nieuw optimisme - 2003
DESCRIPTION
In Nieuw optimisme vertelt Jan Marijnissen hoe hij werd wie hij nu is. Gelijk op met zijn eigen verhaal vertelt hij hoe de SP zich stap voor stap ontwikkelde van kleine, vooral lokaal actieve partij, tot serieuze en populaire uitdager van de oude politiek van CDA, VVD en PvdA. In Nieuw optimisme analyseert Marijnissen politieke fenomenen als het neoliberalisme, Paars en Pimpelpaars. Hij geeft zijn visie op solidariteit, integratie, de Europese eenwording, de globalisering.TRANSCRIPT
2
3
INHOUD
VOORWOORD 5
MIJN VERHAAL 7
VAN DE REGEN IN DE DRUP 21
DE STILLE REVOLUTIE 24
GROTE UITVERKOOP 27
OP DE BRES VOOR KUNST EN CULTUUR 32
WAARDEN EN NORMEN, OF DE PUBLIEKE MORAAL 36
PIJLERS ONDER DE BESCHAVING 42
SAMENLEVEN, NIET APART 45
VLUCHTEN HOEFT NIET MEER 49
NAAR EEN ANDER EUROPA 52
IEDEREEN IS VAN DE WERELD, DE WERELD IS VAN IEDEREEN 56
OORLOG EN VREDE 62
PIMPELPAARS 65
WORDT HET LIBERALER OF SOCIALER? 69
VOOROORDELEN 75
EERSTE WEG LINKS 79
NIEUW OPTIMISME 81
4
‘Als de omstandigheden de mens maken,
maak de omstandigheden dan menselijk.’
José Saramago
5
VOORWOORD
Jij moet nú een boek schrijven over zaken die de mensen bezighouden. De politiek is in
verwarring en veel mensen kijken naar jou. Ze hebben het recht om te weten wie je
bent, hoe je denkt, wat je wilt met de maatschappij. Dus: jij schrijft – dan zorg ik dat het
uitgegeven wordt. Afgesproken?
Aldus de eeuwig enthousiaste Martin Ros toen hij me zag na een uitzending van
Kamerbreed, kort nadat het kabinet-Balkenende gevallen was en er een datum voor
vervroegde verkiezingen was vastgesteld. Mijn eerste reactie was de verzuchting dat ik
het al druk genoeg heb, maar na even te hebben nagedacht voelde ik me verplicht zijn
verzoek serieus te overwegen. Eerder pleitte ik er zelf immers voor dat politici niet alleen
de interruptiemicrofoon en de persconferentie moeten gebruiken. Af en toe moet je ook
een meer afgewogen medium, het boek, gebruiken om wat meer diepgang aan het
politieke bedrijf te geven. En ook voor de verkiezingen van 15 mei had ik dat gedaan,
met het uitbrengen van ‘Schrale rijkdom, de erfenis van acht jaar paars’. Dat boek werd
goed ontvangen – en is inmiddels uitverkocht. Ik besloot om ‘ja’ tegen Martin’s verzoek
te zeggen – en dit is het resultaat. Bij het schrijven kon ik rekenen op de deskundige
hulp van mijn vrienden Bert Voskuil en Huub Oosterhuis (de eerste zette me ooit aan tot
het schrijven van mijn allereerste boek; de laatste werkt met mij aan een nieuw boek,
dat later dit jaar verschijnt). In het mooie Maastricht voerden we in hotel l’ Empereur een
aantal dagen heel wat gesprekken, die me het materiaal verschaften voor een aantal
hoofdstukken van dit boek. Zo kon ik mijn eigen verhaal in mijn eigen woorden op papier
zetten, om daarmee wellicht wat meer inzicht te geven aan mensen die het interesseert
hoe ik geworden ben tot wie ik nu ben. Daarnaast leidden onze Maastrichter gesprekken
tot het onder woorden brengen van mijn ideeën over waarden en normen, ofwel de
publieke moraal, en waar het in Europa en wereldwijd naar toe moet. Met het oog op de
verkiezingen en wat daarna komen gaat, vond ik het van belang om in te gaan op
recente politieke fenomenen als het neoliberalisme, Paars en Pimpelpaars. Ik heb tevens
enkele hoofdstukken uit ‘Schrale rijkdom’ waaraan ik erg hecht, voor dit nieuwe boek
geactualiseerd. Verder besloot ik van de gelegenheid gebruik te maken om enkele
vooroordelen over mij en mijn partij te bespreken en een korte samenvatting te geven
van die zaken die voor mij en de SP centraal staan in het beleid voor de komende vier
jaren.
Dit boek eindigt met een pleidooi voor ‘nieuw optimisme. Ik vind werkelijk dat er
hoognodig tegengas gegeven hoort te worden aan het vele cynisme, pessimisme en
negativisme in de Nederlandse politiek. Natuurlijk is het niet eenvoudig om foute
ontwikkelingen te keren, natuurlijk is wat scheef gegroeid is niet zomaar recht te breien.
Natuurlijk zal nieuw beleid ook met vallen en opstaan gepaard gaan. Dan nog is er geen
reden om louter negatief te zijn en onszelf wijs te maken dat we onze toekomst niet in
eigen handen hebben. In dit boek Nieuw optimisme, hoop ik dat te kunnen aantonen. Ik
geloof er in ieder geval echt in. Ik hoop dat het aanstekelijk werkt.
6
Mijn dank gaat uit naar Martin Ros, die me zover kreeg dit boek te schrijven en naar mijn
vrienden Bert Voskuil en Huub Oosterhuis, die ervoor zorgden dat mijn gedachten uit
mijn hoofd op papier kwamen. Verder dank ik Rob Janssen , Wim Herstel, Tiny Kox ,
Ronald van Raak, Nico Schouten en Anna Tijseling voor hun assistentie bij het
controleren en redigeren van de teksten en Liesbeth Hoogenboom en Corbino voor het
mooie omslag. En natuurlijk bedank ik Mari-Anne en Lilian, die me weer de tijd gunden
om dit karwei in een toch al drukke periode te klaren.
Oss, januari 2003,
Jan Marijnissen
7
MIJN VERHAAL
De opvattingen die ik vandaag heb, hebben veel te maken met wat ik gisteren en alle
dagen en jaren daarvoor heb meegemaakt. Als mens ben je vooral ook product van je
eigen geschiedenis. Mijn eigen geschiedenis wil ik graag vertellen, zodat wellicht wat
beter begrepen wordt waarom ik ben geworden zoals ik nu ben. En wat er van mij te
verwachten valt in de nabije toekomst.
Thuis
Mijn verhaal begint op 8 oktober 1952. In Oss – waar ik nog steeds woon. Echt arm
hadden wij het thuis niet. Maar rijk waren we evenmin, hoewel ons ad res, de
Goudmijnstraat, wellicht anders doet vermoeden. Mijn vader had het huis zelfs gekocht,
voor elfduizend gulden. De naam van de straat was verbonden aan mensen die het meer
voor de wind ging, de eigenaars van de tapijtfabriek tegenover ons. Dat was de familie
Van den Berg. In Oss werd het de fabriek van ‘de wattenjood’ genoemd, een van de vele
bijnamen waarvan de bevolking van Oss zich bediende om anderen aan te duiden. Later
ging het bedrijf Bergoss heten – je moet er maar opkomen! Onze straat bestond aan de
ene kant uit een grote fabrieksmuur, aan de andere kant uit woningen. Mijn vader was
ambtenaar en zijn vader was horlogemaker. Mijn moeder was de dochter van een slager.
We waren thuis met z’n zessen. Ik heb twee zussen en een broer; hij was vanaf zijn
geboorte gehandicapt, een mongool zoals ze dat noemen. Ik was de jongste.
Mijn vader stierf toen ik tien jaar oud was. Het is heel raar, maar ik heb eigenlijk heel
weinig herinneringen aan mijn vader; niet aan zijn stem, niet aan zijn gezicht. Wel heb ik
een beeld dat we op de fiets naar de dierentuin gingen. Je zag elkaar ook niet zoveel: zes
dagen werkte mijn vader bij de gemeente en daarbovenop was hij nog administrateur bij
het Waterschap. Vrije tijd was bij ons een erg grote luxe. Als ik onder het bidden voor
het eten stiekem even keek dan liet mijn vader zijn handen, mijn vader had heel koele
handen, even over mijn ogen glijden. Dat herinner ik me: geen straffe hand, maar
zachtjes…
Mijn vader stierf aan een hartinfarct, een waaraan nu niemand meer dood hoeft te gaan.
Het was op een woensdagmiddag in januari, ijskoud. We hadden één kachel, in de
achterkamer waarvan de schuifdeuren dicht stonden, zodat het daar behaaglijk was. Op
een gegeven moment krijgt hij het benauwd, deed eerst de schuifdeuren open, ging toen
in de voorkamer zitten en vluchtte vervolgens naar boven. Hij had het eerder aan zijn gal
gehad , dus hij dacht dat het wel weer een galaanval zou zijn. Dat bleek dus niet het
geval. Mijn moeder belde de huisarts, maar die kon niet komen. Na nog een paar keer
bellen zei die arts ‘ga maar wat jus d’orange voor hem halen’. Dus ik een paar flesjes
halen. Het enige wat ik nog weet toen ik terugkwam was dat ik werd opgevangen door
familie aan de overkant van de straat, bij een zus van mijn moeder. En daar begon het
vertroetelen, ik mocht in de voorkamer zitten en kreeg van alles toegestopt. Het was
duidelijk dat er dus iets fout was, maar pas later die middag werd mij duidelijk dat hij
overleden was. Ik ben ’s avonds ook nog gaan kijken. Zijn ogen waren half open, dus ik
dacht ‘hij is helemaal niet dood’. De ontkenning. Maar hij was wel dood. Ik werd
ondergebracht bij mensen in de buurt, overdag ging ik naar school, maar slapen deed ik
daar.
8
Drie dagen later werd hij begraven. In de mis werd niet gezongen; je moest namelijk
betalen voor zo’n mis en hoe meer je betaalde hoe beter die was. Ik liep voor de kist uit,
als misdienaar met het kruis.Na de begrafenis kreeg je als kind ineens meer aandacht.
Iedereen was ineens vriendelijk – ook de fietsenmaker die het anders niet zo op mij had ,
zei: ‘Goh, je vader overleden jongen, wat erg voor je’. En zo was het ook.
Tegenover de weinige jaren dat ik een vader had , staan de vele jaren met mijn moeder;
ze is inmiddels hoogbejaard. Voor haar heb ik altijd grote bewondering gehad, ze is
werkelijk een goed mens, aan wie ik ontzettend veel te danken heb.
School
Na het overlijden van mijn vader ben ik naar kostschool gegaan, eerst in Oldenzaal, later
in Heeswijk-Dinther. Mijn moeder had een enorme klap gehad , ze was erg neerslachtig
en moest allerhande ad ministratie doen, zoals giroafschriften afhandelen, waar ze
feitelijk geen verstand van had . Mijn broer Chris was al uit huis en mijn zussen die nog
wel thuis woonden, zaten midden in de puberteit. Ik vond de kostschool vreselijk. Zo ver
weg van huis, zo’n zielloze, liefdeloze bedoening. We draaiden een soort van
tropenrooster en dan was je ’s middags twee uur vrij en dan ging ik van armoede maar
een stukje fietsen. Ik kon aardig tafeltennissen en kaarten en had zodoende wel wat
vrienden, maar echte vriendschappen heb ik aan deze tijd niet aan overgehouden. In de
affectieve sfeer loop je natuurlijk een dreun op in een jeugd zoals ik die gehad heb; je
krijgt er verlatingsangst en dus ook hechtingsangst van. Niet dat ik daar nou steeds bij
stil sta, maar zo ligt het toch wel. Ik kan me goed met mensen verstaan, maar er blijft
altijd enige reserve in de zin van ‘als jij gaat ben ik weer alleen’.
Na een paar jaar kostschool kwam ik gelukkig weer terug in Oss, op het Titus
Brandsmalyceum. Daar was het wel leuk; ik raakte snel betrokken bij allerlei acties, zoals
de protesten tegen de oorlog in Vietnam en de kolonels die de baas speelden in
Griekenland. Het lyceum was een fijne school. We hadden een bl ad , ‘De Tafelronde’,
met gedichten van leerlingen en met politieke statements, waarin leraren met elkaar in
discussie gingen over van alles en nog wat. Er gebeurde veel op deze school en ik vond
het daar geweldig.
Ik heb meegeholpen een leerlingenvereniging op te zetten en ging cursussen volgen in
Nijmegen, bij de r ad icaal-linkse studenten aldaar. Zo hoorde en las ik over mensen als
Marcuse, Marx en Freud. Die cursussen werkte ik uit en verkocht die dan voor een
kwartje aan andere scholieren. Het eerste stuk dat ik zelf schreef ging over Sinterklaas
en Zwarte Piet, over het consumentisme.Maar er was meer, zoals de muziek. De Rolling
Stones waren mijn idolen. En The Outsiders en Cuby and the Blizzards.
9
Als ik dingen mee organiseerde, gebeurde dat aanvankelijk in steeds wisselende
groepjes. Gaandeweg kreeg ik in de gaten dat dit steeds opnieuw van vooraf beginnen
was. Dat leerde me dat het wellicht beter zou zijn om iets op te bouwen, om mensen te
verenigen en vooruit te komen, in plaats van elke keer van nul af aan te beginnen. Dit
was een mooi voornemen – maar de werkelijkheid was dat ik in de vierde van de HBS
van school werd gestuurd. De aanleiding: op zaterdag presteerde onze leraar Economie
het om altijd te laat te komen. De man beunde als notaris wat bij en bereidde nooit één
les voor. Ik had werkelijk de pest aan die man. Op een ochtend ben ik zelf te laat de klas
binnengestapt en zei dat te laat komen volgens mij de gewoonte was op
zaterdagmorgen. Dat liep uit de hand; hij roepen, ik schreeuwen, de klas uit – en van
school af.
De fabriek
Eigenlijk had ik toen al met school willen stoppen, maar op aandringen van mijn moeder
en mijn zwager ben ik naar een andere school in Nijmegen gegaan, waar ik alsnog de
vierde heb gedaan. Ik ging over, maar op 8 oktober van dat jaar, op mijn verjaardag, zei
ik toch ‘ik stop ermee’. Dat was in 1970. Ik had er helemaal geen trek meer in. Mijn
moeder heeft me nog laten testen; er mankeerde niks aan mijn verstand maar alles aan
mijn zin, ook om door te studeren. Mijn beide zussen studeerden pedagogiek in
Nijmegen, maar ik zag er niks in. Dus zei mijn moeder ‘ga dan maar werken’.
Zo gezegd, zo gedaan – en ik kwam in de ijsfabriek. Eerst aan de lopende band, daarna
in de vriescel: dozen stapelen bij 30 gr ad en onder nul. Na een half uur waren je
ledematen zo ongeveer bevroren; dan ging je naar de fabriek waar het achttien graden
boven nul was, vijftig graden verschil! Verschillende keren ben ik flauw gevallen.
Bloedarmoede dachten ze, maar toen ze ons ook nog eens harder wilden laten werken,
zei ik tegen de jongen waarmee ik werkte ‘zo gaan wij dat niet doen’. Wij naar de baas.
Die begint me toch gelijk te schelden. Ik schold net zo hard terug – en kreeg op staande
voet ontslag.
Vervolgens kwam ik bij Zwanenberg, op de worstafdeling. We werkten met zes mannen
langs een tafel en ik stond aan het eind. Aan het begin werd er deeg in een trechter
gegooid en dat kwam dan in een pijpje waar een varkensdarm omheen zat; twaalf
worsten aan elkaar. Het was mijn taak om die worsten met een schilmesje los te snijden,
waarna ze aan een spijl in de rookwagen gingen.
Anderhalf jaar heb ik bij Zwanenberg gewerkt, maar ik word er nog dagelijks aan
herinnerd. Ik ben namelijk aan één oor half doof, door de herrie waarin je daar moest
werken. Bevroren vlees dat gemalen werd in een roestvrijstalen bak, wat een herrie gaf
dat! Ook hier klopte ik aan bij de directie om te vragen of er iets aan gedaan kon
worden, een scheidingswand bijvoorbeeld. Mooi niet, we moesten het doen met
oordopjes. De mens moest zich maar zich aanpassen aan de machine…
10
De wereld verbeteren
In 1969 organiseerde ik enkele discussieavonden in het Centrum voor werkende
jongeren, De Koepel. Ik dacht dat dat een goede manier was om mensen met me mee te
krijgen. Net als een heleboel andere jonge mensen in die tijd wilde ik de wereld
veranderen, zo snel als het maar kon – en daarvoor zocht ik medestanders. Er was
zoveel mis en er moest zoveel veranderen! Dus hadden we het over het leger, het milieu,
het onderwijs, ontwikkelingssamenwerking, over de vakbeweging. Tijdens één van die
bijeenkomsten ging de discussie over ‘de strategie’: hoe moest je het nu aanpakken om
mensen mee te krijgen bij het verbeteren van de maatschappij? Er ontstonden twee
groepen. De eerste zou ‘de arbeiders’ opzoeken, die op grond van hun situatie bereid
zouden moeten zijn om onze boodschap, een betere maatschappij, te aanvaarden. De
andere groep koos scholieren, studenten, ac ad emici en intellectuelen uit; die zouden op
basis van hun bewustzijn wel tot beweging kunnen worden aangezet. Sindsdien kwam
onze club, van een man of vijftien, regelmatig bij elkaar. We kregen scholing van
studenten uit Nijmegen, over Marx, kapitalisme en socialisme en zo.
De SP begint
In 1971 werd het echt serieus: ons clubje werd deel van een nieuwe partij, die zich twee
jaar later van de naam Socialistische Partij zou voorzien. De letters SP zijn sindsdien vast
aan mij verbonden. Het was een kleine maar strijdbare groep; ‘niet praten maar doen’
werd ons parool. En we deden van alles! Bij Bergoss, de fabriek waar ik al jarenlang
tegenover woonde, richtten we al snel een comité op omdat de vakbonden een
belachelijke CAO hadden afgesloten. We hadden veel contacten bij de fabriek, met de
wevers en de spinners En in 1973 kwam er zelfs een heuse ‘wilde’ staking. Die begon in
de nachtploeg. Ik kwam die ochtend om zes uur thuis en ging, zoals gewoonlijk, even
naar mijn moeder. Die werd altijd wakker als ik thuis kwam en dan kletsten we wat op de
rand van haar bed. Maar nu moest ik haar vertellen dat het Brabants Dagbl ad de
volgende dag zou openen met: ‘Bergoss plat, wilde staking, SP zit erachter’. Ik moest het
haar zelf vertellen, want ik wist dat als ze het in de krant zou lezen, de schrik nog veel
groter zou zijn. Ze vond het verschrikkelijk. Haar zoon was terechtgekomen in een
beweging die zoiets doet; een fabriek platleggen, en dan nog wel de fabriek waar zij
tegenover woonde. Wat dat betreft heeft ze het wel zwaar gehad met zo’n zoon.
Omdat we de staking zelf georganiseerd hadden, moesten we mensen hebben voor bij de
poort, om pamfletten uit te delen en de pers te woord te staan. Daarom nam ik maar
ontslag bij Zwanenberg, zo deed je dat toen. De staking zelf is heel goed afgelopen en
we kregen er bij de bevolking in Oss een goede naam door. Dat bleek toen we een jaar
later meededen aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1974 en met drie mensen in de
raad terechtkwamen.
11
Na de staking, die mij zonder werk liet, leerde ik een vak; ik werd
constructiebankwerker. Ik haalde het bemetel-diploma en heel wat lasdiploma’s. Tot een
vaste betrekking leidde dat echter niet meteen. Bij de eerste baas was ik na een uur al
weg: Op mijn eerste ochtend kwam ik aan in zo’n kouwe fabriekshal, waarna er zo’n chef
op mij afkwam die riep dat ik m’n handen uit m’n zakken moest halen. Ik zei tegen die
man: ‘zeg eerst maar eens wat ik moet gaan doen.’ ‘Wegwezen!’ Einde verhaal. Daarna
kwam ik terecht een klein scheepswerfje. Daar maakten ze de Cupido Deluxe, een
prachtig jacht dat in die tijd 30.000 gulden kostte. Bij dat bedrijf heb ik mijn eerste
vergiftiging opgelopen: zinkvergiftiging. We lasten van die gegalvaniseerde platen en
daarbij kwam zink vrij in de vorm van lucht en wolkjes stof. Als je dat inslikt krijg je een
zoete smaak in je mond, maar bij teveel krijg je bloedvergiftiging. Ik heb daar een hele
tijd gewerkt. Daarna ging ik werken in een ouwe varkensschuur. Een onbeschrijflijke
puinhoop was het daar. Ik deed daar veel werk voor Zwanenberg en later ook bij
Zwanenberg – totdat ze er daar achter kwamen dat ik, de man van de Bergoss-staking,
weer bij hen rondliep; toen kon ik meteen vertrekken, terug naar de varkensschuur.
Toch heb ik het daar heel goed gehad en er echt het vak geleerd. Ondertussen las en
studeerde ik veel. In 1975 kwam ik in de gemeentera ad van Oss en werd ik het jongste
raadslid van het hele land.
Foute voorbeelden
In de eerste jaren was ik samen met de andere mensen van de jonge SP met de hele
wereld bezig, dus ook met de vraag: wáár gaat het wél goed? Rusland was niks, dat
wisten we al. Dat was staatskapitalisme, met mensen met chagrijnige gezichten en
weinig lol. Maar China? Was het daar niet gelukt om de armoede en honger aan te
pakken en iedereen een bord eten te geven? Ze zeiden van wel – en wij geloofden het.
Zo werden we ‘maoïsten’. Dat was nogal naïef, maar we waren jong en wilden een
voorbeeld hebben. Via via hoorde je van alles, over hoe ze het daar in dat geheimzinnige
land aan de andere kant van de wereld aanpakten. De president van Amerika ging er
naartoe om te kijken en beroemde filosofen zeiden dat het er heel bijzonder was. Er
verschenen een heleboel boeken waarin stond hoe ze daarginder mensen in beweging
probeerden te krijgen en dat sprak aan, vooral het idee van de ’massalijn’. De boodschap
was dat je er voor moet zorgen dat de mensen je kunnen volgen bij een politieke
doelstelling. Waak ervoor dat je niet vervreemdt van de mensen, was de les. Heel
verstandig – maar deze mooie woorden, bleek later, verhulden een bittere en treurige
werkelijkheid. China bleek géén aards par ad ijs. Net als eerder in Rusland was de
machtsovername niet gevolgd door een machtsdeling met de mensen, maar door nieuw
machtsmisbruik en nieuwe onderdrukking. Naarmate er meer over bekend werd ging je
je dieper schamen dat je ooit gezegd had – niet gehinderd door kennis van zaken – dat
ze het in China voor elkaar hadden. Nog voor het eind van de jaren ’70 was ook voor de
SP de Chinese liefde over. We hadden ons lesje geleerd en besloten voortaan nergens
meer achteraan te lopen. Bob Dylan zong het ook: ‘Don’t follow leaders’. Gelijk had ie!
‘China’ was overigens geen aansprekend onderwerp in Oss. Daar vonden we Den Bosch
al ver weg en waren we vooral bezig met heel concrete zaken, wat er in de fabrieken
speelde en in de buurten. Daar gingen we mee aan de slag. We werkten met een soort
eigen bondje, Arbeidermacht, met een eigen krant, de Tribune, en met een buurtkrant,
over huren en lekkende dakgoten. We waren werkelijk kind aan huis in veel buurten. De
mensen vertrouwden ons en dat deed je deugd. We wonnen ook acties. Ons werk
bewees zijn nut en ook dat deed je goed.
12
We waren in Oss deel van een groter geheel, of wat we toen groot noemden. De
landelijke SP werd in die tijd geleid door een opmerkelijk driemanschap; Koos van
Zomeren, die journalist was geweest voor het Vrije Volk; Daan Monjé, een pijpfitter die
uit de CPN was gestapt en Hans van Hooft, die gestopt was met studeren en nu het hele
land rondreed om het partijbl ad De Tribune te bezorgen bij de partijafdelingen. Heel veel
viel er echter niet te leiden, want de paar afdelingen die er waren in het land deden
vooral wat ze zelf het beste vonden. Dat waren vooral lokale dingen. Natuurlijk hielden
we ons ook wel bezig met zaken als de oorlog in Vietnam, maar ons belangrijkste werk
was toch het werk in de fabriek en de buurten. Daarover waren we eigen baas.
Van Oss naar Rotterdam
Halverwege de jaren ’80 raakte ik meer betrokken bij de landelijke politiek van de SP.
Objectief beschouwd waren we vooral een sociale partij, sterk gericht op heel concrete
acties. Hard werken, goeie dingen doen voor en met de mensen. Concreet solidair zijn
met degenen die het niet getroffen hadden, dicht bij huis maar ook ver weg, in Zuid-
Afrika of Nicaragua. Maar een nieuwe, eigen ideologie hadden we niet. Het was
aanmodderen, met de beste bedoelingen maar zonder zicht op hoe het nu echt verder
moest.
In die tijd werd ik gevraagd om op het landelijk partijkantoor in Rotterdam te gaan
werken. Eerlijk gezegd zag ik daar aanvankelijk niks in; in Oss ging het goed en in
Rotterdam een heel stuk minder. In Oss wonnen we bij elke gemeentera ad
sverkiezingen en ik was daar met erg veel dingen bezig. Maar er werd stevig aan me
getrokken, met name door Tiny Kox uit Tilburg, die eerder net als ik in Brabant actief
was geweest maar inmiddels in het dagelijks bestuur terechtgekomen was. Hij vond het
tijd om mij erbij te halen, om mee te helpen de vastlopende landelijke leiding weer in
beweging te krijgen.Ik heb het toch maar gedaan.
Ondertussen ging ik ook gewoon door in Oss.We volgden het bedrijf Diosynth, een
dochter van multinational Akzo, al vanaf de jaren zeventig. Het staat bij mij in de buurt,
aan het einde van de straat. We wisten dat ze gechloreerde koolwaterstoffen in de lucht
loosden en dat onze wijk enorm veel last had van het bedrijf. Het was een asociaal
bedrijf, voor de werknemers en voor de omgeving. Wij slaagden er in stap voor stap een
hecht bondgenootschap te smeden tussen werknemers en buurtbewoners. Datzelfde
bondgenootschap werd natuurlijk steeds onder druk gezet door de directie; die
probeerde het personeel wijs te maken dat wij uit waren op sluiting van het bedrijf. Maar
dat wilden we helemaal niet. Wij zeiden steeds : ‘We willen dat jullie schóón produceren.’
Uiteindelijk bleek, toen een geheim rapport van de Provinciale Waterstaat in de krant
kwam, dat wij gelijk hadden en Diosynth een bewezen vervuiler was. Het bedrijf ging om
en een wonder geschiedde: de grootste vervuiler werd in een aantal jaren omgevormd
tot een bedrijf dat een voorbeeld is voor anderen. Het krijgt nu zelfs internationale
prijzen. Diosynth werd het eerste bedrijf dat zich, zoals ons actiecomité had voorgesteld,
onderwierp aan een door accountants gecontroleerde ‘stoffenboekhouding’, om te zien
waar alles dat binnenkwam uiteindelijk bleef. We waren soms de tijd vooruit – en dát in
Oss!
13
In de SP bestond lange tijd het idee dat wij geen rol van betekenis konden spelen in de
echt grote steden. De SP was meer voorbestemd voor de dorpen en kleinere steden,
leken mensen te denken. Ik vond dat flauwekul. De mensen in Amsterdam leken mij niet
anders dan elders, wellicht met bijzondere omstandigheden en problemen, maar net zo
goed aanspreekbaar als mensen in Oss. Om de juistheid van mijn gevoel te bewijzen ben
ik onze mensen in de hoofdst ad gaan helpen, toen ze gingen meedoen aan deelra ad
sverkiezingen in Amsterdam-Noord. Belangrijkste onderdeel was praten, heel veel praten
met heel veel mensen, aan de deur maar ook via de telefoon. Zo kwamen we heel snel te
weten wat mensen wisten en wilden. En dus konden we met voorstellen komen waarvan
heel wat inwoners van Amsterdam-Noord zeiden: ‘da’s zo gek nog niet’. Zo haalden we
onze eerste zetel in een deelra ad en kregen we ons eerste parlementaire pootje aan de
grond in Amsterdam. De grote st ad en de kleine SP bleken wel met elkaar te kunnen
accorderen.
Nieuwe aanpak
Gaandeweg kregen meer mensen vertrouwen in de nieuwe aanpak en vanaf januari 1988
mocht ik me voorzitter van de SP gaan noemen. Dat was kort na een congres waarin we
orde op zaken hadden gesteld en onszelf voornamen om er nu echt aan te gaan werken
dat we niet alleen lokaal, maar ook nationaal aan het woord kwamen. We begonnen met
de ombouw van de SP. Van een soort federatie van vrijwel onafhankelijke afdelingen
wilden we naar een landelijke partij. En we begonnen op papier te zetten wat we
allemaal vonden en wilden. In 1989 werd ik lijsttrekker bij de verkiezingen na de val van
het tweede kabinet-Lubbers. Die verkiezingen kamen nog net te vroeg voor ons. We
wisten al een beetje waar we naar toe wilden, maar misten nog de durf om er echt te
komen. ‘Eerlijk en actief’ stond er op onze posters. Wij vonden het mooi, maar later zei
iemand terecht tegen me: had je dan gedacht dat de concurrentie op zijn posters zou
zetten dat ze oneerlijk en lui waren? Kortom, we waren te weinig verrassend en
onderscheidend. We vertrouwden teveel op lokale bekendheid en timmerden weinig aan
de weg als partij die er in de landelijke politiek toe wil doen. We konden de kiezers niet
uitleggen waarom ze hun stem aan ons moesten geven.
Deze analyse bleek het begin van de oplossing en het moment voor de partij om de
transformatie echt te voltooien. Twee dingen hebben daarin een belangrijke rol gespeeld:
de Golfoorlog en de WAO-kwestie in 1991. De SP manifesteerde zich in de actie tegen de
‘olieoorlog’ en in de acties tegen de aanval op de WAO voor het eerst duidelijk als
landelijke partij. We stonden op die punten lijnrecht tegenover de regering, waar de PvdA
in zat. Mensen gingen het verschil zien. Terwijl Kok steeds meer van links naar rechts
opschoof, hielpen wij mee de kar van het brede maatschappelijke protest in beweging te
krijgen. Vooral onze inzet bij de acties voor behoud van een sociale WAO werden door
heel wat mensen op prijs gesteld. We waren overal present waar mensen in actie
kwamen tegen dit heilloze plan. Voor het eerst begon onze eigen aanhang duidelijk te
groeien en kwamen verknochte PvdA-stemmers naar ons toe. Ze waren het beu en zagen
ons voor het eerst als landelijk alternatief.
14
In 1991 sprak de SP zich, als enige partij in Nederland, ook uit tegen de richting die de
Europese Unie insloeg: de weg naar één Europa voor grote ondernemers, maar niet voor
de gewone Europeanen. Door al die dingen kregen we gaandeweg een duidelijker
landelijk profiel. Mensen kregen bij de letters SP het idee dat we een landelijke partij
waren, maar dan wel een partij die anders was dan de andere. Dat onderstreepten we
nog eens door als symbool een dappere, dwarse tomaat te kiezen en als nieuwe
verkiezingsslogan: ‘stem tegen, stem SP’. Het idee hierachter was dat we weliswaar
niemand konden beloven dat ze met een stem op ons de regering zouden veranderen,
maar dat we wel de verontwaardiging van hen over allerlei zaken in de Kamer zouden
laten horen. Eén SP’er zou dat al kunnen doen. Die aanpak werkte. In 1994 kwamen
Remi Poppe en ik in de Kamer. Vanaf dat moment zijn de invloed en de bekendheid van
de SP snel gegroeid.
Achteraf mag je zeggen dat de ‘oude’ SP halverwege de jaren tachtig vervangen is door
de ‘nieuwe’ SP. De kleine partij met de Grote Waarheden werd een veel bescheidener
partij, die de waarheid niet langer in pacht wilde hebben, aan alles durfde te twijfelen en
juist daardoor op zoek moest naar nieuwe antwoorden op nieuwe vragen. Dat heeft ons
nieuwe lef gegeven, vooral ook lef om eens wat meer naar anderen te luisteren, naar
mensen die het ook goed voor hadden met de samenleving maar die tot dan toe
terugschrokken voor onze eigengereide toon. We hebben heel veel geleerd van dat
luisteren. We hebben met allerlei mensen gesproken; heel veel gewone mensen hebben
we in die periode gera ad pleegd, in rokerige zaaltjes, in luidruchtige cafés en in
wijkhuizen. In plaats van hen te vertellen hoe het zat, hebben we hen gevraagd hoe zíj
tegen de toekomst aankeken, wat er volgens hén wel en niet mogelijk zou zijn.
Het bleek dat Nederland niet alleen bestond uit cynici, maar dat er nog heel wat mensen
rondliepen die net als wij dachten dat het anders en beter zou moeten kunnen in het
rijkste land van de wereld. In die periode zijn we tot de conclusie gekomen dat
socialisten optimisten kunnen zijn voor de toekomst, als ze het aandurven om realisten
te zijn in het heden. Na lange tijd zweven, als het om landelijke politiek ging, zijn we
toen geland en met de benen weer op de grond terechtgekomen. Daardoor werd ook de
tegenstelling tussen de lokaal zo actieve en landelijk nogal passieve partij opgeheven en
konden we op alle fronten dezelfde partij gaan worden. Dat haalde veel verwarring bij
mensen weg en gaf ze het vertrouwen dat de SP er ook landelijk toe zou kunnen doen.
Die mensen moeten we erg dankbaar zijn. Zij hebben ons de kans gegeven en wij, dat
mag ik toch ook wel zeggen, hebben die kans genomen. Veel mensen die we sindsdien
gesproken hebben complimenteren ons dat we goede ideeën zo snel overnemen. We zijn
wel eigenzinnig, maar niet langer meer eigenwijs.
15
Op het Binnenhof
Ik vond het schitterend, toen we in 1994 in de Kamer kwamen. Remi en ik hadden
natuurlijk heel lang in de gemeentera ad gezeten en we kenden de klappen van de
zweep. Maar onze bureaukasten waren leeg. Wij hadden geen geschiedenis in Den Haag:
geen dossiers, niks. We wisten bij wijze van spreken niet eens waar de voordeur zat, en
de weg naar de wc was ook een groot avontuur. Er werd naar ons gekeken van ‘wat
moeten die bankwerker en die gewezen zeematroos op het sjieke Binnenhof?’ Het werd
een leuke maar ook zware periode, die eerste vier jaar, omdat je met z’n tweeën toch
geacht wordt het hele beleid te dekken. We hadden gelukkig gedreven medewerkers. Een
echte Gideonsbende: Remi en ik en acht medewerkers. Die hadden we van tevoren
gescout in het land. Als we in de Kamer zouden komen, moesten we immers
gekwalificeerde mensen hebben die zorgden dat we ons snel van al die dossiers meester
konden maken. Harry van Bommel was politicoloog en onderwijzer, wist veel van
onderwijs en was binnen de SP al actief met studenten. Agnes Kant werkte op de
universiteit in Nijmegen en was epidemiologe, net als Ineke Palm, die ook over kwam. En
we hadden natuurlijk een goedwerkende partijorganisatie achter ons, waardoor we snel
dingen uit het land te weten konden komen.
Bij alle moeilijkheden die we ondervonden dacht ik aan Nelson Mandela in Zuid-Afrika,
wiens ANC in 1994 ook voor het eerst in het parlement was gekomen. Niet met z’n
tweeën, maar meteen in de absolute meerderheid! Dat was een fantastische gebeurtenis,
maar ook een enorme last op zijn schouders en op die van andere prominente strijders
tegen de Apartheid. Een jaar daarvoor was ik op uitnodiging van het ANC bij haar eerste
legale conferentie op Zuid-Afrikaanse bodem geweest en had dat een geweldige ervaring
gevonden, vooral de kennismaking met mensen als Nelson Mandela, Thabo Mbeki en Joe
Slovo én met de straatarme maar enthousiaste mensen in gigantische townships als
Soweto en Alexandra.
In Nederland was het vanaf 1994 politiek gezien een buitengewoon enerverende periode.
Paars moest zich presenteren. Aanvankelijk deed ze dat met verve, ook al waren wij het
er niet mee eens. Het publiek zag het wel zitten: werk, werk, werk – en dat allemaal
zonder die vermaledijde CDA-bobo’s. Het vertrouwen in Kok was bij velen groot, ondanks
het WAO-echec. Hij was en bleef van de vakbond en zou nu toch wel zijn beste beentje
voorzetten. Heel gunstig voor paars was dat de economie enorm in de lift kwam.
Daardoor gingen de meeste mensen er in inkomen op vooruit. Dit maskeerde het feit dat
door het neoliberale paarse beleid de mensen die het meeste verdienden er verreweg het
meeste bij kregen en sommigen steeds verder achterop begonnen te raken.
16
Ik kreeg de kans om in Amerika en Engeland rond te kijken en te zien wat ons in
Nederland te wachten stond. Het neoliberale proces van denivellering, privatisering en
individualisering waaide langzamerhand over de Atlantische Oceaan en de Noordzee,
vanut Amerika en Engeland, naar Europa. Niet iedereen had daar zicht op. Wij hebben
als allereerste in de Kamer de teloorgang van de publieke sector als gevolg van dat
neoliberale beleid gesignaleerd. Dit is misschien de eerste belangrijke verdienste van de
SP in de Nederlandse politiek, ook al duurde het een tijdje voordat meer mensen dat
doorkregen. In de eerste vier jaar was Frits Bolkestein mijn grote tegenstander. Hij
maakte het voor mij stukken eenvoudiger, omdat hij iemand was die expliciet
formuleerde en boeken schreef. Ik heb ze bijna allemaal gelezen. Hij was nou typisch zo
iemand van wie ik dacht: die is de moeite waard om de tanden in te zetten, om na te
gaan waar hij – althans in mijn optiek – in de fout ging. Zo is ‘Tegenstemmen, een rood
antwoord op paars’ ontstaan. Ik heb de zomervakantie van 1996 opgeofferd om dat boek
in zes weken te schrijven. Het werd goed ontvangen en ook goed verkocht, wat
opmerkelijk was voor een politiek boek. Ikzelf werd er ook een stuk bekender door. Dat
was nodig ook, want in 1994 was ik de alleronbekendste lijsttrekker van alle partijen
geweest!
De noodzaak van een alternatief
In ‘Tegenstemmen’ formuleerde ik ‘de noodzaak van een alternatief’ na de val van het
Oost-Europese communisme, het falen van de West-Europese sociaal-democratie en de
wereldwijde opmars van het neoliberalisme. Voor wie goed keek moest het
neoliberalisme, verwijzend naar het individualisme, wel ontaarden in de ideologie van het
egoïsme. Het communisme, verwijzend naar het socialisme, was feitelijk ontaard in een
angstaanjagend geloof in bruut en zielloos collectivisme. In ‘Tegenstemmen’ (hoofdstuk 2
blz. 50 e.v.) analyseerde ik beide stelsels. Met instemming haalde ik een uitspraak aan
van de voormalige PvdA-voorman Thijs Wöltgens. Die schreef in zijn boek De nee-
zeggers, enkele behartigenswaardige woorden over het neoliberalisme. Zoals dit: het
neoliberalisme is een aards geloof met totalitaire ambities. Het verdoemt de mensen tot
een vrijheid, die door de meesten als dwang tot aanpassing wordt ervaren. De vrijheid
om je tegen die aanpassing te verzetten wordt ontkend of onhoudbaar geacht of
onmogelijk gemaakt. Het extreme individualisme (…) ontkent de mogelijkheid om enig
menselijk handelen buiten markt en ruil te plaatsen.
Tegenover het extreme individualisme had het extreme collectivisme gestaan. In de
voormalige Sovjet-Unie en haar vazalstaten hadden de geïnstitutionaliseerde revolutie en
de rigide opstelling van partij en staat geleid tot weerzinwekkende uitwassen, vooraleer
rond 1990 volledig ineen te storten onder de eigen onmacht en onkunde. De ondergang
van het Sovjet-model was, zo schreef ik in Tegenstemmen, in hoge mate veroorzaakt
door de centralistische manier waarop de samenleving werd georganiseerd en de
buitensporige macht en welvaart van de nomenklatoera. Ten onrechte werd ervan
uitgegaan dat een gemeenschappelijk bezit van productiemiddelen automatisch een
centraal geleide economie moest inhouden, dat elke vorm van privé-eigendom van
productiemiddelen uit den boze was, en dat marktwerking per definitie en onder alle
omstandigheden afgewezen moest worden. Het dirigisme bracht een bureaucratie voort
die zichzelf in de weg zat en een flexibel optreden uitsloot. Aanvankelijke idealen
bezweken onder het gewicht van de dictatoriale bureaucratie. Bovendien werd er als
gevolg van de regelzucht onvoldoende ruimte gegeven aan de creativiteit van mensen.
Sterker nog; eigen initiatief werd niet beloond maar bestraft.
17
Daardoor kwam de menselijke waardigheid en de daaraan verbonden eigen
verantwoordelijkheid in het gedrang. Men bleek op deze manier niet in staat het
potentieel aan energie, ideeën en goede wil, voortkomende uit die eigen
verantwoordelijkheid, aan te boren ten behoeve van het algemeen belang. De Sovjet-
staat was zo gepreoccupeerd met vijanden van buiten en later ook binnen het systeem,
dat alle kritiek en elke vorm van oppositie in de kiem werden gesmoord. In plaats van de
vrije gedachtenwisseling kwam de ijzige kou van de absolute waarheden, verwoord door
de partij. Dat zo’n systeem ten onder ging was, zo constateerde ik in 1996, beslist geen
verlies voor diegenen die een vrijheidslievend socialisme nastreven. Daarom heb ik ook
geen enkele affiniteit met de heersers in Bejing, die zich weliswaar beroepen op
inspirerende socialistische voorgangers, maar die er geen been in zien de bevolking
permanent te onderdrukken en te onderwerpen aan hun grillen. Arm volk, dat hopelijk
snel in staat is zich van haar communistische gerontocratie te ontdoen en daarna koers
te zetten naar een democratische samenleving.
Waar het Oost-Europese communisme ontaardde in brute dictatuur en geestdodend
collectivisme, bleek ook de West-Europese sociaal-democratie, na de opwindende jaren
van wederopbouw en bevlogen politiek, in de jaren tachtig en negentig van de vorige
eeuw niet in staat een derde weg te vinden. De opvolgers van roemruchte Britse, Duitse
en Nederlandse sociaal-democraten zoals Atlee, Brandt en Den Uyl slaagden er niet in om
da ad werkelijk een sociale democratie te handhaven en uit te bouwen en capituleerden
voor de eisen van de kapitalistische economie. Daardoor moesten zij uiteindelijk wel
belanden in één van de kamers van het liberale huis. Wim Kok schudde zijn ideologische
veren af en bracht de sociaal-democratie onder in Paars.
Aan ons zou het zijn om onze eigen weg tussen egoïsme en collectivisme te vinden. Meer
concreet: een rood antwoord op Paars, zoals de ondertitel van ‘Tegenstemmen’ luidde.
Een hele klus om te klaren, temidden van het politieke pessimisme van die tijd. Maar
juist daardoor werden we nog meer dan voorheen gedwongen onze eigen analyses te
maken en onze eigen alternatieven te ontwikkelen. Dat bracht mij en de SP tot politieke
volwassenheid.
18
Winnen… en twijfelen
Hoewel paars in 1998 ‘in’ was bij de kiezers, betekende dat niet dat wij ‘uit’ raakten. Kort
voor de verkiezingen van dat jaar schreef ik een nieuw boek, ‘Effe dimmen’ met als
ondertitel ‘Een rebel in Den Haag’. Ik vertelde daarin hoe het ons verging en hoe we ons
gaandeweg een positie hadden verworven. Het werd een mooie verkiezingsdag; we
gingen van 2 naar 5 zetels. Met Agnes Kant , Harry van Bommel en Jan de Wit kregen we
een kwalitatieve versterking van jewelste, terwijl we ook het aantal medewerkers van
ons Haagse team konden uitbreiden. Ondertussen was de SP ongekend snel gegroeid
naar 25.000 leden, terwijl we er in 1994 nog geen 15.000 hadden. Meer mensen, meer
ideeën, meer handen en voeten. Duidelijke cijfers die bewezen dat we in een behoefte
begonnen te voorzien. Zowel onze kritiek op misstanden in de gezondheidszorg, het
onderwijs, de huisvesting als onze alternatieven om zaken beter te regelen, spraken
steeds meer mensen aan. Daardoor werd de behoefte aan een helder en modern
beginselprogramma steeds groter. Op ons congres van december 1999 stelden we ‘Heel
de mens’ vast. Daarin definieerden we ons socialisme als de beweging naar een
samenleving waarin menselijke waardigheid, de gelijkwaardigheid van mensen en de
solidariteit tussen mensen voorop staan. Alles wat die drie waarden bevordert, steunen
we van harte, alles wat er tegenin gaat, wijzen we af en bestrijden we. Daarmee hebben
we onszelf een bruikbare meetlat gegeven in de politiek en de samenleving
De nieuwe periode had nieuwe zaken in petto. Veel tijd staken we in acties op terreinen
als gezondheidszorg en de sluipende afbraak van de publieke sector. Met Karel Glastra
van Loon schreef ik ondertussen een boek over de vreselijke oorlogen op de Balkan en de
betrokkenheid van ons land daarbij. We spraken met mensen als Lord Carrington, Hans
van den Broek, Noam Chomski, Georgi Arbatov en Sir Michael Rose, om tot een
afgewogen oordeel te kunnen komen. Met onze stellingname in en buiten de Kamer dat
er ‘beter dan bommen’-antwoorden gezocht en gevonden moesten worden tegen foute
regimes, bewezen we dat we geenszins de opportunistische en populistische partij waren
waarvoor sommigen ons hielden. We kozen onze eigen weg, of dat nu populair was of
niet.
19
Onze nieuwe Kamerleden timmerden stevig aan de weg en oogsten bewondering voor
hun doortastendheid en inzicht. Maar makkelijk werd het allemaal niet. In tegenstelling
tot Paars-1 betekende Paars-2 dood tij, ook voor mij. Nergens kon je nog echt over
debatteren in de Kamer, alles werd geregeld in onderling overleg van de
regeringspartijen en in het Torentje. Ik kreeg er de pest over in en overwoog of het
wellicht ook aan mij kon liggen dat de zaak niet opengetrokken kon worden. Wellicht
werd het tijd om de fakkel over te geven aan een nieuw talent? Maar daar dacht de
partijleiding anders over. Ik liet me overtuigen dat doorgaan echt de beste optie was.
Een juiste beslissing, zo bleek. Bovendien kwam er nieuw leven in de Haagse brouwerij.
Het CDA kreeg een paleisrevolutie, waarin Balkenende als nieuwe kopman tevoorschijn
kwam. PvdA-boegbeeld Kok kondigde aan te vertrekken en Melkert zou de nieuwe man
moeten worden. En aan het politieke firmament verschenen nieuwe fenomenen als
Leefbaar Nederland en Pim Fortuyn. Daardoor voelde ik me weer als een vis in het water!
Dat was nodig ook. Nederland raakte betrokken in een nieuwe oorlog. Dit keer tegen
Afghanistan, het land dat na de barbaarse aanslagen op de Twin Towers in New York op
11 september 2001 door de Amerikaanse president George W. Bush werd uitgeroepen tot
de basis van alle kwa ad ,. We stonden in het parlement alleen met onze stelling dat
barbarij niet met bommen, maar met effectiever beleid bestookt zou moeten worden. Dat
was geen gemakkelijke positie en we kregen veel kritiek van andere partijen die wél voor
bombarderen kozen. Maar we merkten ook dat onze afwijkende houding gerespecteerd
werd, vooral ook buiten het parlement – het beeld dat de SP een consequente partij is
werd erdoor bevestigd.
De uitverkoop van de beschaving
Ikzelf was inmiddels begonnen aan het initiatief ‘Stop de uitverkoop van de beschaving’.
Samen met mensen die ik gaandeweg had leren kennen vonden we dat het tijd was om
stelling te nemen tegen de uitverkoop van de publieke sector en de naoorlogse sociale
verworvenheden, die tot het fundament van onze beschaving behoorden. We wilden een
beroep doen op de bevolking om mee te denken over hoe het anders en beter kon dan
doorlopen op het heilloze p ad van het neoliberalisme. Onze club was een buitengewoon
divers gezelschap. Met Mies Bouhuys, Wouter van Dieren, Bob Fosko, Karel Glastra van
Loon, Freek de Jonge, Arjo Klamer, Huub Oosterhuis, Dorien Pessers, Harry de Winter en
Nilgün Yerli vormde ik het bestuur van de Stichting Stop de uitverkoop van de
beschaving. Honderden meer en minder bekende Nederlanders lieten ons weten het
initiatief van harte te steunen. Acteurs, sportmensen, journalisten, schrijvers,
kunstenaars, wetenschappers en werkers op allerlei gebied meldden zich aan voor ons
‘comité van aanbeveling’. Ikzelf had het gevoel dat we nu echt met iets goeds aan de
gang gingen, waarmee we veel mensen zouden kunnen raken. Met het initiatief, dat veel
aandacht kreeg, bereikten we ook dat het woord ‘beschaving’ en de inhoud ervan niet
langer door ‘rechts’ als haar bezit, haar terrein, werd geclaimd, maar eerder iets van
‘links’ behoorde te zijn.De inleiding van ons manifest zette uiteen wat er volgens ons aan
de hand was met onze beschaving:
20
‘In de afgelopen twintig jaar heeft zich in Nederland, evenals in veel ons omringende
landen, een stille revolutie voltrokken: de overheid heeft zich teruggetrokken om ruimte
te maken voor de markt, de verzorgingsstaat is ingeruild voor een waarborgstaat, en de
samenleving als geheel is sterk geëconomiseerd. Het marktdenken, dat voorheen slechts
een beperkt deel van het maatschappelijk verkeer beheerste, is alomtegenwoordig
geworden. Premier Wim Kok omschreef dat proces in de regeringsverklaring van het
eerste paarse kabinet in 1994 als volgt: “De leidende gedachte in dit program is het
herijken van de verhouding tussen gemeenschappelijke regelingen en eigen
verantwoordelijkheid.” En even verderop: “Zo kan een nieuw evenwicht groeien tussen
de behoefte aan bescherming en de noodzaak van dynamiek.” Inmiddels wordt duidelijk
wat de prijs is die we als samenleving betalen voor dit “nieuwe evenwicht”. Langzaam
maar onontkoombaar krijgen we de rekening gepresenteerd voor het jarenlang
veronachtzamen van de publieke zaak door de overheid. Door de te krappe budgetten
voor bijvoorbeeld zorg en onderwijs ontstaan in deze sectoren steeds meer particuliere
initiatieven, met als onvermijdelijk gevolg een steeds schrijnender tweedeling. In plaats
van uit te gaan van de eigen kracht, is de politiek gaan geloven in de markt als panacee
voor alle maatschappelijke kwalen. De publieke sector is in de uitverkoop gedaan vanuit
de overtuiging dat “de onzichtbare hand van de vrije markt” de samenleving beter zou
kunnen vormgeven dan een democratisch gecontroleerde overheid. Door dat beleid
dreigen niet alleen “typisch Nederlandse” verworvenheden als een redelijk eerlijke
inkomensverdeling, het sociale zekerheidsstelsel en een voor iedereen toegankelijke
gezondheidszorg verloren te gaan, het is niet minder dan de beschaving zelf die samen
met de publieke sector in de uitverkoop wordt gedaan.’
De rest van het verhaal kan kort zijn: Fortuyn veroorzaakte een omwenteling van
jewelste, de grote politieke partijen bleken niet in staat zich te verdedigen tegen zijn
onorthodoxe aanvallen en vielen van hun voetstuk. Toen gebeurde wat niemand voor
mogelijk had gehouden. Op 6 mei, negen dagen voor de verkiezingen vermoordde, een
man Pim Fortuyn. Het land raakte in een shock, de verkiezingscampagnes werden
afgelast en in een sfeer van vervreemding en verbijstering zetten de kiezers de politiek
op zijn kop. De paarse regeringspartijen werden gehalveerd en uit de regeringsbanken
gejaagd, en anderhalf miljoen mensen brachten hun stem uit op een dode lijsttrekker.
Het CDA, tot voor kort nog in de kreukels, werd de grootste partij van het land – en wij?
Wij wisten ons ook in deze verkiezingen opnieuw te versterken: van 5 naar 9 zetels en
meer dan een half miljoen kiezers.
Een nieuwe regering van CDA, LPF en VVD trad aan – en donderde na slechts 88 dagen
alweer in elkaar. Haar komst was even onvermijdelijk als haar ondergang. Omdat het
kabinet verdween moesten nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven. In de aanloop
ernaartoe blijkt de SP voor steeds meer mensen een partij om te vertrouwen. Ikzelf –
ooit dat jongetje uit de Goudmijnstraat in Oss – ben inmiddels Bekende Nederlander
geworden. Mijn hoofd zie ik overal opduiken. Veel en vaak mag ik nu zeggen hoe ik over
gebeurtenissen en ontwikkelingen denk. Ik besef dat dat komt omdat mijn eigen verhaal
nu al zolang gelijk op loopt met dat van mijn partij. Samen zijn we zover gekomen. Het
worden spannende tijden!
21
VAN DE REGEN IN DE DRUP
In de jaren tachtig van de 20ste eeuw maakte de wereld een draai, als reactie op de
diepe, wereldwijde economische crisis die eind jaren zeventig inzette en overal ernstige
gevolgen had voor productiviteit, werkgelegenheid, winstgevendheid en
overheidsfinanciën. Oude recepten leken niet meer te werken en de vraag was wat wel
zou helpen. De aanzet tot de draai kwam van de Amerikaanse president Ronald Reagan
en de Britse minister-president Margaret Thatcher. Zij wilden weg van een samenleving
waarin de overheid veel voor het zeggen had en op weg naar een wereld met veel
vrijheid voor de ondernemers. Conservatieven en liberalen wilden een restauratie van de
vrije markt die, vooral in de periode na de Tweede Wereldoorlog, overal aan banden was
gelegd door de ontwikkeling van de verzorgingsstaat.
‘Neoliberalisme’ gingen we die aanpak noemen, van meer markt en minder overheid.
Eerst leek het wel mee te vallen, en leek het opruimen van domme bureaucratie en
uitwassen van een luie overheid nog niet eens zo gek. Voor wie goed keek, bleek het
echter om veel meer, om een heuse revolutie te gaan. Niet eentje waar links nog wel
eens van droomde, maar eentje die bij rechts de harten sneller deed kloppen. De
revolutie begon in Amerika en Engeland, maar sloeg daarna over naar ons land.
Toenmalig minister-president Ruud Lubbers bleek met zijn no-nonsense beleid een
perfecte volgeling; hij werd de manager van BV Nederland, met de ministerraad als Raad
van Bestuur. Dit is de tijd waarin de individualisering heilig werd verklaard. En links, dat
wist het allemaal niet. Stap voor stap kon Lubbers afbreken wat in de decennia daarvoor
was opgebouwd. Links liet het gebeuren, weigerde de strijd aan te gaan. Links
capituleerde en ging ook zeggen dat individualisering okay was, dat mensen zélf moesten
weten wat ze wilden en deden, dat sociale controle naar spruitjeslucht rook en waarden
en normen vooral erg ouderwets waren. Links en rechts streden om wie de mensen de
meeste vrijheid gunde. Maar ondertussen nam het ondernemerdom die vrijheid in
handen. Wie een lijst maakt van wat er in twintig jaar tijd allemaal verdwenen is bij de
overheid en verkocht of weggeven aan het bedrijfsleven slaat achterover. De
nutsbedrijven, de woningcorporaties, de gemeentelijke bouwbedrijven, de
gemeentegronden, een deel van de uitvoering van de sociale zekerheid, de busbedrijven.
De NS werd op afstand gezet, de kabel werd verkocht, zwembaden werden
geprivatiseerd enzovoorts.
22
Lang leve het individualisme
Individualisme was ‘in’ en botste volgens de mensen die het in die periode voor het
zeggen hadden op altruïsme, dat dus ‘uit’ raakte. Je inzetten voor een ander, dat paste
eerder bij de jaren vijftig dan bij de jaren tachtig. Na de jaren zestig als de jaren van het
engagement en de jaren zeventig van de politieke vertaling ervan werden de jaren
tachtig de jaren van de ommezwaai. Weg van de welvaartsstaat, weg van de
verzorgingsstaat, ieder voor zich, marktwerking en privatisering. En links ging mee.
Altruïsme werd ook door veel linkse profeten zielig gevonden. Het moet toch niet zo zijn
dat jij voor jouw buurvrouw zorgt. Daar heb je toch professionals voor! Het moet niet zo
zijn dat de bewoners zichzelf in de buurt organiseren. Daar zijn toch opbouwwerkers
voor! Het idee vatte post dat vrijwel alles uitgeorganiseerd, geprofessionaliseerd en
geëconomiseerd kon worden. ‘Besturen op afstand’ was ook een uitdrukking die in deze
tijd bedacht werd. De baas verdween en de manager kwam. In het bedrijfsleven, maar
ook in de politiek, in de zorg en in het onderwijs. Dus geen betrokken leraar met
betrokken leerlingen meer, maar een directeur die zelf geen les meer geeft, maar alleen
nog maar op afstand zijn ‘bedrijf’ runt. Lubbers-1 en Lubbers-2 maakten een begin met
de omwenteling. Paars-1 en Paars-2 hebben het karwei afgemaakt, waardoor Nederland
omgevormd is van een sociale verzorgingsstaat tot een steeds kalere waarborgstaat,
waar burgers nog slechts beperkte garanties voor een goed leven wordt geboden. ‘Zoek
het zelf maar uit’, is de boodschap die er nu in gehamerd wordt. Zo’n houding heeft
diepgaande gevolgen voor de houding die burgers in de samenleving gaan innemen.
Wat ik de politiek zo kwalijk neem is dat ze zó fragmentarisch naar die zaken heeft
gekeken. Dit was een politiek van kortetermijndenken. Men heeft een hele generatie
mensen met de verkeerde boodschap de wei ingestuurd. Nu komen de mensen er
gefrustreerd van terug. Waarom is het ziekteverzuim zo hoog in het onderwijs en in de
zorg? Dat heeft allemaal hiermee te maken. Men heeft niet willen inzien wat de essentie
van die sectoren is. Vervolgens heeft men niet genoeg geld willen vrijmaken en
tweedeling in kwaliteit en toegang toegelaten. Het gevolg is dat veel mensen die in die
sectoren werken de moed opgeven of vervallen in cynisme. De centrale vraag is dus: hoe
kunnen we bevorderen dat het weer anders wordt en dat we leren inzien dat de prijs
voor de enorme economische groei van de afgelopen jaren veel te hoog is geweest? Ik
vind dat we de mensen in de zorg, het onderwijs en de veiligheid minstens evenveel en
wellicht nog meer moeten betalen dan de markt, omdat zij de samenleving zoveel
bieden.
In de jaren tachtig werd ook de wetenschap weggeprofessionaliseerd. Ik neem het
academici kwalijk dat zij dat hebben laten gebeuren. Ze hebben niet tijdig geprotesteerd,
terwijl ze wel een eredoctoraat geven aan iemand die de barcode heeft uitgevonden.
Educatie en wetenschap zijn belangrijke pijlers onder de beschaving. Wat voor
samenleving zijn we als de wetenschap zich laat hoereren door derden, door geldstromen
van mysterieuze multinationals die een claim willen leggen op wetenschappelijke
ontwikkelingen? Als er geen publieke hoedster meer is voor de onafhankelijkheid van de
wetenschap, die ons zoveel gebracht heeft en in de toekomst nog zoveel kan brengen?
23
Dom, heel dom
Een politicus is iemand die over dergelijke vragen moet nadenken, die verbanden ziet en
de lange termijn in gedachten houdt. Daarvoor is hij gekozen. Maar ze hebben het
gewoon laten lopen! In de jaren negentig werd gezegd: we zijn allemaal
geontideologiseerd; er is alleen nog maar pragmatisme. Hoe kunnen we zorgen dat het
financieringstekort en de staatsschuld worden teruggebracht, de euro geïntroduceerd,
het bruto binnenlands product groeit enzovoorts. Maar naar de kwaliteit van het bestaan
keek niemand om. En dat was oliedom!
In 1994 verdween, voor het eerst in zijn bestaan, het CDA uit de regering. Sinds de
invoering van het algemeen kiesrecht h ad den de christelijken het land mede geregeerd,
het gemaakt tot wat het was, met alle goede maar zeker ook heel veel foute kanten.
‘Opgeruimd staat netjes’, dachten velen. We gingen over op paars. Het klonk aardig
maar was merkwaardig, dit monsterverbond van oude tegenpolen: de sociaal-
democraten en de liberalen. Ik heb toen gezegd dat de paarse faç ad es van karton
zouden blijken te zijn en dat klopte. Paars bleek in werkelijkheid de voortzetting van het
eerdere beleid met andere partijen. Sterker nog: de neoliberale revolutie bereikte zijn
hoogtepunt onder Paars; alles werd gaandeweg uitverkocht en de overheid
diskwalificeerde zich steeds meer. Mensen gingen geloven dat het niet anders kon en
gaven Paars voldoende steun om acht jaar lang aan de macht te blijven.
Paars leek weg te komen met allerlei wantoestanden: de arrogantie, de sorry-
democratie, de vriendjes- en achterkamertjespolitiek. En de totale neutraliteit als het
ging om datgene wat gewone mensen bewoog; de problemen die zij ondervonden in de
volkswijken, de integratie, de wachtlijsten. Toch broeide onder de oppervlakte de
onvrede. Mensen zeiden tegen elkaar: ‘onze vaders en moeders hebben verdomme dit
land opgebouwd! Nou moeten ze hulp hebben, maar die is er niet en plaats in een
verzorgings- en verplegingshuis nog minder.’ Waarom heeft de politiek daar niet over
nagedacht en zolang gewacht met investeren? Hetzelfde verhaal geldt voor veel meer
terreinen, zoals de bus en het spoor. De politiek heeft gedacht: ‘het spoor, dat is een
uitvinding uit de 19e eeuw en daar gaan we nu niet meer in investeren. ’ Het beschikbare
geld ging vooral naar het transnationale langeafstandvervoer en naar het
goederentransport. Het lokale en regionale vervoer werd verwaarloosd. Met materiaal en
infrastructuur werd slonzig omgegaan en de samenhang werd verbroken. Het resultaat
daarvan kunnen we dagelijks zien.Wie de situatie in Engeland had bestudeerd, had
kunnen weten dat privatiseren of ‘verzelfstandigen’ van het spoor niet werkt. Al ver voor
de verzelfstandiging in Nederland, werd het spoor in Engeland een ramp. Er werd niet
geïnvesteerd in onderhoud van rails en treinstellen, wat tot een hele reeks ongelukken
leidde. Maar als je daarop in Nederland wees, deed iedereen of het aan de Engelse aard
lag in plaats van de aard van het neoliberalisme. Nu weten we beter maar zitten we met
de gebakken peren.
24
DE STILLE REVOLUTIE
De afgelopen twintig jaar heeft zich, zoals gezegd, in ons land een ware revolutie
voltrokken. De ‘warme’ verzorgingsstaat werd ingeruild voor een ‘kille’, zakelijke
waarborgstaat. Paars wilde een nieuw evenwicht en dat kwam er: inkomsten en uitgaven
van de overheid houden elkaar nu inderdaad in evenwicht, maar de samenleving is uit
balans geraakt. De overheid verstrekt steeds minder garanties en laat meer en meer
over aan de markt. De publieke zaak is verweesd en dat blijft niet zonder gevolgen. Hoe
beschaafd is ons land nog?
Goedkoop en duurkoop
Achtereenvolgende kabinetten hebben zich vanaf het begin van de jaren tachtig
gefixeerd op de macro-economische cijfers (de economische groei, het terugdringen van
het financieringstekort en de staatsschuld). Dit heeft de blik op de samenleving
vertroebeld. De korte horizonten van maximaal vier jaar (voor herverkiezing) en meestal
zelfs één jaar (het begrotingsjaar) hebben verhinderd dat de heersende politiek tijdig
heeft ingezien dat er schraalheid is ontstaan aan het eind van de kaasschaaf. De prijs die
nu wordt betaald voor het systematisch verkrappen van budgetten is hoog. Die prijs
omvat de onvoorwaardelijke en onbetaalbare loyaliteit van de leraar aan het onderwijs
en ‘zijn/haar’ leerlingen, van de verpleger aan de zorg en ‘zijn/haar’ patiënten, van de
politieagent aan de beveiliging van de openbare ruimte en ‘zijn/haar’ wijkbewoners, van
de academicus aan de wetenschap en ‘zijn/haar’ onderzoek, van de kunstenaar aan de
kunsten en ‘zijn/haar’ werkstuk, van de conducteur aan het openbaar vervoer en
‘zijn/haar’ passagiers. De infanteristen van de publieke zaak, zij die in de frontlinie staan
van de dagelijkse werkelijkheid, hebben hun vertrouwen in de overheid verloren. Zij
hebben het gevoel er alleen voor te staan, en niet de steun te krijgen die ze terecht
verwachten. Cynisme uit zelfbehoud is het onvermijdelijke gevolg. De goedkoop van de
overheid is duurkoop voor de samenleving geworden.
De impopulariteit van de publieke sector heeft diverse oorzaken: natuurlijk het loon dat
beslist niet marktconform is; natuurlijk de mindere secundaire arbeidsvoorwaarden;
maar vooral toch ook de bezoedeling van het imago van het werk, of dat nu in het
onderwijs is, de zorg, de politie, of het leger. Een baan in de publieke sector lijkt het
laatste te zijn waar jongeren naar streven. De bezoedeling van overheidsdiensten heeft
alles te maken met de stiefmoederlijke wijze waarop de kabinetten vanaf Lubbers-1 (en
met name de twee paarse kabinetten) met deze sectoren zijn omgegaan. Het begon
ermee dat ‘de maakbaarheid van de samenleving’ als te pretentieus concept uit het raam
werd gegooid. In het kielzog van deze zelfrelativering werd de hele publieke sector
gediskwalificeerd als inefficiënt en ineffectief. Meer en meer politici vielen voor de
aantrekkelijkheid van de simpele dogma’s van het neoliberalisme.
25
Minder overheid, meer markt
‘Minder overheid en meer markt’ werd voor vrijwel elke partij het uitgangspunt.
Privatisering, deregulering, decentralisering en budgettering werden de instrumenten van
dit beleid. Ideologisch verwoordde Paars 1 het in het Regeerakkoord ‘Keuzen voor de
toekomst’ van 1994 aldus: ‘de leidende gedachte in dit programma is het herijken van de
verhouding tussen gemeenschappelijke regelingen en eigen verantwoordelijkheid.’ En
verder: ‘zo kan een nieuw evenwicht groeien tussen de behoefte aan bescherming en de
noodzaak van dynamiek.’ Een herijking en een nieuw evenwicht dus, dat was wat de
paarse bewindslieden wilden bereiken. En ze hebben niet stil gezeten: alle sociale wetten
zijn door de molen gegaan en vrijwel zonder uitzondering verslechterd: de
arbeidstijdenwet werd verruimd; de sociale volkshuisvesting is bijna geheel ontmanteld;
de zorg werd gebudgetteerd en de uitgavengroei onder Paars-1 gemaximeerd op jaarlijks
1,3 procent; het onderwijs kreeg te maken met systematische tekorten, terwijl de
verantwoordelijkheid in belangrijke mate werd gedecentraliseerd; de NS werd
verzelfstandigd; nutstaken als gas en elektra werden klaargemaakt voor de markt; de
PTT werd KPN en ging naar de beurs. Tegelijkertijd werd door paars voor 25 miljard aan
lastenverlichting voor bedrijven en burgers doorgevoerd. Deze herijking leidde inderdaad
tot een andere evenwicht: solidariteit werd vervangen door markt-dynamiek. De
herijking leidde tot particuliere rijkdom voor enkelen en tot publieke armoede voor velen.
Steeds vaker hoor je specialisten en andere kenners van de gezondheidszorg spreken
van ‘dood door schuld’, als ze de gegroeide wantoestanden in de vorm van wachtlijsten
beschrijven. Hoogleraar Knape, anesthesioloog in het UMC, sprak al over ‘onnodige
sterfgevallen’. De Gezondheidsraad sprak schande over het feit dat kankerpatiënten in 13
van de 21 bestralingscentra drie tot zeven weken moeten wachten voordat ze behandeld
kunnen worden. Het aantal wachtenden voor een open-hartoperatie neemt weer toe. Het
tekort aan IC-bedden maakt dat vaak geleurd moet worden met patiënten: de
Nederlandse Hartstichting komt met voorbeelden uit Limburg waar hartpatiënten
overleden omdat er geen plek was in een naburig ziekenhuis. Chirurg Maurits de Brauw
zegt: ‘Ik maak de mensen niet beter. Ik maak ze zieker.’ (NRC 20 mei 2000) En:
‘mensen die vanwege galstenen op de wachtlijst stonden, kwamen plotseling met een
ontstoken alvleesklier of galblaas binnen. We hebben nog geen doden gehad , maar daar
kun je op wachten.’ Volgens recent vergelijkend onderzoek van de OESO is de
specialisten- en huisartsendichtheid in ons land laag, en geven we betrekkelijk weinig uit
aan zorg. Onder andere daarom hebben we wachtlijsten.
En niet alleen in de cure, ook de care: meer dan 10.000 mensen wachten op een plaats
in een verpleeghuis en ruim 32.000 mensen wachten op een plekje in een
verzorgingshuis. Bijna 60.000 mensen krijgen geen of onvoldoende thuiszorg. Bijna
10.000 kinderen wachten op hulp of een plaats in een instelling. Deze cijfers zijn al jaren
bekend. Achtereenvolgende regeringen toonden zich al die tijd Oost-Indisch doof en
ondernamen niets om de ontwikkeling te keren. Dat was de prijs voor een ‘nieuw
evenwicht’. Waar de publieke sector tekort schiet, bereidt zij de weg voor de commercie.
AEGON kwam met een polis die de verzekerde in staat stelt de wachtlijsten door middel
van een arrangement in het buitenland te omzeilen. Maar voor wat hoort wat; de premie
ligt fors hoger dan die voor andere polissen. Eerder werden we al geconfronteerd met
voorbeelden van voorrangszorg in particuliere klinieken en bedrijvenpoli’s. Zelfs de zorg
is nu wat kwaliteit en toegang betreft ten prooi gevallen aan tweedeling.
26
Tweedeling komt niet alleen tot uitdrukking in de zorg. We zien het ook ontstaan in het
onderwijs. Privé-scholen (20.000 euro per kind per jaar) werden door de politiek
goedgekeurd en het belang van sponsoring in het onderwijs neemt steeds verder toe, net
als het belang van hoge ouderbijdragen voor scholen. De Paarse minister Hermans sprak
in dit verband eufemistisch over ‘differentiatie’, die zou leiden tot pedagogische of
didactische diversiteit. In werkelijkheid gaat het erom dat ouders graag extra betalen om
zich te verzekeren van goed onderwijs voor hun kinderen. Maar niet iedereen kán extra
betalen. ‘Differentiatie’ leidt in de praktijk vooral tot sociaal-economische segregatie.
Internationaal gezien dalen we steeds verder op de onderwijsladder: onze klassen zijn
groter, onze leraren moeten langer werken, en daardoor is het niveau lager. Ook het
percentage BBP dat we uitgeven aan onderwijs is lager en inmiddels onder het
gemiddelde van de geïndustrialiseerde landen, aangesloten bij de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling! Als we weer op het gemiddelde willen
uitkomen, moet er 5 miljard euro extra worden vrijgemaakt voor het onderwijs.
Pedagogen vroegen zich vroeger nog wel eens af of onderwijs het volgieten is van een
emmer of het ontsteken van een licht. Deze vragen zijn nu achterhaald. Voor geen van
beide kwalificaties lijken we nog de middelen beschikbaar te hebben.
De collectieve armoede heeft ook geleid tot minder aandacht voor de structurele
individuele armoede in onze samenleving. Nog steeds groeien zo’n 300.000 kinderen op
in armoede en loopt het aantal daklozen (waaronder steeds meer gezinnen en kinderen)
verder op. En tot culturele armoede. De kunsten moeten inleveren en wetenschappers
die zich bezighouden met fundamenteel onderzoek moeten vóór ze in aanmerking komen
voor een budget eerst een plan indienen met de marktkansen en sponsormogelijkheden.
De verweesde publieke zaak
De publieke zaak heeft altijd twee ouders gehad : de overheid en de samenleving. De
overheid heeft haar taken veronachtzaamd, waardoor de samenleving steeds meer
verworden is tot een optelsom van individuen. Het is één van de grote misverstanden
van deze tijd te denken dat wanneer de door de overheid georganiseerde solidariteit
afneemt, de spontane, maatschappelijke solidariteit zal toenemen. Niets is minder waar
gebleken. De overheid is medetrendsetter, of ze dat nu wil of niet. De politiek van de
afgelopen twintig jaar heeft de vanzelfsprekendheid van de solidariteit van de ‘have’s’
met de ‘have-nots’ doen verdwijnen. Deze ontwikkeling kon slechts leiden tot
calculerende burgers. Uit de overspelige relatie van de sociaal-democratie met het
liberalisme werd de homo economicus geboren, waarbij de eerste haar DNA-kenmerken
aan deze liefdesbaby lijkt te hebben onthouden.
27
GROTE UITVERKOOP
In 20 jaar tijd ging alles in de uitverkoop: de bus, de trein, de kabel, de elektriciteits- en
de gasvoorziening. Indachtig het neoliberale principe van ‘minder overheid, meer markt’
is men voortvarend te werk gegaan. Niet praktische, maar ideologische motieven lagen
daaraan ten grondslag.
… van de elektriciteit
Hoewel we in ons land een schone en goedkope elektriciteitsvoorziening had den, die
bovendien een 100 procent leveringszekerheid kende, moesten we toch marktwerking
introduceren in de elektriciteitsvoorziening. Ligt het niet veel meer voor de hand om
zaken die behoren tot de voorzieningen voor het algemeen nut in overheidshanden te
laten? De overheid is immers democratisch te controleren én heeft slechts één belang,
het algemeen belang, omdat geen rekening gehouden hoeft te worden met het belang
van commerciële aandeelhouders. Rijk, provincies en gemeenten denken daar op dit
moment echter anders over. Waar de Rijksoverheid haar gedachten vooral laat leiden
door de ideologische overtuiging dat de overheid zich niet meer met deze taken moet
bemoeien, zijn de provincies en gemeenten vooral gebiologeerd door de enorme
bedragen die vrijkomen bij verkoop van aandelen.
De stroomcrisis die in 2001 Californië teisterde heeft op indringende wijze laten zien
waartoe de belangen van ondernemers om op korte termijn winst te maken en hun
gebrek aan belangstelling voor langetermijninvesteringen kan leiden. In Californië mocht
de belastingbetaler opdraaien voor de kosten om de stroomvoorziening op gang te
houden. Eén van de eigenaren van de centrales was het Texaanse Reliant – dat onder
andere het Utrechtse UNA opkocht – die de knop omdraaide met de mededeling: ‘Dat is
vanwege onze verantwoordelijkheid die wij tegenover onze aandeelhouders hebben’. Ook
in ons eigen land neemt inmiddels het aantal stroomstoringen toe. Cap Gemini Ernst &
Young stelden dat een stroomcrisis zoals in Californië in ons land ‘niet ondenkbaar’ is,
omdat marktwerking leidt tot een zo klein mogelijke restcapaciteit: ‘tijdig investeren in
toekomstige productiecapaciteit is dan uiterst onwaarschijnlijk en dit is ook precies waar
het in Californië is misgegaan’. Commerciële productiecentrales zien weinig nut in extra
stroomopwekking, omdat die niet kan concurreren met de goedkope maar vieze
bruinkoolstroom en atoomstroom uit Frank rijk en Duitsland. De overheid kan de
centrales niet dwingen hun capaciteit uit te breiden, ‘in een geprivatiseerde wereld waar
de uiteindelijke beslissingen in Dallas of Madrid genomen worden’, aldus Cap Gemini
Ernst & Young.
28
De uitverkoop van de gemeentelijke, regionale en provinciale energiebedrijven en de
liberalisering van de energiemarkt brengt de kleinverbruikers niet de beloofde lagere
prijzen en betere service. Concurrentie lijkt zich te beperken tot de grootverbruikers.
Sinds 1998 kunnen grootverbruikers vrij hun leverancier kiezen. Vanaf 2002 geldt
hetzelfde voor middelgrote afnemers; vanaf 2004 voor kleingebruikers. De vrije
energiemarkt belooft lagere prijzen en betere service. Door gebrek aan concurrentie
dreigt deze belofte voor met name de huishoudens en het midden- en kleinbedrijf een
illusie te worden. Vooruitlopend op de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt heeft een
proces van schaalvergroting plaatsgevonden: sinds 1998 beheersen de
distributiebedrijven Essent, Nuon, Eneco en Remu de markt. Na een fusiegolf bleven ook
vier grote producenten over (EPZ, onderdeel van Essent, en de buitenlandse bedrijven
E.ON, Reliant en Electrabel). Door verdere schaalvergroting wordt de Europese
energiemarkt verdeeld tussen een klein aantal conglomeraten, die actief zijn in zowel
productie als distributie. Verdere schaalvergroting betekent weinig goeds voor de
kleingebruikers.
… van het openbaar vervoer
Er zijn drie structurele oorzaken voor de huidige malaise bij het spoor te noemen: het
bezuinigen op het onderhoud van de infrastructuur, het opknippen van het bedrijf met
het oog op privatisering en het uitstel van investeringen in nieuw materieel en personeel.
Een gezonde NS vraagt nieuwe investeringen, een andere organisatie en meer publieke
verantwoording. De eerste oorzaak van de problemen op het spoor, het bezuinigen op
het onderhoud, valt onder de verantwoordelijkheid van de regering. Deze gaf voorrang
aan grote projecten ten behoeve van de politiek van Nederland Distributieland: de
Betuwelijn, de HSL en de extra spoorlijn onder Schiphol. De economische voordelen van
deze projecten zijn veelvuldig ter discussie gesteld. De gevolgen voor het bestaande
spoor zijn desastreus: volgens Beheer en Instandhouding van de NS is gebrekkig
onderhoud aan spoor en bovenleidingen verantwoordelijk voor 25 procent van de
vertragingen. Onderzoek uit september 2001 van Twijnstra Gudde laat zien dat voor
herstel 454 miljoen euro nodig is.
Het opknippen van het bedrijf, de tweede oorzaak van de problemen, leidde ertoe dat
verschillende bedrijfsonderdelen botsende belangen kregen. Hierop kunnen zowel
regering als directie worden aangesproken. Verschillende bedrijfsonderdelen, waaronder
NS Reizigers, NedTrain en NS Vastgoed, werden commerciële bedrijven in een NS Groep
NV. Deze onderdelen hebben eigen en soms strijdige prioriteiten. Drie ‘taakorganisaties’
bleven voor rekening van de Rijksoverheid: NS Railinfrabeheer (rails); Railned
(spoorcapaciteit) en NS Verkeersleiding (treinenloop). Door dit opknippen is de
collegialiteit in het spoorvervoer goeddeels verdwenen en worden planning en overleg
bemoeilijkt. De derde oorzaak, het uitstel van investeringen, is grotendeels de
verantwoordelijkheid van de verzelfstandigde NS zélf. Al in 1998 bleken 250 treinen meer
nodig, met het oog op de verwachte groei van het aantal reizigers. Het duurde tot 2001
voordat de orders voor nieuwe treinen rond waren en pas in 2005 zal al het nieuwe
materiaal worden geleverd. De directie rechtvaardigde het uitstel van investeringen
doordat onzeker zou zijn dat NS-Reizigers de concessie voor het hoofdnet zou krijgen.
Dit was echter niet relevant, omdat geen enkel ander bedrijf treinen en mensen in
voorraad heeft om het vervoer in Nederland te verzorgen. Materiaal zou van de NS
moeten worden overgenomen. De huidige chaos leert dat het spoorvervoer zich
nauwelijks leent voor concurrentie. Bij aanbesteding gaat het immers om de verkoop van
monopolierechten.
29
De verzelfstandigde en geprivatiseerde vervoerders kwamen de afgelopen jaren onder
vuur te liggen. Terecht, want de dienstverlening is globaal genomen niet verbeterd: op
enkele goedlopende trajecten werd de frequentie opgevoerd, maar in de vele minder
rendabele lijnen werd fors geknipt. Met de introductie van taxi-achtig vervoer werd ook
bezuinigd op de arbeidskosten, door inschaling van chauffeurs in goedkopere CAO’s. Ook
werd meer gewerkt met gebroken diensten voor het rijdend personeel, wat leidde tot een
hogere werkdruk en meer ziekteverzuim. Veel chauffeurs klagen over het gebrek aan
rust, wat slecht is voor de veiligheid. Hetzelfde geldt voor bezuinigingen op het
onderhoud.
Eenzijdige fixatie op financieel rendement gaat ook ten koste van de nutsfunctie van het
openbaar vervoer. Mensen hebben steeds meer behoefte aan mobiliteit, door de
groeiende afstand tussen wonen, werken, winkelen, recreatie en voorzieningen (zoals
gemeentehuizen, scholen, ziekenhuizen enzovoorts). Ook wonen kennissen, vrienden en
familie steeds verder van elkaar. De groeiende afstand tussen het persoonlijke en
maatschappelijke leven kan maar gedeeltelijk worden opgevangen door meer vervoer per
auto, zo tonen de verstopte wegen. De aanleg van meer wegen en parkeerplaatsen gaat
ten koste van het grondgebruik voor natuur en recreatie. Ook vanuit milieuoogpunt is
een ongebreidelde groei van het autovervoer onwenselijk. Voor veel jongeren, ouderen
en gehandicapten is de auto geen alternatief. Bovendien betekent liberalisering niet dat
overheden geen bemoeienis meer hebben met het openbaar vervoer; ook na de
liberalisering blijven zij politiek verantwoordelijk voor problemen met infrastructuur,
materieel en personeel. Overheden raken steeds vaker met bedrijven verwikkeld in een
strijd of geïnvesteerd moet worden in commercieel interessante, of juist in publiek
wenselijke lijnen. Uitstel van investeringen wordt versterkt door de duur van de
concessies, die korter is dan de levensduur van de vervoersmiddelen. Bedrijven geven
vaak ook prioriteit aan het winnen van nieuwe concessies, om hun marktaandeel te
vergroten. Als vervoerders bezuinigen op financieel onrendabele lijnen zijn de kosten
voor lokale overheden, die verantwoordelijk zijn voor alternatief vervoer. Of voor de
reizigers, die duur en inefficiënt vervoer krijgen.
… van de telecom
De overheid begon in 1994-1995 met de privatisering van de toenmalige PTT. Het
aandeel KPN werd destijds door de overheid aangeprezen als even solide als het
oerdegelijke aandeel PTT. Het leverde de overheid bijna 13 miljard gulden op en de hoop
van het eerste paarse kabinet op een heus ‘volkskapitalisme’. Eind vorig jaar deed de
overheid niet mee aan een nieuwe aandelenuitgifte van KPN, waardoor het
overheidsaandeel verwaterde van 45 tot 35 procent. Dit belang was begin 2000 nog ruim
60 miljard waard, maar door de enorme koersdaling is daar nog maar ééntiende van
over. Bij de privatisering moest de vaste telefoonmarkt worden opengesteld voor
concurrenten. KPN mocht het vaste telefoonnetwerk wel in bezit hebben, maar moest
concurrenten tegen een vergoeding toelaten op het vaste net. Ondanks dat is de vaste
telefoonmarkt nog altijd een bijna-monopolie van KPN; 90 procent van de markt is zeven
jaar later nog altijd in handen van het oude nutsbedrijf. Op de in de jaren negentig snel
groeiende mobiele telefoniemarkt ontstonden maar liefst vijf verschillende netwerken en
kwam een redelijke mate van concurrentie tot stand, hoewel ook op het mobiele net KPN
met een marktaandeel van 44 procent dominant werd.
30
Eind jaren negentig groeide de twijfel of het wel zo verstandig was bij privatiseringen
zelfs de infrastructuur te verkopen. Bezit van de infrastructuur leidt bijna altijd tot een
monopolie en het geven van een wettelijk recht op toegang voor concurrenten voorkomt
lang niet altijd frustratie. Zo klagen concurrenten van KPN bijvoorbeeld dat storingen op
het vaste net bijna altijd hen treffen, waardoor klanten teruggaan naar KPN. Het gevaar
bestaat ook dat een armlastige KPN hogere prijzen zal vragen en gaat snoeien in het
onderhoud van het vaste net.
Ervaringen met privatisering van energienetwerken (zoals de genoemde energiecrisis in
Californië) leidden ertoe dat de minister van Economische Zaken het landelijke
hoogspanningsnet TenneT voor 2,5 miljard terugkocht van de vroegere SEP. De
stroomkabels in de grond dreigden wel in particuliere handen te vallen. Door een politiek
compromis werd uiteindelijk voor een ingewikkelde constructie gekozen, waarbij het
juridisch eigendom van de stroomkabels in de grond in overheidshanden blijft, maar het
economische eigendom niet. De belangrijkste reden om het lokale elektriciteitsnet in
overheidshanden te houden was dat men vreesde voor misbruik van de netwerken. Dat
is ook mogelijk met het telefoonnetwerk. Met het terugkopen van het vaste
telefoonnetwerk slaat de overheid twee vliegen in één klap: KPN krijgt genoeg geld om
als levensvatbaar bedrijf verder te gaan en de overheid krijgt de mogelijkheid om eerlijke
concurrentie tot stand te brengen op de vaste telefoonmarkt.
Er is nóg een belangrijk voordeel; mocht KPN ooit overgenomen worden door een
buitenlandse concurrent, dan is het een prettig idee dat het vaste telefoonnetwerk in
veilige handen blijft. Buitenlandse monopolies zijn in de regel minder gevoelig voor de
druk van de publieke opinie, waardoor zij eerder zullen kiezen voor prijsverhogingen en
minder onderhoud. Een monopolie is vervelend, maar een monopolie in buitenlandse
handen is een ramp. De waarde van het vaste telefoonnet wordt geschat op zo’n 10 à 20
miljard gulden. Hier staan echter toekomstige inkomsten tegenover, omdat de overheid
een vergoeding vraagt aan KPN en de andere gebruikers van het net. Daardoor zal deze
investering zichzelf terugverdienen. KPN blijft in deze situatie een levensvatbaar bedrijf
met fors minder schulden. De overheid kan op deze wijze de publieke belangen werkelijk
veiligstellen.
… van de gezondheidszorg
In een groeiend aantal plaatsen in Nederland dreigen kleinere ziekenhuizen te
verdwijnen, of te worden omgebouwd tot een polikliniek met dagbehandeling. Tot de
ontmanteling van kleinere ziekenhuizen wordt meestal besloten door de directies en
raden van bestuur, zonder de betrokkenen huisartsen, patiënten en personeel naar hun
mening te vragen. Waar dit wel het geval is wordt veelal niet naar hen geluisterd. Er is
dan ook terecht protest tegen deze ondemocratische en ongewenste beslissingen.
Actiegroepen voor het behoud van ziekenhuizen hebben inmiddels hun krachten
gebundeld en zetten de politiek onder grote druk.
31
De overheid heeft haar greep op de zorg verloren. Door een rampzalig beleid van
schaalvergroting, zorgverschraling en bezuinigingen is de afgelopen decennia het ene na
het andere kleine ziekenhuis verdwenen. Ook verwaarloost de overheid haar taak als
vertegenwoordiger van de samenleving. Dat leidt ertoe dat een kartel van
ziekenhuisdirecties, Raden van Bestuur, medische staven en zorgverzekeraars op
welhaast autonome wijze haar gang kan gaan. Daarbij staat niet het maatschappelijk
belang voorop, maar de financiële motieven en het eigenbelang. De argumenten waarom
kleinere ziekenhuizen geen toekomst meer zouden hebben, bijvoorbeeld doordat een
beddenoverschot zou bestaan, zijn oneigenlijk. Bedden staan leeg door te weinig
personeel en niet door te weinig patiënten. Die staan namelijk op de wachtlijst! Zeker als
in de toekomst de vraag naar zorg nog verder stijgt zijn deze ziekenhuizen hard nodig.
Dat er nu bedden leeg staan is geen reden om ze te ‘sluiten’.
Wat er moet gebeuren is geld en personeel wordt vrijgemaakt om deze bedden optimaal
te bezetten. Echt investeren in personeel, bijvoorbeeld door fikse verhoging van de
salarissen van verpleegkundigen, is een stuk verstandiger dan nu bedden afstoten.
Fusies en schaalvergrotingen kunnen het personeelstekort overigens nog vergroten, als
nog meer mensen de zorg verlaten. Veel zorgverleners kiezen namelijk bewust voor een
kleiner ziekenhuis in de omgeving. Een ander argument voor schaalvergroting,
efficiëntie, wordt in het onderzoek ‘Van bed tot budget’ van het Sociaal Cultureel
Planbureau onderuit gehaald. Het CPB concludeert dat kleinere ziekenhuizen juist
doelmatiger werken dan grotere. Door korte lijnen, minder bureaucratie en beter contact
met huisartsen wordt vaak beter gewerkt. En het argument dat in kleinere ziekenhuizen
onvoldoende kwaliteit van zorg geboden zou kunnen worden is eveneens flauwekul.
Zorgverleners in kleinere ziekenhuizen doen hun werk natuurlijk niet slechter! Nog
sterker: kwaliteit van zorg is juist een argument om kleinere ziekenhuizen open te
houden. Ze leveren zorg op een menselijke maat. Huisartsen en patiënten zitten niet te
wachten op schaalvergroting. Zij hechten aan ‘hun’ goed bereikbare ziekenhuis – mits
het een volwaardig ziekenhuis is. Het ombouwen van een ziekenhuis tot een polikliniek
met dagbehandeling is daarom geen optie. Huisartsen sturen patiënten niet door naar
een plek waarvan ze niet weten of de nodige zorg geboden kan worden of waar mensen
bij complicaties naar een andere plek doorverwezen moeten worden. Laten we hopen dat
de grote maatschappelijke weerstand ertoe leidt dat de politiek zichzelf bevrijdt uit deze
spagaat en eindelijk kiest voor ingrijpen in plaats van terugtreden.
… en de politiek?
En nu wordt zelfs de politiek vercommercialiseerd, met rijken die zich inkopen. Oud-LPF-
minister Herman Heinsbroek heeft er net van afgezien, maar hij had al wel vijf miljoen
euro voor z’n campagne. De LPF en de VVD schamen zich niet om zich door het
bedrijfsleven te laten sponsoren; zodoende wordt zelfs de politiek meer en meer een
prooi van de commercie. Rijke patsers lopen met zakken geld te zwaaien naar partijen
die bereid zijn zich te laten opkopen. Ik pleit ervoor snel doeltreffende maatregelen te
treffen tegen deze gevaarlijke vormen van sponsoring. Van de ervaringen elders, zoals in
de Verenigde Staten, zou je toch wel iets mogen leren! Ik ben erg voor een verbod op
sponsoring van politieke partijen en voor een koppeling van rijkssubsidies niet alleen aan
het aantal stemmen, maar ook aan het aantal leden. Dan krijgen partijen eindelijk een
stevige prikkel om mensen bij hun organisatie te betrekken in plaats van voortdurend te
lonken naar grote geldschieters. Laten politici die denken dat zoiets geen kwaad kan,
even nadenken over het oude gezegde: ‘wiens brood men eet, diens woord men
spreekt…’
32
OP DE BRES VOOR KUNST EN CULTUUR
De fixatie van de heersende politiek op het terugbrengen van de collectieve lasten heeft
inmiddels geleid tot vele problemen, in de zorg, het onderwijs, maar zeker ook daar waar
het gaat om de verbreding van de aandacht, de waardering en het respect voor kunst en
cultuur. De tekorten die zijn ontstaan door de aspiraties van musea en theaters aan de
ene kant en het gebrek aan middelen aan de andere kant, heeft de weg vrijgemaakt voor
een toenemende invloed van de commercie.
Kunst te koop
In mijn boek ‘Tegenstemmen’ signaleerde ik in 1996 al dat vanaf de no-nonsense-
periode van de jaren ’80 en onder invloed van de aanhoudende bezuinigingsdrift van de
overheid in veel maatschappelijke instellingen mensen aan de macht gekomen zijn die
als echte managers de tent wensen te runnen en eigenlijk weinig affiniteit meer hebben
met de essentie van het doel van de instelling. In de besturen van ziekenhuizen werden
de artsen gewipt en kwamen mensen aan het roer die nog slechts spreken van
‘efficiency’ en ‘output’. Hetzelfde zagen we gebeuren in de sociale volkshuisvesting, in de
thuiszorg, en ook in de wereld van de sport en de musea. Tegelijk met de opmars van de
managers, de vertegenwoordigers van de Nieuwe Zakelijkheid, konden we getuige zijn
van de toename van het fenomeen ‘sponsoring’. Een voorbeeld: in het voorjaar van 1996
werd in het Mauritshuis een overzichtstentoonstelling gehouden van de schilderijen van
Vermeer. Uiteraard was een belangrijk deel van het geld voor de tentoonstelling
bijeengebracht door sponsors, en natuurlijk was er een speciaal openingsfeest met een
VIP-tent en een sponsorborrel, opgeluisterd met een bezoekje van Hare Majesteit. De
echt belangrijke mensen konden de schilderijen zo alvast op hun gemak bekijken,
voordat ‘het grauw’ er in dichte drommen aan voorbij zou trekken. Maar daar bleef het
niet bij. Ons nationaal kunstbezit bleek ook te huur als entourage voor decadente
meetings. Voor het luttele bedrag van 30 duizend gulden huurde Harry Mens, makelaar
te Lisse, de hele Vermeer-tentoonstelling – inclusief VIP-tent – voor één avond af en
stuurde hij uitnodigingen naar zijn vele vrienden en zakenrelaties. Zo kon hij laten zien
wat geld zoal vermag.
33
Door de eeuwen heen zijn de kunsten altijd ‘gesponsord’ geweest door de machtigen der
aarde. De Romeinse keizers lieten zich door hun beste beeldhouwers in marmer
vereeuwigen. De Italiaanse componist Claudio Monteverdi schreef veel van zijn
belangrijkste werken in dienst van de Doge van Venetië, terwijl de enorme hoeveelheid
werken van Johann Sebastian Bach mede mogelijk werd gemaakt door de hervormde
Duitse kerkleiders van zijn tijd. Zowel de burgerlijke revolutie in de 18e eeuw, als de
industriële revolutie in de 19e eeuw, brachten nieuwe machthebbers voort, die op hun
beurt kunstenaars inhuurden om hun eigen grootheid te onderstrepen. De 20e eeuw
vormt op deze geschiedenis geen uitzondering. Hitler liet de architect Speer gigantische
monumentale werken ontwerpen, om de suprematie van de nazi’s te verbeelden. Geen
Franse president heeft afstand gedaan van zijn macht, zonder eerst Parijs te verrijken
met enkele opmerkelijke gebouwen. In eigen land waren het oude rijken, zoals de familie
Kröller-Müller, die als mecenas optr ad en voor menig armlastig kunstenaar. Maar ook de
nieuwe machthebbers lieten zich niet onbetuigd. De sociaal-democratische bestuurders
van Amsterdam lieten de stad voor de oorlog verfraaien door beeldhouwers en
architecten van de zogenaamde Amsterdamse school. De gemeente Hilversum hielp
architect Dudok aan een bloeiend eigen bureau. En in de jaren zeventig konden
duizenden kunstenaars vele honderdduizenden schilderijen en sculpturen produceren
dankzij de BKR, de kunstenaarsafdeling van de verzorgingsstaat.
Zo bezien is het niet meer dan logisch dat de kunsten tegenwoordig afhankelijk zijn van
de gulle giften van Robeco, de VSB-Bank, Delta Lloyd, of – in het geval van de populaire
kunst – van Pepsi Cola, om enkele actieve kunstsponsors te noemen. De gemeentelijke
bijdrage aan de exploitatie van het plaatselijke theater kan omlaag als de grote zaal
voortaan Bruynzeel Keukens-zaal heet en als de koffie wordt genuttigd in de Kruidenier
Jansen-foyer. En voor het plaatselijk popfestival kunnen aanzienlijk populairdere (en dus
duurdere) bands worden geboekt, wanneer ter promotie van de juniorspaarrekening
honderd giroblauwe vlaggen boven de headbangende hoofden wapperen. Dat sommige
oude hippies hevige braakneigingen krijgen als zij David Bowie reclame zien maken voor
Pepsi Light, ach, dat kan worden afgedaan als een typisch geval van ‘niet met je tijd
meegaan’. De nieuwe generatie rock & rollers vindt het hartstikke te gek om rond te
rijden in een Volkswagen Golf Rolling Stone. En zo helpt de ene ijzersterke merknaam de
andere ijzersterke merknaam aan een stukje marktvergroting, weet je wel?
34
Wie waakt over ons culturele erfgoed?
Maar is het allemaal werkelijk zo onschuldig als het lijkt? Hoe komt het dat zo veel
mensen toch een lichte ergernis voelen bij al die merknamen die hen voortdurend om de
oren vliegen? Waar komt toch die nauwelijks verborgen volkswoede vandaan die de
bobo’s over zich afroepen wanneer zij met hun geblazerde genodigden een hapje en een
drankje nuttigen in de sponsortent? Is dat allemaal terug te voeren op kinnesinne en
misplaatste nostalgie naar een sponsorloos tijdperk? Natuurlijk niet. Van de overheid
mag verwacht, nee, geëist worden dat zij waakt over ons cultureel erfgoed, dat zij
actieve en passieve deelname aan kunst en cultuur bevordert, dat zij mensen helpt open
te staan voor nieuwe, niet-vermoede zaken. De mate waarin dit gebeurt afhankelijk
stellen van de winstcijfers van bedrijven en van hun op opportunistische motieven
gebaseerde bereidheid om in kunst te investeren, vormt op termijn een bedreiging voor
de geestelijke volksgezondheid. Immers, door deze financieringswijze worden kunst en
cultuur steeds afhankelijker van de commercie. Dat mag de overheid ogenschijnlijk een
mooi alibi verschaffen om nog verder terug te treden, voor de sector kunst en cultuur
leidt het tot vergaande willekeur, verschraling en een situatie waarin het onmogelijk is
een integrale visie en aanpak te ontwikkelen voor de lange termijn.
We kunnen niet zonder de mensen die de essentie van het leven weten te vatten in
woorden, beweging of muziek. Zij zijn degenen die ons de zalf verschaffen waarmee we
de harde plekken op onze ziel weer wat soepeler kunnen maken. Zij zijn degenen die ons
door middel van hun schilderijen, beelden, muziek, dans, gedichten, theater en proza de
werktuigen verschaffen om op indringende wijzen de nieuwe facetten van de
werkelijkheid van mens, natuur en samenleven te leren kennen. De overheid zou zijn
monomane voorliefde voor alles wat met economie en financiën te maken heeft moeten
inruilen voor de zaken in het leven die écht belangrijk zijn. Onderwijs, zorg en kunst en
cultuur horen daar zeker bij.
Een paar jaar geleden was ik in Athene en bezocht daar natuurlijk de oude stad : de
Acropolis, het Odeum en ook het theater van Dionysus. In een beschrijving van dit
prachtige overblijfsel uit de Griekse Oudheid las ik het volgende: ‘iedereen wilde in die
tijd belangrijke dramastukken bijwonen. Vanuit alle plaatsen op Attica vertrokken de
mensen al ‘s morgens vroeg, hun werk een dag latend voor wat het was. De kosten die
de mensen voor hun bezoek moesten maken werden door de overheid betaald. Theater
en drama vormden een vitale kracht in het sociale leven van de Atheners en waren ten
nauwste verbonden met de lotgevallen van de politiek: de groei en de neergang van de
Griekse tragedie volgde precies de opkomst en val van de democratie in Athene.’
35
Zeker, het theater van vandaag heeft vele concurrenten. Wat te denken van radio en TV,
film en video, de vele verschillende geluidsdragers, maar ook de vele andere
mogelijkheden voor vrijetijdsbestedingen. Dat allemaal maakt onderdeel uit van de
verklaring voor het feit dat de theaters niet meer die maatschappelijke rol vervullen die
ze in de Griekse Oudheid en nog lange tijd daarna hadden. Maar toch, de theaters
trekken nog steeds veel mensen, gelokt door het unieke van elke voorstelling en het
unieke van de ambiance. Gebruikmakend van die uniciteit, zou het volgens mij op een
aantal punten beslist nog beter kunnen. We moeten kunst en cultuur (actief en passief)
een vast en belangrijk onderdeel maken van onderwijs en educatie. Met de culturele en
kunstzinnige vorming in de tweede fase van het middelbaar onderwijs wordt een stap in
de goede richting gezet, al is het wel een vak waarvoor gekozen moet worden. Wanneer
we er bovendien voor zorgen dat goed onderwijs voor alle kinderen in gelijke mate
toegankelijk blijft, hebben we een eerste belangrijke stap gezet. Ten tweede: het
cultureel prijsbeleid. Voor velen zijn de hoge prijzen van de entreekaartjes een
belemmering om vrijblijvend kennis te maken met kunst en cultuur. Wanneer mensen
niet in staat worden gesteld, of niet verleid worden, tot een kennismaking, zullen ze
zeker nooit een vast klant worden. Het onderwijs is een zaak van de Rijksoverheid en het
prijsbeleid zou dat eigenlijk ook moeten zijn. Veel gemeenten lijden aan een budgettaire
anorexia. Zij worden geconfronteerd met steeds grotere tekorten op hun begrotingen en
hebben bij het stellen van prioriteiten vrijwel automatisch de neiging de voorkeur te
geven aan zaken die electoraal interessant zijn. Laten we daar een halt aan toeroepen en
het culturele tij keren.
36
WAARDEN EN NORMEN, OF DE PUBLIEKE MORAAL
Een breed maatschappelijk debat over waarden en normen juich ik toe – mits we het dan
wél over méér hebben dan alleen burgermansfatsoen. Als we ons zorgen maken dat
belangrijke waarden in het gedrang komen en mensen zich steeds minder aan op zich
redelijke normen lijken te willen houden, dan moeten we ook ons afvragen waar die
maatschappelijke verruwing vandaan komt. Dan moeten we onderzoeken wat de reden is
voor toenemend onfatsoen, asociaal gedrag en egoïsme. En dan ontkomen we niet aan
het onderzoeken van de rol die de overheid speelt en zou moeten spelen. We moeten een
oordeel vellen over de mate waarin de overheid medeverantwoordelijk is voor de
maatschappelijke verloedering.
Het verkeerde signaal
Waarden en normen vormen een wezenlijk onderdeel van onze beschaving, ons
collectieve bewustzijn. Daarom spreek ik eigenlijk liever over ‘publieke moraal’. Die
moraal moet worden onderhouden, anders erodeert ie. Dat onderhoud moet elke dag
weer gepleegd worden. Door ouders, door opvoeders, door onderwijzers, door
opinieleiders en vooral ook door de overheid als zodanig.
Dat zijn we voor een deel vergeten. In de jaren tachtig (de tijd van ieder-voor-zich, dat-
maak-ik-zelf-wel-uit, en lekker-jezelf-zijn) hebben overheid en politiek wat dit betreft
ook een totaal verkeerd signaal afgegeven. Het ultraliberalisme brak toen door in
samenleving én politiek. ‘Weg met alle oude vormen en gedachten, ik bepaal zelf wel hoe
ik leef’’ was de heersende opvatting. De groeiende populariteit van de individualistische
levenshouding bevorderde een algemeen gevoel van afkeer van normen en waarden. Die
werden als ouderwets bestempeld, zo goed als opvoeding en sociale controle verdacht
gemaakt werden. Het belang van het kind, het belang van een gedegen opvoeding en het
belang van de pedagogiek raakte op de achtergrond. Opvoeden werd niet meer gezien
als een actieve daad , maar als iets dat achterhaald was en niet paste in een moderne
samenleving. Sommigen noemen de vervaging van belangrijke waarden en normen een
logische erfenis van de doorgeschoten anti-autoritaire opvoeding uit de jaren ’60. Daar
ben ik het niet mee eens. In die hebben we ons terecht ontdaan van een aantal
vastgeroeste verhoudingen. Wel is er sindsdien ook een laisser-faire idee ontstaan, de
gedachte dat meer vrijheid voor kinderen inhield dat die kinderen het ook maar zelf
moesten uitzoeken. Natuurlijk, zelf leren en ondervinden is heel belangrijk. Maar
kinderen kunnen niet zonder een ouderlijke hand, zonder opvoeding, zonder een
onderwijzer, die hen in de wirwar van impulsen die ze dagelijks krijgen, te leren
onderscheid te maken tussen wat belangrijk en niet belangrijk is en tussen wat sociaal en
wat niet sociaal is. Opvoeden, onderwijzen, begeleiden, en het stellen van grenzen op het
moment dat bepaalde normen overschreden worden en daar de discussie over aangaan –
dat is iets wat we niet los kunnen laten als we waarden en normen willen handhaven.
Educatie, ontwikkeling, een veilige omgeving en het hebben van een eerlijke kans in het
leven zijn de factoren die kunnen bijdragen aan een perspectiefvolle toekomst. Ik pleit
daarom voor de terugkeer van de pedagogiek. We (ook de overheden) denken te weinig
na over wat de ontwikkeling van onze jonge medeburgers ten goede komt en wat niet.
Hier is wijsheid geboden: de samenhang van alles zien, vooruit kunnen denken en begrip
hebben van de werkelijkheid.
37
We moeten ervoor zorgen dat kinderen in hun opvoeding inlevingsvermogen, empathie,
wordt bijgebracht; dat ze van jongs af aan leren dat ze bepaalde waarden hebben te
respecteren. Zoals respect voor een ander. Dat heeft te maken met het besef van de
gelijkwaardigheid van alle mensen. Daarbij volstaat het niet om alleen te zeggen wat
hoort (‘Je moet met je tengels van een ander of diens spullen afblijven’ bijvoorbeeld). Je
moet ook optreden op het moment dat dit niet gebeurt. Je moet als ouder, als opvoeder,
ook op vervelende momenten stelling nemen en ingrijpen. Hier is sprake van een
opmerkelijke paradox: conflicten worden in de opvoeding te vaak vermeden, waardoor
we ze in oncontroleerbare vorm terugkrijgen in agressie op school en op straat.
Maar voor veel gezinnen is het ook erg moeilijk om goed te functioneren als
overdrachtsplaats voor waarden en normen. In heel veel huishoudens is het haast-haast-
haast. Zo druk met werken hebben veel ouders het, dat het goed opvoeden van de
kinderen er soms bij in schiet. Niet bewust, maar het gebeurt wel. Veel ouders voelen
zich dan ook schuldig, maar denken dat ze niet anders kunnen. De hypotheek, de huur,
de auto, de vakantie, de verbouwing, de school van de kinderen, de hobby’s, het moet
allemaal betaald worden en daarvoor moet gewerkt worden. Iedereen heeft het druk en
daardoor ontbeert de tijd die nodig is om kinderen goed op te voeden. Wie daaraan iets
wil veranderen zal ouders beduidend meer tijd en mogelijkheden moeten geven dan ze
nu hebben.
Sociale controle
Het onderhoud van waarden en normen vereist een algemene inzet, van allen die ervan
overtuigd zijn dat zonder die algemeen aanvaarde waarden onze samenleving verder
versplinterd en steeds onleefbaarder wordt. Een bepaalde vorm van sociale controle is
daarvoor een absolute voorwaarde. Het is onjuist de verantwoordelijkheid allemaal te
schuiven op het bordje van de overheid (de politie, het Openbaar Ministerie, de rechter).
Wij willen geen politiestaat, maar een democratie. Dus zal de burger ook een
maatschappelijk actieve burger moeten zijn, dus moeten de mensen zich niet alleen met
hun eigen belang bezig houden maar ook belangstelling aan de dag leggen voor de
samenleving en als het even kan een bijdrage leveren aan verbetering van de
omstandigheden.
Sociale controle bevorder je zeker niet door alle georganiseerde controle in de publieke
ruimte terug te trekken, zoals dat sinds de jaren ’80 is gebeurd. Toezichthouders werden
afgeschaft, zoals conciërges op scholen en de conducteurs in de treinen. Wie bedenkt
zoiets? De wijkagent vertrok, steeds meer buurthuizen gingen dicht en in veel wijken
verdween de kinderopvang. Daarmee verdwenen belangrijke delen van de infrastructuur
voor de waarden- en normenoverdracht. Op de scholen werd zoveel bezuinigd dat veel
onderwijzers het niet meer aankunnen. De klassen zijn te groot, de leraren hebben het te
druk, ze moeten nieuwe vaak ondoordachte onderwijsstructuren invoeren, zelf met
computers leren werken en het geleerde daarna aan de scholieren doorgeven.
Begrijpelijk dat leraren zeggen: wij hebben helemaal geen tijd meer voor overdracht van
waarden en normen!
38
Is er een alternatief mogelijk? Jazeker: meer ruimte voor ouders om hun kinderen op te
voeden, meer ruimte in het onderwijs om kinderen op te leiden tot weerbare, sociale
burgers.Meer aandacht voor toezicht en meer nadruk op het belang van sociale controle.
Dat besef zal slechts ontstaan als we mensen met verregaande inspraak en
bevoegdheden veel meer betrekken bij de eigen leef-, woon- en werkomstandigheden.
Dan zullen mensen meer met elkaar in contact treden, meer samen werken, meer samen
doen. Dan worden we ook weer meer een samen-leving waarin het normaler wordt naar
elkaar om te zien, voor elkaar te zorgen en elkaar in het goede spoor te houden. Om
dezelfde reden ben ik ook erg voor het instandhouden van het verenigingsleven. Sinds de
jaren ’80 zijn de sportverenigingen in Nederland gemarginaliseerd. Allerlei subsidies
werden teruggetrokken; dat moesten de mensen zélf maar regelen. Een heilloze weg.
Verenigingen zijn ontzettend belangrijk. Neem de sportclubs. Daar leren kinderen wat
winnen en verliezen is, wat uitdelen en incasseren is, waarom er regels zijn en waarom
er respect voor elkaar en voor de leiding hoort te zijn – omdat het spelletje anders niet
loopt. Dat zijn we in onze kortzichtigheid van de afgelopen decennia vergeten en het
wordt tijd dat we aan dat geheugenverlies nu snel een einde maken.
Solidariteit
Als we het in het algemeen hebben over ‘waarden en normen’ klinkt dat nogal vaag. Het
is daarom zaak om dingen te benoemen. Welke waarden willen we behouden en welke
normen moeten we daarvoor instellen en handhaven? Naar mijn mening is een van de
allerbelangrijkste waarden in een beschaafde samenleving de solidariteit met elkaar.
Zonder solidariteit staat de deur open voor barbarij, open voor het recht van de sterkste.
Solidariteit is in essentie niets anders dan een antwoord van mensen op zoek naar een
fatsoenlijke samenleving. In onze worsteling voor een betere toekomst hebben mensen
ontdekt dat een solidaire samenleving per saldo voor iedereen beter is, omdat iedereen
wel eens ooit in de een of andere omstandigheid op solidariteit van de ander is
aangewezen. Enigszins te maken met het begrip solidariteit heeft het begrip sympathy,
waar de Engelsen over spreken. Een van de belangrijkste dingen van het menselijk
bestaan is, dat de mensen sympathie ondervinden van anderen. Mensen die totaal
vereenzamen en voor niemand meer iets betekenen, zijn bijna geestelijk dood. Je kunt
niet langdurig zonder andere mensen. We zijn sociale wezens. Om samenleven mogelijk
te maken is de erkenning noodzakelijk van de fundamentele gelijkwaardigheid van
iedereen. Maar omdat we nou eenmaal niet gelijk zijn, hebben we daar ook solidariteit
voor nodig. Solidariteit is het gunnen van een eerlijke kans aan iedereen.
In de afgelopen 20 jaar hebben overheid en politiek de georganiseerde solidariteit in
ernstige mate ondergraven. Dat heeft diepgaande invloed om de samenleving gehad .
Wanneer de overheid de waarde van het voor elkaar zorgen aantast, krijgt ze wat ze
verdient: calculerende burgers, die hun eigen belang maatgevend voor al hun handelen
beschouwen en het belang van een ander als iets waar anderen zich maar zorgen over
moeten maken. Willen we de waarde ‘solidariteit’ terugbrengen dat moet het
overheidsbeleid op heel veel terreinen worden aangepast. Het is kiezen of delen.
39
Veiligheid
Veiligheid, bescherming van lijf en leden, van het recht om je te uiten, je te organiseren,
je te manifesteren, je vrij te kunnen bewegen – ook dat is een buitengewoon belangrijke
waarde in een beschaafde samenleving. Je hoeft maar één keer slachtoffer te zijn
geweest van een geweldsmisdrijf, van een intimidatie, van een diefstal in je eigen huis
en je gevoel voor veiligheid wordt wellicht nooit meer hetzelfde. Je wordt erdoor van je
onschuld beroofd en er zijn er maar weinig die dat overwinnen, vooral in een omgeving
waar meer mensen zoiets overkomt. Heel veel mensen ervaren dat deze waarde, een
veilige samenleving, steeds meer onder druk staat en dat er de hand wordt gelicht met
de afgesproken normen om die waarde te waarborgen.
Hoewel in de betere wijken meer te halen is dan in de arme wijken, vindt de meeste
criminaliteit toch in de armere wijken plaats. In de volkswijken wonen de meeste
slachtoffers én de meeste daders. Dat weten we al tijden. In 1996 beschreef ik in
‘Tegenstemmen’ de ervaringen in de Verenigde Staten, waar de stijging van de
criminaliteit voor een belangrijk deel verklaard werd uit de verharding van het sociaal-
economische klimaat in de jaren tachtig en de daarmee samenhangende groei van de
uitzichtloosheid: Alle deskundigen zijn het erover eens dat de groeiende
maatschappelijke ongelijkheid, het ontbreken van een toekomstperspectief, het
wegvallen van de sociale controle en het overal voorhanden zij van wapens, de
‘ideale’voedingsbodem vormen voor criminaliteit. De uitzichtloosheid is het grootst in de
verpauperde wijken waar veel werklozen wonen – en datzelfde geldt voor de criminaliteit.
Veel kinderen uit de getto’s maken hun schoolopleiding niet af en als ze dat wel doen, is
er vaak geen werk voor hen. Het zijn kinderen zonder perspectief. Met de beste wil van
de wereld zijn zij niet te overreden zich in te spannen voor een betere toekomst voor
henzelf en hún kinderen. In de wijken waar ze wonen, heerst een gewelddadige
atmosfeer, waarin normale omgangsregels niet geldig zijn en er nauwelijks ruimte
bestaat voor normaal gedrag.’ Die Amerikaanse ervaringen kenden we toen al maar wat
hebben we ermee gedaan? Bar weinig. We hebben delen van ons land, met name in de
grote steden op vergelijkbare wijze laten verloederen, we hebben onze eigen getto’s
laten ontstaan. In plaats van de voorzieningen te verbeteren hebben we ze weggehaald,
in plaats van de structuren te versterken hebben we ze afgebroken, in plaats van het
toezicht uit te breiden hebben we juist daar het politietoezicht verminderd en
verwaarloosd! Willen we de waarde ‘veiligheid’ beschermen dan moeten we om te
beginnen zorgen dat de criminaliteit in die wijken wordt teruggebracht. Dat is
makkelijker gezegd dan gedaan maar niks doen is in ieder geval fout. In de sfeer van het
toezicht kan en moet veel meer gebeuren. Als er in een winkelcentrum gepatrouilleerd
wordt, neemt het gevoel van veiligheid van de mensen. Als de politie bereikbaar en
aanspreekbaar is en snel reageert op hulpverzoeken, voelen mensen zich beslist een stuk
meer op hun gemak. Als er meer georganiseerd toezicht is, zal de bereidheid om zelf ook
wat beter op te letten worden gestimuleerd. Dat, gecombineerd met een integrale
aanpak van de sociale scheefgroei in deze buurten, kan leiden tot een geleidelijk herstel
van sociale structuren en het vertrouwen dat het menens is de mensen in deze buurten
weer het recht op een veiliger en perspectiefvoller bestaan te geven.
40
Laat ik duidelijk zijn: criminelen bedreigen de samenleving. Ze gedragen zich
onmaatschappelijk, asociaal, ze lappen waarden die gelden in de samenleving aan hun
laars, overtreden de normen – en dienen daarom daarop zonder mankeren te worden
aangesproken door de samenleving. Voor mensen die (dreigen te) ontsporen hoort het
strafrecht te bestaan, onder het motto: wie niet horen wil moet maar voelen.
Strafbedreiging kan mensen van asociaal gedrag, van crimineel gedrag weerhouden.
Strafoplegging kan mensen ertoe brengen in de toekomst van dergelijk gedrag af te zien.
Strafbedreiging en strafoplegging geven burgers die zich wel normaal gedragen het besef
dat ontsporing niet wordt geaccepteerd en wel wordt aangepakt. Maar we moeten ons
niet wijsmaken dat met strengere straffen maatschappelijk ongewenst gedrag effectief
bestreden kan worden. Voorbeelden elders, van landen met beduidend zwaardere
strafsancties, bewijzen dat het niet zo is. Mensen in de gevangenis zetten lost doorgaans
weinig op. Vaak komen mensen er slechter uit dan ze erin gaan. En kans op recidive is
buitengewoon groot als we na de straf niet zorgen voor een serieuze kans op
maatschappelijke reïntegratie, om een delinquent weer op het goede pad te krijgen.
Zonder dat maken we aan de lopende band draaideurcriminelen die een ramp voor de
samenleving en zichzelf vormen. Zeker als we weten dat een groot deel van de huidige
gevangenispopulatie psychisch gestoord en drugsverslaafd is.
De beste remedie tegen criminaliteit en criminelen is en blijft preventie. Hoe meer
mensen op het rechte pad worden gehouden, hoe makkelijker het is om wat resteert aan
crimineel gedrag daad werkelijk en effectief aan te pakken. Dan kunnen we ook
wegraken van het mismoedig makende optreden van sommige politici en sommige
politie- en justitiefunctionarissen. Zij proberen ons uit te leggen dat een moderne
maatschappij moet leren leven met een ruime portie aan vaak buitengewoon harde
criminaliteit. Ze tonen ons statistieken en vertellen dat het ondoenlijk is om alle
misdrijven aan te pakken, laat staan alle misdadigers op te sporen. En wij moeten dan
aanvaarden dat pakweg een miljoen vormen van crimineel gedrag als niet-aanpakbaar of
oplosbaar worden afgeschreven, afgewenteld op de maatschappij. Ik vind dat
onaanvaardbaar. Als er meer politieagenten, justitieambtenaren, rechters en straffen
nodig zijn om wel effectief de misdaad te bestrijden dan moeten we daar ruimte voor
maken. Capituleren voor criminaliteit kan gewoonweg niet, willen we een beschaafd land
blijven!
Meer politie, meer rechters, voldoende celcapaciteit zijn van belang maar ook niet meer
dan een deel van de oplossing van het huidige veiligheidsprobleem. De mensen moeten
ook weer de bereidheid hebben om het voor elkaar op te nemen. Ik behoor niet in het
kamp van minister Remkes van Binnenlandse Zaken, die zei: ‘Ik zou die daders in Venlo
een rotschop verkocht hebben.’ Ik weet namelijk niet of ik dat gedaan zou hebben. Aan
grootspraak doe ik niet mee. Je hebt altijd meer helden van tevoren en achteraf, dan op
het moment dat ze echt nodig zijn. Maar ik denk wel dat je mensen kunt opvoeden in
weerbaarheid. Volgens mij kun je mensen leren dat het normaal is om je niet te laten
pressen of terroriseren. En niet toe te staan dat anderen geterroriseerd worden. Als je
ingrijpt en opkomt voor een slachtoffer, heb jíj het recht aan je zijde! Een veilige
samenleving komt niet uit de lucht vallen, ook die moeten we samen opbouwen!
41
Overheid als baken
De overheid is in de kwestie van waarden en normen – of ze dat nu wil of niet – een
soort baken. Gaat het baken richting individualisering, dan volgt de samenleving die
beweging. Als de overheid de georganiseerde solidariteit afbreekt, dan leidt niet
automatisch tot meer spontane, maatschappelijke solidariteit. Een overheid die de
tweedeling vergroot, mensen op zichzelf terugwerpt, de sorry-democratie introduceert,
draagt bij aan de normvervaging; zo’n overheid verliest gaandeweg het morele gezag dat
burgers kan overtuigen dat we ons beschaafd dienen te gedragen. Als de overheid zelf
aan morele verruwing doet dan moeten we niet raar opkijken indien dat in de
samenleving navolging krijgt. Zoals kinderen voorbeelden nodig hebben – ouders, de
leraren, de idolen van de tijd – fungeert de politiek, het openbaar bestuur als
referentiekader voor de hele samenleving. We horen ons af te vragen hoe we het
waarden- en normbesef weer kunnen activeren in de politiek en in de samenleving als
geheel. Ik denk dat daarvoor voortrekkers nodig zijn. Politici zijn zelfbenoemde en door
de burgers gekozen leiders. Van hen mag verwacht worden dat zij ook bij deze
herintroductie van waarden en normen een voortrekkersrol vervullen. Dat verdraagt zich
niet met een overheid en met politici die zelf een asociale politiek voeren en zelf geen
verantwoordelijkheid nemen voor hun falen. De liberale samenleving maakt het gezegde
homo homini lupus, de mens is de mens een wolf, tot waarheid. Een overheid die
daaraan meewerkt, in plaats van weerwerk te bieden, moet later niet klagen over het
gebrek aan burgerzin, stijgende normloosheid en toename van de criminaliteit. Wie een
paard in draf immers de sporen geeft, moet niet raar staan te kijken als het gaat
galopperen! De betekenis van de publieke moraal willen terugbrengen tot alleen het
geïndividualiseerde burgermansfatsoen, wat nu naar mijn idee te veel gebeurt, is een
miskenning van de betekenis van de ethiek voor de samenleving als geheel, en de
politiek en de politici in het bijzonder.
Waarden en normen komen voort uit de strijd van de mens voor een beter bestaan. Zij
hebben een geschiedenis. Wij hebben ze geërfd van onze voorouders. We hebben ze
geformuleerd, getest, aangepast en verder ontwikkeld, ze behoren tot ons collectief
bewustzijn. Zij vormen een essentieel onderdeel van de brug over het ravijn van de
barbarij. De geschiedenis heeft ons geleerd dat die brug nogal wankel is. Aan de politiek
en de samenleving is het om de waarden en normen steeds te actualiseren en te
handhaven en zo de brug van de beschaving te onderhouden.
42
PIJLERS ONDER DE BESCHAVING
De overheid moet het goede voorbeeld geven en daar schort het enorm aan. Als de
politiek zelf afzijdig houdt in een situatie waarin 360.000 kinderen in armoede worden
grootgebracht – in het rijkste land van de wereld wel te verstaan! – dan moet je niet
denken dat ‘het volk’ zich spontaan wél sociaal zal gedragen en het zal opnemen voor
mensen die dat nodig hebben. Als het baken van de overheid een bepaalde kant op gaat,
gaat de samenleving ook die kant op. Begin jaren ’90 was ik in Amerika. ‘Maak je maar
geen zorgen’, zei men mij: ‘Clinton, Reagan; dat maakt allemaal niks uit. Je zal zien: hoe
armer de mensen, hoe opstandiger ze zullen worden.’ Nou, vergeet het maar! Het is er
van kwaad tot erger geworden. Als de overheid de solidariteit en de bekommernis links
laat liggen en zélf geen moraliteit aan de dag legt, dan moet je niet raar staan te kijken
dat de burgers op een gegeven moment ook laks worden en hun eigen hachje
vooropstellen.
Recht
Een belangrijke pijler van een beschaafd land zijn politie en justitie, de rechtspraak en de
rechtshulp. Daarmee gaat het niet best. De gerechtelijke macht is ten prooi gevallen aan
de erosie van onze institutionele waarden. Als je in Nederland anno nu maar genoeg geld
hebt, dan kun je recht kopen. Het wordt al lang niet meer bestreden dat in Nederland
klassenjustitie bestaat. In Amerika kennen we dat al lang, maar ook in ons land worden
sociale advocaten met een grijpstuiver afgescheept. En dus krijgen we steeds minder
sociale en steeds meer commerciële advocaten, die zich aaneensluiten tot grote,
internationale firma’s. Het openbaar ministerie is voorwerp van spot en hoon; ze maken
het er ook naar. Neem de potsierlijke en schandalige schikking in de bouwfraudezaak; ik
ben er met enkele duizenden burgers tegen in beroep gegaan. Afgewezen, ik was geen
belanghebbende volgens het gerechtshof! Wie dan wel, denk je dan? Kijk naar uitlatingen
over het niet vervolgen van allerlei vormen van criminaliteit. Logisch dat mensen zich
onveilig voelen als politie en justitie op voorhand verklaren bepaalde misdrijven niet aan
te pakken. We hadden toch juist dit soort staatsapparaten om de veiligheid van de
burger en de orde in de samenleving te beschermen? En kijk eens naar alle blunders die
er worden gemaakt. Ik weet: politie en justitie hebben maar al te vaak te maken met
overbelasting, maar waarom pikken al die mensen uit de wereld van het recht zulk
onrecht? Ook hier is het cynisme dat de boventoon voert. En dus wordt het recht een
speeltuin voor vetbetaalde advocaten die de mazen van de wet weten te vinden en een
valkuil voor gewone burgers die noodzakelijke hulp moeten missen als zij in de
problemen raken.
43
Wetenschap
Wetenschap is ook een onmisbare pijler van de beschaving. En ook in die pijler is helaas
betonrot gekomen. Als op de universiteiten ‘cijfertjes moeten halen’ het enige is wat telt,
dan moeten we niet denken dat zo’n universiteit na vier jaar een student aflevert die
opgeleid is om kritisch te denken. De studenten die ik spreek zeggen me dat er geen tijd
meer is voor brede oriëntatie, voor het ontwikkelen van een kritische academische geest,
of voor het vinden van samenhang tussen allerlei zaken. Dan krijg je eerder vakidioten
dan kritische geesten, trouwens precies zoals het bedrijfsleven lijkt te willen. Het kabinet
zegt het ook: we moeten ook op de universiteit meer denken aan de betekenis voor de
arbeidsmarkt. De studie moet dus meer arbeidsgerelateerd zijn. Dat zou toch als vloeken
in de kerk moeten zijn, op een universiteit! Ik vind dat de intellectuele elite thuishoort op
de universiteit. Dat behoren onze denkers te zijn en we mogen van hen eisen dat ze
maatschappelijk betrokken zijn. Zij moeten ons burgers waarschuwen voor tendensen die
wij nog niet zien. Met die verwachting moet je studenten opleiden en wie daar ja tegen
zegt, is volgens mij best bereid daar heel hard voor werken.
Journalistiek
Een andere pijler is kritische journalistiek. Ik vind echt dat de journalistiek zich meer
rekenschap moet geven van wat zij eigenlijk doet. Dat doet ze nu veel te weinig.
Journalisten voelen zich vaak boven de kritiek verheven. Er zijn momenten aanwijsbaar
dat de journalistiek zich radicaal vergist heeft. Bijvoorbeeld bij de verslaggeving over de
Golfoorlog in 1991.
Na de moord op Fortuyn kwam er in de journalistiek even de gedachte op om na te gaan
of de journalisten wellicht iets gemist hadden van de maatschappelijke ontwikkeling in de
afgelopen jaren, het latente en bij de verkiezingen van 15 mei manifest geworden
maatschappelijke ongenoegen onder de bevolking; hebben de journalisten dat niet of te
laat gezien of over het hoofd gezien? Dit lijkt me een relevante vraag, maar er komen
nog te weinig zinvolle antwoorden. Dan krijg je het idee dat de beroepseer van
journalisten onderontwikkeld is. Dit is natuurlijk een grove generalisatie, want er zijn
genoeg witte raven – maar het beeld is er wel.
Ten onrechte hebben we verder geaccepteerd dat vrijwel alle grote kranten in Nederland
bij hetzelfde commerciële concern zitten en commerciële belangen een dominante rol zijn
gaan spelen. En eveneens ten onrechte hebben we geaccepteerd dat de televisie
beheerst wordt door de kijkcijfers. Ik roep mensen met gevoel voor verantwoordelijkheid
voor vrije en kritische journalistiek op uit hun schulp te kruipen en het voortouw te
nemen om de vrijheid van meningsuiting nieuw leven in te blazen. Zonder vrije media
kan een beschaafde samenleving niet naar behoren functioneren.
44
Kunst
Een van de pijlers onder de beschaving is zeker ook de kunst. In een tijd vol verwarring
is de kunst vaak nog de enige vluchthaven. Tijdens het beleg van Leningrad in de
Tweede Wereldoorlog werden de kunstwerken door mensen uit de Isaak-kathedraal, de
Petrus en Paulus-vesting en andere belangrijke gebouwen in veiligheid gebracht, met
gevaar voor eigen leven. Hoe een contrabas door de sneeuw danste, omdat er iemand
achter liep die ’m droeg. Er was oorlog, er was niks te eten. Het enige wat mensen
overeind hield was muziek, kunst, cultuur. Ik vind het ongelooflijk belangrijk, dat we de
kunst weer de waardering geven die ze verdient en dat mensen de mogelijkheid krijgen
om te leren wat kunst is. Dat er kunstzinnige vorming bestaat, dat mensen aan kunst
kunnen doen. Kunstenaars zijn in staat om te doen wat bijvoorbeeld politici vaak niet
vermag: beelden te scheppen die meer zeggen dan speeches en statements. Kunst is
belangrijk om je te bemoedigen, om je aan te sporen, om niet in tijdelijke treurigheid
van het aardse bestaan blijvend ten onder te gaan.
De technologische ontwikkelingen in de media hebben niet alleen voor vooruitgang
gezorgd. Zeker in de achterliggende jaren is sprake van verplatting en
vercommercialisering. De filmkeuring werd in de jaren ’80 afgeschaft. Vervolgens
kwamen de videoverhuursector en de filmproducenten met vignetjes: een vuist is geweld
en twee voetjes boven elkaar betekent sex. Onder minister Sorgdrager speelde er een
discussie over een chip die je kon inbouwen in je televisie. Als er beelden met geweld
zouden worden uitgezonden, werd die chip geactiveerd en werd het beeld zwart. Stel je
zo’n samenleving voor, waarin je je constant moet schamen voor wat op televisie wordt
vertoond! Hoe zit het dan met de verantwoordelijkheid van de producenten en
omroepverenigingen? Let wel: ik ben er niet voor om allerlei programma’s maar te gaan
verbieden. Ik vind het veel beter als de samenleving zélf iets overwint, dan heeft ze aan
kracht gewonnen door haar weerbaarheid te tonen. Als je alles verbiedt en alles wilt
reguleren, dan loop je het risico dat er een soort mentale slapte ontstaat, zo van: ‘alles
wat er is, moet ook kunnen’. Ik voel me aangesproken door het voorstel dat tv-maker
Harry de Winter onlangs deed: vóór negen uur ’s avonds geen geweld en geen seks,
omwille van de kinderen.
45
SAMENLEVEN, NIET APART
Integratie komt van ‘integreren’, wat betekent ‘deel uitmaken van’. Als je het hebt over
migranten, voormalige gastarbeiders en hun nazaten, dan vinden wij dat die moeten
integreren, omdat ze anders geen volwaardig deel kunnen uitmaken van onze
samenleving. Dat recht moeten ze hebben en dus mogen ze niet apart worden gezet in
wijken, fabrieken, scholen en voetbalclubs. Ik heb altijd gevonden dat we zoveel mogelijk
samen moeten doen in plaats van apart. Maar er is heel veel verkeerd gegaan op dit
punt. Dat heeft ingrijpende gevolgen voor de samenleving.
Op zoek naar een antwoord
Begin jaren ’80 had je de opkomst van Janmaat. Ik vond dat hij er racistische
standpunten op nahield. In zijn toespraken in de Kamer kwam hij uiteindelijk altijd op
migratie terug. Volgens hem loste je wachtlijsten in de zorg op door buitenlanders eruit
te zetten. Maar links had totaal geen antwoord op Janmaat, die vooral mensen aantrok
uit de wijken van de grote steden en die zich miskend voelden. Wij vonden toen al, dat
we wél een antwoord op hem moesten hebben. Wij wilden weten waar het grote
ongenoegen vandaan kwam en wat je eraan zou kunnen doen. We kwamen tot de
conclusie dat er gaandeweg concentratiewijken in Nederland aan het ontstaan waren. Dat
had weer te maken had met het feit dat naar hier gekomen buitenlanders in een vlees
noch vis-situatie verkeerden. Zij konden of wilden geen keuze maken tussen teruggaan
of hier blijven. In die tijd werden veel buitenlanders na jaren van hard werken ontslagen.
De voortschrijdende technologisering van de industrie zorgde ervoor dat veel van hen
blijvend op straat kwamen te staan. De bazen hadden hun handen geïmporteerd en zich
geen zorgen gemaakt over de hoofden die waren meegekomen. Scholing, opleiding, het
was er allemaal niet van gekomen. Nederlands leren werd als verspilling gezien. ‘We
hebben je gehaald om te werken, niet om te praten’, kregen gastarbeiders te horen die
wat meer van Nederland wilden weten.
Een logisch gevolg was dat veel gastarbeiders niet meer wisten of ze moesten blijven of
teruggaan. Ze kregen ook geen hulp bij die keuze – sterker nog, ze werden van het
maken van een keuze afgehouden. Wij stelden voor dat de overheid de verplichting had
om die keuze wel mogelijk te maken: ofwel teruggaan met meeneming van de hier
betaalde belastingen en sociale premies, zodat ze terug in eigen land weer een bestaan
konden opbouwen; ófwel hier blijven en dan ook de kans krijgen om Nederlands te leren,
op de hoogte te komen van de hier geldende regels en afspraken, van de breed
geaccepteerde waarden en normen in onze samenleving. En geef hen de kans om het
Nederlandse staatsburgerschap te verwerven, zodat ze alle bijbehorende rechten en
plichten zouden krijgen. Ons voorstel werd ons echter niet in dank afgenomen door
andere linkse partijen. We kregen toch een lading kritiek over ons heen! Sommigen
gingen zover om ons voor cryptoracisten te verslijten. Wat hadden wij tegen Turken en
Marokkanen, waarom wilden we ze naar huis sturen of, nog erger, verplichten om
Nederlands te leren? Wat was er mis met Turks of Arabisch? Ambtenaren moesten maar
Turks en Arabisch leren en folders konden ook best in meer talen geschreven worden.
Het geld dat wij wilden meegeven aan remigranten werd andere linkse partijen (niet door
migranten zélf) genadeloos ‘oprotpremie’ genoemd. Je kunt het je niet voorstellen hoe
dat toen ging.Twintig jaar later hebben we zowat op alle punten gelijk gekregen, maar
46
als een overwinning kan ik dat niet zien. Ik vraag me wel af waarom het ons niet lukte
om veel eerder de rest van de politiek mee te krijgen. Als dat immers was gelukt, dan
hadden veel migranten zélf kunnen kiezen waar ze hun toekomst wilden bouwen en
zouden degenen die besloten hadden om hier te blijven veel meer kansen hebben
gekregen. Zeker voor hun kinderen zou dat positief hebben uitgepakt. Nu zitten we met
het gegeven dat maatschappelijke tweedeling zich niet alleen langs sociaal-economische,
maar ook langs etnische grenzen voltrekt. De kansen voor migrantenkinderen in onze
samenleving zijn enorm veel slechter dan voor autochtone kinderen. De schooluitval is
dramatisch hoger en de oververtegenwoordiging van migranten in de bakken van de
sociale instanties is schandelijk. Het integratiebeleid heeft op een geweldige manier
gefaald en veel menselijk leed veroorzaakt.
Een gemengde samenleving
Nu is het zaak om te handelen. Uit elk onderzoek blijkt, dat mensen van allochtone
komaf het liefste in een gemengde wijk wonen. Ze willen ook graag dat hun kinderen
naar gemengde scholen gaan. Maar toch wonen heel veel migranten in ‘zwarte’ wijken en
zitten hun kinderen op ‘zwarte’ scholen. De overheid, op alle niveaus, ontkent, met in
haar kielzog de woningcorporaties, dat hier sprake is van vooropgezet beleid. Maar de
feiten spreken voor zich. Het beleid leidt in ieder geval niet tot integratie en wél tot
segregatie, op den duur zelfs tot apartheid. Het is overigens logisch dat migranten
gemengd willen wonen; ze snappen heel goed dat hun kinderen beter leren op een
gemengde school dan op een zwarte school. Maar ze lopen overal tegen barrières aan; ze
mogen niet op die school, of de ouderbijdrage is te hoog. Let wel: ik pleit niet voor het
dwingen van witte mensen naar zwarte wijken of van migranten naar witte wijken; wij
zijn voor het openstellen van witte wijken voor zwarte mensen en het aantrekkelijker
maken van zwarte wijken voor witte Nederlanders. Daar zit een concept achter: de
integratie langs de lijnen van het dagelijks leven. Integratie vindt plaats bij de bakker, op
straat, op het voetbalveld en op school. Niet op de inburgeringcursus, hoe nuttig die ook
kan zijn. En ook niet door middel van het leren van Nederlands alleen. Nee, met het
praktiseren van het Nederlands op straat! Dáár vindt de integratie plaats.
Ik vind dat je moet proberen wijken en scholen een dusdanige samenstelling te geven
dat ze representatief zijn voor stad , dorp en omgeving. Als je dan die omgeving moet
aanpassen, omdat die onevenwichtig is samengesteld, dan moet je je beleid daar op
richten. Nogmaals, ik ben tegen gedwongen spreiding. Maar ik ben vóór gereguleerde
toelating. We moeten proberen door toelating in wijken te bevorderen dat mensen
gespreid kunnen gaan wonen. Op een Rotterdamse school hebben ze twee wachtlijsten:
een zwarte en een witte. Om de beurt laten ze er eentje toe. Wat is daar tegen? Vroeger
zeiden sommige betweters tegen ons dat wij discrimineerden. Discriminatie is het maken
van ongeoorloofd onderscheid. Maar er is nog nooit iemand tegen het maken van
geoorloofd onderscheid geweest. Als je lid wordt van de voetbalclub, en je vraagt of je
mag hockeyen, dan krijg je te horen dat je naar een andere vereniging moet. Dan maak
je dus onderscheid. Je maakt ook onderscheid met de bouw van bejaardenwoningen en
jongerenhuisvesting. Je maakt onderscheid naar de dikte van de portemonnee: niet
iedereen woont immers in een villa als die van Herman Heinsbroek. Onderscheid maken
is prima, zolang het een redelijk doel dient! Daarom is er niks mis mee om onderscheid
te maken, teneinde de integratie te bevorderen en de segregatie tegen te gaan.
47
Om een beter beleid tot stand te brengen moeten we allereerst onderkennen, dat we de
zaak 20 jaar op z’n beloop hebben gelaten. We hebben de segregatie bevorderd.
Vervolgens moeten we beseffen dat het een hele tijd zal duren voordat je die
ontwikkeling hebt gekeerd en in de goede richting hebt kunnen sturen. Vervolgens
moeten we zeggen: ‘okay, het is moeilijk maar we gaan er wel aan beginnen. En wel nú’.
Het gaat er in eerste aanleg om, dat in ieder geval de wenselijkheid van spreiding wordt
ondersteund. Oud-staatssecretaris Karin Adelmund heeft bijvoorbeeld vaak gezegd: ‘Oh,
maar die wenselijkheid staat nog helemaal niet vast. Zwarte scholen presteren erg goed.
Als je kijkt naar hoe kinderen binnen komen en hoe ze naar school gaan. En die
toegevoegde waarde na acht jaar bepaalt of de school goed is. Zo geredeneerd presteren
zwarte scholen best goed.’ Daarbij heeft ze het over cognitieve vakken. Haar verhaal
klopt niet eens, want ook daar scoren zwarte scholen significant lager dan witte scholen.
Maar het gaat mij om veel méér. Het gaat mij bijvoorbeeld om het goed Nederlands
kunnen leren spreken. Dat lukt niet op een schoolplein waar alleen Turks wordt
gesproken. Het gaat mij om het in contact komen met Nederlandse leeftijdsgenoten, wat
van buitengewoon groot belang is. Maar dat wordt onvoldoende onderkend. Het gaat er
bij mensen als Adelmund alleen om of die toegevoegde waarde aan kennis na acht jaar
acceptabel is. Mij zegt dat niks.
Multicultureel
Het gaat erom, alle mensen een eerlijke kans te geven. Dat is nu beslist niet het geval.
De cijfers bevestigen dat. Migranten scoren significant slechter op het gebied van werk,
hoger op het punt van criminaliteit en zitten verhoudingsgewijs veel vaker in de bijstand
en de WAO. Overigens is de situatie in Nederland op al deze punten zelfs slechter dan in
Duitsland, waar de afgelopen 20 jaar helemaal géén integratiebeleid is gevoerd. Wij
hebben miljarden gestopt in integratiebeleid en er het tegendeel mee bereikt van wat we
wilden! In Duitsland is vanaf het begin het signaal gegeven, dat migranten Duits moeten
leren en zich moeten aanpassen, omdat ze anders niet aan de bak komen. In Nederland
hoefde dat allemaal niet. Wij hadden immers een multiculturele samenleving.
Let wel: wij zijn een multiculturele samenleving. Maar ik verzet me tegen de
multiculturaliteit als concept voor integratie. Dat is een groot verschil. Met
multiculturaliteit als concept wordt zelforganisatie bedoeld, dus een aparte zuil creëren
voor migranten, waar ze hun eigen voetbalclubs en scholen hebben, zodat ze kunnen
emanciperen zoals dat met het katholieke volksdeel ook is gegaan. Later zouden ze dan
de overstap naar de samenleving kunnen maken. Maar dat gebeurt dus niet. Je ziet
veeleer dat mensen zich gaan terugtrekken in eigen kring. Daar wordt handig op
ingespeeld door organisaties die segregatie aanmoedigen, zoals religieuze organisaties.
48
Vrijheid van religie is in onze grondwet gegarandeerd, voor iedereen en dat moeten we
vooral zo houden. Ik vind geloof bij uitstek iets van het privé-domein. Niemand is
heerser over het geweten van een ander. Dat mag niet en dat kan ook niet. Ik alleen ga
over mijn eigen gedachten. Een ander kan ze niet eens lezen, laat staan dat hij ze kan
onderdrukken. Als het gaat om zaken als het geweten, dan moet maximale vrijheid aan
iedereen worden gegund. Ik ben er voor dat moskeeën kunnen bestaan, fier met mooie
minaretten. Hoe ik verder over de islam denk, is totaal irrelevant. Ik heb mijn
bedenkingen bij Rome, bij het protestantisme en bij de islam. Maar waar ik mee te
maken heb, is de politieke islam. Dat is de islam die zich als fundamentalistisch
islamitisch profileert in politieke termen. Die bepleit dat allochtonen niet gespreid, maar
juist bij elkaar en geïsoleerd van de rest van de samenleving blijven wonen. Zij willen
hun gemeenschap controleren. Waar politiek en islam elkaar raken en in elkaar
overvloeien, daar is alertheid geboden. Ik wijs bijvoorbeeld op de Arabisch-Europese
Liga. Maar dat geldt voor alle geloven; ik ben ook tegen de intolerantie van
fundamentalistische christenen die zeggen dat een ander niet op zondag mag zwemmen
of dat de wet euthanasie moet verbieden omdat het van hun geloof niet mag. Dat is
allemaal een politieke brug te ver.
Toen ik in de fabriek werkte had ik Belgische, Spaanse en Turkse collega’s. De Turken
werden gehuisvest in houten barakken. Ze hadden een vreselijk bestaan, zonder
vrouwen en kinderen, met dertien man op een kamer. Deze mannen werden dubbel
uitgebuit, want daarbij werkten ze ook nog eens in twee ploegen van twee keer acht uur
per dag. Ik vond dat slavernij. Ik vond het verschrikkelijk dat ze huis en haard moesten
verlaten om voor eten voor hun kinderen te zorgen, die ze nooit zagen. De bazen
haalden ze hier pas naartoe, nadat ze eerst hun gebitten hadden gecontroleerd. En dat
allemaal omdat de bedrijven te lui waren om te automatiseren. Ze hebben bewust
gastarbeiders hierheen gehaald, om niet te hoeven investeren en innoveren. Met
goedkope arbeidskrachten en extra uitbuiting probeerden ze de lonen te drukken en op
die manier maximaal rendement te halen. Iedereen haalde buitenlanders en niemand
bekommerde zich om hen; ook de meeste vakbonden niet.
Nu neemt de interesse voor nieuwkomers toe, maar vooral ook omdat Nederlanders zich
niet op hun gemak voelen met niet-geïntegreerde migranten. Ik begrijp de problemen
van migranten en wil er alles aan doen om hen het gevoel te geven dat hun belangen,
hun gevoelens volop meetellen. Maar ik blijf benadrukken dat het vooral in het belang
van migranten zélf is om te integreren. Apartheid veroordeelt hun kinderen tot een
marginaal bestaan en dat moeten we voorkomen. Alle kinderen moeten gelijke kansen
hebben om hun eigen plaats onder de zon te verdienen.
49
VLUCHTEN HOEFT NIET MEER
Wie een schuilplaats zoekt voor oorlog, terreur en vervolging, moet altijd bij ons kunnen
aankloppen. Nederland moet pal staan voor politieke vluchtelingen en geen gehoor geven
aan mensen die roepen dat we ‘vol’ zijn. Als het moet is er altijd plaats.
Om een breed draagvlak in de samenleving te hebben en te houden voor een humaan
asielbeleid is het wél nodig om duidelijk te zijn over wat we wel en niet aankunnen. En
het mooiste zou zijn als we, als variant op het lied van Jenny Arean en Frans Halsema,
uiteindelijk zouden kunnen zeggen: ‘vluchten hoeft niet meer’. Als we oorlog, terreur,
vervolging en honger zouden kunnen voorkomen, of om te beginnen verminderen,
hoeven mensen niet meer huis en haard te verlaten en over de wereldbol te trekken op
zoek naar wat meer vrede, veiligheid en welvaart.
Perspectief bieden
Voor mensen die op zoek zijn naar een beteren toekomst staat veel op het spel. Kijk
maar naar de muur tussen de Verenigde Staten en Mexico. Of naar de manier waarop
Marokkanen proberen naar Spanje te komen. Het is ongelooflijk om te zien wat mensen
er allemaal voor over hebben. Dat lossen wij niet op met asielbeleid. Dat lossen wij op
door perspectief te creëren in de landen van herkomst. Je moet dus niet zeggen dat het
probleem onoplosbaar is; het is wél oplosbaar. Alleen niet via repressieve wetgeving hier.
En oplossingen vinden we ook zeker niet van de ene op de andere dag. We kunnen ons
evenmin troosten met de gedachte dat de mensen die zich hier melden slechts hooguit
één promille is van alle mensen die eigenlijk in aanmerking zouden komen. Mensen uit
de vluchtelingenkampen in Goma komen echt niet hierheen. Degenen die hier komen,
zijn mensen die net iets meer hebben of kunnen. Geld voor de reis bijvoorbeeld. Ik vind
het als politicus onverantwoord om te zeggen: weet je wat, kom allemaal maar hierheen.
Dat is ook niet houdbaar. Aan ons is wel de taak mee te helpen om mensen in de landen
van herkomst een perspectief te bieden.
Wereldwijd
Migratie is een wereldwijd probleem. Egypte raakt ontvolkt en iedereen trekt naar Caïro.
In Sao Paulo, Rio de Janeiro en Mexico City zie je hetzelfde. Landen raken totaal
ontwricht, omdat de landbouw en de ontwikkeling van de dorpen enorm achterblijven.
Zodra mensen televisie kijken en meer zicht op de wereld krijgen, is het zaad van de
onvrede gezaaid. Dan gaan mensen op zoek naar meer en beter. Of zij dit bereiken is de
vraag, want ze komen in de sloppenwijken terecht en belanden vervolgens in de
criminaliteit of worden er het slachtoffer van. Het is mede de verantwoordelijkheid van
het rijke Westen om hier een oplossing voor te vinden. Maar men geeft gewoon niet
thuis. Wij sussen ons met de gedachte dat we aan de Postcode Loterij meedoen en geld
geven aan de Novib. We geven toch 0,7 procent uit aan ontwikkelingssamenwerking?
Maar daarmee lossen we de tweedeling in de wereld niet op!
50
Het hoéft niet zo te zijn zoals het nu is! Ik ben ervan overtuigd, dat de discrepantie
tussen wat is en wat kan zijn veel te groot is. Met een minimum aan geld kunnen wij
difterie in de wereld uitbannen. Een heleboel andere ziektes kunnen we wereldwijd
bestrijden met de bestaande infrastructuur of slechts een lichte aanpassing daarvan. Als
minder kinderen onnodig overlijden, daalt gaandeweg het geboortecijfer. Wij kúnnen
bijdragen aan een structurele ontwikkeling van landen die nu arm zijn. Er zíjn landen die
zich ontworsteld hebben aan de armoede. In Zuidoost-Azië zie je positieve voorbeelden.
Mensen ontvluchten hun land niet voor de lol. Veel vluchtelingen voelen het als een
capitulatie om te vluchten naar het rijke Westen. Als er ook maar een sprankje hoop is,
blijven ze. Maar wij zijn internationaal ontzettend goed in staat om elk sprankje hoop
voor die mensen te doven. De wereldmarkt organiseren we zo, dat mensen geen eerlijke
prijs krijgen voor hun spullen, bijvoorbeeld omdat een paar multinationals beslissen om
de koffieprijs nóg verder te verlagen. Wij ontnemen welbewust en dagelijks de hoop van
die mensen. Alleen als we daar iets aan veranderen, kan er echt iets aan het gigantische
vluchtelingendrama worden gedaan.
Nederland is geen immigratieland
Omdat we nog zoveel problemen moeten oplossen, vind ik dat je momenteel
economische vluchtelingen eigenlijk niet toe kunt laten. Want anders moet je aanvaarden
dat jaarlijks honderdduizenden mensen hierheen komen. Dat leidt tot ontwrichting van
de samenleving en daarmee ook tot het wegvallen van het draagvlak onder de bereidheid
van de bevolking om mee te helpen aan een goede integratie. Bedrijven beginnen nu
wéér over wat zij noemen arbeidsmigratie. Wat zij willen, is dat gekwalificeerde mensen
uit de Derde Wereld in de gelegenheid worden gesteld om hier te komen werken. Dat zijn
bijvoorbeeld verpleegsters uit Zuid-Afrika, tandartsen uit Indonesië en ICT’ers uit India.
Of zelfs priesters uit Polen! Een heilloze aanpak. Zeker ook gezien de behoefte in die
landen aan verpleegkundigen en tandartsen. In die landen is de zorg heel wat minder
dan hier.
Er werken heel veel Filippijnse meisjes in de Arabische wereld. Met bakken tegelijk laten
de rijken ze binnenkomen, geven ze te eten en een hongerloontje, dat ze naar huis
moeten sturen en daar draait nu al voor een belangrijk deel de Filippijnse economie op.
Het is een van de belangrijkste exportartikelen daar! Indonesië gaat ook die kant op. En
wij gaan dat in Nederland nog eens bevorderen, terwijl we een miljoen WAO’ers en een
stijgend aantal mensen in de WW hebben? Ik vind het krankzinnig en asociaal.
Laten we wél beseffen dat je economische vluchtelingen niet op voorhand kunt weren.
Iedereen kan zich in Nederland aanmelden. Maar na de procedure volgt doorgaans
afwijzing. Minister Nawijn van Integratie en Vreemdelingenzaken eist dat ’80 procent
wordt afgewezen. Waar hij dat op baseert mag Joost weten, maar je mag niet
verhinderen dat mensen zich melden. Ze hebben altijd recht op een fatsoenlijke
procedure. Dat is nu vaak niet het geval. De intakegesprekken gaan steeds
onzorgvuldiger en de mensen die er werken staan enorm onder druk, omdat ze zoveel
mensen moeten afwijzen. Uiteindelijk komt er dan een oordeel en wordt er gezegd: ‘u
mag hier niet zijn. U moet weg.’
51
Generaal pardon
We moeten ook duidelijker zijn over de zogenoemde ‘witte illegalen’. De Nederlandse
overheid heeft het lange tijd toegelaten dat je kon werken, bij een ziekenfonds
aangesloten kon zijn – en dus een sofi-nummer kon hebben – zonder dat je legaal was.
Tien jaar geleden wilde de overheid af van die situatie. De witte illegalen stammen van
de periode daarvoor en hadden op dat moment vijf jaar of langer hier gewerkt. Wij
zeiden en zeggen: waarom geef je die mensen niet een collectief pardon? Het gaat om
een beperkte groep van hooguit 4.000 mensen en er komt geen nieuwe groep meer bij.
Laat die mensen hier blijven: zij hebben de suggestie gekregen dat ze hier legaal waren
en dat het allemaal in orde was. Ze hebben altijd gewerkt en hun bijdrage geleverd, waar
doen we eigenlijk moeilijk over?
Dan is er ook nog een groep van zo’n 20.000 mensen die zijn binnengekomen onder de
oude Vreemdelingenwet. Door de enorm langdurige procedures verkeren zij al vele jaren
in onzekerheid over hun status. Ik pleit ervoor dat ook deze afgebakende groep
asielzoekers, met kinderen die vaak hier geboren zijn, in aanmerking komen voor een
verblijfsstatus.
52
NAAR EEN ANDER EUROPA
De afgelopen regeringen brachten ‘Europa’ aan de macht in Nederland. Zeggenschap
daarover gaf men de burgers niet. Als het om Europa gaat hadden en hebben de burgers
geen enkele stem. We mochten geen ja of nee zeggen tegen de komst van de euro, of
tegen de uitbreiding van de Europese Unie met 10 nieuwe landen in 2004. Niet vreemd
dat veel Nederlanders grote twijfels hebben over de wijze waarop de Europese integratie
vorm krijgt.
Europese allergie
Als het om de toekomst van Europa gaat lijkt de Nederlandse politieke elite allergisch
voor meepratende burgers. Dat bleek toen de Duitse eurocommissaris Verheugen een
lans brak voor een referendum over de uitbreiding van de Europese Unie. Iedereen viel
over hem heen. Het leek wel alsof zijn referendumplan een onzedelijk voorstel was. Er is
echter niets onzedelijks en heel veel redelijks in het voorstel de bevolking van Europa te
laten meepraten over de toekomst van Europa. En Verheugen zei niks verkeerds toen hij
stelde dat we niet nóg een keer dezelfde fout zouden moeten maken als toen de meeste
Europese lidstaten zonder bevolkingsconsultatie instemden met het vervangen van D-
mark, gulden en franc door de euro, en daarmee het overhevelen van de nationale
monetaire soevereiniteit naar de Europese Unie en de Europese Centrale Bank. ‘We
moeten niet, zoals bij de invoering van de euro, achter de rug van de bevolking om
besluiten nemen,’ aldus Verheugen.
Een referendum dwingt de politieke elite uit haar ivoren toren te komen en met de
burgers een debat te beginnen over de toekomst van Europa. In Nederland kreeg de
bevolking geen kans om ja of nee te zeggen tegen de invoering van de euro en het
opgeven van de monetaire soevereiniteit. De handtekeningen van Wim Kok en Ruud
Lubbers onder het Verdrag van Maastricht in december 1991 waren voor de Tweede
Kamer reden om af te zien van een zelfstandige afweging of we echt een Europese
economische, monetaire en politieke superstaat willen. Een verzoek voor een Nederlands
referendum over de euro, ingediend door de SP en deugdelijk ondersteund door meer
dan 60.000 ondersteuningsverklaringen, werd smalend afgewezen.
De uitbreiding van de Europese Unie in oostelijke richting heeft ingrijpende gevolgen voor
de bestaande lidstaten. De democratische spoeling van de EU – die nu al uiterst mager is
– wordt nog dunner. Overigens is voorafgaande aan de uitbreiding al gewerkt aan
‘verdieping’ van de bestaande Unie, een eufemisme voor het verder inleveren van
nationale soevereiniteit. In het Verdrag van Nice is het nationale vetorecht over Europese
besluiten op een aantal terreinen opgeheven. Daardoor zijn de lidstaten van de EU nog
meer gaan lijken op machteloze provincies van een oppermachtige en oncontroleerbare
superstaat. Daarover zou toch tenminste de mening van de burgers gevraagd moeten
worden.
53
Natuurlijk staat het andere landen vrij om het lidmaatschap van de EU aan te vragen.
Maar het zou wel zo democratisch zijn als ook de burgers van de kandidaat-lidstaten zich
in een referendum over toetreding zouden mogen uitspreken. Uit peilingen blijkt dat het
aanvankelijke enthousiasme om in de EU te komen daar snel aan het afnemen is. Het
Europese melk-en-honing-sprookje wordt niet meer zo gemakkelijk geloofd, ook al blijft
de politieke elite in het oosten dat verkondigen. Volgens internationaal economisch
onderzoek zal het, zelfs onder de meest ideale omstandigheden (die zich niet zullen
voordoen) ten minste 30 jaar duren vooraleer de economieën van de nieuwe lidstaten
convergeren met die van de rest van Europa en het BBP het niveau van de nu laagst
scorende lidstaten Portugal en Griekenland zal bereiken.
Duivelse dilemma’s
Wim Kok zal niet alleen de geschiedenis ingaan als de premier van twee paarse
kabinetten, maar ook als de man die ons land het Verdrag van Maastricht bezorgde, onze
entree in de Europese monetaire Unie verzorgde, ons de euro bracht en de eigen
monetaire soevereiniteit ontnam. Over dat laatste hoefden we ons niet druk te maken, zo
beloofde hij, zeker niet nadat de Europese regeringsleiders het aanvullende
Stabiliteitspact sloten, dat alle landen zou dwingen tot een degelijke begrotingspolitiek.
Gerrit Zalm, toen minister van Financiën, zei het hem na. ‘Il duro’ (de harde) werd dan
ook in Italië genoemd, toen hij daar kritiek uitte op de wat al te creatieve Italiaanse
begrotingspolitiek. Maar al kort na de introductie van de eurobankbiljetten en
euromunten op 1 januari 2002 bleek het stabiliteitspact veel zachter dan Kok en Zalm
ons beloofd hadden. Onze Oosterburen voldoen niet aan de eisen van het pact, maar de
EU durft voor de Duitsers niet de gele kaart te trekken. Daarmee begreep iedereen: de
euro is echt van ons allemaal geworden, met de bijbehorende dilemma’s.
Het is de ironie van de geschiedenis dat juist Duitsland als eerste land de
geloofwaardigheid van het stabiliteitspact onderuit haalde; dit land was samen met
Nederland in 1997 de aanstichter van dat pact. Men wilde koste wat kost vermijden dat
landen die hun financiën op orde hebben zouden meebetalen aan de geldontwaarding als
gevolg van financieel wanbeheer in andere landen. Dat was de Duitse bondskanselier
Schröder blijkbaar vergeten toen hij kort na introductie van de euro stemmen ronselde
om een officiële berisping te voorkomen. Het resultaat is dat Duitsland – en ook Portugal
– geen waarschuwing kregen voor hun te hoge begrotingstekort, na de plechtige belofte
dat de begroting in 2004 in evenwicht zou zijn. Het Duitse tekort komt naar verwachting
dit jaar uit op 2,7 procent van het BBP. Dat is net onder het maximum van 3 procent.
Het beloofde begrotingsevenwicht van Duitsland in 2004 kan alleen worden bereikt met
een forse economische groei, snijden in de overheidsuitgaven en belastingverhogingen.
Dat laatste is niet te verwachten, want de sociaal-democratische regering heeft net voor
miljarden euro’s de vennootschaps- en inkomstenbelasting verlaagd.Volgens de vice-
voorzitter van de Duitse Nationale Bank, die in 1997 de regels voor het stabiliteitspact
mee hielp schrijven, is de uitkomst ‘een gevaar’ voor de euro en het hele monetaire
bouwwerk. Onze minister van Financiën sprak echter van een ‘inhoudelijk goed
resultaat’, hoewel hij vorig jaar een tekort van 1,9 procent in Italië nog ‘zeer zorgelijk’
noemde. ‘Ongelukkig dat dit een publiek debat werd’, zei de minister die in 1997 de
discussie opende over Italië. ‘Dit schaadt de geloofwaardigheid van de euro. Dat is niet
meer te repareren’, gaf ook Zalm inmiddels toe.
54
Ik vrees dat de problemen met de euro niet achter de rug zijn. Volgens de regels van het
stabiliteitspact moeten landen een boete betalen van maximaal een half procent van het
Bruto binnenlands product als zij de grens van drie procent begrotingstekort
overschrijden. Dat zou in het geval van Duitsland neerkomen op een bedrag van
omstreeks 15 miljard euro. Direct effect is dat het tekort stijgt tot 3,5 procent. Natuurlijk
zal Duitsland dit gigantische bedrag nooit ophoesten. En wat dan? Stuurt Duisenberg of
de Europese Commissie dan een strafexpeditie om de Duisters weer in het gareel te
krijgen? Gaat Europol de Duitse politie vragen de Duitse minister van Financiën op te
pakken? Of worden de regels opgerekt, waarbij geldt: hoe groter en belangrijker het
land, hoe rekkelijker de regels?De twijfel over de hardheid van het stabiliteitspact en de
bijbehorende boetes illustreren het centrale probleem van de euro: Europa is wel een
monetaire, maar geenszins een politieke unie. Sterker, de politieke tegenstellingen
tussen de landen van de Unie kunnen nu wel eens snel scherper worden. Op basis van
het Stabiliteitspact en ten behoeve van een stabielere euro zou Nederland nu moeten
aandringen op ingrijpende bezuinigingen in Duitsland. Maar Nederland heeft geen
zeggenschap en hoort ook geen zeggenschap te krijgen over de binnenlandse politiek
van ons buurland, net zo min als wij willen dat de Duitsers bij ons komen zeggen hoe het
moet. De nationale, democratisch gekozen parlementen gaan daarover. Hier manifesteert
zich de toenemende spanning tussen de (eisen van de) monetaire unie en de
(afwezigheid van een) politieke unie. Dit bewijst ook dat het Europese integratieproces
volstrekt van de verkeerde kant af verloopt. Een monetaire unie hoort de bekroning te
zijn van een gaandeweg gewilde en gevormde politieke unie van onderop. Nu is de
omgekeerde weg gekozen, die weliswaar aantrekkelijk is voor multinationale
ondernemingen en grote kapitaalbezitters, maar een democratische politieke integratie
juist belemmert. EU-landen zullen veeleer tegenover elkaar komen te staan dan naast
elkaar. Hoe moeten ‘alle Menschen Brüder’ werden, als Nederlandse burgers gaan eisen
dat de werkloosheidsuitkeringen in Duitsland omlaag gaan teneinde, daar het
begrotingstekort te verlagen en daarmee de eurokoers op te stuwen?
55
Toen ons werd verteld dat de euro van ons allemaal zou worden, is niet verteld dat dit
soort duivelse dilemma’s óók ‘van ons allemaal’ zouden zijn. Met de komst van de euro
onder deze voorwaarden zijn we verder verwijderd van een echte, gemeende Europese
integratie van alle burgers. De onverantwoorde haast om hoe dan ook tot een monetaire
unie te komen kan een boemerangeffect hebben op de zo bepleite integratie. Die haast is
afgedwongen door de grote Europese multinationals. Zij hebben binnen de Europese Unie
hun eigen organisatie: de ‘Europese Ronde Tafel’. Daarin overleggen de captains of
industry hoe ze de politiek naar hun hand kunnen zetten. Hun lijntjes met toppolitici zijn
zo intensief, dat ze hun plannen tot politieke besluiten kunnen promoveren. Dat de
Europese integratie en de euro zo snel tot stand gekomen zijn kwam omdat deze
ondernemingen er voor hen voordeel in zagen – ook al waren de nadelen voor de
samenleving en de risico’s dat er iets fout loopt aanzienlijk. Immers: de invoering van de
euro had eerder het sluitstuk moeten zijn van de Europese integratie in plaats van
opmaat. Die fout zal ons in Europa nog veel problemen brengen! Vandaar dat ik ervoor
pleit de aard van de huidige Europese Unie drastisch te veranderen. De eis dat we naar
‘een ander Europa’ moeten is van groot belang om te voorkomen dat onder de schijnbare
eenheid van de EU diepe tegenstellingen tussen regio’s, landen en volken groeien, die op
termijn de stabiliteit op ons continent eerder bedreigen dan beschermen. Het is de
allerhoogste tijd voor een breed maatschappelijk debat over de richting van de Europese
eenwording. Gaan we verder met de vorming van een continentbrede neoliberale
superstaat met grote democratische en sociale manco’s? Of kiezen we voor een
constructie die gebaseerd wordt op samenwerking tussen soevereine en democratische
staten, om welvaart en vrede veilig te stellen, natuur en milieu te dienen en tweedeling
in Europa te bestrijden?
56
IEDEREEN IS VAN DE WERELD,
DE WERELD IS VAN IEDEREEN
Wie herinnert zich nog de gesprekken van Joop den Uyl, Willy Brandt en Olof Palme over
de wijziging van de economische wereldorde? Nu is het bij de Europese sociaal-
democraten oorverdovend stil geworden! Waarom laten wij de Derde Wereld niet
produceren wat wij hier in kassen verbouwen? Laten we mensen een eerlijke kans geven
om door middel van handel en produceren zich de technologie te verwerven, waardoor ze
mee kunnen gaan in de vooruitgang. Maar we doén niks. Het enige wat we doen is de
Derde Wereld via de Wereldhandelsorganisatie (WTO) verplichten hun grenzen te
openen, opdat het internationale bedrijfsleven zelfs daar het onderwijs en de zorg kan
overnemen! Terwijl alle West-Europese landen altijd onder tariefmuren hebben kunnen
bouwen aan hun eigen industrie, zeggen zij nu van Derde-Wereldlanden dat ze hun
grenzen moeten openstellen voor internationale bedrijven. Met als gevolg dat daar
niemand iets moois kan beginnen. Hoe moeten die landen ooit de kans krijgen om hun
eigen industrie op te bouwen? Globalisering moet. Maar het moet anders. En het kán ook
anders! ‘Iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen’, zingt Thé Lau. En ik
ben het hartgrondig met hem eens.
Beweging!
Het is hoopgevend dat zich wereldwijd een nieuwe beweging ontwikkelt die zich verzet
tegen de neoliberale globalisering en zich inzet voor een andere, mensgerichte
globalisering, waarin we elkaar niet het leven verpesten maar veraangenamen. Ik denk
dat die beweging buitengewoon levenskrachtig is. Je ziet ook dat de aanhang ervan snel
toeneemt. Het zijn mensen die zich verzetten tegen de internationale ongelijkheid, de
ongebreidelde macht van de multinationals en de commercialisering van het leven zélf,
tot aan de dood. Die mensen hebben de geestelijke kracht om te kritiseren en ook
alternatieven aan te dragen. Ik denk dat veel van die alternatieven levensvatbaar zijn en
dat de beweging en de verontwaardiging die daarmee manifest wordt gemaakt dé hoop
is voor de toekomst. Al die mensen handelen niet uit eigenbelang, maar komen op voor
hen die niet kunnen betogen. Een beter motief voor deelname aan een demonstratie kun
je niet hebben.
Het neoliberalisme presenteert zichzelf graag als een belofte: de belofte dat als
ontwikkelingslanden hun toch al flinterdunne sociale vangnet nog verder afbreken en hun
markten en kapitaalverkeer verder liberaliseren de welvaart vanzelf zal komen. De
werkelijkheid is dat de wereldwijde economische groei is afgenomen sinds het
neoliberalisme begin jaren ’80 de wereld overspoelde. In de jaren ’50, ’60, en ’70 groeide
de wereldeconomie gemiddelde met zo’n 4 procent per jaar. In de jaren ’80 en ’90, de
hoogtijdagen van het neoliberalisme, daalde dit tot 3, respectievelijk 2 procent per jaar.
Verder weten we allemaal dat economische groei één ding is, maar als deze groei ook
nog eens oneerlijk wordt verdeeld, we er dan schieten mee opschieten. Welnu,
neoliberalisme heeft ons niet alleen een lagere economische groei bezorgd, maar ook een
grotere ongelijkheid. Dit hebben we kunnen zien in bijna alle geïndustrialiseerde landen.
57
In ons land neemt de inkomensongelijkheid sinds 1983 weer toe. Volgens een onderzoek
in alle landen van de Europese Unie neemt de kloof tussen de best betaalde en de
slechtst betaalde werknemer nergens zo snel toe als in Nederland! Het is niet voor niets
dat mijn partij de strijd heeft aangebonden tegen de groeiende tweedeling in de
maatschappij. Overigens, niet alleen op het punt van inkomen en vermogen, maar ook
als het gaat om toegang tot goed onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en zelfs het
recht.
En dan spreek ik alleen nog over ontwikkelde landen, want helaas zijn de bevolkingen
van de ontwikkelingslanden de grootse slachtoffers van het neoliberalisme. En wat wij
ook vaak vergeten: daar woont het overgrote deel van de wereldbevolking. In 1965 was
het gemiddelde inkomen van de landen van de G7 twintig keer zo groot als dat van de 7
armste landen, in 1995 was dit toegenomen tot 39 keer. Maar er is niet alleen sprake
van relatieve verarming. In Latijns-Amerika was het gemiddeld inkomen in 1993 5
procent lager dan in 1980. In 1994 was de gemiddeld Mexicaan slechter af dan in 1980.
Ook in Noord-Afrika, de Sub-Sahara en het Midden-Oosten dalen de reële inkomens.
Alleen sommige Aziatische economieën is het gelukt aan te sluiten bij de inkomensgroei
van het westen of de kloof zelfs te verkleinen.
Deze Aziatische Tijgers (de term begint een beetje komisch te worden) waren hét
argument van instellingen als het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank om
aan te tonen dat het neoliberalisme werkt. Deze landen vormden het bewijs dat
globalisering kon leiden tot convergentie van inkomens en economieën naar westers
niveau. Maar veel van deze landen voerden juist een beleid dat op een aantal punten
heel anders was dan de wonderrecepten van het IMF, zoals een sterke overheid en het
opwerpen van importbeperkingen en kapitaalrestricties. Korea en Thailand liberaliseerden
hun kapitaalrekening pas in 1995, waarmee een kiem voor de huidige crisis werd gelegd.
Ondanks dat identificeerde de neoliberale ‘Washington Consensus’ zich maar al te graag
met deze landen, om aan te tonen dat ‘kapitalisme werkt’. De laatste jaren wordt steeds
duidelijker dat neoliberalisme geen economische ‘road to prosperity ‘ is, maar een
politieke ideologie, die maar al te vaak een ‘road to poverty and misery ’ blijkt te zijn.
Globalisering
Globalisering is een onderdeel van deze ideologie; ze is deels een ideologisch
luchtkasteel, deels een door politici gecreëerde realiteit. Globalisering is een mythe, die
door de internationale handel steeds belangrijker aan het worden is. In 1976 kwam maar
7,2 procent van de totale import van de Europese Unie uit de ontwikkelingslanden, in
1995 was dit gedaald tot 4,5 procent. De concurrentie uit de lage-lonenlanden is niet
toegenomen, maar verminderd. Alleen binnen de EU groeien de onderlinge handel en
investeringen. Soortgelijke ontwikkelingen vinden plaats in de VS (het gebied van de
Noord-Amerikaanse vrijhandelsorganisatie NAFTA) en Japan en de Zuid-Aziatische
ASEAN-landen. Om die reden kan beter gesproken worden van regionalisering dan van
globalisering. Inmiddels is wel een realiteit dat het financiële kapitaal volledig
geïnternationaliseerd is. Dat betekent uiteraard niet dat de miljarden nu de
ontwikkelingslanden binnenstromen. Het overgrote deel komt nog steeds in de
ontwikkelde landen terecht. Maar het betekent wel dat de onderlinge concurrentie tussen
ontwikkelde landen, in Europa vooral tussen de lidstaten, is toegenomen.
58
Het internationale ‘flitskapitaal’ in speculatieve beleggingen is explosief toegenomen.
Deze markt, in feite niet meer dan een vorm van veredeld gokken, bedroeg in 1979
‘slechts’ 75 miljard dollar per dag, maar was in 1994 al gestegen tot meer dan 1.200
miljard dollar per dag. Politici doen het vaak voorkomen of de internationalisering van
het financiële kapitaal een logisch gevolg was van de technologische ontwikkeling van de
laatste 20 jaar. Moderne communicatiemiddelen, zoals e-mail en Internet, zouden aan de
wieg hebben gestaan van de financiële globalisering, waardoor het kapitaal in een paar
milliseconden van de ene kant naar de andere kant van de aardbol flitst. Voor het
speculatief kapitaal is de wereld inderdaad een global village. Maar de technologische
ontwikkeling is niet de oorzaak van deze globalisering, zij heeft haar hoogstens mogelijk
gemaakt. Politici zijn verantwoordelijk voor deze ontwikkeling; zij hebben sinds het einde
van de jaren ’70 stelselmatig de regulering op het internationale kapitaalverkeer
ontmanteld. Het is nu bijna onvoorstelbaar, maar de VS waren pas in 1974 het eerste
land dat zijn kapitaalverkeer liberaliseerde. Nadat in Engeland Thatcher aan de macht
kwam, volgde dit land in 1979. Niet lang daarna waren bijna alle andere
geïndustrialiseerde landen aan de beurt. Het vrije kapitaalverkeer en het internationale
spook van het flitskapitaal zijn producten van het neoliberalisme dat onze planeet sinds
begin jaren ’80 teistert.
Tegelijk met de deregulering van de kapitaalmarkt is ook de internationale
goederenhandel steeds verder geliberaliseerd. In 1986 begonnen ruim honderd landen op
een GATT-bijeenkomst in Uruguay aan een overlegronde, die uiteindelijk moest leiden tot
de definitieve oprichting van een Wereld Handelsorganisatie. Hoe verder de
onderhandelingen vorderden, hoe meer ze werden gedomineerd door de rijke westerse
landen. De Nederlandse regering zegt daar zelf over: ‘in het eindspel hebben vooral de
EG en de VS de hoofdrol gespeeld vanwege hun economische en politieke gewicht.’ In
1994 werden de onderhandelingen in het Marokkaanse Marrakech afgerond. Gezien de
overheersende neoliberale invloed in zowel Europa als de Verenigde Staten was de
uitkomst van de onderhandelingen geen verrassing: bestaande handelsbelemmeringen
zullen zoveel mogelijk worden geslecht en tariefmuren worden afgebroken. Het
intellectueel eigendomsrecht zal met harde hand worden opgelegd. Dit is met name in
het belang van rijke westerse landen, die in het bezit zijn van de overgrote meerderheid
van octrooien en patenten. Verder worden de mogelijkheden van nationale overheden
om een eigen economisch beleid te voeren drastisch beperkt.
59
Na de ‘Battle of Seattle’
Het verzet tegen de globalisering concentreert zich de laatste jaren vooral op het IMF, de
Wereldbank en de WTO, organisaties die vroeger slechts bekend waren bij een handjevol
bestuurders, activisten en economen. Maar sinds de ‘Battle of Seattle’, de mislukte WTO-
top in december 1999, is dat danig veranderd. Vergaderingen van deze organisaties
brengen nu vele tienduizenden demonstranten op de been. Hun motieven en
alternatieven wisselen sterk, maar ze zijn het eens over het falen van de ‘Washington-
Consensus’, de neoliberale receptuur waarvan alledrie de organisaties zich bedienen. Ze
richten hun pijlen niet op de globalisering als zodanig, maar op het neoliberale karakter
ervan en de wijze waarop IMF, WTO en Wereldbank hun ‘oplossingen’ opleggen aan
landen en mensen. Honderdduizenden demonstranten, behorende tot progressieve
partijen, vakbonden, mensenrechtenorganisaties, kerkgenootschappen, de
milieubeweging en ontwikkelingsorganisaties, demonstreren sinds ‘Seattle’ overal waar
de bonzen van IMF en Wereldbank (maar ook de G7 en de Euroleiders) hun tenten
opslaan. De bonte coalitie van demonstranten is het eens over de ineffectiviteit van het
IMF en de Wereldbank, de sociale gevolgen van de interventies, de fixatie op
megaprojecten en macrocijfers, de eenzijdige wijze waarop de recepten worden
opgesteld en opgedrongen, het gebrek aan transparantie en het ondemocratische
karakter van de organisaties.
Vandaag de dag zijn er meer armen op de wereld dan ooit en volgens het Human
Development Report (HDR) van de Verenigde Naties is de kloof tussen arm en rijk nog
nooit zo groot geweest: ‘het inkomensverschil tussen de 20 procent rijkste en 20 procent
armste mensen steeg van een factor 30 in 1960 tot een factor 74 in 1997.’ Maar de
medicijnmannen van de Bretton Woods-organisaties schrijven tot op de dag van vandaag
draconische bezuinigingen voor op onderwijs, gezondheidszorg, voedselsubsidies en
andere zorgtaken van de overheid, dwingen privatisering en liberalisering van het
handelsverkeer af en leggen een extreme nadruk op productie voor de export, zodat
deviezen beschikbaar komen voor schuldaflossing. Voor een meer gelijkwaardige
ontwikkeling zou juist het westen haar grenzen moeten openen en zouden de arme
landen moeten worden toegestaan hun economieën waar nodig te beschermen. Pas als
een bepaald Bruto Binnenlands Product per hoofd van de bevolking is bereikt zouden
deze landen zich geleidelijk moeten kunnen voegen in de geliberaliseerde wereldhandel.
60
Een ander verwijt aan het ad res van IMF en Wereldbank is hun dominante wijze van
opereren. Men spreekt bij het opstellen van de programma’s slechts met de minister van
Financiën en niet met maatschappelijke organisaties en men neemt kennis van de macro
financieel-economische gegevens zonder zich rekenschap te geven van de situatie van de
mensen, niet bij het opstellen van de programma’s, noch bij de uitvoering ervan. Het IMF
betaalt én bepaalt en dwingt nationale overheden te doen wat hen wordt opgedragen. Zo
werd het budget dat Brazilië uitgeeft voor handhaving van milieuwetten in het
Amazonegebied onlangs gehalveerd. Om de overheidsuitgaven voor onderwijs en
gezondheidszorg te verlagen, werden in 75 procent van de Wereldbankprojecten in de
sub-Sahara eigen bijdragen voor scholen en ziekenhuizen geïntroduceerd. Ervaringen
leren dat de gevolgen desastreus zijn: in Ghana kon 65 procent van de gezinnen op het
platteland hun kinderen niet meer naar school sturen, omdat ze het schoolgeld niet
konden opbrengen. In Kenia en Zimbabwe leidde de introductie van een zeer bescheiden
eigen bijdrage voor gezondheidszorg tot een halvering van het ziekenhuisbezoek, en in
dat laatste land tot een verdubbeling van het aantal vrouwen dat tijdens een bevalling
overlijdt. Ook in het toch al veel te beperkte schuldsaneringprogramma HIPC spelen dit
soort schandalige eisen een belangrijke rol. Volgens het HDR was Tanzania, een van deze
HIPC-landen, in 1999 negen keer zoveel geld kwijt aan rente en aflossing in verband met
schulden dan zij aan onderwijs kon uitgeven. De Wereldbank zelf besteedt in haar
projecten ook nog altijd twee keer zoveel geld aan bijvoorbeeld de financiering van
grootschalige infrastructurele projecten als aan onderwijs.
Gelukkig groeit de kritiek en niet alleen van demonstrerende buitenstaanders. De
scheurtjes in de ‘Washington Consensus’ worden breder en dieper. Het idee dat alleen
vrijhandel structurele en duurzame ontwikkeling kan brengen kent steeds minder
aanhangers. Henry Kissinger, niet bepaald een rooie rakker, hekelde enkele jaren
geleden al de kortzichtige aanpak van het IMF: ‘het IMF werkt net als een dokter die
maar één pilletje heeft voor iedere ziekte.’ Volgens hem leidt de politiek van het Fonds
altijd tot ‘explosieve werkloosheid en groeiende malaise onder de bevolking’. In juni 2002
werd econoom en getipte Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz gedwongen de Wereldbank te
verlaten vanwege gelijkluidende kritiek op de eenzijdige oplossingen van zijn broodheer:
‘dit is geen economie, dit is ideologie.’ Volgens hem wordt ‘de staf van het IMF vooral
gerekruteerd uit derderangs economiestudenten’. Ondertussen doet het IMF alsof er geen
vuiltje aan de lucht is. De mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties stelde in
juli van dit jaar nog in een rapport dat het IMF ‘doorgaat met de achterkamertjespolitiek
en het ontkennen van verantwoordelijkheid zelfs als een crisis kan worden terug
getraceerd tot beleid dat een land gedwongen werd te accepteren door de voorwaarden
van het Fonds’. Met dit laatste doelt de commissie op de kwalijke rol van het IMF ten
tijde van de Azië-crisis en het ontredderd achterlaten van meer dan tien miljoen
werklozen. Wel organiseerde het Fonds voor zo’n 100 miljard aan leningen om de koers
van de nationale munten op peil te houden. Niet voor lang, maar lang genoeg voor
buitenlandse investeerders en de nationale elite om hun kapitaal voordelig om te zetten
in dollars, waarna de koers alsnog onderuit ging.
61
Tot slot stuit het ondemocratische gehalte van het IMF en het gebrek aan transparantie
op groeiend verzet. Het aantal stemmen dat een land heeft is recht evenredig met aan
geld dat het meebrengt. Het principe van ‘one-man-one-vote’ is hier ingeruild voor ‘one-
dollar-one-vote’. De VS hebben 15 procent van de stemmen en Europa 30 procent. De 45
deelnemende Afrikaanse landen hebben samen 4 procent van de stemmen. Omdat er
van doorzichtigheid en openheid ook al geen sprake is, kan het rijke westen de wereld
herscheppen naar haar gelijkenis, zonder dat duidelijk is hoe en waarom. Ik ben van
mening dat we moeten werken aan een alternatief voor deze organisaties en nieuwe
vormen van samenwerking moeten vinden. Dat is broodnodig in een wereld die elke dag
‘kleiner’ wordt.
62
OORLOG EN VREDE
Ons standpunt met betrekking tot de militaire interventies in voormalig Joegoslavië en
ook onze algemene terughoudendheid aangaande de inzet van militaire middelen wordt
door sommigen uitgelegd als het staan met de rug naar de wereld. Dat is een onterechte
beschuldiging. Het klopt: wij gaan niet mee in het idee dat we als een land niet doet wat
wij zeggen, we er dan maar een bom op moeten gooien. Wij zeggen dat er betere
antwoorden dan bommen zijn. Het gegeven dat je ontzet bent over wat er in de wereld
gebeurt, leidt vaak tot de gedachte dat er ‘iets’ moet gebeuren. Op een gegeven moment
gaan politici denken: we kunnen toch niet níks doen?
Dat mechanisme speelde duidelijk ten tijde van de Balkanoorlog. Voeg daarbij het feit
dat we destijds in Nederland net de luchtmobiele brigade hadden aangeschaft, die
bedoeld was voor snelle interventies, en er ook daarom in de legertop belangstelling was
voor de inzet van Nederlandse militairen in Bosnië. Dat werd ook zo gezegd: het is een
unieke kans om het bestaansrecht van de luchtmobiele brigade te onderstrepen. De
combinatie van de enthousiaste publieke opinie, de legertop die het graag wilde en veel
Kamerleden die doorgaans oprecht verontrust waren, maar ten onrechte naïef in militaire
interventie geloofden, leidde in 1993 tot de eerste Nederlandse betrokkenheid bij een
oorlog na 1945. En daar is het niet bij gebleven.
Bewaar je verstand
Op zichzelf vind ik het prijzenswaardig dat mensen niet neutraal blijven kijken wanneer
zulke verschrikkelijke dingen gebeuren als in Joegoslavië het geval was. Niettemin is het
bombarderen van een kruitvat niet erg verstandig. Je kunt je achteraf verder afvragen of
de bemoeienis van de internationale gemeenschap, zowel politiek, diplomatiek, militair
als humanitair, niet heeft geleid tot een verlenging van het conflict. We moeten ons
realiseren dat strijdende partijen ook als strijdende partijen vrede moeten sluiten want
vrede sluit je per definitie met je vijand. Die wijsheid had de strijdende partijen in Bosnië
duidelijk gemaakt moeten worden.
Ik heb er met Van Mierlo, toen minister van Buitenlandse Zaken, hele debatten over
gevoerd. De internationale gemeenschap hospitaliseerde op een gegeven moment het
hele conflict. De strijdende partijen hadden steeds het idee: die internationale
gemeenschap moet maar zorgen voor de vrede, daar gaan wij niet over. Maar zó zit het
oplossen van een conflict niet in elkaar! Er had veel beter gepoogd kunnen worden om
door middel van politieke force de juiste voorstellen te doen op het juiste moment. Ten
eerste om het conflict te voorkomen. En ten tweede om te proberen door diplomatiek
overleg te komen tot een vredesperspectief voor de mensen daar. Met betrekking tot het
eerste; in plaats van de Duitse wens te honoreren en Kroatië onafhankelijk te verklaren,
had de Europese Unie een confederaal Joegoslavië moeten afdwingen. Met betrekking tot
het tweede: er was geen perspectief voor de Moslims, noch voor de Bosnische Serviërs,
noch voor een deel van de Kroaten. Dat gebrek aan perspectief maakte dat men
eindeloos met de oorlog is doorgegaan. Nu zien we dat er weliswaar vrede is maar dat
we geconfronteerd worden met een staat Bosnië-Herzegovina die geen levensvatbaarheid
heeft: te klein en nog steeds tot op het bot verdeeld. Geen douane, geen functionerend
parlement, geen functionerende regering; het is in feite een vrijstaat onder protectie van
de internationale gemeenschap. Kosovo is eigenlijk hetzelfde verhaal.
63
Verenigde Naties uitbouwen
Na de slachtingen van de Eerste Wereldoorlog kregen we de Volkenbond. Het besef was
er toen dat we in één wereld leven en nader tot elkaar moesten komen. Die Volkenbond
bleek echter geen succes. Na de Tweede Wereldoorlog zijn de Verenigde Naties
opgericht. Daarbij werd een belangrijke concessie gedaan aan de reële machten in de
wereld: de Algemene Vergadering, waarin alle 170 lidlanden vertegenwoordigd zijn, heeft
weinig te vertellen en de Veiligheidsraad , met daarin de machtige landen, vrijwel alles.
Frankrijk, Engeland, Verenigde Staten, Rusland, en China maken er de dienst uit – en de
Amerikanen het meest. In feite is dit in een notendop de schets van het grote probleem
van de internationale politiek, namelijk dat de macht van de machtigen altijd prevaleert
boven de goede bedoelingen van de wereldgemeenschap. De frictie tussen die twee
maakt dat bij al die problemen zo moeilijk tot een oplossing te komen valt. Omdat er
altijd belangen meespelen van grote invloedrijke landen die een oplossing die niet direct
in hun nationale voordeel ligt, blokkeren.
We weten nu inmiddels heel veel over hoe de Russen en Amerikanen met hun
veiligheidsdiensten geopereerd hebben. In Afrika stuurden ze tijden lang hun
marionetten aan die vervolgens oorlogen ontketenden waarin miljoenen mensen
omkwamen. Zeker in de tijd van de Koude Oorlog, toen men dacht in termen van
invloedsferen. Wat we nu hebben is een soort Pax Americana, met een unilateraal
machtscentrum in Washington waar geen land bij in de buurt komt. Rusland is in grote
mate afhankelijk van Amerika: voor technologie en ‘know–how’, voor investeringen en
voor het recht te mogen exporteren naar de VS. China is ook aangewezen op de VS. En
Engeland is altijd al het schoothondje van de VS geweest. Frankrijk is eigenlijk nog het
enige lid van de Veiligheidsraad dat probeert een eigen koers te varen, maar houdt
daarbij het eigen Franse belang ook wel erg sterk voor ogen. De Amerikanen blijken
tegenwoordig in staat om de besluiten van de Veiligheidsraad in belangrijke mate te
dicteren. Mede daarom hebben ze die beruchte Irak-resolutie door de Veiligheidsraad
gekregen.
Hoe moeilijk het is om een betere mondiale politiek tot stand te brengen, kan ik met een
voorbeeld illustreren. Op een bepaald moment hebben de Verenigde Naties gezegd dat
we een Internationaal Strafhof moesten hebben om misdaden tegen de menselijkheid te
kunnen bestraffen. Wacht even, zeiden de Amerikanen, dat geldt niet voor ons. Niet voor
Amerikaanse militairen, diplomaten en politici. Wij moeten de politieagent van de wereld
spelen en willen daarom dat geen enkele Amerikaanse burger daar ooit terecht zal staan.
Zoniet, dan wijzen we dat strafhof af. Nu is het zo dat een Internationaal Strafhof alleen
van start kan gaan als een bepaald aantal leden van de Verenigde Naties dat verdrag
hebben geratificeerd. Daarom haalden de Amerikanen Roemenië over om bilateraal
overeen te komen dat het land nooit mensen zou uitleveren aan het Internationaal
Strafhof. Ook met andere landen hebben de Amerikanen dat gedaan. Zo proberen ze het
initiatief van de Verenigde Naties te frustreren, en dat lukt als er onvoldoende landen zijn
die het verdrag inzake het Strafhof uiteindelijk willen ratificeren.
64
Het heeft geen zin om de Verenigde Naties te idealiseren, stelde ik al in het boek ‘De
laatste oorlog, gesprekken over de nieuwe wereldorde’dat ik in 2000 samen met Karel
Glastra van Loon schreef. Er is terecht veel aan te merken op de volkenorganisatie: de
traagheid, het gebrek aan efficiency, de geldverspilling, de geringe macht van de
Algemene Vergadering, de overheersende rol van de veiligheidsraad , en de soms ronduit
cynische houding. Maar voorlopig zijn de Verenigde Naties wél het enige wat we hebben.
De wereldgemeenschap kent geen ander platform voor vraagstukken samenhangend met
oorlog en vrede dan de VN. Daarom moeten we zuinig zijn op dit instituut en ons te weer
stellen tegen al die personen en landen die de autoriteit van de VN ondermijnen en
ridiculiseren. Het Handvest van de Verenigde Naties bevat zeer waardevolle morele
ankers voor het internationaal verkeer, waaronder het verbod op agressie, en zelfs voor
de verhouding tussen overheden en hun burgers. Van verantwoordelijke staten mag
worden verwacht dat zij de VN en het internationaal recht op hun waarde weten te
schatten. Wijze buitenlandse politiek moet inhouden dat een van de doelen is het
structureel versterken van de Verenigde Naties en haar instituties.
Hoe voorkomen we nieuwe oorlogen?
Tot slot een pleidooi voor het verkleinen van de kans op nieuwe oorlogen. Bij de
brandweer bestaat een populair gezegde: ‘Elke brand is te blussen met een kommetje
water als je er maar vroeg genoeg bij bent.’Voor degenen die echt willen bijdragen aan
een veiliger wereld zijn er dus twee vragen te beantwoorden: willen we erg vroeg bij
zijn? En hebben we er een kommetje water voor over?
Om er vroeg bij te zijn moet er een wereldwijd early warning system komen, dat de
Verenigde Naties en regionale organisaties als de organisaties als de Organisatie voor
Vrede en Samenwerking in Europa (OVSE) in staat stelt vroegtijdig te helpen bij het
voorkomen van conflicten ene – als ze reeds bestaan – het vermijden van een verdere
escalatie. Vervolgens is het nodig dat de VN en bijvoorbeeld de OVSE over voldoende
financiële middelen beschikken om effectief te kunnen helpen. Na de oorlog in Kosovo
hebben de westerse landen een Stabiliteitspact opgesteld voor de Balkan, exclusief de
federale Republiek Joegoslavië. De vraag is: waarom was men toen wél bereid om vele
miljarden uit te trekken voor deze regio, terwijl men dat eerder niet was? We kunnen het
nooit met zekerheid weten maar vast staat wel dat de vele miljarden die aangewend
werden voor het bombarderen en de enorme schade die daar het gevolg van was een
veelvoud is van het bedrag dat in het begin van de jaren negentig nodig zou zijn geweest
om de neergaande economie van Joegoslavië om te buigen in een groeiende economie.
Was dat bedrag er destijds gekomen en hadden de Europese landen zich ingespannen
voor de totstandkoming van een confederatie in plaats van onafhankelijkheid voor alle
deelrepublieken, dan had het menselijke drama dat zich daarna op de Balkan afspeelde
wellicht voorkomen kunnen worden. Ik hoop dat we bereid zijn uit deze bittere ervaring
lering te trekken zodat we in de toekomst nieuwe oorlogen kunnen voorkomen en de
vrede kunnen bewaren.
65
PIMPELPAARS
Ik wil niet ijdel klinken. Maar het is waar: ik schreef al over ‘paarse puinhopen’ toen
Fortuyn nog in de paarse zegeningen geloofde. Door in 1996 ‘Tegenstemmen, een rood
antwoord op paars’ te schrijven heb ik er veel medestanders maar ook tegenstanders bij
gekregen. En dat is fijn. Terecht zeiden mensen na onze entree in de Tweede Kamer in
1994: jullie zijn wel tegen… maar tegen wat? En waar ben je voor? Deze mensen – of ze
nu pro of contra waren – hadden recht op een antwoord. Dat heb ik toen gegeven, en
ook later, als er vragen waren, heb ik geprobeerd die niet alleen in oneliners te
beantwoorden, maar ook in meer uitgewerkte vorm, zoals over het optreden van een
oppositiepartij onder Paars en over onze betrokkenheid bij nieuwe oorlogen. Politici die
schrijven geven kiezers meer keuze. Dus mij hoorde je niet als Dijkstal zeggen over
Fortuyn: ‘nee, dat boek ga ik voorlopig niet lezen, ik heb werk te doen’. Lezen,
analyseren wat concurrerende politici zeggen, ís werken voor een politicus.
Hooghartig kritiek op jouw visie en jouw aanpak afwijzen was kenmerkend voor de a-
politieke opstelling die mensen als de toenmalige lijsttrekkers van PvdA en VVD, Melkert
en Dijkstal, hadden tegenover politieke nieuwkomers. ‘Laat het maar langs je afglijden,
het beklijft toch niet’, zag je ze denken. Ik hoopte – met Fortuyn – dat die hoogmoed op
15 mei 2002 voor de val zou komen. Ik hoopte – met Fortuyn – dat de kiezers aan de
heersende politiek een brevet van onvermogen zouden durven uitdelen en met hun stem
zouden eisen dat er anders over problemen in de samenleving gesproken zou gaan
worden. Over de vervreemding in de samenleving, over arm en rijk, over zwarte en witte
scholen, over de sociale zekerheid, over criminaliteit en veiligheid, over onze opstelling in
internationale conflicten, over cultuur en culturen. Dát zijn de thema’s waarover de
Nederlandse burger zich druk maakte en waarover hij voorstellen van de politiek wilde,
niet een politiek van ‘pappen & nathouden’, maar een die werkelijk tot verandering leidt.
Het zijn thema’s waarover ik graag – met Fortuyn – in debat wilde. Want er is immers
niet één antwoord mogelijk. De paarse politiek bleek vast te lopen, de hype dat het
allemaal beter ging dankzij het monsterverbond tussen liberalen en sociaal-democraten
was voorbij.
Op de golven van burgerlijke boosheid
Op de golven van de uitbarstende boosheid – we zijn rijker dan ooit, en toch loopt het
gierend uit de klauwen in zieken- en verpleeghuizen, op scholen en in volksbuurten –
voer Pim Fortuyn vanaf eind 2001 full speed mee. Ongekend werd zijn aanhang in
peilingen, en dat niet alleen: in zijn eentje zorgde hij voor een Rotterdamse Revolutie.
Fortuyn was super hot en de kiezers liepen met hem weg. Toch bleef onduidelijk waar hij
met onze samenleving naar toe wilde. Zijn boeken gaven het antwoord. ‘De puinhopen
van acht jaar paars’ was een beknopte samenvatting van wat hij de afgelopen vijftien
jaar aan gedachtegoed ontwikkeld had . Wie, zoals ik, de moeite nam om dat te lezen en
te analyseren, constateerde dat de antwoorden van Fortuyn op de door paars
veroorzaakte problemen ‘pimpelpaars’ waren. Zijn oplossing voor de door een in zijn aard
rechts kabinet veroorzaakte problemen was: een nog rechtsere politiek. Dát was wat al
zijn boeken en columns ons vertellen. De voormalige marxist had al zijn vertrouwen in
linkse oplossingen verloren en koos voor radicale en vaak rabiate rechtse maatregelen.
66
Dát was ook precies de spagaat van Pim: hij wilde mee met het volk dat zich van Paars
afwendde, maar hij moest ze leiden naar een samenleving die nog paarser werd. Bekijk
zijn voorstellen op alle wezenlijke terreinen maar. De problemen in de zorg moeten
worden aangepakt – maar Fortuyns medicijn was een opgelegde anorexia: geen cent
erbij in de eerste twee jaar, schreef hij in zijn ‘Paarse puinhopen’. De bureaucratie moet
worden aangepakt en de managers. Helemaal mee eens. Wij becijferden al veel eerder
dat je daarmee pakweg 200 miljoen euro kunt bezuinigen. Da’s veel geld – maar
daarmee kunnen we de problemen zoals Fortuyn ze zelf ook signaleerde niet oplossen.
Daar zijn niet enkele honderden miljoenen, maar enkele miljarden euro nodig. Zie daar
het levensgrote gezondheidsgat van Pim. Zonder voldoende geld kómt er geen voldoende
zorg. Je hoeft geen professor te zijn om dat te begrijpen. Fortuyns antwoord: laat in alle
sectoren van de zorg daarom het particulier initiatief en het ondernemerschap (‘het
zuurdesem van de samenleving’) toe. Waartoe dat leidt is te zien in bijvoorbeeld
Amerika, waar deze fortuyniaanse droom al werkelijkheid is geworden: miljoenen
onverzekerden die de particuliere premies niet kunnen opbrengen en een volslagen
overconsumptie van gezondheidszorg door degenen die wél het geld hebben om
zorgeloos rond te lopen op de zorgmarkt. Bovendien, uit onderzoek blijkt dat particuliere
ziekenhuizen in de VS gemiddeld 10 procent duurder zijn dan publieke ziekenhuizen.
De overwerkte onderwijzers en docenten op scholen werden er ook niet vrolijker van
toen ze Fortuyns remedie lazen: gewoon doorwerken, niet zeuren om extra geld – ‘er
komt niks bij, meneer!’ – en boetes voor de school als de leerkracht ziek wordt of het
niet meer ziet zitten. De WAO is een probleem. Te weinig mensen komen aan de slag.
Daar is iedereen het over eens. Iedereen erkent ook dat Paars finaal gefaald heeft om de
instroom te verkleinen en de uitstroom te bevorderen. Maar dan Fortuyns oplossing:
mensen die ziek en arbeidsongeschikt zijn, botweg de toegang weigeren tot wat ooit het
pronkstuk van de Nederlandse sociale zekerheid was. Kanker, aids, een noodlottig auto-
ongeluk; helaas, u komt er niet in. Voorstellen over verbetering van de
werkomstandigheden, verlaging van de werkdruk (hoofdoorzaak van de grote WAO-
instroom) of voorstellen om ondernemers te verplichten eindelijk eens mensen met een
vlekje aan te nemen en gebruik te maken van hun vaak grote restcapaciteit in plaats van
het gezonde personeel nog meer op te jagen – onderweg naar de WAO, je hoefde er bij
Fortuyn niet om te komen. Teveel mensen in de bijstand? Bijstand omlaag, kijk eens hoe
snel ze ergens een baantje zullen vinden. Laat al die alleenstaande moeders maar ‘een
dienstje’ als werkster nemen, of tuinen gaan onderhouden (‘je kunt niet aan een tuinman
komen, meneer!’). En trouwens: waarom hebben ze kinderen als ze geen werk hebben –
ze wisten toch dat de pil bestond?
67
De bakken van de sociale zekerheid moeten worden leeggeruimd, zei Fortuyn. Helemaal
mee eens. Wie kan werken moet werken, een socialist kan daar geen enkel ethisch
bezwaar tegen bedenken. Maar onder welke omstandigheden? Opnieuw zag je hier het
geweldige kleurverschil tussen rood en pimpelpaars. Ik zeg: investeer in je personeel,
maak ze betrokken, betaal ze naar behoren, zorg voor ze, geef ze prettige en veilige
werkomstandigheden, pers ze niet uit, verbruik ze niet, maar gebruik ze tot wederzijds
voordeel. Fortuyn zei: schaf de bijstand af, schaf de WAO af, maak een week wachtdagen
bij ziekte, breek de WW af. Dan móeten ze wel gaan werken. En schaf ook maar het
minimumloon af, de algemeen verbindendverklaring van cao’s – als het kan zelfs de hele
collectieve arbeidsovereenkomst en daarmee ook de vakbonden. Schaf de
dienstbetrekking voor onbepaalde tijd af – na vijf jaar iedereen op straat, tenzij hij of zij
zijn baas voldoende weet te plezieren om nog eens –een tijdje te mogen blijven. Schaf
de laatste restanten van de arbeidstijd- en arbeidsduurbescherming af.
Wie Fortuyns boeken leest, zal het met mij eens moeten zijn dat hij een beangstigend ijle
jubelzang ten beste gaf op het ultraliberalisme. Fortuyn schaft, zo zei ik in de aanloop
naar de verkiezingen van 2002, als hij de baas zou worden, de samenleving af. Hij hield
niet voor niets van mensen zoals de 18de eeuwse Overijsselse edelman Joan Derk van
der Capellen, die het land ook als ‘vereniging van individuen’ zag. Dat klinkt mooi, maar
in eenvoudig Nederlands is dat toch niet meer dan het gierige ‘ieder voor zich’.
De ondergang van pimpelpaars
Paars had een probleem, Paars wás het probleem. Daarover verschilden Fortuyn en ik
niet van mening. Wel over de oplossing. Waar hij koos voor paars in de vijfde versnelling,
pimpelpaars, met sociale én financiële tekorten – koos ik voor de eerste weg links, met
andere, volgens mij betere en betaalbare alternatieven voor een samenleving die
verandering wil.
Tot een verdere confrontatie kwam het niet, omdat Pim Fortuyn laaghartig werd
vermoord. De dader bracht een smet op de Nederlandse democratie en maakte een einde
aan het leven en daarmee de politieke carrière van iemand die allesbehalve saai en
voorspelbaar was, in tegenstelling tot de paarse politici die hij zo genadeloos van hun
voetstuk duwde. Als dode lijsttrekker verpulverde hij de aanhang van de
regeringspartijen. Op 15 mei 2002 rekenden de kiezers af met de politieke arrogantie die
Paars ten toon spreidde. De verkiezingen brachten de Lijst Pim Fortuyn met maar liefst
26 zetels in de kamer. Ze maakten oppositiepartij CDA tot grootste partij van het land –
en zorgden opnieuw voor een verdubbeling van de SP.
Het was logisch dat CDA en LPF als grote winnaars gezamenlijk in een kabinet zouden
komen. Ideologisch lag de VVD het dichtst bij deze winnaars en daarom lag het voor de
hand dat deze drie partijen een kabinet zouden vormen. Met andere woorden: dit kabinet
moest eigenlijk. Iedereen vond dat. Maar tegelijkertijd bekroop mij snel het gevoel dat
zich hier een soort Grieks drama zou gaan voltrekken. Immers, de LPF was een
organisatie waarvan de bedenker en ideologische grondlegger kort voor de verkiezingen
was vermoord. Er lag bijgevolg geen uitgekristalliseerde, bindende gedachte ten
grondslag aan de Lijst Pim Fortuyn, het was een partij zonder historie en daarom
beschikte men niet over een uitgekristalliseerde organisatie, met kader en een
uitgebalanceerde kandidatenlijst.
68
De optelsom van deze kenmerken heeft onvermijdelijk als uitkomst: chaos, alleen al
vanwege de aantrekkelijkheid van zo’n club voor avonturiers. Daar krijgt elke nieuwe
partij mee te maken; avonturiers, fortuinzoekers, met mensen die met name hun eigen
persoonlijke belangen, hun eigen persoonlijke ideeën tot inzet maken van het politieke
debat. Dat is de snelweg naar verdeeldheid in eigen kring, zo hebben we weer eens
gemerkt. Eerder zagen we hetzelfde scenario bij de ouderenpartijen; ook bij hen werd de
politiek persoonlijk gemaakt en kreeg de publieke functie van kamerlid slechts een
persoonlijke invulling. Niemand maakte zich druk over het belang van de partij en de
fractie, alleen de eigen belangen en ideeën telden. Extra problematisch bij de LPF was de
deelname aan het kabinet. Juist van ministers mag verwacht worden dat ze het
landsbelang voorop stellen, streven naar eenheid van de regering en met één mond
spreken.
Het grootste verwijt aan de LPF is alles bijeengenomen dus niet de eindeloze reeks van
ruzies, beschuldigingen en intriges, maar het onverantwoordelijke gedrag in relatie tot
het landsbelang. De heren Bomhoff en Heinsbroek moesten vertrekken omdat ze
‘karakterologisch niet met elkaar overweg konden’. Dit is onverantwoordelijk en dus
onaanvaardbaar. In het publieke domein hoort nooit het persoonlijke de boventoon te
voeren! Maar voor menig LPF’er gold: ikke, ikke, en het land kan stikken. Terwijl dit
kabinet in woorden pleitte voor normen en waarden (‘Fatsoen moet je doen’, zei
Balkenende), getuigde het gedrag van bewindlieden van individualisme en egoïsme.
Doordat de ene ruzie zich op de andere stapelde werd er het afgelopen half jaar vrijwel
niet geregeerd in het land. In plaats van Nieuwe Politiek bleek het tijdvak van Helemaal
Geen Politiek aangebroken. Toen de 1,6 miljoen kiezers, die op 15 mei met hun stem
hun sympathie voor de overleden Pim Fortuyn hadden betuigd, al die vertoningen
spuugzat waren, verloor de LPF in recordtempo vrijwel haar volledige electorale aanhang.
Het snelle einde van het kabinet-Balkenende bleek net zo onafwendbaar als de komst
ervan.
69
WORDT HET LIBERALER OF SOCIALER?
Het jaar 2002, dat net achter ons ligt, zal ongetwijfeld de geschiedenis ingaan als één
van de meest turbulente uit de Nederlandse politieke geschiedenis. En het ziet ernaar uit
dat ook 2003 van plan is niet in het grote boek van de vergeten jaartallen terecht te
komen. Welke kant gaan we op in 2003? Daarover beslissen de kiezers, maar ook de
voorlieden van andere politieke partijen. Bijzonder dit keer is dat de SP binnenkort tot de
grotere partijen gaat behoren. Om ieders politieke positie voor de komende tijd duidelijk
te maken, richt ik me tot mijn opponenten, onder wie Wouter Bos, Gerrit Zalm, Peter-Jan
Balkenende. Het is even wennen voor die partijen, die sinds jaar en dag gewend zijn
onderling na verkiezingen de knikkers en de poppetjes te verdelen. Maar díe tijden zijn
over – en dat is maar goed ook. Bij verkiezingen moet er iets te kiezen zijn en het is erg
plezierig dat veel kiezers momenteel aangeven méér te voelen voor ónze
koersvoorstellen dan voor de oude politiek die VVD, CDA en PvdA sinds 1977
gebroederlijk hebben gevoerd. Voor iedereen die zich afvraagt waaróm allerlei zaken in
onze samenleving niet of niet meer op orde zijn, is het goed om te beseffen dat ons land,
na het eerste en laatste linkse kabinet uit onze geschiedenis, dat van Joop den Uyl, altijd
geregeerd is door combinaties van deze drie partijen, soms aangevuld met D66 of zoals
de afgelopen maanden met de LPF. Hoewel beide genoemde partijen een rol van
betekenis hebben gespeeld, zijn het toch vooral CDA, PvdA en VVD die ons iets hebben
uit te leggen.
VVD 25 jaar aan de knoppen
Om te beginnen de VVD, die nu met Gerrit Zalm stevig de trom roert en vertelt dat het
op veel fronten allemaal anders moet, en dat we het land vooral aan premier Zalm
moeten toevertrouwen om alles weer op orde te krijgen. Mooi gezegd – maar is het niet
de VVD die sinds 1977 op vier jaar en zes maanden na hier in het land aan alle knoppen
van het beleid heeft gezeten? Is het niet VVD-beleid geweest dat ons wijsmaakte dat we
de publieke sector moesten uitkleden en zaken als zorg en onderwijs, vervoer en
veiligheid, milieu en media moesten overlaten aan de door de liberalen bewierookte vrije
markt en dat niet gekozen volksvertegenwoordigers maar zelfbenoemde ondernemers
het beste het belang van allen zouden kunnen garanderen? We hebben gezien waartoe
ons dat heeft gebracht.
Laat ik er één kwestie uitlichten: de treurige teloorgang van Neerlands trots, de
Nederlandse Spoorwegen. Het is vreemd te moeten constateren dat de dienstregeling
van de eerste trein die in 1839 van Haarlem naar Amsterdam reed, waarschijnlijk een
stuk betrouwbaarder was dan die van 2003. De NS beschouwen het laten rijden van
treinen als een helse klus en laten voortdurend omroepen dat de trein vanwege logistieke
redenen, vallende bladeren en vierkante wielen helaas niet kan rijden… De NS zitten op
een dood spoor, verder rijden is vragen om ongelukken. Dus móeten we van richting
veranderen. Eén van de belangrijke punten voor de SP moet daarom zijn hoe we van de
Nederlandse Spoorwegen weer ónze Nederlandse Spoorwegen kunnen maken.
70
Treinen mogen niet langer een speeltje zijn van hen die denken dat openbaar vervoer
een product is. Openbaar vervoer – en dat geldt dus ook voor de busbedrijven in ons
land – is een nutsvoorziening en verdient het om ook als zodanig behandeld en geholpen
te worden. De directie van NS geeft het eigenlijk ook toe: men wil afzien van een
volgende prijsverhoging als de overheid met geld over de brug komt. Weg met het
fabeltje van ‘product’ en ‘klant’ en ‘markt’. Geen probleem – wíj zeggen het al veel
langer. Maar als we geld géven willen we ook weer de zeggenschap némen. De ellende
heeft nu lang genoeg geduurd. Wij zeggen: pak de trein en de bus terug. Als de SP
meepraat over het beleid in dit land, dan hoort daarbij dat treinen en bussen gewoon
weer op tijd gaan rijden, tegen een redelijk tarief en met een optimaal comfort. Als zoiets
teveel gevraagd is in het rijkste land van de wereld, dan is er iets goed fout gegaan en
dient dat snel en zonder dralen te worden rechtgezet. Zoals gezegd: voor ons is dit een
harde zaak. De miljoenen mensen die dagelijks van trein, bus, tram en metro afhankelijk
zijn hebben recht op goed vervoer, op de juiste tijd, naar de juiste plaats. Ik zei het al
eerder: laten we weer recht doen aan oud-Hollandse uitdrukkingen als ‘dat rijdt als een
trein’ of ‘dat klopt als een bus’!
Niet alleen de trein zit op dood spoor. Dat geldt ook voor andere sectoren waar de VVD in
de afgelopen 25 jaar de richting gewezen heeft en waarvan we nu vaststellen dat we
richting bos, botsing en afgrond gestuurd zijn. De privatisering van de energiebedrijven
leidt niet tot lagere lasten en meer service voor de gewone burgers, maar hooguit tot
voordeel voor grote bedrijven die toch al niet slecht in de slappe was zaten. De
schaalvergroting en uitverkoop van de energiesector heeft ook geen moderne bedrijven
opgeleverd – een paal omver rijden en heel Rotterdam zit zonder stroom! En het is een
aanfluiting dat onze verzelfstandigde energiebedrijven het blijkbaar belangrijker vinden
om ons in peperdure advertentiecampagnes te vertellen hoeveel ze van elkaar verschillen
en hoe buitengewoon veel beter hún stroom en gas zijn dan die van de concurrentie, dan
om ons te garanderen dat er doodgewoon gas uit de gasleiding en stroom uit het
stopcontact komt. In Amerika zeggen ze: If it ain’t broken, don’t fix it! Kan iemand dat
eens snel vertalen voor Gerrit Zalm en andere VVD’ers, die ondanks alles nog steeds
zeggen dat méér markt en mínder overheid een zegening zijn voor het land?
CDA en PvdA moeten kiezen
Ik keur het neoliberale beleid volledig af, dat mag duidelijk zijn. Maar ik heb ook nooit
onder stoelen of banken gestoken dat ik de politieke duidelijkheid van diezelfde VVD
waardeer. Je weet wat je krijgt als je Zalm en de zijnen kiest. Kaviaar voor weinigen,
kruimels voor velen. Ofwel een samenleving waarin het ieder voor zich dominant is. Ik
geloof niet in ieder voor zich, ik geloof in allemaal voor elkaar. Tegenover het
doelbewuste liberale van de VVD stelt de SP het doelbewuste sociale. Mensen kunnen
niet zonder elkaar, en mensen kunnen mét elkaar heel veel. Díe waarheid inspireert de
dagelijkse politiek van de SP. Onze meetlat is eenvoudig: we kiezen consequent voor
menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Elk plan, iedere maatregel, elke
stap of handeling die daaraan bijdraagt krijgt gegarandeerd onze steun; alles wat er
tegenin gaat, kan op ons verzet rekenen. Die stellingname plaatst ons diametraal
tegenover de VVD. Inderdaad , een stem vóór de SP is een stem tégen de VVD. Dus wie
liever Zalm op zijn bord dan in de regering heeft, weet wat hem of haar te doen staat.
71
Of de VVD in de komende jaren weer de kans krijgt achter de knoppen van beleid en
bestuur te blijven, hangt vooral ook af van de opstelling van twee andere partijen: het
CDA en de PvdA. Zonder hún steun had de VVD nooit kunnen doen met dit land wat ze
nu heeft gedaan. Als de VVD de pyromaan was, leverden CDA en PvdA de lucifers! Mooie
beeldspraak? In ieder geval écht waar! In de afgelopen 25 jaar waren het afwisselend
CDA en PvdA die in ruil voor een plek in de macht steeds bereid waren het beleid in
essentie over te laten aan de neoliberalen. Zoals Bolkestein het ooit fijntjes zei na het
aantreden van het eerste paarse kabinet: ‘ de PvdA levert de premier, de VVD het
beleid’. En zoals Zalm zei na de totstandkoming van het kabinet-Balkenende: ‘ namens
de VVD ben ik er dik tevreden mee!’
Nu vragen CDA en PvdA weer om de steun van de kiezers, omdat ze vinden dat het
anders en beter moet in dit land. Maar zullen Balkenende en Bos niet eerst moet
uitleggen waarom ze in het verleden de VVD aan de macht hebben geholpen en
gehouden? Premier Balkenende zegt nog steeds dat hij voorkeur geeft aan een regering
met de VVD, maar dat hij een andere regering ook niet op voorhand uitsluit. Ik hoop dat
alle kiezers die zich christelijk geïnspireerd weten en zich sociaal voelend noemen, zich
terdege realiseren dat een stem op Balkenende kan eindigen met Zalm in het Catshuis en
heel veel burgers in de kou! Balkenende houdt ervan om te zeggen dat het CDA niet
rechts en niet links is. Dat kan ik me voorstellen, die begrippen zijn, niet in de laatste
plaats door toedoen van het neoliberalisme door de PvdA, in diskrediet gebracht. Maar
het CDA moet wel duidelijk zeggen of haar koers voor de toekomst liberaal of sociaal zal
zijn. Bij de val van het kabinet-Balkenende heb ik gezegd dat ik het tragisch voor de
premier vond en hem als zodanig best nog wat meer tijd had willen gunnen. Ik beneed
hem niet als leider van een kabinet dat bij zijn komst al gedoemd was om aan heibel en
herrie ten onder te gaan. Maar nu het zover is, hoort Balkenende zijn premierpet af en
zijn lijsttrekkerspet op te zetten: ook híj moet aan de kiezers vertellen welke koers van
de samenleving híj prefereert. Hij is niet gedwóngen tot samenwerking met de VVD, hij
heeft de keus: hij kan zijn nekspieren alvast oefenen met deze beweging, inderdaad :
van rechts naar links, met het hoofd in de richting van het hart.
PvdA: waarheen?
Ook Wouter Bos kan meeoefenen met Balkenende. Na acht jaar paars, waarin Wim Kok
zich tot vreugde van de VVD en tot afschuw van heel veel SP- én PvdA-kiezers, steeds
verder van links naar rechts bewoog, zijn ideologische veren verloor en de leider werd
van een neoliberaal kabinet dat zowat alle naoorlogse verworvenheden in de etalage
zette en te koop aanbood, moet Wouter Bos aangeven waarheen híj de steven van de
samenleving wil richten. Hij heeft begrepen wat de kiezers op 15 mei hebben gezegd –
zegt ie. Hij wil het echt anders doen – zegt ie. Maar wat betekent dat in de praktijk? Zet
Bos een dikke streep onder het paarse avontuur en zegt hij met mij dat dit, tenminste
achteraf gezien, een hele foute keuze van de PvdA is geweest, een fout die nooit meer
herhaald moet worden? Zegt hij met mij dat de PvdA sociaal hoort te zijn of net zo goed
niet kan zijn? Zegt hij met mij dat linkse kiezers trekken om een rechts beleid mogelijk
te maken, een vorm van cynisme is waaraan de PvdA zich onder zijn leiding niet meer
schuldig zal maken?
72
In de afgelopen maanden, met de PvdA in de oppositie, is er méér steun voor de
voorstellen van de SP van die kant gekomen dan in alle jaren waarin de PvdA regeerde
en alle, werkelijk álle voorstellen van onze kant van de hand gewezen heeft. Ik heb
onlangs een kop koffie met Bos gedronken, iets waartoe Melkert nooit bereid was. Da’s
vooruitgang, zeker. Maar met één kop koffie spoel je de smaak van acht jaar paars niet
weg. Maar ben gerust: de SP zal ook in de toekomst élk sociaal voorstel van PvdA en
CDA steunen. Wij zijn níet eenkennig, wij zijn níet bevooroordeeld, wij zijn onze wellicht
wat al te rigide houding uit het verre verleden alláng kwijt. Ons gaat het om één ding:
een sociale samenleving. Alles wat dááraan bijdraagt, krijgt gegarandeerd onze steun.
Daar mag iedereen ons aan houden.
Ik wil Wouter Bos aanspreken op iets waarover hij zelf het debat geopend heeft: de
invoering van het nieuwe zorgstelsel. Ik ben het hartgrondig met Bos eens dat uitstel
meer dan nodig is. Heel veel mensen schrikken zich rot als ze zien wat deze regering hen
voor onzalig hoge nominale premies wil laten betalen. Het nieuwe zorgstelsel komt er
niet om de zorg beter te maken, maar om ook dit deel van de publieke sector als product
in de markt te zetten. Het nieuwe zorgstelsel is niet logisch, het is ideologisch, het is
paarsplus, pimpelpaars. Daarom wil de SP graag meehelpen om uitstel van invoering van
dit heilloze zorgstelsel te bewerkstelligen. Maar: wil de PvdA de SP helpen om van uítstel
ook áfstel te maken, kortom: kiest de PvdA met de SP voor een ander, bij de tijds
zorgstelsel; ’n zorgstelsel gebaseerd op solidariteit van rijk met arm, gezond met ziek,
jong met oud, met optimale voorzieningen en premie naar draagkracht? Zal de PvdA na
de verkiezingen mét ons voor die koers kiezen? Voor ons is ook dít een hard punt. Hoe
hard is de PvdA als het om de bekostiging en organisatie van de zorg gaat? Tijdens acht
jaar paars is het geweldig fout gegaan, juist in dit deel van de publieke sector. Kunnen
we nu wél rekenen op de PvdA, om de zorg nu echt de aandacht en de steun te geven
die ze volgens een overweldigende meerderheid van de Nederlandse bevolking verdient?
Ons voorstel ligt al op tafel, doorgerekend door het Centraal Planbureau en betiteld als
het meest sociale van alle plannen op dit terrein. Wij willen zaken doen, wie doet er met
ons mee?
Hoog op de agenda
De komende tijd moeten natuurlijk meer zaken extra aandacht krijgen. Ik noem
garanties voor het wegwerken van de wachtlijsten in de zorg en het erkennen van een
zorgplicht; ik noem het bij de tijd brengen van ons onderwijs, dat onder acht jaar paars
en één jaar pimpelpaars tot onder het gemiddelde niveau van de geïndustrialiseerde
wereld is gedonderd; ik noem het vlot trekken van het vastgelopen integratieproces
(waar het parlement op voorstel van de SP nu eindelijk een onderzoek naar instelt). Ik
noem de absolute noodzaak om effectieve maatregelen te nemen ter bevordering van de
veiligheid, in de ruimste zin van het woord, dus bescherming tegen criminelen maar ook
tegen onveilige situaties. Die situaties zijn er, zo weten we na Enschede en Volendam,
veel meer dan eerder gedacht. De SP wil dat er op korte termijn maatregelen komen op
die plaatsen in het land die aantoonbaar potentieel gevaarlijker zijn dan gemiddeld.
73
Het laatste punt waarbij ik wil stilstaan is de economische ontwikkeling. Na jaren van
economische voorspoed, hebben we nu de wind tegen. Hoe hard en hoe lang is niet
duidelijk. Sommige economen wijzen op mogelijke tekenen van herstel, anderen
waarschuwen dat de economische winter langer kan duren dan velen hopen. Heel veel
heb je niet aan die voorspellingen. Economen lijken veel op de Erwin Krollen, Helga’s van
de Leur en Peter Timofeeffen. Ze hebben de elfstedentocht nog niet voorspeld of ze laten
je de schaatsen alweer op zolder zetten. Nog erger zijn de vertegenwoordigers van
ondernemend Nederland. Bij de eerste de beste tegenwind, na jaren de wind méé te
hebben gehad , verschijnen ze op de televisie om met een donker gezicht te zeggen dat
ú het gedaan hebt en ú dus ook zult moeten bloeden. Matig de lonen, snij in de
collectieve sector, en geef extra gul aan subsidies en belastingkortingen aan de
particuliere ondernemingen.
Mag ik de heren – vrouwen zijn blijkbaar verstandiger, ik hoor ze althans niet dit soort
mantra’s mompelen – erop wijzen dat de winsten in het achterliggende decennium hoger
waren dan ooit in de geschiedenis? Mag ik ze erop wijzen dat onze lonen al sinds jaar en
dag een gematigde ontwikkeling kennen? Mag ik ze erop wijzen dat in de tijden van
particuliere voorspoed schandalig gesneden is in de collectieve voorzieningen? Kortom:
mag ik ze erop wijzen dat ik niet op hun gezeur en getreur zit te wachten, maar op hun
daden, waaronder het juist nu inzetten van de in de afgelopen jaren verworven winsten?
Voor anticyclische maatregelen hoeven we echt niet alléén naar de overheid te kijken.
Ondernemers die zich tegenwoordig graag ‘maatschappelijk verantwoord optreden’
toedichten, kunnen zich nu als zodanig bewijzen. Dus kom niet aan met ontslagen en
bedrijfsverplaatsingen, maar kom met extra investeringen om de economie een steuntje
in de rug te geven. Wel beuren als het goed gaat, maar niet steunen als het slechter gaat
– dat is níet verantwoord, dat is ónverantwoord ondernemen.
De overheid heeft natuurlijk ook een eigen taak in deze economisch mindere tijd. Ook
voor haar geldt dat investeren juist nu extra effectief is. In zorg en onderwijs, in
openbaar vervoer en veiligheid, in het op peil houden en brengen van de lage inkomens,
in het gelijkmatiger maken van de inkomensverhoudingen en in het vragen van een wat
grotere bijdrage in de maatschappelijke kosten aan hen die daarvan de minste last
hebben. De overheid moet ook duidelijk maken dat massaontslagen nu níet kunnen. Níet
in het bedrijfsleven, níet bij de overheid, níet bij de semi-overheid. Wie de werkloosheid
niet wil laten groeien, moet er ook niet aan meewerken! Dus moet minister De Boer van
Verkeer en Waterstaat laten weten dat we no way akkoord gaan met het de laan
uitsturen van duizenden NS’ers. In plaats van minder mensen hebben we daar eerder
meer mensen nodig. Werk is er zat!
Natuurlijk kan niet alles. Het zijn tijden waarin een beroep gedaan mag worden op de
vakbeweging om mee te denken en mee te helpen. Maar laten de bonden tegen de
ondernemers zeggen dat voor niets de zon opgaat. Als de lonen worden gematigd,
moeten de ontslagen worden gestopt. Als het inkomen minder groeit dan gewenst, dan
moet de veiligheid op de werkvloer en de sociale zekerheden voor de werknemers extra
worden beschermd. Als op de giro minder geld komt, moet de publieke sector extra
aangekleed worden. Zodat iedereen weet dat we kiezen voor samen-uit en samen–thuis,
in plaats van voor de lusten voor weinigen en de lasten voor velen.
74
Natuurlijk kan nu ook niet alles, omdat de overheid moet waken voor een structureel
begrotingsevenwicht. Over een langere periode moeten we proberen inkomsten en
uitgaven in evenwicht te houden. Socialisten zijn als Zeeuwen: knap zuinig. Elke
uitgegeven euro moet eerst ergens verdiend worden, zo zit dat. Maar laat ons in zo’n
situatie dan ook geen euro onnodig uitdelen. Wij als SP hebben in deze tijden geen
enkele behoefte aan lastenverlichting voor mensen die best zonder kunnen. We hebben
geen enkele zin om de allerrijksten te sparen en de allerarmsten te treffen. Dus willen we
graag, zeker nu we het geld echt nodig hebben, wat meer inkomstenbelasting van de
allerrijksten, een wat groter deel van de winst van bedrijven, wat minder subsidie voor
villabewoners, wat extra bijdragen van mensen die veel geld verdienen op de Beurs of
anderszins in de vermogenssfeer goed boeren. Juist nu moeten we kiezen voor eerlijker
delen.
Wij doen dat, daaraan mag iedereen ons houden. Mijn vraag aan Wouter Bos en Jan-
Peter Balkenende is: wordt het nog liberaler of eindelijk socialer in dit land?
75
VOOROORDELEN
Nu de SP bij veel mensen vertrouwen wekt, doen anderen moeite om aan te tonen dat
dit niet terecht is. Tijd om een aantal vooroordelen weg te nemen.
Volgens sommigen ben ik de SP – maar niets is minder waar. En dat is maar goed ook.
Laat ik zeggen dat ik oprecht blij ben de SP te mogen aanvoeren. Maar laat ik ook
vaststellen dat ik ben geworden tot wat ik ben, omdat al die anderen in de SP er steeds
waren en ik steeds hun steun heb gevraagd én gekregen. Alleen kun je weinig. Samen
kunnen we veel, héél veel! Ik ben blij dat ik één van hen ben! Kijk eens naar die vier
vrouwen en vier mannen die nu samen met mij in de Kamer zitten. Ze waren ooit nieuw
en onbekend. Maar nu zijn het bewezen kanjers. Als peilingen aangeven dat mensen mij
best betrouwbaar vinden, dan komt dat in belangrijke mate doordat ik op hen kan
vertrouwen. Op hun geweldige inzet, hun grote vasthoudendheid, hun aanstekende
enthousiasme en hun enorme betrokkenheid.
Zonder de partij, zonder al die actieve afdelingen, zonder die meer dan 35.000 leden en
al die andere mensen die een actieve bijdrage leverden en leveren aan de ontwikkeling
van de SP, was ik niet wie ik ben.
Een ander vooroordeel is dat zowat alle Kamerleden van de SP uit Oss komen en net als
ik vroegtijdig van school af en in de fabriek zijn gegaan. Maar ook dat is gelukkig niet zo!
Natuurlijk, op onze lijst staan veel kandidaten die net als ik het vooral moeten hebben
van de universiteit van het gewone leven – en die is heel leerzaam. Maar mag ook een
keertje vermeld worden dat pakweg de helft van onze kandidaten bewezen heeft beter
opgelet te hebben op school dan ik. Ja, de SP heeft ook zijn doctors, doctorandussen en
meesters in de rechten – en daar ben ik trots op. Want samen geeft dat een heel mooie
mix: van een lasser en een epidemioloog en een gastarbeider en een kandidaat-notaris
en een verpleegkundige en een historicus – een lijst echt uit alle windstreken, met een
lijsttrekker uit Oss en een nummer twee uit Doesburg en een nummer drie uit
Amsterdam, maar ook met een politieke vluchteling uit Argentinië, een voormalige
gastarbeider uit Marokko, een zoon van Turkse migranten en een dochter van
Surinaamse ouders. We hebben een mix van van alles op onze lijst, precies zoals onze
partij is, net als de samenleving zelf. Het zijn allemaal individuen, met hun eigen
talenten, verleden, kennis en ervaring. Ze hebben allemaal één ding gemeen: ze stáán
voor de zaak die de SP bepleit: menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid, solidariteit en
de weerslag daarvan in ons beginselprogramma ‘Heel de mens’ en het
verkiezingsprogramma. Ik garandeer iedereen: ze zullen níet tegenvallen, ze hebben er
erg veel zin an, en ik heb vertrouwen in hen.
76
Diepgaander is het vooroordeel dat wat de SP wil leuk klinkt, maar echt niet kan. Dat
beweren vooral mijn opponenten. Drie dingen daarover. Eén: als onze plannen écht zo
leuk, zo goed zijn voor dit land, waarom doen ze dan niet mee? Waarom maken ze het
niet samen met ons mogelijk dat het beter en socialer wordt? Twéé: veel van wat wij
voorstellen zijn zaken die ooit bestonden, maar door hen naar z’n mallemoer geholpen
zijn. Wij vinden niet voortdurend het wiel uit, wij willen de wielen die zij vierkant hebben
gemaakt, net als bij de Spoorwegen zeg maar, weer gewoon rond en rijdend maken! Zeg
niet dat het niet kan, een fatsoenlijke gezondheidszorg, een eerlijke sociale zekerheid,
sociale woningbouw, treinen en bussen die op tijd rijden, een beetje eerlijke
inkomensverdeling, solidariteit, echte solidariteit met de armen en verdrukten elders op
de wereld. Ooit hádden we die dingen, onze vaders en moeders en opa’s en oma’s
bouwden ze zelf op, met bloed, zweet, tranen en een gevoel van trots en tevredenheid.
Kom dan nú niet aan met dat wat wij vragen voor de samenleving, niet kan. Iemand zei:
na de oorlog waren we arm, maar we besloten dit land te gaan opbouwen en we déden
het! Alles kon! En dan zouden we – nu we zó rijk zijn, niets kunnen. En zo is het maar
net. Wij willen afrekenen met de Jan Saliegeest die al veel te lang in ons land rondwaart.
De SP wil dat we onderhand weer eens iets gaan doen met die maatschappelijke rijkdom.
En als onze indruk klopt, vinden heel veel Nederlanders dat er van hun belastinggeld
onderhand eens betere dingen gedaan moeten worden dan de afgelopen regeringen
hebben gepresteerd. Allicht dat je geld tekort komt als je miljarden weggooit om
hypermoderne bommenwerpers te bestellen waar nergens ter wereld een vijand voor te
vinden is. Allicht dat je financieel aan lager wal raakt als je het aantal miljonairs
onbekommerd laat groeien en hun belasting niet hoger maar steeds lager maakt. Allicht
dat je geld tekort komt als je vermogens onbelast laat en vermogenswinsten vrijwel niet
aanpakt. Allicht dat je in de problemen raakt als je nooit durft te kiezen om dingen die
niet meer nodig zijn, zoals een peperduur leger, met beleid te saneren. Mijn oproep aan
onze criticasters: word eens verstandig en ga eens beter om met het geld dat je sinds
jaar en dag uit de portemonnee van de burgers krijgt toegeschoven.
Punt drie in reactie op het verwijt: mijn opponenten kunnen wel zeggen dat wat wij
willen niet kan, maar ze zitten ernaast. Onze 150 alternatieven voor paars en
pimpelpaars zijn op dezelfde wijze doorgerekend door het Centraal Planbureau als hún
plannen. En de conclusie van het CPB is helder: als de plannen van de SP worden
doorgevoerd is de economische groei hetzelfde als in het scenario van het CPB,
gemiddeld 2,5 procent per jaar, loopt de staatsschuld niet op en blijft er sprake van een
structureel begrotingsevenwicht. Wij verspillen geen geld, wij gooien het niet over de
balk, daar zijn we veel te zuinig voor. Wij geven het geld alleen beter en socialer uit! En
jazeker, de mensen met het minste geld gaan er bij ons, in vergelijking met andere
partijen, het meeste op vooruit. Maar ook de mensen met middeninkomens gaan er bij
ons op vooruit. Tenzij iemand beweert dat mensen met een inkomen boven de 200.000
gulden ook tot de middeninkomens behoren.
Politici van andere partijen zeggen nogal eens: ‘de SP staat op winst omdat die Jan
Marijnissen zo aardig is, de mensen kennen het programma van de SP niet. Want
anders…’ En dan noemen ze volgens hen ‘verborgen’ programmapunten. Een paar
voorbeelden.
77
‘De SP wil een belastingschijf invoeren van 72 procent!’ wordt er gezegd. Dat is waar.
Maar wel voor mensen met een inkomen van 225.000 euro en dan nog alleen voor dat
deel bóven die 225.000 euro per jaar. Het is niet dat we die mensen hun geld
misgunnen. Nee, wij willen graag ons land socialer maken. Daar hebben we geld voor
nodig en dan is het principe van ‘de sterkste schouders de zwaarste lasten’ wel zo eerlijk.
Bovendien, in 1990 hadden we nog zo’n tarief, maar dat is destijds met de PvdA in de
regering afgeschaft. 70 procent van de bevolking vindt de inkomensverschillen in ons
land te groot. Wij doen er wat aan.
‘De SP is tegen de monarchie’ wordt er gezegd. Ja, inderdaad , wij vinden een gekozen
staatshoofd in een volwassen democratie beter. Maar – eerlijk is eerlijk – wij geven er
geen prioriteit aan dit snel te regelen, er zijn waarlijk belangrijkere zaken en onze
koningin doet het zo slecht nog niet.
‘De SP wil de hypotheekrente afschaffen.’ Dit wordt beweerd, maar het klopt niet.
Iedereen – rijk en arm – krijgt hypotheekrenteaftrek. Alleen de mensen met een
hypotheek van boven de 225.000 euro krijgen bóven dat bedrag geen aftrek meer.
‘De SP staat met de rug naar de wereld en is tegen Europa,’ roept een ander. Onjuist,
helemaal onjuist. We hebben juist volop oog voor het buitenland. Socialisten zijn immers
per definitie internationalisten. De beweging ‘globalisering anders’ krijgt al jarenlang
steun van de SP, ook toen andere partijen er nog uiterst schamper over deden. We zijn
bij elke internationale demonstratie en manifestatie over dit thema aanwezig, van
Amsterdam in 1997 tot Florence in 2002. Overal zijn we actief om mee te demonstreren
voor een eerlijke globalisering en nieuwe initatieven mee te organiseren. We spelen een
rol van belang in de opbouw van de nieuwe vredesbeweging, die zich verzet tegen het
waanidee dat je ingewikkelde, historisch beladen conflicten met bommentapijten kunt
oplossen. We durven het aan om deze stelling te bepleiten ook als we ons daarmee niet
populair maken. We ondernemen acties waarmee we de tweedeling hier én in de rest van
de wereld aan de orde stellen. Dat zien we vanouds al als een onontkoombare
verplichting in het kader van de internationale solidariteit.
78
Daarom steunden we bewegingen tegen onderdrukking en terreur, in Latijns-Amerika, in
Zuidelijk Afrika. We pleiten voor een vooraanstaande rol van de VN in de wereld en voor
de democratisering van de volkerenorganisatie. We ijveren al jarenlang voor een
vreedzame oplossing van het gewelddadige conflict in het Midden-Oosten tussen Israël
en de Palestijnen. Daarbij pleiten we voor gegarandeerd veilige grenzen voor Israël en
een levensvatbare Palestijnse staat. Van de superstaat Europa zijn we niet gecharmeerd
en dat laten we ook luid en duidelijk merken. We voerden als enige Nederlandse partij
actie tegen het Verdrag van Maastricht in 1991, waar we nu de euro aan te danken
hebben; een euro die juist de instabiliteit binnen Europa nog wel eens zou kunnen
aanwakkeren in plaats van bestrijden. Dat in ons land als gevolg van de invoering van de
euro alles duurder is geworden hebben we allemaal mogen ondervinden. Wij haalden
handtekeningen op om een referendum over de toekomst van Europa te krijgen, maar
onder Paars was er geen enkele steun om de mensen in Europa over de toekomst van
Europa te laten beslissen. Op allerlei manieren hebben we ons ingezet om uit te leggen
dat we zijn vóór samenwerking binnen Europa, maar tegen het verder (in dit tempo)
overdragen van bevoegdheden van de nationale regeringen en parlementen naar het
ondoorzichtige, bureaucratische, frauderende Brussel. Tal van publieksonderzoeken
geven aan dat de SP daarmee maar al te vaak verwoordde wat de meerderheid van de
Nederlandse bevolking vond maar wat de meeste partijen niet wilden horen.Wij geloven
in de democratie, in de rechtsstaat, in sociale zekerheid, in een overheid die haar
verantwoordelijkheid neemt en niet alles overlaat aan de markt: kortom wij geloven in
een beschaafd Europa, dat het verdient om voor te vechten.
Een laatste vooroordeel: de SP is nu wel goed bezig, erg actief en creatief en met de
beste bedoelingen. Maar als ze groter wordt zal ze worden als alle andere partijen die
ook met de beste bedoelingen begonnen.
Wel, op dit punt kan ik niks garanderen. De toekomst zal het leren. Maar ik weet wél dat
de tienduizenden leden die zich aansluiten bij onze partij en de honderdduizenden
mensen die inmiddels tot onze vaste kiezers behoren er alles aan zullen doen om te
voorkomen dat het de verkeerde kant met ons op gaat. Ik heb veel vertrouwen in hun
inzichten en hun inzet om de SP op koers te houden. Zoveel vertrouwen, dat ik me ook
de komende jaren graag voor de SP in de Tweede Kamer zal manifesteren – onder het
beding dat onze leden, onze kiezers én onze criticasters mij en mijn collega’s blijven
controleren!
79
EERSTE WEG LINKS
Laat er geen misverstand over bestaan: onze plannen zijn niet flauw. Wij zijn geen
watjes. Er gaat wél wat gebeuren als de SP meer invloed krijgt. Wij zijn níet van pappen
en nathouden, maar van aanpakken en doorpakken. Wij weten wat we willen en dat
hebben we opgeschreven in ons verkiezingsprogramma, dat niet voor niets
actieprogramma heet. Want er móet actie komen in dit land, dat nu al bijna een jaar
vrijwel onbestuurd is. Het enige dat gestuurd wordt zijn de maandelijkse betalingen aan
de leden van het kabinet – en het wachtgeld aan hen die er negen uur deel van
uitmaakten. Ik vind deze politieke apathie onverantwoord. Terwijl de kiezers op 15 mei
zo duidelijk aangaven dat er nu eens aangepakt moest worden, dat er nu eens iets
diende te gebeuren aan de problemen in de zorg en het onderwijs, de integratie en de
veiligheid, werden we opgescheept met een kabinet dat alleen het gevecht met zichzelf
zocht. Daarbij treft degenen die op het ticket van de vermoorde Pim Fortuyn de Kamer
en de regering binnenkwamen, grote blaam. Ze hebben er een potje van gemaakt.
Tien mijlpalen
Onze koers is klaar: eerste weg links. Die weg leidt naar herstel van de schandelijk
verwaarloosde publieke sector en publieke zaak. Die weg leidt naar verkleining van de
verschillen in inkomen, kennis en macht, nationaal en vooral ook internationaal. En die
weg leidt naar een samenleving waarin natuur en milieu níet langer als ondergeschoven
kindjes worden beschouwd. De eerste weg links heeft tien pijlers:
De eerste weg links koerst naar sociale wederopbouw. Van zorg en onderwijs, van
veiligheid van openbaar vervoer en van sociale zekerheid. Dat is duidelijk én beschaafd!
De eerste weg links is de weg van de democratie . Wij willen dat de uitverkoop van
democratische rechten stopt en de waardering voor de democratie toeneemt.
De eerste weg links leidt naar zorg voor iedereen . Het is eigenlijk te gek om over te
praten dat het rijkste land ter wereld niet kan regelen dat mensen die zorg nodig hebben
die ook tijdig krijgen.
De eerste weg links is bescherming van natuur en aanpakken van milieuproblemen . De
natuur hebben wij te leen van onze kinderen. Daarom zeggen wij: handen als van de
Wadden en de Biesbosch, van de Veluwe en de Mijnweg. En zeggen wij: pak de echte
vervuilers aan en ga schoner produceren.
De eerste weg links leidt naar een deltaplan voor een geïntegreerde samenleving . Wij
willen sámen leven en niet apart. Wij willen geen witte en zwarte wijken, witte en zwarte
scholen. Ons jarenlange pleidooi tégen de groeiende apartheid en vóór de integratie
wordt door steeds meer mensen overgenomen.
De eerste weg links leidt ook naar een veilige samenleving . De openbare ruimte is van
ons allemaal. We laten ons niet terroriseren door criminelen en winstzoekers die maling
hebben aan de rest. Crimineel gedrag is asociaal gedrag. Als we dat voor ogen houden
snappen we ook wat er fout ging. In de opvoeding, op school, in de buurt, met het
toezicht, met de straffen. Waarden en normen, lang door de zittende politiek als
onbelangrijk genegeerd, staan gelukkig weer op de agenda.
80
De eerste weg links geeft ons weer vervoer dat werkt zoals het hoort . Laten we ervoor
zorgen dat onze oud-Nederlandse gezegden weer waarheid worden, zoals: ‘dat klopt als
een bus’ en ‘dat rijdt als een trein’! Wij beseffen dat meer asfalt niet tot minder files
leidt. Dus zeggen wij: overheid en burgers, pak de trein en bus terug – dan komen we
weer eens ergens!
De eerste weg links leidt naar een betere toekomsten die begint – zo weten wij – bij
beter onderwijs. Het is een schande dat ons land terugkukelt op de ranglijst van landen
met goed onderwijs. Wat ooit onze trots was begint steeds meer onze schandvlek te
worden. Met de jeugd van dit land is niks mis, zij zijn wat wij ervan maken en onze enige
kans op een betere toekomst.
De eerste weg links accepteert geen tweedeling in de samenleving . Niet in kansen als
het gaat om onderwijs en werk; maar ook niet als we het hebben over sport en cultuur
en vrije tijd.
We hebben heel concrete voorstellen, om de sportverenigingen te helpen, de
kunstenaars, de musea, de bibliotheken.
De eerste weg links kiest, tot slot, voor solidariteit op elk moment op elke plaats . Wij
kiezen voor spreiding van kennis, inkomen en macht: hier maar ook dáár. Daar waar de
mensen zijn aangewezen op onze oprechte, daad werkelijke solidariteit. Solidariteit is
een belangrijke waarde binnen onze beschaving. Het is welbegrepen eigenbelang: we
kunnen immers allemaal eens aangewezen zijn op de belangeloze steun van anderen.
Maar geen solidariteit zonder offer. We zijn bereid onze solidariteit met de wereld inhoud
te blíjven geven!
Natuurlijk: je kunt veel, heel veel tegenwerpingen maken tegen wat wij voorstellen. Maar
vraag jezelf ook eens: blijf ik bij de pakken neerzitten, in de gedachte dat het toch nooit
anders en beter wordt? Of doe ik, wat Bob Fosko zingt in zijn mooie lied ‘Een mens is
meer’:
‘Blijf niet mokkend aan de kant staan
Stel een daad en toon je moed
Laat je woede hand in hand gaan
Met het goede dat je doet
Stem voor – stem SP.’
81
NIEUW OPTIMISME
De geschiedenis van de mens is er een van pieken en dalen – maar daar doorheen ook
een van vooruitgang. Ik geloof niet in het cultuurrelativisme, dat zegt: het maakt
allemaal niet uit welke cultuur, het maakt allemaal niet uit welk stadium van
ontwikkeling. Dat maakt wél uit. Ik ben ervan overtuigd dat we niet alleen langer leven,
en het leven ons dus langer gegeven is. Ik ben ook iemand van lang leve het leven! Dat
is op zichzelf al een vorm van vooruitgang. Maar ik geloof ook dat de humaniteit van het
bestaan groter is geworden; de verminderde afhankelijkheid van bijvoorbeeld het klimaat
en de natuur. We hebben, tenminste in een deel van de wereld, de omgeving redelijk
naar onze eigen inzichten kunnen inrichten. De wetenschap heeft ons veel gebracht; van
kennis over de natuur tot welvaart, van kennis over het menselijk lichaam tot welzijn.Er
is dus sprake van ontwikkeling en ik zou echt niet weten waarom die ontwikkeling in de
21 ste eeuw zou stoppen.
Er is veel mis
Maar er is óók heel veel mis. Het gaat met de samenleving niet automatisch de goede
kant op. Ik ben geen goedgelovige vooruitgangsdenker! Ook ik denk voortdurend aan
klimaatverandering, overbevolking, wereldwijde honger en economische ongelijkheid. En
vooral aan de geweldige ongelijkheid als het gaat om perspectief en hoop. Gigantisch zijn
die problemen, en het is logisch dat veel mensen er moedeloos van worden. En
hopeloos: het gebrek aan perspectief en hoop is een angstaanjagende katalysator voor
bewegingen die worden voortgestuwd door haat tegen anderen. Dat leidt tot barbaars
fanatisme en zelfs afschuwelijk terrorisme.
Het idee van de Global Village, van de wereld als een dorp, is geen onzin Vooral vanwege
de verbetering van de transport- en communicatiemogelijkheden wordt de wereld
verhoudingsgewijs inderdaad kleiner. De wereld is ook kleiner geworden op 11
september 2001. Toen bleek hoe kwetsbaar zelfs mensen in machtige landen zijn voor
relatief kleine machten die van elders komen. Wat daar in New York op die dag gebeurde
moet ertoe leiden dat we anders naar de wereld gaan kijken. De ‘elfde september’ dwingt
ons tot bezinning. Natuurlijk gaat het hier om verwerpelijk terrorisme, dat met alle
kracht bestreden moet worden; maar het gaat ook om de vraag wat daarachter
schuilgaat, waar dat soort fanatisme vandaan komt, hoe het een voedingsbodem kan
vinden in delen van de wereld. En daarmee gaat het ook over de wereldwijde
ongelijkheid, de volstrekt onrechtvaardige verdeling van welvaart, welzijn, hoop en
perspectief. Ik vind dat dit soort zaken te lang te vrijblijvend op de zondagmorgen zijn
benoemd, maar te weinig op de maandagmorgen werden aangepakt. Kijk naar de
Wereldhandelsorganisatie, de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds, de
Verenigde Naties, allemaal organisaties die wel zeggen te willen bijdragen aan een
eerlijker verdeling van de welvaart in de wereld, maar in veel gevallen in de praktijk
bijdragen aan nog meer ongelijkheid.
82
Hedendaags socialisme
De socialistische beweging is vanaf de negentiende eeuw in wezen geen andere beweging
geweest dan één die steeds probeerde het onmogelijk geachte mogelijk te maken, die
probeerde het gat tussen wat is en wat kan te dichten, en dat alles ten behoeve van de
mensen en de mensheid.
En heel veel werd onmogelijk gevonden! De 40-urige werkweek bijvoorbeeld. Die zou het
absolute einde betekenen van de welvaart, zeiden ze – maar het bleek niet zo. De 8-
urige werkdag zou het absolute einde betekenen van de economische vooruitgang in het
westen. Ook dat is gezegd, maar niet gebleken. De afschaffing van de kinderarbeid werd
onmogelijk geacht; het zou het einde betekenen van de industrie. Het tegendeel bleek
waar. Elders op de wereld zijn de 40-urige werkweek, de 8-urenwerkdag en het verbod
op kinderarbeid nog steeds onmogelijk, althans als we de machthebbers aldaar moeten
geloven; in India, in Pakistan, in Birma, op de Filippijnen, eigenlijk in grote delen van
Azië, Latijns-Amerika en Afrika. En zij die het daar niet mee eens zijn, ontlenen hoop en
perspectief aan anderen die in het verleden bewezen dat het wél kon.
De mens is in staat geweest zich een alternatief vóór te stellen, juist omdat er mensen
waren die het onmogelijk geachte vroegen, eisten. De Amerikaanse filosoof Herbert
Marcuse sprak over ‘de eendimensionale mens’, die zich alleen nog maar de werkelijkheid
kan voostellen zoals die nu is. Deze eendimensionale mens noemde hij de grootste
bedreiging van de permanente wil van alle mensen om naar verandering te streven. Mijn
motto is dat we de dingen die we doen, doen voor de mensen, maar ook altijd mét die
mensen. We moeten emancipatie van mensen niet verwarren met betutteling van
mensen. Daarom moet een politicus ook bescheiden zijn. Je mag best een Gideonsbende
proberen te zijn en voorop willen lopen in een bepaalde richting. Maar ga niet denken dat
je op voorhand altijd precies weet of je de goede kant op loopt! Denk na, doe je best,
toon lef en moed op de momenten dat het erop aan komt, durf ook leiderschap te tonen,
durf aan te geven waarvoor jíj kiest, welke kant jij op wilt – dan kun je misschien de
lucifer zijn die bij anderen het vuur der verandering doet ontbranden.
83
Nieuw optimisme
Dat noem ik nieuw optimisme. Je ziet het lang niet bij iedereen, maar gelukkig wel bij
steeds meer mensen en in toenemende mate. En dit nieuwe gevoel van optimisme is ook
broodnodig, doodgewoon om ons mensen weer een beetje hoop te geven op een
toekomst die de moeite waard is. Zo bevrijden we onszelf van het cynisme waartoe
inmiddels wel heel veel mensen zijn vervallen. Natuurlijk hebben critici een punt als ze
erop wijzen dat er ook een andere ontwikkeling in de samenleving te zien is. Tegenover
het nieuw optimisme staat ook heel veel ‘hedonisme’. Dat is harde kost voor optimisten
als ik. Maar ik blijf erbij een kentering te bespeuren, na 20 jaar woekerend
neoliberalisme, doorgeslagen individualisme en een overmaat aan cynisme. We hebben
in Nederland de afgelopen 20 jaar een inkomensstijging van ongekende omvang gehad .
Ook het bruto binnenlands product is enorm gestegen. Desalniettemin zijn we op een
groot aantal punten stukken armer geworden. De tweedeling is toegenomen, zorg en
onderwijs zijn verslechterd. De ziel is uit de samenleving gerukt. En daarmee bedoel ik
de onderlinge verstandhouding. Laatst zei iemand tegen mij: ‘ Dat wat van ons allemaal
is, is weggevallen’. En dat is ook zo. De publieke ruimte is weggevallen en de publieke
sector is in versukkeling geraakt. Ik hang de gedachte aan: ‘hoe meer iets zichzelf wordt,
hoe meer het zichzelf opheft’. Ik ben ervan overtuigd dat in de komende jaren de
vrijblijvendheid en oppervlakkigheid plaats gaat maken voor meer betrokkenheid.
Steeds meer mensen krijgen het gevoel dat we nu echt naar een alternatief moeten gaan
zoeken. Niks doen en afwachten is voor steeds minder mensen een optie. Er zijn veel
mensen die zich voor het eerst of opnieuw engageren. Als ik kijk naar allerlei
discussiebijeenkomsten in het land of luister naar wat allerlei mensen me tegenwoordig
vertellen… Ik zie steeds meer mensen die zich afwenden van het idee van ‘ikke, ikke,
ikke en de rest kan stikken’; ze begrijpen dat de dikte van je portemonnee niet recht
evenredig is met de hoogte van je levensgeluk. Menselijk geluk krijg je niet zomaar
toegeworpen; daar moet je verdomd veel voor doen.
Ik ben blij dat ik lang niet de enige ben die dat beseft, het aantal medestanders groeit –
en snel. Het hoogtepunt van de periode van oppervlakkigheid en van postmodernisme
zijn we onderhand voorbij. We moeten nu hoognodig tegengas geven aan al het
pessimisme en negativisme in de politiek en in de samenleving. Natuurlijk is het niet
eenvoudig om foute ontwikkelingen te keren, natuurlijk is wat scheef gegroeid is niet
zomaar recht te breien, natuurlijk zal nieuw beleid ook met vallen en opstaan gepaard
gaan – maar er is beslist geen reden om louter negatief te zijn en onszelf wijs te maken
dat we onze toekomst niet in eigen handen hebben. Ik geloof er in ieder geval echt in en
ik hoop dat het aanstekelijk werkt. Het is tijd voor nieuw optimisme!
84
NIEUW OPTIMISME
In Nieuw optimisme vertelt Jan Marijnissen hoe hij werd wie hij nu is. Gelijk op met
zijn eigen verhaal vertelt hij hoe de SP zich stap voor stap ontwikkelde van kleine, vooral
lokaal actieve partij tot serieuze en populaire uitdager van de oude politiek van CDA, VVD
en PvdA.
In Nieuw optimisme analyseert Marijnissen politieke fenomenen als het neoliberalisme,
Paars en Pimpelpaars. Hij geeft zijn visie op solidariteit, integratie, de Europese
eenwording, de globalisering. Hij daagt zijn opponenten uit om te kiezen: wordt het nog
liberaler of weer socialer in dit land? Hij gaat in op vooroordelen over hemzelf en zijn
partij – en hij komt met zijn alternatieven voor de oude politiek, met zijn pleidooi voor
‘nieuw optimisme’. Daarmee geeft hij tegengas aan het cynisme, pessimisme en
negativisme in de huidige politiek. Voor de SP-voorman staat vast dat de overheid
mensen niet gelukkig kan maken, dat moeten ze zelf doen. Een beschaafde samenleving
hoort er echter wel voor te zorgen dat een ieder een eerlijke en gelijke kans op geluk
krijgt. Precies daar mankeert het aan en dat motiveert Marijnissen in zijn politieke
optreden.
Marijnissen weet dat het niet eenvoudig is om recht te breien wat in jaren scheef
gegroeid is. Maar dat is geen reden om onszelf wijs te maken dat we onze toekomst niet
in eigen handen zouden hebben. Wie realist is in het heden mag optimist zijn voor de
toekomst.
Nieuw optimisme is – in de typische Marijnissen-stijl – helder en recht voor zijn raap in
zijn analyses, hard en onthullend in zijn oordelen maar bovenal hoopgevend in zijn
perspectieven.
Jan Marijnissen (1952, Oss) is sinds 1994 fractievoorzitter van de SP in de Tweede
Kamer.
Anderen schreven eerder over Jan Marijnissen en de SP:
Prem Radhakishun (Parool): ‘De SP is een consequente partij, die als eerste allerlei
misstanden in de gezondheidszorg, onderwijs en andere sectoren voorzag.’
Jos de Beus (NRC): ‘De SP heeft een programmatisch antwoord gezocht op het
neoliberalisme van VVD’er Bolkestein terwijl de PvdA ten volle de markteconomie
omarmde.’
Margo Trappenburg (NRC): ‘Het gelijk van Jan Marijnissen… Segregatie en
spreidingsbeleid zijn bij uitstek linkse issues; het is geen toeval dat de SP er het eerst
mee kwam.’
Pim Fortuyn (Elsevier): ‘Hij heeft op briljante wijze een deel van het electoraat een
stem gegeven.’
Bart Tromp (NRC): ‘De SP is een echte sociaal-democratische partij. Daar is weinig
tegen in te brengen.’
Uitgeverij Aspekt