is de originele detaillering te hand-
haven, waaronder de roedenverdeling en de profielen. Zorg wel
voor een uitstekende, waterdichte aansluiting en voldoende
draagkracht. In Nederland hebben kozijnen namelijk heel vaak
een dragende functie.
Zo lang hout droog blijft, gaat het eeuwenlang goed, maar
zodra er vocht bij kan, begint vrijwel direct het rottingsproces
en daarmee de ellende. Om die te voorkomen, zijn goede
materialen, een goede constructie (detaillering) en goed schil-
derwerk vereist. Aantasting van vensterhout wordt heel vaak
veroorzaakt door condenswater dat blijft staan op de randen
tegen het glas. Hierdoor gaan de raamroeden inrotten. Tijdig
schilderwerk ‘tegen het glas aan’ (ca. 2 mm) kan dit probleem
tegengaan.
Dorpels en naar buiten draaiende ramen moeten zijn voorzien
van een waterholletje. Zo’n ingefreesde uitholling aan de
onderzijde zorgt ervoor dat water niet naar binnen toe kan38
Vensters bepalen in hoge mate het aanzien van een gebouw.
Door de eeuwen heen is de verschijningsvorm van vensters tel-
kens veranderd, deels door nieuwe technische mogelijkhe-
den en deels door modeverschijnselen. Vensters kunnen daar-
om veel zeggen over de bouwtijd van een boerderij. Helaas kun-
nen verkeerd gekozen nieuwe vensters ook veel verknoeien.
In het algemeen kan men het best terughoudend zijn met
vervangen en waar mogelijk bestaande vensters behouden.
Vooral kruiskozijnen zijn eeuwenlang gezichtsbepalend ge-
weest, ook voor veel boerderijen. Het gebruik van roeden was
noodzakelijk om voldoende kleine glasoppervlakken aaneen
te schakelen in een tijd dat men nog geen grote oppervlakken
vlak glas kon vervaardigen.
Al sinds het eind van de zeventiende eeuw wordt het venster
met schuifraam toegepast. Toen er geleidelijk aan grotere
glasmaten beschikbaar kwamen, ontstonden de T-vensters,
bestaande uit twee verticale glasvlakken naast elkaar, met
daarboven een liggend vlak. Voor dit laatste werd vaak speciaal
glas of glas-in-lood toegepast.
1.4 Vensters
39
In het verleden werden kozijnen vooral gemaakt van goede
Europese houtsoorten, zoals eiken en fijndradig grenen. De kwa-
liteit hiervan is doorgaans veel beter dan die van nieuw hout.
Ook dit pleit ervoor houten vensters waar mogelijk te behou-
den of eventueel te laten ‘aanhelen’. Bij dit laatste worden
slechte delen vervangen door ander hout van een vergelijkbare
soort en kwaliteit. Vaak gaat het om ondereinden van stijlen en
roedenkruisen. Van belang is de originele detaillering te hand-
haven, waaronder de roedenverdeling en de profielen. Zorg wel
voor een uitstekende, waterdichte aansluiting en voldoende
draagkracht. In Nederland hebben kozijnen namelijk heel vaak
een dragende functie.
Zo lang hout droog blijft, gaat het eeuwenlang goed, maar
zodra er vocht bij kan, begint vrijwel direct het rottingsproces
en daarmee de ellende. Om die te voorkomen, zijn goede
materialen, een goede constructie (detaillering) en goed schil-
derwerk vereist. Aantasting van vensterhout wordt heel vaak
veroorzaakt door condenswater dat blijft staan op de randen
tegen het glas. Hierdoor gaan de raamroeden inrotten. Tijdig
schilderwerk ‘tegen het glas aan’ (ca. 2 mm) kan dit probleem
tegengaan.
Dorpels en naar buiten draaiende ramen moeten zijn voorzien
van een waterholletje. Zo’n ingefreesde uitholling aan de
onderzijde zorgt ervoor dat water niet naar binnen toe kan38
Vensters bepalen in hoge mate het aanzien van een gebouw.
Door de eeuwen heen is de verschijningsvorm van vensters tel-
kens veranderd, deels door nieuwe technische mogelijkhe-
den en deels door modeverschijnselen. Vensters kunnen daar-
om veel zeggen over de bouwtijd van een boerderij. Helaas kun-
nen verkeerd gekozen nieuwe vensters ook veel verknoeien.
In het algemeen kan men het best terughoudend zijn met
vervangen en waar mogelijk bestaande vensters behouden.
Vooral kruiskozijnen zijn eeuwenlang gezichtsbepalend ge-
weest, ook voor veel boerderijen. Het gebruik van roeden was
noodzakelijk om voldoende kleine glasoppervlakken aaneen
te schakelen in een tijd dat men nog geen grote oppervlakken
vlak glas kon vervaardigen.
Al sinds het eind van de zeventiende eeuw wordt het venster
met schuifraam toegepast. Toen er geleidelijk aan grotere
glasmaten beschikbaar kwamen, ontstonden de T-vensters,
bestaande uit twee verticale glasvlakken naast elkaar, met
daarboven een liggend vlak. Voor dit laatste werd vaak speciaal
glas of glas-in-lood toegepast.
1.4 Vensters
TIPS
tips
• Voorkom dat muurbegroeiing (klimop bijvoorbeeld) over het
houtwerk heen groeit.
• Controleer schilderwerk regelmatig op afbladderen en
schraalheid.
• Controleer kozijnen en luiken regelmatig op openstaande
naden en houtrot. Dorpels lopen meer gevaar dan stijlen.
• Zorg dat hang- en sluitwerk niet gaat roesten.
• Ga niet onbedachtzaam met de kitspuit aan de gang.
Afdichten van naden kan de noodzakelijke ventilatie teniet-
doen.
40
lopen. Verder is goede ventilatie aan alle zijden van het kozijn
van groot belang. Naden van houtverbindingen zijn gevoeli-
ge onderdelen. Omdat hout altijd een beetje ‘werkt’, kunnen
ze gaan openstaan en capillair vocht opnemen. Naden, mits
niet te groot, kunnen na gedegen reiniging worden gevuld met
een geschikt vulmiddel en later worden geschilderd.
Veel vulmiddelen die worden aangeboden, zijn uitsluitend
geschikt voor toepassing binnen. Alleen speciale vulmiddelen
op epoxybasis lenen zich voor toepassing buiten. En dan alleen
bij beperkte schade: als de rotte plek groter is dan circa tien vier-
kante centimeter, moet er plaatselijk nieuw hout worden inge-
zet.
HANG- EN SLUITWERK
Ook bij de bevestiging van hang- en sluitwerk moet alles in het
werk worden gesteld om vochtindringing tegen te gaan. Dit
betekent onder meer dat gaten en inkepingen goed moeten
worden behandeld met grondverf. Voor de bevestiging zijn
schroeven van koper of roestvaststaal vereist; dit om roest-
vorming, uitzetting en vochtproblemen te voorkomen. Waar
luiken en deuren direct zijn bevestigd aan hout of natuur-
steen, kunnen zij bij roestvorming het hout of de steen doen
splijten. Ook hier is het van groot belang roestvorming te
bestrijden.
TIPS
tips
• Voorkom dat muurbegroeiing (klimop bijvoorbeeld) over het
houtwerk heen groeit.
• Controleer schilderwerk regelmatig op afbladderen en
schraalheid.
• Controleer kozijnen en luiken regelmatig op openstaande
naden en houtrot. Dorpels lopen meer gevaar dan stijlen.
• Zorg dat hang- en sluitwerk niet gaat roesten.
• Ga niet onbedachtzaam met de kitspuit aan de gang.
Afdichten van naden kan de noodzakelijke ventilatie teniet-
doen.
40
lopen. Verder is goede ventilatie aan alle zijden van het kozijn
van groot belang. Naden van houtverbindingen zijn gevoeli-
ge onderdelen. Omdat hout altijd een beetje ‘werkt’, kunnen
ze gaan openstaan en capillair vocht opnemen. Naden, mits
niet te groot, kunnen na gedegen reiniging worden gevuld met
een geschikt vulmiddel en later worden geschilderd.
Veel vulmiddelen die worden aangeboden, zijn uitsluitend
geschikt voor toepassing binnen. Alleen speciale vulmiddelen
op epoxybasis lenen zich voor toepassing buiten. En dan alleen
bij beperkte schade: als de rotte plek groter is dan circa tien vier-
kante centimeter, moet er plaatselijk nieuw hout worden inge-
zet.
HANG- EN SLUITWERK
Ook bij de bevestiging van hang- en sluitwerk moet alles in het
werk worden gesteld om vochtindringing tegen te gaan. Dit
betekent onder meer dat gaten en inkepingen goed moeten
worden behandeld met grondverf. Voor de bevestiging zijn
schroeven van koper of roestvaststaal vereist; dit om roest-
vorming, uitzetting en vochtproblemen te voorkomen. Waar
luiken en deuren direct zijn bevestigd aan hout of natuur-
steen, kunnen zij bij roestvorming het hout of de steen doen
splijten. Ook hier is het van groot belang roestvorming te
bestrijden.
TIPS
tips
1.7 Glas en schilderwerk
• Controleer of de stopverf goed vastzit en waterdicht aansluit
op de beglazing.
• Laat schade aan glas-in-lood beoordelen door een specialist.
Soms kan Monumentenwacht (nood)reparaties uitvoeren.
42
GLAS
Aanvankelijk was het onmogelijk om kleurloos glas te maken;
daarom is oud glas altijd iets gekleurd, van geelachtig tot
blauwgroen. In de achttiende eeuw slaagde men erin door-
zichtig, zogenaamd witglas te produceren. Dit is herkenbaar aan
zeer lichte, paarsachtige verkleuringen en een niet volkomen
vlak oppervlak. Sinds ongeveer 1920 is het zogeheten getrok-
ken glas beschikbaar, dat harder en strakker is.
Bij vensters met enkel glas treedt snel condensvorming op.
Daarom moet ook het binnenschilderwerk in goede staat zijn
om inwerking van vocht tegen te gaan. Uit het oogpunt van
comfort en energiebesparing is vaak de vraag aan de orde of
dubbelglas moet worden geplaatst. Meestal zijn zogenaamde
achterzetramen (aan de binnenzijde) een beter alternatief.
STEEDS GROTER GLASVlak glas werd al in de twaalfde eeuw in Nederland gebruikt,maar men was niet in staat om grote oppervlakken van eengelijke kwaliteit te produceren. In de Middeleeuwen werdenruiten - het waren vroeger ook werkelijk ruitvormige stukjesglas - gebruikt van ongeveer 9 bij 12 cm. In de 17e eeuw konmen rechthoekige glaasjes maken van ongeveer 10 x15 cm.
Deze werden vooral in loodprofielen toegepast. Omstreeks1650 kwamen al formaten van 20 x 25 cm in de handel. Rond1740 bedroeg de hoogte zo'n 40 cm en rond 1800 circa 80 cm.Voor de grotere maten was een loden omlijsting niet sterkgenoeg meer. Daarom werden hiervoor de bekende houtenroeden ontwikkeld.
4'
TIPS• Controleer of de stopverf goed vastzit en waterdicht aansluit
op de beglazing.• Laat schade aan glas-in-Iood beoordelen door een specialist.
Soms kan Monumentenwacht (nood)reparaties uitvoeren.• Zorg ervoor dat kapotte ruitjes zo snel mogelijk worden ver-
vangen, bij voorkeur met een vergelijkbare glassoort; gebruikeventueel een ander materiaal dan glas voor een tijdelijkeoplossing .
.. Zorg ervoor dat gebrandschilderd glas en glas-in-loodramenregelmatig worden gereinigd; dit voorkomt schadelijke aan-hechting van vuil.
• Laat oorspronkelijke (enkelglas) ramen zo veel mogelijkintact; bedenk dat dubbelglas (thermopane) meestal niet inalle opzichten een verbetering is.
SCHILDERWERKSchilderwerk dient in de eerste plaats om het onderliggendemateriaal te beschermen. Daarnaast is het zeer bepalend voorhet aanzien van een gebouw. Een blik in de schilderszaak ofbouwmarkt leert dat het aanbod van verven, beitsen, lakkenenzovoort vrijwel onbeperkt is.Dit maakt het des te belangrijkerper geval een juiste keuze te maken.
Als ergens doelmatig onderhoud loont, dan is het bij schil-derwerk. Tijdig ingrijpen bespaart veel extra werk, tijd en duskosten. De hoeveelheid werk moet vooral bij oudere gebou-wen niet worden onderschat. Luiken, roeden, profileringen,lijsten en windveren vragen veel aandacht, vooral waar zijvoortdurend blootstaan aan weer en wind - en op de boerderijsoms ook aan ammoniak afkomstig van mest. Schilderwerkvormt hierdoor een aanzienlijke post van het onderhouds-budget.
Bedenk steeds dat de technische noodzaak om in te grijpen alveel eerder aanwezig is dan de esthetische noodzaak. Metandere woorden: als de verf is gescheurd of afbladdert, ben jete laat. Daarom is het verstandig schilderwerk jaarlijks goed nate (laten) kijken. Let daarbij vooral op de liggende delen, die hetgevoeligst zijn voor vochtinwerking.
45
46
Goed schilderwerk heeft alleen zin op een goede ondergrond.Vaak is die van hout, een materiaal dat te vergelijken is met eenlangzaam werkende spons: afhankelijk van de omgevings-toestand trekt hout vocht aan of stoot het vocht af. Daarbij tre-den kleine, maar niet te onderschatten veranderingen van hetvolume op omdat hout zwelt en weer krimpt.
Als hout niet wordt behandeld, verweert het. Onder invloed vanzonlicht, vocht en schimmels wordt het buitenste laagje vanhet cellulosenetwerk grotendeels afgebroken, waardoor hethout een brokkelige structuur krijgt. Verf hecht wel op de ver-weerde buitenlaag, maar omdat die laatste niet goed vastzitaan het nog gezonde hout, heeft schilderen geen zin: na kor-te tijd vallen er bladders af. Bij sommige duurzame houtsoor-ten isverwering niet ernstig omdat het nauwelijks schade ver-oorzaakt. Het hout vergrijst dan.
Wanneer het vochtgehalte in het hout en dat van de omgevingin evenwicht zijn, doen zich geen problemen voor. Wordt hethout te vochtig, dan zwelt het op en krijgen houtrot en schim-melvorming de kans. Wordt het hout te droog, dan zal hetscheuren in een of meer richtingen. Daarom moeten schom-melingen in de vochtigheid zo veel mogelijk worden tegen-gegaan. Een voordeel is dat oudere kozijnen van vensters endeuren in boerderijen meestal van een goede kwaliteit hout zijnen meer kunnen hebben dan lichte nieuwbouwkozijntjes.
HOUTROTHoutrot ontstaat door een samenspel van vocht en zuurstof bijeen voldoende hoge temperatuur. Het begint meestal bin-nenin het hout en wordt daarom, zeker bij schilderwerk, vaakpas te laat zichtbaar. Houtrot treedt vooral op in vuren- engrenenhout, en dan bijna altijd in de onderzijde van kozijnen,ramen, kozijnstijlen. luiken en deuren enz. Door op het mate-riaal te kloppen kun je al veel te weten komen. Prikken metpriem geeft nog meer duidelijkheid. In tegenstelling tot watvaak gedacht wordt, heeft het ontstaan van houtrot veel min-der te maken met de houtkeus en -kwaliteit dan met de con-structie en wijze van detailleren. Om houtrot tegen te gaan ishet belangrijk houtverbindingen zo goed mogelijk waterdichtte houden. Dat betekent onder meer smalle naden goed dicht-schilderen. Ook vlakken van kops hout hebben extra aandachtnodig.
GESCHILDERDEMURENHet schilderen van stenen muren kent al een lange traditie.Deels om het esthetische effect, maar zeker ook als middel vanvochtwering. Het resultaat is wisselend. Vroeger werd veellijnolieverf toegepast, tegenwoordig komen siliconen-emul-sieverf en minerale verf eerder in aanmerking. Dejuiste mate-riaalkeus is sterk afhankelijk van de ondergrond, die hoe danook droog en schoon moet zijn. Laat u altijd adviseren door eenspecialist. 47
48
VERFWat betreft de beschermende werking van verf geldt het vol-gende. Bij dekkende lagen wordt onder invloed van de ele-menten alleen het oppervlak aangetast, bij transparante lak-ken (zonder pigment) de hele beschermingslaag. Dekkendelagen gaan, afhankelijk van vele factoren, vier tot zeven jaarmee; transparante een tot vier jaar.
Over de soorten, samenstellingen en kwaliteiten van verf zijnal vele boeken volgeschreven. Hier volgt een hele korte samen-vatting daaruit. Vanaf de zestiende eeuw tot nog na de TweedeWereldoorlog was lijnolieverf het aangewezen product voorbuitenschilderwerk. Lijnolie wordt gewonnen uit zaden van devlasplant. Hoewel de formule voor lijnolieverf diverse kerenwerd verbeterd (van rauwe lijnolie via gekookte lijnolie naar desterk glanzende standolie), is het product minder duurzaam dande goede moderne verven. Lijnolie hecht zeer goed aan hout,maar craqueleert snel. Je kunt het wel eindeloos blijven over-schilderen. Op het platteland is lijnolieverf veel en lang toe-gepast, ook voor het interieur.
In 1926 is het bindmiddel alkydhars uitgevonden, dat in heelveel moderne verven wordt toegepast. Eenvan de kenmerkenvan deze verven is dat ze beduidend duurzamer zijn dan de lijn-olieverven. Naverdamping van het oplosmiddel gaat de zoge-
l
heten oxidatieve droging door, waardoor de verf steeds har-der wordt. Daar staat tegenover dat bij te laat schilderen (lan-ger dan 8jaar) een te starre tussenlaag aanwezig is die het verf-systeem kan ontregelen.De wens vanuit milieu-oogpunt om minder oplosmiddel toete passen, heeft geresulteerd in zogeheten high-solid alkyd-verven. Dezeverfsoorten bevatten een groot aandeel vaste stof(>85%). Daarnaast zijn in de jaren tachtig de acrylaatverven opwaterbasis ontwikkeld. Dezezijn minder milieubelastend, maar- ondanks bepaalde kwaliteiten - niet geschikt voor buitenwerk.Bij monumenten worden verven op waterbasis vrijwel nooittoegepast.
Het klassiekeverfsysteem bestaat uit drie lagen (grondlaag, tus-senlaag en afdeklaag). Op plaatsen waar de esthetiek er min-der toe doet, bijvoorbeeld bij dakkapellen of staldeuren, kanook een schakelsysteem (één pot verf) worden gebruikt. Ditwerkt uiteraard sneller, praktischer en goedkoper. Ook wordennog wellijnolieverven gebruikt die vervolgens worden bezand.
Bij historische gebouwen maakt schilderwerk gemiddeld 40%uit van de totale onderhoudskosten. Zelf schilderwerk bijhou-den loont. Bijeen professionele schilder bestaan de kosten voorcirca 15% uit verf en andere materialen, voor 10% uit kostenvoor ladders steigers, en voor maar liefst 75% uit arbeidsloon.
49 .
50
Als u zelf schildert, doe het dan wel goed. Bespaar niet opkosten van verf. Dit betekent niet dat u altijd de duurste moetnemen, maar bedenk wel dat de beste verf nooit de goed-koopste is.
Voor het behoud van schilderwerk is het noodzakelijk dat destopverf goed vast en waterdicht is aangesloten op de begla-zing. Eventueel moeten delen opnieuw worden aangebracht.Verf moet minimaal twee millimeter tegen de beglazing wor-den opgezet.
tips
TIPS
tips
• Houd rekening met de ligging van schilderwerk. Aan de
zuid- en westzijde zijn bijwerken en groot onderhoud veel
vaker nodig dan aan de oost- en noordzijde.
• Controleer ook de onderzijden van deuren, luiken en der-
gelijke. Een spiegeltje kan hierbij handzaam zijn.
• Overweeg om luiken ’s winters te laten schilderen in de werk-
plaats van de ‘winterschilder’.
• Houd een gekozen verfsysteem altijd aan. Vraag bij plannen
voor verandering een specialist om advies.
• Ontroest waar nodig ankers, tralies, duimen en andere kleine
ijzeren onderdelen en behandel ze met Paratol of een epoxy-
coating.
• Zorg ervoor dat kops hout goed in de verf blijft of wordt afge-
dicht door bijvoorbeeld lood.
• Zorg ervoor dat kapotte ruitjes zo snel mogelijk worden ver-
vangen, bij voorkeur met een vergelijkbare glassoort; gebruik
eventueel een ander materiaal dan glas voor een tijdelijke
oplossing.
• Zorg ervoor dat gebrandschilderd glas en glas-in-loodramen
regelmatig worden gereinigd; dit voorkomt schadelijke aan-
• Maak schilderwerk regelmatig schoon; dit voorkomt vroeg-
tijdige schade.
• Schilder alleen op een geschikte ondergrond (al dan niet eer-
der geverfd)
• Kies, waar nodig, de juiste wijze van voorbewerken; bijv. föh-
nen of afbijten. Volg altijd gebruiksaanwijzingen op en laat
u bij twijfel adviseren.
• Bespaar niet op de verfkwaliteit. Gezien de arbeidsintensi-
teit weegt een jaar uitstel van schilderwerk al ruimschoots
op tegen de meerkosten van een kwaliteitsverf.
• Houd schilderwerk zo goed mogelijk bij. Let daarbij niet al-
leen op de grote vlakken, maar vooral op details: randen, hoe-
ken, naden, verbindingen, kopse kanten, boven- en onderzij-
den van ramen en deuren. Schenk altijd speciale aandacht
aan liggende onderdelen, zoals dorpels, kalven in deuren en
vensters, en afdekkingen van dakkapellen. Werk beginnen-
de scheurtjes direct bij. Windveren en luiken zijn zeer onder-
houdsgevoelig en vragen bijzondere aandacht. Bij tijdig bij-
werken blijven de verschillen in kleur en glansgraad met
niet-bijgewerkt schilderwerk beperkt.
tips
TIPS
tips
• Houd rekening met de ligging van schilderwerk. Aan de
zuid- en westzijde zijn bijwerken en groot onderhoud veel
vaker nodig dan aan de oost- en noordzijde.
• Controleer ook de onderzijden van deuren, luiken en der-
gelijke. Een spiegeltje kan hierbij handzaam zijn.
• Overweeg om luiken ’s winters te laten schilderen in de werk-
plaats van de ‘winterschilder’.
• Houd een gekozen verfsysteem altijd aan. Vraag bij plannen
voor verandering een specialist om advies.
• Ontroest waar nodig ankers, tralies, duimen en andere kleine
ijzeren onderdelen en behandel ze met Paratol of een epoxy-
coating.
• Zorg ervoor dat kops hout goed in de verf blijft of wordt afge-
dicht door bijvoorbeeld lood.
• Zorg ervoor dat kapotte ruitjes zo snel mogelijk worden ver-
vangen, bij voorkeur met een vergelijkbare glassoort; gebruik
eventueel een ander materiaal dan glas voor een tijdelijke
oplossing.
• Zorg ervoor dat gebrandschilderd glas en glas-in-loodramen
regelmatig worden gereinigd; dit voorkomt schadelijke aan-
• Maak schilderwerk regelmatig schoon; dit voorkomt vroeg-
tijdige schade.
• Schilder alleen op een geschikte ondergrond (al dan niet eer-
der geverfd)
• Kies, waar nodig, de juiste wijze van voorbewerken; bijv. föh-
nen of afbijten. Volg altijd gebruiksaanwijzingen op en laat
u bij twijfel adviseren.
• Bespaar niet op de verfkwaliteit. Gezien de arbeidsintensi-
teit weegt een jaar uitstel van schilderwerk al ruimschoots
op tegen de meerkosten van een kwaliteitsverf.
• Houd schilderwerk zo goed mogelijk bij. Let daarbij niet al-
leen op de grote vlakken, maar vooral op details: randen, hoe-
ken, naden, verbindingen, kopse kanten, boven- en onderzij-
den van ramen en deuren. Schenk altijd speciale aandacht
aan liggende onderdelen, zoals dorpels, kalven in deuren en
vensters, en afdekkingen van dakkapellen. Werk beginnen-
de scheurtjes direct bij. Windveren en luiken zijn zeer onder-
houdsgevoelig en vragen bijzondere aandacht. Bij tijdig bij-
werken blijven de verschillen in kleur en glansgraad met
niet-bijgewerkt schilderwerk beperkt.
tips
53
VERBODEN MIDDELEN
Sinds 1 januari 1996 mogen geen verven meer worden toege-
past die lood of teer bevatten. Dit betekent dat het traditionele
gebruik van de oranje loodmenie voor onder meer balkkoppen
en omkanten van kozijnen niet meer is toegestaan. Een goed
alternatief is tweemaal gronden met een hoogwaardige alkyd-
grondverf.
Het zogeheten black varnish, een oplossing van steenkool-
teerpek in solvent nafta, is vanouds veel toegepast voor ijzeren
hekken, muurankers en de houten wanden van de ‘zwarte
schuren’. Het middel was goedkoop, sterk, stootvast, duur-
zaam en volkomen bestand tegen urine en mest. Het enige
nadeel, waardoor ook dit product uit de handel verdwijnt, is dat
het schadelijk is voor het milieu. Vervangers zijn onder meer
primers op basis van alkydhars en verven op epoxy- polyur-
ethaanbasis.
hechting van vuil.
• Laat oorspronkelijke (enkelglas) ramen zo veel mogelijk
intact; bedenk dat dubbelglas (thermopane) meestal niet in
alle opzichten een verbetering is.
• Ga niet zonder goed advies naden dichtkitten; kozijnen
kunnen vanwege de weggenomen ventilatiemogelijkheid
sneller gaan rotten.
• Schilder niet bij vochtige omstandigheden (motregen, mist,
dauw), koude of felle zon.
tips
53
VERBODEN MIDDELEN
Sinds 1 januari 1996 mogen geen verven meer worden toege-
past die lood of teer bevatten. Dit betekent dat het traditionele
gebruik van de oranje loodmenie voor onder meer balkkoppen
en omkanten van kozijnen niet meer is toegestaan. Een goed
alternatief is tweemaal gronden met een hoogwaardige alkyd-
grondverf.
Het zogeheten black varnish, een oplossing van steenkool-
teerpek in solvent nafta, is vanouds veel toegepast voor ijzeren
hekken, muurankers en de houten wanden van de ‘zwarte
schuren’. Het middel was goedkoop, sterk, stootvast, duur-
zaam en volkomen bestand tegen urine en mest. Het enige
nadeel, waardoor ook dit product uit de handel verdwijnt, is dat
het schadelijk is voor het milieu. Vervangers zijn onder meer
primers op basis van alkydhars en verven op epoxy- polyur-
ethaanbasis.
hechting van vuil.
• Laat oorspronkelijke (enkelglas) ramen zo veel mogelijk
intact; bedenk dat dubbelglas (thermopane) meestal niet in
alle opzichten een verbetering is.
• Ga niet zonder goed advies naden dichtkitten; kozijnen
kunnen vanwege de weggenomen ventilatiemogelijkheid
sneller gaan rotten.
• Schilder niet bij vochtige omstandigheden (motregen, mist,
dauw), koude of felle zon.
2. Daken
55
Dakbedekkingen en kapconstructies vormen een buitenge-
woon belangrijk onderdeel van elk gebouw. Als hier gebreken
ontstaan, heeft dat bijna altijd vervelende gevolgen voor ande-
re delen; anderzijds draagt een goede conditie van de kap en
de dekking in hoge mate bij aan langdurig behoud van een
object.
Kapconstructies en dakbedekkingen kunnen heel lang mee-
gaan, mits men van tijd tot tijd aandacht schenkt aan de staat
van onderhoud. Zorg er daarom voor dat ze regelmatig wor-
den nagelopen. Een belangrijk aandachtspunt bij historische
boerderijen, die altijd van houten kapconstructies zijn voorzien,
is de aanwezigheid van houtborende insecten. Let daarom
onder meer op de aanwezigheid van hoopjes boormeel. Kijk
in het voorjaar of zich kevertjes bevinden bij raamopeningen.
Laat gevonden kevers door een deskundige bekijken, als u de
kans aanwezig acht dat het een schadelijke soort betreft.
Na langdurige natte perioden of na extreme weersomstan-
digheden moet worden gecontroleerd op lekkages, vooral in54
Dak
enDaken
2. Daken
55
Dakbedekkingen en kapconstructies vormen een buitenge-
woon belangrijk onderdeel van elk gebouw. Als hier gebreken
ontstaan, heeft dat bijna altijd vervelende gevolgen voor ande-
re delen; anderzijds draagt een goede conditie van de kap en
de dekking in hoge mate bij aan langdurig behoud van een
object.
Kapconstructies en dakbedekkingen kunnen heel lang mee-
gaan, mits men van tijd tot tijd aandacht schenkt aan de staat
van onderhoud. Zorg er daarom voor dat ze regelmatig wor-
den nagelopen. Een belangrijk aandachtspunt bij historische
boerderijen, die altijd van houten kapconstructies zijn voorzien,
is de aanwezigheid van houtborende insecten. Let daarom
onder meer op de aanwezigheid van hoopjes boormeel. Kijk
in het voorjaar of zich kevertjes bevinden bij raamopeningen.
Laat gevonden kevers door een deskundige bekijken, als u de
kans aanwezig acht dat het een schadelijke soort betreft.
Na langdurige natte perioden of na extreme weersomstan-
digheden moet worden gecontroleerd op lekkages, vooral in54
2.1 Kapconstructies
57
In de Inleiding op deze Onderhoudswijzer is kort iets verteld
over de verschillende soorten kapconstructies bij historische
boerderijen. Hoewel er vele soorten te onderscheiden zijn, is
het materiaal steeds hetzelfde: hout. De overheersende hout-
soorten zijn eiken, bij de oudste gebouwen, en later vooral gre-
nen.
In vroeger eeuwen koos men voor hout, in dit geval niet zel-
den complete boomstammen, om de eenvoudige reden dat
er geen alternatieven beschikbaar waren. Bovendien is hout met
relatief eenvoudige gereedschappen uitstekend te bewerken.
De kennis van de houtbewerking stond in Nederland al vroeg
op een hoog peil, mede vanwege de zeevaart. Ook aan kap-
constructies van boerderijen valt vaak af te lezen dat ze met des-
kundigheid en zorg zijn vervaardigd.
Houten kapconstructies lopen echter ook risico’s. Hierna wor-
den de voornaamste bedreigingen eerst kort op een rij gezet.
Daarna wordt een aantal hiervan meer in detail beschreven. Het
risico van brand wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
Hoewel menige (rietgedekte) hoeve in vlammen is opgegaan56
de kapvoeten en andere moeilijk bereikbare plaatsen. Bij het
aantreffen van lekkageplekken zal doorgaans ook een bui-
tencontrole van het dak noodzakelijk zijn. Kijk daarbij of er
dakpannen zijn gebroken, verschoven of afgegleden. Riet kan
losgeraakt zijn door storm of door toedoen van vogels. Goten
kunnen zodanig vervuild zijn, dat bij veel wateraanbod het
water langs de gevel of zelfs naar binnen loopt. Verder kunnen
loodaansluitingen en windveren losraken en geven ook dak-
kapellen en hooiluiken gemakkelijk aanleiding tot problemen.
Zorg verder voor een goede ventilatie in de kap. Tegen pas-
sende isolatiemaatregelen bestaat geen bezwaar, maar het is
wel van groot belang dat ze op een juiste wijze worden uit-
gevoerd. In het bijzonder uit het oogpunt van de vochthuis-
houding. Geef verder stof en vuil zo min mogelijk ruimte. Ze
trekken vocht aan, waarin vervolgens weer ziektekiemen,
schimmels en insecten bijzonder goed gedijen. Bovendien
komt op een stoffige, vochtige omgeving ook allerlei groter
ongedierte af, waaronder muizen, ratten en vogels. Houd kap-
pen en zolders daarom schoon. Bij sterk vervuilde of volge-
stapelde zolders en kappen wordt het zicht op kwetsbare plek-
ken weggenomen. Hierdoor wordt het onmogelijk om ze goed
en tijdig waar te nemen.
2.1 Kapconstructies
57
In de Inleiding op deze Onderhoudswijzer is kort iets verteld
over de verschillende soorten kapconstructies bij historische
boerderijen. Hoewel er vele soorten te onderscheiden zijn, is
het materiaal steeds hetzelfde: hout. De overheersende hout-
soorten zijn eiken, bij de oudste gebouwen, en later vooral gre-
nen.
In vroeger eeuwen koos men voor hout, in dit geval niet zel-
den complete boomstammen, om de eenvoudige reden dat
er geen alternatieven beschikbaar waren. Bovendien is hout met
relatief eenvoudige gereedschappen uitstekend te bewerken.
De kennis van de houtbewerking stond in Nederland al vroeg
op een hoog peil, mede vanwege de zeevaart. Ook aan kap-
constructies van boerderijen valt vaak af te lezen dat ze met des-
kundigheid en zorg zijn vervaardigd.
Houten kapconstructies lopen echter ook risico’s. Hierna wor-
den de voornaamste bedreigingen eerst kort op een rij gezet.
Daarna wordt een aantal hiervan meer in detail beschreven. Het
risico van brand wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
Hoewel menige (rietgedekte) hoeve in vlammen is opgegaan56
de kapvoeten en andere moeilijk bereikbare plaatsen. Bij het
aantreffen van lekkageplekken zal doorgaans ook een bui-
tencontrole van het dak noodzakelijk zijn. Kijk daarbij of er
dakpannen zijn gebroken, verschoven of afgegleden. Riet kan
losgeraakt zijn door storm of door toedoen van vogels. Goten
kunnen zodanig vervuild zijn, dat bij veel wateraanbod het
water langs de gevel of zelfs naar binnen loopt. Verder kunnen
loodaansluitingen en windveren losraken en geven ook dak-
kapellen en hooiluiken gemakkelijk aanleiding tot problemen.
Zorg verder voor een goede ventilatie in de kap. Tegen pas-
sende isolatiemaatregelen bestaat geen bezwaar, maar het is
wel van groot belang dat ze op een juiste wijze worden uit-
gevoerd. In het bijzonder uit het oogpunt van de vochthuis-
houding. Geef verder stof en vuil zo min mogelijk ruimte. Ze
trekken vocht aan, waarin vervolgens weer ziektekiemen,
schimmels en insecten bijzonder goed gedijen. Bovendien
komt op een stoffige, vochtige omgeving ook allerlei groter
ongedierte af, waaronder muizen, ratten en vogels. Houd kap-
pen en zolders daarom schoon. Bij sterk vervuilde of volge-
stapelde zolders en kappen wordt het zicht op kwetsbare plek-
ken weggenomen. Hierdoor wordt het onmogelijk om ze goed
en tijdig waar te nemen.
59
Houtrot ontstaat simpelweg door lekkages in dakbedekkingen,
goten, dakdoorvoeren en dergelijke. In feite is houtrot een
schimmel die de eigenschap van hout verandert, waardoor de
samenhang verloren gaat. Een schimmel met een desastreu-
ze werking is de huiszwam. Deze schimmel is in staat om via
lange strengen (hyphen) voor vochtaanvoer te zorgen, ook al
is de bron meters verwijderd van de aantasting.
Een van de bekendste insecten is de gewone houtworm. Net
als bij andere insecten gaat het in feite om de larve van een
kever. Deze voelt zich vooral thuis in spintachtig naaldhout (het
buitenste, zachtere hout van de boom, in tegenstelling tot
het veel hardere kernhout) en in zachtere loofhoutsoorten.
De houtworm dankt zijn slechte naam onder meer aan de
aantasting van het rondhout van boerenschuren.
Boktorren zijn vooral nathoutboorders, wat wil zeggen dat ze
in levend en pas gehakt hout leven. Van de grote familie bok-
torren is alleen de huisboktor een drooghoutboorder. De soort
komt alleen voor in naaldhout en kan erg kieskeurig zijn in de
menukeuze.
Temperaturen van boven de 25º C en een hoge luchtvochtig-
heid zijn ideaal voor de boktor. Bij mooi warm zomerweer is
vooral in de avond het knagen van de larven duidelijk hoorbaar.
Als de aantasting niet tijdig wordt opgemerkt, kunnen ernstige
constructieve problemen ontstaan.58
als gevolg van hooibroei, kortsluiting of blikseminslag, gaat
het hierbij om oorzaken die niet rechtstreeks met de kapcon-
structie zelf van doen hebben.
BEDREIGINGEN VAN DE KAPCONSTRUCTIE
In de eerste plaats is het van belang dat de kapconstructie
voldoende stabiel blijft. Daarvoor is het noodzakelijk dat de con-
structie zelf, met alle vereiste houtverbindingen, compleet en
intact is en dat de verbindingen (verankeringen) met muren en
balklagen in orde zijn. Aandachtspunten zijn onder meer of de
kap goed geconstrueerd is, of er ‘voldoende hout in zit’, of wind-
verbanden aanwezig zijn en of er geen sprake is van speling tus-
sen diverse onderdelen.
Andere verschijnselen die op schade kunnen wijzen, zijn door-
buigen, uitknikken, verdraaien, scheluw trekken en verschui-
ven van balkhout. (Gedeeltelijke) breuk wijst op overbelasting.
Houtverbindingen moeten verder voldoende gesloten zijn en
mogen geen ontbrekende of gebroken bevestigingsmateria-
len vertonen (bijvoorbeeld toognagels).
Behalve door mechanische oorzaken kunnen kapconstructies
ook worden aangetast en verzwakt door schimmels en insec-
ten. Droog hout kan niet rotten, maar zodra er vocht bij kan
komen, verandert dat. Er ontstaat dan namelijk een klimaat
waarin schimmels en insecten goed kunnen gedijen. In de prak-
tijk is vocht de belangrijkste oorzaak van aantastingen.
59
Houtrot ontstaat simpelweg door lekkages in dakbedekkingen,
goten, dakdoorvoeren en dergelijke. In feite is houtrot een
schimmel die de eigenschap van hout verandert, waardoor de
samenhang verloren gaat. Een schimmel met een desastreu-
ze werking is de huiszwam. Deze schimmel is in staat om via
lange strengen (hyphen) voor vochtaanvoer te zorgen, ook al
is de bron meters verwijderd van de aantasting.
Een van de bekendste insecten is de gewone houtworm. Net
als bij andere insecten gaat het in feite om de larve van een
kever. Deze voelt zich vooral thuis in spintachtig naaldhout (het
buitenste, zachtere hout van de boom, in tegenstelling tot
het veel hardere kernhout) en in zachtere loofhoutsoorten.
De houtworm dankt zijn slechte naam onder meer aan de
aantasting van het rondhout van boerenschuren.
Boktorren zijn vooral nathoutboorders, wat wil zeggen dat ze
in levend en pas gehakt hout leven. Van de grote familie bok-
torren is alleen de huisboktor een drooghoutboorder. De soort
komt alleen voor in naaldhout en kan erg kieskeurig zijn in de
menukeuze.
Temperaturen van boven de 25º C en een hoge luchtvochtig-
heid zijn ideaal voor de boktor. Bij mooi warm zomerweer is
vooral in de avond het knagen van de larven duidelijk hoorbaar.
Als de aantasting niet tijdig wordt opgemerkt, kunnen ernstige
constructieve problemen ontstaan.58
als gevolg van hooibroei, kortsluiting of blikseminslag, gaat
het hierbij om oorzaken die niet rechtstreeks met de kapcon-
structie zelf van doen hebben.
BEDREIGINGEN VAN DE KAPCONSTRUCTIE
In de eerste plaats is het van belang dat de kapconstructie
voldoende stabiel blijft. Daarvoor is het noodzakelijk dat de con-
structie zelf, met alle vereiste houtverbindingen, compleet en
intact is en dat de verbindingen (verankeringen) met muren en
balklagen in orde zijn. Aandachtspunten zijn onder meer of de
kap goed geconstrueerd is, of er ‘voldoende hout in zit’, of wind-
verbanden aanwezig zijn en of er geen sprake is van speling tus-
sen diverse onderdelen.
Andere verschijnselen die op schade kunnen wijzen, zijn door-
buigen, uitknikken, verdraaien, scheluw trekken en verschui-
ven van balkhout. (Gedeeltelijke) breuk wijst op overbelasting.
Houtverbindingen moeten verder voldoende gesloten zijn en
mogen geen ontbrekende of gebroken bevestigingsmateria-
len vertonen (bijvoorbeeld toognagels).
Behalve door mechanische oorzaken kunnen kapconstructies
ook worden aangetast en verzwakt door schimmels en insec-
ten. Droog hout kan niet rotten, maar zodra er vocht bij kan
komen, verandert dat. Er ontstaat dan namelijk een klimaat
waarin schimmels en insecten goed kunnen gedijen. In de prak-
tijk is vocht de belangrijkste oorzaak van aantastingen.
61
nisch vernuft en diverse bestrijdingsmiddelen komt aantasting
van hout door schimmels en insecten nog steeds veel voor. Zelfs
in kappen die bij restauraties preventief behandeld zijn.
MECHANISCHE SCHADE
Waar de kapconstructie mechanische schade vertoont, is het
meestal mogelijk deze te herstellen door nieuwe onderdelen
aan te brengen. Door ontbrekend vakmanschap en gebrek
aan inzicht in de ambachtelijke wijze van construeren komt bij
het herstel van houtconstructies een veelheid aan gebreken
voor. Voor een verantwoord en deskundig herstel gelden de
volgende uitgangspunten.
Ga ervan uit dat de oorspronkelijke constructie juist in elkaar
zit. Probeer later aangebrachte verstijvingen, stutten etc. zoveel
mogelijk te saneren zonder dat de constructieve samenhang
en stabiliteit verloren gaan. Bij het vernieuwen en aanhelen van
constructie-onderdelen moet zo veel mogelijk gebruik worden
gemaakt van dezelfde houtsoort die in de bestaande con-
structie is toegepast. Vermijd gebruik van tropisch hardhout;
gebruik liever (inlands) eiken. Op plaatsen die gevoelig zijn voor
lekkage kan vurenhout beter worden vermeden; dit in ver-
band met snelle aantasting door schimmels. Pas op derge-
lijke plaatsen als naaldhout lariks toe.
Gebruik verder goed gedroogd verduurzaamd hout zonder
windscheuren. Ook houtverbindingen (waaronder pennen en
gaten) moeten worden verduurzaamd met een geschikt middel.60
Het meest agressief is de larve van de bonte knaagkever, ook
wel ‘de grote houtworm’ genoemd. Na het verpoppen knaagt
de kever zich naar buiten. De voorkeur van dit dier gaat uit naar
eikenhout. Houtsoorten in de directe omgeving worden soms
ook aangetast en de bonte knaagkever deinst er zelfs niet
voor terug zich door loden afschermingen te boren. De larve
kan dan ook zeer ernstige schade veroorzaken aan eiken kap-
constructies.
In de volledige constructie van een gebouw, bestaande uit
kap, vloeren en gevels, zijn de balkkoppen essentiële onder-
delen; ze vormen als het ware de knopen. Omdat zij de diver-
se onderdelen met elkaar verbinden, bepalen ze in hoge mate
de stevigheid van een gebouw. Tegelijk zijn balkkoppen ook
kwetsbaar voor diverse aantastingen. Daarom besteedt Monu-
mentenwacht er altijd speciale aandacht aan.
Aantastingen door schimmels en insecten zijn natuurlijk al
eeuwen bekend. Door het isoleren van daken, het afdichten van
kieren, de komst van de centrale verwarming en andere maat-
regelen is de laatste vijftig jaren echter in toenemende mate
een klimaat geschapen waarbij schimmels en kevers zich wel-
bevinden. Bij renovaties werkt de bestrijding van ‘natuurlijke
ventilatie’ niet zelden aantasting door schimmels en kevers in
de hand!
Preventieve bouwkundige maatregelen helpen vaak meer
dan het bespuiten met allerlei middeltjes. Ondanks alle tech-
61
nisch vernuft en diverse bestrijdingsmiddelen komt aantasting
van hout door schimmels en insecten nog steeds veel voor. Zelfs
in kappen die bij restauraties preventief behandeld zijn.
MECHANISCHE SCHADE
Waar de kapconstructie mechanische schade vertoont, is het
meestal mogelijk deze te herstellen door nieuwe onderdelen
aan te brengen. Door ontbrekend vakmanschap en gebrek
aan inzicht in de ambachtelijke wijze van construeren komt bij
het herstel van houtconstructies een veelheid aan gebreken
voor. Voor een verantwoord en deskundig herstel gelden de
volgende uitgangspunten.
Ga ervan uit dat de oorspronkelijke constructie juist in elkaar
zit. Probeer later aangebrachte verstijvingen, stutten etc. zoveel
mogelijk te saneren zonder dat de constructieve samenhang
en stabiliteit verloren gaan. Bij het vernieuwen en aanhelen van
constructie-onderdelen moet zo veel mogelijk gebruik worden
gemaakt van dezelfde houtsoort die in de bestaande con-
structie is toegepast. Vermijd gebruik van tropisch hardhout;
gebruik liever (inlands) eiken. Op plaatsen die gevoelig zijn voor
lekkage kan vurenhout beter worden vermeden; dit in ver-
band met snelle aantasting door schimmels. Pas op derge-
lijke plaatsen als naaldhout lariks toe.
Gebruik verder goed gedroogd verduurzaamd hout zonder
windscheuren. Ook houtverbindingen (waaronder pennen en
gaten) moeten worden verduurzaamd met een geschikt middel.60
Het meest agressief is de larve van de bonte knaagkever, ook
wel ‘de grote houtworm’ genoemd. Na het verpoppen knaagt
de kever zich naar buiten. De voorkeur van dit dier gaat uit naar
eikenhout. Houtsoorten in de directe omgeving worden soms
ook aangetast en de bonte knaagkever deinst er zelfs niet
voor terug zich door loden afschermingen te boren. De larve
kan dan ook zeer ernstige schade veroorzaken aan eiken kap-
constructies.
In de volledige constructie van een gebouw, bestaande uit
kap, vloeren en gevels, zijn de balkkoppen essentiële onder-
delen; ze vormen als het ware de knopen. Omdat zij de diver-
se onderdelen met elkaar verbinden, bepalen ze in hoge mate
de stevigheid van een gebouw. Tegelijk zijn balkkoppen ook
kwetsbaar voor diverse aantastingen. Daarom besteedt Monu-
mentenwacht er altijd speciale aandacht aan.
Aantastingen door schimmels en insecten zijn natuurlijk al
eeuwen bekend. Door het isoleren van daken, het afdichten van
kieren, de komst van de centrale verwarming en andere maat-
regelen is de laatste vijftig jaren echter in toenemende mate
een klimaat geschapen waarbij schimmels en kevers zich wel-
bevinden. Bij renovaties werkt de bestrijding van ‘natuurlijke
ventilatie’ niet zelden aantasting door schimmels en kevers in
de hand!
Preventieve bouwkundige maatregelen helpen vaak meer
dan het bespuiten met allerlei middeltjes. Ondanks alle tech-
63
jeszwam. Bruinrotschimmels breken alleen de cellulose en
hemicellulose van het hout af. De overblijvende lignine ver-
oorzaakt de bruine kleur.
De huiszwam (Serpula of Merulius lacrimans) kenmerkt zich
door een gelige kleur en waterdruppels die vaak aan het
vruchtlichaam hangen. Het is de schadelijkste schimmel voor
onze monumentale boerderijen. De huiszwam onderscheidt
zich van andere schimmels door twee bijzonderheden Allereerst
het vermogen tot het vormen van zeer lange strengen, de
zogenaamde hyphen, waarbij lengten van 7 à 8 meter geen uit-
zondering vormen. In de tweede plaats het vermogen door
deze strengen water en voedingsstoffen te verplaatsen naar nog
gezond hout. De huiszwam kan hierdoor kurkdroog hout aan-
tasten!
De kelderzwam (Coniophora puteana) veroorzaakt eveneens
bruinrot, maar is veel minder schadelijk. Hij wordt vaak in kel-
ders aangetroffen. Alleen zeer vochtig hout met een hout-
vochtigheid van zo’n 50 tot 60%, bij temperaturen tussen de
22 en 26º C wordt aangetast. De kelderzwam is geheel aan-
gewezen op direct aanwezig vocht en is niet zoals de huiszwam
in staat om zelf gunstige omstandigheden te kweken voor
aantasting van gezond hout. Dit maakt de bestrijding gemak-
kelijk. Zowel naald- als loofhout wordt aangetast. De poriën-
zwam tast voornamelijk naaldhout aan en heeft zeer veel62
Afkomend hout van grotere afmetingen of tweedehands hout
kan vaak worden gebruikt voor kleinere constructie-onder-
delen. Dergelijk hout moet natuurlijk wel vrij zijn van aan-
tasting door insecten en schimmels en ook verder van goede
kwaliteit zijn. Houtconstructies kunnen het best aangeheeld
of gedeeltelijk vernieuwd worden met klassieke houtverbin-
dingen.
SCHIMMELS
In onze streken vindt houtafbraak in de natuur voornamelijk
plaats door schimmels. Zij veranderen de eigenschappen van
hout door gewichtsverlies, wateropname, buigvermogen, slag-
vastheid, hardheid en samenstelling. In gebouwen proberen
we het hout aan dit afbraakproces te onttrekken. Houtrot, wat
een schimmelaantasting is, kan alleen optreden bij een com-
binatie van de volgende vier factoren: aanwezigheid van een
voedingsbodem (in dit geval dus hout); een temperatuur tus-
sen de 5 en 40º C; aanwezigheid van voldoende zuurstof; een
vochtgehalte hoger dan 21%. In de praktijk is normaal gespro-
ken alleen te voorkomen dat aan die laatste voorwaarde wordt
voldaan. Veelvoorkomende soorten houtrot zijn bruinrot en
witrot.
BRUINROT
Bruinrot wordt voornamelijk veroorzaakt door de huiszwam en
de kelderzwam, maar ook door de poriënzwam en de plaat-
jeszwam. Bruinrotschimmels breken alleen de cellulose enhemicellulose van het hout af. De overblijvende lignine ver-oorzaakt de bruine kleur.
De huiszwam (Serpula of Merulius lacrimans) kenmerkt zichdoor een gelige kleur en waterdruppels die vaak aan hetvruchtlichaam hangen. Het is de schadelijkste schimmel vooronze monumentale boerderijen. De huiszwam onderscheidtzich van andere schimmels door twee bijzonderheden. Aller-eerst het vermogen tot het vormen van zeer lange strengen,de zogenaamde hyphen, waarbij lengten van 7 à 8 meter geenuitzondering vormen. In de tweede plaats het vermogen doordeze strengen water en voedingsstoffen te verplaatsen naar noggezond hout. De huiszwam kan hierdoor kurkdroog hout aan-tasten!
De kelderzwam (Coniophora puteana) veroorzaakt eveneensbruinrot. maar is veel minder schadelijk. Hij wordt vaak in kel-ders aangetroffen. Alleen zeer vochtig hout met een hout-vochtigheid van zo'n 50 tot 60%, bij temperaturen tussen de22 en 26° C wordt aangetast. De kelderzwam is geheel aan-gewezen op direct aanwezig vocht en is niet zoalsde huiszwamin staat om zelf gunstige omstandigheden te kweken vooraantasting van gezond hout. Dit maakt de bestrijding gemak-kelijk. Zowel naald- als loofhout wordt aangetast.De poriënzwam tast voornamelijk naaldhout aan en heeft zeer
64
veel vocht nodig. Aantastingen komen vooral voor aan deonderzijde van kozijnstijlen. Bepaalde soorten vormen stren-getjes op het hout die in het beginstadium lijken op die van dehuiszwam. Ze zijn echter witter en vertakken zich ijsbloem-achtig.
Ook de plaatjeszwam tast voornamelijk naaldhout aan enslechts zelden loofhout. De aantasting begint in het hout enwordt pas in het eindstadium opgemerkt door het verschijnenvan de plaatjesachtige vruchtlichamen op de buitenkant vanhet hout. Een beginnende aantasting is daarom moeilijk teherkennen.
WITROTWitrot is een vezelig soort rot, waarbij juist de lignine wordtafgebroken. In een vergevorderd stadium valt het wit ver-kleurde hout in lossevezels uiteen. De belangrijkste schimmelsdie in gebouwen witrot veroorzaken, zijn het elfenbankje ende bruine eikenzwam.
Het elfenbankje tast voornamelijk het spinthout aan van naald-hout en loofhout, waaronder met name liggende delen, zoalsvensterbanken. De schimmel begint in het hout en vormtgeen strengen. Devruchtlichamen zijn cirkelvormig en in laag-jes boven elkaaropgebouwd. De schimmel isgevoelig voor looi-stoffen en tast daarom niet snel eikenhout aan.
De bruine eikenzwam daarentegen veroorzaakt wel gemakkelijkgrote schadeaan eikenhout in gebouwen. Gelukkig kan de brui-ne eikenzwam zich door het ontbreken van strengen niet uit-breiden over steenachtige materialen. Eenactieve zwam heefteen geel/roodbruine korst van dicht zwamweefsel, die geelvocht afscheidt. Het vruchtlichaam bevat kleine poriën en isopgebouwd in jaarlagen. Het is een dikke harde koek die lijktop hout, met een diameter van 14tot 30 cm. Dezezwam komtzowel in kernhout als spinthout voor, vaak in samenhang metaantasting door de grote houtworm of bonte knaagkever. Hijgroeit bij een temperatuur tussen de 27 - 35° C, liefst in don-kere kappen, waar het allang lekt en waar het warm/vochtigiszoals kapvoeten. Kernhout wordt zeer snel aangetast. Deaan-tasting begint dan onzichtbaar en is daardoor moeilijk teonderkennen. Beluchting, droging en verlichting beperkende schade.
BESTRIJDINGVAN SCHIMMELSBij bestrijding van schimmels dient altijd een compleet her-stelplan gemaakt te worden, omdat bijna altijd delen van hethout zelf vernieuwd moeten worden. Ook aanliggende bak-steenconstructies moeten behandeld worden om een nieuweaantasting te voorkomen. Alleen een grondige aanpak leidt tothet gewenste resultaat. Voor de bestrijding van schimmelsworden hoofdzakelijk de werkzame stoffen benzalkonium-chloride, azaconazole en boorzuur gebruikt. Elk middel heeft
66
zijn voor- en nadelen, reden waarom raadpleging van een des-kundige dringend wordt aanbevolen. Om schimmels effec-tief te bestrijden, zijn ingrijpende maatregelen nodig. Daarbijmoet de omgeving grondig worden gereinigd en moetenaangetaste onderdelen volledig en zorgvuldig worden afge-voerd. Uiteraard heeft zo'n operatie alleen zin als eerst de oor-zaak van de schimmelvorming wordt weggenomen.
INSECTENIn het droge hout van kapconstructies, vloeren en balklagenkomen diverse soorten zogeheten drooghoutboorders voor.Deze kevers ondergaan een volkomen gedaanteverwisseling,in vier levensstadia: ei, larve, pop en imago (=kever). In allegevallen zijn het de larven die de schade aan het hout toe-brengen. Hierna worden er vier besproken, in volgorde vanbelangrijkheid.
GROTEHOUTVVORMOF BONTEKNAAGKEVERDe grote houtworm of bonte knaagkever (Xestobium rufovil-losum Degeer) veroorzaakt zeer veel schade aan monumentalekappen en balklagen. Hij tast in hoofdzaak eikenhouten kap-constructies aan. Sporadisch komt een zelfstandige aantastingvoor in grenenhout, dennenhout of vurenhout. Schimmelszoals de bruine eikenzwam of al eerder door deze schimmelsaangetast hout vergroten de kans op aantasting.
Alle houtconstructies die een hoge vochtbelasting kennen,dat wil zeggen geheel of gedeeltelijk door muren zijn omslo-ten, zijn kwetsbaar. Hierbij valt te denken aan muurstijlen vankorbeelstellen, muurplaten (liggende balken die de verbin-ding tussen gevel en kap vormen) en balkkoppen. De eilarvenbeginnen juist op deze plaatsen met de aantasting van heteikenhout. Later gaat de aantasting ook in gezond hout door.Zelfs keihard eikenhout van 500 jaar oud wordt dan tot in dekern toe aangetast.
De larven vreten in de vezelrichting ongeveer een meter op enneer, per larve ongeveer 10tot 14 meter lengte. Eén legsel vaneen keverpaar met 40 tot 60 eitjes per levenscyclus, levertongeveer 500 tot 800 meter aan gangen op. Het eindresultaatis uiteindelijk een brosreep.
Omdat de zichtbare gaatjes geen enkele maat voor de ernst vande aantasting zijn en omdat de aanwezigheid van deze kever-soort ook anderszins moeilijk te onderkennen is,wordt zijn ver-woestende werk in eerste instantie helaas te vaak over hethoofd gezien. Eikenkappen goed schoonhouden isdan ook eennoodzakelijke preventieve maatregel. De bonte knaagkever isdonkerbruin en bedekt met wat harige dekschilden met lich-tere vlekjes, en 6 tot 8 mm lang. Op zijn weg naar buiten is hijin staat door een zware loodbekleding heen te boren.
68
HUISBOKTORDe huisboktor (Hylotrupes bajulus Linné) komt alleen in naald-hout voor en veroorzaakt veel schade in 1ge eeuwse kappen,met name klokkenstoelen. In tegenstelling tot de grote hout-worm of bonte knaagkever is de huisboktor een goede vlieger.Besmetting van in nabijheid liggende gebouwen vindt daardoorgemakkelijk plaats. Verspreiding vindt ook vaak plaats doortransport van aangetast hout. Denk aan hout voor de openhaard. Bij grenen en lariks wordt alleen het spinthout aange-tast; maar bij vuren wordt ook het kernhout aangetast.
Eentemperatuurvan 28° C en een hoge relatieve vochtigheidzijn gunstig voor de larven, dus warme, klamme, slecht geven-tileerde kappen zijn funest. De larve is ivoorkleurig en duide-lijk gesegmenteerd. De verdikte kop is herkenbaar aan detwee zwarte oogpunten. De larf begint dicht onder het hout-oppervlak eerst het eiwitrijke spinthout op te vreten. De gan-gen zijn eerst recht en daarna kronkelend. De gangen hebbeneen doorsnede van 8 mm en zitten vol boormeel. Het boormeelbevat cilindervormige deeltjes.
Afhankelijk van voedingsstoffen, vochtigheid van het hout entemperatuur leeft de larve 3 tot maximaal 11jaar in het hout.Bij warm weer is het raspen van de larven duidelijk hoorbaar.Het houtoppervlak wordt na enige tijd rimpelig door het opbol-len van boormeel in de gangen. Het balkhout kan zo worden
aangetast dat de constructieve waarde verloren gaat. Daaromdient men bij herstel en bestrijding altijd eerst de boorgangenzoveel mogelijk weg te kappen, om te bepalen of bestrijdingnog zinvol is of dat beter tot vernieuwing overgegaan kanworden.
GEWONEHOUTWORMDe gewone houtworm (Anobium punctatum Degeer) komt hetmeest voor binnen gebouwen. De larve van deze kever tastzowel naaldhout alszachtere loofhoutsoorten aan en eet zoweleiwitten als cellulose. De larve is 6 mm lang, wat gekromd enfijn behaard. Eentemperatuur van 22 tot 23° C is gunstig voorde ontwikkeling van de larve. De aantasting vindt vaak plaatsin het spinthout. Eerstwordt het hout tussen de jaarringen weg-gevreten. De kever is bedekt met fijn dons. De dekschilden zijnin de lengte bezet met rijen stipjes (punctatum betekent ge-stippeld). Ook de kever van de gewone houtworm is eengoede vlieger en kan zich dus makkelijk verspreiden.
De gewone houtworm is berucht om zijn boorwerk in hout-snijwerk, gebruiksvoorwerpen en triplex objecten, maar ookhele kapconstructies worden aangetast. Hoopjes boormeelwijzen op de aanwezigheid van deze kever. Een goede venti-latie zorgt in veel gevallen voor het grotendeels verdwijnen vande aantasting. Bestrijding is vrij gemakkelijk door na het stof-vrij maken een oppervlaktebehandeling toe te passen.
70
BRUINE SPINTHOUTKEVERDe bruine spinthoutkever of parketkever (Lyctus brunneus) isslank, klein en roodbruin tot soms lichtbruin. De larve van despinthoutkever tast alleen het spint van bepaalde loofhout-soorten aan zoals eiken, noten en iepen. De aantasting kandoorgaan tot er niets meer over is dan alleen poeder afge-schermd door een dunne fineerlaag. Dit duurt overigens welenkele generaties kevers. De levenscyclus is meestal korterdan 1jaar. Bij eiken kan het spint geheel opgevreten wordenzonder aantasting van het kernhout.
BESTRIJDING VAN INSECTENBepaal eerst of alleen met bestrijding volstaan kan worden, ofdat ook hout aangeheeld of vernieuwd moet worden. In het eer-ste geval kan een deskundig bedrijf worden uitgenodigd. Alser verdergaande maatregelen nodig zijn, moet een herstelplanworden opgesteld door een onafhankelijk deskundig bureau.Op basis van dit plan kan bij restauratiebedrijven offerte wor-den gevraagd. Het verdient altijd aanbeveling duidelijk vast teleggen wat waar bestreden moet worden.
Om de effectiviteit te vergroten en bij het gebruik van chemi-sche middelen opeenhoping van de werkzame bestanddelenin het stofte voorkomen, dienen kappen, balkhout en beschotaltijd vooraf goed schoongemaakt te worden. Dit kan een aan-zienlijk deel van het geoffreerde bedrag uitmaken.
Afhankelijk van het type aantasting zijn alleen oppervlaktebehan-deling of een oppervlaktebehandeling plus injecteren nodig.
OPPERVLAKTEBEHANDELINGEen op zichzelf staande oppervlaktebehandeling wordt toe-gepast bij de bestrijding van huisboktor. gewone houtwormen bruine spinthoutkever in ongeschilderd hout. Bij aantastingdoor de huisboktor dient eerst al het ernstig aangetaste houtverwijderd te worden. De meeste toegelaten middelen bevat-ten de werkzame stof permethrin of delta-methrin, de zoge-naamde insecticiden. Erzijn echter ook toegelaten middelenop basisvan cyfluthrin of cypermethrin. Dezezijn alleen geschiktvoor bestrijding van insecten. Combimiddelen mogen alleengebruikt worden als ook sprake is van schimmels. Dit is bij debestrijding van huisboktor, gewone houtworm en bruine spint-houtkever nooit het geval.
De behandeling bestaat uit het bespuiten onder een lage drukmet een grove druppel. Vóór en tot 24 uur na de behandelingmoet de elektriciteit worden uitgeschakeld en open vuur(waakvlam) worden gedoofd. De oplosmiddelen die tijdens debehandeling verdampen zijn namelijk brandgevaarlijk. Tijdensde behandeling en voordat een ruimte weer in gebruik wordtgenomen is veel en grondig ventileren noodzakelijk. Daarnamag men 48 uur niet langdurig in de behandelde ruimtenverblijven. Men mag er dus niet overnachten. 7
72
Ga niet te gauw over tot totale behandeling als slechts spra-ke isvan een plaatselijke en zeer beperkte aantasting. Bij gewo-ne houtworm en bruine spinthoutkever kan door tocht entrek een groot deel van de aantasting verdwijnen. Laat oudeaantastingen zonder enige vorm van activiteit nooit behan-delen, ook niet als standaardonderdeel van een restauratie ofgroot onderhoud. Het schoonmaken vergt een aanzienlijkdeel van de kosten, maar het is essentieel. Bezuinig hier niet op.
OPPERVLAKTEBEHANDELING PLUS INJEGERENDe combinatie van een oppervlaktebehandeling en injectie vanaangetast hout wordt met wisselend succes toegepast bij debestrijding van de grote houtworm of bonte knaagkever. Bij hetinjecteren wordt onder druk via geboorde gaten een bestrij-dingsmiddel in het hout gebracht, op plaatsen waar veel boor-gaten van insecten worden aangetroffen. Soms wordt ook bijeen moeilijk te bestrijden boktoraantasting beperkt geïnjec-teerd.
TIPS
tips
• Verwijder niet zomaar constructieve onderdelen in een boer-
derij of schuur zonder de neerwaartse of zijwaartse krachten
voldoende op te vangen of te ondervangen.
• Voorkom dat constructies te zwaar worden belast; bepaal
hiervoor op welke belastingen constructies oorspronkelijk zijn
berekend.
• Controleer regelmatig tijdens of na een regenbui of zich
lekkages voordoen en of dakgoten niet overstromen.
• Stop niet alle gaten en kieren dicht. Hout heeft ventilatie
nodig zodat het kan drogen en droog kan blijven. Schimmels
gedijen slecht op goed geventileerde plaatsen.
• Controleer regelmatig of zich (nieuwe) houtaantastingen
voordoen, in de vorm van schimmels of houtworm. Vraag in
zo’n geval deskundig advies.
• Zorg ervoor dat bij herstelwerkzaamheden aangetast hout
en aangetaste stenen direct worden afgevoerd uit het
gebouw en de directe omgeving.
• Verzeker u er vooraf van dat na herstel- en/of bestrijdings-
werkzaamheden de oorzaak van de schade is verholpen.
• Zorg ervoor dat de kap en het dak goed en veilig bereikbaar
zijn voor controle; laat er niet onnodig voorwerpen liggen.72
Ga niet te gauw over tot totale behandeling als slechts spra-
ke is van een plaatselijke en zeer beperkte aantasting. Bij gewo-
ne houtworm en bruine spinthoutkever kan door tocht en
trek een groot deel van de aantasting verdwijnen. Laat oude
aantastingen zonder enige vorm van activiteit nooit behan-
delen, ook niet als standaardonderdeel van een restauratie of
groot onderhoud. Het schoonmaken vergt een aanzienlijk
deel van de kosten, maar het is essentieel. Bezuinig hier niet op.
OPPERVLAKTEBEHANDELING PLUS INJECTEREN
De combinatie van een oppervlaktebehandeling en injectie van
aangetast hout wordt met wisselend succes toegepast bij de
bestrijding van de grote houtworm of bonte knaagkever. Bij het
injecteren wordt onder druk via geboorde gaten een bestrij-
dingsmiddel in het hout gebracht, op plaatsen waar veel boor-
gaten van insecten worden aangetroffen. Soms wordt ook bij
een moeilijk te bestrijden boktoraantasting beperkt geïnjec-
teerd.
2.2 Dakbedekking
75
Boerderijen zijn vrijwel altijd gedekt met dakpannen of met riet.
Ook de combinatie van beide materialen komt regelmatig
voor. Daarom wordt in deze paragraaf uitvoerig op beide vor-
men van dakbedekking ingegaan. Boerderijen met leien daken
komen slechts sporadisch voor. Omdat bovendien het onder-
houd van dat type dakbedekking een zeer specialistische aan-
gelegenheid is, blijven leien daken hier verder buiten beschou-
wing.
Naast stro en plaggen is riet een van de oudste dakbedekkin-
gen die we kennen. Vaak was het materiaal in de naaste omge-
ving ruim voorhanden en omdat arbeid in het verleden goed-
koop was, telde de arbeidsintensieve wijze van aanbrengen
minder dan tegenwoordig. Bovendien verleenden de boer en
zijn knechten op aanwijzing van de rietdekker vaak de nodige
hand- en spandiensten.
Een van de bezwaren van riet is uiteraard het brandgevaar, voor-
al wanneer in de boerenwoning open vuur werd gestookt.
Om dit risico te verkleinen, werden stro en riet vaak aan de
onderzijde beleemd en eventueel witgekalkt. Ook werden74
Ankerbalkgebint in hallehuisboerderij met veel voorkomende benamingen.
sporen schrankhout
(hilde)
stalliggerdrager
stalligeroplanger
ankerbalk
gebintstijlpoer
korbeel
(deel)
(zijbeuk)
gebintstijlen + ankerbalk = gebint
nokhout (nokgording)
spoor (spar)
sporenhout (haanhout)
gebintplaat
windschoorslieten
2.2 Dakbedekking
75
Boerderijen zijn vrijwel altijd gedekt met dakpannen of met riet.
Ook de combinatie van beide materialen komt regelmatig
voor. Daarom wordt in deze paragraaf uitvoerig op beide vor-
men van dakbedekking ingegaan. Boerderijen met leien daken
komen slechts sporadisch voor. Omdat bovendien het onder-
houd van dat type dakbedekking een zeer specialistische aan-
gelegenheid is, blijven leien daken hier verder buiten beschou-
wing.
Naast stro en plaggen is riet een van de oudste dakbedekkin-
gen die we kennen. Vaak was het materiaal in de naaste omge-
ving ruim voorhanden en omdat arbeid in het verleden goed-
koop was, telde de arbeidsintensieve wijze van aanbrengen
minder dan tegenwoordig. Bovendien verleenden de boer en
zijn knechten op aanwijzing van de rietdekker vaak de nodige
hand- en spandiensten.
Een van de bezwaren van riet is uiteraard het brandgevaar, voor-
al wanneer in de boerenwoning open vuur werd gestookt.
Om dit risico te verkleinen, werden stro en riet vaak aan de
onderzijde beleemd en eventueel witgekalkt. Ook werden74
Ankerbalkgebint in hallehuisboerderij met veel voorkomende benamingen.
sporen schrankhout
(hilde)
stalliggerdrager
stalligeroplanger
ankerbalk
gebintstijlpoer
korbeel
(deel)
(zijbeuk)
gebintstijlen + ankerbalk = gebint
nokhout (nokgording)
spoor (spar)
sporenhout (haanhout)
gebintplaat
windschoorslieten
77
raakten eind negentiende eeuw uit de belangstelling en zijn
inmiddels een zeldzaam fenomeen geworden. De dakpannen
hadden tot in de zeventiende eeuw overwegend een rode
kleur. Daarna komen de ‘gesmoorde’ blauwgrijze pannen van-
uit Vlaanderen naar onze contreien.
Glazuur kwam al bij de holle en bolle pannen voor en is de hele
ontwikkeling van de dakpan mee gegaan. Het glazuren werd
niet alleen voor het mooi gedaan. De rode dakpannen waren
in de begintijd nogal poreus en lieten water door. Pas als de
pannen ouder werden verdween de porositeit door het dicht-
slibben van de poriën met vuil. Daarom kregen de dakpannen
een blanke, blauwzwarte en soms ook witte glazuurlaag.
Geglazuurde Oudhollandse dakpannen zijn inmiddels zeld-
zaam geworden.
Vanaf de negentiende eeuw komen als gevolg van de mecha-
nisatie andere dakpannen in ontwikkeling. Bijvoorbeeld de
muldenpan, de verbeterde Hollandse dakpan, de kruispan en
de Tuile du Nord. De nieuwe soorten dekken in het algemeen
beter dan de Oudhollandse dakpannen door verbeterde kop-
en zij-aansluitingen. Doorslag van regen en jachtsneeuw is
tot een minimum beperkt. De ontwikkeling van de dakpan
gaat nog altijd door. De opnieuw verbeterde Hollandse dak-
pan is nu een veel gebruikt type. Deze lijkt qua vorm weer
meer op de Oudhollandse pan, maar bezit betere afsluitings-
eigenschappen.76
hiervoor mengsels gebruikt van een deel in water opgeloste
witkalk met vier delen waterglas; het laatste is een bindmiddel
op basis van kalium- of natriumsilicaat dat eerst indroogt tot
een glasachtige massa en later verder verhardt door absorp-
tie van koolzuur. In kleine steden, dorpen en op het platteland
is riet tot in de twintigste eeuw een voor de hand liggend
bouwmateriaal gebleven, ondanks toegenomen aanleg- en
verzekeringskosten.
Dakpannen vormen de meest voorkomende dakbedekking
in ons land. Dat is niet zo vreemd, want de grondstof voor
dakpannen is klei en dat is in ons land met zijn vele rivieren ruim
voorhanden. Langs de rivieren verschenen honderden fabriek-
jes die bakstenen en dakpannen produceerden. Inmiddels zijn
er ook weer veel verdwenen.
Het experimenteren met gebakken dakbedekkingen is al in de
tweede helft van de vijftiende eeuw begonnen. De eerste pan-
nen waren de zogenaamde holle en bolle pannen, ook wel
monniken en nonnen genoemd, die nog volop te zien zijn in
bijvoorbeeld zuidelijk Frankrijk en Italië. In Nederland zijn ze
uiterst zeldzaam geworden. De meest voorkomende dakpan
bij historische boerderijen is de bekende Oudhollandse - of
gewoon Hollandse - pan. Ook deze verschijnt al in de tweede
helft van de vijftiende eeuw en is tot ver in de twintigste eeuw
de meest gebruikte dakpan. Oudhollandse dakpannen werden
zowel rechts- als linksdekkend gemaakt, zodat altijd van de
windrichting af gedekt kon worden. Links dekkende pannen
77
raakten eind negentiende eeuw uit de belangstelling en zijn
inmiddels een zeldzaam fenomeen geworden. De dakpannen
hadden tot in de zeventiende eeuw overwegend een rode
kleur. Daarna komen de ‘gesmoorde’ blauwgrijze pannen van-
uit Vlaanderen naar onze contreien.
Glazuur kwam al bij de holle en bolle pannen voor en is de hele
ontwikkeling van de dakpan mee gegaan. Het glazuren werd
niet alleen voor het mooi gedaan. De rode dakpannen waren
in de begintijd nogal poreus en lieten water door. Pas als de
pannen ouder werden verdween de porositeit door het dicht-
slibben van de poriën met vuil. Daarom kregen de dakpannen
een blanke, blauwzwarte en soms ook witte glazuurlaag.
Geglazuurde Oudhollandse dakpannen zijn inmiddels zeld-
zaam geworden.
Vanaf de negentiende eeuw komen als gevolg van de mecha-
nisatie andere dakpannen in ontwikkeling. Bijvoorbeeld de
muldenpan, de verbeterde Hollandse dakpan, de kruispan en
de Tuile du Nord. De nieuwe soorten dekken in het algemeen
beter dan de Oudhollandse dakpannen door verbeterde kop-
en zij-aansluitingen. Doorslag van regen en jachtsneeuw is
tot een minimum beperkt. De ontwikkeling van de dakpan
gaat nog altijd door. De opnieuw verbeterde Hollandse dak-
pan is nu een veel gebruikt type. Deze lijkt qua vorm weer
meer op de Oudhollandse pan, maar bezit betere afsluitings-
eigenschappen.76
hiervoor mengsels gebruikt van een deel in water opgeloste
witkalk met vier delen waterglas; het laatste is een bindmiddel
op basis van kalium- of natriumsilicaat dat eerst indroogt tot
een glasachtige massa en later verder verhardt door absorp-
tie van koolzuur. In kleine steden, dorpen en op het platteland
is riet tot in de twintigste eeuw een voor de hand liggend
bouwmateriaal gebleven, ondanks toegenomen aanleg- en
verzekeringskosten.
Dakpannen vormen de meest voorkomende dakbedekking
in ons land. Dat is niet zo vreemd, want de grondstof voor
dakpannen is klei en dat is in ons land met zijn vele rivieren ruim
voorhanden. Langs de rivieren verschenen honderden fabriek-
jes die bakstenen en dakpannen produceerden. Inmiddels zijn
er ook weer veel verdwenen.
Het experimenteren met gebakken dakbedekkingen is al in de
tweede helft van de vijftiende eeuw begonnen. De eerste pan-
nen waren de zogenaamde holle en bolle pannen, ook wel
monniken en nonnen genoemd, die nog volop te zien zijn in
bijvoorbeeld zuidelijk Frankrijk en Italië. In Nederland zijn ze
uiterst zeldzaam geworden. De meest voorkomende dakpan
bij historische boerderijen is de bekende Oudhollandse - of
gewoon Hollandse - pan. Ook deze verschijnt al in de tweede
helft van de vijftiende eeuw en is tot ver in de twintigste eeuw
de meest gebruikte dakpan. Oudhollandse dakpannen werden
zowel rechts- als linksdekkend gemaakt, zodat altijd van de
windrichting af gedekt kon worden. Links dekkende pannen
Twee voorbeelden van een dakplattegrond, rechts een T-huis met boven de zijbeuken dakpannen en gebak-ken rietvorsten, links geheel met riet gedekt met een overgebonden strovorst. Elk voorbeeld voorzienvan kwaliteiten per dakvlak en aanvullende opmerkingen.
rietvorsten
G G
M
R S
dwarsdeel
overgebondenstrovorst goed
overhangende takken
insnoeienM
R
G
R enkele gatengetrokken door vogels
G
dwarsdeelboerderijT-boerderij
rietvorstenG
G
GR
zinken kilgoot
door-gedekte kil
R R
M
S
2.2.1 Riet
79
Veel boeren zijn in de loop van de twintigste eeuw van riet over-
gestapt op een minder kostbaar en brandveiliger alternatief:
meestal dakpannen voor het woongedeelte en voor stallen en
schuren vaak ook golfplaten. Bedrijfseconomisch is dat te
begrijpen. Deze materialen zijn namelijk niet alleen goedkoper,
maar ook duurzamer. Overigens kan riet best zo’n veertig jaar
mee, maar de levensduur hangt van een aantal voorwaarden
af.
Een belangrijke factor is de kwaliteit van het riet. Deze wordt
mede bepaald door de behandeling van het riet vanaf de
oogst tot aan de verwerking. Het voor het dak geschikte riet,
dekriet genoemd, is blank van kleur, hard, dun, recht en een-
jarig. Dekriet moet afkomstig zijn uit goed onderhouden riet-
waterplassen. Daar wordt het riet gesneden in de winter, tus-
sen december en april, en liefst na een vorstperiode omdat dan
het blad eraf is.
De rietsnijders sorteren het riet in dekriet en matriet en binden
het op bossen. Het matriet wordt soms nog gebruikt als onder-78
Twee voorbeelden van een dakplattegrond, rechts een T-huis met boven de zijbeuken dakpannen en gebak-ken rietvorsten, links geheel met riet gedekt met een overgebonden strovorst. Elk voorbeeld voorzienvan kwaliteiten per dakvlak en aanvullende opmerkingen.
rietvorsten
G G
M
R S
dwarsdeel
overgebondenstrovorst goed
overhangende takken
insnoeienM
R
G
R enkele gatengetrokken door vogels
G
dwarsdeelboerderijT-boerderij
rietvorstenG
G
GR
zinken kilgoot
door-gedekte kil
R R
M
S
2.2.1 Riet
79
Veel boeren zijn in de loop van de twintigste eeuw van riet over-
gestapt op een minder kostbaar en brandveiliger alternatief:
meestal dakpannen voor het woongedeelte en voor stallen en
schuren vaak ook golfplaten. Bedrijfseconomisch is dat te
begrijpen. Deze materialen zijn namelijk niet alleen goedkoper,
maar ook duurzamer. Overigens kan riet best zo’n veertig jaar
mee, maar de levensduur hangt van een aantal voorwaarden
af.
Een belangrijke factor is de kwaliteit van het riet. Deze wordt
mede bepaald door de behandeling van het riet vanaf de
oogst tot aan de verwerking. Het voor het dak geschikte riet,
dekriet genoemd, is blank van kleur, hard, dun, recht en een-
jarig. Dekriet moet afkomstig zijn uit goed onderhouden riet-
waterplassen. Daar wordt het riet gesneden in de winter, tus-
sen december en april, en liefst na een vorstperiode omdat dan
het blad eraf is.
De rietsnijders sorteren het riet in dekriet en matriet en binden
het op bossen. Het matriet wordt soms nog gebruikt als onder-78
81
bond men het riet met wilgentenen aan de bindlatten, tegen-
woordig gebruiken de dekkers voornamelijk roestvast staal-
draad.
De lagen riet worden aangeklopt om hoogteverschillen te
vermijden en de bindlatten of spandraden op het dak onzicht-
baar te maken. Een goed aangebracht pakket riet heeft een
gemiddelde dikte van vijfentwintig centimeter. Bij de nok aan-
gekomen gebruikt de rietdekker het kortere, zogeheten molen-
riet. Daaroverheen bindt hij in de lengte van de nok een extra
rietlaag. Vervolgens werkt hij de nok af met grijze of rode riet-
vorsten. Deze worden iets van elkaar aangebracht in een kalk-
specie die is vermengd met koehaar. In het oosten van het land
past men nog strovorsten toe, maar die zijn onderhoudsge-
voeliger.
Om een respectabele leeftijd te bereiken vergt het rieten dak
tussentijds onderhoud. Een eigenaar/bewoner kan daar zelf wei-
nig aan doen. Een periodieke inspectie en een mogelijk daar-
uit voortvloeiende onderhoudsbeurt door de rietdekker is
beslist noodzakelijk. Deze kan het riet bijstoppen, bijvoor-
beeld wanneer vogels het riet eruit hebben getrokken voor
nestmateriaal, of als het riet plaatselijk dun wordt door slijta-
ge. Ook kan hij het dak schoonmaken en ontdoen van mossen.
80
laag voor stucplafonds. Dekriet bestaat uit ongeveer twee
meter lange, rechte dunne stengels. Het aanbrengen van een
rietbedekking is een vak apart. Bij nagenoeg alle andere soor-
ten dakbedekkingen kan de leek zelf nog wel eens een lekka-
ge verhelpen, bij riet moet daar echter de rietdekker aan te pas
komen. Bewoners kunnen natuurlijk wel zelf in de gaten hou-
den of zich geen begin van schade voordoet en, zeker zo be-
langrijk, zorgen voor omstandigheden waarin de kans op scha-
de minimaal is.
Bij het vervangen van een rietkap wordt de oude rietbedekking
verwijderd en opgeruimd. Hier kan de opdrachtgever eventueel
zelf nog een handje toesteken. De onderliggende constructie
kan nu worden nagezien op eventuele gebreken. Losse bind-
latten dienen vastgespijkerd te worden en slecht hout moet
worden vervangen. De kleine timmerwerken doet de rietdek-
ker meestal zelf, omdat dit het meest efficiënt werkt. Het is goed
een afspraak te maken met de aannemer om bij onverwacht
grote reparaties paraat te zijn. Dit voorkomt stagnatie van de
werkzaamheden.
Is de ondergrond in orde, dan kan het aanbrengen beginnen.
Allereerst brengen de rietdekkers op de latten een spreilaag aan
van minimaal drie centimeter. Vervolgens brengen ze het riet
met de pluimen omhoog laag voor laag op het dak. Vroeger
81
bond men het riet met wilgentenen aan de bindlatten, tegen-
woordig gebruiken de dekkers voornamelijk roestvast staal-
draad.
De lagen riet worden aangeklopt om hoogteverschillen te
vermijden en de bindlatten of spandraden op het dak onzicht-
baar te maken. Een goed aangebracht pakket riet heeft een
gemiddelde dikte van vijfentwintig centimeter. Bij de nok aan-
gekomen gebruikt de rietdekker het kortere, zogeheten molen-
riet. Daaroverheen bindt hij in de lengte van de nok een extra
rietlaag. Vervolgens werkt hij de nok af met grijze of rode riet-
vorsten. Deze worden iets van elkaar aangebracht in een kalk-
specie die is vermengd met koehaar. In het oosten van het land
past men nog strovorsten toe, maar die zijn onderhoudsge-
voeliger.
Om een respectabele leeftijd te bereiken vergt het rieten dak
tussentijds onderhoud. Een eigenaar/bewoner kan daar zelf wei-
nig aan doen. Een periodieke inspectie en een mogelijk daar-
uit voortvloeiende onderhoudsbeurt door de rietdekker is
beslist noodzakelijk. Deze kan het riet bijstoppen, bijvoor-
beeld wanneer vogels het riet eruit hebben getrokken voor
nestmateriaal, of als het riet plaatselijk dun wordt door slijta-
ge. Ook kan hij het dak schoonmaken en ontdoen van mossen.
80
laag voor stucplafonds. Dekriet bestaat uit ongeveer twee
meter lange, rechte dunne stengels. Het aanbrengen van een
rietbedekking is een vak apart. Bij nagenoeg alle andere soor-
ten dakbedekkingen kan de leek zelf nog wel eens een lekka-
ge verhelpen, bij riet moet daar echter de rietdekker aan te pas
komen. Bewoners kunnen natuurlijk wel zelf in de gaten hou-
den of zich geen begin van schade voordoet en, zeker zo be-
langrijk, zorgen voor omstandigheden waarin de kans op scha-
de minimaal is.
Bij het vervangen van een rietkap wordt de oude rietbedekking
verwijderd en opgeruimd. Hier kan de opdrachtgever eventueel
zelf nog een handje toesteken. De onderliggende constructie
kan nu worden nagezien op eventuele gebreken. Losse bind-
latten dienen vastgespijkerd te worden en slecht hout moet
worden vervangen. De kleine timmerwerken doet de rietdek-
ker meestal zelf, omdat dit het meest efficiënt werkt. Het is goed
een afspraak te maken met de aannemer om bij onverwacht
grote reparaties paraat te zijn. Dit voorkomt stagnatie van de
werkzaamheden.
Is de ondergrond in orde, dan kan het aanbrengen beginnen.
Allereerst brengen de rietdekkers op de latten een spreilaag aan
van minimaal drie centimeter. Vervolgens brengen ze het riet
met de pluimen omhoog laag voor laag op het dak. Vroeger
2.2.2 Pannentip
sTIPS
83
Bij een pannendak is het niet noodzakelijk een dakbeschot
aan te brengen; op een raamwerk van sporen en panlatten blij-
ven de pannen ook liggen. Omdat vooral de oudere typen
echter niet volledig waterdicht (stuifsneeuw) zijn, werd ook wel
plaatselijk dakbeschot aangebracht. Bijvoorbeeld op het onder-
ste deel van het dak, waar de slaapplaatsen voor bewoners of
personeel waren.
Bij onbeschoten kappen gedekt met Oudhollandse pannen kan
soms behoorlijke lekkage optreden. Omdat deze dakpannen
zijdelings niet goed afsluiten kan er bij ongunstige weersom-
standigheden soms vrij veel regenwater of sneeuw naar binnen
komen. Hiertegen waren maatregelen mogelijk, bijvoorbeeld
door strodokken mee in te dekken. Ook smeerde men de
naden tussen de pannen aan de binnenzijde van het dak wel
dicht met een kalkspecie. Door de kalkspecie mengde men var-
kenshaar als wapening. Een dergelijk ‘gestreken’ dak is erg
zeldzaam geworden en zal bij een dakrenovatie zeker ver-
dwijnen.
• Zorg bij rieten daken voor optimale omgevingsomstandig-
heden. Het dak moet het liefst volop in de zon en de wind
liggen en overhangende boomtakken en bijgevolg drup-
water moeten zo veel mogelijk worden voorkomen.
• Controleer het dak voorzover mogelijk op (beginnende)
schade. Laat bijvoorbeeld gaten in het riet (door vogels of
storm) zo snel mogelijk repareren en losgeraakte rietvorsten
opnieuw vastzetten. Denk ook om eventuele windveren en
dergelijke.
• Wacht niet te lang met het vernieuwen van het riet; lekka-
ge leidt vaak tot vervolgschade aan bijvoorbeeld de kap-
constructie (schimmels en dergelijke).
• Controleer aan de binnenzijde regelmatig op lekkages en
aantasting door insecten.
• Vermijd een te dik pak isolatie onder het riet; dit kan name-
lijk - ongewenst -condensatievocht veroorzaken.
• Schenk extra aandacht aan de dekking van dakkapellen in
verband met de flauwere dakhelling en snellere slijtage.
• Zorg voor voldoende overdekking door riet op plaatsen
waar het riet aansluit op pannen.
2.2.2 Pannen
tips
TIPS
83
Bij een pannendak is het niet noodzakelijk een dakbeschot
aan te brengen; op een raamwerk van sporen en panlatten blij-
ven de pannen ook liggen. Omdat vooral de oudere typen
echter niet volledig waterdicht (stuifsneeuw) zijn, werd ook wel
plaatselijk dakbeschot aangebracht. Bijvoorbeeld op het onder-
ste deel van het dak, waar de slaapplaatsen voor bewoners of
personeel waren.
Bij onbeschoten kappen gedekt met Oudhollandse pannen kan
soms behoorlijke lekkage optreden. Omdat deze dakpannen
zijdelings niet goed afsluiten kan er bij ongunstige weersom-
standigheden soms vrij veel regenwater of sneeuw naar binnen
komen. Hiertegen waren maatregelen mogelijk, bijvoorbeeld
door strodokken mee in te dekken. Ook smeerde men de
naden tussen de pannen aan de binnenzijde van het dak wel
dicht met een kalkspecie. Door de kalkspecie mengde men var-
kenshaar als wapening. Een dergelijk ‘gestreken’ dak is erg
zeldzaam geworden en zal bij een dakrenovatie zeker ver-
dwijnen.
• Zorg bij rieten daken voor optimale omgevingsomstandig-
heden. Het dak moet het liefst volop in de zon en de wind
liggen en overhangende boomtakken en bijgevolg drup-
water moeten zo veel mogelijk worden voorkomen.
• Controleer het dak voorzover mogelijk op (beginnende)
schade. Laat bijvoorbeeld gaten in het riet (door vogels of
storm) zo snel mogelijk repareren en losgeraakte rietvorsten
opnieuw vastzetten. Denk ook om eventuele windveren en
dergelijke.
• Wacht niet te lang met het vernieuwen van het riet; lekka-
ge leidt vaak tot vervolgschade aan bijvoorbeeld de kap-
constructie (schimmels en dergelijke).
• Controleer aan de binnenzijde regelmatig op lekkages en
aantasting door insecten.
• Vermijd een te dik pak isolatie onder het riet; dit kan name-
lijk - ongewenst -condensatievocht veroorzaken.
• Schenk extra aandacht aan de dekking van dakkapellen in
verband met de flauwere dakhelling en snellere slijtage.
• Zorg voor voldoende overdekking door riet op plaatsen
waar het riet aansluit op pannen.
85
oorzakers. Ernstige lekkages en inrotting van het dakbeschot
kunnen het gevolg zijn. Daarom moet er goed worden geke-
ken of deze goten schoon zijn. Verder worden vaak ijzeren
draadnagels gebruikt om pannen vast te zetten. Deze gaan
roesten en op den duur breken ze af. Bij aluminium of kope-
ren nagels gebeurt dit niet.
PROBLEMEN MET PANNEN
De dakpannen zelf kunnen ook diverse gebreken vertonen. Ze
kunnen bijvoorbeeld afschilferen, wat meestal het gevolg is van
inwendige spanning die is ontstaan tijdens het bakproces;
haarscheurtjes en een vernet scheurpatroon zijn hiervan het
eerste symptoom. Als dakpannen verpulveren komt dat door-
dat de pan te zacht is (treedt met name op bij rode pannen).
Hierdoor ontstaat vorstschade, waarbij de poriënstructuur van
de pan kapotvriest. Ook ontstaat verpulvering doordat pannen
met de onderkant in het water van de goot hangen, daardoor
nat blijven en vervolgens kapotvriezen. Vaak vertonen alleen
de neuzen van de pannen schade. Vooral bij boerderijen ver-
pulveren bij rode Hollandse pannen de neuzen vaak als gevolg
van het condenswater.
Een ander probleem is ‘doorzweten’. Ook dit speelt bij pannen
die eigenlijk te zacht en te poreus zijn. Zij laten een beperkte
hoeveelheid water door, maar de lekkages zijn moeilijk te con-
stateren. Scheurvorming (haarscheurtjes) in de pan ontstaat84
VERZORGING
Mits goed verzorgd, kan een pannendak erg lang mee. In de
praktijk komen vele daken voor die honderd jaar of ouder zijn.
De ervaring leert dat in deze gevallen niet zozeer de dakpan-
nen aan vervanging toe zijn, maar wel de panlatten. Het meest
voorkomende euvel bij pannen is dat ze wegvallen of -schui-
ven door bijvoorbeeld storm. Dat heeft overigens niet zoveel
te maken met de leeftijd van de pan, het komt bij nieuwe pan-
nen net zo goed voor. Een weggevallen pan moet zo snel
mogelijk worden herlegd, om ernstige schade te voorkomen.
Hoewel pannendaken ons zeer vertrouwd zijn en er veel ken-
nis over beschikbaar is, gaan er toch regelmatig dingen niet
goed. Een van de problemen die Monumentenwachten regel-
matig tegenkomen, is dat de dekking niet orde is. Soms is de
dekking te wijd, in verticale en/of horizontale richting. Dit komt
met name voor bij daken met een geringe dakhelling. De dek-
king kan ook te krap zijn. Dit is vaak het geval bij en onder de
dekker van een windveer. Als Hollandse pannen te nauw ge-
dekt worden, gaan ze opstaan, waardoor ze aanmerkelijk snel-
ler afwaaien.
Verholen goten, dat wil zeggen goten die in verticale richting
onder de pannen lopen en dus normaal gesproken niet zicht-
baar zijn, raken nogal eens verstopt. Losgeraakt riet, bladeren,
vuil en nestmaterialen van vogels zijn enkele bekende ver-
85
oorzakers. Ernstige lekkages en inrotting van het dakbeschot
kunnen het gevolg zijn. Daarom moet er goed worden geke-
ken of deze goten schoon zijn. Verder worden vaak ijzeren
draadnagels gebruikt om pannen vast te zetten. Deze gaan
roesten en op den duur breken ze af. Bij aluminium of kope-
ren nagels gebeurt dit niet.
PROBLEMEN MET PANNEN
De dakpannen zelf kunnen ook diverse gebreken vertonen. Ze
kunnen bijvoorbeeld afschilferen, wat meestal het gevolg is van
inwendige spanning die is ontstaan tijdens het bakproces;
haarscheurtjes en een vernet scheurpatroon zijn hiervan het
eerste symptoom. Als dakpannen verpulveren komt dat door-
dat de pan te zacht is (treedt met name op bij rode pannen).
Hierdoor ontstaat vorstschade, waarbij de poriënstructuur van
de pan kapotvriest. Ook ontstaat verpulvering doordat pannen
met de onderkant in het water van de goot hangen, daardoor
nat blijven en vervolgens kapotvriezen. Vaak vertonen alleen
de neuzen van de pannen schade. Vooral bij boerderijen ver-
pulveren bij rode Hollandse pannen de neuzen vaak als gevolg
van het condenswater.
Een ander probleem is ‘doorzweten’. Ook dit speelt bij pannen
die eigenlijk te zacht en te poreus zijn. Zij laten een beperkte
hoeveelheid water door, maar de lekkages zijn moeilijk te con-
stateren. Scheurvorming (haarscheurtjes) in de pan ontstaat84
VERZORGING
Mits goed verzorgd, kan een pannendak erg lang mee. In de
praktijk komen vele daken voor die honderd jaar of ouder zijn.
De ervaring leert dat in deze gevallen niet zozeer de dakpan-
nen aan vervanging toe zijn, maar wel de panlatten. Het meest
voorkomende euvel bij pannen is dat ze wegvallen of -schui-
ven door bijvoorbeeld storm. Dat heeft overigens niet zoveel
te maken met de leeftijd van de pan, het komt bij nieuwe pan-
nen net zo goed voor. Een weggevallen pan moet zo snel
mogelijk worden herlegd, om ernstige schade te voorkomen.
Hoewel pannendaken ons zeer vertrouwd zijn en er veel ken-
nis over beschikbaar is, gaan er toch regelmatig dingen niet
goed. Een van de problemen die Monumentenwachten regel-
matig tegenkomen, is dat de dekking niet orde is. Soms is de
dekking te wijd, in verticale en/of horizontale richting. Dit komt
met name voor bij daken met een geringe dakhelling. De dek-
king kan ook te krap zijn. Dit is vaak het geval bij en onder de
dekker van een windveer. Als Hollandse pannen te nauw ge-
dekt worden, gaan ze opstaan, waardoor ze aanmerkelijk snel-
ler afwaaien.
Verholen goten, dat wil zeggen goten die in verticale richting
onder de pannen lopen en dus normaal gesproken niet zicht-
baar zijn, raken nogal eens verstopt. Losgeraakt riet, bladeren,
vuil en nestmaterialen van vogels zijn enkele bekende ver-
87
ONDER DE PANNEN
Onder de pannen kan ook van alles aan de hand zijn. Hier
moet worden gelet op de conditie van de panlatten, het even-
tueel aanwezige dakbeschot en de mogelijk aangebrachte
waterkerende laag. Zo’n waterkerende laag kan bij oude kap-
pen van diverse materialen zijn gemaakt. Zo gebruikte men in
het verleden asfaltpapier, bij onbeschoten kappen wel onder-
steund door kippengaas. Ook grijze eterniet (een soort cement-
plaat zo dun als hardboard) komt men tegen, evenals hardboard
zelf, of bitumenpapier gewapend met sisaltouw. Eind jaren
zestig komen de waterkerende folies van plastic op de markt.
Naarmate er meer van dit soort zaken niet meer in orde zijn rijst
de vraag of renovatie dan wel restauratie van het dak aan de
orde is. Ingrepen als het aanbrengen van een dakbeschot of iso-
latie kunnen op deze momenten worden meegenomen. Bij
renovatie of restauratie van het dak is het aanbrengen van
een waterkerende folie nu meer regel dan uitzondering. Op zich
een prima regel, zolang de goede folie wordt aangebracht. Niet
alle folies zijn geschikt voor elk soort dak. Zo zijn er folies die
meer en folies die minder bestand zijn tegen UV-straling. Dit
is vooral van belang bij kappen die gedekt zijn met Oud-
hollandse dakpannen, die opzij vrij veel licht doorlaten. Uiter-
aard dienen folies het water van buitenaf tegen te houden. Aan
de andere kant echter moeten ze van binnen naar buiten toe
86
door ofwel een te snel droogproces ofwel een te snel bakpro-
ces. Verder kunnen pannen die eerder met ijzer vernageld zijn
geweest, bij hergebruik scheuren omdat het achtergebleven
ijzer in het gaatje verder roest.
Kwetsbaar zijn ook de nok- en hoekkepervorsten (de speciale
pannen op de overgang van twee dakvlakken). Belangrijk is of
de specie waarmee deze vorsten op het dak zijn aangebracht
nog goed aansluit. Als de specie wegvalt en de vorsten loslig-
gen, zijn maatregelen nodig. Nok- en kepervorsten vriezen
gemakkelijk los wanneer zij poreus zijn en er vocht tussen de
specie en de vorst kan komen. Ook bij gebruik van een te ster-
ke specie raken de vorsten los, nu als gevolg van krimp. In
plaats van een specie vervaardigd met portlandcement moet
een kalkspecie met koe- of varkenshaar worden gebruikt, met
slechts een kleine toevoeging van hoogovencement.
Vorsten kunnen ook overlangs scheuren. Dit komt onder meer
door het te vast bevestigen van de vorst op de onderliggen-
de houten ruiter. Dergelijke scheuren veroorzaken in bepaal-
de gevallen forse lekkages en inrotting van het dakbeschot.
Scheurvorming treedt ook op bij het gebruik van gewone ijze-
ren draadnagels, die na verloop van tijd gaan roesten. Als er lek-
kage optreedt, kan de ruiter gaan uitzetten, waardoor de vor-
sten verder losscheuren.
87
ONDER DE PANNEN
Onder de pannen kan ook van alles aan de hand zijn. Hier
moet worden gelet op de conditie van de panlatten, het even-
tueel aanwezige dakbeschot en de mogelijk aangebrachte
waterkerende laag. Zo’n waterkerende laag kan bij oude kap-
pen van diverse materialen zijn gemaakt. Zo gebruikte men in
het verleden asfaltpapier, bij onbeschoten kappen wel onder-
steund door kippengaas. Ook grijze eterniet (een soort cement-
plaat zo dun als hardboard) komt men tegen, evenals hardboard
zelf, of bitumenpapier gewapend met sisaltouw. Eind jaren
zestig komen de waterkerende folies van plastic op de markt.
Naarmate er meer van dit soort zaken niet meer in orde zijn rijst
de vraag of renovatie dan wel restauratie van het dak aan de
orde is. Ingrepen als het aanbrengen van een dakbeschot of iso-
latie kunnen op deze momenten worden meegenomen. Bij
renovatie of restauratie van het dak is het aanbrengen van
een waterkerende folie nu meer regel dan uitzondering. Op zich
een prima regel, zolang de goede folie wordt aangebracht. Niet
alle folies zijn geschikt voor elk soort dak. Zo zijn er folies die
meer en folies die minder bestand zijn tegen UV-straling. Dit
is vooral van belang bij kappen die gedekt zijn met Oud-
hollandse dakpannen, die opzij vrij veel licht doorlaten. Uiter-
aard dienen folies het water van buitenaf tegen te houden. Aan
de andere kant echter moeten ze van binnen naar buiten toe
86
door ofwel een te snel droogproces ofwel een te snel bakpro-
ces. Verder kunnen pannen die eerder met ijzer vernageld zijn
geweest, bij hergebruik scheuren omdat het achtergebleven
ijzer in het gaatje verder roest.
Kwetsbaar zijn ook de nok- en hoekkepervorsten (de speciale
pannen op de overgang van twee dakvlakken). Belangrijk is of
de specie waarmee deze vorsten op het dak zijn aangebracht
nog goed aansluit. Als de specie wegvalt en de vorsten loslig-
gen, zijn maatregelen nodig. Nok- en kepervorsten vriezen
gemakkelijk los wanneer zij poreus zijn en er vocht tussen de
specie en de vorst kan komen. Ook bij gebruik van een te ster-
ke specie raken de vorsten los, nu als gevolg van krimp. In
plaats van een specie vervaardigd met portlandcement moet
een kalkspecie met koe- of varkenshaar worden gebruikt, met
slechts een kleine toevoeging van hoogovencement.
Vorsten kunnen ook overlangs scheuren. Dit komt onder meer
door het te vast bevestigen van de vorst op de onderliggen-
de houten ruiter. Dergelijke scheuren veroorzaken in bepaal-
de gevallen forse lekkages en inrotting van het dakbeschot.
Scheurvorming treedt ook op bij het gebruik van gewone ijze-
ren draadnagels, die na verloop van tijd gaan roesten. Als er lek-
kage optreedt, kan de ruiter gaan uitzetten, waardoor de vor-
sten verder losscheuren.
89
ISOLATIE
Geadviseerd wordt bij voorkeur isolatiemateriaal niet tegen
maar op het dakbeschot aan te brengen. Dit heeft voorna-
melijk te maken met het feit dat er dan minder kans bestaat op
problemen met de vochthuishouding. Het is in zo’n geval
belangrijk vooraf te kijken of het dikkere dakpakket nog goed
aansluit tegen bijvoorbeeld gevels en andere opgaande bouw-
delen. Muurlood en loodloketten dienen doorgaans hoger
opnieuw te worden aangebracht. Ook de aansluitingen op
goten en windveren moeten dan bekeken worden. Als deze als
gevolg hiervan gewijzigd moeten worden is het verstandig een
deskundige te raadplegen om de gevolgen voor het uiterlijk
van de historische boerderij te bezien.
De beste werkwijze is eerst op het beschot een damprem-
mende laag aanbrengen en daarna isolatieplaten bevestigen
met daartussen ribben die circa 1,5 cm boven isolatieplaten uit-
steken. Daarna wordt een juiste soort folie strak gelegd en vast-
gezet met panlatten van 22 x 44 mm als tengel. Tot slot worden
op de juiste latafstand panlatten van 22 x 44 mm aangebracht,
waarop de pannen worden gelegd. Tussen panlatten en pan-
nen geen isolatie aanbrengen of volschuimen. Onder de pan-
nen is altijd voldoende ruimte voor ventilatie gewenst. Als er
pannen breken of stukvriezen is het zo ook mogelijk om zon-
der schade reparaties aan de dakbedekking uit te voeren.
88
dampdoorlatend zijn. Voor de meeste kappen is het namelijk
van belang dat de folie goed ventileert.
Bij het aanbrengen van een waterkerende folie is het van groot
belang dat deze goed aansluit op dakdoorvoeren als schoor-
stenen, ventilatiepijpen, de achteropstanden van dakkapellen,
dakramen en goten. Het gebeurt te vaak dat men de folie
onder de achteropstanden van goten en dakkapellen en lood-
slabben wegwerkt, in plaats van eroverheen. Het water dat nu
van de folie naar beneden loopt, stroomt zo alsnog achter de
opstanden langs naar binnen. En juist daartegen was de water-
kerende folie bedoeld.
ONDESKUNDIG HERSTEL
Een deel van de problemen komt voort uit eerdere reparaties
die onvoldoende deskundig zijn uitgevoerd. Een bekend ver-
schijnsel is het tussendekken van een andere pansoort of van
een pan die niet het juiste formaat heeft. Het laatste komt
veel voor bij Hollandse pannen, die niet even maatvast zijn. Bij
muldenpannen wordt niet altijd een juiste aansluiting door
middel van de wellen verkregen. Soms worden oude pannen
vervangen door nieuwe die veel zwaarder zijn. De onderlig-
gende constructie moet daar dan wel op berekend zijn. Behalve
met draadnagels doen zich verder veel problemen voor met
verkeerd gebruikte haken, klemmen en klangen.
89
ISOLATIE
Geadviseerd wordt bij voorkeur isolatiemateriaal niet tegen
maar op het dakbeschot aan te brengen. Dit heeft voorna-
melijk te maken met het feit dat er dan minder kans bestaat op
problemen met de vochthuishouding. Het is in zo’n geval
belangrijk vooraf te kijken of het dikkere dakpakket nog goed
aansluit tegen bijvoorbeeld gevels en andere opgaande bouw-
delen. Muurlood en loodloketten dienen doorgaans hoger
opnieuw te worden aangebracht. Ook de aansluitingen op
goten en windveren moeten dan bekeken worden. Als deze als
gevolg hiervan gewijzigd moeten worden is het verstandig een
deskundige te raadplegen om de gevolgen voor het uiterlijk
van de historische boerderij te bezien.
De beste werkwijze is eerst op het beschot een damprem-
mende laag aanbrengen en daarna isolatieplaten bevestigen
met daartussen ribben die circa 1,5 cm boven isolatieplaten uit-
steken. Daarna wordt een juiste soort folie strak gelegd en vast-
gezet met panlatten van 22 x 44 mm als tengel. Tot slot worden
op de juiste latafstand panlatten van 22 x 44 mm aangebracht,
waarop de pannen worden gelegd. Tussen panlatten en pan-
nen geen isolatie aanbrengen of volschuimen. Onder de pan-
nen is altijd voldoende ruimte voor ventilatie gewenst. Als er
pannen breken of stukvriezen is het zo ook mogelijk om zon-
der schade reparaties aan de dakbedekking uit te voeren.
88
dampdoorlatend zijn. Voor de meeste kappen is het namelijk
van belang dat de folie goed ventileert.
Bij het aanbrengen van een waterkerende folie is het van groot
belang dat deze goed aansluit op dakdoorvoeren als schoor-
stenen, ventilatiepijpen, de achteropstanden van dakkapellen,
dakramen en goten. Het gebeurt te vaak dat men de folie
onder de achteropstanden van goten en dakkapellen en lood-
slabben wegwerkt, in plaats van eroverheen. Het water dat nu
van de folie naar beneden loopt, stroomt zo alsnog achter de
opstanden langs naar binnen. En juist daartegen was de water-
kerende folie bedoeld.
ONDESKUNDIG HERSTEL
Een deel van de problemen komt voort uit eerdere reparaties
die onvoldoende deskundig zijn uitgevoerd. Een bekend ver-
schijnsel is het tussendekken van een andere pansoort of van
een pan die niet het juiste formaat heeft. Het laatste komt
veel voor bij Hollandse pannen, die niet even maatvast zijn. Bij
muldenpannen wordt niet altijd een juiste aansluiting door
middel van de wellen verkregen. Soms worden oude pannen
vervangen door nieuwe die veel zwaarder zijn. De onderlig-
gende constructie moet daar dan wel op berekend zijn. Behalve
met draadnagels doen zich verder veel problemen voor met
verkeerd gebruikte haken, klemmen en klangen.
tips
tips
TIPSworden veel gevraagd. Hergebruik is vaak goed mogelijk. Bij
zaken in tweedehands bouwmaterialen zijn oude typen
pannen nog vaak te krijgen. Neem wel een eigen pan mee
voor de juiste maat.
• Voorkom dat klimplanten over het dak gaan groeien.
• Vervang gebroken en afgewaaide pannen zo spoedig moge-
lijk.
• Leg weggezakte pannen zo snel mogelijk terug in de juiste
positie.
• Controleer pannen op verpulvering en afschilferen en zorg
zonodig voor vervanging.
• Controleer op losscheuren van nokvorsten en kepervorsten
en laat zonodig reparaties uitvoeren.
• Controleer waar mogelijk van binnen regelmatig op lekka-
ges, rotting en aantasting door insecten van panlatten of
dakbeschot.
• Gebruik aluminium of koperen nagels voor het vastzetten van
dakpannen.
• Gebruik nokvorsten die horen bij het type dakpan.
• Vermijd vogelnesten en vuil onder de pannen. Hierdoor
kunnen dakbeschot, tengels en panlatten namelijk versneld
inrotten.
• Gooi bij renovatie oude dakpannen niet zomaar in de con-
tainer. Sommige oudere typen zijn zeldzaam geworden en
tips
tips
TIPSworden veel gevraagd. Hergebruik is vaak goed mogelijk. Bij
zaken in tweedehands bouwmaterialen zijn oude typen
pannen nog vaak te krijgen. Neem wel een eigen pan mee
voor de juiste maat.
• Voorkom dat klimplanten over het dak gaan groeien.
• Vervang gebroken en afgewaaide pannen zo spoedig moge-
lijk.
• Leg weggezakte pannen zo snel mogelijk terug in de juiste
positie.
• Controleer pannen op verpulvering en afschilferen en zorg
zonodig voor vervanging.
• Controleer op losscheuren van nokvorsten en kepervorsten
en laat zonodig reparaties uitvoeren.
• Controleer waar mogelijk van binnen regelmatig op lekka-
ges, rotting en aantasting door insecten van panlatten of
dakbeschot.
• Gebruik aluminium of koperen nagels voor het vastzetten van
dakpannen.
• Gebruik nokvorsten die horen bij het type dakpan.
• Vermijd vogelnesten en vuil onder de pannen. Hierdoor
kunnen dakbeschot, tengels en panlatten namelijk versneld
inrotten.
• Gooi bij renovatie oude dakpannen niet zomaar in de con-
tainer. Sommige oudere typen zijn zeldzaam geworden en
2.3 Loodaansluitingen
93
Loodaansluitingen worden in de architectuur van Nederland
al eeuwenlang toegepast, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld
Duitsland en Frankrijk. Op zich is lood een uitstekend bouw-
materiaal en aansluitingen van lood kunnen gemakkelijk hon-
derd jaar meegaan. Een voorwaarde is wel dat ze voldoende
zwaar van kwaliteit en goed aangebracht zijn. Hoewel er goe-
de verwerkingsvoorschriften in ons land bestaan, gaat daar toch
vaak het nodige mis. Loodaansluitingen laten vaak gebreken
zien.
Deze gebreken zijn gedeeltelijk te wijten aan gebrek aan
inzicht, gedeeltelijk aan gebrek aan zorgvuldigheid en vak-
manschap. Een bekende klacht is de toepassing van te lange
stukken lood, dan wel de toepassing van te licht lood. Andere
klachten betreffen het feit dat lood gesoldeerd is in plaats van
gedreven, of dat het lood niet goed is vastgezet.
In veel gevallen wordt te licht lood toegepast of er wordt niet
voldoende rekening gehouden met verzwarende omstandig-
heden zoals sterke bezonning of algen op de dakbedekking.92
2.3 Loodaansluitingen
93
Loodaansluitingen worden in de architectuur van Nederland
al eeuwenlang toegepast, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld
Duitsland en Frankrijk. Op zich is lood een uitstekend bouw-
materiaal en aansluitingen van lood kunnen gemakkelijk hon-
derd jaar meegaan. Een voorwaarde is wel dat ze voldoende
zwaar van kwaliteit en goed aangebracht zijn. Hoewel er goe-
de verwerkingsvoorschriften in ons land bestaan, gaat daar toch
vaak het nodige mis. Loodaansluitingen laten vaak gebreken
zien.
Deze gebreken zijn gedeeltelijk te wijten aan gebrek aan
inzicht, gedeeltelijk aan gebrek aan zorgvuldigheid en vak-
manschap. Een bekende klacht is de toepassing van te lange
stukken lood, dan wel de toepassing van te licht lood. Andere
klachten betreffen het feit dat lood gesoldeerd is in plaats van
gedreven, of dat het lood niet goed is vastgezet.
In veel gevallen wordt te licht lood toegepast of er wordt niet
voldoende rekening gehouden met verzwarende omstandig-
heden zoals sterke bezonning of algen op de dakbedekking.92
95
Lood dat is aangebracht op een ondergrond van eikenhout
wordt eveneens aangetast. Het azijnzuur uit het eiken ver-
dampt en vormt loodwit. Hierdoor verpulvert het lood van
onderaf en wordt het steeds dunner. Het zelfde effect treedt
op door inwerking van azijnzuur afkomstig uit siliconenkit.
Door vooraf behandelen met bitumenverf kan een dergelijke
aantasting worden tegengegaan.
In een zilte (zoute) omgeving kunnen loodslabben door gal-
vanische werking ijzer en zink aantasten. Een laag bitumenverf
tussen lood en ijzer/zink voorkomt deze aantasting. Verder
kunnen ook beton en mortel die zijn vervaardigd uit port-
landcement schade toebrengen aan loodwerk. De genoemde
materialen bevatten na enige tijd wat vrije kalk, die onder
vochtige omstandigheden het lood aantast. Hetzelfde geldt
overigens voor verse kalk.
Binnen de loodaansluitingen wordt onderscheid gemaakt in
onder meer:
• Voetlood, dat zich aan de voet onder de dakbedekking
bevindt;
• Muurlood, dat betrekking heeft op al het lood dat in muur-
werken is vastgezet;
• Noklood, dat dient om de nokken van dakbedekkingen van
pannen op een duurzame en onderhoudsvrije wijze tegen
elke lekkage af te dekken;94
Zwaar lood is beter bestand tegen het opvangen van tempe-
ratuurwisselingen. Te licht lood waait makkelijk op of scheurt
door de vernageling. Een goede loodgieter/leidekker gebruikt
graag voldoende zwaar lood. Indien enigszins mogelijk moet
bij historische boerderijen worden gekozen voor de kwalitei-
ten normaal en zwaar.
Lood moet gemakkelijk kunnen bewegen (schuiven), omdat het
bij temperatuurwisselingen krimpt en uitzet. Bij aansluiting
op dakpannen met scherpe hoeken wordt voor de overbrug-
ging een vullat aanbevolen, zodat het lood niet kan stuiken of
doorzakken. Bij vergrote kans op opwaaien, kunnen loden of
liever koperen klangen worden aangebracht, die de onderzij-
de vasthouden. Verder mag lood alleen worden bevestigd
door middel van iets verspringende koperen nagels, voorzien
van een grote platte kop, 20 of 25 mm lang.
In normale omstandigheden vormt lood een dicht oxidelaag-
je met een wit/grijze kleur. Hierdoor is lood doorgaans goed
bestand tegen aantasting en overmatige slijtage. Toch zijn er
omstandigheden waarin lood wordt aangetast. Dit is onder
meer het geval wanneer aflopend water afkomstig is van sterk
door algen en/of mossen begroeide dakvlakken; dit komt met
name voor bij daken aan de noordzijde, waar weinig zon komt.
De aantasting is herkenbaar aan ingesleten gootjes in het
lood.
95
Lood dat is aangebracht op een ondergrond van eikenhout
wordt eveneens aangetast. Het azijnzuur uit het eiken ver-
dampt en vormt loodwit. Hierdoor verpulvert het lood van
onderaf en wordt het steeds dunner. Het zelfde effect treedt
op door inwerking van azijnzuur afkomstig uit siliconenkit.
Door vooraf behandelen met bitumenverf kan een dergelijke
aantasting worden tegengegaan.
In een zilte (zoute) omgeving kunnen loodslabben door gal-
vanische werking ijzer en zink aantasten. Een laag bitumenverf
tussen lood en ijzer/zink voorkomt deze aantasting. Verder
kunnen ook beton en mortel die zijn vervaardigd uit port-
landcement schade toebrengen aan loodwerk. De genoemde
materialen bevatten na enige tijd wat vrije kalk, die onder
vochtige omstandigheden het lood aantast. Hetzelfde geldt
overigens voor verse kalk.
Binnen de loodaansluitingen wordt onderscheid gemaakt in
onder meer:
• Voetlood, dat zich aan de voet onder de dakbedekking
bevindt;
• Muurlood, dat betrekking heeft op al het lood dat in muur-
werken is vastgezet;
• Noklood, dat dient om de nokken van dakbedekkingen van
pannen op een duurzame en onderhoudsvrije wijze tegen
elke lekkage af te dekken;94
Zwaar lood is beter bestand tegen het opvangen van tempe-
ratuurwisselingen. Te licht lood waait makkelijk op of scheurt
door de vernageling. Een goede loodgieter/leidekker gebruikt
graag voldoende zwaar lood. Indien enigszins mogelijk moet
bij historische boerderijen worden gekozen voor de kwalitei-
ten normaal en zwaar.
Lood moet gemakkelijk kunnen bewegen (schuiven), omdat het
bij temperatuurwisselingen krimpt en uitzet. Bij aansluiting
op dakpannen met scherpe hoeken wordt voor de overbrug-
ging een vullat aanbevolen, zodat het lood niet kan stuiken of
doorzakken. Bij vergrote kans op opwaaien, kunnen loden of
liever koperen klangen worden aangebracht, die de onderzij-
de vasthouden. Verder mag lood alleen worden bevestigd
door middel van iets verspringende koperen nagels, voorzien
van een grote platte kop, 20 of 25 mm lang.
In normale omstandigheden vormt lood een dicht oxidelaag-
je met een wit/grijze kleur. Hierdoor is lood doorgaans goed
bestand tegen aantasting en overmatige slijtage. Toch zijn er
omstandigheden waarin lood wordt aangetast. Dit is onder
meer het geval wanneer aflopend water afkomstig is van sterk
door algen en/of mossen begroeide dakvlakken; dit komt met
name voor bij daken aan de noordzijde, waar weinig zon komt.
De aantasting is herkenbaar aan ingesleten gootjes in het
lood.
TIPS
tips
97
• Klop eenmalig opgewaaid lood weer terug in de oorspron-
kelijke positie. Vraag bij herhaaldelijk opwaaien advies aan
de loodgieter.
• Breng op of dicht bij lood geen siliconenkit aan. Waar het
onvermijdelijk is, eerst doeltreffende voorzorgsmaatregelen
treffen (lood beschermen).
• Gebruik alleen de juiste bevestigingsmaterialen om lood
vast te zetten. Laat u bij twijfel adviseren door een vakman.
96
• Keperlood, dat dient om de kepers van dakbedekkingen
van pannen op een duurzame en onderhoudsvrije wijze
tegen elke lekkage af te dekken.
Een bekend probleem bij muurlood is dat het niet voldoende
diep en onjuist (het moet met loodproppen) aan de muur is
bevestigd. Hierdoor zakt het muurlood uit. Voegen tussen
muur en loket of loodslab kunnen loslaten omdat het lood
niet diep genoeg is ingebracht, maar ook omdat het lood U-
vormig is omgezet waardoor de specie niet hecht, of omdat te
sterke specie is gebruikt, die naderhand is gekrompen.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van loodaansluitingen let
Monumentenwacht vooral op de volgende aspecten:
• de kwaliteit en zwaarte van het lood;
• de kwaliteit van de bevestiging en constructie;
• de toestand en detaillering van de ondergrond;
• de onderhoudstoestand van de aansluitende bouwdelen;
• bevestigingen van bliksemafleidingsinstallaties, gevelver-
ankeringen op noklood, ijzeren dakruitertjes enzovoort.
Enkele algemene kenmerken van een slechte onderhouds-
toestand zijn, naast gebruik van te licht lood, een sterke slij-
tage/verpulvering, zware scheurvorming op veel plaatsen en
ernstige lekkages. Ook komt het vaak voor dat met ijzer ver-
nageld lood op veel plaatsen door de vernageling is gezakt.
TIPS
tips
97
• Klop eenmalig opgewaaid lood weer terug in de oorspron-
kelijke positie. Vraag bij herhaaldelijk opwaaien advies aan
de loodgieter.
• Breng op of dicht bij lood geen siliconenkit aan. Waar het
onvermijdelijk is, eerst doeltreffende voorzorgsmaatregelen
treffen (lood beschermen).
• Gebruik alleen de juiste bevestigingsmaterialen om lood
vast te zetten. Laat u bij twijfel adviseren door een vakman.
96
• Keperlood, dat dient om de kepers van dakbedekkingen
van pannen op een duurzame en onderhoudsvrije wijze
tegen elke lekkage af te dekken.
Een bekend probleem bij muurlood is dat het niet voldoende
diep en onjuist (het moet met loodproppen) aan de muur is
bevestigd. Hierdoor zakt het muurlood uit. Voegen tussen
muur en loket of loodslab kunnen loslaten omdat het lood
niet diep genoeg is ingebracht, maar ook omdat het lood U-
vormig is omgezet waardoor de specie niet hecht, of omdat te
sterke specie is gebruikt, die naderhand is gekrompen.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van loodaansluitingen let
Monumentenwacht vooral op de volgende aspecten:
• de kwaliteit en zwaarte van het lood;
• de kwaliteit van de bevestiging en constructie;
• de toestand en detaillering van de ondergrond;
• de onderhoudstoestand van de aansluitende bouwdelen;
• bevestigingen van bliksemafleidingsinstallaties, gevelver-
ankeringen op noklood, ijzeren dakruitertjes enzovoort.
Enkele algemene kenmerken van een slechte onderhouds-
toestand zijn, naast gebruik van te licht lood, een sterke slij-
tage/verpulvering, zware scheurvorming op veel plaatsen en
ernstige lekkages. Ook komt het vaak voor dat met ijzer ver-
nageld lood op veel plaatsen door de vernageling is gezakt.
2.4 Goten en hemel-waterafvoeren
99
Bij de vroegste gebouwen werden nooit goten aangebracht en
bij boerderijen is dat gebruik heel lang blijven bestaan. Bij
zowel rietgedekte als pannengedekte historische boerderijen
zijn goten nog steeds een relatief schaars artikel. Dit houdt in
dat hemelwater vrij van de dakvoet afvalt en vervolgens,
meestal vlak bij de gevel, op de grond belandt. Op zichzelf hoeft
dat niet bezwaarlijk te zijn, mits er voorzorgsmaatregelen zijn
getroffen om vochtproblemen, schade aan de gevel en water-
overlast tegen te gaan.
De genoemde problemen kunnen ook worden voorkomen
door een goot aan te brengen. Dat was dan ook een van de
redenen waarom woonhuizen en andere gebouwen, en gelei-
delijk aan ook de woongedeelten (voorhuizen) van boerderij-
en vaker van goten werden voorzien. Een andere reden, met
name op de boerderij, was dat men water wilde opvangen voor
nuttig gebruik. Voor de huishouding of voor de moestuin. De
allereerste goten bestonden uit balken waarin in lengterichting
een holte was geschaafd. Ze werden aanvankelijk niet behan-
deld. Om inrotting tegen te gaan, werden ze later met verf inge-
streken en weer later, sinds de zestiende eeuw, bekleed met98
Doorsnede muurloodaansluiting.
overlap 8 - 10 cm
3,5 cm
loodproplood platslaan
doorsnede naast loodpropdoorsnede over loodprop
windregen
3,5 cm
max. 100 cm
2.4 Goten en hemel-waterafvoeren
99
Bij de vroegste gebouwen werden nooit goten aangebracht en
bij boerderijen is dat gebruik heel lang blijven bestaan. Bij
zowel rietgedekte als pannengedekte historische boerderijen
zijn goten nog steeds een relatief schaars artikel. Dit houdt in
dat hemelwater vrij van de dakvoet afvalt en vervolgens,
meestal vlak bij de gevel, op de grond belandt. Op zichzelf hoeft
dat niet bezwaarlijk te zijn, mits er voorzorgsmaatregelen zijn
getroffen om vochtproblemen, schade aan de gevel en water-
overlast tegen te gaan.
De genoemde problemen kunnen ook worden voorkomen
door een goot aan te brengen. Dat was dan ook een van de
redenen waarom woonhuizen en andere gebouwen, en gelei-
delijk aan ook de woongedeelten (voorhuizen) van boerderij-
en vaker van goten werden voorzien. Een andere reden, met
name op de boerderij, was dat men water wilde opvangen voor
nuttig gebruik. Voor de huishouding of voor de moestuin. De
allereerste goten bestonden uit balken waarin in lengterichting
een holte was geschaafd. Ze werden aanvankelijk niet behan-
deld. Om inrotting tegen te gaan, werden ze later met verf inge-
streken en weer later, sinds de zestiende eeuw, bekleed met98
Doorsnede muurloodaansluiting.
overlap 8 - 10 cm
3,5 cm
loodproplood platslaan
doorsnede naast loodpropdoorsnede over loodprop
windregen
3,5 cm
max. 100 cm
101
len er algen en mossen aangroeien. Een redelijke oplossing is
het aanbrengen van zogeheten molgootjes vanaf het afvoer-
punt van de gevel af. In feite zijn dit gewoon geultjes in het
maaiveld die worden verhard door klinkertjes en specie. Een
lengte van twee meter is vaak voldoende.
GEEN GOTEN
Bij historische boerderijen is het vanwege de esthetiek en de
authenticiteit vaak gewenst om op plaatsen waar nooit goten
hebben gezeten, de situatie zo te laten. Als er praktische (water-
opslag) of bouwkundige (vochtbestrijding) argumenten zijn om
toch goten aan te brengen, moeten deze in elk geval goed wor-
den afgewogen. Is de boerderij als monument erkend, dan is
voor een dergelijke ingreep ook een vergunning nodig. Ook in
een situatie zonder goten kunnen verschillende maatregelen
worden getroffen om problemen tegen te gaan. Zorg er ten eer-
ste voor dat het maaiveld voldoende afloopt, zodat neerkomend
water zo snel mogelijk van de gevel wegstroomt. Eventueel kun-
nen molgootjes hieraan bijdragen. Ook drainage behoort tot
de mogelijkheden. Voorkom verder zo veel mogelijk dat water
opspat. In plaats van bestrating kan beter een grindbed, gras
of een andere lage vorm van begroeiing worden aangebracht.
Verder kan de onderste strook van de gevel worden beschermd
door goed hechtend, vochtbestendig pleisterwerk (eventueel
trasraam). Besluit men toch een goot aan te brengen, dan ligt
uit esthetisch oogpunt een mastgoot het meest voor de hand. 100
lood. De blok- of ribgoot werd meestal bevestigd op eenvou-
dige houten consoles onder de dakvlakken. In Noord-Holland
en Friesland zijn dit soort goten nog steeds in gebruik. Omdat
lood gemakkelijk te modelleren is, werden er nieuwe houten
gootvormen ontwikkeld, onder meer om beter aan te sluiten
bij het karakter van het gebouw. In de negentiende eeuw
waren er niet alleen vele modellen gietijzeren goten verkrijg-
baar, maar kwam ook het gebruik van zink als gootbekleding
in zwang. Tegenwoordig worden hiervoor ook regelmatig
bladkoper en kunststof (epoxyharsen) gebruikt. Verder is
momenteel bij elke bouwmarkt een assortiment voorgefabri-
ceerde kunststof goten, hemelwaterafvoeren en hulpstukken
verkrijgbaar. Het zal duidelijk zijn dat deze materialen in prin-
cipe niet thuishoren op een historische boerderij.
Waar een goot wordt toegepast, is ook een afvoer nodig. Bij veel
historische gebouwen eindigt de pijp onderaan in een zoge-
noemd kniestuk van circa 45º C, dat van de gevel afwijst.
De gedachte is dat het water in deze richting over het maaiveld
afstroomt, maar in de praktijk is dit vaak maar ten dele het geval.
Er ontstaat bijna altijd een vochtophoping bij de muur en de
fundering. Bij de vroegere, zachte steensoorten leidt dit in
veel gevallen tot ernstige problemen: doorslaand en vermeend
optrekkend vocht, schade aan de fundering en loslatend
pleisterwerk. Als het water bij het verlaten van de afvoer ook
nog opspat, zal hierdoor schade ontstaan aan voegwerk en zul-
101
len er algen en mossen aangroeien. Een redelijke oplossing is
het aanbrengen van zogeheten molgootjes vanaf het afvoer-
punt van de gevel af. In feite zijn dit gewoon geultjes in het
maaiveld die worden verhard door klinkertjes en specie. Een
lengte van twee meter is vaak voldoende.
GEEN GOTEN
Bij historische boerderijen is het vanwege de esthetiek en de
authenticiteit vaak gewenst om op plaatsen waar nooit goten
hebben gezeten, de situatie zo te laten. Als er praktische (water-
opslag) of bouwkundige (vochtbestrijding) argumenten zijn om
toch goten aan te brengen, moeten deze in elk geval goed wor-
den afgewogen. Is de boerderij als monument erkend, dan is
voor een dergelijke ingreep ook een vergunning nodig. Ook in
een situatie zonder goten kunnen verschillende maatregelen
worden getroffen om problemen tegen te gaan. Zorg er ten eer-
ste voor dat het maaiveld voldoende afloopt, zodat neerkomend
water zo snel mogelijk van de gevel wegstroomt. Eventueel kun-
nen molgootjes hieraan bijdragen. Ook drainage behoort tot
de mogelijkheden. Voorkom verder zo veel mogelijk dat water
opspat. In plaats van bestrating kan beter een grindbed, gras
of een andere lage vorm van begroeiing worden aangebracht.
Verder kan de onderste strook van de gevel worden beschermd
door goed hechtend, vochtbestendig pleisterwerk (eventueel
trasraam). Besluit men toch een goot aan te brengen, dan ligt
uit esthetisch oogpunt een mastgoot het meest voor de hand. 100
lood. De blok- of ribgoot werd meestal bevestigd op eenvou-
dige houten consoles onder de dakvlakken. In Noord-Holland
en Friesland zijn dit soort goten nog steeds in gebruik. Omdat
lood gemakkelijk te modelleren is, werden er nieuwe houten
gootvormen ontwikkeld, onder meer om beter aan te sluiten
bij het karakter van het gebouw. In de negentiende eeuw
waren er niet alleen vele modellen gietijzeren goten verkrijg-
baar, maar kwam ook het gebruik van zink als gootbekleding
in zwang. Tegenwoordig worden hiervoor ook regelmatig
bladkoper en kunststof (epoxyharsen) gebruikt. Verder is
momenteel bij elke bouwmarkt een assortiment voorgefabri-
ceerde kunststof goten, hemelwaterafvoeren en hulpstukken
verkrijgbaar. Het zal duidelijk zijn dat deze materialen in prin-
cipe niet thuishoren op een historische boerderij.
Waar een goot wordt toegepast, is ook een afvoer nodig. Bij veel
historische gebouwen eindigt de pijp onderaan in een zoge-
noemd kniestuk van circa 45º C, dat van de gevel afwijst.
De gedachte is dat het water in deze richting over het maaiveld
afstroomt, maar in de praktijk is dit vaak maar ten dele het geval.
Er ontstaat bijna altijd een vochtophoping bij de muur en de
fundering. Bij de vroegere, zachte steensoorten leidt dit in
veel gevallen tot ernstige problemen: doorslaand en vermeend
optrekkend vocht, schade aan de fundering en loslatend
pleisterwerk. Als het water bij het verlaten van de afvoer ook
nog opspat, zal hierdoor schade ontstaan aan voegwerk en zul-
103
bodem bij betreden voorkomen. Het spreekt vanzelf dat de beu-
gels waarin de goten zijn opgehangen, voldoende sterk en goed
bevestigd moeten zijn.
Bakgoten worden ook veel toegepast als binnenbekleding
van eenvoudige of juist fraai gedetailleerde houten bakcon-
structies. Bij veel landhuizen, maar ook bij de chiquere histo-
rische boerderijen komen (aan de voorzijde) zogeheten kroon-
lijsten voor. Dergelijke constructies bestaan uit een architraaf,
een fries en de eigenlijke kroonlijst. Die laatste bestaat zelf
ook weer uit drie elementen, namelijk de waterlijst, de druip-
lijst en de neuslijst.102
MASTGOTEN
De mastgoot is een eenvoudig type goot met een halfcirkel-
vormige doorsnede. Oorspronkelijk werden deze goten
gemaakt uit over de lengte doorgezaagde dennenbomen
(masten), maar tegenwoordig worden ze uitgevoerd in blad-
metaal, vooral zink. De mastgoot hangt vrijdragend aan beu-
gels onder de dakvlakken. Een voordeel van mastgoten is dat
ze naar verhouding niet zo snel vervuild raken. Dat komt door
de grotere doorstroomsnelheid en het ontbreken van een
vlakke bodem, waardoor bladeren en andere verontreinigin-
gen minder snel blijven kleven. Dit betekent wel dat er meer
blad en dergelijke naar de hemelwaterafvoeren wordt gebracht,
waardoor deze - zonder goede voorzorgsmaatregelen - juist
sneller verstopt raken. De ronde vorm maakt de mastgoot in
veel gevallen beter esthetisch verantwoord dan de wat ‘lom-
pere’ bakgoot.
BAKGOTEN
Bakgoten, gemaakt uit bladmetaal of kunststof, hebben een
rechthoekige doorsnede met een brede, platte bodem. Ze
worden zowel vrijdragend (in beugels) als in houten gootbe-
timmeringen aangebracht. In het algemeen is het aan te raden
om bakgoten beloopbaar te maken voor controle en onder-
houd van het dak en de goot zelf. Bij de vrijdragende uitvoe-
ring kan een stevige plank van een duurzame houtsoort tus-
sen de beugels en de gootbodem het indeuken van de goot-
Benamingen van de diverse onderdelen van een volledige kroonlijst. Deze benamingen ook in de rapporten gebruiken!
fries
hoofd-gestel
waterlijst
kroonlijst
architraaf
druiplijst
neuslijst
103
bodem bij betreden voorkomen. Het spreekt vanzelf dat de beu-
gels waarin de goten zijn opgehangen, voldoende sterk en goed
bevestigd moeten zijn.
Bakgoten worden ook veel toegepast als binnenbekleding
van eenvoudige of juist fraai gedetailleerde houten bakcon-
structies. Bij veel landhuizen, maar ook bij de chiquere histo-
rische boerderijen komen (aan de voorzijde) zogeheten kroon-
lijsten voor. Dergelijke constructies bestaan uit een architraaf,
een fries en de eigenlijke kroonlijst. Die laatste bestaat zelf
ook weer uit drie elementen, namelijk de waterlijst, de druip-
lijst en de neuslijst.102
MASTGOTEN
De mastgoot is een eenvoudig type goot met een halfcirkel-
vormige doorsnede. Oorspronkelijk werden deze goten
gemaakt uit over de lengte doorgezaagde dennenbomen
(masten), maar tegenwoordig worden ze uitgevoerd in blad-
metaal, vooral zink. De mastgoot hangt vrijdragend aan beu-
gels onder de dakvlakken. Een voordeel van mastgoten is dat
ze naar verhouding niet zo snel vervuild raken. Dat komt door
de grotere doorstroomsnelheid en het ontbreken van een
vlakke bodem, waardoor bladeren en andere verontreinigin-
gen minder snel blijven kleven. Dit betekent wel dat er meer
blad en dergelijke naar de hemelwaterafvoeren wordt gebracht,
waardoor deze - zonder goede voorzorgsmaatregelen - juist
sneller verstopt raken. De ronde vorm maakt de mastgoot in
veel gevallen beter esthetisch verantwoord dan de wat ‘lom-
pere’ bakgoot.
BAKGOTEN
Bakgoten, gemaakt uit bladmetaal of kunststof, hebben een
rechthoekige doorsnede met een brede, platte bodem. Ze
worden zowel vrijdragend (in beugels) als in houten gootbe-
timmeringen aangebracht. In het algemeen is het aan te raden
om bakgoten beloopbaar te maken voor controle en onder-
houd van het dak en de goot zelf. Bij de vrijdragende uitvoe-
ring kan een stevige plank van een duurzame houtsoort tus-
sen de beugels en de gootbodem het indeuken van de goot-
Benamingen van de diverse onderdelen van een volledige kroonlijst. Deze benamingen ook in de rapporten gebruiken!
fries
hoofd-gestel
waterlijst
kroonlijst
architraaf
druiplijst
neuslijst
105
ten. Ze mogen bijvoorbeeld niet ‘rondom vastgespijkerd’ wor-
den. Als de goten te smal worden uitgevoerd of te zeer onder
de pannen worden gedekt, zal het open gedeelte te snel ver-
stopt raken. De aansluitende (op maat gemaakte) dakpannen
moeten uiteraard wel ruim over de kilgoot heen vallen, zodat
er geen afstromend water tussen de pan en de goot in het dak-
beschot kan verdwijnen. Bij Hollandse pannen, die nooit een
volledig waterdichte afsluiting opleveren, verdient het aan-
beveling ook een eventuele folie in de kilgoot te laten uitko-
men; uiteraard zo min mogelijk zichtbaar.
De metalen elementen van de gootbekleding moeten vol-
doende zwaar en onafhankelijk te verwijderen zijn, zodat niet
de halve constructie hoeft te worden gesloopt om de bekleding
te vernieuwen. Aan de voet van een kilgoot sluiten twee kap-
constructies op elkaar aan, met spantbenen, muurplaten, trek-
balken enzovoort. Dit betekent dat lekkage uitgebreide en
gecompliceerde vervolgschade in de kapvoet kan veroorzaken.
Een reden te meer om kilgoten altijd goed in de gaten te hou-
den.
Bij rieten daken komen kilgoten weinig voor. Meestal zijn hier
de overgangen tussen twee dakvlakken doorgedekt. Esthetisch
gezien is dit de mooiste oplossing. Tegelijk wordt voorkomen
dat kiezelzuur, afgescheiden uit het natte riet, de metalen
bekleding van een eventuele goot aantast.104
Kroonlijsten, mits passend in de verdere architectuur, geven de
gevel cachet, ook in de landelijke bouwkunst. Een nadeel is wel
dat ze onderhoudsgevoelig zijn en dus veel aandacht vragen:
regelmatig schoonmaken, herstellen en schilderen. Waar moge-
lijk moet een dubbele gootbodem worden aangebracht om de
kans op lekkage te reduceren. Neusijzers moeten niet in de
gootbodem maar op de klossen worden ingelaten, zodat een
ingerotte gootbodem kan worden gerepareerd of vervangen
zonder dat de gehele neuslijst verwijderd hoeft te worden.
KILGOTEN
Een van de meest beruchte goottypen is de kilgoot. Hij komt
voor op de overgang (kil) van twee naar binnen gerichte dak-
vlakken, bijvoorbeeld in de haakse hoek tussen voorhuis en
achterhuis bij de T-boerderijen in het Rivierengebied. De kil-
goot is berucht omdat hij hoge eisen stelt aan ontwerp, con-
structie, uitvoering en onderhoud. Omdat deze factoren niet
zo vaak gelijktijdig voor honderd procent in orde zijn, geven
kilgoten vaak aanleiding tot lekkages, met alle vervelende
gevolgen van dien. Hier volgen enkele hoofdzaken om op te
letten.
Kilgoten worden doorgaans bekleed met losse elementen
bladmetaal, veelal zink of lood, soms koper. Het is van belang
dat deze platen voldoende breed zijn, elkaar ruim overlap-
pen en voldoende vrijheid hebben om te krimpen en uit te zet-
105
ten. Ze mogen bijvoorbeeld niet ‘rondom vastgespijkerd’ wor-
den. Als de goten te smal worden uitgevoerd of te zeer onder
de pannen worden gedekt, zal het open gedeelte te snel ver-
stopt raken. De aansluitende (op maat gemaakte) dakpannen
moeten uiteraard wel ruim over de kilgoot heen vallen, zodat
er geen afstromend water tussen de pan en de goot in het dak-
beschot kan verdwijnen. Bij Hollandse pannen, die nooit een
volledig waterdichte afsluiting opleveren, verdient het aan-
beveling ook een eventuele folie in de kilgoot te laten uitko-
men; uiteraard zo min mogelijk zichtbaar.
De metalen elementen van de gootbekleding moeten vol-
doende zwaar en onafhankelijk te verwijderen zijn, zodat niet
de halve constructie hoeft te worden gesloopt om de bekleding
te vernieuwen. Aan de voet van een kilgoot sluiten twee kap-
constructies op elkaar aan, met spantbenen, muurplaten, trek-
balken enzovoort. Dit betekent dat lekkage uitgebreide en
gecompliceerde vervolgschade in de kapvoet kan veroorzaken.
Een reden te meer om kilgoten altijd goed in de gaten te hou-
den.
Bij rieten daken komen kilgoten weinig voor. Meestal zijn hier
de overgangen tussen twee dakvlakken doorgedekt. Esthetisch
gezien is dit de mooiste oplossing. Tegelijk wordt voorkomen
dat kiezelzuur, afgescheiden uit het natte riet, de metalen
bekleding van een eventuele goot aantast.104
Kroonlijsten, mits passend in de verdere architectuur, geven de
gevel cachet, ook in de landelijke bouwkunst. Een nadeel is wel
dat ze onderhoudsgevoelig zijn en dus veel aandacht vragen:
regelmatig schoonmaken, herstellen en schilderen. Waar moge-
lijk moet een dubbele gootbodem worden aangebracht om de
kans op lekkage te reduceren. Neusijzers moeten niet in de
gootbodem maar op de klossen worden ingelaten, zodat een
ingerotte gootbodem kan worden gerepareerd of vervangen
zonder dat de gehele neuslijst verwijderd hoeft te worden.
KILGOTEN
Een van de meest beruchte goottypen is de kilgoot. Hij komt
voor op de overgang (kil) van twee naar binnen gerichte dak-
vlakken, bijvoorbeeld in de haakse hoek tussen voorhuis en
achterhuis bij de T-boerderijen in het Rivierengebied. De kil-
goot is berucht omdat hij hoge eisen stelt aan ontwerp, con-
structie, uitvoering en onderhoud. Omdat deze factoren niet
zo vaak gelijktijdig voor honderd procent in orde zijn, geven
kilgoten vaak aanleiding tot lekkages, met alle vervelende
gevolgen van dien. Hier volgen enkele hoofdzaken om op te
letten.
Kilgoten worden doorgaans bekleed met losse elementen
bladmetaal, veelal zink of lood, soms koper. Het is van belang
dat deze platen voldoende breed zijn, elkaar ruim overlap-
pen en voldoende vrijheid hebben om te krimpen en uit te zet-
107
zonder eerst de bak te demonteren. Ook voor afvoerpijpen
geldt dat de afmetingen beter wat te ruim dan te krap geko-
zen kunnen worden. Eenvoudige roosters ter plaatse van de
inlaat van de pijp, in de goot dus, helpen verstopping van het
afvoersysteem voorkomen, maar versnellen verstopping van
de goot zelf. Voorkom haakse bochten in afvoerpijpen en zorg
dat de pijplengtes met de juiste bevestigingsmiddelen vol-
doende stevig aan de gevel worden vastgemaakt. Bedenk dat
de moderne onderdelen en hulpstukken niet altijd even goed
passen op een historische boerderij. Vraag zo nodig advies
aan een architect, restauratie-aannemer of Monumentenwacht.
Om zowel uitvoerings- en onderhoudstechnische als estheti-
sche redenen is het gewenst dat goten en hemelwaterafvoe-
ren uit hetzelfde materiaal bestaan. Hierna wordt ingegaan op
de eigenschappen en aandachtspunten van de materialen
lood, zink en koper.
LOOD
Loden goten worden al sinds de Middeleeuwen toegepast en
kunnen, mits goed gelegd, zeer lang meegaan. Wel worden aan
de dragende constructie hoge eisen gesteld. Als de construc-
tie niet voldoet, kan de loodgieter al geen goede goot meer
maken. Daarbij komt dat het tegenwoordige lood zuiverder en
daardoor minder stug is dan het oude gegoten lood. Hierdoor
ontstaat veel sneller plooivorming. Enkele aandachtspunten zijn
dat het lood voldoende zwaar moet zijn voor het type goot.106
VERHOLEN GOTEN
Weinig opvallend, want aan het oog onttrokken, maar wel
belangrijk, zijn de verholen goten. Ze komen onder meer voor
ter plaatse van de aansluiting tussen daken en opgaande
gevels, bij de zijkanten van dakkapellen en bij schoorstenen.
Net als kilgoten worden ze uitgevoerd in bladmetaal, maar
het kenmerk is dat ze zich onder de dakbedekking bevinden.
Vanwege de beperkte afmetingen, met name in hoogterich-
ting, raken ze gemakkelijk verstopt met boomblad en derge-
lijke, waarna ze overlopen en lekkage veroorzaken. Juist omdat
ze niet zichtbaar zijn, is het van belang op gezette tijden hun
onderhoudstoestand te controleren.
VERGAARBAKKEN EN AFVOERPIJPEN
Vergaarbakken - ook wel ontvangers genoemd - dienen om
water afkomstig uit een of meer goten of gootdelen samen te
brengen en vervolgens door één afvoerpijp af te voeren. Ze heb-
ben daarnaast een functie als controlemiddel: bij een ver-
stopping van het afvoersysteem stijgt het water in de ver-
gaarbak en loopt het via het overlooppijpje naar buiten. Dit
wordt daarom de verklikker genoemd. Vergaarbakken wor-
den aan het boveneinde van een hemelwaterafvoer aange-
bracht bij goten die snel vervuild raken, vooral bij grotere
gebouwen. Kies altijd ruime afmetingen, zodat vergaarbakken
gemakkelijk leeg te halen zijn. Plaats vergaarbakken verder niet
zo dicht onder de goot dat schoonmaken onmogelijk wordt
107
zonder eerst de bak te demonteren. Ook voor afvoerpijpen
geldt dat de afmetingen beter wat te ruim dan te krap geko-
zen kunnen worden. Eenvoudige roosters ter plaatse van de
inlaat van de pijp, in de goot dus, helpen verstopping van het
afvoersysteem voorkomen, maar versnellen verstopping van
de goot zelf. Voorkom haakse bochten in afvoerpijpen en zorg
dat de pijplengtes met de juiste bevestigingsmiddelen vol-
doende stevig aan de gevel worden vastgemaakt. Bedenk dat
de moderne onderdelen en hulpstukken niet altijd even goed
passen op een historische boerderij. Vraag zo nodig advies
aan een architect, restauratie-aannemer of Monumentenwacht.
Om zowel uitvoerings- en onderhoudstechnische als estheti-
sche redenen is het gewenst dat goten en hemelwaterafvoe-
ren uit hetzelfde materiaal bestaan. Hierna wordt ingegaan op
de eigenschappen en aandachtspunten van de materialen
lood, zink en koper.
LOOD
Loden goten worden al sinds de Middeleeuwen toegepast en
kunnen, mits goed gelegd, zeer lang meegaan. Wel worden aan
de dragende constructie hoge eisen gesteld. Als de construc-
tie niet voldoet, kan de loodgieter al geen goede goot meer
maken. Daarbij komt dat het tegenwoordige lood zuiverder en
daardoor minder stug is dan het oude gegoten lood. Hierdoor
ontstaat veel sneller plooivorming. Enkele aandachtspunten zijn
dat het lood voldoende zwaar moet zijn voor het type goot.106
VERHOLEN GOTEN
Weinig opvallend, want aan het oog onttrokken, maar wel
belangrijk, zijn de verholen goten. Ze komen onder meer voor
ter plaatse van de aansluiting tussen daken en opgaande
gevels, bij de zijkanten van dakkapellen en bij schoorstenen.
Net als kilgoten worden ze uitgevoerd in bladmetaal, maar
het kenmerk is dat ze zich onder de dakbedekking bevinden.
Vanwege de beperkte afmetingen, met name in hoogterich-
ting, raken ze gemakkelijk verstopt met boomblad en derge-
lijke, waarna ze overlopen en lekkage veroorzaken. Juist omdat
ze niet zichtbaar zijn, is het van belang op gezette tijden hun
onderhoudstoestand te controleren.
VERGAARBAKKEN EN AFVOERPIJPEN
Vergaarbakken - ook wel ontvangers genoemd - dienen om
water afkomstig uit een of meer goten of gootdelen samen te
brengen en vervolgens door één afvoerpijp af te voeren. Ze heb-
ben daarnaast een functie als controlemiddel: bij een ver-
stopping van het afvoersysteem stijgt het water in de ver-
gaarbak en loopt het via het overlooppijpje naar buiten. Dit
wordt daarom de verklikker genoemd. Vergaarbakken wor-
den aan het boveneinde van een hemelwaterafvoer aange-
bracht bij goten die snel vervuild raken, vooral bij grotere
gebouwen. Kies altijd ruime afmetingen, zodat vergaarbakken
gemakkelijk leeg te halen zijn. Plaats vergaarbakken verder niet
zo dicht onder de goot dat schoonmaken onmogelijk wordt
109
ling is vereist). Om de eerder genoemde reden mag zink ook
niet met nagels worden bevestigd. In plaats daarvan moeten
klangen worden gebruikt: gebogen strookjes zink die goot-
stukken en dergelijke op hun plaats houden. Verder geldt dat
voor het aanbrengen van goed zinkwerk een flinke dosis vak-
manschap is vereist. Te vaak wordt ‘bak- en braadwerk’ aan-
getroffen in plaats van kundig gesoldeerde voegen. Om de
levensduur te verlengen kan zink op gevoelige plaatsen van een
coating worden voorzien. Vraag ook hiervoor advies aan een
vakman.
KOPER
De laatste jaren neemt het gebruik van koperen goten toe. Een
van de verklaringen is de aanwezigheid van agressieve stoffen
in het milieu. De licht zurige regen tast loden en zinken goten
eerder aan dan voorheen. Koper is veel corrosiebestendiger en
daardoor minder gevoelig voor onderhoud. Mits goed toe-
gepast, kan koper veel langer mee dan zink. Dit komt met
name omdat na enige tijd een verweringslaag wordt gevormd
die het onderliggende koper beschermt. In zeelucht duurt dit
vier tot zes jaar, in een landelijk milieu acht tot twaalf jaar. Een
praktisch voordeel is dat koper veel minder uitzet dan lood en
ook minder dan zink. Koper is wel duurder dan zink. Stel ook
steeds de vraag - eventueel aan een deskundige - of koperen
goten en afvoeren passen binnen het karakter van de histori-
sche boerderij in kwestie.108
Inwerking van zuren uit eikenhout en vogelmest en conden-
satie van vocht aan de onderzijde van het lood moeten wor-
den voorkomen. Zij hebben tot gevolg dat het lood versneld
oxideert, wat zich uit in de vorming van een witachtig poeder.
Een signaal voor oxidatie aan de onderzijde is dat bij het
belopen van de goot het lood net zo onder de voeten knerpt
als verse sneeuw. Ook zuren uit algen en korstmossen tasten
lood aan.
ZINK
Hoewel zink behoorlijk corrosiebestendig is, zijn er omstan-
digheden waarin het versneld wordt aangetast. Dit is het geval
als zink wordt blootgesteld aan koperhoudend water van bij-
voorbeeld bovenliggende koperen goten of het koperen lei-
dingnet van de bliksemafleidingsinstallatie. Zink kan ook ern-
stig worden aangetast door kiezelzuur afkomstig uit rieten
daken (niet voor niets ontbreken bij deze daken vaak goten).
Vanwege de toenemende luchtverontreiniging, die eveneens
een snellere aantasting van het materiaal veroorzaakt, is het van
belang steeds een voldoende zware kwaliteit zink te kiezen.
Zinken onderdelen moeten zo mogelijk bij een gematigde
temperatuur (12 à 15º C) worden aangebracht; ze kunnen dan
zowel krimpen als uitzetten zonder dat al te grote spanningen
ontstaan. Essentieel is dat zinkbekleding niet te strak in de
gootbetimmering wordt gelegd (ook voor zinkwerk aan dak-
kapellen, schoorstenen en dergelijke geldt dat voldoende spe-
109
ling is vereist). Om de eerder genoemde reden mag zink ook
niet met nagels worden bevestigd. In plaats daarvan moeten
klangen worden gebruikt: gebogen strookjes zink die goot-
stukken en dergelijke op hun plaats houden. Verder geldt dat
voor het aanbrengen van goed zinkwerk een flinke dosis vak-
manschap is vereist. Te vaak wordt ‘bak- en braadwerk’ aan-
getroffen in plaats van kundig gesoldeerde voegen. Om de
levensduur te verlengen kan zink op gevoelige plaatsen van een
coating worden voorzien. Vraag ook hiervoor advies aan een
vakman.
KOPER
De laatste jaren neemt het gebruik van koperen goten toe. Een
van de verklaringen is de aanwezigheid van agressieve stoffen
in het milieu. De licht zurige regen tast loden en zinken goten
eerder aan dan voorheen. Koper is veel corrosiebestendiger en
daardoor minder gevoelig voor onderhoud. Mits goed toe-
gepast, kan koper veel langer mee dan zink. Dit komt met
name omdat na enige tijd een verweringslaag wordt gevormd
die het onderliggende koper beschermt. In zeelucht duurt dit
vier tot zes jaar, in een landelijk milieu acht tot twaalf jaar. Een
praktisch voordeel is dat koper veel minder uitzet dan lood en
ook minder dan zink. Koper is wel duurder dan zink. Stel ook
steeds de vraag - eventueel aan een deskundige - of koperen
goten en afvoeren passen binnen het karakter van de histori-
sche boerderij in kwestie.108
Inwerking van zuren uit eikenhout en vogelmest en conden-
satie van vocht aan de onderzijde van het lood moeten wor-
den voorkomen. Zij hebben tot gevolg dat het lood versneld
oxideert, wat zich uit in de vorming van een witachtig poeder.
Een signaal voor oxidatie aan de onderzijde is dat bij het
belopen van de goot het lood net zo onder de voeten knerpt
als verse sneeuw. Ook zuren uit algen en korstmossen tasten
lood aan.
ZINK
Hoewel zink behoorlijk corrosiebestendig is, zijn er omstan-
digheden waarin het versneld wordt aangetast. Dit is het geval
als zink wordt blootgesteld aan koperhoudend water van bij-
voorbeeld bovenliggende koperen goten of het koperen lei-
dingnet van de bliksemafleidingsinstallatie. Zink kan ook ern-
stig worden aangetast door kiezelzuur afkomstig uit rieten
daken (niet voor niets ontbreken bij deze daken vaak goten).
Vanwege de toenemende luchtverontreiniging, die eveneens
een snellere aantasting van het materiaal veroorzaakt, is het van
belang steeds een voldoende zware kwaliteit zink te kiezen.
Zinken onderdelen moeten zo mogelijk bij een gematigde
temperatuur (12 à 15º C) worden aangebracht; ze kunnen dan
zowel krimpen als uitzetten zonder dat al te grote spanningen
ontstaan. Essentieel is dat zinkbekleding niet te strak in de
gootbetimmering wordt gelegd (ook voor zinkwerk aan dak-
kapellen, schoorstenen en dergelijke geldt dat voldoende spe-
TIPS
tips
- Voorkom dat bij daken zonder goot afvallend water van de
bodem opspat. Vervang zo nodig bestrating door een grind-
bed of gras.
- Voorkom dat bij daken zonder goot water naar de gevel
toestroomt of onnodig lang op het terrein blijft staan. Zorg
daarom voor voldoende afschot en eventueel versnelde
afvoer door molgootjes.
- Controleer regelmatig of goten, vergaarbakken en afvoer-
pijpen schoon zijn en grijp waar nodig in. Vanwege de blad-
val is in het najaar extra aandacht vereist.
- Voorkom dat muurbegroeiing goten, vergaarbakken en
afvoerpijpen bereikt en deze verstopt en slecht bereikbaar
maakt.
- Voorkom dat door loden goten en afvoeren water stroomt
dat organische zuren (afkomstig van algen en korstmos-
sen) of zwavel bevat.
- Voorkom dat door zinken goten en afvoeren water stroomt
dat kiezelzuur, chloriden, koperoxide of carbolzuur bevat.
110
SCHOONMAKEN
Voor het schoonmaken van mastgoten en bakgoten kan meest-
al worden volstaan met wat eenvoudige gereedschappen.
Naast een goede ladder en een paar waterdichte handschoe-
nen zijn voor mastgoten een goed passend plastic emmertje
of kunststof bloempot aan te bevelen en voor bakgoten een
recht kunststof schepje (uit de zandbak bijvoorbeeld). Gebruik
eventueel een borstel van een natuurlijk of synthetisch mate-
riaal, maar niet van metaal. Voor moeilijk bereikbare plaatsen
en minder courante constructies beschikt Monumentenwacht
over diverse speciale gereedschappen, waaronder op het goot-
profiel afgestemde bezems op telescoopstangen.
Benamingen van goten. Het is van groot belang om bovenstaande benamin-gen in de rapporten te gebruiken, zodat misverstanden zoveel mogelijk wor-den uitgesloten.
onderkant pan enachteropstand bij
voorkeur 30 mm boven neus
gootbodem
deze lijn moet op de gootbodem uitkomen
platteband
rondekraal
neus
voorop-stand
haakkanttevens water-kering
achteropstandaltijd hoger dande vooropstand!
af-druipend
water in het stromend wa-
ter van de goot
TIPS
tips
- Voorkom dat bij daken zonder goot afvallend water van de
bodem opspat. Vervang zo nodig bestrating door een grind-
bed of gras.
- Voorkom dat bij daken zonder goot water naar de gevel
toestroomt of onnodig lang op het terrein blijft staan. Zorg
daarom voor voldoende afschot en eventueel versnelde
afvoer door molgootjes.
- Controleer regelmatig of goten, vergaarbakken en afvoer-
pijpen schoon zijn en grijp waar nodig in. Vanwege de blad-
val is in het najaar extra aandacht vereist.
- Voorkom dat muurbegroeiing goten, vergaarbakken en
afvoerpijpen bereikt en deze verstopt en slecht bereikbaar
maakt.
- Voorkom dat door loden goten en afvoeren water stroomt
dat organische zuren (afkomstig van algen en korstmos-
sen) of zwavel bevat.
- Voorkom dat door zinken goten en afvoeren water stroomt
dat kiezelzuur, chloriden, koperoxide of carbolzuur bevat.
110
SCHOONMAKEN
Voor het schoonmaken van mastgoten en bakgoten kan meest-
al worden volstaan met wat eenvoudige gereedschappen.
Naast een goede ladder en een paar waterdichte handschoe-
nen zijn voor mastgoten een goed passend plastic emmertje
of kunststof bloempot aan te bevelen en voor bakgoten een
recht kunststof schepje (uit de zandbak bijvoorbeeld). Gebruik
eventueel een borstel van een natuurlijk of synthetisch mate-
riaal, maar niet van metaal. Voor moeilijk bereikbare plaatsen
en minder courante constructies beschikt Monumentenwacht
over diverse speciale gereedschappen, waaronder op het goot-
profiel afgestemde bezems op telescoopstangen.
Benamingen van goten. Het is van groot belang om bovenstaande benamin-gen in de rapporten te gebruiken, zodat misverstanden zoveel mogelijk wor-den uitgesloten.
onderkant pan enachteropstand bij
voorkeur 30 mm boven neus
gootbodem
deze lijn moet op de gootbodem uitkomen
platteband
rondekraal
neus
voorop-stand
haakkanttevens water-kering
achteropstandaltijd hoger dande vooropstand!
af-druipend
water in het stromend wa-
ter van de goot
3. Interieurtip
s
113
In de Inleiding werd al gesteld dat de boerderij voor alles een
bedrijf is. Het is aannemelijk dat de boerderij zelfs het vroeg-
ste bedrijfsgebouw is dat de mens ontwikkeld heeft. Het gehe-
le voorkomen vloeit direct voort uit de agrarische activiteiten
die de aanvankelijke bouwers wilden ondernemen en uit de toe-
voegingen van latere generaties boeren. Aan het boerderij-
complex is vaak nog te zien hoe die ontwikkeling is verlopen:
gebouwen zijn verlengd, verbreed, verhoogd en, vooral in de
laatste decennia, voorzien van dakramen en dakkapellen. Ook
stallen, schuren, kapbergen en andere bijgebouwen verto-
nen de tekenen des tijds: de vroegste zijn opgetrokken uit
eiken planken of IJsselsteentjes, de nieuwste uit kalkzand-
steen of damwandprofielen.
Maar niet alleen het exterieur is een rechtstreekse afgeleide van
de bedrijfsvoering. Ook het interieur - de indeling, de gebruik-
te materialen en de verdere aankleding - wordt in hoge mate
bepaald door de handelingen die boer, boerin en hulpkrach-
ten in een ver verleden dagelijks moesten uitvoeren om de kost
te verdienen. Zo werden in akkerbouwgebieden de zolders, ook
- Voorkom dat koperen goten en afvoeren in contact komen
met zwaveluitstoot, rioolgassen, ijzeroxide en uitspoelend
bitumenzuur.
- Tref onmiddellijk maatregelen als blijkt dat lekkages van
goten of afvoeren schade veroorzaken aan de kapcon-
structie, de gevel of kroonlijsten.
Inte
rieu
r
Interieur
3. Interieur
tips
113
In de Inleiding werd al gesteld dat de boerderij voor alles een
bedrijf is. Het is aannemelijk dat de boerderij zelfs het vroeg-
ste bedrijfsgebouw is dat de mens ontwikkeld heeft. Het gehe-
le voorkomen vloeit direct voort uit de agrarische activiteiten
die de aanvankelijke bouwers wilden ondernemen en uit de toe-
voegingen van latere generaties boeren. Aan het boerderij-
complex is vaak nog te zien hoe die ontwikkeling is verlopen:
gebouwen zijn verlengd, verbreed, verhoogd en, vooral in de
laatste decennia, voorzien van dakramen en dakkapellen. Ook
stallen, schuren, kapbergen en andere bijgebouwen verto-
nen de tekenen des tijds: de vroegste zijn opgetrokken uit
eiken planken of IJsselsteentjes, de nieuwste uit kalkzand-
steen of damwandprofielen.
Maar niet alleen het exterieur is een rechtstreekse afgeleide van
de bedrijfsvoering. Ook het interieur - de indeling, de gebruik-
te materialen en de verdere aankleding - wordt in hoge mate
bepaald door de handelingen die boer, boerin en hulpkrach-
ten in een ver verleden dagelijks moesten uitvoeren om de kost
te verdienen. Zo werden in akkerbouwgebieden de zolders, ook
- Voorkom dat koperen goten en afvoeren in contact komen
met zwaveluitstoot, rioolgassen, ijzeroxide en uitspoelend
bitumenzuur.
- Tref onmiddellijk maatregelen als blijkt dat lekkages van
goten of afvoeren schade veroorzaken aan de kapcon-
structie, de gevel of kroonlijsten.
115
steen. Wanden kunnen eenvoudig gepleisterd zijn, maar ook
van onder tot boven zijn bekleed met (handbeschilderde)
tegeltjes. En het plafond kan bestaan uit ruwe balken en plan-
ken, maar ook uit bijzonder sierpleisterwerk. Afhankelijk van het
materiaal, de onderhoudstoestand en de (historische) waarde
zal daarom steeds per geval moeten worden bekeken wat de
best passende maatregelen zijn.
Wat wel gezegd kan worden, nee, wat niet vaak genoeg bena-
drukt kan worden, is dat interieur en exterieur zo veel moge-
lijk een geheel moeten (blijven) vormen. Veel te lang heeft de
aandacht zich vrijwel uitsluitend gericht op de buitenkant van
historische gebouwen - ook in de monumentenzorg. Gelukkig
dringt inmiddels het besef door dat buitenkant en binnen-
kant een geheel vormen. De complete cultuurhistorische
waarde kan alleen worden behouden door beide zo veel moge-
lijk intact te laten.
Betekent dit nu dat een verstandige boerderij-eigenaar alles
maar moet laten zoals het is? Nee, zeker niet. Een achttiende
eeuwse boerderij is naar de huidige normen gemeten bijna per
definitie onbewoonbaar en dus is het zonder meer geoor-
loofd nieuwe voorzieningen en verbeteringen aan te bren-
gen. Dat daar ingrijpende verbouwingen aan te pas komen, is
ook niet iets om je bezwaard over te voelen: zeker aan boer-
derijen is door de eeuwen heen verbouwd, met meer of min-114
die van het woongedeelte, gebruikt voor de opslag van zaden,
zoals tarwe en bonen. De zuivelboerderijen werden uitgerust
met flinke kelders, die ook ’s zomers voldoende koel waren om
op gecontroleerde wijze kaas te kunnen maken. En waar de vee-
teelt van belang was, werden diverse oplossingen bedacht
om grote hoeveelheden hooi op te slaan; bijvoorbeeld in de
hoge zolder van de stolpboerderij, op losse boomstammen of
slieten op de gebinten van het hallehuis of natuurlijk in spe-
ciaal daarvoor gebouwde hooibergen. Verder zijn er vele
manieren bedacht om de juiste indeling en voorzieningen
aan te brengen voor het houden van vee, het verwerken van
de oogst en het onderhoud van materiaal en materieel.
Dezelfde verscheidenheid die het bedrijfsgedeelte kenmerkt,
is ook van toepassing op het woongedeelte. De armste boe-
rengezinnen beschikten slechts over één of enkele kleine ver-
trekken, opgetrokken uit de eenvoudigste materialen, om te
koken, te slapen en te verblijven. De rijke hereboeren daaren-
tegen konden zich woonruimte veroorloven die qua omvang
en allure nauwelijks onderdeed voor de buitens van welvarende
stedelingen. Vooral in Groningen en Friesland zijn hiervan
sprekende voorbeelden te vinden.
Door deze grote variatie is het moeilijk om in algemene zin uit-
spraken te doen over een juist onderhoud van het interieur.
Soms bestaat de vloer nog uit leem, soms uit kostbare hard-
115
steen. Wanden kunnen eenvoudig gepleisterd zijn, maar ook
van onder tot boven zijn bekleed met (handbeschilderde)
tegeltjes. En het plafond kan bestaan uit ruwe balken en plan-
ken, maar ook uit bijzonder sierpleisterwerk. Afhankelijk van het
materiaal, de onderhoudstoestand en de (historische) waarde
zal daarom steeds per geval moeten worden bekeken wat de
best passende maatregelen zijn.
Wat wel gezegd kan worden, nee, wat niet vaak genoeg bena-
drukt kan worden, is dat interieur en exterieur zo veel moge-
lijk een geheel moeten (blijven) vormen. Veel te lang heeft de
aandacht zich vrijwel uitsluitend gericht op de buitenkant van
historische gebouwen - ook in de monumentenzorg. Gelukkig
dringt inmiddels het besef door dat buitenkant en binnen-
kant een geheel vormen. De complete cultuurhistorische
waarde kan alleen worden behouden door beide zo veel moge-
lijk intact te laten.
Betekent dit nu dat een verstandige boerderij-eigenaar alles
maar moet laten zoals het is? Nee, zeker niet. Een achttiende
eeuwse boerderij is naar de huidige normen gemeten bijna per
definitie onbewoonbaar en dus is het zonder meer geoor-
loofd nieuwe voorzieningen en verbeteringen aan te bren-
gen. Dat daar ingrijpende verbouwingen aan te pas komen, is
ook niet iets om je bezwaard over te voelen: zeker aan boer-
derijen is door de eeuwen heen verbouwd, met meer of min-114
die van het woongedeelte, gebruikt voor de opslag van zaden,
zoals tarwe en bonen. De zuivelboerderijen werden uitgerust
met flinke kelders, die ook ’s zomers voldoende koel waren om
op gecontroleerde wijze kaas te kunnen maken. En waar de vee-
teelt van belang was, werden diverse oplossingen bedacht
om grote hoeveelheden hooi op te slaan; bijvoorbeeld in de
hoge zolder van de stolpboerderij, op losse boomstammen of
slieten op de gebinten van het hallehuis of natuurlijk in spe-
ciaal daarvoor gebouwde hooibergen. Verder zijn er vele
manieren bedacht om de juiste indeling en voorzieningen
aan te brengen voor het houden van vee, het verwerken van
de oogst en het onderhoud van materiaal en materieel.
Dezelfde verscheidenheid die het bedrijfsgedeelte kenmerkt,
is ook van toepassing op het woongedeelte. De armste boe-
rengezinnen beschikten slechts over één of enkele kleine ver-
trekken, opgetrokken uit de eenvoudigste materialen, om te
koken, te slapen en te verblijven. De rijke hereboeren daaren-
tegen konden zich woonruimte veroorloven die qua omvang
en allure nauwelijks onderdeed voor de buitens van welvarende
stedelingen. Vooral in Groningen en Friesland zijn hiervan
sprekende voorbeelden te vinden.
Door deze grote variatie is het moeilijk om in algemene zin uit-
spraken te doen over een juist onderhoud van het interieur.
Soms bestaat de vloer nog uit leem, soms uit kostbare hard-
3.2 Vloeren
117
De eerste vloeren bestonden uit aangestampt leem. Als dit
materiaal niet nat wordt, vormt het een stevige en toch enigs-
zins veerkrachtige laag die op veel plaatsen op de boerderij
goed van pas komt. Leem was gratis of goedkoop en gemak-
kelijk aan te brengen. Het komt nog steeds voor in oude boer-
derijen. Wel zijn in de loop van de twintigste eeuw zijn over de
oude grondvloer vaak houten vloeren op balkjes gelegd.
Omdat de ventilatie vaak onvoldoende is, levert dit problemen
met de vochthuishouding op.
Op de zandgronden werden in het woongedeelte ook wel
vloeren van keitjes gelegd, al dan niet in sierlijke patronen. Later
zijn ook hiervoor vloeren van hout of cement in de plaats
gekomen. Dat de boer niettemin een speciale, aardse (?) band
met de vloer onderhield, blijkt onder meer uit de traditie om
vloeren - van welke aard dan ook - te versieren met zandpa-
tronen. Dit gebruik komt in diverse delen van het land voor.
STENEN VLOEREN
Het gebruik van plavuizen begon in het westen van het land.
Eerst verschenen, net als bij de dakpannen, de wat brossere rode116
der verstand van zaken. Waar het echter om gaat, is dat karak-
teristieke en inmiddels onvervangbare elementen niet zonder
enig nadenken worden gesloopt of weggewerkt. Een oude
pomp in de gang, een tegeltableau in de schouw, een getim-
merde bedstedenwand, een fraai geprofileerd balkenplafond,
een sobere opklampdeur met robuust hang- en sluitwerk, een
bovenlicht in glas-en-lood, een plavuizen vloer met ingesleten
loopsporen, ze zijn te vaak uitgebroken, afgevoerd, wegge-
timmerd of onder de specie gestopt. Met iets meer aandacht
hadden ze ook gehandhaafd kunnen worden of, waar dat echt
onmogelijk was, met beleid weggenomen, zodat ze ergens
anders een nieuwe bestemming hadden kunnen krijgen.
Het aantal historische boerderijen met een min of meer authen-
tiek exterieur is enorm afgenomen, het aantal historische inte-
rieurs ligt waarschijnlijk nog veel lager. Daarom is het devies
om hoe dan ook terughoudend te zijn met hak- en breekwerk
en bij twijfel over de waarde van interieur-elementen, altijd een
deskundige te raadplegen. Dat kan een restauratie-aannemer
zijn, maar ook een deskundige van een boerderijenstichting of
Monumentenwacht. In dit hoofdstuk komen enkele essentiële
onderdelen van het interieur ter sprake die op veel boerderij-
en zijn terug te vinden.
3.2 Vloeren
De eerste vloeren bestonden uit aangestampt leem. Als ditmateriaal niet nat wordt, vormt het een stevige en toch enigs-zins veerkrachtige laag die op veel plaatsen op de boerderijgoed van pas komt. Leem was gratis of goedkoop en gemak-kelijk aan te brengen. Het komt nog steeds voor in oude boer-derijen. Wel zijn in de loop van de twintigste eeuw over de oudegrondvloer vaak houten vloeren op balkjes gelegd. Omdat deventilatie vaak onvoldoende is, levert dit problemen met devochthuishouding op.Op de zandgronden werden in het woongedeelte ook welvloeren van keitjes gelegd, al dan niet in sierlijke patronen. Laterzijn ook hiervoor vloeren van hout of cement in de plaatsgekomen. Dat de boer niettemin een specialeband met de vloeronderhield, blijkt onder meer uit de traditie om vloeren - vanwelke aard dan ook - te versieren met zandpatronen. Dit ge-bruik komt in diverse delen van het land voor.
STENENVLOERENHet gebruik van plavuizen begon in het westen van het land.Eerstverschenen,net alsbij de dakpannen, de wat brossererode 117
119
de negentiende en twintigste eeuw is men op grote schaal
vurenhout gaan gebruiken. Balken hebben niet alleen een
dragende functie voor de vloer, ze geven ook stevigheid aan
het gebouw als geheel. De muurankers vervullen hierbij als ver-
bindingselement een sleutelrol (zie ook paragraaf 1.2).
Een veelvoorkomend probleem is dat de uiteinden van balken,
die in de muur zijn opgelegd, als gevolg van vocht gaan rot-
ten en aan draagkracht verliezen. Vooral massieve muren zijn
vaak verzadigd van vocht, dat zowel van beneden (optrek-
kend vocht), van opzij (doorslag) als van boven (lekkende
goten en dergelijke) kan komen. Als de balkkop wegrot, wordt
de vitale verbinding, namelijk de aanhechting van het muur-
anker, verbroken. Zowel vloeren als muren verliezen hierdoor
hun stabiliteit. Daarom is het van groot belang balkkoppen in
de gaten te houden en zo nodig rotte balkkoppen aan te pak-
ken.
Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. Een eerste optie is
aanhelen, waarbij het slechte deel van de balk wordt verwijderd
en aan de bestaande balk een nieuw uiteinde wordt gemaakt.
Een andere mogelijkheid is de gehele balk vervangen. Een
derde optie is het met een kunsthars injecteren van de deels
vergane balkkop, die na uitharding van de hars zijn oor-
spronkelijke sterkte terugkrijgt. De laatstgenoemde metho-
de is kostbaar, maar heeft de laatste jaren zijn waarde bewe-118
exemplaren, later de harder gebakken (gesmoorde) blauw-
grijze. Oude plavuizen hebben meestal het formaat 22 x 22 cm.
Eventuele glazuren zijn meestal van een gelige, groenige of
bruine toon. Plavuizen werden oorspronkelijk zo dicht moge-
lijk tegen elkaar aangelegd, gewoon in het zand, later ook in
kalkspecie. Dit materiaal werd ook gebruikt om de naden in te
wassen. Om met name de poreuze rode plavuizen tegen vlek-
ken en dergelijke te beschermen, kunnen ze worden behan-
deld met (verdunde) oxan-olie. Hierdoor krijgen ze tevens een
diepere kleur en enige glans.
In de luxere boerderijen werden ook wel natuurstenen (Belgisch
hardsteen) vloeren aangebracht, vooral in gangen en belang-
rijke woonvertrekken. Ook gebakken tegels komen voor. Soms
werd een schelpenbed toegepast, waarop de tegels koud
tegen elkaar werden aangebracht. Het schelpenbed zorgt
voor een droge vloer en goede stabiliteit. Als zich na vele jaren
toch kleine oneffenheden voordoen, kunnen tegels het best
voorzichtig worden uitgenomen, waarna het schelpenbed
wordt aangevuld en de tegels worden teruggeplaatst. Eventueel
kunnen gescheurde exemplaren uit het zicht worden geplaatst.
BALKLAGEN
Balken waren van de vijftiende tot en met de zeventiende
eeuw bijna uitsluitend van eikenhout. In de loop van de zeven-
tiende eeuw vond steeds meer grenenhout toepassing. Pas in
119
de negentiende en twintigste eeuw is men op grote schaal
vurenhout gaan gebruiken. Balken hebben niet alleen een
dragende functie voor de vloer, ze geven ook stevigheid aan
het gebouw als geheel. De muurankers vervullen hierbij als ver-
bindingselement een sleutelrol (zie ook paragraaf 1.2).
Een veelvoorkomend probleem is dat de uiteinden van balken,
die in de muur zijn opgelegd, als gevolg van vocht gaan rot-
ten en aan draagkracht verliezen. Vooral massieve muren zijn
vaak verzadigd van vocht, dat zowel van beneden (optrek-
kend vocht), van opzij (doorslag) als van boven (lekkende
goten en dergelijke) kan komen. Als de balkkop wegrot, wordt
de vitale verbinding, namelijk de aanhechting van het muur-
anker, verbroken. Zowel vloeren als muren verliezen hierdoor
hun stabiliteit. Daarom is het van groot belang balkkoppen in
de gaten te houden en zo nodig rotte balkkoppen aan te pak-
ken.
Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. Een eerste optie is
aanhelen, waarbij het slechte deel van de balk wordt verwijderd
en aan de bestaande balk een nieuw uiteinde wordt gemaakt.
Een andere mogelijkheid is de gehele balk vervangen. Een
derde optie is het met een kunsthars injecteren van de deels
vergane balkkop, die na uitharding van de hars zijn oor-
spronkelijke sterkte terugkrijgt. De laatstgenoemde metho-
de is kostbaar, maar heeft de laatste jaren zijn waarde bewe-118
exemplaren, later de harder gebakken (gesmoorde) blauw-
grijze. Oude plavuizen hebben meestal het formaat 22 x 22 cm.
Eventuele glazuren zijn meestal van een gelige, groenige of
bruine toon. Plavuizen werden oorspronkelijk zo dicht moge-
lijk tegen elkaar aangelegd, gewoon in het zand, later ook in
kalkspecie. Dit materiaal werd ook gebruikt om de naden in te
wassen. Om met name de poreuze rode plavuizen tegen vlek-
ken en dergelijke te beschermen, kunnen ze worden behan-
deld met (verdunde) oxan-olie. Hierdoor krijgen ze tevens een
diepere kleur en enige glans.
In de luxere boerderijen werden ook wel natuurstenen (Belgisch
hardsteen) vloeren aangebracht, vooral in gangen en belang-
rijke woonvertrekken. Ook gebakken tegels komen voor. Soms
werd een schelpenbed toegepast, waarop de tegels koud
tegen elkaar werden aangebracht. Het schelpenbed zorgt
voor een droge vloer en goede stabiliteit. Als zich na vele jaren
toch kleine oneffenheden voordoen, kunnen tegels het best
voorzichtig worden uitgenomen, waarna het schelpenbed
wordt aangevuld en de tegels worden teruggeplaatst. Eventueel
kunnen gescheurde exemplaren uit het zicht worden geplaatst.
BALKLAGEN
Balken waren van de vijftiende tot en met de zeventiende
eeuw bijna uitsluitend van eikenhout. In de loop van de zeven-
tiende eeuw vond steeds meer grenenhout toepassing. Pas in
121
PLANKEN VLOEREN
Houten vloeren hadden vroeger forse planken, tot breedtes van
zo’n 35 cm. Pas in de late negentiende eeuw ging men smal-
lere planken gebruiken, die vaak werden voorzien van een
pasprofiel of kraal. Ze worden aangeduid als kraalschroten of
kraaldelen. Ook voor de planken geldt dat aanvankelijk eiken
werd gebruikt, dat later werd vervangen door grenen en ver-
volgens door vuren. Bij oudere planken gaat het meestal om
langzaam gegroeid hout. Dit is fijndradig en daardoor kwali-
tatief veel beter dan nieuw, ‘modern’ hout. Handhaaf daarom
zo veel mogelijk het oude hout.
Bij reparatie van planken vloeren moeten zwakke plekken
voorzichtig worden verwijderd. Controleer of de balken geen
gebreken vertonen, zoals rot of schimmel. Kijk ook meteen
hoe de elektrische installatie en andere leidingen er bijliggen.
Bij verdiepingsvloeren kan, waar van toepassing, ook de ophan-
ging van het stucplafond worden gecontroleerd. Oude vloe-
ren moet bij voorkeur worden aangeheeld met planken van
dezelfde soort en kwaliteit; een bezoek aan een goed sloop-
bedrijf of een handel in historische bouwmaterialen ligt dan het
meest voor de hand.
Vloeren op verdiepingen zijn vaak geschilderd (geweest). Waar
de kleur is verdwenen, kunnen kleursporen aanknopings-
120
zen en vormt in veel gevallen een serieus te overwegen alter-
natief. Voor elke optie geldt dat voldoende deskundigheid is
vereist, wat onder meer inhoudt dat tijdens de werkzaamhe-
den de vloer afdoende wordt ondersteund.
Een ander aandachtspunt is dat vloerbalken niet overbelast
mogen worden. Het is verstandig om te bedenken waar de vloer
oorspronkelijk voor bedoeld was. De afmetingen van de bal-
ken en de dikte van de planken geven daar al een aanwijzing
voor. Wat lichtere zoldervloeren zijn bijvoorbeeld niet geschikt
om vol te zetten met dozen vol boeken of grammofoonplaten.
Bedenk verder dat een belasting in het midden van de vloer veel
eerder tot problemen leidt dan een belasting aan de muurzij-
de waarin de balken zijn opgelegd.
Bij restauraties van boerderijen vinden vaak rigoureuze ingre-
pen plaats, zoals het verplaatsen van wanden of het wegzagen
van ondersteuningsstijlen. Hierdoor kunnen balklagen ver-
zakken en overbelast raken. Het gebouw moet zich dan op-
nieuw zetten, tot een nieuw evenwicht is gevonden. Tijdens
dit proces, dat soms jaren kan duren, ontstaan vaak scheuren.
Op zichzelf hoeft dat niet rampzalig te zijn, maar het is uiteraard
verstandig om vooraf te bedenken welke ingrepen wel en niet
verantwoord zijn en hoe de risico’s zo veel mogelijk beperkt
kunnen worden.
121
PLANKEN VLOEREN
Houten vloeren hadden vroeger forse planken, tot breedtes van
zo’n 35 cm. Pas in de late negentiende eeuw ging men smal-
lere planken gebruiken, die vaak werden voorzien van een
pasprofiel of kraal. Ze worden aangeduid als kraalschroten of
kraaldelen. Ook voor de planken geldt dat aanvankelijk eiken
werd gebruikt, dat later werd vervangen door grenen en ver-
volgens door vuren. Bij oudere planken gaat het meestal om
langzaam gegroeid hout. Dit is fijndradig en daardoor kwali-
tatief veel beter dan nieuw, ‘modern’ hout. Handhaaf daarom
zo veel mogelijk het oude hout.
Bij reparatie van planken vloeren moeten zwakke plekken
voorzichtig worden verwijderd. Controleer of de balken geen
gebreken vertonen, zoals rot of schimmel. Kijk ook meteen
hoe de elektrische installatie en andere leidingen er bijliggen.
Bij verdiepingsvloeren kan, waar van toepassing, ook de ophan-
ging van het stucplafond worden gecontroleerd. Oude vloe-
ren moet bij voorkeur worden aangeheeld met planken van
dezelfde soort en kwaliteit; een bezoek aan een goed sloop-
bedrijf of een handel in historische bouwmaterialen ligt dan het
meest voor de hand.
Vloeren op verdiepingen zijn vaak geschilderd (geweest). Waar
de kleur is verdwenen, kunnen kleursporen aanknopings-
120
zen en vormt in veel gevallen een serieus te overwegen alter-
natief. Voor elke optie geldt dat voldoende deskundigheid is
vereist, wat onder meer inhoudt dat tijdens de werkzaamhe-
den de vloer afdoende wordt ondersteund.
Een ander aandachtspunt is dat vloerbalken niet overbelast
mogen worden. Het is verstandig om te bedenken waar de vloer
oorspronkelijk voor bedoeld was. De afmetingen van de bal-
ken en de dikte van de planken geven daar al een aanwijzing
voor. Wat lichtere zoldervloeren zijn bijvoorbeeld niet geschikt
om vol te zetten met dozen vol boeken of grammofoonplaten.
Bedenk verder dat een belasting in het midden van de vloer veel
eerder tot problemen leidt dan een belasting aan de muurzij-
de waarin de balken zijn opgelegd.
Bij restauraties van boerderijen vinden vaak rigoureuze ingre-
pen plaats, zoals het verplaatsen van wanden of het wegzagen
van ondersteuningsstijlen. Hierdoor kunnen balklagen ver-
zakken en overbelast raken. Het gebouw moet zich dan op-
nieuw zetten, tot een nieuw evenwicht is gevonden. Tijdens
dit proces, dat soms jaren kan duren, ontstaan vaak scheuren.
Op zichzelf hoeft dat niet rampzalig te zijn, maar het is uiteraard
verstandig om vooraf te bedenken welke ingrepen wel en niet
verantwoord zijn en hoe de risico’s zo veel mogelijk beperkt
kunnen worden.
TIPS
tips
- Belast vloeren niet zwaarder dan voor de massa waarop ze
zijn berekend.
- Verwijder nooit zomaar vloerbalken en/of ankers; dit is
namelijk van invloed op de stabiliteit van de gehele con-
structie. Vraag vooraf deskundig advies.
122
punten bieden voor herstel van het oorspronkelijke schilder-
werk. Op plaatsen waar, bijvoorbeeld als gevolg van centrale
verwarming, naden tussen vloerplanken zijn ontstaan, is de
mooiste oplossing deze dichte maken met een dun, goed pas-
send latje; een zogeheten veer.
.. Voorkom dat vloeren worden overbelast.Ol Verwijder nooit zomaar vloerbalken en/of ankers; dit is
namelijk van invloed op de stabiliteit van de gehele con-structie. Vraag vooraf deskundig advies.
TIPS
124
3.4 Kelders
Kelders zijn in het algemeen de oudste delen van een boerderij.
Kelders waren moeilijker te slopen en werden na een brand of
verbouwing weer in het nieuwe gebouw ingepast. Wel werd
de ingang meestal verlegd. Vandaar dat oude kelders vaak
allerlei raadselachtige nissen met trapjes en dichtgemetselde
toegangen bezitten. Om ze koel te houden werden veel kelders
overwelfd door een in baksteen gemetseld ton- of kruisgewelf.
Veel kelders uit vroeger eeuwen blijken constructief nog
opmerkelijk gaaf. De problemen bij kelders hebben voorna-
melijk te maken met vochtoverlast.
VOCHT
De kelder kan lek zijn door scheuren in de vloer of in de wan-
den. Doorgaans kan alleen een nauwkeurig onderzoek door
deskundigen uitsluitsel geven over mogelijkheden om de kel-
der dicht te maken. De vloer van de kelder kan blank staan bij
een hoge grondwaterstand, na bijvoorbeeld een periode van
veel regen, of bij een hoge stand van het rivierwater.
Soms is de omgeving van het gebouw door aanleg van stra-ten en ophoging met grond zodanig gewijzigd, dat plotselingwater op de keldervloer blijft staan. Een mogelijke oplossingis een plaatselijke verlaging van de grondwaterstand tot-standbrengen, door aan de buitenzijde rondom het gebouween drainagebuis aan te leggen. Eenalternatief is een putje inde keldervloer, voorzien van een klokpomp met niveauregelaaren een overloop naar de riolering.
Een veelvoorkomend euvel is de aantasting van het pleister-werk op keldermuren. Dit gaat los zitten en valt er af. In hetalgemeen is het verstandig om bij een opknapbeurt al hetlosse pleisterwerk eraf te halen en de kelder met een heel dunkalkpleisterlaagje - de zogenaamde vertinlaag - af te werken.Bij onderhoud werkt gewone witkalk uitstekend. Bijkomendvoordeel is dat het desinfecterend is en schimmelvormingtegengaat.
Meestal zijn kelders veel vochtiger dan noodzakelijk. Bijnaaltijd komt dit door een gebrek aan.ventilatie. Omdat een kel-der meestal vorstvrij blijft, kan er het hele jaar door geventileerdworden. Zet voor een stevige tocht twee raampjes tegen elkaaropen of schep hiervoor gelegenheid met een extra opening.
~-~_._---------
125
'26
ROESTVeel kelders uit de tweede helft van de negentiende en hetbegin van de twintigste eeuw hebben een kelderdek datbestaat uit ijzeren balken met een I-profiel, met daartussengemetselde troggewelfjes. De ijzeren profielen uit deze tijd zijnechter erg roestgevoelig. Ook al zijn ze behandeld met lood-menie, vroeg of laat beginnen ze in het vochtige metselwerkte roesten. Daardoor zwelt het ijzer van de balken in de murenop, zodat het metselwerk gaat scheuren en afbrokkelen.Symptoombestrijding door schilderen helpt niet, want de tijd-bom zit al ln de muur. Het raadplegen van een deskundige ishier noodzakelijk.
Somswordt met de beste bedoelingen geprobeerd om vocht-probiemen te bestrijden, maar pakt het toch verkeerd uit. Zowerd eens een enigszins vochtige, plavuizen vloer van eenvoorraadkelder vervangen door een nieuwe dampdichte vloer.Het resultaat was dat de vloer inderdaad droog bleef, maar dathet vocht nu een uitweg zocht via de muren. Dat kwam tot uit-drukking in aantasting van het pleisterwerk, dat vervolgens gingloslaten. Het voorbeeld laat zien dat het soms verstandig is enigvocht in kelders eenvoudigweg te accepteren en de vochtig-heidsgraad te reguleren door goed te ventileren. In de twee-de plaats is het goed om, áls u gaat ingrijpen, eerst deskundigadvies in te winnen.
\~
TIPS
tips
127
• Zorg voor goede ventilatie in de kelder door het open zet-
ten van een raampje, deur of speciale ventilatie-opening.
• Als zich in korte tijd scheuren gaan vertonen in wanden
en/of vloer en/of plafond/gewelf, schakel dan snel een des-
kundige in.
126
gemetselde troggewelfjes. De ijzeren profielen uit deze tijd zijn
echter erg roestgevoelig. Ook al zijn ze behandeld met lood-
menie, vroeg of laat beginnen ze in het vochtige metselwerk
te roesten. Daardoor zwelt het ijzer van de balken in de muren
op, zodat het metselwerk gaat scheuren en afbrokkelen.
Symptoombestrijding door schilderen helpt niet, want de tijd-
bom zit al ín de muur. Het raadplegen van een deskundige is
hier noodzakelijk.
Soms wordt met de beste bedoelingen geprobeerd om vocht-
problemen te bestrijden, maar pakt het toch verkeerd uit. Zo
werd eens een enigszins vochtige, plavuizen vloer van een
voorraadkelder vervangen door een nieuwe dampdichte vloer.
Het resultaat was dat de vloer inderdaad droog bleef, maar dat
het vocht nu een uitweg zocht via de muren. Dat kwam tot uit-
drukking in aantasting van het pleisterwerk, dat vervolgens ging
loslaten. Het voorbeeld laat zien dat het soms verstandig is enig
vocht in kelders eenvoudigweg te accepteren en de vochtig-
heidsgraad te reguleren door goed te ventileren. In de twee-
de plaats is het goed om, áls u gaat ingrijpen, eerst deskundig
advies in te winnen.
3.7 Binnenpleisterwerk
129
Doorslaand vocht is in veel gevallen te wijten aan slecht voeg-
werk en scheuren in de muur. Kleine scheurtjes aan de regen-
zijde van een gebouw zuigen veel vocht op. Lang lekkende
regenpijpen en vergaarbakken zorgen plaatselijk voor door-
slaand vocht. Oude muren lijken massief maar er zitten vaak
allerlei holtes in. Zwakke plekken worden aan de binnenkant
zichtbaar door vochtplekken op onverwachte plaatsen. Bij
regen worden de plekken groter. Bij langdurige droogte ver-
dwijnen ze bijna geheel.
Zakvocht zakt door het lekken van goten op muren in het
massieve metselwerk naar beneden en komt dan in warmere
ruimten naar buiten. Dit gaat vaak gepaard met de uitbloei van
in de muur aanwezige zouten. Als gevolg van zakvocht kunnen
balkkoppen - zelfs als deze twee meter onder een goot in de
muur zitten - door schimmels, houtrot en insecten worden aan-
getast.
Er wordt gesproken van indirect optrekkend vocht als regen-
water dat net onder het maaiveld in de muren optrekt, in war-
mere ruimten vlak boven de vloeren weer naar buiten treedt.
Daar drukt het pleisterwerk van de wanden. In de muur voor-
komende zouten kunnen de schade sterk vergroten. Oorzaak
is meestal slecht voegwerk net onder het maaiveld of een
naar het gebouw aflopend terrein of dijklichaam.
128
Het afwerken van binnenwanden, op de boerderij niet zelden
opgetrokken uit verschillende partijen baksteen van matige
kwaliteit, kent een lange traditie. Gepleisterde wanden werden
oorspronkelijk alleen gewit. In de achttiende eeuw werd in
de steden op steeds grotere schaal papierbehang toegepast.
Op de meeste boerderijen ging men hier pas veel later toe over,
als het al zo ver kwam. In de ruimtes voor dagelijks gebruik bleef
men vaak het pleisterwerk witten, al dan niet met kleurtoe-
voegingen.
VOCHT
Problemen met binnenpleisterwerk hebben meestal te maken
met vocht, vaak in combinatie met uitbloeiende zouten. Van
belang is vooral de juiste oorzaak van de vochtverschijnselen
te achterhalen.
Bij een te hoge luchtvochtigheid slaat condens neer op de
binnenkant van de koude buitenmuren. Behang kan klam aan-
voelen, pleisterwerk is alleen aan de oppervlakte wat vochtig.
Door beter ventileren verdwijnt het vocht.
3.7 Binnenpleisterwerk
129
Doorslaand vocht is in veel gevallen te wijten aan slecht voeg-
werk en scheuren in de muur. Kleine scheurtjes aan de regen-
zijde van een gebouw zuigen veel vocht op. Lang lekkende
regenpijpen en vergaarbakken zorgen plaatselijk voor door-
slaand vocht. Oude muren lijken massief maar er zitten vaak
allerlei holtes in. Zwakke plekken worden aan de binnenkant
zichtbaar door vochtplekken op onverwachte plaatsen. Bij
regen worden de plekken groter. Bij langdurige droogte ver-
dwijnen ze bijna geheel.
Zakvocht zakt door het lekken van goten op muren in het
massieve metselwerk naar beneden en komt dan in warmere
ruimten naar buiten. Dit gaat vaak gepaard met de uitbloei van
in de muur aanwezige zouten. Als gevolg van zakvocht kunnen
balkkoppen - zelfs als deze twee meter onder een goot in de
muur zitten - door schimmels, houtrot en insecten worden aan-
getast.
Er wordt gesproken van indirect optrekkend vocht als regen-
water dat net onder het maaiveld in de muren optrekt, in war-
mere ruimten vlak boven de vloeren weer naar buiten treedt.
Daar drukt het pleisterwerk van de wanden. In de muur voor-
komende zouten kunnen de schade sterk vergroten. Oorzaak
is meestal slecht voegwerk net onder het maaiveld of een
naar het gebouw aflopend terrein of dijklichaam.
128
Het afwerken van binnenwanden, op de boerderij niet zelden
opgetrokken uit verschillende partijen baksteen van matige
kwaliteit, kent een lange traditie. Gepleisterde wanden werden
oorspronkelijk alleen gewit. In de achttiende eeuw werd in
de steden op steeds grotere schaal papierbehang toegepast.
Op de meeste boerderijen ging men hier pas veel later toe over,
als het al zo ver kwam. In de ruimtes voor dagelijks gebruik bleef
men vaak het pleisterwerk witten, al dan niet met kleurtoe-
voegingen.
VOCHT
Problemen met binnenpleisterwerk hebben meestal te maken
met vocht, vaak in combinatie met uitbloeiende zouten. Van
belang is vooral de juiste oorzaak van de vochtverschijnselen
te achterhalen.
Bij een te hoge luchtvochtigheid slaat condens neer op de
binnenkant van de koude buitenmuren. Behang kan klam aan-
voelen, pleisterwerk is alleen aan de oppervlakte wat vochtig.
Door beter ventileren verdwijnt het vocht.
131
Vaak wordt een muur te snel van nieuw pleisterwerk voor-
zien, terwijl deze muur jarenlang door vocht is verzadigd (een
kubieke meter met vocht verzadigd metselwerk kan 150 tot 200
liter water bevatten). Als vuistregel geldt dat twee à drie jaar
gewacht moet worden met opnieuw pleisteren, afhankelijk van
de hardheid van het gesteente.
Als pleisterwerk plaatselijk loslaat, kunnen de losse delen ver-
wijderd worden. Als meer dan veertig procent loszit, is het
meestal beter alles te verwijderen. Nieuw pleisterwerk kan
men het beste in afgeronde delen opzetten en bij inwendige
hoeken laten aansluiten op het bestaande werk. Er ontstaan dan
geen problemen bij de overgangen. Sterk door vocht en zout
belaste muren geeft men een zo dun mogelijke pleisterlaag,
maximaal acht à tien millimeter. In kelders verdient een dun ver-
tinlaagje de voorkeur.
In de vorige eeuw zijn vochtige muren van oude boerderijen
nogal eens afgedekt met een lambrisering, regelwerken met
beplating, of tegels. Deze vorm van symptoombestrijding is
sterk af te raden. Ze neemt de oorzaak niet weg, maar verer-
gert slechts de problemen, omdat het vocht verder moet
optrekken voordat het kan uittreden.
Bij indirect optrekkend vocht kan vlak boven de vloer een
onderbreking in het pleisterwerk worden aangebracht om130
Optrekkend vocht is een lastig probleem dat zich voordoet als
de fundering met de voet in het grondwater staat. Via de capil-
lairen in het metselwerk van fundering en muur trekt dit water
omhoog. Het verschijnsel is te herkennen aan een horizonta-
le zone van meestal 30-120 cm aangetast pleisterwerk. Het
meeste vocht treedt direct boven de vloer of de tegeltjes uit,
waardoor het pleisterwerk verweert of eraf wordt gedrukt.
Alleen als vaststaat dat er werkelijk sprake is van optrekkend
vocht (proeven, boringen), heeft het zin om een kostbaar
vochtwerend scherm aan te brengen. Men injecteert in zo’n
geval de muren onder het niveau van de keldervloer met een
vochtwerend chemisch middel. Een alternatief dat vooral in het
verleden werd toegepast is de muren op glas of op lood zet-
ten. Hierbij wordt telkens een stukje metselwerk uitgebroken,
glas of lood aangebracht, en het gat weer dichtgemetseld.
Uiteraard is het aanbrengen van een chemisch vochtscherm
minder arbeidsintensief, maar wel werk voor de specialist.
HERSTEL
Pleisterwerk aanbrengen is een vak. Zeer veel problemen bij
pleistersystemen ontstaan doordat deze niet zorgvuldig en
volgens de voorschriften zijn aangebracht, of door het nader-
hand aanbrengen van een verkeerde afwerking.
Opnieuw pleisteren heeft alleen zin als de oorzaken van vocht-
overlast zijn verholpen en de muren voldoende droog zijn.
131
Vaak wordt een muur te snel van nieuw pleisterwerk voor-
zien, terwijl deze muur jarenlang door vocht is verzadigd (een
kubieke meter met vocht verzadigd metselwerk kan 150 tot 200
liter water bevatten). Als vuistregel geldt dat twee à drie jaar
gewacht moet worden met opnieuw pleisteren, afhankelijk van
de hardheid van het gesteente.
Als pleisterwerk plaatselijk loslaat, kunnen de losse delen ver-
wijderd worden. Als meer dan veertig procent loszit, is het
meestal beter alles te verwijderen. Nieuw pleisterwerk kan
men het beste in afgeronde delen opzetten en bij inwendige
hoeken laten aansluiten op het bestaande werk. Er ontstaan dan
geen problemen bij de overgangen. Sterk door vocht en zout
belaste muren geeft men een zo dun mogelijke pleisterlaag,
maximaal acht à tien millimeter. In kelders verdient een dun ver-
tinlaagje de voorkeur.
In de vorige eeuw zijn vochtige muren van oude boerderijen
nogal eens afgedekt met een lambrisering, regelwerken met
beplating, of tegels. Deze vorm van symptoombestrijding is
sterk af te raden. Ze neemt de oorzaak niet weg, maar verer-
gert slechts de problemen, omdat het vocht verder moet
optrekken voordat het kan uittreden.
Bij indirect optrekkend vocht kan vlak boven de vloer een
onderbreking in het pleisterwerk worden aangebracht om130
Optrekkend vocht is een lastig probleem dat zich voordoet als
de fundering met de voet in het grondwater staat. Via de capil-
lairen in het metselwerk van fundering en muur trekt dit water
omhoog. Het verschijnsel is te herkennen aan een horizonta-
le zone van meestal 30-120 cm aangetast pleisterwerk. Het
meeste vocht treedt direct boven de vloer of de tegeltjes uit,
waardoor het pleisterwerk verweert of eraf wordt gedrukt.
Alleen als vaststaat dat er werkelijk sprake is van optrekkend
vocht (proeven, boringen), heeft het zin om een kostbaar
vochtwerend scherm aan te brengen. Men injecteert in zo’n
geval de muren onder het niveau van de keldervloer met een
vochtwerend chemisch middel. Een alternatief dat vooral in het
verleden werd toegepast is de muren op glas of op lood zet-
ten. Hierbij wordt telkens een stukje metselwerk uitgebroken,
glas of lood aangebracht, en het gat weer dichtgemetseld.
Uiteraard is het aanbrengen van een chemisch vochtscherm
minder arbeidsintensief, maar wel werk voor de specialist.
HERSTEL
Pleisterwerk aanbrengen is een vak. Zeer veel problemen bij
pleistersystemen ontstaan doordat deze niet zorgvuldig en
volgens de voorschriften zijn aangebracht, of door het nader-
hand aanbrengen van een verkeerde afwerking.
Opnieuw pleisteren heeft alleen zin als de oorzaken van vocht-
overlast zijn verholpen en de muren voldoende droog zijn.
TIPS
tips
• Controleer met enige regelmaat of zich geen vochtproble-
men voordoen in binnenpleisterwerk. Vraag voor een juiste
bestrijding hiervan advies aan een deskundige.
• Doe niet aan symptoombestrijding door betegelen of weg-
timmeren; u maakt het probleem daarmee alleen maar
erger.
132
aantasting van het pleisterwerk erboven te voorkomen. Een
onderbreking van vijf tot acht millimeter ‘tot op de baksteen’
is voldoende.
Het verdient aanbeveling te onderzoeken of een muur zout-
belast is. Indien dit het geval is, kunnen ‘normale’ pleistersy-
stemen niet worden toegepast. Onderzoek is nodig om te
bepalen welk speciaal pleistersysteem aangebracht kan wor-
den. Laat u geen zogenaamde dampdichte pleistersystemen
aansmeren, want die bestaan niet. Verder is een pluisvormige
uitslag op het pleisterwerk niets om ongerust over te zijn. Het
gaat hier om zoutuitbloei, die erop wijst dat de muur en de
pleisterlaag goed uitdampen. Van tijd tot tijd afborstelen en
opruimen is het devies.
TIPS
tips
• Controleer met enige regelmaat of zich geen vochtproble-
men voordoen in binnenpleisterwerk. Vraag voor een juiste
bestrijding hiervan advies aan een deskundige.
• Doe niet aan symptoombestrijding door betegelen of weg-
timmeren; u maakt het probleem daarmee alleen maar
erger.
132
aantasting van het pleisterwerk erboven te voorkomen. Een
onderbreking van vijf tot acht millimeter ‘tot op de baksteen’
is voldoende.
Het verdient aanbeveling te onderzoeken of een muur zout-
belast is. Indien dit het geval is, kunnen ‘normale’ pleistersy-
stemen niet worden toegepast. Onderzoek is nodig om te
bepalen welk speciaal pleistersysteem aangebracht kan wor-
den. Laat u geen zogenaamde dampdichte pleistersystemen
aansmeren, want die bestaan niet. Verder is een pluisvormige
uitslag op het pleisterwerk niets om ongerust over te zijn. Het
gaat hier om zoutuitbloei, die erop wijst dat de muur en de
pleisterlaag goed uitdampen. Van tijd tot tijd afborstelen en
opruimen is het devies.
4. Diversen
135
Onder de noemer diversen kan, zeker als het om boerderijen
gaat, een hele reeks onderwerpen worden genoemd die niet
direct verband houden met hetgeen in de voorgaande hoofd-
stukken werd besproken. Een daarvan betreft de bestrating van
het terrein. Deze kan onder meer van belang zijn met het oog
op een goede afwatering. Voorkom in elk geval dat hemelwater
vanaf de bestrating naar gebouwen toeloopt.
Begroeiing zoals bomen en grotere struiken kan enerzijds
beschutting bieden aan gebouwen en opstallen, maar kan
anderzijds ook schade toebrengen; bijvoorbeeld door wor-
telgroei, afwaaiende takken en bladeren, drupwater en het
vasthouden van vocht. Over de keuze van geschikte bomen en
struiken voor het boerenerf, en de juiste locatie hiervoor, zijn
diverse boeken te raadplegen. Houd historische elementen,
zoals hakhoutwallen, oude hagen en leibomen zo veel moge-
lijk in stand. In het algemeen passen inheemse soorten het best
op het boerenerf, zoals wilgen, populieren, elzen, essen en
eiken. Het hout hiervan werd op het boerenbedrijf vanouds
voor talloze doeleinden gebruikt. Ook over de inrichting en aan-134
Div
erse
n
Diversen
4. Diversen
135
Onder de noemer diversen kan, zeker als het om boerderijen
gaat, een hele reeks onderwerpen worden genoemd die niet
direct verband houden met hetgeen in de voorgaande hoofd-
stukken werd besproken. Een daarvan betreft de bestrating van
het terrein. Deze kan onder meer van belang zijn met het oog
op een goede afwatering. Voorkom in elk geval dat hemelwater
vanaf de bestrating naar gebouwen toeloopt.
Begroeiing zoals bomen en grotere struiken kan enerzijds
beschutting bieden aan gebouwen en opstallen, maar kan
anderzijds ook schade toebrengen; bijvoorbeeld door wor-
telgroei, afwaaiende takken en bladeren, drupwater en het
vasthouden van vocht. Over de keuze van geschikte bomen en
struiken voor het boerenerf, en de juiste locatie hiervoor, zijn
diverse boeken te raadplegen. Houd historische elementen,
zoals hakhoutwallen, oude hagen en leibomen zo veel moge-
lijk in stand. In het algemeen passen inheemse soorten het best
op het boerenerf, zoals wilgen, populieren, elzen, essen en
eiken. Het hout hiervan werd op het boerenbedrijf vanouds
voor talloze doeleinden gebruikt. Ook over de inrichting en aan-134
137
mende kraaien, kauwen en duiven zo veel mogelijk te weren,
bijvoorbeeld door op schoorstenen roosters te plaatsen. Aan
bedreigde soorten, zoals kerkuilen en gierzwaluwen, wordt
waar mogelijk passende nestgelegenheid geboden. Hetzelfde
geldt voor vleermuizen.
In het vervolg van dit hoofdstuk worden twee onderwerpen
nader besproken. In de paragraaf over technische installaties
wordt ingegaan op verwarming en bliksembeveiligingsin-
stallaties. Tot besluit volgen enkele aanwijzingen voor een
goede bereikbaarheid en toegankelijkheid.
136
kleding van de traditionele boerentuin is volop informatie te
vinden. Een van de kenmerken is overigens dat hiervoor maar
weinig echte regels te geven zijn. Door besdragende struiken
aan te planten kunnen vogels worden aangetrokken. Zorg
wel dat klimplanten geen bezit nemen van kozijnen, goten en
daken.
Traditionele hekwerken van hout hebben het in weer en wind
zwaar te verduren. Bovendien worden ze soms aangevreten
door de dieren erachter. Regelmatig schilderen of beitsen kan
de levensduur aanmerkelijk verlengen. Breng op de bovenzij-
den eventueel beschermend metaal aan (lood of zink) en
besteed bij het schilderen altijd extra aandacht aan de onder-
zijden van het hekwerk. Omdat deze het langst vochtig blijven,
is het gevaar van inrotting hier het grootst. IJzeren hekken
moeten worden beschermd tegen roest. Gebruik geen midde-
len die de gezondheid van mens of dier kunnen schaden.
Rond de boerderij kunnen vele vogelsoorten voorkomen.
Sommige zijn min of meer schadelijk, andere nuttig en weer
andere beide. Van sommige soorten komen er steeds meer,
andere worden steeds zeldzamer omdat nieuwe gebouwen
nauwelijks gaten en holtes bieden en ze bij oude gebouwen
steeds vaker worden dichtgemaakt. Hierdoor kunnen sommi-
ge waardevolle soorten onvoldoende schuil- en nestplaatsen
vinden. Monumentenwacht voert als beleid de veelvoorko-
137
mende kraaien, kauwen en duiven zo veel mogelijk te weren,
bijvoorbeeld door op schoorstenen roosters te plaatsen. Aan
bedreigde soorten, zoals kerkuilen en gierzwaluwen, wordt
waar mogelijk passende nestgelegenheid geboden. Hetzelfde
geldt voor vleermuizen.
In het vervolg van dit hoofdstuk worden twee onderwerpen
nader besproken. In de paragraaf over technische installaties
wordt ingegaan op verwarming en bliksembeveiligingsin-
stallaties. Tot besluit volgen enkele aanwijzingen voor een
goede bereikbaarheid en toegankelijkheid.
136
kleding van de traditionele boerentuin is volop informatie te
vinden. Een van de kenmerken is overigens dat hiervoor maar
weinig echte regels te geven zijn. Door besdragende struiken
aan te planten kunnen vogels worden aangetrokken. Zorg
wel dat klimplanten geen bezit nemen van kozijnen, goten en
daken.
Traditionele hekwerken van hout hebben het in weer en wind
zwaar te verduren. Bovendien worden ze soms aangevreten
door de dieren erachter. Regelmatig schilderen of beitsen kan
de levensduur aanmerkelijk verlengen. Breng op de bovenzij-
den eventueel beschermend metaal aan (lood of zink) en
besteed bij het schilderen altijd extra aandacht aan de onder-
zijden van het hekwerk. Omdat deze het langst vochtig blijven,
is het gevaar van inrotting hier het grootst. IJzeren hekken
moeten worden beschermd tegen roest. Gebruik geen midde-
len die de gezondheid van mens of dier kunnen schaden.
Rond de boerderij kunnen vele vogelsoorten voorkomen.
Sommige zijn min of meer schadelijk, andere nuttig en weer
andere beide. Van sommige soorten komen er steeds meer,
andere worden steeds zeldzamer omdat nieuwe gebouwen
nauwelijks gaten en holtes bieden en ze bij oude gebouwen
steeds vaker worden dichtgemaakt. Hierdoor kunnen sommi-
ge waardevolle soorten onvoldoende schuil- en nestplaatsen
vinden. Monumentenwacht voert als beleid de veelvoorko-
4.1 Technische installaties
139
afloop - zowel voor de mensen als het pand. Menige boerde-
rij ging in vlammen op. Nog altijd zijn ondeskundig gebruik en
slecht onderhoud de meest voorkomende oorzaak van narig-
heid met technische installaties. Monumentenwacht besteedt
bij inspecties zo veel mogelijk aandacht aan dit onderwerp,
maar benadrukt dat daarnaast regelmatige controle door tech-
nisch gespecialiseerde vakmensen noodzakelijk blijft.
VERWARMING
Onverstandig stookgedrag kan vervelende gevolgen hebben,
in het bijzonder voor oudere boerderijen, waarvan de ver-
trekken voorheen niet of weinig werden verwarmd, en vrijwel
nooit tot hoge temperaturen. Door de temperatuur slechts
geleidelijk op te voeren wordt voorkomen dat balken en betim-
meringen kapot scheuren. Een zo constant mogelijke tempe-
ratuur is altijd het beste. Een goede klokthermostaat met een
aangepaste stooklijn is hierbij een uitkomst. Consequent niet
verwarmen is ook een oplossing, mits er goede ventilatie is.
Dit laatste is iets anders dan luchten. Bij ventileren worden twee
of meer tegenover elkaar geplaatste ramen en/of deuren op
een kier gezet, waardoor lucht gaat circuleren. Bij luchten
wordt slechts één raam of deur geopend en is er geen sprake
van een duidelijke luchtstroom. Oude boerderijen ‘ventileren
van zichzelf’, onder meer via spleten in schuiframen en onder
deuren en door niet-geïsoleerde kappen. Bij het overigens138
We staan er zelden bij stil, maar tegenwoordig ligt vrijwel elk
gebouw van onder tot boven vol met leidingen, buizen en
pijpen voor water, gas, elektriciteit, verwarming, riolering, tele-
foon, antennes, computers en bliksemafleiding. Zo’n honderd
jaar geleden was zeker op de boerderij van dergelijke voor-
zieningen niet of nauwelijks sprake. Water kwam uit de pomp
en afvalwater liep via de gootsteen - die vaak ook letterlijk
een hardstenen gootsteen was - en een loden pijp of gresbuis
naar buiten. In een hoek van de stal of op het erf bevond zich
het privaat, met daaronder een beerput die van tijd tot tijd werd
leeggemaakt.
Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw kwamen in
de grote steden nutsvoorzieningen voor water, gas en riolering
tot stand. Het platteland volgde veel later. De meeste boer-
derijen bleven tot ver na de Tweede Wereldoorlog voor een
groot deel zelfvoorzienend. Voor licht en warmte diende een
voorraad olie en hout. Elektriciteit drong hier het eerste door.
Uit onervarenheid en onachtzaamheid zijn hiermee, met name
in de beginperiode, veel ongevallen gebeurd met tragische
4.1 Technische installaties
139
afloop - zowel voor de mensen als het pand. Menige boerde-
rij ging in vlammen op. Nog altijd zijn ondeskundig gebruik en
slecht onderhoud de meest voorkomende oorzaak van narig-
heid met technische installaties. Monumentenwacht besteedt
bij inspecties zo veel mogelijk aandacht aan dit onderwerp,
maar benadrukt dat daarnaast regelmatige controle door tech-
nisch gespecialiseerde vakmensen noodzakelijk blijft.
VERWARMING
Onverstandig stookgedrag kan vervelende gevolgen hebben,
in het bijzonder voor oudere boerderijen, waarvan de ver-
trekken voorheen niet of weinig werden verwarmd, en vrijwel
nooit tot hoge temperaturen. Door de temperatuur slechts
geleidelijk op te voeren wordt voorkomen dat balken en betim-
meringen kapot scheuren. Een zo constant mogelijke tempe-
ratuur is altijd het beste. Een goede klokthermostaat met een
aangepaste stooklijn is hierbij een uitkomst. Consequent niet
verwarmen is ook een oplossing, mits er goede ventilatie is.
Dit laatste is iets anders dan luchten. Bij ventileren worden twee
of meer tegenover elkaar geplaatste ramen en/of deuren op
een kier gezet, waardoor lucht gaat circuleren. Bij luchten
wordt slechts één raam of deur geopend en is er geen sprake
van een duidelijke luchtstroom. Oude boerderijen ‘ventileren
van zichzelf’, onder meer via spleten in schuiframen en onder
deuren en door niet-geïsoleerde kappen. Bij het overigens138
We staan er zelden bij stil, maar tegenwoordig ligt vrijwel elk
gebouw van onder tot boven vol met leidingen, buizen en
pijpen voor water, gas, elektriciteit, verwarming, riolering, tele-
foon, antennes, computers en bliksemafleiding. Zo’n honderd
jaar geleden was zeker op de boerderij van dergelijke voor-
zieningen niet of nauwelijks sprake. Water kwam uit de pomp
en afvalwater liep via de gootsteen - die vaak ook letterlijk
een hardstenen gootsteen was - en een loden pijp of gresbuis
naar buiten. In een hoek van de stal of op het erf bevond zich
het privaat, met daaronder een beerput die van tijd tot tijd werd
leeggemaakt.
Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw kwamen in
de grote steden nutsvoorzieningen voor water, gas en riolering
tot stand. Het platteland volgde veel later. De meeste boer-
derijen bleven tot ver na de Tweede Wereldoorlog voor een
groot deel zelfvoorzienend. Voor licht en warmte diende een
voorraad olie en hout. Elektriciteit drong hier het eerste door.
Uit onervarenheid en onachtzaamheid zijn hiermee, met name
in de beginperiode, veel ongevallen gebeurd met tragische
141
nen mensen geen elektrische krachten van buitenaf onder-
vinden. Niet alleen hoge objecten komen voor bliksembevei-
liging in aanmerking. Ook voor boerderijen die in het vrije
veld of rondom vrij aan een dijk liggen, is een bliksemafleider
aan te raden. Verder speelt de kwetsbaarheid een rol. Bij een
rieten dak is bliksembeveiliging eerder aan de orde dan bij uit-
sluitend pannendaken. Voor een pand in een gesloten bebou-
wing is een uitwendige installatie vaak niet nodig. Een inwen-
dige beveiliging kan wel raadzaam zijn. Subsidiegevers en
verzekeraars kunnen eisen dat een bliksembeveiliging is of
wordt aangebracht. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg
bekijkt bij elke voorgenomen restauratie of een installatie
noodzakelijk is.
Een eenvoudige installatie is in veel gevallen afdoende. Iedere
installatie, hoe klein ook, draagt bij aan de beveiliging tegen
een directe inslag. Wel dient de installatie goed geaard te zijn.
Een uitwendige beveiliging verkleint de kans op een inslag niet,
maar zorgt er wel voor dat de stroom van de inslag op een vei-
lige wijze wordt afgeleid. Een goede installatie kan onbeperkt
treffers incasseren.
Regelmatige controle van de blikseminstallatie is noodzakelijk.
Daartoe kunnen abonnementen worden afgesloten met erken-
de installateurs. Een veelvoorkomend probleem is dat de lei-
dingen op de daken niet goed meer met elkaar zijn verbonden.140
begrijpelijke streven naar comfortverhoging en energiebe-
sparing zijn ook op veel boerderijen isolatiemaatregelen getrof-
fen en heeft men de kierenjacht geopend.
De combinatie van het dichtstoppen van elke kier, het inpak-
ken van oude constructies in isolatiedekens, plus het aanleg-
gen van centrale verwarming blijkt voor oude constructies
echter vaak ongunstig uit te pakken. Binnen geïsoleerde con-
structies ontstaan condensatieproblemen, vocht slaat neer
op balkkoppen en deze rotten versneld in. Gebrek aan venti-
latie zorgt verder voor schimmels, met name achter kasten
en bankstellen die tegen de (vochtige) muur staan.
BLIKSEMBEVEILIGING
Blikseminslag was lange tijd een raadselachtig verschijnsel
dat vooral bekend was van torenspitsen. Nadat in de acht-
tiende eeuw was ontdekt dat het ging om een elektrische ont-
lading in de atmosfeer, kwam men op het idee voor deze elek-
triciteit een speciale, snelle weg naar de bodem aan te leggen.
Daarmee was de bliksemafleider geboren.
Een goede bliksembeveiligingsinstallatie bestaat tegenwoor-
dig uit een uitwendig deel, met een daknet en afgaande lei-
dingen, en een inwendig deel, met een spanningsvereffening
en een beveiliging tegen overspanning. De constructie van het
uitwendige deel vormt een soort kooi van Faraday, waarbin-
141
nen mensen geen elektrische krachten van buitenaf onder-
vinden. Niet alleen hoge objecten komen voor bliksembevei-
liging in aanmerking. Ook voor boerderijen die in het vrije
veld of rondom vrij aan een dijk liggen, is een bliksemafleider
aan te raden. Verder speelt de kwetsbaarheid een rol. Bij een
rieten dak is bliksembeveiliging eerder aan de orde dan bij uit-
sluitend pannendaken. Voor een pand in een gesloten bebou-
wing is een uitwendige installatie vaak niet nodig. Een inwen-
dige beveiliging kan wel raadzaam zijn. Subsidiegevers en
verzekeraars kunnen eisen dat een bliksembeveiliging is of
wordt aangebracht. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg
bekijkt bij elke voorgenomen restauratie of een installatie
noodzakelijk is.
Een eenvoudige installatie is in veel gevallen afdoende. Iedere
installatie, hoe klein ook, draagt bij aan de beveiliging tegen
een directe inslag. Wel dient de installatie goed geaard te zijn.
Een uitwendige beveiliging verkleint de kans op een inslag niet,
maar zorgt er wel voor dat de stroom van de inslag op een vei-
lige wijze wordt afgeleid. Een goede installatie kan onbeperkt
treffers incasseren.
Regelmatige controle van de blikseminstallatie is noodzakelijk.
Daartoe kunnen abonnementen worden afgesloten met erken-
de installateurs. Een veelvoorkomend probleem is dat de lei-
dingen op de daken niet goed meer met elkaar zijn verbonden.140
begrijpelijke streven naar comfortverhoging en energiebe-
sparing zijn ook op veel boerderijen isolatiemaatregelen getrof-
fen en heeft men de kierenjacht geopend.
De combinatie van het dichtstoppen van elke kier, het inpak-
ken van oude constructies in isolatiedekens, plus het aanleg-
gen van centrale verwarming blijkt voor oude constructies
echter vaak ongunstig uit te pakken. Binnen geïsoleerde con-
structies ontstaan condensatieproblemen, vocht slaat neer
op balkkoppen en deze rotten versneld in. Gebrek aan venti-
latie zorgt verder voor schimmels, met name achter kasten
en bankstellen die tegen de (vochtige) muur staan.
BLIKSEMBEVEILIGING
Blikseminslag was lange tijd een raadselachtig verschijnsel
dat vooral bekend was van torenspitsen. Nadat in de acht-
tiende eeuw was ontdekt dat het ging om een elektrische ont-
lading in de atmosfeer, kwam men op het idee voor deze elek-
triciteit een speciale, snelle weg naar de bodem aan te leggen.
Daarmee was de bliksemafleider geboren.
Een goede bliksembeveiligingsinstallatie bestaat tegenwoor-
dig uit een uitwendig deel, met een daknet en afgaande lei-
dingen, en een inwendig deel, met een spanningsvereffening
en een beveiliging tegen overspanning. De constructie van het
uitwendige deel vormt een soort kooi van Faraday, waarbin-
TIPS
tips
- Zorg ervoor dat bliksembeveiligingsinstallaties regelmatig
worden doorgemeten.
- Zorg voor een goede en veilige elektravoorziening.
- Zorg voor voldoende brandblussers.
142
Een ander gebrek is een te hoge aardingsweerstand, waardoor
de stroom van de inslag niet snel genoeg wegvloeit. Een instal-
lateur zal daarom de weerstand doormeten en zo nodig ver-
beteringen adviseren. Monumentenwacht inspecteert onder
meer of het daknet geen doorgeroeste beugels en losse ver-
bindingen bevat en of bij bevestigingen geen lekkages optre-
den.
Een voorbeeld van een eenvoudige installatie in klasse LP1.
10
15
maten in meters
10
• Zorg ervoor dat bliksem beveiligingsinstallaties regelmatigworden doorgemeten.
• Zorg voor een goede en veilige elektravoorziening.• Zorg voor voldoende brandbiussers. Kies voor binnen, in
verband met gevolgschade, liever schuimblussers dan poe-derblussers.
• Laat uw stookinstallatie (b.v. e.v.-ketel) voor ieder stooksei-zoen door de vakman controleren .
.. Laat uw rookgasafvoerkanalen (schoorstenen) ten minstevoor ieder stookseizoen controleren en schoonmaken.
TIPS
4.2 Bereikbaarheid entoegankelijkheid
145
zijn immers totstandgekomen in een tijd waarin zaken als vei-
ligheid en gezondheid nog niet goed geregeld waren. De aan-
dacht hiervoor hing vooral af van het inzicht van de aannemer
en zijn bereidheid om risico’s te nemen voor werknemers en
constructie. In het algemeen accepteerde men vroeger grotere
risico’s dan tegenwoordig. Daarom zijn vaak extra voorzie-
ningen nodig om aan de huidige eisen te kunnen voldoen.
De Arbo-wet spreekt over twee soorten veiligheid: de actieve
en de passieve. De wettelijk geregelde actieve veiligheid is
voor de boerderij-eigenaar niet aan de orde. Deze is namelijk
vooral gericht op de werkgever die de middelen beschikbaar
stelt om veilig te kunnen werken en de werknemer die deze
middelen gebruikt en zich aan de voorschriften moet hou-
den. Als de boerderij-eigenaar privé met onderhoudswerk aan
de slag gaat, doet hij er uiteraard verstandig aan om risico’s te
vermijden, maar zijn activiteiten vallen dan niet onder de Arbo-
wet.
Aan de wettelijke passieve veiligheid kan een eigenaar of
opdrachtgever wel veel bijdragen, en wel door het laten aan-
brengen van voorzieningen die nodig zijn om op een veilige
manier inspectie- en onderhoudswerk uit te voeren. Als niet aan
deze eisen wordt voldaan, zal het steeds moeilijker worden om
erkende bedrijven te vinden die inspecties en reparaties wil-
len uitvoeren. Hierna worden enkele belangrijke zaken die de
toegankelijkheid van gebouwen kunnen verbeteren.144
Elk bouwwerk - nieuw, oud of juist gerestaureerd - is onderhevig
aan verval. In de voorgaande hoofdstukken is daar al uitgebreid
bij stilgestaan. Ook is meermalen naar voren gebracht dat
regelmatig controleren op (beginnende) gebreken de beste en
de goedkoopste manier is om verval tegen te gaan. Of, iets posi-
tiever geformuleerd, om de cultuurhistorische waarden te
behouden. Om dat controlewerk naar behoren te kunnen uit-
voeren, moeten bewoners, beheerders en inspecteurs wel op
alle relevante plaatsen, dus eigenlijk overal, kunnen komen.
Zonder daarbij ernstige risico’s op ongevallen te lopen.
ARBO-WETGEVING
Anders dan vroeger zijn zaken als bereikbaarheid en toegan-
kelijkheid tegenwoordig wettelijk geregeld. De arbeidsom-
standighedenwet (Arbo-wet) vereist namelijk dat op de werk-
plek de risico’s voor veiligheid, gezondheid en welzijn tot het
minimum worden beperkt. Dat heeft consequenties voor de
bereikbaarheid en de toegankelijkheid. Bij het werken aan
monumenten en andere oude gebouwen kunnen er op dit
gebied echter gemakkelijk knelpunten ontstaan. De objecten
4.2 Bereikbaarheid entoegankelijkheid
145
zijn immers totstandgekomen in een tijd waarin zaken als vei-
ligheid en gezondheid nog niet goed geregeld waren. De aan-
dacht hiervoor hing vooral af van het inzicht van de aannemer
en zijn bereidheid om risico’s te nemen voor werknemers en
constructie. In het algemeen accepteerde men vroeger grotere
risico’s dan tegenwoordig. Daarom zijn vaak extra voorzie-
ningen nodig om aan de huidige eisen te kunnen voldoen.
De Arbo-wet spreekt over twee soorten veiligheid: de actieve
en de passieve. De wettelijk geregelde actieve veiligheid is
voor de boerderij-eigenaar niet aan de orde. Deze is namelijk
vooral gericht op de werkgever die de middelen beschikbaar
stelt om veilig te kunnen werken en de werknemer die deze
middelen gebruikt en zich aan de voorschriften moet hou-
den. Als de boerderij-eigenaar privé met onderhoudswerk aan
de slag gaat, doet hij er uiteraard verstandig aan om risico’s te
vermijden, maar zijn activiteiten vallen dan niet onder de Arbo-
wet.
Aan de wettelijke passieve veiligheid kan een eigenaar of
opdrachtgever wel veel bijdragen, en wel door het laten aan-
brengen van voorzieningen die nodig zijn om op een veilige
manier inspectie- en onderhoudswerk uit te voeren. Als niet aan
deze eisen wordt voldaan, zal het steeds moeilijker worden om
erkende bedrijven te vinden die inspecties en reparaties wil-
len uitvoeren. Hierna worden enkele belangrijke zaken die de
toegankelijkheid van gebouwen kunnen verbeteren.144
Elk bouwwerk - nieuw, oud of juist gerestaureerd - is onderhevig
aan verval. In de voorgaande hoofdstukken is daar al uitgebreid
bij stilgestaan. Ook is meermalen naar voren gebracht dat
regelmatig controleren op (beginnende) gebreken de beste en
de goedkoopste manier is om verval tegen te gaan. Of, iets posi-
tiever geformuleerd, om de cultuurhistorische waarden te
behouden. Om dat controlewerk naar behoren te kunnen uit-
voeren, moeten bewoners, beheerders en inspecteurs wel op
alle relevante plaatsen, dus eigenlijk overal, kunnen komen.
Zonder daarbij ernstige risico’s op ongevallen te lopen.
ARBO-WETGEVING
Anders dan vroeger zijn zaken als bereikbaarheid en toegan-
kelijkheid tegenwoordig wettelijk geregeld. De arbeidsom-
standighedenwet (Arbo-wet) vereist namelijk dat op de werk-
plek de risico’s voor veiligheid, gezondheid en welzijn tot het
minimum worden beperkt. Dat heeft consequenties voor de
bereikbaarheid en de toegankelijkheid. Bij het werken aan
monumenten en andere oude gebouwen kunnen er op dit
gebied echter gemakkelijk knelpunten ontstaan. De objecten
147
SUBSIDIE
Voor de diverse soorten voorzieningen en de manier waarop
ze moeten worden aangebracht zijn richtlijnen opgesteld.
Monumentenwacht en de Rijksdienst voor de Monumenten-
zorg hebben hierover een brochure beschikbaar en kunnen
uiteraard ook nadere inlichtingen verstrekken. Het aanbrengen
van veiligheidsvoorzieningen op rijksmonumenten is in veel
gevallen subsidiabel.
146
VOORZIENINGEN
Het van binnen en van buiten schoonhouden van alle gebouw-
delen voorkomt gevaarlijke situaties. Stof, vuil en uitwerpse-
len van bijvoorbeeld vogels (duiven) kunnen het veilig werken
belemmeren. Vaak ligt er puin en bouwafval van eerdere werk-
zaamheden in kappen, kelders en kruipruimtes.
Het aanbrengen of verbeteren van verlichting is erg belangrijk.
Alle binnenruimtes zouden op zijn minst van loopverlichting
voorzien moeten zijn. Eén verlichtingspunt per ruimte is wel het
minimum. Het is raadzaam om op strategische plaatsen, zoals
in de omgeving van luiken, dakkapellen of doorgangen,
geaarde stopcontacten te laten aanbrengen. Deze zijn veelal
nodig voor het uitvoeren van het onderhoudswerk.
Niet beloopbare plafonds moeten van een loopbrug zijn voor-
zien. De loopbruggen moeten minimaal één leuning hebben,
op grotere hoogten zelfs twee. Volgens de Arbo-wet moeten
daken waarvan de voet van de kap of de goot hoger ligt dan
acht meter, zonder ladder bereikbaar zijn. Boven de acht meter
zijn ladders niet meer goed hanteerbaar en te gevaarlijk. In dat
geval kunnen extra luiken of dakkapellen een oplossing zijn.
Deze moeten vrij en zonder hindernissen bereikbaar zijn.
147
SUBSIDIE
Voor de diverse soorten voorzieningen en de manier waarop
ze moeten worden aangebracht zijn richtlijnen opgesteld.
Monumentenwacht en de Rijksdienst voor de Monumenten-
zorg hebben hierover een brochure beschikbaar en kunnen
uiteraard ook nadere inlichtingen verstrekken. Het aanbrengen
van veiligheidsvoorzieningen op rijksmonumenten is in veel
gevallen subsidiabel.
146
VOORZIENINGEN
Het van binnen en van buiten schoonhouden van alle gebouw-
delen voorkomt gevaarlijke situaties. Stof, vuil en uitwerpse-
len van bijvoorbeeld vogels (duiven) kunnen het veilig werken
belemmeren. Vaak ligt er puin en bouwafval van eerdere werk-
zaamheden in kappen, kelders en kruipruimtes.
Het aanbrengen of verbeteren van verlichting is erg belangrijk.
Alle binnenruimtes zouden op zijn minst van loopverlichting
voorzien moeten zijn. Eén verlichtingspunt per ruimte is wel het
minimum. Het is raadzaam om op strategische plaatsen, zoals
in de omgeving van luiken, dakkapellen of doorgangen,
geaarde stopcontacten te laten aanbrengen. Deze zijn veelal
nodig voor het uitvoeren van het onderhoudswerk.
Niet beloopbare plafonds moeten van een loopbrug zijn voor-
zien. De loopbruggen moeten minimaal één leuning hebben,
op grotere hoogten zelfs twee. Volgens de Arbo-wet moeten
daken waarvan de voet van de kap of de goot hoger ligt dan
acht meter, zonder ladder bereikbaar zijn. Boven de acht meter
zijn ladders niet meer goed hanteerbaar en te gevaarlijk. In dat
geval kunnen extra luiken of dakkapellen een oplossing zijn.
Deze moeten vrij en zonder hindernissen bereikbaar zijn.
TIPS -• Zorg ervoor dat buiten- en binnenruimtes schoon blijven en
dat restanten bouwmateriaal en dergelijke worden opge-ruimd.
" Zorg ervoor dat zolders en daken bereikbaar zijn om con-trolewerkzaamheden te kunnen uitvoeren. Monumenten-wacht zal zo nodig adviseren om hierin verbeteringen aante brengen.
• Zorg voor een goede en veilige verlichting in alle ruimtes.
Bij
lage
n
Bijlagen
Nuttige adressen
tips
TIPS
149
- Zorg ervoor dat buiten- en binnenruimtes schoon blijven en
dat restanten bouwmateriaal en dergelijke worden opge-
ruimd.
- Zorg ervoor dat zolders en daken bereikbaar zijn om con-
trolewerkzaamheden te kunnen uitvoeren. Monumenten-
wacht zal zo nodig adviseren om hierin verbeteringen aan
te brengen.
Belastingdienst, Bureau Monumentenpanden (BBM)
Inputplein 1, Postbus 4050, 3800 EB Amersfoort
Telefoon: 033 - 450 52 22
E-mail: www.belastingdienst.nl
Bond van Nederlandse Architecten (BNA)
Keizersgracht 321, Postbus 19606, 1000 GP Amsterdam
Telefoon: 020 - 555 36 66
E-mail: www.bna.nl
Rijksdienst voor de Monumentenzorg
Broederplein 41, Postbus 1001, 3700 BA Zeist
Telefoon: 030 - 698 32 11
E-mail: www.monumentenzorg.nl
Stichting 2003 Jaar van de Boerderij
Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam
Telefoon: 020 - 420 92 67
E-mail: www.jaarvandeboerderij.nl
151
Contactpersonen per provincie:
• Groningen, F. Schuitemaker
Telefoon: 06 - 22 40 62 70
E-mail: [email protected]
• Friesland, D. Bloemhof
Telefoon: 058 - 266 66 17
E-mail: [email protected]
• Drenthe, J. van Ginkel
Telefoon: 0593 - 32 22 63
E-mail: [email protected]
• Overijssel, E. Steen
Telefoon: 038 - 425 14 66
E-mail: [email protected]
• Flevoland, H. Geluk
Telefoon: 0320 - 26 55 26
E-mail: [email protected]
• Gelderland, G. van der Veer
Telefoon: 026 - 442 17 42
E-mail: [email protected]
• Utrecht, P. Vesters
Telefoon: 030 - 234 38 80
E-mail: [email protected]
• Noord-Holland, M. Groentjes
Telefoon: 072 - 581 68 88
E-mail: [email protected]
150
• Zuid-Holland, L. de Laat
Telefoon: 071 - 513 37 39
E-mail: [email protected]
• Zeeland, A. Manni-Bij de Vaate
Telefoon: 0118 - 67 08 85
E-mail: [email protected]
• Noord-Brabant, H. Willemsen
Telefoon: 0162 - 51 18 33
E-mail: [email protected]
• Limburg, M. Melkert
Telefoon: 0475 - 35 78 00
E-mail: [email protected]
Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland
’t Zand 15, Postbus 1130, 3800 BC Amersfoort
Telefoon: 033 - 479 07 70
E-mail: www.monumentenwacht.nl
Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek (SHBO)
Schelmseweg 89, Postbus 649, 6800 AP Arnhem
Telefoon: 026 - 357 62 22
E-mail: www.openluchtmuseum.nl
151
Contactpersonen per provincie:
• Groningen, F. Schuitemaker
Telefoon: 06 - 22 40 62 70
E-mail: [email protected]
• Friesland, D. Bloemhof
Telefoon: 058 - 266 66 17
E-mail: [email protected]
• Drenthe, J. van Ginkel
Telefoon: 0593 - 32 22 63
E-mail: [email protected]
• Overijssel, E. Steen
Telefoon: 038 - 425 14 66
E-mail: [email protected]
• Flevoland, H. Geluk
Telefoon: 0320 - 26 55 26
E-mail: [email protected]
• Gelderland, G. van der Veer
Telefoon: 026 - 442 17 42
E-mail: [email protected]
• Utrecht, P. Vesters
Telefoon: 030 - 234 38 80
E-mail: [email protected]
• Noord-Holland, M. Groentjes
Telefoon: 072 - 581 68 88
E-mail: [email protected]
150
• Zuid-Holland, L. de Laat
Telefoon: 071 - 513 37 39
E-mail: [email protected]
• Zeeland, A. Manni-Bij de Vaate
Telefoon: 0118 - 67 08 85
E-mail: [email protected]
• Noord-Brabant, H. Willemsen
Telefoon: 0162 - 51 18 33
E-mail: [email protected]
• Limburg, M. Melkert
Telefoon: 0475 - 35 78 00
E-mail: [email protected]
Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland
’t Zand 15, Postbus 1130, 3800 BC Amersfoort
Telefoon: 033 - 479 07 70
E-mail: www.monumentenwacht.nl
Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek (SHBO)
Schelmseweg 89, Postbus 649, 6800 AP Arnhem
Telefoon: 026 - 357 62 22
E-mail: www.openluchtmuseum.nl
153
Stichting Nationaal Restauratiefonds (NRF)
Westerdorpstraat 68, Postbus 15, 3870 DA Hoevelaken,
Telefoon: 033 - 253 94 39
E-mail: www.restauratiefonds.nl
Stichting Vakgroep Restauratie (SVR)
Oude Utrechtseweg 32-34, 3743 KN Baarn
Telefoon: 035 - 548 60 91
E-mail: www.vakgroeprestauratie.nl
MONUMENTENWACHT IN HET LAND
Monumentenwacht Groningen
Hoge der A 5, 9712 AC Groningen
Telefoon: 050 - 589 15 85
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Fryslân
Emmakade 59, Postbus 137, 8900 AC Leeuwarden
Telefoon: 058 -215 73 65
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Drenthe
Stationsstraat 20, 9401 KX Assen
Telefoon: 0592 - 30 59 42
E-mail: [email protected]
152
Monumentenwacht Overijssel en Flevoland
Ohmstraat 2c, 8013 PZ Zwolle
Telefoon: 038 - 460 32 37
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Gelderland
Stationsstraat 27, Postbus 95, 6670 AB Zetten
Telefoon: 0488 - 42 02 22
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Utrecht
Herenstraat 28, 3512 KD Utrecht
Telefoon: 030 - 234 38 80
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Noord-Holland
Postbus 79, 1520 AB Wormerveer
Telefoon: 075 - 647 45 88
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Zuid-Holland
Breestraat 59, Postbus 11187, 2301 ED Leiden
Telefoon: 071 - 513 37 39
E-mail: [email protected]
153
Stichting Nationaal Restauratiefonds (NRF)
Westerdorpstraat 68, Postbus 15, 3870 DA Hoevelaken,
Telefoon: 033 - 253 94 39
E-mail: www.restauratiefonds.nl
Stichting Vakgroep Restauratie (SVR)
Oude Utrechtseweg 32-34, 3743 KN Baarn
Telefoon: 035 - 548 60 91
E-mail: www.vakgroeprestauratie.nl
MONUMENTENWACHT IN HET LAND
Monumentenwacht Groningen
Hoge der A 5, 9712 AC Groningen
Telefoon: 050 - 589 15 85
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Fryslân
Emmakade 59, Postbus 137, 8900 AC Leeuwarden
Telefoon: 058 -215 73 65
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Drenthe
Stationsstraat 20, 9401 KX Assen
Telefoon: 0592 - 30 59 42
E-mail: [email protected]
152
Monumentenwacht Overijssel en Flevoland
Ohmstraat 2c, 8013 PZ Zwolle
Telefoon: 038 - 460 32 37
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Gelderland
Stationsstraat 27, Postbus 95, 6670 AB Zetten
Telefoon: 0488 - 42 02 22
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Utrecht
Herenstraat 28, 3512 KD Utrecht
Telefoon: 030 - 234 38 80
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Noord-Holland
Postbus 79, 1520 AB Wormerveer
Telefoon: 075 - 647 45 88
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Zuid-Holland
Breestraat 59, Postbus 11187, 2301 ED Leiden
Telefoon: 071 - 513 37 39
E-mail: [email protected]
Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland
Postbus 49, 4330 AA Middelburg
Telefoon: 0118 - 67 08 70
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Noord-Brabant
Sparrendaalseweg 5, 5262 LR Vught
Telefoon: 0411 - 64 33 66
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Limburg
Godsweerdersingel 83, Postbus 131, 6040 AC Roermond,
Telefoon: 0475 - 35 78 00
E-mail: [email protected]
Archeologische Monumentenwacht Nederland
’t Zand 15, Postbus 812, 3800 AV Amersfoort
Telefoon: 033 - 465 05 74
E-mail: [email protected]
COLOFON
Deze Onderhoudswijzer voor de Boerderij is een uitgave
van de provinciale monumentenwachten en de Federatie
Monumentenwacht Nederland.
De uitgave is mede mogelijk gemaakt door financiële
steun van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
Voor nabestellingen kunt u, zo lang de voorraad strekt,
terecht bij de Federatie Monumentenwacht Nederland.
De kosten bedragen € 5, exclusief verzendkosten.
Federatie Monumentenwacht Nederland
Postbus 1130, 3800 BC Amersfoort
Telefoon 033 - 479 07 70
Fax 033 - 479 07 69
E-mail [email protected]
Inhoud: Monumentenwachten,
Federatie Monumentenwacht Nederland
Ontwerp, vormgeving en druk:
Strategy Communication Group, Sittard
ISBN: 90-807834-1-2
Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland
Postbus 49, 4330 AA Middelburg
Telefoon: 0118 - 67 08 70
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Noord-Brabant
Sparrendaalseweg 5, 5262 LR Vught
Telefoon: 0411 - 64 33 66
E-mail: [email protected]
Monumentenwacht Limburg
Godsweerdersingel 83, Postbus 131, 6040 AC Roermond,
Telefoon: 0475 - 35 78 00
E-mail: [email protected]
Archeologische Monumentenwacht Nederland
’t Zand 15, Postbus 812, 3800 AV Amersfoort
Telefoon: 033 - 465 05 74
E-mail: [email protected]
COLOFON
Deze Onderhoudswijzer voor de Boerderij is een uitgave
van de provinciale monumentenwachten en de Federatie
Monumentenwacht Nederland.
De uitgave is mede mogelijk gemaakt door financiële
steun van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
Voor nabestellingen kunt u, zo lang de voorraad strekt,
terecht bij de Federatie Monumentenwacht Nederland.
De kosten bedragen € 5, exclusief verzendkosten.
Federatie Monumentenwacht Nederland
Postbus 1130, 3800 BC Amersfoort
Telefoon 033 - 479 07 70
Fax 033 - 479 07 69
E-mail [email protected]
Inhoud: Monumentenwachten,
Federatie Monumentenwacht Nederland
Ontwerp, vormgeving en druk:
Strategy Communication Group, Sittard
ISBN: 90-807834-1-2