onderzoek naar de verschillende financiële ...€¦ · tabel 13: significante verschillen tussen...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIE JAAR 2008 – 2009
Onderzoek naar de verschillende financiële karakteristieken tussen de erkenningsklassen der aannemers
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de bedrijfseconomie
Door
Britt Buffel
Jeroen Withouck
onder leiding van
Prof. Ludo Theunissen
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIE JAAR 2008 – 2009
Onderzoek naar de verschillende financiële karakteristieken tussen de erkenningsklassen der aannemers
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de bedrijfseconomie
Door
Britt Buffel
Jeroen Withouck
onder leiding van
Prof. Ludo Theunissen
Permission Ondergetekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en gereproduceerd worden,
mits bronvermelding.
Britt Buffel
Jeroen Withouck
I
WOORD VOORAF
Deze masterproef vormt het sluitstuk voor het behalen van de Master in de Bedrijfseconomie, aan de universiteit
van Gent. Deze masterproef bestudeert de verschillende financiële karakteristieken tussen de erkenningsklassen
der aannemers.
Bij deze zouden we graag enkele mensen willen bedanken voor hun bijdrage aan deze masterproef. Onze
promotor Prof. L. Theunissen en assistent P. Behaeghe willen wij in het bijzonder bedanken, voor de deskundige
raadgeving en begeleiding bij het tot stand komen van deze masterproef.
Verder willen we ook de mensen bedanken die niet rechtstreeks bij de thesis betrokken waren maar toch een
grote hulp waren. Onze ouders die ons de kans gaven in Gent te studeren en de afgelopen jaren altijd voor ons
klaar stonden. Onze vrienden, voor hun hulp maar ook voor de nodige afwisseling die ze boden gedurende dit
drukke jaar.
Britt Buffel
Jeroen Withouck
Gent, mei 2009
II
ABSTRACT
In deze masterproef worden de financiële karakteristieken van de erkenning der aannemers onderzocht. Deze
erkenning is noodzakelijk voor bouwondernemingen om in aanmerking te komen om overheidsopdrachten uit te
voeren. Bij deze erkenning worden ondernemingen onderverdeeld in klassen, op basis van de omvang van de
opdrachten die de aannemer mag uitvoeren. Deze erkenning vormt dus een zekere garantie van de financiële
draagkracht van het bedrijf. Vooreerst worden de financiële voorwaarden, opgelegd door de erkenning
onderzocht, die bepalen in welke klasse een onderneming wordt geclassificeerd. Er wordt gecheckt welke
ondernemingen, op basis van de resultaten van de jaarrekening van 2007, slagen voor deze voorwaarden. De
kleinere klassen (1 en 2) vertonen de meeste moeilijkheden om te voldoen aan de voorwaarde van het eigen
vermogen en deze van de graad van financiële onafhankelijkheid. De derde grootste klasse (klasse 6) heeft het
grootst aantal slagende ondernemingen. De kern van deze masterproef gaat uit naar nieuwe kengetallen die, net
als de criteria opgelegd door de erkenning, onderscheidend zijn voor de acht klassen. De kengetallen, met de
meest significante verschillen tussen de klassen, zijn het nettobedrijfskapitaal, de nettokas, de current ratio, de
algemene schuldgraad, de zelffinancieringsgraad, het aandeel van de personeelskosten in bruto toegevoegde
waarde en het aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen in bruto toegevoegde waarde. Als laatste
wordt ook de evolutie van de erkende bouwondernemingen bestudeerd over een periode van 10 jaar (1998-2007)
aan de hand van de FiTo®-score. Dit waarderingsmodel toont aan dat de ondernemingen over de tijd positief
zijn geëvolueerd waarbij de kleinere klassen hoger scoren dan de grotere klassen.
III
INHOUDSTAFEL
WOORD VOORAF ..........................................................................................................................................I ABSTRACT ....................................................................................................................................................II INHOUDSTAFEL ...........................................................................................................................................III GRAFIEKEN ................................................................................................................................................. IV TABELLEN .................................................................................................................................................... V 1 PROBLEEMSTELLING .............................................................................................................................1 2 DOELSTELLING......................................................................................................................................1 3 ONDERZOEKSAANPAK ..........................................................................................................................2 4 ONDERZOEK .........................................................................................................................................3
4.1 WP1: LITERATUURSTUDIE .......................................................................................................................... 3 4.1.1 Wetgeving ....................................................................................................................................... 3 4.1.2 Financiële karakteristieken.............................................................................................................. 3 4.1.3 Historische studies........................................................................................................................... 4
4.2 WP2: ERKENNING DER AANNEMERS............................................................................................................. 6 4.2.1 Inleiding........................................................................................................................................... 6 4.2.2 Duur van de erkenning .................................................................................................................... 7 4.2.3 Categorieën en ondercategorieën................................................................................................... 7 4.2.4 Klasse............................................................................................................................................... 8
4.3 WP3: HET BEPALEN VAN DE POPULATIE EN DE FINANCIËLE GEGEVENS VAN DE ONDERNEMING ................................. 9 4.4 WP4: ONDERZOEK NAAR DE FINANCIËLE CRITERIA OPGELEGD DOOR DE ERKENNING............................................. 12
4.4.1 Financiële criteria om te behoren tot klasse 1............................................................................... 12 4.4.2 Financiële criteria om te behoren tot klasse 2 of hoger ................................................................ 12 4.4.3 Conclusie van de criteria opgelegd door de erkenning.................................................................. 17
4.5 WP5: ONDERZOEK NAAR DE FINANCIËLE CRITERIA NIET OPGELEGD DOOR DE ERKENNING ...................................... 18 4.5.1 Keuze van de te onderzoeken financiële karakteristieken............................................................. 18 4.5.2 Keuze van de statistische testen.................................................................................................... 20 4.5.3 Bespreking van de 20 kengetallen................................................................................................. 24 4.5.4 Conclusie van de criteria niet opgelegd door de erkenning........................................................... 36
4.6 WP6: EVOLUTIE VAN DE GEZONDHEID VAN DE ERKENDE AANNEMERS ............................................................... 37 4.6.1 Toegevoegde waarde .................................................................................................................... 39 4.6.2 Rendabiliteit .................................................................................................................................. 40 4.6.3 Solvabiliteit.................................................................................................................................... 42 4.6.4 Liquiditeit....................................................................................................................................... 46 4.6.5 FiTo®‐score ................................................................................................................................... 47 4.6.6 Evolutie van de FiTo®‐score.......................................................................................................... 48 4.6.7 Conclusie van de evolutie van de erkende bouwondernemingen.................................................. 50
5 ALGEMEEN BESLUIT............................................................................................................................51 6 VERDER ONDERZOEK..........................................................................................................................53 LITERATUURLIJST ..........................................................................................................................................I BIJLAGEN......................................................................................................................................................II
IV
GRAFIEKEN
grafiek 1: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van het eigen
vermogen............................................................................................................................................................... 13 grafiek 2: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van de solvabiliteit
voor de verschillende jaren ................................................................................................................................... 15 grafiek 3: het aantal aannemers die al dan niet voldoen aan de solvabiliteitsvoorwaarde over de 4 jaren heen ... 16 grafiek 4: gemiddelde netto bedrijfskapitaal per klasse ........................................................................................ 24 grafiek 5: gemiddelde nettokas per klasse............................................................................................................. 24 grafiek 6: gemiddeld current ratio per klasse ........................................................................................................ 25 grafiek 7: gemiddelde rotatie voorraden en bestellingen in uitvoering per klasse ................................................ 25 grafiek 8: gemiddeld aantal dagen klantenkrediet per klasse ................................................................................ 26 grafiek 9: gemiddeld aantal dagen leverancierskrediet per klasse ........................................................................ 27 grafiek 10: gemiddelde nettokasratio per klasse ................................................................................................... 27 grafiek 11: gemiddelde algemene schuldgraad per klasse .................................................................................... 28 grafiek 12: gemiddelde lange termijn schuldgraad per klasse............................................................................... 28 grafiek 13: gemiddelde zelffinancieringgraad per klasse...................................................................................... 29 grafiek 14: gemiddelde dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow per klasse........................... 29 grafiek 15: gemiddelde dekking van het vreemd vermogen op lange termijn door de CF per klasse................... 30 grafiek 16: gemiddelde bruto rendabiliteit van het totaal der activa voor belastingen per klasse ......................... 31 grafiek 17: gemiddelde bruto rendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen per klasse .............................. 32 grafiek 18: gemiddelde bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen per klasse ............................ 32 grafiek 19: gemiddelde financiële hefboom-multiplicator per klasse ................................................................... 33 grafiek 20: gemiddeld aandeel van het personeel in de bruto toegevoegde waarde per klasse ............................. 34 grafiek 21: gemiddeld aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen exclusief subsidies in de bruto
toegevoegde waarde per klasse ............................................................................................................................. 34 grafiek 22: gemiddeld aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto toegevoegde waarde er klasse.. 35 grafiek 23: gemiddeld bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.) per klasse ........................................... 35 grafiek 24: evolutie van de bruto toegevoegde waarde over personeelskost (%).................................................. 39 grafiek 25: evolutie van de netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%) .................................. 40 grafiek 26: evolutie van de netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%) ................................. 41 grafiek 27: evolutie graad van zelffinanciering (%).............................................................................................. 42 grafiek 28: evolutie van de graad van financiële onafhankelijkheid (%) .............................................................. 43 grafiek 29: evolutie korte termijn financiële schuldgraad (%) .............................................................................. 44 grafiek 30: evolutie dekking van het vreemd vermogen door cashflow (%)......................................................... 45 grafiek 31: evolutie nettokasratio (%)................................................................................................................... 46 grafiek 32: evolutie FiTo®-score.......................................................................................................................... 47
V
TABELLEN
Tabel 2: onderverdeling categorieën en ondercategorieën...................................................................................... 8 Tabel 3: maximum bedrag van het individuele werk en van het totaal der werken per klasse ............................... 8 Tabel 4: overzicht aantal aannemers ....................................................................................................................... 9 Tabel 5: overzicht van de Belgische aannemers met en zonder jaarrekening ......................................................... 9 Tabel 6: de verschillende erkenningen van Dredging International...................................................................... 10 Tabel 7: Weergave van het aantal ondernemingen die worden opgenomen in het onderzoek.............................. 11 Tabel 8: het minimum aan eigen vermogen per klasse opgelegd.......................................................................... 12 Tabel 9: minimum omzet ...................................................................................................................................... 16 Tabel 10: overzicht van de gebruikte kengetallen................................................................................................. 18 Tabel 11: het aantal aannemers met een verkorte of volledig schema per klasse ................................................. 19 Tabel 12: overzicht van het aantal significante verschillen................................................................................... 22 Tabel 13: significante verschillen tussen 1998 en 2007 voor de FiTo®-score en de 8 ratio’s.............................. 48
1
1 PROBLEEMSTELLING
Door de wetgeving van 1991 wordt bij het toekennen van overheidsopdrachten gebruik gemaakt van
erkenningen bij de aannemers in de bouw. Deze erkenningen bepalen enerzijds of de onderneming voldoende
technisch bekwaam is en anderzijds of de onderneming financieel draagkrachtig is, om de werken te kunnen
uitvoeren. Naar aanleiding van de kredietcrisis van 2007 en de daarop volgende economische malaise is het
belangrijk dit overheidsinstrument te onderzoeken.
Voor deze masterproef schuiven zich enkele vragen naar voren:
Welke voorwaarden bepalen de huidige indeling?
Welke financiële criteria zouden, naast de standaard criteria, deze indeling kunnen bepalen?
Hoe evolueren de ondernemingen zich in deze indeling?
De antwoorden op deze vragen zullen leiden naar een grotere transparantie van dit overheidsinstrument. Iets wat
gedurende deze crisis een heel belangrijk gegeven is geworden.
2 DOELSTELLING
Volgens de wet van 1991 worden de ondernemingen onderverdeeld in acht klassen op basis van een aantal
criteria. Om de opdeling van de aannemers in de bouwsector te onderzoeken, worden de financiële kenmerken
van de desbetreffende ondernemingen bestudeerd. Deze opgelegde criteria worden in deze masterproef
onderzocht, om een beeld te krijgen welke ondernemingen nog een buffer hebben en welke niet.
Als tweede onderzoekspunt zal worden onderzocht of zich naast de eerder vermelde financiële voorwaarden, er
nog andere financiële kenmerken zijn die binnen een klasse overeenkomen. Hiervoor zal men gebruik maken
van de kengetallen die voorkomen in het handboek financiële analyse van de onderneming (Ooghe & Van
Wymeersch, 2008).
Ten laatste zal de FiTo®-score (Ooghe & Spaenjers, 2006) worden aangewend om een gestandaardiseerd beeld
te krijgen over de algemene gezondheid van de erkende bouwbedrijven.
Doordat de financiële gegevens slechts tot 2007 ter beschikking zijn, is de impact van de crisis nog niet zichtbaar
in de jaarrekeningen. Toch blijft deze studie interessant om te weten in welke staat de ondernemingen zich
bevonden net voor de crisis. Welke ondernemingen bevinden zich in een ingedekte situatie en voor wie zal de
crisis hard aankomen?
2
3 ONDERZOEKSAANPAK
WP 1: Literatuurstudie
In het eerste werkpakket wordt aan de hand van een literatuurstudie onderzocht welke de huidige stand van
zaken is, in verband met de erkenning van de aannemers in de bouwsector. Daarnaast worden in dit werkpakket
ook de financiële kengetallen (scores), die nodig zijn om de erkende aannemers te beoordelen, besproken.
WP 2: Erkenning der aannemers
In dit onderdeel wordt aangetoond wat een erkenning precies inhoudt en welke onderneming een erkenning
nodig heeft. Er wordt ook besproken hoelang een erkenning geldig blijft en hoe deze vervolgens kan worden
herzien. Verder wordt ook weergegeven hoe de verschillende categorieën, ondercategorieën en klassen zijn
opgedeeld.
WP 3: Het bepalen van de populatie en de financiële gegevens van de onderneming
Dit werkpakket beschrijft hoe de populatie voor het onderzoek wordt bepaald en hoe de gewenste gegevens, die
gebruikt worden voor het analyseren van de financiële karakteristieken tot stand zijn gekomen.
WP 4: Onderzoek naar de financiële criteria opgelegd door de erkenning
In dit werkpakket worden de verschillende financiële criteria, waaraan een onderneming moet voldoen om tot
een bepaalde erkenningsklasse te behoren, nagegaan. Dit houdt in dat het eigen vermogen en de solvabiliteit van
de ondernemingen worden onderzocht. De derde voorwaarde, de omzet van de drie van de jongste acht jaar,
wordt buiten beschouwing gelaten.
WP 5: Onderzoek naar de financiële criteria niet opgelegd door de erkenning
In dit onderdeel worden andere financiële karakteristieken (kengetallen door H. Ooghe en C. Van Wymeersch)
van de erkende ondernemingen geanalyseerd, om zo na te gaan of er zich binnen of tussen de verschillende
klassen andere significante gelijkenissen of verschillen voordoen.
WP 6: Evolutie van de gezondheid van de erkende aannemers Dit werkpakket heeft als doel de evolutie van de financiële gezondheid van de Belgische bouwondernemingen,
die een erkenning hebben, in kaart te brengen. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van de FiTo®-score
(Ooghe & Spaenjers, 2006). Dit zal worden toegepast voor de periode van 1998 - 2007, waar gebruik gemaakt
wordt van de laatste neergelegde jaarrekeningen.
3
4 ONDERZOEK
4.1 WP1: Literatuurstudie
4.1.1 Wetgeving
Bij de uitvoering van opdrachten door derden is er altijd een vorm van vertrouwen nodig. Een vertrouwen dat de
opdrachtgevende unit nodig heeft als garantie voor een degelijke uitvoering van hun werken. In de openbare
sector vertegenwoordigt deze opdrachtgevende unit de bevolking van het land waarvan de overheid opdrachten
aanbesteed. Voor deze problematiek werd in 1947 de besluitwet houdende regeling van de erkenning der
aannemers opgemaakt. In 1991 werd de oude wetgeving opgeheven en vervangen, die tot op vandaag (anno
2009) ongewijzigd is. De wetgeving classificeert ondernemingen in categorieën en klassen, respectievelijk om
technische bekwaamheid en financiële draagkracht te garanderen.
De Europese Unie heeft hieromtrent ook reeds een richtlijn (93-37-EEG) gepubliceerd. Deze laat verschillende
varianten binnen de Europese lidstaten toe. Het systeem in België reikt erkenningen uit die regelmatig (max. om
de 5 jaar) worden herzien, terwijl in andere lidstaten, voor elke overheidsopdracht, een volledig dossier dient
ingediend te worden door de onderneming die zich kandidaat stelt voor de opdracht. Hoewel het systeem in
België duidelijk eenvoudiger lijkt, krijgt dit systeem toch niet de voorkeur van Europa. Het grote probleem
schuilt in het feit dat de aanbestedingsprocedure in België pas goed werkt wanneer men een Belgische erkenning
heeft. Indien de aannemer niet beschikt over een Belgische erkenning kan de overheidsopdracht pas gegund
worden wanneer de bevoegde minister, op vraag van de aanbestedende dienst en op advies van een speciale
commissie, heeft besloten dat aan alle voorwaarden voor erkenning of aan de vereisten voor de
gelijkwaardigheid van de erkenning in een andere lidstaat is voldaan. Daar de wetgeving geen stopzetting van de
aanbestedingsprocedure voorziet in afwachting dat het besluit over de erkenning van elke niet in België
gecertificeerde gegadigde wordt genomen en aangezien de erkenningprocedure lang duurt, zou dit de
aanbestedende dienst ertoe kunnen leiden een gegadigde te kiezen, die reeds een Belgische erkenning in het bezit
heeft en aldus discriminerend zijn voor niet-erkende aannemers of aannemers die zijn ingeschreven op de
officiële lijst van erkende aannemers in andere lidstaten. (europa.eu, 2001)
4.1.2 Financiële karakteristieken
Om de financiële gezondheid van een onderneming te beoordelen, kunnen aan de hand van een financiële
analyse de gegevens van een onderneming doorgelicht worden. Aan de hand van deze historische gegevens
kunnen prognoses worden afgeleid, waardoor het mogelijk is inzichten te verwerven in de evolutie van de
ondernemingen. Om een financiële analyse uit te voeren, komen er vier verschillende criteria aan bod: de
toegevoegde waarde, de liquiditeit, de rendabiliteit en de solvabiliteit. Deze vier dimensies worden hier
afzonderlijk besproken.
Een succesvolle onderneming wordt omschreven als een onderneming die er in slaagt haar contractuele relaties
met alle belanghebbende (klanten, leveranciers, personeel, overheid en aandeelhouders) te honoreren. Om als
onderneming succesvol te zijn, moet deze voldoende toegevoegde waarde creëren om alle productiefactoren op
4
gepaste wijze te vergoeden. Bij productiefactoren wordt een onderscheid gemaakt tussen arbeid en milieu die
originele productiefactoren zijn en kapitaal die een afgeleide productiefactor is. De winst na belastingen die
toekomt aan de aandeelhouders als vergoeding voor het ingebrachte kapitaal is hetgeen wat overblijft na
vergoeding van alle productiefactoren.
De rendabiliteit is gelijk aan de verhouding tussen de opbrengsten verminderd met de kosten en het geïnvesteerd
vermogen. Het duidt aan of er voldoende resultaat voortvloeit uit de werking van de onderneming. De
rendabiliteitratio’s hebben tot doel de resultaten van de onderneming op relatieve basis te evalueren.
De liquiditeit is de vergelijking van de kasinkomsten met de kasuitgaven. Deze kasstroom is vooral van belang
bij het beoordelen of de onderneming haar betalingsverplichtingen kan nakomen op korte termijn. Indien de
inkomsten onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken, kan er een liquiditeitstekort ontstaan, wanneer de
onderneming niet in staat is bijkomende financiering aan te trekken. Dit liquiditeitsprobleem kan aanleiding
geven tot faillissement wat gedefinieerd wordt als een onderneming die op duurzame wijze heeft opgehouden te
betalen en indien haar krediet geschokt is.
De solvabiliteit of schuldgraad staat zowel in relatie met de liquiditeit als de rendabiliteit. De solvabiliteit geeft
aan in welke mate een onderneming in staat is haar financiële verplichtingen i.v.m. intrestbetalingen en
aflossingen van schulden na te komen. (Ooghe & Van Wymeersch, 2008)
4.1.3 Historische studies
De Vakgroep Bedrijfsfinanciering van de Faculteit Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen en
de Vlerick School voor Management hebben reeds een jarenlange ervaring op het gebied van de financiële
analyse van de onderneming. Sinds 1996 brengen zij jaarlijks een publicatie uit waar de methoden van de
financiële analyse worden toegepast op de in België neergelegde jaarrekeningen. Aan de hand daarvan kunnen
de financiële toestand en de prestaties van de ondernemingen in België over de laatste jaren geschetst worden.
Om deze studies te kunnen uitvoeren wordt nauw samen gewerkt met Graydon Belgium nv, die beschikt over
een uitgebreide database.
In 1996 werd een eerste publicatie uitgebracht die de financiële toestand van de Belgische ondernemingen van
1990 tot 1994 weergeeft, onder leiding van gewoon hoogleraar bedrijfsfinanciering Hubert Ooghe. Op basis van
ervaring werd in deze studie gekozen om te werken met 7 sleutelratio’s, die de verschillende aspecten van de
financiële situatie van een onderneming weergeven: bruto toegevoegde waarde per personeelslid,
nettoverkoopmarge voor belastingen, bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, de netto
rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, de liquiditeitsratio in ruime zin, de algemene graad van
financiële onafhankelijkheid en de dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow. Daarnaast werd
ook nog gebruik gemaakt van 2 risico-indicatoren, die diverse, eventueel tegenstrijdige aspecten van de
financiële toestand integreert. Deze analyse werd zowel uitgevoerd voor de verschillende sectoren, per grootte
van de bedrijven als per regio. (Ooghe & Goethals, 1996a)
In 1997 werd een studie uitgebracht van de jaren 1991 tot 1995. Hierin werden de 7 sleutelratio’s en 2 risico-
indicatoren aangevuld met 3 extra ratio’s: de personeelskost per personeelslid, de netto rendabiliteit van het
totaal der activa voor belastingen en de nettokasratio. Ook hier werd de analyse uitgevoerd naar grootte, per
5
regio en voor de verschillende sectoren, die uitgebreid werden van 10 naar 17. Deze analyse op basis van 10
ratio’s en 2 risico-indicatoren werd behouden tot 2004. (Ooghe & Goethals, 1996b)
Vanaf 2006 werd gebruik gemaakt van een nieuw model, namelijk de FiTo®-meter. Dit was een nieuwe,
eenvoudige en geïntegreerde maatstaf voor de financiële toestand van een onderneming. De FiTo®-meter is op
basis van jarenlang en nauwgezet onderzoek ontwikkeld door professor emeritus Hubert Ooghe (UG en Vlerick
Leuven Gent management School) in nauwe samenwerking met Graydon Belgium nv. Ze wordt berekend op
basis van acht uitgewerkte ratio’s die in evenwichtige verhouding tot elkaar worden geplaatst. Samen geven ze
een duidelijk beeld over het al dan niet bestaan van financiële consistentie binnen de onderneming. De gebruikte
acht ratio’s komen ongeveer overeen met de 10 ratio’s van het vorig model. De graad van financiële
onafhankelijkheid en de korte termijn financiële schulden werden er aan toegevoegd en de nettoverkoopmarge
voor belastingen, bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, de liquiditeitsratio in ruime zin en
de personeelskost per personeelslid verdwenen. (Ooghe & Spaenjers, 2006)
Graydon Belgium nv, in 1981 opgericht onder de naam Dongelmans International, heeft sinds 1986 een
leidinggevende positie betreffende handels- en marketinginformatie, krediet- en debiteurenbeheer. Graydon
Belgium nv publiceert ook elk jaar een rapport waarin wordt weergegeven hoe het gesteld is met de financieel
economische conditie van de onderneming.
Het laatste vrijgegeven rapport van Graydon (Het KMO-rapport Vlaanderen: De financieel-economische
gezondheid van de Vlaamse KMO-vennootschap en eenmanszaak in beeld) geeft de evolutie weer van 2000 tot
en met 2007. Voor de verschillende ratio’s en de FiTo®-score worden hierin telkens de cijfers weergegeven
volgens regio en volgens sector. Ook de bouwsector, gebaseerd op de NACE-BEL-groepen 41, 42 en 43 wordt
hierin opgenomen. De Fito-score van de bouwnijverheid is met 0,012 toegenomen over een periode van 7 jaar en
neemt in 2007 een waarde aan van 0,583. De bouwnijverheid staat hierdoor op een 3e plaats in de rangschikking
van alle sectoren.
6
4.2 WP2: Erkenning der aannemers
4.2.1 Inleiding
De Federale Overheidsdienst Economie, dienst erkenning der aannemers, staat in voor het beheren van het
erkenningssysteem waarbij de aannemers worden doorgelicht en hun technische bekwaamheid, financiële en
economische draagkracht en professionele integriteit worden vastgesteld. Alle nuttige informatie en nodige
documenten om een erkenning te bekomen zijn dan ook te raadplegen op de website van FOD economie.
Om als aannemer werken van een bepaalde omvang en aard te mogen uitvoeren voor de overheid, moet de
onderneming beschikken over een erkenning volgens de wet van 1991. Deze erkenning toont aan dat de
aannemer over voldoende technische bekwaamheid beschikt en financieel draagkrachtig is. Technische
bekwaamheid wordt bepaald door de categorieën en ondercategorieën. De financiële draagkracht bepaalt tot
welke klasse de onderneming behoort. Samen vormen zij de erkenning van de aannemers voor het uitvoeren van
overheidsopdrachten. De erkenning wordt toegekend door de Erkenningscommissie van het bevoegde Gewest.
Elke hoofd- of onderaannemer die een overheidsopdracht wil uitvoeren heeft een erkenning nodig, als de prijs
van het werk hoger ligt dan € 75.000 voor werken van een categorie en hoger dan € 50.000 voor werken van een
ondercategorie. Wanneer een aannemer eenmalig een overheidsopdracht wil uitvoeren, dan kan hij dat doen
zonder erkenning maar dan moet de aannemer kunnen bewijzen dat hij aan de vooropgestelde criteria voldoet.
Belangrijk is dat een erkenning vereist is in alle volgende gevallen:
echte overheidsopdrachten: werken voor de federale overheid, de gewesten, de gemeenschappen, de
provincies, de gemeenten en de parastatalen;
opdrachten van andere rechtspersonen waarop de overheidsopdrachtenwet van toepassing is,
bijvoorbeeld door de overheid gesubsidieerde universitaire instellingen;
privéwerken die voor minstens 25 procent door de genoemde overheden worden betoelaagd (over
kredieten en leningen heeft de erkenningswet het niet).
De overheid die de opdracht geeft, bepaalt welke erkenning er vereist is om de overheidsopdracht uit te voeren.
De overheid raamt eerst de uitvoeringskosten, stelt een bestek op en bepaalt daarin welke erkenning de aannemer
moet hebben. Ze vermeldt dus tot welke categorie of ondercategorie en klasse het aannemersbedrijf moet
behoren om in aanmerking te komen voor de opdracht. Indien een aannemer een offerte maakt, die thuishoort in
een lagere of hogere klasse - en dat bedrag wordt door de aanbestedende overheid goedgekeurd - moet de
aannemer een erkenning hebben die overeenkomt met die lagere of hogere prijs.
7
4.2.2 Duur van de erkenning
Wanneer een erkenning door de Erkenningscommissie wordt toegekend aan een aannemer, is deze geldig voor
een periode van vijf jaar. Het bevoegde Gewest gaat er dan van uit dat de onderneming over een periode van vijf
jaar voldoet aan de vooropgestelde criteria. Aangezien de technische bekwaamheid en de financiële draagkracht
van een onderneming in de loop van de tijd evolueren, worden deze om de vijf jaar herzien.
Wanneer een onderneming een erkenning heeft voor meerdere categorieën of ondercategorieën, dan zullen deze
allemaal herzien worden, wanneer er één erkenning de periode van vijf jaar bereikt. Zo krijgen de verschillende
categorieën en ondercategorieën eenzelfde looptijd. Het is zo dat de vereiste voorwaarden slechts dienen bereikt
te worden op het moment van de herziening. Om te verhinderen dat hier wangebruik wordt van gemaakt, is het
mogelijk dat een erkenning wordt herzien binnen een periode van minder dan vijf jaar. Het initiatief daartoe kan
zowel van de aannemer als van het bevoegde Gewest uitgaan.
indien de erkende aannemer op een gegeven ogenblik vindt dat zijn onderneming thuishoort in een
hogere klasse of wanneer de onderneming vindt meer categorieën en ondercategorieën aan te kunnen,
dan hoeft het geen vijf jaar te wachten om een verhoging en/of uitbreiding aan te vragen;
het bevoegde Gewest kan, ook op advies van de Commissie voor erkenning der aannemers, vaststellen
dat de aannemer niet meer aan de voorwaarden voldoet. Wanneer officieel vaststaat dat zijn vermogen
daalde of dat de tewerkstelling in het bedrijf sterk verminderde, kan het bevoegde Gewest de erkenning
vroegtijdig herzien. De periode van vijf jaar hoeft niet verlopen zijn, om de erkenning aan de nieuwe
situatie aan te passen.
De erkenning kan ook aangepast worden:
omdat de aannemer belastingsschulden heeft of RSZ-achterstallen moet vergoeden;
omdat de opdrachtgever klacht tegen de aannemer indiende over een grote fout bij de uitvoering van een
werk;
omdat de aannemer gerechtelijk veroordeeld werd voor een misdrijf dat van dien aard is dat het zijn
beroepsmoraal aantast;
of bij andere ernstige tekortkomingen.
4.2.3 Categorieën en ondercategorieën
Een onderneming kan een erkenning krijgen voor één of meerdere categorieën en ondercategorieën. Deze
categorieën worden opgedeeld, afhankelijk van de aard en de moeilijkheidsgraad van de werken. Om tot een
ondercategorie te behoren is het niet noodzakelijk om deel uit te maken van de categorie en wanneer men tot een
categorie behoort, behoort men niet automatisch tot een ondercategorie. Dit behalve in enkele uitzonderlijke
gevallen. De categorieën krijgen een letter, de ondercategorieën de letter van de categorie waarvan ze deel
uitmaken en een nummer dat trouwens niet doorlopend is. Hieronder is een voorbeeld van hoe de indeling is
opgebouwd. De volledige tabel is opgenomen in bijlage I.
8
Categorie Ondercategorie
C1. Gewone rioleringswerken
C2. Watervoorziening en leidingen leggen
... C. Wegenbouwkundige werken
C7. Horizontale doorpersingen van buizen voor kabels en leidingen
D1. Ruwbouwwerken en onder kap brengen van gebouwen
D4. Geluids- en warmte- isolatie, lichte scheidingswanden, valse plafonds
en blinde vloeren, al dan niet geprefabriceerd
D5. Timmerwerk, houten spanten en trappen
...
D. Bouwwerken
D29. Vloerdeklagen en bekleding van industriële vloeren
Tabel 1: onderverdeling categorieën en ondercategorieën
De erkenning voor een bepaalde categorie en/of ondercategorie wordt door de Erkenningscommissie van het
bevoegde Gewest beslist op basis van de aard en de moeilijkheidsgraad van de werken die de aannemer reeds
goed heeft uitgevoerd.
4.2.4 Klasse
De categorieën en ondercategorieën van werken worden op hun beurt in acht klassen opgedeeld. De
voorwaarden en administratieve verplichtingen voor een erkenning in de laagste klasse (klasse 1) worden
weergegeven in bijlage II. Om te behoren tot klasse 2 of hoger worden een aantal extra voorwaarden opgelegd
die in bijlage III terug te vinden zijn.
De twee financiële voorwaarden van klasse 2 of hoger, die relevant zijn voor deze masterproef, zijn:
eigen vermogen moet per klasse een ondergrens overschrijden;
graad van financiële onafhankelijkheid mag bij de herziening, wanneer deze kleiner is dan 14,3%
en 21,7% voor respectievelijk volledige en verkorte jaarrekeningen, niet met meer dan 20%
achteruit gaan t.o.v. de waarde die deze ratio had tijdens een vorige herziening.
Deze indeling in klassen bepaalt dan wat de omvang van het werk is, dat de onderneming mag uitvoeren.
Klasse Maximum der individueel werk (€)
Maximum totaal der werken (€)
1 135.000 682.000 2 275.000 2.200.000 3 500.000 4.000.000 4 900.000 7.000.000 5 1.810.000 14.500.000 6 3.225.000 26.000.000 7 5.330.000 43.000.000 8 - 260.000.000
Tabel 2: maximum bedrag van het individuele werk en van het totaal der werken per klasse
9
4.3 WP3: Het bepalen van de populatie en de financiële gegevens van de onderneming
De doelgroep die gebruikt wordt in het onderzoek, zijn de aannemers die een erkenning hebben om
overheidsopdrachten uit te voeren. Op de website van FOD economie (2009) is een databank van alle erkende
aannemers terug te vinden die frequent wordt geüpdatet.
Op 9 februari 2009 werden de gegevens die beschikbaar zijn op de site gedownload en als laatste definitieve lijst
gebruikt voor deze masterproef. Op dat moment bezaten 9.667 ondernemingen in totaal 42.296 erkenningen over
de verschillende categorieën en ondercategorieën in de verschillende klassen. Omwille van de duur van deze
masterproef zal het onderzoek zich beperken tot de aannemers die behoren tot de categorie D (Bouwwerken).
Categorie D bevat namelijk 23,6% van alle erkende ondernemingen in de bouw en vormt hierbij de grootste
groep. Door enkel naar ondernemingen te kijken die eenzelfde hoofdactiviteit delen, zullen de resultaten ook
beter te vergelijken zijn.
Voor het onderzoek naar de financiële karakteristieken van de ondernemingen die een erkenning hebben, wordt
gebruik gemaakt van de meest recente jaarrekeningen die neergelegd zijn bij de Nationale Bank van België.
Deze jaarrekeningen worden verzameld aan de hand van Bel-First, dat wordt gepubliceerd door Bureau Van
Dijk. De databank bevat alle erkende aannemers die zowel afkomstig zijn van België alsook van zijn buurlanden.
Doordat Bel-First enkel Belgische (en Luxemburgse) jaarrekeningen bevat werden de buitenlandse
ondernemingen buiten beschouwing gelaten vanwege het gebrek aan financiële data.
Totaal Niet-Belgische Belgische Aannemers alle
categorieën 9.668 184 9.484
Aannemers categorie D 2.280 29 2.251
Tabel 3: overzicht aantal aannemers
De meeste Belgische ondernemingen zijn verplicht hun jaarrekening neer te leggen. Hieronder vallen de meest
courante vennootschapsvormen, zoals de Naamloze Vennootschap, de Besloten vennootschap met Beperkte
Aansprakelijkheid, de Coöperatieve Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid, de Commanditaire
Vennootschap op aandelen en het Economisch Samenwerkingsverband. De ondernemingen die geen
jaarrekening moeten neerleggen, zijn natuurlijke personen die handelaar zijn, kleine vennootschappen, en
andere. (NBB, 2009) Deze laatste ondernemingen worden vervolgens niet gebruikt in het onderzoek omdat de
nodige gegevens niet publiekelijk beschikbaar zijn.
Totaal Geen jaarrekening Jaarrekening Belgische aannemers alle
categorieën 9.484 1.347 8.137
Belgische aannemers categorie D 2.251 151 2.100
Tabel 4: overzicht van de Belgische aannemers met en zonder jaarrekening
10
De meerderheid van de ondernemingen zijn in het bezit van meerdere erkenningen die de ondernemingen dus
classificeren in meerdere klassen. Aangezien de financiële gegevens tussen de verschillende klassen met elkaar
worden vergeleken, is het gewenst dat een onderneming slechts tot één klasse behoort. Er wordt gekozen om bij
de vergelijking van de verschillende klassen een onderneming te laten behoren tot de klasse waarvoor ze het
hoogst erkend is, behorende tot die overeenkomstige categorie. Wanneer de klassen van één bepaalde categorie
(in dit geval categorie D) met elkaar worden vergeleken, zullen alle ondernemingen die hoger erkend zijn in een
andere categorie dus worden geweerd.
Zo wordt een onderneming met erkenning D-2 en A1-6 beschouwd als een onderneming die behoort tot klasse 6.
Wanneer enkel categorie D wordt gebruikt om de verschillende klassen met elkaar te vergelijken, wordt deze
onderneming geweerd vanwege zijn hogere klassering in een andere categorie. Zou de onderneming volgende
erkenning hebben, D-6 en A1-2, dan doet er zich geen probleem voor om deze onderneming te gebruiken bij de
vergelijking van de ondernemingen behorende tot categorie D.
De reden voor deze voorwaarde kan aan de hand van een voorbeeld worden toegelicht. In onderstaande tabel
vindt men de verschillende erkenningen van Dredging International terug, een wereldbefaamd baggerbedrijf
behorende tot de DEME groep. Voor acht van de tien erkenningen behoort deze onderneming in de hoogste
klasse, wat een maximaal totaal bedrag van de opdrachten tot € 260.000.000 toelaat. Voor categorie D behoort
deze onderneming echter tot klasse 5 die maximaal opdrachten tot € 14.500.000 goedkeurt. Het spreekt voor zich
dat Dredging International qua financiële karakteristieken heel veel zal afwijken van andere ondernemingen die
slechts als hoogste erkenning tot klasse 5 behoort.
Erkenning Omschrijving A(8) Baggerwerken A1(8) Schepen lichten en wrakken opruimen B(8) Waterbouwkundige werken B1(8) Waterlopen ruimen D(5) Bouwwerken E(8) Burgerlijke bouwkunde E1(8) Moerriolen E2(8) Paalfunderingen, dam- en diepwanden G(8) Grondwerken G5(7) Afbraakwerken
Tabel 5: de verschillende erkenningen van Dredging International
Rekening houdende met voorgaande beperking, die de aannemers maar tot één klasse laat behoren om de
vergelijking van de financiële karakteristieken mogelijk te maken, werd onderstaande tabel opgemaakt. Deze
tabel geeft het aantal ondernemingen weer die na de filtering in aanmerking komen voor het onderzoek. In totaal
worden bijna 17% van de ondernemingen in categorie D geweerd. Theoretisch houdt dit in dat de
standaardafwijking van de onderzochte criteria hierdoor iets lager zal zijn, waardoor betere conclusies kunnen
worden getrokken.
11
Aantal Belgische ondernemingen in categorie D, zonder beperking
Aantal Belgische ondernemingen in categorie D, rekening houdende
met de maximale erkenning Klasse 1 956 721 Klasse 2 146 111 Klasse 3 217 185 Klasse 4 260 238 Klasse 5 221 198 Klasse 6 144 139 Klasse 7 66 63 Klasse 8 90 90 Totaal 2.100 1.745
Tabel 6: Weergave van het aantal ondernemingen die worden opgenomen in het onderzoek
12
4.4 WP4: Onderzoek naar de financiële criteria opgelegd door de erkenning
In dit onderdeel worden de financiële voorwaarden die door de erkenningsprocedure worden opgelegd
onderzocht. De niet-financiële voorwaarden, waaraan een onderneming moet voldoen om erkend te worden,
worden achterwege gelaten doordat ze irrelevant zijn voor deze masterproef. Bovendien is de informatie die
nodig is om dit laatste te onderzoeken niet voor iedereen beschikbaar.
4.4.1 Financiële criteria om te behoren tot klasse 1
Wanneer er wordt gekeken naar de voorwaarden om te behoren tot klasse 1 (zie bijlage II), kan gesteld worden
dat de onderneming zich niet in staat van faillissement of liquidatie mag bevinden. Hiervoor moet een
getuigschrift van de Griffie van de Rechtbank van Koophandel kunnen voorgelegd worden. Hier wordt verder
niet specifiek op ingegaan.
4.4.2 Financiële criteria om te behoren tot klasse 2 of hoger
Om te behoren tot klasse 2 of hoger (zie bijlage III), wordt vereist dat de onderneming voldoet aan drie
financiële criteria, namelijk het eigen vermogen, de solvabiliteit (meer bepaald de graad van financiële
onafhankelijkheid) en de totale omzet aan werken tijdens drie van de jongste acht jaar.
Voor de twee voorwaarden die worden onderzocht, wordt een scenario gevolgd waarbij de ondernemingen op
basis van de laatste jaarrekening, ingediend op de publicatiedatum van Bel-First, worden herzien.
4.4.2.1 Eigen vermogen
Om tot klasse 2 of een hogere klasse te behoren moet het eigen vermogen, verminderd met de sommen die
vennoten, aandeelhouders, bestuurders of zaakvoerders aan de vennootschap verschuldigd zijn, een minimum
grens overschrijden. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven.
Klasse Minimum eigen vermogen (€)
2 45.000 3 85.000 4 150.000 5 308.000 6 550.000 7 895.000 8 1.800.000
Tabel 7: het minimum aan eigen vermogen per klasse opgelegd
Het eigen vermogen is het vermogen dat aan de ondernemingsentiteit zelf is toegewezen en dus op continue
wijze als bron aanwezig is en blijft. Het eigen vermogen komt overeen met het kapitaal, de uitgiftepremies, de
reserves, de herwaarderingsmeerwaarden, de overgedragen winst of verlies en de kapitaalsubsidies, zoals
weergegeven in de balans. (Ooghe & Van Wymeersch, 2008)
13
Aangezien de verschuldigde sommen niet onafhankelijk in de jaarrekening voorkomen maar wel samen met
andere schulden verzameld worden bij ‘overige schulden’, zullen twee mogelijkheden worden afgetoetst. De
eerste mogelijkheid is deze waarbij de verschuldigde sommen niet in rekening worden gebracht (voorwaarde 1),
wat dus naar een positiever resultaat zal leiden. De tweede mogelijkheid gaat er vanuit dat alle overige schulden
beschouwd worden als verschuldigde sommen van de vennoten aan de vennootschap (voorwaarde 2), wat een
negatiever beeld zal geven. Doordat heel weinig ondernemingen overige schulden op meer dan één jaar hebben,
werd geen onderscheid gemaakt tussen overige schulden op minder dan één jaar en die op meer dan één jaar.
Aangezien het interessant is om de ondernemingen ook in beeld te brengen naar de toekomst toe, werden de
ondernemingen die aan de voorwaarde voldoen, opgesplitst in twee categorieën. Enerzijds diegene die slechts
met 10% marge de voorwaarde behalen en anderzijds diegene die met meer dan 10% marge de voorwaarde
overschrijden. Op te merken is dat klasse 1 niet opgenomen is in onderstaande grafieken. Dit komt doordat voor
klasse 1 geen drempelwaarde wordt opgelegd voor het eigen vermogen.
grafiek 1: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van het eigen vermogen
Als enkel het eigen vermogen wordt nagegaan, dan slaagt slechts 1 à 6 procent van de ondernemingen per klasse
niet. Het aantal falende ondernemingen kent geen duidelijke trend. De ondernemingen met slechts 10 procent
marge daarentegen verdwijnen naarmate de klasse toeneemt.
Wanneer de overige schulden volledig in rekening worden gebracht als de verschuldigde sommen die van het
eigen vermogen dienen afgetrokken te worden, dan voldoet 13 à 22 procent van de ondernemingen per klasse
niet meer aan de voorwaarde. Opmerkelijk is dat deze grafiek een gelijkaardig beeld oplevert als de vorige
waarbij het aantal falende ondernemingen terug geen trend kent. De ondernemingen met slechts 10 procent
marge verminderen opnieuw bij de hogere klassen.
14
4.4.2.2 Solvabiliteit
Om na te gaan of de onderneming solvabel is, wordt een vereiste aan de graad van financiële onafhankelijkheid
gesteld. Dit komt overeen met de verhouding van het eigen vermogen tot het totale vermogen. Algemeen geldt
dat hoe hoger deze ratio is, hoe groter de bescherming van de schuldeisers is (Ooghe & Van Wymeersch, 2008).
Wanneer de aanvraag tot een erkenning voor de eerste maal wordt ingediend, wordt de graad van financiële
onafhankelijkheid gewoon opgetekend. Hier wordt dus geen beperking gesteld. Wanneer deze ratio zich bij de
herziening echter onder 21,7% bevindt voor een onderneming met een verkort schema, of 14,3% voor een
onderneming met een volledig schema dan wordt er nagegaan of deze ratio niet met meer dan 20% achteruit is
gegaan. Indien dit wel het geval is zal de onderneming de solvabiliteitsratio moeten proberen op te krikken door
bijvoorbeeld een kapitaalsverhoging door te voeren. Slaagt de onderneming er niet in om deze ratio terug op het
vereiste niveau te brengen, dan zal de onderneming de erkenning niet kunnen behouden.
Doordat de solvabiliteit wordt nagegaan op basis van de huidige waarde en de vorige genoteerde waarde, die
maximaal tot vijf jaar terug kan gaan, moeten de waarden voor de afgelopen vier jaar worden gecontroleerd.
Hoewel de conventionele herzieningsperiode vijf jaar duurt, kan men niet met zekerheid bepalen wanneer de
volgende herziening zal plaatsvinden. Ook voor deze voorwaarde werden de geslaagde ondernemingen
onderverdeeld in twee categorieën, volgens een criterium dat deel uitmaakt van de algemene
solvabiliteitsvoorwaarde. De succesvolle ondernemingen met hoge schuldgraad zijn diegene die, rekening
houdende met een verkorte of volledige jaarrekening, respectievelijk niet meer dan 21,7% of 14,3% behalen
voor de graad van financiële onafhankelijkheid maar toch voldoen aan de voorwaarde, aangezien ze niet met
meer dan 20% zakken t.o.v. de vorige solvabiliteitswaarde. Anderzijds zijn de succesvolle ondernemingen met
lage schuldgraad, de ondernemingen die het minimum percentage van 21,7% of 14,3% kunnen overschrijden.
15
grafiek 2: het aantal erkende aannemers die al dan niet voldoen aan het opgelegd criterium van de
solvabiliteit voor de verschillende jaren
Aangezien de erkenning voor de verschillende onderneming niet in hetzelfde jaar herzien worden, geeft geen
enkele bovenstaande grafiek de exacte weergave weer. Omdat men echter niet kan nagaan in welk jaar de
onderneming herzien werd, wordt een overzicht gegeven van alle mogelijke scenario’s van elke onderneming per
jaar.
In bovenstaande grafieken is een gelijkaardige trend aanwezig van een dalend aantal ondernemingen met lage
schuldgraad, een stijgend aantal ondernemingen met hoge schuldgraad en een nagenoeg constant percentage
ondernemingen die niet voldoen waargenomen. Toch geven deze grafieken slechts een beperkte informatie,
aangezien een onderneming slechts dient te voldoen aan de voorwaarde wanneer zijn erkenning wordt herzien.
Behaalt hij voor 3 van de 4 mogelijk te controleren jaren niet de voorwaarde, is het dus wel nog mogelijk dat hij
de erkenning kan behouden als hij in het jaar van de herziening wel aan de voorwaarde voldoet.
Daarom wordt nagegaan hoeveel ondernemingen in geen enkel jaar voldoen aan de voorwaarde, de
ondernemingen die elk jaar voldoen en de ondernemingen die soms maar niet altijd voldoen. Hier valt op dat
vooral in klasse 1 een groot aantal ondernemingen niet voldoen aan het opgelegde criterium van de solvabiliteit
gedurende de vier jaar.
16
grafiek 3: het aantal aannemers die al dan niet voldoen aan de solvabiliteitsvoorwaarde over de 4 jaren
heen Uit bovenstaande grafiek zijn volgende trends waarneembaar. In klasse 1 is er 7.6% van de ondernemingen die
over de vier jaar nooit voldoen aan de solvabiliteitsvoorwaarde, en dit neemt af tot een waarde van 2.6% in
klasse 5, om daarna opnieuw lichtjes te stijgen tot 3.3% in klasse 8. Dezelfde trend is op te merken voor de
onderneming die soms, maar niet in alle vier deze jaren voldoen.
Bij de ondernemingen die over de vier jaar wel voldoen aan de solvabiliteitsratio is een tegenovergestelde trend
waarneembaar. Hier komt het procentueel aandeel in klasse 1 overeen met 70.3% en neemt deze toe tot klasse 6
met 93.5%, om daarna terug te zakken naar 88.9% in klasse 8.
Hieruit kan men dus afleiden dat over het algemeen de ondernemingen meer aan dit criteria voldoen, naarmate
de klasse hoger is. In totaal zijn er 80.2% van alle ondernemingen die over de vier jaar voldoen en slechts 5.5%
die nooit voldoen.
4.4.2.3 Omzet
Als laatste financiële criterium wordt een ondergrens gesteld aan de totale omzet aan werken tijdens drie van de
jongste acht jaar. Per klasse wordt hiervoor een minimum omzet opgelegd, die hieronder is weergegeven.
Vanzelfsprekend betreft dit criterium de drie beste jaren van de onderneming.
Klasse Minimum omzet (van 3 van de jongste 8 jaar) (€)
2 400.000 3 750.000 4 1.350.000 5 2.750.000 6 5.000.000 7 10.700.000 8 18.600.000
Tabel 8: minimum omzet
Helaas is het voor het merendeel van de ondernemingen niet verplicht om de omzet te publiceren, aangezien ze
een verkort schema van de jaarrekening gebruiken. Daarom zal dit niet onderzocht worden.
17
4.4.3 Conclusie van de criteria opgelegd door de erkenning
In dit onderdeel werden de voorwaarden, die de erkenning oplegt aan de ondernemingen, besproken. Slechts
twee van de drie opgelegde financiële criteria kunnen worden nagegaan, omwille van de beperkingen van het
verkorte schema. Voor vele ondernemingen met een verkort schema (ruim 80 procent van de populatie) worden
de omzetcijfers niet weergeven, wat het onderzoek naar de minimum omzet van drie van jongste acht jaar
onmogelijk maakt.
Voor het eerste criterium - de minimumvoorwaarde van het eigen vermogen - wordt om de verschuldigde
sommen van de vennoten in te schatten, een optimistisch en een pessimistisch scenario opgemaakt. Daarin wordt
onderzocht hoeveel ondernemingen op dit moment slagen voor deze voorwaarde. Bij het eerste scenario worden
de verschuldigde sommen niet in mindering gebracht van het eigen vermogen. Hier faalt slechts 6.4% in klasse 2
en dit percentage neemt af naarmate de klasse toeneemt tot 1.1% in klasse 8. Dit verschijnsel doet zich ook voor
bij de ondernemingen die slechts met 10% marge deze voorwaarde behalen, van 2.7% in klasse 2 naar 0% in
klasse 8. Deze voorgaande dalingen houden dus een stijging in van het aantal slagende ondernemingen met meer
dan 10% marge. Voor het pessimistische scenario worden alle overige schulden in rekening gebracht omdat de
verschuldigde sommen niet apart voorkomen in de jaarrekening. Hier vertonen de middelste klassen (3-4-5-6-7)
een groot aantal slagende ondernemingen met meer dan 10% marge op de voorwaarde, ongeveer 80 à 85%. Voor
klasse 2 en 8 is bedraagt dit slechts 75%. Een nagenoeg constant percentage van 2% behaalt voor alle klassen de
voorwaarde met 10% marge of minder. Klasse 2 en 8 vertonen zo meer falende ondernemingen dan de andere.
Voor de solvabiliteitsvoorwaarde, namelijk de graad van financiële onafhankelijkheid (%), wordt ook een
scenario opgesteld, waarbij wordt onderzocht hoeveel ondernemingen vandaag zouden voldoen aan de
voorwaarde. Voor de vier mogelijke herzieningsjaren (de huidige waarde wordt bij de herziening met een
eerdere waarde vergeleken) komen gelijkaardige resultaten tot stand. Omdat echter niet geweten is welke
onderneming in welk jaar herzien wordt, worden de vier grafieken gecombineerd in één grafiek. Hierin kan men
zien dat 7.6% in klasse 1, 2.6% in klasse 5 en 3.3% in klasse 8 van de ondernemingen voor de vier mogelijke
herzieningsjaren nooit voldoen, wat hun kans op het behoud van hun erkenning bijna nihil maakt. Voor de
overige klassen bevinden de resultaten zich tussen deze waarden, met een gelijkaardige trend.
Daarnaast zien we dat het merendeel van de ondernemingen, 70.3% in klasse 1, tot 88.9% in klasse 8 voor geen
enkel jaar problemen vertonen. Voor de andere ondernemingen kan men niet met zekerheid zeggen hoe zij
ervoor staan. Dit sluit niet uit dat het mogelijk is om bijvoorbeeld voor 3 mogelijke herzieningsjaren te falen en
voor 1 te slagen en daardoor toch de erkenning te behouden.
Globaal kan men zeggen dat vooral bij de kleine klassen, met name 1 en 2, iets meer ondernemingen
moeilijkheden ondervinden om aan deze twee voorwaarden te voldoen. Wanneer alle overige schulden worden
afgetrokken van het eigen vermogen bevat klasse 6 het meest slagende ondernemingen voor beide voorwaarden.
18
4.5 WP5: Onderzoek naar de financiële criteria niet opgelegd door de erkenning
4.5.1 Keuze van de te onderzoeken financiële karakteristieken
Naast de financiële criteria, opgelegd door de erkenning om de ondernemingen op te delen in verschillende
klassen, wordt in dit deel nagegaan of ook andere financiële kengetallen kenmerkend zijn voor de verschillende
klassen. De kengetallen die zullen worden gehanteerd, zijn deze die voorkomen in het handboek ‘Financiële
analyse van de onderneming’ (Ooghe & Van Wymeersch, 2008). Aangezien de meeste kengetallen verschillende
posten uit de jaarrekening met elkaar in verband brengen d.m.v. een verhouding, kunnen zowel de kleinste als de
grootste ondernemingen met elkaar vergeleken worden. Om deze reden worden enkel kengetallen onderzocht en
bv. geen balansposten met elkaar vergeleken.
De kengetallen van H. Ooghe en C. Van Wymeersch uit het handboek tellen 11 liquiditeitsratio’s, 13
solvabiliteitsratio’s, 17 rendabaliteitsratio’s en 11 toegevoegde waarde ratio’s. In totaal betreft dit 52
verschillende kengetallen waarvan er slechts 20 zullen worden gebruikt. De gebruikte kengetallen worden in de
onderstaande tabel weergegeven waarvan de definities in bijlage IV terug te vinden zijn.
1 Netto bedrijfskapitaal 2 Nettokas 3 Current ratio 4 Rotatie voorr. en bestell. in uitvoering 5 Aantal dagen klantenkrediet 6 Aantal dagen leverancierskrediet 7
Liq.
Nettokasratio 8 Algemene schuldgraad (%) 9 Lange termijn schuldgraad (%)
10 Zelffinancieringsgraad 11 Dekking totaal vreemd vermogen door cashflow 12
Solv.
Dekking vreemd vermogen lange termijn door cashflow 13 Bruto rendabiliteit totaal der activa vóór belastingen 14 Bruto rendabiliteit bedrijfsactiva vóór belastingen 15 Bruto rendabiliteit eigen vermogen na belastingen 16
Rend.
Financiële hefboommultiplicator 17 Aandeel personeel in bruto toegevoegde waarde 18 Aandeel financiële kost van het vreemd vermogen excl. subs. in bruto TW 19 Aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto toegevoegde waarde 20
T.W.
Bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.) Tabel 9: overzicht van de gebruikte kengetallen
Vooreerst houdt de beperking van 20 variabelen rekening met de duur van het onderzoek, maar daarnaast
dringen zich ook andere logische redenen naar voren. Zo hebben sommige kengetallen een gelijkaardige inhoud
waardoor de resultaten ook een gelijkaardig karakter zullen hebben, bv. de current ratio en de quick ratio, bruto-
en nettokengetallen, complementaire ratio’s zoals algemene schuldgraad en graad van financiële
19
onafhankelijkheid. De voorkeur gaat uit naar de algemene vormen van de kengetallen (namelijk de
brutokengetallen) omdat deze meer posten in rekening brengen waardoor al dan niet een groter onderscheid kan
worden aangetoond. Maar de keuze van de 20 kengetallen houdt ook rekening met de beschikbaarheid van de
gegevens, bv. de ratio’s die de marktwaarde van het aandeel bevatten, kunnen niet worden gebruikt, aangezien
slechts een gering aantal beursgenoteerd is.
Aangezien in dit onderzoek zowel verkorte als volledige jaarrekeningen voorkomen, dient hier rekening mee
gehouden te worden. Voor de helft van de gekozen kengetallen (cursief in de tabel) is de definitie van het
kengetal verschillend voor de twee jaarrekeningschema’s. Wanneer de definitie van het kengetal gelijk is voor de
verkorte en de volledige jaarrekening, kunnen de acht klassen zonder probleem met elkaar worden vergeleken.
Wanneer deze verschillen, moet men een onderscheid maken tussen de klassen. Aangezien klasse 7 en 8
nauwelijks verkorte schema’s hebben, kan men voor de verkorte schema’s de klassen 1 tot en met 6 met elkaar
vergelijken. De ondernemingen met een volledige jaarrekening spreiden zich meer gelijkmatig over de acht
klassen dan de ondernemingen met een verkort schema. Maar aangezien voor de eerste vijf klassen het overwicht
duidelijk gaat naar de verkorte versies, kan men voor de volledige schema’s enkel klasse 6 tot en met 8 met
elkaar vergelijken. Klasse 6 wordt dus opgesplitst wegens een bijna fiftyfifty verhouding tussen het aantal
verkorte en volledige schema’s. Interessant voor klasse 6 is dat hij een sleutelrol kan spelen voor de vergelijking
tussen de verkorte schema’s en de volledige schema’s.
Tabel 10: het aantal aannemers met een verkorte of volledig schema per klasse
20
4.5.2 Keuze van de statistische testen
Bij een onderzoek begint de onderzoeker met opstellen van hypothesen die een antwoord moeten geven op het
gestelde probleem. Er wordt een zogenaamde nulhypothese geformuleerd, die in feite het tegengestelde
verwoordt van hetgeen men in de realiteit veronderstelt of wil nagaan. Aansluitend wordt een alternatieve
hypothese geformuleerd, die in principe overeenkomt met de verwachte uitkomst van het onderzoek.
Verder moet bepaald worden met welke stelligheid men de nulhypothese wenst te verwerpen. Hoe groter de
betrouwbaarheid waarmee men de nulhypothese wenst te verwerpen, hoe minder vlug deze effectief zal worden
verworpen en hoe kleiner de kans de nulhypothese, ondanks de verwerping ervan, toch waar is. Deze kans wordt
het (alfa)-significantie niveau genoemd. In dit onderzoek wordt er gewerkt met een alfa-waarde van 5%. De
nulhypothese wordt dus met een betrouwbaarheid van 95% verworpen.
Eenmaal deze hypotheses gekend zijn, moet gebruik gemaakt worden van een geschikte statistische toets. De
keuze van deze toets hangt af van vier criteria: de kenmerken van de populatie waaruit de steekproef is
getrokken, het meetniveau van de verzamelde gegevens, de manier waarop de steekproef is getrokken en het
aantal steekproeven. Hierbij moet een belangrijk onderscheid gemaakt worden tussen parametrische en niet-
parametrische toetsen. Een parametrische toets kan alleen worden gebruikt als aan strikte voorwaarden voldaan
is: een normaal verdeelde populatie, bij meer dan één steekproef dezelfde variantie en de variabele moet
intervalgeschaald zijn. De niet-parametrische toetsen worden niet aan deze regels gebonden. Aangezien de
parametrische zeer populair zijn en door vele onderzoekers worden gebruikt en begrepen, is het in sommige
gevallen gerechtvaardigd om de regels minder streng toe te passen en als dus toch de parametrische toets te
gebruiken. (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2006)
In dit onderzoek stelt voorgaande situatie zich voor. De data is intervalgeschaald en de gehele populatie wordt
aanschouwd. Maar wanneer met de Kolmogorov-Smirnov test (SPSS) wordt nagegaan of de 20 variabelen voor
de 8 klassen normaal verdeeld zijn, blijkt dit niet zo te zijn. Dit betekent op het eerste zicht dat er dient
overgegaan te worden naar niet-parametrische testen. Maar aangezien volgens vele statistici de keuze van
parametrische testen is gerechtvaardigd, door enerzijds een groot aantal elementen te onderzoeken en anderzijds
een Gauss-kromme terug te vinden in het histogram, wordt de normaalverdeling aanvaard (Van Kenhove, 2009).
Om de Gauss-kromme beter te benaderen wordt ook rekening gehouden met het probleem van outliers. Dit zijn
waarden die teveel afwijken van het rekenkundig gemiddelde waardoor de standaarddeviatie te groot wordt.
Wanneer de standaarddeviatie te groot wordt, is het moeilijker of bijna onmogelijk om significante verschillen
tussen de klassen te ontdekken. Outliers worden gedefinieerd als diegene die meer dan twee keer de
standaarddeviatie van het gemiddelde afwijken binnen een bepaalde klasse. Simpelweg houdt dit bij een
normaalverdeling in dat 4.6% van de waarden in elke klasse er wordt uitgefilterd, met name 2.3% van de
grootste waarden en 2.3% van de kleinste waarden. Voor de kengetallen met eenzelfde definitie is dit geen
probleem. Echter voor de kengetallen met een verschillende definitie voor de twee soorten jaarrekening moet
men anders te werk gaan. Voor de klassen 1 tot en met 6 worden de gemiddelden en de standaarddeviaties
berekend voor de ondernemingen met een verkort schema, aangezien deze met elkaar zullen worden vergeleken.
21
Voor de klassen 6 tot en met 8 worden het voorgaande ook berekend maar dan enkel voor de jaarrekening met
een volledig schema. Merk op dat voor klasse 6 deze filtering twee keer wordt toegepast, enerzijds voor de
verkorte en anderzijds voor de volledige schema’s. Vervolgens wordt er ook nagegaan (t-test) of de verschillen,
die optreden tussen de twee resultaten in klasse 6, significant zijn. Er wordt met andere woorden nagegaan of de
definitie van de volledige jaarrekening veel verschilt met die van de verkorte jaarrekening.
Voor het onderzoek van de 20 kengetallen naar mogelijke significante verschillen tussen de verschillende
klassen, wordt gebruik gemaakt van de parametrische ‘one-way ANOVA’ test (SPSS). De informatie, die uit
deze test voortvloeit, is tweeledig. Het eerste deel informatie (anova test) geeft weer welke kengetallen voor
verschillen zorgen tussen de klassen en welke niet. Het tweede deel informatie (post hoc testen) toont aan tussen
welke klassen de verschillen zich voordoen.
Als derde worden de verschillen tussen de twee resultaten (kengetallen met verschillende definitie) van klasse 6
met elkaar vergeleken door middel van een t-test.
4.5.2.1 Anova-test
De nulhypothese en de alternatieve hypothese met een signficantieniveau van 5% bij de anova test is als volgt:
Ho: De variabele kent geen significante verschillen die te wijten zijn aan de verschillende klassen
H1: De variabele kent wel significante verschillen die te wijten zijn aan de verschillende klassen
In volgende tabel wordt een onderscheid gemaakt tussen de kengetallen die al dan niet op dezelfde manier
berekend worden. Wanneer de definitie voor beide schema’s hetzelfde is, worden de acht klassen met elkaar
vergeleken, wanneer ze verschillend is, wordt voor de verkorte jaarrekeningschema’s enkel klassen 1 tot en met
6 bestudeerd en voor de volledige jaarrekeningschema’s enkel klasse 6 tot en met 8. De cellen in het grijs zijn
onmogelijk om in te vullen. De cellen bevatten de verhouding van het aantal significante verschillen op het
aantal mogelijk combinaties waartussen verschillen kunnen optreden. Op te merken is dat voor sommige cellen
geen significante verschillen zijn ontdekt die te wijten zijn aan de classificatie van de klassen. Deze zijn
aangeduid met een liggend streepje.
22
Naam kengetal Zelfde definitie
Definitie verkort schema
Definitie volledig schema
1 Netto bedrijfskapitaal 25/28 2 Nettokas 11/28 3 Current ratio 13/28 4 Rotatie voorr. en bestell. in uitvoering 3/15 2/3 5 Aantal dagen klantenkrediet - 1/3 6 Aantal dagen leverancierskrediet 3/15 1/3 7 Nettokasratio 2/28 8 Algemene schuldgraad (%) 13/28 9 Lange termijn schuldgraad (%) 3/28 10 Zelffinancieringsgraad 10/28 11 Dekking totaal vreemd vermogen door cashflow - - 12 Dekking vreemd vermogen lange termijn door cashflow - ‐ 13 Bruto rendabiliteit totaal der activa vóór belastingen - 1/3 14 Bruto rendabiliteit bedrijfsactiva vóór belastingen - 1/3 15 Bruto rendabiliteit eigen vermogen na belastingen 4/15 ‐ 16 Financiële hefboommultiplicator 4/15 2/3 17 Aandeel personeel in bruto toegevoegde waarde 11/28 18 Aandeel financiële kost van het vreemd vermogen excl. subs. in bruto TW 18/28 19 Aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto TW - 20 Bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.) 1/15 1/3
Tabel 11: overzicht van het aantal significante verschillen
4.5.2.2 Post hoc testen
De nulhypothese en de alternatieve hypothese met een signficantieniveau van 5% bij de post hoc test is als volgt:
Ho: De variabele kent geen significant verschil tussen de twee onderzochte klassen
H1: De variabele kent wel een significant verschil tussen de twee onderzochte klassen
Deze testen gaan na tussen welke klassen er zich een significant verschil voordoet. Aan de hand van de Levene’s
test wordt een verschil gemaakt tussen de homogeniteit van varianties. Voor gelijke varianties wordt de Tukey
test gekozen en voor ongelijke varianties wordt voor de Tamhane’s T2 geopteerd. De grafieken zijn opgemaakt
zonder de outliers. In wat hier volgt, worden de verschillende kengetallen besproken, en dit aan de hand van een
grafiek en een toelichting over de verschillen en/of gelijkenissen.
23
4.5.2.3 T-test
Zoals eerder vermeld, worden voor sommige kengetallen twee definities gehanteerd, te wijten aan de verkorte en
volledige jaarrekening. Deze verschillende definities zorgen voor verschillende waarden die later ook zichtbaar
zullen zijn in de grafieken. Om aan te tonen dat deze waarden al dan niet significant verschillend zijn, wordt de
t-test aangewend.
De nulhypothese en de alternatieve hypothese met een signficantieniveau van 5% bij de t-test is als volgt:
Ho: De variabele kent geen significant verschil tussen de waarde van de twee definities
H1: De variabele kent wel een significant verschil tussen de waarde van de twee definities
Naam kengetal Significant verschil
in klasse 6
4 Rotatie voorr. en bestell. in uitvoering ja 5 Aantal dagen klantenkrediet nee 6 Aantal dagen leverancierskrediet ja 11 Dekking totaal vreemd vermogen door cashflow ja 12 Dekking vreemd vermogen lange termijn door cashflow nee 13 Bruto rendabiliteit totaal der activa vóór belastingen ja 14 Bruto rendabiliteit bedrijfsactiva vóór belastingen nee 15 Bruto rendabiliteit eigen vermogen na belastingen nee 16 Financiële hefboommultiplicator ja 20 Bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.) ja
24
4.5.3 Bespreking van de 20 kengetallen
1. Nettobedrijfskapitaal
Het nettobedrijfskapitaal kan op twee manieren berekend worden, enerzijds door de beperkte vlottende activa te
verminderen met het vreemd vermogen op korte termijn, anderzijds door het permanent vermogen te
verminderen met de uitgebreide vaste activa.
grafiek 4: gemiddelde netto bedrijfskapitaal per klasse
Het nettobedrijfskapitaal is het kengetal met veruit
de meeste significante verschillen tussen de
verschillende klassen. Alle klassen verschillen
significant met elkaar, behalve voor volgende
combinaties: 1-2, 2-3 en 6-7. Dus 3 op 28
mogelijke combinaties verschillen niet. In deze
grafiek is ook een duidelijke stijgende trend
aanwezig. Naarmate de onderneming zich in een
hogere categorie bevindt, stijgt ook het
nettobedrijfskapitaal waarover ze beschikt.
De toenemende trend van nettobedrijfskapitaal kan logisch verklaard worden, doordat zowel het eigen vermogen
als het vreemd vermogen op lange termijn per klasse toeneemt. De erkenning legt ook op dat het eigen vermogen
moet groter zijn voor een hogere klasse.
2. Nettokas
De nettokas kan gedefinieerd worden als de liquide middelen en de geldbeleggingen verminderd met financiële
schulden op ten hoogste één jaar. De nettokasratio kan ook omschreven worden als het nettobedrijfskapitaal
verminderd met de nettobedrijfskapitaalbehoefte.
grafiek 5: gemiddelde nettokas per klasse
Voor de nettokasratio slaagt enkel klasse 8 er in
zich significant te verschillen met alle andere
klassen. Klasse 6 en 7 zijn niet significant
verschillend. Klasse 1 verschilt significant van 4, 5,
6 en 8 maar niet van 7, wat duidt op een grote
standaarddeviatie bij klasse 7. Op klasse 7 na is er
hier dus ook een stijgende trend aanwezig. Voor de
afgeleide van het nettobedrijfskapitaal en de
nettokas, nl. de nettobedrijfskapitaalbehoefte, kan
zonder veel verduidelijking gesteld worden, dat
daar ook een stijgende trend zal op te merken zijn.
25
3. Current ratio
De current ratio is een maatstaf voor de liquiditeit, om een veiligheidsmarge in te bouwen dient deze ratio groter
te zijn dan 1. Dit toont aan dat de onderneming over voldoende middelen op korte termijn beschikt om de
schulden op ten hoogste één jaar te betalen.
grafiek 6: gemiddeld current ratio per klasse
Bij de current ratio onderscheiden klasse 7 en 8 zich
significant van de 5 laagste klassen. De neerwaartse
trend duidt aan dat de grote ondernemingen hun
middelen maximaal toewijzen waardoor hun current
ratio dichter bij de 1 aanleunt. Kleine, jongere
ondernemingen hebben er meer baat bij wanneer
deze liquiditeitsratio zich significant boven de 1
bevindt. Dit toont aan dat de onderneming niet te
kampen heeft met liquiditeitsproblemen wat het
aantrekkelijker maakt om in deze te investeren.
4. Rotatie voorraden en bestellingen in uitvoering
De rotatie voorraden en bestelling in uitvoering geeft aan hoeveel maal per jaar de onderneming in staat is om
haar voorraad aan te kopen en te verkopen. Hoe sneller de rotatie, hoe minder middelen er voor voorraden
dienen te worden aangewend.
grafiek 7: gemiddelde rotatie voorraden en bestellingen in uitvoering per klasse
De rotatie voorraden en bestellingen in uitvoering
heeft voor de verkorte jaarrekeningschema’s
nauwelijks significante verschillen. Enkel klasse 6
verschilt significant met klasse 1,3 en 4. Daarnaast is
er ook geen duidelijke trend waar te nemen.
Voor het volledige jaarrekeningschema zien we bij
de grootste klassen een duidelijke stijgende trend
waarbij klasse 8 significant verschilt van de andere
twee klassen. De grote ondernemingen tonen hierbij
aan dat efficiëntie verbetert wanneer de onderneming
zich in een hogere klasse bevindt.
26
Bij de rotatie voorraden en bestelling in uitvoering houdt de definitie van de volledige jaarrekening ook rekening
met de wijzigingen in de voorraad goederen in bewerking, - gereed product, - in de bestelling gereed product, de
geproduceerde vaste activa, exploitatiesubsidies en vanwege de overheid ontvangen compenserende bedragen.
Aangezien de definitie van de verkorte jaarrekening dit niet inhoudt, creëert dit een significant verschil tussen de
gemiddelde van de verkorte en de volledige in klasse 6.
5. Aantal dagen klantenkrediet
Het aantal dagen klantenkrediet geeft de gemiddelde termijn waarop klanten hun facturen betalen weer. Dit mag
niet te hoog zijn, anders toont dit aan dat vorderingen onvoldoende worden opgevolgd. Anderzijds mag dit niet
te laag zijn, anders kunnen er klanten verloren gaan door een te strakke kredietpolitiek.
grafiek 8: gemiddeld aantal dagen klantenkrediet per
klasse
Het aantal dagen klantenkrediet kent voor de
verkorte versies opnieuw geen significante
verschillen. Opmerkelijk is dat het merendeel zich
bevindt tussen de 55 en 65 dagen krediet.
Voor de volledige schema’s is opnieuw een stijgende
trend waarneembaar die zich vertolkt in slechts één
significant verschil, nl. tussen klasse 6 en 8.
Hoogstwaarschijnlijk speelt bij deze klassen, de
grootte van de werken een rol voor een groter aantal
dagen klantenkrediet.
Het aantal dagen klantenkrediet, berekend volgens de twee schema’s, levert een bijna identiek resultaat voor de
klasse 6, dit levert dan ook geen significant verschil op. De extra in rekening te brengen posten bij het volledige
schema, hebben dan ook maar weinig invloed op het resultaat. Denk hierbij aan de andere bedrijfsopbrengsten
verminderd met de exploitatiesubsidies en compenserende bedragen en de belasting op de toegevoegde waarde
in rekening gebracht door de onderneming.
6. Aantal dagen leverancierskrediet
Het aantal dagen leverancierskrediet bepaalt het gemiddelde aantal dagen waarmee de leveranciers betaald
worden. Het klantenkrediet kan dus gezien worden als een bron van financiële middelen. De interpretatie van het
leverancierskrediet moet met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Een hoog aantal dagen leverancierskrediet
kan er zowel op wijzen dat de leverancier vertrouwen heeft in de onderneming als dat de onderneming niet
voldoende liquide is om de leverancier op normale termijn te betalen.
27
grafiek 9: gemiddeld aantal dagen leverancierskrediet per klasse
Hier is een stijgende trend merkbaar. Het aantal
dagen leverancierskrediet kent voor beide versies
weinig significante verschillen. Opmerkelijk is dat
dit aantal dagen over het algemeen hoger ligt dan het
aantal dagen klantenkrediet, wat positief is voor de
nettokas. Voor de verkorte versies is klasse 6 diegene
die zich significant verschilt van klasse 1,3 en 4.
Voor de volledige versies is het enkel klasse 6 en 8
die significant verschillen. Net als bij de vorige ratio
vinden we hier stijgende patronen terug die rekening
zullen houden met de omvang van de aankopen.
Wanneer we hier de gemiddelden van de beide schema’s voor klasse 6 gaan vergelijken, ziet men dat het
aflossen van het leverancierskrediet volgens het verkorte jaarschema bijna 40 dagen extra in beslag neemt. Dit
kan men verklaren doordat in het verkorte schema alle handelsgoederen, grond- en hulpstoffen, diensten en
diverse goederen in rekening gebracht worden, terwijl bij het volledige schema geen rekening wordt gehouden
met de wijzigingen in de voorraad. Maar het voornaamste verschil schuilt in het feit dat de belastingen op de
toegevoegde waarde aan de onderneming enkel in mindering wordt gebracht, bij het volledige
jaarrekeningschema. Ook hier is sprake van een significant verschil tussen beide.
7. Nettokasratio
De nettokasratio is de verhouding van de nettokas over de (beperkte) vlottende activa.
grafiek 10: gemiddelde nettokasratio per klasse
De nettokasratio kent nauwelijks verschillen, enkel
klasse 7 is significant verschillend met klasse 3 en
4. Zij is niet significant verschillend met klasse 2
omdat deze een te grote standaarddeviatie heeft.
Door de grafiek van nettokas samen met deze
grafiek in gedachte te houden, kan men
concluderen dat de noemer van de nettokasratio
(beperkte vlottende activa) een steiler verloop zal
hebben dan de nettokas. Helaas kan er uit deze
grafiek weinig informatie worden geconcludeerd.
28
8. Algemene schuldgraad (%)
De algemene schuldgraad van de onderneming geeft aan welk procentueel deel van het totaal vermogen bestaat
uit vreemd vermogen. Wanneer het eigen vermogen negatief is, kan deze ratio zelf stijgen tot meer dan 100 %.
grafiek 11: gemiddelde algemene schuldgraad per klasse
In de grafiek valt op te merken dat de gemiddelde
algemene schuldgraad stijgt, naarmate een
onderneming zich in een hogere klasse bevindt.
Deze ratio is minimum ruim 60%, wat inhoudt dat
het vermogen van de erkende aannemers voor meer
dan de helft bestaat uit vreemd vermogen.
Belangrijke verschillen doen zich enkel voor tussen
de groep met de twee grootste klassen en de groep
met zes kleinste klassen. Onderling doen zich
weinig verschillen voor tussen de klassen.
9. Lange termijn schuldgraad (%)
De lange termijn schuldgraad is de verhouding van het vreemd vermogen op lange termijn tot het permanent
vermogen. De schulden op lange termijn bepalen vooral het financiële risico van de onderneming vanwege de
intrest- en aflossingsverplichtingen terwijl voor de korte termijn schulden enkel de interestaflossingen een
probleem kunnen vormen.
grafiek 12: gemiddelde lange termijn schuldgraad per klasse
De lange termijn schuldgraad kent een dalende
trend met uitzondering van klasse 8, wat betekent
dat de kleinere klassen meer afhankelijk zijn van
het vreemd vermogen op lange termijn. Significante
verschillen doen zich echter enkel voor tussen
klasse 1 en de klassen 5 tot 7.
29
10. Zelffinancieringsgraad
De zelffinancieringsgraad wordt weergegeven als de verhouding van de reserves en overgedragen resultaten tot
het totaal vermogen. Voor een jongere, nog niet rendabele onderneming zal deze ratio veeleer laag zijn. Een
oudere onderneming met al overgedragen winsten in het verleden kan financieel meer weerstand bieden.
grafiek 13: gemiddelde zelffinancieringgraad per klasse
Voor de zelffinancieringsgraad is er sprake van
significante verschillen tussen de groep met de
uiterste klassen, nl. 1-7-8, en deze met de middelste
klassen, nl. 3-4-5. Opmerkelijk is dat de
zelffinancieringsgraad groeit tot klasse 4 en nadien
aanzienlijk daalt.
11. Dekking totaal vreemd vermogen door cashflow
De dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow, geeft aan welk percentage van het totaal vreemd
vermogen kan terugbetaald worden uit de cashflow van een bepaald jaar. De teller van deze ratio omvat de
cashflow na financiële kosten van het vreemd vermogen en na belastingen, die voor de terugbetaling van vreemd
vermogen kan aangewend worden. Deze dekkingsratio is dus de indicator bij uitstek om de
schuldaflossingcapaciteit van een onderneming te meten.
grafiek 14: gemiddelde dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow per klasse
Deze ratio kent een dalende trend maar van
significante verschillen is hier echter geen sprake.
Deze ratio is min of meer omgekeerd evenredig met
de klassen. Dit wijst er op dat het vreemd vermogen
procentueel meer toeneemt dan de uitgebreide
cashflow. De toenemende algemene schuldgraad die
eerder besproken werd, zorgt er dus gedeeltelijk voor
dat deze grafiek een dalend patroon kent.
30
De uitgebreide cashflow (teller van de ratio) berekend volgens de twee jaarrekeningschema’s vertoont toch
enkele verschillen, wat het significante verschil in klasse 6 kan verklaren. In de definitie van de volledige
jaarrekening komen aanzienlijk meer niet-kaskosten voor die voornamelijk (over het algemeen meer kosten dan
terugnemingen) de waarde hoger doet scoren dan deze volgens de definitie van de verkorte jaarrekening.
Rekening houdende dat de definitie van de noemer van de ratio gelijk blijft, zou dit moeten impliceren dat de
ratio voor de volledige jaarrekening hoger moet zijn dan deze voor de verkorte. Merkwaardig genoeg blijkt
echter dat het vreemd vermogen voor de volledige jaarrekening veel groter is dan deze voor de verkorte versie,
waardoor de ratio toch groter is bij de verkorte jaarrekening.
12. Dekking vreemd vermogen lange termijn door cashflow
De dekking van het vreemd vermogen op lange termijn door cashflow, geeft aan dat vooral schulden op lange
termijn moeten gedekt worden door de cashflow, aangezien een groot deel van de schulden op korte termijn
automatisch vernieuwd worden en dus een permanent karakter krijgen.
grafiek 15: gemiddelde dekking van het vreemd vermogen op lange termijn door de CF per klasse
Net als bij de vorige ratio zijn ook hier geen
significante verschillen waarneembaar.
Op te merken is dat de dalende trend van de vorige
ratio hier eerder een stijgend patroon vertoont.
Ook bij deze ratio kan hetzelfde als bij de vorige ratio opgemerkt worden in verband met de verschillen in klasse
6, hoewel dit hier niet voor een significant verschil zorgt. Opnieuw is de teller bij klasse 6 groter bij de volledige
jaarrekeningschema’s terwijl de definitie van de noemer dezelfde is. Maar omdat, opvallend genoeg, het vreemd
vermogen op lange termijn ook verschillend is voor de twee types, namelijk veel groter voor de volledige
jaarrekening, zorgt dit ervoor dat de algemene ratio toch hoger scoort bij de verkorte jaarrekening in klasse 6.
31
13. Bruto rendabiliteit totaal der activa vóór belastingen
De bruto rendabiliteit van het totaal der activa vóór belastingen, berekent de verhouding van de rendabiliteit tot
het totaal van de geïnvesteerde middelen. Dit resultaat wordt uitgedrukt vóór belastingen, vermits het
brutoresultaat ook weergegeven wordt voor belastingen. In de bruto rendabiliteit wordt er rekening gehouden
met de niet-kaskosten: afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen.
grafiek 16: gemiddelde bruto rendabiliteit van het totaal der activa voor belastingen per klasse
Voor de verkorte jaarrekeningschema’s zijn voor
deze ratio geen significante verschillen waar te
nemen, alsook geen trend in de grafiek. Voor de
volledige schema’s verschilt klasse 8 enkel
significant van klasse 7.
Voor deze ratio scoort klasse 8 significant lager dan
de andere klassen. Dit kan gedeeltelijk verklaard
worden doordat klasse 8 de hoogste klasse is en dat
ondernemingen die nog steeds groeien in deze klasse
blijven. Hierdoor blijft de noemer van de ratio ook
groeien en vermoedelijk gebeurt dit sneller dan de
groei van het bruto resultaat vóór niet-kaskosten,
vóór financiële kosten en vóór belastingen.
(EBITDA).
Ook hier is een significant verschil waarneembaar tussen de waarden van klasse 6. Deze is opnieuw te wijten aan
de verschillende definities, met name deze van de EBITDA (teller) die voor de volledige jaarrekening groter is.
Opnieuw treedt hier het merkwaardig verschijnsel op dat de uiteindelijke ratio toch groter is voor de verkorte
versies. Ook hier is dit te verklaren doordat de noemer een veel grotere waarde heeft voor de volledige
jaarrekening waardoor de grafiek toch correct is.
14. Bruto rendabiliteit bedrijfsactiva vóór belastingen
De bruto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen, heeft de bedoeling om de relatie tussen de
bedrijfsresultaten en de bedrijfsactiva, met uitsluiting van de financiële activa, vast te leggen. Ook hier worden
de niet-kaskosten in rekening gebracht.
32
grafiek 17: gemiddelde bruto rendabiliteit van de bedrijfsactiva voor belastingen per klasse
Voor deze ratio zijn de resultaten geheel
overeenstemmend met deze van de vorige ratio, nl.
geen significante verschillen voor de verkorte
schema’s maar wel tussen klasse 8 en 7. En de
grafieken hebben veel gelijkenissen qua patroon. De
resultaten scoren iets hoger dan bij de vorige ratio
wat eenvoudig kan verklaard worden doordat bij
deze ratio minder posten worden opgenomen in de
noemer.
Opnieuw vertoont zich hier een verschil tussen de opbouw van de teller van de ratio, namelijk die van het bruto
bedrijfsresultaat vóór niet-kaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen. Dit zorgt echter voor geen
significant verschil in klasse 6. Hier kan niet worden nagegaan hoe de teller zich individueel verschilt met de
noemer voor beide versies van de jaarrekening.
15. Bruto rendabiliteit eigen vermogen na belastingen
De bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen, wordt berekend door de verhouding van de
uitgebreide cashflow tot het eigen vermogen.
grafiek 18: gemiddelde bruto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen per klasse
Voor deze ratio is een dalende trend aanwezig.
Aangezien voor grotere ondernemingen zowel teller
als noemer groter worden, kan uit de grafiek afgeleid
worden, dat het eigen vermogen procentueel sneller
stijgt dan de cashflow, naarmate de klasse groter
wordt. Enkel klasse 1 verschilt significant van klasse
3, 4, 5 en 6. Voor de rest doen zich geen beduidende
verschillen voor.
33
Hier verschilt de definitie van de ratio voor de verschillende jaarrekeningtypes terug enkel in de noemer,
namelijk de uitgebreide cashflow. De verschillen worden vermeld bij ratio 12 en hebben als resultaat dat de
uitgebreide cashflow volgens de definitie van de volledige jaarrekening groter zal zijn dan deze voor de verkorte
jaarrekening. Dit verklaart waarom hier in klasse 6 de ratio bij de volledige jaarrekeningschema’s hoger is dan
voor de verkorte. Dit is echter geen significant verschil.
16. Financiële hefboommultiplicator
De financiële hefboommultiplicator wordt beschouwd als een product van twee factoren. Factor 1 is de
verhouding van de winst of verlies van het boekjaar over het netto resultaat vóór financiële kosten (EBIT), beide
vóór belastingen. Factor 2 is het omgekeerde van de graad van financiële onafhankelijkheid en dit wordt de
eigenlijke financiële hefboomfactor genoemd. Een grote waarde voor dit kengetal houdt in dat de onderneming
goedkoop vreemd vermogen heeft kunnen aangetrokken.
grafiek 19: gemiddelde financiële hefboom-multiplicator per klasse
De financiële hefboommultiplicator kent voor de
twee jaarrekeningschema’s een ander verloop. Echter
als we klasse 6 gebruiken als sleutel voor de twee
jaarrekeningschema’s kan men stellen dat dit
kengetal voor de middelste klassen een nagenoeg
zelfde resultaat zal hebben.
Qua significante verschillen treden deze enkel op bij
klasse 1 met klasse 3, 4, 5 en 6. Maar ook klasse 8
met klasse 6 en 7.
Voor de financiële hefboommultiplicator geldt dat factor 2 eenzelfde definitie kent voor beide
jaarrekeningschema’s. Echter voor factor 1 doen zich kleine verschillen voor in de noemer, voor de verkorte
jaarrekening worden alle financiële kosten in rekening gebracht terwijl voor de volledige jaarrekening enkel
twee posten van de financiële kosten worden gebruikt. Dit verklaart waarom het kengetal voor klasse 6 bij de
verkorte jaarrekening significant lager is dan voor de volledige jaarrekening.
34
17. Aandeel personeel in bruto toegevoegde waarde
Het aandeel van het personeel in bruto toegevoegde waarde is één van vijf mogelijke ratio’s waarbij de
verschillende productiefactoren in verhouding staan tot de bruto toegevoegde waarde. De andere vier ratio’s
worden gevormd door de verhouding van de niet-kaskosten, de financiële kosten van het vreemd vermogen, de
belastingen en de toegevoegde winst op de bruto toegevoegde waarde. De financiële kosten van het vreemd
vermogen en de toegevoegde winst vormen respectievelijk ratio 18 en 19 in deze masterproef.
grafiek 20: gemiddeld aandeel van het personeel in de bruto toegevoegde waarde per klasse
Voor deze ratio merken we een stijgende trend op,
die aantoont dat voor grotere ondernemingen de
personeelskosten een groter deel vormt van de bruto
toegevoegde waarde. Klasse 1 wijkt significant af
van alle andere klassen. Klasse 8 wijkt enkel niet af
van klasse 6 en 7. Tussen de centrale gelegen klassen
doen zich geen verschillen voor.
18. Aandeel financiële kost van het vreemd vermogen exclusief subsidies in bruto TW
Het aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen exclusief subsidies in bruto toegevoegde waarde is,
zoals vermeld bij ratio 17, een andere productiefactor waarover de bruto toegevoegde waarde kan verdeeld
worden.
grafiek 21: gemiddeld aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen exclusief subsidies in de
bruto toegevoegde waarde per klasse
Naast het nettobedrijfskapitaal doen zich bij deze
ratio de meeste significante verschillen voor, nl. 18
van de 28 combinaties. Deze ratio kan de klassen
opdelen in drie groepen die qua groep bijna allemaal
van elkaar verschillen, nl. klasse 1, klasse 2-5 en
klasse 6-8. Wanneer beide productiefactoren (ratio
17 en 18) met elkaar worden vergeleken kan er
worden opgemerkt dat deze ratio’s een
complementair karakter hebben.
35
19. Aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto TW
Het aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto toegevoegde waarde, is een derde ratio waarbij een
productiefactor in verhouding staat met de bruto toegevoegde waarde.
grafiek 22: gemiddeld aandeel van de toegevoegde winst of verlies in de bruto toegevoegde waarde er
klasse
Het aandeel van de toegevoegde winst of verlies in
de bruto toegevoegde waarde vertoont als enige
ratio, die eenzelfde definitie hanteert voor verkorte
en volledige jaarrekeningschema’s, geen
significante verschillen tussen de verschillende
klassen. Deze ratio kent nagenoeg een constante
waarde voor alle klassen met uitzondering van
klasse 2.
20. Bruto toegevoegde waarde per werknemer (duizend)
De bruto toegevoegde waarde per werknemer is de klassieke maatstaf voor de productiviteit en dus voor de
concurrentiekracht van een onderneming. Deze ratio geeft weer hoeveel bruto toegevoegde waarde per
werknemer wordt voortgebracht.
Voor deze ratio merken we niet veel verschillen op,
enkel klasse 1 verschilt significant met klasse 3 en
klasse 6 met klasse 8. Voorts hebben de klassen
ongeveer een zelfde waarde voor deze ratio. De bruto
toegevoegde waarde kan dus eerder beschouwd
worden als sector afhankelijk dan als een klasse
afhankelijk.
grafiek 23: gemiddeld bruto toegevoegde waarde per werknemer (duiz.) per klasse
Opmerkelijk is dat deze ratio twee verschillende definities kent, terwijl bij de vorige ratio’s ,waarin de bruto
toegevoegde waarde voorkomt, eenzelfde definitie werd gehanteerd. Voor deze ratio geldt dat de bruto
toegevoegde waarde van de volledige jaarrekening meer elementen inhoudt, vandaar het significante verschil in
klasse 6.
36
4.5.4 Conclusie van de criteria niet opgelegd door de erkenning
De 20 variabelen die in dit werkpakket onderzocht werden op significante verschillen tussen de klassen,
vertonen niet altijd evenwaardige resultaten. Er is slechts 1 kengetal dat zich bijna voor alle klassen significant
verschilt, namelijk het nettobedrijfskapitaal. Dit kan verklaard worden doordat dit kengetal geen verhouding is,
maar wel een som van posten die groter worden naarmate de klasse toeneemt. Een tweede groep van 6
kengetallen, waarvan 5 ratio’s, kent bijna voor de helft significante verschillen, namelijk de nettokas (geen ratio),
de current ratio, de algemene schuldgraad, de zelffinancieringsgraad, het aandeel van de personeelskosten in
bruto toegevoegde waarde en het aandeel van de financiële kost van het vreemd vermogen in bruto toegevoegde
waarde. De resterende 13 kengetallen vertonen nauwelijks tot geen significante verschillen. Op te merken is dat
het merendeel van de kengetallen die nauwelijks verschillen hebben, namelijk 9 van de 13, kengetallen zijn die
een verschillende definitie hanteren voor de verkorte en de volledige jaarrekening. Echter kunnen op deze
manier de meest voor de hand liggende verschillen, diegene tussen de grootste en de kleinste klassen, niet
worden onderzocht aangezien ze een verschillende definitie hebben. Wanneer dit in rekening wordt genomen,
kan men zeggen dat 4 van de 9 eerder vermelde kengetallen nog een behoorlijk aantal verschillen hebben, deze
zijn de rotatie van voorraden en bestellingen in uitvoering, het aantal dagen leverancierskrediet, de bruto
rendabiliteit van het eigen vermogen voor belastingen en de financiële hefboommultiplicator. Zo behouden we 9
kengetallen die bijna geen verschillen kennen.
De 10 kengetallen die een verschillende definitie gebruiken, werden voor klasse 6 nader bekeken. Aangezien er
ongeveer een evenwichtige verhouding van het aantal verkorte en volledige jaarrekening in de populatie
voorkwam. In de grafieken komen voor klasse 6 aldus twee waarden voor, die soms veel van elkaar verschillen
terwijl het nog steeds gaat om hetzelfde kengetal. De verschillen in klasse 6 worden veroorzaakt door een
verschillende definitie voor de gebruikte ratio. Deze verschillen zijn te wijten aan de uitgebreide cashflow, het
netto resultaat (vóór financiële kosten en vóór belastingen) en het bruto resultaat (vóór niet-kaskosten, vóór
financiële kosten en vóór belastingen). Voorgaande items zijn telkens groter voor de volledige jaarrekening.
Deze items treden bijna altijd op in de teller van de ratio’s, terwijl de definitie van de noemers dezelfde blijven.
Logischerwijze zou dit reeds moeten bepalen welke ratio in klasse 6 de grootste zal zijn. Merkwaardig genoeg
merken we voor 4 ratio’s het tegengestelde op, waar bij nader inzien bleek dat de noemer, die qua definitie
dezelfde is, heel verschillend is voor de ondernemingen met verkorte jaarrekening en diegene met een volledige
jaarrekening. Deze ratio’s zijn de dekking van het totaal vreemd vermogen en het vermogen op lange termijn
door de cashflow, de bruto rendabiliteit van het totaal der activa en de bedrijfsactiva voor belastingen.
37
4.6 WP6: Evolutie van de gezondheid van de erkende aannemers
Dit onderdeel heeft als doel, de evolutie van de financiële gezondheid van de Belgische bouwondernemingen die
door een erkenning in aanmerking komen voor de uitvoering van overheidsopdrachten, in kaart te brengen.
Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van de FiTo®-score (Ooghe & Spaenjers, 2006). Dit zal worden toegepast
voor de periode 1998-2007. Voor dit werkpakket wordt enkel categorie D (bouwwerken) onderzocht. De FiTo®-
scores worden weergegeven a.d.h.v. de medianen van de ondernemingen binnen eenzelfde klasse. De mediaan
wordt verkozen boven het gemiddelde, omdat de resultaten dan niet vertekend worden door grootteverschillen en
extreme waarnemingen. Verder wordt ook het 25e en 75e percentiel berekend. Het 75e (25e) percentiel is een
grens waarbij 75% (25%) van de data lager of gelijk scoort. Zo krijgt men niet alleen inzicht in de middelste
ondernemingen, maar ook in de evolutie van de minder gezonde of meer gezonde ondernemingen.
(zie bijlage V)
Aangezien een onderneming kan erkend worden in verschillende categorieën en hierdoor ook in verschillende
klassen, wordt dezelfde redenering als in werkpakket 3 toegepast. Een onderneming kan slechts tot één klasse
behoren (namelijk de hoogste) en als dit niet overeenkomt met categorie D dan kan deze onderneming niet
worden gebruikt.
In dit onderdeel wordt een onderneming die op het moment van het downloaden van de data, nl. 9 februari 2009,
beschouwd 10 jaar in deze klasse te zitten. Deze redenering is incorrect, maar biedt ons de mogelijkheid om een
evolutie te bestuderen van de ondernemingen die zich op 9 februari 2009 in een bepaalde klasse bevonden. Uit
deze redenering en omdat ondernemingen in klasse 1 zelden 10 jaar in deze klasse blijven, werd de klasse 1 niet
opgenomen.
De financiële analyse op basis van de FiTo®-score is gebaseerd op een achttal ratio’s (Ooghe & Spaenjers,
2006). Deze ratio’s vertegenwoordigen de vier klassieke dimensies: de liquiditeit, de solvabiliteit, de
rendabiliteit en de toegevoegde waarde. Een ratio is een verhoudingsgetal, waarbij twee of meer gegevens uit de
balans, de resultatenrekening of de toelichting aan elkaar gerelateerd worden om een beter inzicht te verkrijgen
in de absolute waarden van de bedragen van de verschillende rubrieken van de jaarrekening. De 8 ratio’s die deel
uitmaken van de FiTo®-score zijn:
1. bruto toegevoegde waarde / personeelskosten
2. netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen
3. netto rendabiliteit van het eigen vermogen nà belastingen
4. graad van zelffinanciering
5. graad van financiële onafhankelijkheid
6. korte termijn financiële schuldgraad
7. dekking van het vreemd vermogen door de cashflow
8. nettokasratio
De gehanteerde definities voor de verkorte en de volledige jaarrekeningschema’s voor deze ratio’s zijn terug te
vinden in bijlage VI.
38
Eenmaal deze acht ratio’s gekend zijn, kan men de FiTo®-score berekenen. De FiTo®-score is het rekenkundig
gemiddelde van de logitwaarden van deze acht ratio’s. De logitwaarde wordt als volgt berekend:
Door de logittransformatie worden voor elk ratio vergelijkbare waarden tussen 0 en 1 bekomen.
Verder moet nog vermeld worden dat bij de berekening van de FiTo®-score geen onderscheid wordt gemaakt
tussen de verkorte en volledige jaarekeningschema’s. Voor de bruto toegevoegde waarde per personeelskosten
en de dekking van het vreemd vermogen door de cashflow, wordt namelijk een verschillende definitie gebruikt.
39
4.6.1 Toegevoegde waarde
Het begrip toegevoegde waarde is de basis voor het nationaal product, dat de klassieke indicator is van de
economische prestaties van een land. Het wordt gedefinieerd als de waarde van de productie, verminderd met het
intermediair verbruik.
4.6.1.1 Bruto toegevoegde waarde tot de personeelskosten
De ratio die de toegevoegde waarde vertegenwoordigt, is de verhouding van de bruto toegevoegde waarde tot de
personeelskosten. Een hogere toegevoegde waarde leidt normaliter tot een stevigere concurrentiepositie, maar
niet als dit gepaard gaat met een te hoge proportie (vaste) personeelskosten.
110,000
120,000
130,000
140,000
150,000
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
jaar
brut
otoe
gevo
egde
waa
rde/
pers
onee
lsko
sten
(%).
klasse 8
klasse 7
klasse 6
klasse 5
klasse 4
klasse 3
klasse 2
grafiek 24: evolutie van de bruto toegevoegde waarde over personeelskost (%)
Wanneer de bruto toegevoegde waarde over de personeelskost wordt bekeken per klasse, zien we dat het
percentage overal hoger is dan 100%. Dit geeft aan dat het personeel meer waarde opbrengt dan het kost en is
dus positief. Over de 10 jaren heen verschillen de acht klassen slechts ongeveer 10 procentpunten binnen
eenzelfde klasse. In de klassen is er over het algemeen ook een lichte stijging waarneembaar in 2007 t.o.v. 1998.
Verder kan ook opgemerkt worden dat de hogere klassen over het algemeen een lagere bruto toegevoegde
waarde over de personeelskosten hebben dan de lagere klassen. Dit was al eerder opgemerkt bij ratio 17 in
werkpakket 5, waar de productiefactor personeelskosten een groter procentueel aandeel inneemt, naarmate de
klasse toeneemt.
40
4.6.2 Rendabiliteit
De rendabiliteit duidt aan of er voldoende resultaat voortvloeit uit de werking van een onderneming. Het gaat
dus om een vergelijking tussen opbrengsten en kosten, die ontstaan zijn ten gevolge van de werking van de
onderneming in een bepaalde periode. De rendabiliteitsratio’s hebben tot doel de resultaten van de onderneming
op relatieve basis te evalueren. De rendabiliteit wordt in de FiTo®-score bestudeerd in relatie tot de
bedrijfsactiva en het eigen vermogen.
4.6.2.1 Netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen
De netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen, geeft de relatie weer tussen de bedrijfsresultaten en
de bedrijfsactiva, met uitsluiting van de financiële activa en de uitzonderlijke resultaten. Deze ratio geeft aan
welk bedrijfsresultaat (na niet-kaskosten, maar vóór belastingen) er behaald wordt per 100 euro investeringen in
bedrijfsactiva. De nadruk wordt gelegd op de prestaties op het gebied van verkoop en/of productie van goederen
en diensten.
0,000
1,000
2,000
3,000
4,000
5,000
6,000
7,000
8,000
9,000
10,000
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
jaar
netto
eren
dabi
litei
t van
de
bedr
ijfsa
ctiv
a vo
or b
elas
tinge
n (%
)..
klasse 8
klasse 7
klasse 6
klasse 5
klasse 4
klasse 3
klasse 2
grafiek 25: evolutie van de netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen (%)
De netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen neemt van 1998 tot 2000-2001 voor alle klassen toe.
Daarna kent deze ratio een lichte daling tot 2002-2003, waarna ze blijvend toeneemt tot 2007. De percentages
nemen over het algemeen een waarde aan tussen de 2% en de 8%.
41
4.6.2.2 Netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen
De netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen geeft aan hoeveel winst, na aftrek van de financiële
kosten van het vreemd vermogen en na belasting, de onderneming genereert in verhouding tot haar eigen
vermogen. Dit is de ultieme rentabiliteitsmaatstaf voor de aandeelhouders.
0,000
2,000
4,000
6,000
8,000
10,000
12,000
14,000
16,000
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
jaar
netto
rend
abili
teit
van
het e
igen
ver
mog
en n
a be
last
inge
n (%
)..
klasse 8
klasse 7
klasse 6
klasse 5
klasse 4
klasse 3
klasse 2
grafiek 26: evolutie van de netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%)
De netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen stijgt van 1998 tot 2000 met gemiddeld 3
procentpunten, daarna gaat de mediaan terug dalen tot in 2002, maar iets minder sterk dan de stijging. Zodat in
2002 de waarden over het algemeen hoger liggen dan in 1998. Vanaf 2002 stijgen de waarden de volgende vijf
jaar. Zo komen de waarden in 2007 te liggen tussen 9,386 en 14,885 en stijgt de waarde mee met de klasse, met
uitzondering van klasse 2 die zich iets boven klasse 3 bevindt.
42
4.6.3 Solvabiliteit
De solvabiliteitsratio’s of schuldgraadratio’s hebben als doel na te gaan in hoeverre een onderneming in staat is
haar financiële verplichtingen i.v.m. intrestbetalingen en aflossing van schulden na te komen. Deze ratio’s
worden ook aangevuld met dekkingsratio’s, die bepalen in hoeverre de vaste verplichtingen ten gevolge van
schulden gedekt zijn. De solvabiliteit van een onderneming wordt gemeten aan de hand van een viertal ratio’s.
4.6.3.1 Zelffinancieringsgraad
De zelffinancieringsgraad is een niet-traditionele ratio die sterk discrimineert tussen falende en niet-falende
ondernemingen. Deze ratio wordt weergegeven als de verhouding van de reserves en overgedragen resultaten tot
het totaal vermogen. Deze ratio wordt opgevat als een indicator van:
de gecumuleerde rendabiliteit uit de voorgaande jaren en het boekjaar zelf
de dividend- en reserveringspolitiek
de leeftijd van de onderneming
Voor een jongere, nog niet rendabele onderneming zal deze ratio eerder laag zijn. Grote dividenden dienen
worden uitgegeven om investeerders aan te trekken. Oudere en grotere ondernemingen hebben reeds een positief
imago waardoor ze veel meer winsten kunnen reserveren.
0,000
5,000
10,000
15,000
20,000
25,000
30,000
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
jaar
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g (%
).
klasse 8
klasse 7
klasse 6
klasse 5
klasse 4
klasse 3
klasse 2
grafiek 27: evolutie graad van zelffinanciering (%)
De graad van zelffinanciering neemt waarden aan tussen 5% en 25%. In de grafiek kan men zien dat de waarden
licht stijgen tot in 2002, daarna lichtjes dalen om dan opnieuw te stijgen tot en met 2007. Opmerkelijk is dat de
hogere klassen overwegend lager liggen dan de lagere klassen.
43
4.6.3.2 Algemene graad van financiële onafhankelijkheid
De algemene graad van financiële onafhankelijkheid is de verhouding van het eigen vermogen tot het totaal
vermogen. Het geeft aan in welke mate de onderneming zich met eigen vermogen en dus minder met vreemd
vermogen financiert. Bijgevolg wijst een hoge graad van financiële onafhankelijkheid op een lage schuldgraad
en omgekeerd. De graad van financiële onafhankelijkheid wordt ook gebruikt als indicator voor het financieel
risico van de onderneming. Hoe lager de financiële onafhankelijkheid, hoe meer schulden, hoe meer vaste
betalingsverplichtingen omwille van schuldaflossing en interest en dus hoe groter het financiële risico dat deze
verplichtingen niet kunnen nagekomen worden. Deze ratio wordt ook in werkpakket 4 en 5 bestudeerd,
respectievelijk om de erkenningsvoorwaarde en verschillen tussen de gemiddelden van de klassen na te gaan (in
werkpakket 5 wordt echter de algemene schuldgraad (%) gecontroleerd maar dit is complementair met de graad
van financiële onafhankelijkheid).
0,000
5,000
10,000
15,000
20,000
25,000
30,000
35,000
40,000
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
jaar
graa
d va
n fin
anci
ële
onaf
hank
elijk
heid
(%).
klasse 8
klasse 7
klasse 6
klasse 5
klasse 4
klasse 3
klasse 2
grafiek 28: evolutie van de graad van financiële onafhankelijkheid (%)
Bij de graad van financiële onafhankelijkheid is duidelijk te zien dat, hoe lager de klasse, hoe hoger de graad van
financiële onafhankelijkheid is, met uitzondering van klasse 2. Zo heeft klasse 8 in 2007 een waarde 22.58% en
neemt toe naarmate de klasse vergroot tot een waarde van 37.95% in klasse 3. Verder is te zien dat de waarden
over de 10 jaar licht stijgen. Klasse 2 kent een ander verloop, deze klasse heeft in 1998 slechts een percentage
van 17.36%, maar stijgt sterker t.o.v. de andere klassen tot 33.07 % in 2007. Hier kan men dus spreken van een
omgekeerd evenredig verband tussen de klassen en de onderzochte ratio.
44
4.6.3.3 De korte termijn financiële schuldgraad
In de korte termijn financiële schuldgraad worden de korte termijn financiële schulden uitgedrukt in procent van
het totaal der korte termijn schulden, die ook een operationele oorzaak kunnen hebben (handelsschulden of
ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen). Vooral ondernemingen die het moeilijk hebben of sterk groeien,
gaan meer financiële schulden aan op korte termijn. Rendabele bedrijven financieren vooral met gereserveerde
en overgedragen winsten, zonder extra financiële verplichtingen aan te gaan. Er is dus een omgekeerd evenredig
verband met de financiële toestand: hoe groter de korte termijn financiële schuldgraad, hoe zwakker de
financiële situatie van het bedrijf. Er dient hiervoor opgelet te worden bij de interpretatie: een daling van de
mediaan is dus positief.
0,000
0,010
0,020
0,030
0,040
0,050
0,060
0,070
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
jaar
Kor
te te
rmijn
fina
ncië
le s
chul
dgra
ad (%
).
klasse 8
klasse 7
klasse 6
klasse 5
klasse 4
klasse 3
klasse 2
grafiek 29: evolutie korte termijn financiële schuldgraad (%)
De mediaan van de korte termijn financiële schuldgraad is overal kleiner dan 0.1% wat aangeeft dat de korte
termijn financiële schulden bij alle ondernemingen zeer laag zijn. Klasse 8 heeft in 1998 de grootste financiële
schuldgraad (0.061%) maar deze daalt in 1999 al onder de 0.01% en blijft dit aanhouden tot in 2007. De klassen
6 en 7 hebben over de verschillende jaren heen de grootste waarde, maar hoeven zich nog steeds geen zorgen te
maken. Door deze lage waarde scoort de logitwaarde van deze ratio, voor alle klassen eenzelfde resultaat,
namelijk 0.5. Deze ratio heeft dus een weinig onderscheidend karakter binnen de FiTo®-score.
4.6.3.4 Dekking van het totaal vreemd vermogen door cashflow
De dekking van het totaal vreemd vermogen door de cashflow geeft aan, welk percentage van het totaal vreemd
vermogen uit de cashflow van een bepaald jaar kan terugbetaald worden. De teller van deze ratio omvat de
cashflow na financiële kosten van het vreemd vermogen en na belastingen, die voor de terugbetaling van vreemd
vermogen kan aangewend worden. Deze dekkingsratio is dus de indicator bij uitstek om de
schuldaflossingcapaciteit van een onderneming te meten. Bovendien staat deze solvabiliteitsratio – door de
opname van cashflow in de teller – ook in verband met de liquiditeit en rentabiliteit.
45
0,000
2,000
4,000
6,000
8,000
10,000
12,000
14,000
16,000
18,000
20,000
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
jaar
dekk
ing
van
het v
reem
d ve
rmog
en d
oor c
ashf
low
(%).
klasse 8
klasse 7
klasse 6
klasse 5
klasse 4
klasse 3
klasse 2
grafiek 30: evolutie dekking van het vreemd vermogen door cashflow (%)
De dekking van het vreemd vermogen door cashflow heeft zowel in jaar 1998 als 2007 een groter percentage
wanneer de klasse lager is, met uitzondering van klasse 2. Voor de verschillende jaren daartussen heeft de
dekking van het vreemd vermogen door cashflow een verschillend verloop voor de verschillende klassen. Zo
stijgt het percentage in het ene jaar voor een bepaalde klasse en daalt het voor een andere klasse of omgekeerd.
Ook hier is, net als bij de graad van financiële onafhankelijkheid, een verschil in percentage per klasse
waarneembaar. Deze ratio zal dan ook een invloed hebben op de waarde van de FiTo®-score wanneer er
verschillen per klasse waarneembaar zijn.
46
4.6.4 Liquiditeit
De liquiditeit is de vergelijking van de kasinkomsten met de kasuitgaven. Het betreft de mate waarin de
onderneming in staat is kasmiddelen te mobiliseren om haar kortlopende betalingsverplichtingen na te leven. Dit
aspect is dus vooral belangrijk voor de schuldeisers op korte termijn.
4.6.4.1 Nettokasratio
De nettokasratio is een maatstaf voor de liquiditeit van een onderneming op zeer korte termijn. Deze ratio geeft
aan welk percentage de nettokaspositie uitmaakt van de vlottende activa (i.e. de activa die binnen het jaar in
liquiditeiten kunnen worden gerealiseerd). De nettokaspositie bestaat uit het gedeelte van de geldbeleggingen en
liquide middelen dat overblijft na aftrek van de financiële schulden op ten hoogste één jaar. De nettokasratio is
negatief wanneer de nettokas negatief is en de financiële schulden op ten hoogste één jaar dus groter zijn dan de
som van de geldbeleggingen en de liquide middelen.
0,000
2,000
4,000
6,000
8,000
10,000
12,000
14,000
16,000
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
jaar
netto
kasr
atio
(%)
klasse 8
klasse 7
klasse 6
klasse 5
klasse 4
klasse 3
klasse 2
grafiek 31: evolutie nettokasratio (%) De mediaan van de nettokasratio heeft overal een positieve waarde. Dit duidt aan dat de ondernemingen
voldoende liquide zijn. Zij kunnen aan de hand van hun liquide middelen hun financiële schulden op korte
termijn financieren. Over de verschillende jaren heen is hier geen eenduidige trend aanwezig. De medianen
nemen een waarde aan tussen 0 en 15%. Wel kan opgemerkt worden dat de waarden in 2007 meestal een grotere
waarde hebben dan in 1998.
47
4.6.5 FiTo®-score
0,545
0,550
0,555
0,560
0,565
0,570
0,575
0,580
1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
jaar
fitos
core
klasse 8
klasse 7
klasse 6
klasse 5
klasse 4
klasse 3
klasse 2
grafiek 32: evolutie FiTo®-score
De mediaanwaarde van de FiTo®-score voor de verschillende klassen wordt weergegeven in bovenstaande
grafiek. Wanneer we kijken naar het jaar 1998, dan kan opgemerkt worden dat de FiTo®-score toeneemt,
naarmate de klasse lager is. Zo is de mediaanwaarde in 1998 voor klasse 8 gelijk aan 0,547 en voor klasse 2
gelijk aan 0,574. De scores van de overige klassen liggen tussen deze waarden. In 2007 kunnen we ongeveer
dezelfde conclusie nemen: de FiTo®-score neemt toe, als de klasse afneemt, met uitzondering van klasse 4. Wel
ligt de FiTo®-score voor elke klasse hoger dan in 1998. Er is dus een stijgende trend waarneembaar.
In de jaren tussen 1998 en 2007 is er geen duidelijk waarneembaar patroon vast te stellen. Soms daalt de FiTo®-
score in een bepaald jaar voor de ene klasse, maar stijgt deze in een andere klasse of omgekeerd. De scores van
de verschillende klassen kunnen elkaar ook kruisen. Wel is het zo dat de FiTo®-score van de klassen 6 tot en
met 8 nooit boven de scores van de klassen 2 tot en met 5 uitsteken. Voor deze opmerkelijke trend, waarbij een
omgekeerd evenredig verband terug te vinden is bij de FiTo®-score, kunnen enkele ratio’s naar voren worden
geschoven die meer verantwoordelijk zijn dan andere. Voor de bruto toegevoegde waarde tot de
personeelskosten, de dekking van het vreemd vermogen en de graad van financiële onafhankelijkheid is namelijk
ook een nagenoeg omgekeerd evenredig verband terug te vinden.
48
4.6.6 Evolutie van de FiTo®-score
Zoals in de studie van Graydon en Ooghe werd aangetoond, is er een opmerkelijke verbetering waar te nemen in
de algemene financiële gezondheid van de Belgische ondernemingen van 1996 tot 2005. De vraag is dan ook of
deze trend doorgetrokken mag worden bij de Belgische bouwonderneming van 1998 tot 2007.
In de komende bespreking wordt de evolutie van de verschillende ratio’s en de totale FiTo®-score per klasse
geanalyseerd. Om dit na te gaan worden de verschillen tussen de twee uiterste jaartallen (1998 en 2007) met
elkaar vergeleken. Om na te gaan of de verschillen tussen de gemiddelden van twee steekproeven wel degelijk
echt verschillend zijn en niet aan toeval is overgelaten, wordt gebruik gemaakt van de Paired Samples t-test.
De nulhypothese en de alternatieve hypothese met een significantieniveau van 5% bij de Paired Samples t-test is
als volgt: Ho: De fitoscores voor 1998 en 2007 zijn aan elkaar gelijk
H1: De fitoscores voor 1998 en 2007 zijn significant verschillend
Merk op dat in dit werkpakket de bovenstaande grafieken gebruik maken van de mediaan. Dit om grote
afwijkende waarde uit de berekeningen te weren. Voor de statistische analyse wordt echter gewerkt met
gemiddelden. Wel wordt, zoals hiervoor uitgelegd, rekening gehouden met outliers, die meer dan twee maal de
standaarddeviatie afwijken van het gemiddelde. De gemiddelde waarde, na afwezigheid van de outliers, is dus
niet gelijk aan de mediaan, maar gaat deze wel meer benaderen dan de gemiddelde waarde zonder rekening te
houden met die outliers.
2 3 4 5 6 7 8 FiTo®-score x x x x x Bruto toegevoegde waarde /personeelskost x x x x x x Netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva vóór belastingen x x x x x x Netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen x x x x x x graad van zelffinanciering x x x x x x x graad van financiële onafhankelijkheid x x x x x korte termijn financiële schuldgraad x x x dekking van het vreemd vermogen door cashflow x x x x x x Nettokasratio x x
Tabel 12: significante verschillen tussen 1998 en 2007 voor de FiTo®-score en de 8 ratio’s
Wanneer we naar de fitoscore in zijn geheel kijken dan kan er worden afgeleid dat deze significant verschillend
is voor de 5 hoogste klassen. Deze klassen hebben in 2007 een opmerkelijk betere gezondheid dan dezelfde
bedrijven in 1998.
Wanneer er naar de afzonderlijke ratio’s wordt gekeken, dan valt op dat de graad van zelffinanciering de enige
ratio is die overal een significant verschil vertoont. De leeftijd van de ondernemingen, die 10 jaar verder is, kan
hiervan de oorzaak zijn. De ondernemingen kunnen de afgelopen 10 jaar een reserve hebben opgebouwd uit de
overgedragen winsten.
49
Bij de bruto toegevoegde waarde / personeelskost is net als bij de netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva voor
belastingen overal een significant verschil merkbaar met uitzondering van klasse 2.
De dekking van het vreemd vermogen door cashflow is daarentegen overal significant verschillend met
uitzondering van klasse 8.
Zowel de korte termijn financiële schuldgraad als de nettokasratio vertonen de minst significante verschillen. Bij
de korte termijn financiële schulden kan dit verklaard worden doordat de schulden bij kredietinstelling op ten
hoogste 1 jaar over de verschillende jaren heen weinig variëren en vaak gelijk zijn aan nul.
50
4.6.7 Conclusie van de evolutie van de erkende bouwondernemingen
Terwijl de erkende bouwondernemingen in de vorige twee werkpakketten werden onderzocht op basis van de
laatst gepubliceerde jaarrekening (2007), werden in dit onderdeel de ondernemingen bestudeerd over een periode
van 10 jaar en dit aan de hand van de FiTo®-score. Deze algemene score waardeert de lagere klassen meer dan
de grotere klassen. Voor dit opmerkelijk omgekeerd evenredig verband kunnen drie ratio’s naar voren worden
geschoven die meer verantwoordelijk zijn voor dit fenomeen dan andere. Voor de bruto toegevoegde waarde tot
de personeelskosten, de dekking van het vreemd vermogen en de graad van financiële onafhankelijkheid is
namelijk ook een nagenoeg omgekeerd evenredig verband terug te vinden. De korte termijn financiële
schuldgraad vertoont, omwille van zijn kleine waarden, weinig onderscheiding tussen de verschillende klassen.
Voorts is voor drie ratio’s geen duidelijke trend te bemerken, dit zijn de netto rendabiliteit van de bedrijfsactiva
voor belastingen, de graad van zelffinanciering en de nettokasratio. Enkel bij de netto rendabiliteit van het eigen
vermogen na belastingen is een rechtevenredig patroon vast te stellen tussen de klassen en de ratio.
De evolutie toont aan dat de FiTo®-score voor alle klassen is toegenomen over de jaren, waarvan de meeste
ratio’s, voor de meeste klassen, een significant verschil vertonen tussen de waarde in 1998 en deze in 2007.
51
5 ALGEMEEN BESLUIT
In deze masterproef worden de financiële karakteristieken van de erkenningsklassen der aannemers onderzocht,
meer bepaald de criteria opgelegd door de erkenning, nieuwe kengetallen die bepalend zijn voor de verschillende
klassen en de gezondheid van de bouwondernemingen aan de hand van de FiTo®-score.
In het eerste onderdeel worden de financiële voorwaarden, opgelegd door erkenning aan de ondernemingen,
besproken. Slechts twee van de drie opgelegde financiële criteria kunnen worden nagegaan, omwille van de
beperkingen van het verkorte schema.
Voor het eerste criterium, het eigen vermogen, worden twee scenario’s opgesteld waar de verschuldigde sommen
van de vennoten eens wel en eens niet in rekening worden gebracht aan de hand van de overige schulden. In het
optimistische scenario faalt 6,4% van de ondernemingen en hebben 2,7% ondernemingen een marge van 10% in
klasse 2 en dit neemt telkens af naarmate de klasse toeneemt. In het pessimistische scenario slagen 80 à 85 %
van de middelste klassen met meer dan 10% marge. Voor de uiterste klassen is dit percentage iets lager.
Voor de solvabiliteitsvoorwaarde wordt nagegaan hoeveel ondernemingen vandaag de dag zouden voldoen aan
dit criterium. Hiervoor wordt de solvabiliteit van het jaar 2007 vergeleken met de vier voorgaande jaren. Er
wordt een onderscheid gemaakt tussen de ondernemingen die meer dan 21,7% of 14,3% behalen, afhankelijk van
het jaarschema, de ondernemingen die niet meer dan 20% zakken en de ondernemingen die niet slagen voor deze
solvabiliteitseis. Hieruit kan afgeleid worden dat voor elk vergelijkingsjaar de verhoudingen tussen de
verschillende onderdelen gelijklopend zijn. Verder wordt ook nagegaan welke ondernemingen over de vier jaar
nooit slagen en welke ondernemingen over de vier jaar altijd slagen. Hieruit kan afgeleid worden dat maximum
7,6% van de ondernemingen per klasse over de vier jaar niet slaagt en dat minimum 70,3% per klasse over de
vier jaar heen wel slaagt.
Het derde financiële criterium opgelegd door de erkenning – de omzet van drie van de jongste acht jaar – kan
niet worden nagegaan omwille van de beperkingen van het verkorte jaarrekeningschema. Bij dit verkorte schema
zijn ondernemingen immers niet verplicht om de omzet kenbaar te maken.
In het tweede onderdeel van deze masterproef worden 20 kengetallen van de erkende ondernemingen
geanalyseerd, om zo na te gaan of er zich binnen of tussen de verschillende klassen geen significante
gelijkenissen of verschillen voordoen. Het nettobedrijfskapitaal is het kengetal waar zich de meeste significante
verschillen voordoen. Dit kan verklaard worden doordat dit kengetal een som van posten is die groter wordt
naarmate de klasse toeneemt. Daarnaast zijn voor een zestal kengetallen slecht voor de helft significante
verschillen merkbaar. Dit is het geval bij de nettokas (geen ratio), de current ratio, de algemene schuldgraad, de
zelffinancieringsgraad, het aandeel van de personeelskosten in bruto toegevoegde waarde en het aandeel van de
financiële kost van het vreemd vermogen in bruto toegevoegde waarde. De overige kengetallen vertonen
nauwelijks tot geen significante verschillen, dit is vooral kenmerkend voor de kengetallen die een verschillende
definitie hanteren.
52
Verder worden de 10 kengetallen die een verschillende definitie gebruiken nader bekeken voor klasse 6,
aangezien hier een bijna fiftyfifty verhouding terug te vinden is tussen de verschillende schema’s. Voor elk
kengetal (in klasse 6) worden immers de gemiddelden berekend volgens het verkorte en het volledige
jaarrekeningschema, wat soms opmerkelijke resultaten oplevert. Deze verschillen zijn te wijten aan de
uitgebreide cashflow, het netto resultaat (vóór financiële kosten en vóór belastingen) en het bruto resultaat (vóór
niet-kaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen). Deze items, die zich bevinden in de teller en
berekend zijn volgens het volledige schema, zouden volgens de definitie een grotere waarde moeten opleveren
dan bij het verkorte schema. Dit zou er toe moeten leiden dat voor deze kengetallen in klasse 6 dit tot grotere
waarden leidt bij het volledige schema. Dit is echter niet het geval, wat verklaard kan worden doordat de noemer,
die eenzelfde definitie hanteert voor de schema’s, een veel grotere waarde oplevert bij het volledige schema. Dit
opmerkelijk geval is terug te vinden bij dekking van het totaal vreemd vermogen en het vermogen op lange
termijn door de cashflow, de bruto rendabiliteit van het totaal der activa en de bedrijfsactiva voor belastingen.
Het laatste onderdeel van deze masterproef bestudeert de gezondheid van de ondernemingen over een periode
van 10 jaar, aan de hand van de FiTo®-score, die opgebouwd wordt uit de logitwaarde van 8 ratio’s.
Opmerkelijk is dat deze score de lagere klassen meer waardeert dan de grotere klassen. Dit fenomeen is ook
terug te vinden bij 3 van de 8 ratio’s, met name de bruto toegevoegde waarde tot de personeelskosten, de
dekking van het vreemd vermogen en de graad van financiële onafhankelijkheid. Enkel bij de nettorendabiliteit
van het eigen vermogen na belastingen is een rechtevenredig patroon op te merken.
In dit onderdeel wordt ook aangetoond dat er voor de FiTo®-score, en dus voor de gezondheid van de
ondernemingen, een evolutie merkbaar is in alle klassen tussen het jaar 1998 en 2007. Ook voor de 8 ratio’s
afzonderlijk zijn veel significante verschillen waarneembaar tussen de waarden in 1998 en deze in 2007.
Algemeen kan dus worden gesteld dat de grotere klassen betere resultaten boeken voor de opgelegde
erkenningvoorwaarden, waar klasse 6 relatief gezien het best scoort. De kleinere klassen resulteren het best
voor de FiTo®-score. Uit de studie naar nieuwe kengetallen, die een onderscheidend karakter zouden kunnen
vertonen tussen de klassen, blijkt dat de kengetallen die eenzelfde definitie hanteren voor zowel verkorte als
volledige jaarrekening, meer significante verschillen vertonen, wat hen dus meer geschikt maakt.
53
6 VERDER ONDERZOEK
In dit onderzoek worden de financiële karakteristieken opgelegd door erkenning nagegaan, met uitzondering van
de omzet van de 3 van de jongste 8 jaren. Ook dit criterium zou verder kunnen onderzocht worden, maar er moet
wel opgewezen worden dat dit heel wat tijd en moeite zal kosten om deze omzetcijfers te bemachtigen,
aangezien ondernemingen die een verkorte jaarrekening moeten neerleggen, niet verplicht zijn dit te vermelden.
In het tweede deel van het onderzoek worden door de beperkte duur van het onderzoek slechts een twintigtal
ratio’s onderzocht. Dit waren de meest voor de handliggende kengetallen van de professoren Ooghe en Van
Wymeersch. Toch zou dit onderzoek ook overige ratio’s kunnen nagaan. Zo kunnen bijvoorbeeld de netto
kengetallen worden nagegaan en vergeleken worden met de brutokengetallen.
Verder wordt dit onderzoek ook beperkt tot de aannemers die behoren tot de categorie D, omdat deze categorie
23.6% van alle erkende ondernemingen bevat. Het onderzoek dat hier wordt gevoerd, zou ook toegepast kunnen
worden op de overige categorieën en ondercategorieën. Wel zal hier in verschillende categorieën en
ondercategorieën zich een beperkt aantal ondernemingen bevinden, waardoor het niet altijd zal mogelijk zijn om
de verschillende statistische testen hierop toe te passen.
Aanbevelingen voor een uitgebreider onderzoek zijn deze waarbij de databank van de erkenning der aannemers
over een ruime periode en op continue basis wordt geraadpleegd, om zo een overzicht te krijgen van de
ondernemingen die hun erkenning verliezen, een hogere klasse verwerven of terug in een lagere klasse worden
geplaatst. Aan de hand van financiële karakteristieken zou op deze manier een model kunnen worden opgemaakt
die erkende ondernemingen in de toekomst kan inschatten.
Dit overzicht zou dan ook kunnen gebruikt worden voor het bepalen van de FiTo®-score. Nu wordt er vanuit
gegaan dat een onderneming die zich in een bepaalde klasse bevindt in het jaar 2007, zich ook voor de afgelopen
10 jaar zich in deze klasse bevond. Deze beperking wordt ingevoerd omdat niet kan nagegaan worden in welke
klasse de ondernemingen zich bevonden voor 9 februari 2009 (het tijdstip van downloaden van de gegevens).
I
LITERATUURLIJST 1. Bureau van Dijk (2006). Userguide Bel-First.
2. Burssens F. & Vanhooymissen M. (2004) Aannemingsrecht. p65 (p343)
3. De Pelsmacker P. & Van Kenhove P.(2006), Marktonderzoek: methoden en toepassingen
4. Devroey M. (2003) De erkenning als aannemer: voor de uitvoering van overheidsopdrachten aantal p241
5. FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (2009) Laatst opgevraagd april 2099, van de volgende
website: << http://mineco.fgov.be/organization_market/construction_quality/home_nl.htm >>
6. Graydon Belgium nv, o.l.v. Van den Broele E. (2008). Gezondheidsbarometer van de Belgische ondernemingen.
7. Graydon (maart 2006) – Newsletter - pp.10
8. Nationale Bank (2009) Laatst opgevraagd in februari 2009, van de volgende website:
<<http://www.nbb.be/>>
9. Ooghe, H., & Goethals, J. (1996a). De financiële toestand van de Belgische ondernemingen : sleutelratio’s en risico-indicatoren 1990-1994.
10. Ooghe, H., & Goethals, J. (1996b). De financiële toestand van de Belgische ondernemingen : sleutelratio’s en
risico-indicatoren 1991-1995.
11. Ooghe, H., & Spaenjers, C. (2005). De FiTo®- meter: een nieuwe, eenvoudige en geïntegreerde maatstaf voor de financiële toestand van een onderneming. Accountancy & Bedrijfskunde Maandschrift, Vol. 25, No. 3, 5-14.
12. Ooghe, H., & Spaenjers, C. (2006). De financiële toestand van de Belgische ondernemingen 2006: ratio’s en
totaalscore op basis van de FiTo®- meter 1995-2004.
13. Ooghe, H., Vandemoere, P. en Waeyaert, N. (2003). De financiële toestand van de Vlaamse Onderneming 2003: Sleutelratio’s en risico-indicatoren 1992-2001.
14. Ooghe, H., & Van Wymeersch, C. (2008). Handboek financiële analyse van de ondernemingen. Deel 1 en
deel 2.
15. Press releases Rapid, (Maart 2001), Overheidsopdrachten: Commissie klaagt het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België, Spanje en Ierland aan wegens inbreuken. <<http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/01/299&format=HTML&aged=1&language=NL&guiLanguage=en>>
16. Unizo-Studiedienst & Graydon België nv (2008). Het KMO-Rapport Vlaanderen: de financieel-economische
gezondheid van de Vlaamse KMO-vennootschap en eenmanszaak in beeld.
17. Van Looy Accountants, < http://www.jaar-rekening.be/jaarrekening_controles.html >
18. Van Kenhove P. (april 2009), mondelinge mededeling
19. Wet van 3 februari 1947; Besluitwet houdende de regeling van de erkenning der aannemers. Laatst opgevraagd in februari 2009, van de volgende website: <<http://www.ejustice.just.fgov.be/wet/wet.htm>>
20. Wet van 20 maart 1991; Wet houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken.
Laatst opgevraagd in februari 2009, van de volgende website: <<http://www.ejustice.just.fgov.be/wet/wet.htm>>
II
BIJLAGEN
Bijlage I: overzicht indeling categorieën en ondercategorieën III
Bijlage II: voorwaarden en administratieve verplichtingen voor een erkenning in de laagste klasse V
Bijlage III: voorwaarden en administratieve verplichtingen voor een erkenning in klasse 2 of hoger VII
Bijlage IV: definities van de kengetallen volgens de verkorte en de volledige jaarrekeningen IX
Bijlage V: overzicht resultaten van de ratio’s bij de FiTo®-score XI
Bijlage VI: overzicht definities van de ratio’s gehanteerd bij de FiTo®-score XXV
III
Bijlage I: overzicht indeling categorieën en ondercategorieën
CATEGORIEËN VAN ALGEMENE AANNEMINGEN ONDERCATEGORIEËN
A. Baggerwerken A1 Schepen lichten en wrakken opruimen B. Waterbouwkundige werken B1 Waterlopen ruimen
C1 Gewone rioleringswerken C2 Watervoorziening en leidingen leggen
C3 Niet-elektrische verkeerstekens langs verbindingswegen, niet-elektrische veiligheidsinrichtingen, afsluitingen en schermen
C5 Bitumineuze verhardingen en bestrijkingen
C6 Sterkstroom- en telecommunicatiekabels in sleuven leggen, zonder aaneenkoppeling
C. Wegenbouwkundige werken
C7 Horizontale doorpersingen van buizen voor kabels en leidingen D1 Ruwbouwwerken en onder kap brengen van gebouwen
D4 Geluids- en warmte-isolatie, lichte scheidingswanden, valse plafonds en blinde vloeren, al dan niet geprefabriceerd
D5 Timmerwerk, houten spanten en trappen D6 Marmer- en steenhouwerswerk D7 Smeedwerk D8 Dakbedekkingen in asfaltproducten (of gelijkaardige) en dichtingswerken D10 Tegelwerk D11 Pleister- en raapwerk D12 Bedekkingen die niet in metaal of asfalt zijn D13 Verfwerk D14 Glazenmakerswerk D15 Parketwerk
D16 Sanitaire installaties en gasverwarmingsinstallaties met individuele toestellen
D17 Centrale verwarming, thermische installaties D18 Ventilatie, luchtverwarming en airconditioning D20 Metalen schrijnwerk D21 Gevels reinigen en opknappen D22 Metalen dakbedekkingen en zinkwerk D23 Restauratie door ambachtslieden D24 Restauratie van monumenten
D25 Muur- en vloerbekledingen met uitzondering van marmer-, parket- en tegelwerk
D. Bouwwerken
D29 Vloerdeklagen en bekleding van industriële vloeren E1 Moerriolen E2 Paalfunderingen, dam- en diepwanden E. Burgerlijke bouwkunde
E4 Horizontale doorpersingen van onderdelen van kunstwerken F1 Montage- en demontagewerken (zonder leveringen) F. Metaalconstructies F2 Metalen draagstructuren bouwen
IV
F3 Industrieel schilderwerk G1 Borings- en sonderingswerken en injecties G2 Draineerwerken G3 Beplantingen G4 Speciale bekledingen voor sportvelden
G. Grondwerken
G5 Afbraakwerken H1 Spoorstaven lassen
H. Spoorwerken H2 Stroomdraden plaatsen K1 Uitrustingen van kunstwerken en industriële mechanica K2 Overladings- en hijstoestellen (kranen, rolbruggen...) installeren K. Mechanische uitrustingen
K3 Oleomechanische uitrustingen L1 Leidingen plaatsen L. Hydromechanische
uitrustingen L2 Pomp- en turbinestations uitrusten M. Elektronische uitrustingen M1 Elektronische uitrustingen met industriële of hoge frequentie,
voedingsstations inbegrepen N1 Liften, goederenliften, roltrappen en roltapijten
N. Transportinstallaties in gebouwen N2 Pneumatisch, mechanisch... vervoer langs kokers en buizen van
voorwerpen, documenten of goederen
P1
Elektrische installaties in gebouwen, inbegrepen het installeren van stroomaggregaten, alarmtoestellen tegen brand- en diefstal, telecommunicatie in en om gebouwen en voorzieningen voor gemengde telefonie
P2 Elektrische en elektromechanische installaties van kunstwerken en nijverheidsinrichtingen, en elektrische buiteninstallaties
P3 Installaties van bovengrondse elektriciteitsleidingen
Elektrische installaties (*)
P4 Elektrische installaties van haveninrichtingen S1 Openbare telefoon- en telegraafuitrustingen en databeheer S2 Uitrustingen voor afstandsbediening, -controle en -meting
S3 Uitrustingen voor radio- en televisieuitzendingen , radar- en antenne-installaties
S. Uitrustingen voor telecommunicatie
S4 Uitrustingen voor informatieverwerking en procesregeling T2 Bliksemafleiders, ontvangstantennes T3 Koelinstallaties T4 Uitrustingen voor wasserijen en grote keukens
Speciale installaties (*)
T6 Slachthuisinrichtingen U. Installaties voor huisvuilverwerking
V. Installaties voor waterzuivering
(*) erkenning in deze categorie bestaat niet, dus kunt u alleen in een ondercategorie worden erkend.
V
Bijlage II: voorwaarden en administratieve verplichtingen voor een erkenning in de laagste klasse
VOORWAARDEN DOCUMENTEN 1° nationaliteit Voor een eenmanszaak de nationaliteit van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen hebben en binnen de E.G. gevestigd zijn
(met sommige andere landen heeft Europa akkoorden gesloten, waardoor ondernemingen uit die derde landen ook in aanmerking kunnen komen)
een nationaliteitsbewijs van de aanvrager, afgeleverd door het gemeentebestuur
Voor een vennootschap in overeenstemming met de wetgeving van een E.G.-lidstaat opgericht zijn
haar hoofdbestuur of -vestiging binnen de E.G. hebben
of er haar maatschappelijke zetel hebben, op voorwaarde dat haar werkzaamheden werkelijk en duurzaam verband houden met de economie van een lidstaat
(met sommige andere landen heeft Europa akkoorden gesloten, waardoor ondernemingen uit die derde landen ook in aanmerking kunnen komen)
de oprichtingsakte en alle statuten-wijzigingen tot op het moment van de aanvraag
de samenstelling van de raad van bestuur en de lijst van de personen die bevoegd zijn de vennootschap te binden
2° in het handels- of beroepsregister / Kruispuntbank van Ondernemingen KBO, ingeschreven zijn
een afschrift van de volledige inschrijving in het handels- of ambachtsregister / de Kruispuntbank van Ondernemingen KBO
3° zich niet in staat van faillissement of van liquidatie bevinden en geen gerechtelijk akkoord hebben verkregen en niet het voorwerp zijn van een procedure daartoe (of een gelijkaardige procedure die in een E.G.-land geldt)
een getuigschrift van de Griffie van de Rechtbank van Koophandel van het rechtsgebied waar de aanvrager gevestigd is. Voor niet in België gevestigde ondernemingen : een uittreksel uit het strafregister of een gelijkwaardig document van een gerechtelijke of andere overheid uit het land van herkomst
4° niet voor een misdrijf veroordeeld zijn waarvan de aard de beroepsmoraal van de aannemer aantast
voor natuurlijke personen: een getuigschrift van goed zedelijk gedrag van het gemeentebestuur (maximum 6 maand oud) (voor niet in België gevestigde ondernemingen : zie hiervoor)
voor rechtspersonen: een uittreksel uit het strafregister der rechtspersonen (maximum 6 maand oud) op naam van
VI
de rechtspersoon die de erkenning aanvraagt – u kunt dit aanvragen bij de Federale Overheidsdienst Justitie, Centraal Strafregister, Hallepoort 5-8 te 1060 Brussel
en bovendien
voor de kapitaalvennootschappen (zoals NV, BVBA en commanditaire vennootschap op aandelen): een bewijs van goed zedelijk gedrag van iedere bestuurder of zaakvoerder (maximum 6 maand oud)
voor de personenvennootschappen (zoals VOF, gewone commanditaire vennootschap en coöperatieve vennootschap): een bewijs van goed zedelijk gedrag van iedere vennoot (maximum 6 maand oud)
5° als aannemer geregistreerd zijn bij de Federale Overheidsdienst Financiën • een kopie van het Belgische registratieattest
6° voldoen aan de gestelde eisen inzake ondernemersvaardigheden (basiskennis van het bedrijfsbeheer en beroepsbekwaamheid) en andere wettelijke regelingen als u een dergelijke activiteit uitoefent
• het bewijs dat voldaan is aan de eisen inzake ondernemersvaardigheden ( vestigingsgetuigschrift / inschrijving in de KBO als handels- of ambachts-onderneming) of kopie van de beslissing of erkenning waaruit blijkt dat u dit beroep mag uitoefenen
VII
Bijlage III: voorwaarden en administratieve verplichtingen voor een erkenning in de laagste klasse VOORWAARDEN DOCUMENTEN
1° financiële draagkracht
• het eigen vermogen wordt bepaald zoals in de wet op de jaarrekeningen d.i. zoals in de balans die u indiende, MAAR verminderd met de sommen die vennoten, aandeelhouders, bestuurders of zaakvoerders aan de vennootschap verschuldigd zijn
• een afschrift van de laatste goedgekeurde jaarrekening. Voor Belgen : opgesteld volgens het wettelijk voorziene schema en in dezelfde vorm als neergelegd bij de Nationale Bank van België
• een kopie van het verslag van de algemene vergadering waarbij de laatste jaarrekening werd goedgekeurd
• een verklaring omtrent de vorderingen van de vennootschap op vennoten, aandeelhouders, bestuurders of zaakvoerders
• als u geen regelmatige boekhouding moet opstellen en geen jaarrekening moet bekendmaken, moet u wel het volgende indienen : een staat van alle goederen die de gemeenschappelijke waarborg voor de schuldeisers vormt, voor echt verklaard door een accountant of bedrijfsrevisor (of voor niet Belgen: een gelijkwaardig document van een bevoegde instantie uit het land van herkomst)
• solvabiliteit: d.w.z. de verhouding van het eigen vermogen tot het totale vermogen, geeft een beeld van de mogelijkheden van uw onderneming om aan haar financiële verplichtingen te voldoen. De solvabiliteit wordt bij een eerste aanvraag gewoon opgetekend. Als u onder de drempel-bedragen valt (21,7% voor de ondernemingen met een verkort schema en 14,3% voor die met een volledig schema) gaan we bij de herziening na of uw solvabiliteit er niet met meer dan 20% op achteruit is gegaan want als dat wel het geval is, zult u moeten bewijzen dat u voldoende solvabel bent
• in voorkomend geval: het bewijs dat de onderneming nog voldoende solvabel is (in bepaalde gevallen wordt een advies van een accountant of bedrijfsrevisor gevraagd)
2° de totale omzet aan werken tijdens drie van de jongste acht jaar • een verklaring over de totale omzet gedurende drie van de jongste acht jaar + • de aanvragers die jaarrekeningen moeten bijhouden voegen hier die van de
drie betrokken jaren toe
3° het gemiddeld aantal arbeiders en kaderleden (*) gedurende drie semesters, vrij te kiezen uit de jongste vijf jaar
• een verklaring over het gemiddeld aantal arbeiders en kaderleden gedurende drie semesters, vrij te kiezen uit de jongste vijf jaar +
• de RSZ-kwartaalaangiftes van die drie semesters (**) • de lijst van studie- en beroepsdiploma's van de aannemer en/of het
kaderpersoneel (*), in het bijzonder van de verantwoordelijken die de werken
VIII
leiden en een kopie van deze diploma’s
4° voor elke categorie of ondercategorie waarvoor u een erkenning aanvraagt moet u met een aantal referenties van uitgevoerde werken (openbare of privé) van de jongste acht jaar bewijzen dat die een bepaald bedrag overschreden
• De lijst van de belangrijkste werken van de jongste acht jaar en getuigschriften dat ze vakkundig en tot gehele voldoening uitgevoerd werden, ondertekend door de bouwheer (en voor privéwerken ook door de architect)
5° aan de wettelijke verplichtingen inzake de sociale zekerheid voldaan hebben tot en met het laatste verschuldigde kwartaal
• een origineel attest van de RSZ (**)+ • als uw onderneming tot het paritair comité van het Bouwbedrijf behoort : een
getuigschrift van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Bouwvakarbeiders, waaruit blijkt dat de vereiste bestelborderellen met betrekking tot de weerverletzegels en de getrouwheidszegels werden ingediend en dat de overeenkomstige bijdragen tot en met het laatste verschuldigde kwartaal werden betaald (**)
• als uw onderneming tot het paritair comité van de metaalbouw behoort: een getuigschrift van het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Metaalbouw, waaruit blijkt dat u in orde bent met de betaling van de bijdragen tot en met het laatste kwartaal (**)
6° aan de fiscale verplichtingen voldaan hebben • een recent (maximum 2 maand oud) origineel getuigschrift van de Administratie van de directe belastingen waaruit blijkt dat de aanvrager geen directe belastingen, nalatigheidsintresten en vervolgings-kosten schuldig blijft. Voor Belgen: formulier nummer 276C2 (**)
• een fotokopie van het laatste BTW-rekeninguittreksel of een originele verklaring van de BTW-administratie dat de onderneming geen (niet-betwiste) achterstallige BTW verschuldigd is (**)
(*) Als kaderleden worden beschouwd:
• de aannemer zelf voor de eenmanszaken; de gedelegeerde bestuurder of de zaakvoerder voor de vennootschappen; • wie een universitair diploma of een diploma van het hoger onderwijs buiten de universiteit bezit; • wie een diploma van het technisch secundair onderwijs met volledig leerplan of van het onderwijs voor sociale promotie bezit; • wie een getuigschrift van ondernemersopleiding bezit of meer of 10 jaar als meesterknecht heeft gewerkt;
(**) voor niet in België gevestigde ondernemingen: een gelijkwaardig document van een bevoegde instantie van een E.G.-lidstaat.
IX
Bijlage IV: definities van de kengetallen volgens de verkorte en de
volledige jaarrekeningen
Ratio Definitie Codes volledig schema Codes verkort schema
1 Netto bedrijfskapitaal
(beperkt) vlottende activa -
vreemd vermogen op korte termijn
(|29/58|-|29|-|42/48|-|492/3|) (|29/58|-|29|-|42/48|-|492/3|)
2 Nettokas
Geldbeleggingen + liquide
middelen – financiële
schulden op ten hoogste één jaar
(|50/53|+|54/58|-|43|) (|50/53|+|54/58|-|43|)
3 Current ratio
(beperkt) vlottende activa /
vreemd vermogen op korte termijn
(|29/58|-|29|) / (|42/48|+|492/3|) (|29/58|-|29|) / (|42/48|+|492/3|)
4
Rotatie voorraden en bestelling in uitvoering
Kostprijs van de verkopen /
voorraden en bestellingen in
uitvoering
(-<60/64>-<71>-|72|-|740|-|9125|) / (|3|) (|60/61|+|62|+|630|+|6314|+|6357|+|6408|-|649|-|9125|) / (|3|)
5 Aantal dagen klantenkrediet
(handelsvorderingen op ten
hoogste één jaar +
geëndosseerde handelseffecten)
/ (verkopen inclusief btw /
365)
(|40|+|9150|) / ((|70|+|74|-|740|+|9146|) /365) (|40|+|9150|) / (74)* 365
6 Aantal dagen
leverancierskrediet
Handelsschulden op ten hoogste
één jaar / (inkopen
inclusief btw / 365)
(|44|) / ((|600/8|+|61|+|9145|) / 365) (|44|) / (|60/61|) * 365
7 Nettokasratio Nettokas / (beperkte)
vlottende activa (|50/53|+|54/58|-|43|) / (|29/58|-|29|) * 100 (|50/53|+|54/58|-|43|) / (|29/58|-
|29|) * 100
8 Algemene
schuldgraad (%)
Vreemd vermogen /
totaal vermogen (|16|+|17/49|) / (|10/49|) * 100 (|16|+|17/49|) / (|10/49|) * 100
9 Lange termijn schuldgraad
(%)
Vreemd vermogen op lange termijn /
totaal vermogen
(|16|+|17|) / (<10/15>+|16|+|17|) * 100 (|16|+|17|) / (<10/15>+|16|+|17|) * 100
10 Zelffinancieringsgraad
(reserves + overgedragen
winst of verlies) / totaal vermogen
(|13|+|140|-|141|) / (|10/49|) * 100 (|13|+|140|-|141|) / (|10/49|) * 100
11
Dekking totaal vreemd
vermogen door cashflow
Uitgebreide cashflow /
vreemd vermogen
(|70/67|-|67/70|+|630|+<631/4>+<635/7>+|6501|+<651
>+|6560|-|6561|+|660|+|661|+<662>+|663|+|680|-|760|-
|761|-|762|-|780|-|9125|) / (|16|+|17/49|)
(<9904>+<6314>+<6357>+<656>-|780|+|680|+|8079|-|8089|+|8279|-
|8289|+|8475|-|8485|-|9125|) / (|16|+|17/49|) *100
X
Ratio Definitie Codes volledig schema Codes verkort schema
12
Dekking vreemd
vermogen lange termijn door cashflow
Uitgebreide cashflow /
vreemd vermogen op lange termijn
(|70/67|-|67/70|+|630|+<631/4>+<635/7>+|6501|+<65
1>+|6560|-|6561|+|660|+|661|+<662>+|663|+|680|-|760|-
|761|-|762|-|780|-|9125|) / (|16|+|17|)
(<9904>+<6314>+<6357>+<656>-|780|+|680|+|8079|-
|8089|+|8279|-|8289|+|8475|-|8485|-|9125|) / (|16|+|17|) * 100
13
Bruto rendabiliteit
totaal der activa vóór
belastingen
Bruto resultaat vóór niet-
kaskosten, vóór financiële kosten
en vóór belastingen /
totaal der activa
(|70/74|+<60/64>+|630|+<631/4>+<635/7>+|75|-|9125|-|9126|-<652/9> +|653|+|6560|-|6561|+|763|+|764/9|+|77|-|664/8|+|669|-
|9138|) / (|20/58|)
(<9903>+<65>-|9125|-|9126|+<6314>+<6357>+|8079|-
|8089|+|8279|-|8289|+|8475|-|8485|) / (<2058>) * 100
14
Bruto rendabiliteit van
de bedrijfsactiva
vóór belastingen
Brutobedrijfsresultaat vóór niet-kaskosten /
bedrijfsactiva
(|70/74|+<60/64>+|630|+<631/4>+<635/7>) / (|20|+|21|+|22/27|+|3|+|40/41|+|490/1|)
(<9901>+|630|+<6314>+<6357>) / (|20|+|21|+|2227|)*100
15
Bruto rendabiliteit van
het eigen vermogen na belastingen
Uitgebreide cashflow / eigen
vermogen
(|70/67|-|67/70|+|630|+<631/4>+<635/7>+|6501|+<65
1>+|6560|-|6561|+|660|+|661|+<662>+|663|+|680|-|760|-
|761|-|762|-|780|-|9125|) / (<10/15>)
(<9904>+<6314>+<6357>+<656>-|780|+|680|+|8079|-
|8089|+|8279|-|8289|+|8475|-|8485|-|9125|) / (<1015>)*100
16 Financiële
hefboommultiplicator
(Winst of verlies van het boekjaar vóór belastingen /
nettoresultaat vóór financiële kosten en vóór belastingen) /
(totaal der activa / eigen vermogen)
(|70/67|-|67/70|+|9134|) / (|70/67|-|67/70|+|9134|+ |650|+|653|-|9126|) *
(|20/58|) / (<10/15>)
(<9903>+|780|-|680|)/(<9903>+|65|-|9126|+|780|-
|680|+|656|) * (|20/58|) / (<10/15>)
17
Aandeel personeel in
bruto toegevoegde
waarde
Personeelskosten / bruto
toegevoegde waarde
(<62>+<635>) / (|70/74|-|740|-|60|-|61|) (<62>+<635>) / (<9900>)*100
18
Aandeel financiële kost van het vreemd vermogen excl.
Subsidies in bruto
toegevoegde waarde
Financiële kosten van het vreemd
vermogen exclusief
subsidies / bruto toegevoegde
waarde
(|650|+|653|) / (|70/74|-|740|-|60|-|61|) (|65|+|656|) / (<9900>)*100
19
Aandeel van de toegevoegde
winst of verlies in de bruto
toegevoegde waarde
Toegevoegde winst of verlies /
bruto toegevoegde
waarde
(|70/67|-|67/70|+|640/8|-|649|-|75|+<651>+<652/9>-|653|-|76|-<66>-
|780|+|680|-|740|-|77|+|9138|) / (|70/74|-|740|-|60|-|61|)
(<9904>-|76|+|66|-|75|+<656>+|6418|-|649|-
|780|+|680|) / (<9900>)* 100.0
20
Bruto toegevoegde waarde per werknemer
(duiz.)
Bruto toegevoegde
waarde / personeelsbestan
d
(|20|+|21|+|22/27|) / (|9090|) (|20|+|21|+|22/27|) / (|9090|)
XI
Bijlage V: overzicht resultaten van de ratio’s bij de FiTo®-score kl
asse
8
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
% logit % logit % logit % logit 2007 gem 140,373 0,787 9,037 0,522 19,984 0,544 16,716 0,5412007 med 123,367 0,774 5,655 0,514 14,885 0,537 13,145 0,5332007 per25 111,405 0,753 2,343 0,506 6,490 0,516 6,238 0,5162007 per75 143,309 0,807 11,448 0,529 29,423 0,573 21,810 0,5542006 gem 128,033 0,778 6,967 0,517 12,639 0,535 16,724 0,5412006 med 122,820 0,774 4,740 0,512 13,995 0,535 12,590 0,5312006 per25 111,433 0,753 1,670 0,504 5,145 0,513 6,463 0,5162006 per75 138,274 0,799 11,928 0,530 24,633 0,561 24,648 0,5612005 gem 129,194 0,779 7,385 0,518 8,123 0,526 16,932 0,5422005 med 122,594 0,773 5,760 0,514 12,535 0,531 12,435 0,5312005 per25 110,461 0,751 1,788 0,504 4,140 0,510 5,358 0,5132005 per75 143,658 0,808 9,345 0,523 20,313 0,551 26,188 0,5652004 gem 127,683 0,780 7,501 0,519 10,712 0,529 15,295 0,5382004 med 123,457 0,775 4,610 0,512 10,780 0,527 11,470 0,5292004 per25 112,524 0,755 2,510 0,506 4,265 0,511 5,740 0,5142004 per75 139,684 0,802 10,370 0,526 18,435 0,546 22,440 0,5562003 gem 125,906 0,776 5,911 0,515 8,096 0,522 13,491 0,5332003 med 122,663 0,773 4,295 0,511 8,995 0,522 10,455 0,5262003 per25 112,527 0,755 0,900 0,502 3,045 0,508 4,610 0,5122003 per75 135,561 0,795 7,470 0,519 18,065 0,545 19,890 0,5502002 gem 123,359 0,771 4,294 0,511 8,812 0,522 16,932 0,5422002 med 122,647 0,773 3,120 0,508 7,025 0,518 12,435 0,5312002 per25 113,769 0,757 0,760 0,502 1,098 0,503 5,358 0,5132002 per75 132,636 0,790 8,173 0,520 14,248 0,536 26,188 0,5652001 gem 126,979 0,776 4,486 0,511 11,529 0,528 12,480 0,5312001 med 121,685 0,772 3,970 0,510 8,505 0,521 8,320 0,5212001 per25 113,734 0,757 0,590 0,501 1,738 0,504 2,695 0,5072001 per75 139,917 0,802 8,130 0,520 17,833 0,544 19,035 0,5472000 gem 131,247 0,783 4,248 0,511 10,766 0,527 11,194 0,5282000 med 123,701 0,775 3,365 0,508 9,620 0,524 7,555 0,5192000 per25 112,940 0,756 1,100 0,503 4,240 0,511 2,695 0,5072000 per75 136,909 0,797 7,158 0,518 15,505 0,539 15,328 0,5381999 gem 121,404 0,769 3,621 0,509 5,977 0,518 11,149 0,5281999 med 119,583 0,768 2,565 0,506 6,430 0,516 7,130 0,5181999 per25 110,232 0,751 0,178 0,500 1,695 0,504 1,433 0,5041999 per75 128,437 0,783 4,823 0,512 14,445 0,536 15,600 0,5391998 gem 125,045 0,775 4,401 0,511 7,496 0,519 11,156 0,5281998 med 119,732 0,768 2,370 0,506 5,920 0,515 7,250 0,5181998 per25 111,857 0,754 0,595 0,501 1,673 0,504 1,318 0,5031998 per75 128,115 0,783 5,238 0,513 12,983 0,532 18,398 0,546
XII
klas
se 8
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
netto
kasr
atio
netto
kasr
atio
fitos
core
% logit % logit % logit % logit logit 2007 gem 27,290 0,567 0,098 0,476 12,293 0,530 8,849 0,522 0,5612007 med 22,580 0,556 0,000 0,500 7,650 0,519 10,815 0,527 0,5562007 per25 17,463 0,544 0,130 0,468 3,753 0,509 -1,708 0,496 0,5412007 per75 34,470 0,585 0,000 0,500 14,813 0,537 22,940 0,557 0,5762006 gem 27,334 0,567 0,097 0,476 11,831 0,528 9,075 0,522 0,5572006 med 23,625 0,559 0,005 0,499 7,845 0,520 9,165 0,523 0,5562006 per25 16,345 0,541 0,153 0,462 4,253 0,511 -3,723 0,491 0,5432006 per75 34,905 0,586 0,000 0,500 13,665 0,534 20,240 0,550 0,5742005 gem 28,475 0,570 0,101 0,475 10,917 0,527 7,677 0,519 0,5552005 med 24,485 0,561 0,007 0,498 9,400 0,523 8,070 0,520 0,5582005 per25 16,658 0,542 0,171 0,457 3,655 0,509 -5,673 0,486 0,5372005 per75 36,108 0,589 0,000 0,500 15,095 0,538 22,113 0,555 0,5752004 gem 27,059 0,567 0,096 0,476 9,889 0,525 7,237 0,518 0,5552004 med 25,335 0,563 0,000 0,500 8,340 0,521 10,445 0,526 0,5562004 per25 15,338 0,538 0,115 0,471 2,725 0,507 -1,913 0,495 0,5402004 per75 34,725 0,586 0,000 0,500 14,400 0,536 21,213 0,553 0,5702003 gem 25,396 0,563 0,095 0,476 9,042 0,523 7,030 0,518 0,5502003 med 21,475 0,553 0,000 0,500 8,170 0,520 7,100 0,518 0,5522003 per25 15,235 0,538 0,157 0,461 3,305 0,508 -4,298 0,489 0,5392003 per75 32,970 0,582 0,000 0,500 12,275 0,531 22,740 0,557 0,5672002 gem 23,993 0,559 0,100 0,475 7,290 0,518 2,827 0,508 0,5472002 med 22,405 0,556 0,005 0,499 6,585 0,516 4,120 0,510 0,5502002 per25 13,773 0,534 0,169 0,458 2,883 0,507 -7,210 0,482 0,5352002 per75 31,430 0,578 0,000 0,500 12,015 0,530 13,273 0,533 0,5652001 gem 23,781 0,559 0,100 0,475 8,559 0,521 5,478 0,514 0,5472001 med 21,885 0,554 0,005 0,499 7,630 0,519 4,775 0,512 0,5502001 per25 11,853 0,530 0,169 0,458 2,548 0,506 -2,923 0,493 0,5382001 per75 33,395 0,583 0,000 0,500 12,493 0,531 14,288 0,536 0,5662000 gem 22,980 0,557 0,069 0,483 8,676 0,522 4,614 0,511 0,5492000 med 19,690 0,549 0,003 0,499 6,920 0,517 4,375 0,511 0,5522000 per25 11,535 0,529 0,097 0,476 2,838 0,507 -2,788 0,493 0,5402000 per75 30,555 0,576 0,000 0,500 12,333 0,531 13,955 0,535 0,5621999 gem 23,069 0,557 0,061 0,485 7,139 0,518 6,811 0,517 0,5401999 med 19,995 0,550 0,000 0,500 5,045 0,513 6,510 0,516 0,5481999 per25 11,655 0,529 0,096 0,476 2,450 0,506 -0,738 0,498 0,5381999 per75 31,095 0,577 0,000 0,500 10,070 0,525 15,530 0,539 0,5601998 gem 24,169 0,560 0,072 0,482 8,449 0,521 6,180 0,515 0,5391998 med 22,110 0,555 0,002 0,500 6,030 0,515 2,410 0,506 0,5471998 per25 11,235 0,528 0,117 0,471 2,905 0,507 -2,238 0,494 0,5371998 per75 31,520 0,578 0,000 0,500 12,095 0,530 13,123 0,533 0,566
XIII
klas
se 7
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
% logit % logit % logit % logit 2007 gem 136,579 0,792 9,555 0,524 19,320 0,547 16,822 0,5422007 med 127,828 0,782 6,830 0,517 14,735 0,537 13,350 0,5332007 per25 119,417 0,767 2,925 0,507 5,925 0,515 5,625 0,5142007 per75 150,297 0,818 15,960 0,540 28,193 0,570 25,295 0,5632006 gem 133,721 0,789 10,283 0,526 20,448 0,550 16,485 0,5412006 med 127,210 0,781 5,760 0,514 14,600 0,536 10,690 0,5272006 per25 116,225 0,762 2,665 0,507 5,375 0,513 6,270 0,5162006 per75 144,020 0,808 15,645 0,539 32,765 0,581 23,865 0,5592005 gem 130,041 0,783 7,563 0,519 14,021 0,533 14,879 0,5372005 med 122,609 0,773 5,160 0,513 10,240 0,526 8,600 0,5212005 per25 110,528 0,751 1,095 0,503 1,755 0,504 5,520 0,5142005 per75 143,390 0,808 9,425 0,524 21,735 0,554 22,560 0,5562004 gem 126,118 0,776 5,660 0,514 10,902 0,525 14,627 0,5362004 med 121,009 0,770 3,560 0,509 6,030 0,515 9,930 0,5252004 per25 112,070 0,754 1,200 0,503 0,760 0,502 4,465 0,5112004 per75 137,049 0,797 10,150 0,525 18,795 0,547 23,395 0,5582003 gem 130,599 0,784 6,433 0,516 13,920 0,534 10,026 0,5292003 med 126,231 0,779 5,320 0,513 9,645 0,524 8,720 0,5222003 per25 115,523 0,760 1,995 0,505 3,693 0,509 4,765 0,5122003 per75 140,786 0,803 9,140 0,523 15,415 0,538 18,795 0,5472002 gem 129,142 0,782 5,054 0,513 12,326 0,530 14,879 0,5372002 med 121,418 0,771 3,660 0,509 6,440 0,516 8,600 0,5212002 per25 115,567 0,761 1,815 0,505 2,768 0,507 5,520 0,5142002 per75 143,555 0,808 7,925 0,520 12,993 0,532 22,560 0,5562001 gem 130,992 0,784 5,953 0,515 9,185 0,524 11,602 0,5292001 med 124,704 0,777 4,680 0,512 7,090 0,518 8,660 0,5222001 per25 115,148 0,760 1,795 0,504 1,860 0,505 3,425 0,5092001 per75 139,538 0,801 9,035 0,523 16,485 0,541 17,070 0,5432000 gem 131,607 0,786 6,173 0,515 13,128 0,532 12,834 0,5322000 med 123,548 0,775 4,180 0,510 9,140 0,523 9,130 0,5232000 per25 114,845 0,759 2,020 0,505 1,575 0,504 3,515 0,5092000 per75 149,202 0,816 7,670 0,519 17,485 0,544 19,550 0,5491999 gem 125,615 0,776 4,432 0,511 7,505 0,520 11,912 0,5301999 med 123,016 0,774 3,570 0,509 5,830 0,515 9,730 0,5241999 per25 111,564 0,753 1,105 0,503 1,415 0,504 3,305 0,5081999 per75 135,059 0,794 7,770 0,519 13,815 0,534 19,215 0,5481998 gem 128,540 0,780 4,870 0,512 1,590 0,508 14,468 0,5361998 med 122,778 0,773 3,270 0,508 6,140 0,515 9,800 0,5241998 per25 112,208 0,754 0,540 0,501 0,298 0,501 3,585 0,5091998 per75 138,742 0,800 8,225 0,521 14,970 0,537 20,165 0,550
XIV
klas
se 7
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
netto
kasr
atio
netto
kasr
atio
fitos
core
% logit % logit % logit % logit logit 2007 gem 29,899 0,574 0,104 0,474 15,556 0,538 6,693 0,516 0,5652007 med 25,250 0,563 0,000 0,500 12,360 0,531 6,370 0,516 0,5602007 per25 21,650 0,554 0,215 0,447 5,490 0,514 -9,455 0,476 0,5492007 per75 40,135 0,599 0,000 0,500 21,515 0,554 18,485 0,546 0,5852006 gem 29,284 0,572 0,104 0,474 16,452 0,540 6,551 0,516 0,5632006 med 24,920 0,562 0,002 0,500 10,400 0,526 6,820 0,517 0,5622006 per25 18,875 0,547 0,198 0,451 5,425 0,514 -8,160 0,480 0,5432006 per75 36,690 0,591 0,000 0,500 21,290 0,553 19,105 0,548 0,5862005 gem 29,349 0,572 0,105 0,474 13,789 0,534 4,757 0,512 0,5582005 med 27,050 0,567 0,003 0,499 9,630 0,524 5,400 0,513 0,5542005 per25 19,105 0,548 0,186 0,454 4,445 0,511 -8,535 0,479 0,5372005 per75 36,020 0,589 0,000 0,500 15,540 0,539 20,305 0,551 0,5712004 gem 29,646 0,573 0,111 0,473 11,401 0,528 4,529 0,511 0,5532004 med 27,530 0,568 0,028 0,493 9,010 0,523 4,970 0,512 0,5492004 per25 19,995 0,550 0,175 0,456 3,615 0,509 -8,700 0,478 0,5352004 per75 35,825 0,589 0,000 0,500 15,645 0,539 15,885 0,540 0,5682003 gem 28,242 0,570 0,114 0,472 12,693 0,532 3,975 0,510 0,5552003 med 26,550 0,566 0,025 0,494 9,330 0,523 2,500 0,506 0,5542003 per25 16,575 0,541 0,197 0,451 6,045 0,515 -11,340 0,472 0,5402003 per75 33,905 0,584 0,000 0,500 16,685 0,542 16,405 0,541 0,5702002 gem 27,399 0,568 0,110 0,473 10,711 0,527 2,502 0,506 0,5552002 med 26,070 0,565 0,008 0,498 8,530 0,521 3,430 0,509 0,5542002 per25 16,985 0,542 0,190 0,453 5,715 0,514 -10,725 0,473 0,5402002 per75 32,565 0,581 0,000 0,500 14,475 0,536 16,475 0,541 0,5682001 gem 27,771 0,569 0,103 0,474 10,360 0,526 2,705 0,507 0,5532001 med 25,160 0,563 0,030 0,493 8,990 0,522 2,670 0,507 0,5552001 per25 16,995 0,542 0,150 0,463 4,220 0,511 -5,620 0,486 0,5412001 per75 34,600 0,586 0,000 0,500 14,630 0,537 13,120 0,533 0,5662000 gem 28,221 0,570 0,121 0,470 12,510 0,531 0,688 0,502 0,5552000 med 24,920 0,562 0,057 0,486 8,980 0,522 1,950 0,505 0,5532000 per25 17,445 0,544 0,171 0,457 5,415 0,514 -8,805 0,478 0,5412000 per75 35,285 0,587 0,000 0,500 16,345 0,541 7,735 0,519 0,5661999 gem 27,844 0,569 0,087 0,478 12,675 0,531 5,363 0,513 0,5541999 med 23,390 0,558 0,015 0,496 9,540 0,524 6,810 0,517 0,5561999 per25 16,690 0,542 0,158 0,461 4,750 0,512 -6,115 0,485 0,5381999 per75 32,035 0,579 0,000 0,500 15,675 0,539 15,065 0,538 0,5711998 gem 29,110 0,571 0,106 0,474 13,527 0,533 3,770 0,509 0,5541998 med 23,430 0,558 0,024 0,494 9,900 0,525 2,250 0,506 0,5541998 per25 16,505 0,541 0,172 0,457 3,740 0,509 -6,655 0,483 0,5441998 per75 37,875 0,594 0,000 0,500 14,625 0,536 15,955 0,540 0,569
XV
klas
se 6
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
% logit % logit % logit % logit 2007 gem 143,856 0,801 12,151 0,529 16,499 0,541 23,734 0,5582007 med 131,159 0,788 7,220 0,518 12,755 0,532 20,130 0,5502007 per25 118,786 0,766 3,915 0,510 5,940 0,515 10,360 0,5262007 per75 155,093 0,825 14,075 0,535 20,845 0,552 36,185 0,5892006 gem 137,190 0,791 9,657 0,524 12,586 0,531 22,302 0,5552006 med 124,285 0,776 5,110 0,513 9,475 0,524 17,100 0,5432006 per25 114,364 0,758 2,385 0,506 3,468 0,509 7,615 0,5192006 per75 150,174 0,818 11,380 0,528 20,090 0,550 35,160 0,5872005 gem 136,138 0,789 11,433 0,526 10,105 0,525 21,515 0,5532005 med 124,177 0,776 4,820 0,512 8,010 0,520 16,880 0,5422005 per25 112,994 0,756 1,930 0,505 2,778 0,507 7,125 0,5182005 per75 144,175 0,809 11,395 0,528 16,900 0,542 31,525 0,5782004 gem 134,418 0,787 8,124 0,520 8,823 0,522 20,572 0,5512004 med 124,116 0,776 4,640 0,512 7,860 0,520 15,980 0,5402004 per25 114,919 0,759 1,915 0,505 1,995 0,505 6,735 0,5172004 per75 140,806 0,803 10,635 0,527 14,205 0,535 32,225 0,5802003 gem 132,690 0,785 7,191 0,518 9,113 0,522 20,264 0,5502003 med 121,300 0,771 4,380 0,511 6,460 0,516 17,090 0,5432003 per25 114,528 0,759 1,880 0,505 0,720 0,502 8,385 0,5212003 per75 139,694 0,802 8,510 0,521 13,005 0,532 29,295 0,5732002 gem 149,051 0,790 7,209 0,518 8,684 0,521 21,515 0,5532002 med 123,138 0,774 4,110 0,510 5,490 0,514 16,880 0,5422002 per25 114,916 0,759 2,030 0,505 0,930 0,502 7,125 0,5182002 per75 143,196 0,807 8,440 0,521 12,710 0,532 31,525 0,5782001 gem 164,536 0,786 7,170 0,517 10,475 0,526 18,033 0,5452001 med 123,778 0,775 3,790 0,509 5,440 0,514 14,840 0,5372001 per25 115,088 0,759 1,685 0,504 1,643 0,504 5,705 0,5142001 per75 139,978 0,802 8,705 0,522 16,420 0,541 27,815 0,5692000 gem 147,948 0,796 10,434 0,523 13,332 0,533 18,724 0,5462000 med 126,807 0,780 4,760 0,512 7,250 0,518 15,770 0,5392000 per25 118,680 0,766 2,440 0,506 3,150 0,508 6,385 0,5162000 per75 145,879 0,811 9,395 0,523 19,665 0,549 28,835 0,5721999 gem 206,807 0,789 9,970 0,523 12,750 0,531 18,130 0,5451999 med 124,000 0,776 4,690 0,512 6,930 0,517 14,880 0,5371999 per25 115,012 0,760 1,920 0,505 2,425 0,506 6,040 0,5151999 per75 141,593 0,805 7,825 0,520 16,695 0,542 27,100 0,5671998 gem 132,936 0,785 6,978 0,517 10,037 0,522 17,688 0,5441998 med 125,266 0,778 4,280 0,511 5,285 0,513 13,010 0,5321998 per25 115,600 0,761 1,705 0,504 1,543 0,504 5,910 0,5151998 per75 137,627 0,798 8,390 0,521 10,970 0,527 26,570 0,566
XVI
klas
se 6
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
netto
kasr
atio
netto
kasr
atio
fitos
core
% logit % logit % logit % logit logit 2007 gem 35,764 0,588 0,136 0,467 21,211 0,546 7,593 0,519 0,5692007 med 31,490 0,578 0,016 0,496 14,040 0,535 3,390 0,508 0,5652007 per25 23,860 0,559 0,272 0,432 7,100 0,518 -11,820 0,470 0,5452007 per75 47,775 0,617 0,000 0,500 23,850 0,559 26,475 0,566 0,5882006 gem 34,474 0,585 0,132 0,467 17,636 0,540 7,014 0,517 0,5642006 med 29,560 0,573 0,008 0,498 11,430 0,529 6,100 0,515 0,5582006 per25 21,690 0,554 0,259 0,436 6,000 0,515 -11,315 0,472 0,5422006 per75 45,505 0,612 0,000 0,500 17,880 0,545 22,970 0,557 0,5792005 gem 34,017 0,584 0,136 0,466 14,802 0,536 6,684 0,516 0,5622005 med 30,740 0,576 0,026 0,493 10,110 0,525 5,410 0,514 0,5582005 per25 21,765 0,554 0,249 0,438 4,880 0,512 -13,440 0,466 0,5392005 per75 45,025 0,611 0,000 0,500 17,410 0,543 27,485 0,568 0,5802004 gem 33,354 0,582 0,142 0,465 13,895 0,534 5,232 0,513 0,5592004 med 28,870 0,572 0,027 0,493 9,440 0,524 3,560 0,509 0,5552004 per25 20,265 0,550 0,245 0,439 5,590 0,514 -16,335 0,459 0,5372004 per75 42,660 0,605 0,000 0,500 15,700 0,539 21,705 0,554 0,5792003 gem 33,114 0,581 0,141 0,465 12,230 0,530 4,457 0,511 0,5582003 med 30,730 0,576 0,041 0,490 9,660 0,524 4,520 0,511 0,5542003 per25 20,875 0,552 0,262 0,435 4,270 0,511 -14,650 0,463 0,5392003 per75 43,715 0,608 0,000 0,500 15,425 0,538 20,435 0,551 0,5732002 gem 32,357 0,580 0,135 0,467 13,324 0,533 4,260 0,510 0,5592002 med 30,230 0,575 0,036 0,491 8,520 0,521 2,150 0,505 0,5562002 per25 20,600 0,551 0,229 0,443 5,435 0,514 -14,535 0,464 0,5382002 per75 40,820 0,601 0,000 0,500 18,100 0,545 19,140 0,548 0,5752001 gem 30,074 0,574 0,123 0,470 13,993 0,535 4,328 0,511 0,5592001 med 26,860 0,567 0,016 0,496 9,890 0,525 5,560 0,514 0,5562001 per25 18,080 0,545 0,227 0,443 5,355 0,513 -11,195 0,472 0,5382001 per75 40,330 0,599 0,000 0,500 16,690 0,542 18,660 0,547 0,5732000 gem 30,601 0,575 0,118 0,471 15,895 0,539 3,300 0,508 0,5622000 med 27,200 0,568 0,028 0,493 11,940 0,530 1,350 0,503 0,5582000 per25 19,345 0,548 0,186 0,454 6,130 0,515 -9,990 0,475 0,5422000 per75 39,940 0,599 0,000 0,500 20,495 0,551 15,140 0,538 0,5801999 gem 30,675 0,575 0,104 0,474 14,945 0,537 6,421 0,516 0,5621999 med 26,180 0,565 0,005 0,499 10,700 0,527 6,430 0,516 0,5571999 per25 19,200 0,548 0,164 0,459 6,435 0,516 -8,555 0,479 0,5421999 per75 41,290 0,602 0,000 0,500 16,995 0,542 21,150 0,553 0,5721998 gem 31,508 0,577 0,107 0,474 13,593 0,534 4,286 0,514 0,5601998 med 25,730 0,564 0,007 0,498 10,280 0,526 3,580 0,509 0,5561998 per25 18,935 0,547 0,190 0,453 5,745 0,514 -6,475 0,484 0,5411998 per75 44,765 0,610 0,000 0,500 18,900 0,547 20,405 0,551 0,577
XVII
klas
se 5
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
% logit % logit % logit % logit 2007 gem 144,149 0,803 11,750 0,529 14,410 0,536 28,407 0,5702007 med 132,998 0,791 7,740 0,519 11,160 0,528 23,195 0,5582007 per25 121,574 0,771 3,876 0,510 5,439 0,514 11,402 0,5282007 per75 159,424 0,831 15,343 0,538 20,362 0,551 43,015 0,6062006 gem 158,004 0,798 10,203 0,525 14,382 0,534 26,990 0,5662006 med 130,231 0,786 6,966 0,517 10,836 0,527 22,226 0,5552006 per25 116,895 0,763 3,485 0,509 4,866 0,512 9,787 0,5242006 per75 152,999 0,822 12,989 0,532 20,092 0,550 39,824 0,5982005 gem 138,994 0,795 9,585 0,524 12,366 0,531 26,062 0,5642005 med 129,765 0,785 6,330 0,516 9,580 0,524 22,644 0,5562005 per25 118,409 0,766 2,942 0,507 3,670 0,509 9,181 0,5232005 per75 147,659 0,814 13,123 0,533 18,097 0,545 39,319 0,5972004 gem 136,397 0,792 8,709 0,522 11,427 0,528 24,520 0,5602004 med 128,427 0,783 5,348 0,513 9,011 0,523 19,797 0,5492004 per25 114,270 0,758 2,099 0,505 2,606 0,507 6,583 0,5162004 per75 146,879 0,813 11,919 0,530 15,886 0,540 38,800 0,5962003 gem 137,805 0,792 8,139 0,520 10,328 0,526 22,916 0,5562003 med 127,019 0,781 5,094 0,513 7,760 0,519 18,050 0,5452003 per25 115,433 0,760 2,549 0,506 2,400 0,506 5,933 0,5152003 per75 148,006 0,815 10,915 0,527 15,384 0,538 36,943 0,5912002 gem 137,537 0,792 8,994 0,522 9,201 0,522 26,062 0,5642002 med 126,105 0,779 5,583 0,514 5,857 0,515 22,644 0,5562002 per25 114,136 0,758 2,179 0,505 1,717 0,504 9,181 0,5232002 per75 147,730 0,814 10,173 0,525 15,128 0,538 39,319 0,5972001 gem 140,141 0,796 8,718 0,522 11,349 0,528 19,665 0,5492001 med 130,416 0,787 6,100 0,515 8,449 0,521 14,829 0,5372001 per25 116,773 0,763 2,232 0,506 2,082 0,505 4,740 0,5122001 per75 152,339 0,821 11,278 0,528 16,472 0,541 30,622 0,5762000 gem 142,702 0,798 9,074 0,523 13,273 0,533 19,305 0,5482000 med 130,925 0,787 6,343 0,516 10,178 0,525 14,983 0,5372000 per25 115,960 0,761 2,419 0,506 3,358 0,508 3,628 0,5092000 per75 150,851 0,819 13,016 0,532 19,673 0,549 31,293 0,5781999 gem 132,968 0,784 7,359 0,518 7,616 0,525 17,811 0,5441999 med 124,920 0,777 5,545 0,514 7,953 0,520 14,935 0,5371999 per25 112,812 0,755 1,653 0,504 1,979 0,505 3,144 0,5081999 per75 140,193 0,802 10,755 0,527 18,417 0,546 28,760 0,5711998 gem 138,496 0,786 7,156 0,518 8,568 0,519 17,595 0,5431998 med 124,042 0,776 4,816 0,512 6,029 0,515 12,147 0,5301998 per25 112,991 0,756 0,341 0,501 0,866 0,502 2,131 0,5051998 per75 141,526 0,805 10,969 0,527 14,263 0,536 30,430 0,575
XVIII
klas
se 5
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
netto
kasr
atio
netto
kasr
atio
fitos
core
% logit % logit % logit % logit logit 2007 gem 40,639 0,599 0,096 0,476 25,377 0,559 14,090 0,534 0,5762007 med 36,093 0,589 0,000 0,500 14,807 0,537 9,680 0,524 0,5702007 per25 23,773 0,559 0,131 0,467 7,835 0,520 -3,736 0,491 0,5532007 per75 54,955 0,634 0,000 0,500 30,105 0,575 30,071 0,575 0,5922006 gem 39,577 0,596 0,108 0,474 23,754 0,557 10,295 0,525 0,5722006 med 34,705 0,586 0,000 0,500 14,347 0,536 8,226 0,521 0,5662006 per25 21,379 0,553 0,160 0,460 7,271 0,518 -5,521 0,486 0,5472006 per75 56,451 0,637 0,000 0,500 28,021 0,570 28,459 0,571 0,5882005 gem 39,849 0,597 0,099 0,476 24,716 0,555 11,647 0,529 0,5702005 med 36,357 0,590 0,000 0,500 14,399 0,536 10,319 0,526 0,5682005 per25 22,704 0,557 0,132 0,467 7,558 0,519 -3,967 0,490 0,5502005 per75 54,759 0,634 0,000 0,500 26,480 0,566 28,580 0,571 0,5872004 gem 39,336 0,596 0,100 0,476 20,872 0,551 10,378 0,525 0,5692004 med 36,110 0,589 0,000 0,500 13,012 0,532 9,189 0,523 0,5642004 per25 20,611 0,551 0,146 0,464 7,056 0,518 -4,229 0,489 0,5462004 per75 53,941 0,632 0,000 0,500 29,368 0,573 27,012 0,567 0,5912003 gem 38,232 0,593 0,099 0,476 19,931 0,549 9,613 0,524 0,5682003 med 35,999 0,589 0,000 0,500 13,700 0,534 7,155 0,518 0,5632003 per25 21,217 0,553 0,153 0,462 6,506 0,516 -4,032 0,490 0,5452003 per75 54,354 0,633 0,000 0,500 25,682 0,564 25,277 0,563 0,5862002 gem 36,520 0,589 0,100 0,475 17,520 0,543 8,100 0,520 0,5672002 med 33,372 0,583 0,000 0,500 12,500 0,531 6,686 0,517 0,5632002 per25 20,623 0,551 0,133 0,467 5,914 0,515 -5,565 0,486 0,5462002 per75 50,395 0,623 0,000 0,500 23,819 0,559 19,124 0,548 0,5822001 gem 34,889 0,585 0,095 0,477 17,922 0,544 7,975 0,520 0,5662001 med 31,413 0,578 0,000 0,500 12,816 0,532 7,606 0,519 0,5612001 per25 18,724 0,547 0,134 0,466 6,924 0,517 -4,528 0,489 0,5472001 per75 49,875 0,622 0,000 0,500 25,190 0,563 21,896 0,555 0,5832000 gem 33,746 0,583 0,091 0,478 19,286 0,547 7,215 0,518 0,5692000 med 29,375 0,573 0,004 0,499 13,987 0,535 5,770 0,514 0,5652000 per25 16,194 0,540 0,100 0,475 7,268 0,518 -3,934 0,490 0,5492000 per75 47,318 0,616 0,000 0,500 24,705 0,561 21,053 0,552 0,5861999 gem 33,308 0,581 0,091 0,478 16,874 0,541 7,575 0,519 0,5631999 med 30,658 0,576 0,001 0,500 13,340 0,533 6,472 0,516 0,5621999 per25 18,309 0,546 0,106 0,473 6,273 0,516 -4,883 0,488 0,5441999 per75 46,900 0,615 0,000 0,500 22,095 0,555 20,548 0,551 0,5821998 gem 33,458 0,582 0,079 0,481 17,045 0,542 9,979 0,525 0,5661998 med 30,013 0,574 0,000 0,500 11,460 0,529 7,078 0,518 0,5641998 per25 15,978 0,540 0,097 0,476 4,477 0,511 -0,985 0,498 0,5461998 per75 49,194 0,621 0,000 0,500 21,829 0,554 23,422 0,558 0,584
XIX
klas
se 4
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
% logit % logit % logit % logit 2007 gem 158,966 0,811 10,687 0,527 11,384 0,529 28,839 0,5712007 med 137,708 0,798 8,925 0,522 11,215 0,528 23,901 0,5592007 per25 120,198 0,769 3,616 0,509 4,669 0,512 11,583 0,5292007 per75 166,699 0,841 15,710 0,539 22,437 0,556 44,766 0,6102006 gem 156,689 0,805 9,658 0,525 11,951 0,530 27,286 0,5672006 med 134,906 0,794 6,632 0,517 10,186 0,525 23,226 0,5582006 per25 116,090 0,761 3,198 0,508 3,690 0,509 10,517 0,5262006 per75 163,688 0,837 15,579 0,539 19,639 0,549 41,935 0,6032005 gem 1223,282 0,803 10,465 0,526 9,506 0,525 26,940 0,5662005 med 134,120 0,793 7,256 0,518 9,164 0,523 23,549 0,5592005 per25 117,146 0,763 3,266 0,508 2,531 0,506 10,199 0,5252005 per75 161,166 0,834 14,811 0,537 18,507 0,546 43,437 0,6072004 gem 162,680 0,801 5,662 0,521 9,796 0,526 25,204 0,5622004 med 129,464 0,785 5,968 0,515 8,781 0,522 22,324 0,5562004 per25 114,685 0,759 1,903 0,505 1,596 0,504 9,894 0,5252004 per75 162,004 0,835 15,501 0,539 21,062 0,552 41,927 0,6032003 gem 149,012 0,794 8,189 0,520 5,456 0,521 24,336 0,5602003 med 127,295 0,781 5,552 0,514 7,059 0,518 19,483 0,5492003 per25 114,710 0,759 2,295 0,506 1,875 0,505 8,576 0,5212003 per75 147,072 0,813 12,430 0,531 17,200 0,543 39,693 0,5982002 gem 146,949 0,794 7,200 0,519 6,809 0,519 26,940 0,5662002 med 128,385 0,783 5,615 0,514 6,825 0,517 23,549 0,5592002 per25 116,537 0,762 2,309 0,506 1,288 0,503 10,199 0,5252002 per75 150,098 0,818 11,029 0,528 13,841 0,535 43,437 0,6072001 gem 153,159 0,799 12,174 0,528 14,044 0,529 20,380 0,5572001 med 129,974 0,786 6,458 0,516 7,987 0,520 18,642 0,5462001 per25 117,226 0,764 2,258 0,506 1,754 0,504 7,039 0,5182001 per75 154,609 0,824 13,461 0,534 18,350 0,546 39,418 0,5972000 gem 184,445 0,796 10,202 0,525 12,372 0,529 21,526 0,5532000 med 129,752 0,785 6,734 0,517 8,029 0,520 15,767 0,5392000 per25 116,710 0,762 2,581 0,506 1,796 0,504 5,684 0,5142000 per75 147,224 0,813 13,597 0,534 18,384 0,546 33,657 0,5831999 gem 147,455 0,793 7,845 0,519 5,929 0,521 20,539 0,5501999 med 125,646 0,778 4,392 0,511 6,611 0,517 14,418 0,5361999 per25 115,761 0,761 1,030 0,503 0,664 0,502 4,124 0,5101999 per75 150,620 0,818 11,136 0,528 16,617 0,541 33,092 0,5821998 gem 152,195 0,790 7,067 0,517 7,473 0,519 20,321 0,5501998 med 124,119 0,776 4,287 0,511 5,084 0,513 13,396 0,5331998 per25 114,034 0,758 0,446 0,501 0,465 0,501 2,670 0,5071998 per75 145,019 0,810 10,657 0,527 15,090 0,538 35,658 0,588
XX
klas
se 4
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
netto
kasr
atio
netto
kasr
atio
fitos
core
% logit % logit % logit % logit logit 2007 gem 40,700 0,599 0,112 0,473 26,219 0,561 14,024 0,535 0,5772007 med 36,758 0,591 0,000 0,500 17,104 0,543 14,033 0,535 0,5742007 per25 23,105 0,558 0,166 0,459 9,048 0,523 -4,120 0,490 0,5522007 per75 56,091 0,637 0,000 0,500 33,075 0,582 35,478 0,588 0,6032006 gem 39,477 0,596 0,098 0,476 22,353 0,553 14,660 0,536 0,5742006 med 34,240 0,585 0,003 0,499 14,607 0,536 11,351 0,528 0,5702006 per25 22,671 0,556 0,121 0,470 7,610 0,519 -2,954 0,493 0,5502006 per75 52,655 0,629 0,000 0,500 29,023 0,572 34,135 0,584 0,5962005 gem 39,528 0,596 0,088 0,478 22,709 0,553 17,100 0,542 0,5742005 med 36,584 0,590 0,003 0,499 16,072 0,540 14,916 0,537 0,5712005 per25 23,146 0,558 0,103 0,474 6,834 0,517 -1,869 0,495 0,5522005 per75 54,536 0,633 0,000 0,500 28,347 0,570 36,433 0,590 0,5962004 gem 39,456 0,596 0,104 0,475 23,098 0,554 14,042 0,534 0,5722004 med 35,012 0,587 0,003 0,499 15,687 0,539 11,428 0,529 0,5712004 per25 22,865 0,557 0,127 0,468 7,552 0,519 -4,223 0,489 0,5482004 per75 54,094 0,632 0,000 0,500 30,233 0,575 30,796 0,576 0,5952003 gem 37,823 0,592 0,096 0,476 19,606 0,547 13,599 0,533 0,5702003 med 34,473 0,585 0,004 0,499 13,609 0,534 10,186 0,525 0,5662003 per25 21,493 0,554 0,133 0,467 6,419 0,516 -5,035 0,487 0,5472003 per75 53,470 0,631 0,000 0,500 26,006 0,565 30,152 0,575 0,5922002 gem 38,123 0,593 0,102 0,475 16,338 0,542 10,546 0,526 0,5672002 med 33,685 0,583 0,006 0,499 13,136 0,533 8,487 0,521 0,5662002 per25 21,683 0,554 0,151 0,462 6,333 0,516 -4,608 0,488 0,5492002 per75 52,884 0,629 0,000 0,500 24,803 0,562 24,226 0,560 0,5862001 gem 37,431 0,591 0,099 0,476 22,878 0,553 13,136 0,532 0,5712001 med 32,869 0,581 0,000 0,500 14,274 0,536 10,582 0,526 0,5662001 per25 21,875 0,554 0,144 0,464 5,705 0,514 -1,986 0,495 0,5502001 per75 53,738 0,631 0,000 0,500 28,411 0,571 30,741 0,576 0,5922000 gem 35,244 0,586 0,094 0,477 20,818 0,550 12,131 0,530 0,5692000 med 31,085 0,577 0,000 0,500 14,426 0,536 8,987 0,522 0,5662000 per25 20,146 0,550 0,113 0,472 7,087 0,518 -3,246 0,492 0,5502000 per75 50,301 0,623 0,000 0,500 26,044 0,565 28,939 0,572 0,5891999 gem 35,185 0,586 0,079 0,480 18,977 0,546 13,956 0,534 0,5691999 med 33,721 0,584 0,001 0,500 13,825 0,535 10,319 0,526 0,5661999 per25 19,346 0,548 0,102 0,475 6,767 0,517 -1,305 0,497 0,5501999 per75 50,231 0,623 0,000 0,500 24,382 0,561 29,692 0,574 0,5871998 gem 35,037 0,585 0,084 0,479 19,299 0,546 12,528 0,531 0,5681998 med 32,482 0,580 0,000 0,500 13,649 0,534 9,960 0,525 0,5661998 per25 17,272 0,543 0,078 0,481 5,520 0,514 -0,083 0,500 0,5481998 per75 51,223 0,625 0,000 0,500 27,871 0,569 27,258 0,568 0,587
XXI
klas
se 3
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
% logit % logit % logit % logit 2007 gem 224,615 0,804 10,351 0,526 13,355 0,532 27,453 0,5672007 med 132,220 0,790 6,717 0,517 9,386 0,523 19,688 0,5492007 per25 117,555 0,764 2,657 0,507 2,670 0,507 10,426 0,5262007 per75 156,893 0,828 14,992 0,537 16,704 0,542 45,608 0,6122006 gem 158,958 0,808 10,931 0,525 12,101 0,531 25,183 0,5622006 med 135,175 0,794 6,960 0,517 10,224 0,526 18,933 0,5472006 per25 120,659 0,770 3,611 0,509 3,807 0,510 8,894 0,5222006 per75 158,217 0,829 14,309 0,536 20,732 0,552 42,271 0,6042005 gem 173,893 0,804 8,626 0,521 7,759 0,524 24,212 0,5592005 med 130,625 0,787 5,951 0,515 9,818 0,525 19,714 0,5492005 per25 117,116 0,763 1,786 0,504 2,489 0,506 7,768 0,5192005 per75 163,464 0,837 13,259 0,533 18,516 0,546 41,673 0,6032004 gem 149,418 0,802 3,276 0,513 0,900 0,509 22,908 0,5562004 med 132,556 0,790 5,170 0,513 5,914 0,515 18,432 0,5462004 per25 116,618 0,762 1,048 0,503 0,060 0,500 5,864 0,5152004 per75 161,416 0,834 11,268 0,528 14,921 0,537 38,419 0,5952003 gem 169,810 0,814 7,612 0,520 10,346 0,526 22,070 0,5542003 med 136,540 0,797 5,518 0,514 7,333 0,518 18,088 0,5452003 per25 118,479 0,766 0,797 0,502 0,388 0,501 6,524 0,5162003 per75 165,699 0,840 12,519 0,531 17,276 0,543 34,973 0,5862002 gem 175,674 0,809 7,735 0,519 9,369 0,521 24,212 0,5592002 med 134,192 0,793 5,657 0,514 6,596 0,516 19,714 0,5492002 per25 118,191 0,765 0,263 0,501 0,000 0,500 7,768 0,5192002 per75 162,466 0,835 12,546 0,531 14,831 0,537 41,673 0,6032001 gem 161,594 0,811 9,040 0,522 12,384 0,530 20,562 0,5512001 med 133,584 0,792 5,187 0,513 7,301 0,518 14,370 0,5362001 per25 119,344 0,767 1,676 0,504 0,439 0,501 3,774 0,5092001 per75 165,049 0,839 12,536 0,531 18,266 0,546 33,560 0,5832000 gem 301,530 0,815 10,152 0,524 11,631 0,528 18,476 0,5452000 med 135,849 0,795 4,957 0,512 6,823 0,517 12,715 0,5322000 per25 119,937 0,768 0,706 0,502 0,044 0,500 2,121 0,5052000 per75 167,317 0,842 13,595 0,534 19,955 0,550 31,507 0,5781999 gem 163,784 0,801 7,613 0,518 7,467 0,519 17,351 0,5431999 med 129,005 0,784 3,542 0,509 4,318 0,511 10,952 0,5271999 per25 117,060 0,763 0,000 0,500 0,000 0,500 1,172 0,5031999 per75 155,089 0,824 11,384 0,528 14,480 0,536 30,281 0,5751998 gem 231,898 0,808 8,518 0,521 9,054 0,522 16,473 0,5411998 med 135,015 0,794 4,366 0,511 3,935 0,510 9,702 0,5241998 per25 120,099 0,769 0,000 0,500 0,000 0,500 0,163 0,5001998 per75 163,003 0,835 11,590 0,529 14,226 0,536 30,469 0,576
XXII
klas
se 3
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
netto
kasr
atio
netto
kasr
atio
fitos
core
% logit % logit % logit % logit logit 2007 gem 41,722 0,601 0,102 0,475 32,246 0,566 15,266 0,537 0,5772007 med 37,953 0,594 0,000 0,500 17,984 0,545 12,624 0,532 0,5722007 per25 21,435 0,553 0,094 0,476 6,854 0,517 -2,788 0,493 0,5512007 per75 59,554 0,645 0,000 0,500 35,680 0,588 35,247 0,587 0,5992006 gem 39,900 0,597 0,094 0,477 23,639 0,556 15,783 0,539 0,5762006 med 34,375 0,585 0,000 0,500 17,161 0,543 15,025 0,537 0,5722006 per25 21,651 0,554 0,098 0,475 8,042 0,520 -0,759 0,498 0,5532006 per75 54,587 0,633 0,000 0,500 30,313 0,575 36,406 0,590 0,5992005 gem 39,343 0,596 0,121 0,470 26,672 0,561 10,972 0,527 0,5712005 med 35,669 0,588 0,000 0,500 15,371 0,538 6,265 0,516 0,5702005 per25 19,861 0,549 0,172 0,457 8,322 0,521 -8,272 0,479 0,5462005 per75 57,258 0,639 0,000 0,500 33,920 0,584 27,879 0,569 0,5922004 gem 37,446 0,591 0,097 0,476 20,447 0,549 12,594 0,531 0,5682004 med 32,985 0,582 0,000 0,500 12,439 0,531 8,991 0,522 0,5672004 per25 18,921 0,547 0,114 0,472 5,004 0,513 -2,934 0,493 0,5452004 per75 55,107 0,634 0,000 0,500 29,084 0,572 26,712 0,566 0,5882003 gem 36,248 0,588 0,111 0,473 16,801 0,549 11,485 0,528 0,5722003 med 32,469 0,580 0,000 0,500 15,143 0,538 7,003 0,517 0,5712003 per25 18,160 0,545 0,124 0,469 6,748 0,517 -5,684 0,486 0,5502003 per75 52,498 0,628 0,000 0,500 25,967 0,565 33,767 0,584 0,5952002 gem 35,930 0,588 0,105 0,474 21,703 0,552 11,106 0,527 0,5702002 med 33,343 0,583 0,000 0,500 15,372 0,538 8,922 0,522 0,5722002 per25 18,258 0,546 0,146 0,464 5,070 0,513 -4,319 0,489 0,5452002 per75 52,494 0,628 0,000 0,500 28,525 0,571 33,825 0,584 0,5972001 gem 34,787 0,585 0,089 0,478 24,183 0,555 13,360 0,532 0,5702001 med 30,321 0,575 0,000 0,500 14,562 0,536 7,719 0,519 0,5722001 per25 16,652 0,542 0,136 0,466 6,129 0,515 -3,174 0,492 0,5472001 per75 51,445 0,626 0,000 0,500 31,457 0,578 30,223 0,575 0,5962000 gem 33,044 0,581 0,088 0,478 21,908 0,553 13,772 0,534 0,5642000 med 28,267 0,570 0,000 0,500 13,407 0,533 8,928 0,522 0,5682000 per25 14,337 0,536 0,111 0,472 6,957 0,517 -1,105 0,497 0,5462000 per75 48,591 0,619 0,000 0,500 29,501 0,573 35,921 0,589 0,5931999 gem 32,524 0,579 0,061 0,485 19,248 0,546 15,602 0,538 0,5701999 med 29,288 0,573 0,000 0,500 13,506 0,534 11,611 0,529 0,5691999 per25 11,237 0,528 0,037 0,491 4,216 0,511 0,000 0,500 0,5511999 per75 49,400 0,621 0,000 0,500 24,446 0,561 31,333 0,578 0,5971998 gem 33,288 0,581 0,073 0,482 22,964 0,555 15,174 0,537 0,5731998 med 29,141 0,572 0,000 0,500 14,704 0,537 8,096 0,520 0,5701998 per25 9,039 0,523 0,069 0,483 2,716 0,507 0,000 0,500 0,5501998 per75 51,172 0,625 0,000 0,500 31,729 0,579 35,117 0,587 0,597
XXIII
klas
se 2
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
Bru
to to
egev
oegd
e w
aard
e/
pers
onee
lsko
sten
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
de b
edrij
fsac
tiva
voor
be
last
inge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
netto
rend
abilit
eit v
an
het e
igen
ver
mog
en
na b
elas
tinge
n
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
graa
d va
n ze
lffin
anci
erin
g
% logit % logit % logit % logit 2007 gem 158,555 0,811 9,681 0,523 11,773 0,532 22,571 0,5552007 med 137,194 0,798 5,980 0,515 10,540 0,526 16,755 0,5422007 per25 117,035 0,763 1,490 0,504 4,063 0,510 3,775 0,5092007 per75 171,705 0,848 14,445 0,536 24,048 0,560 43,553 0,6072006 gem 281,788 0,813 7,073 0,518 7,430 0,520 20,879 0,5512006 med 135,580 0,795 5,100 0,513 8,270 0,521 12,880 0,5322006 per25 119,255 0,767 1,125 0,503 2,913 0,507 1,570 0,5042006 per75 166,909 0,841 14,800 0,537 17,595 0,544 38,180 0,5942005 gem 211,853 0,817 -0,872 0,512 12,553 0,528 20,079 0,5492005 med 133,618 0,792 4,850 0,512 7,150 0,518 13,650 0,5342005 per25 120,438 0,769 0,865 0,502 0,378 0,501 0,910 0,5022005 per75 188,395 0,868 11,250 0,528 20,240 0,550 35,900 0,5892004 gem 268,269 0,817 7,703 0,520 12,259 0,525 14,566 0,5452004 med 138,341 0,800 4,560 0,511 5,905 0,515 15,160 0,5382004 per25 117,783 0,765 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,5002004 per75 178,207 0,856 14,555 0,536 20,525 0,551 34,835 0,5862003 gem 223,800 0,798 7,278 0,518 1,937 0,508 13,165 0,5352003 med 131,718 0,789 3,150 0,508 2,390 0,506 12,200 0,5302003 per25 113,656 0,757 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,5002003 per75 160,281 0,832 11,475 0,529 16,080 0,540 33,100 0,5822002 gem 183,662 0,805 4,774 0,512 -5,904 0,501 20,079 0,5492002 med 129,940 0,786 3,600 0,509 1,500 0,504 13,650 0,5342002 per25 113,142 0,756 0,000 0,500 0,000 0,500 0,910 0,5022002 per75 167,714 0,843 8,925 0,522 11,620 0,529 35,900 0,5892001 gem 265,437 0,804 3,124 0,510 0,094 0,502 14,913 0,5372001 med 129,467 0,785 2,390 0,506 1,000 0,502 6,790 0,5172001 per25 114,627 0,759 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,5002001 per75 165,584 0,840 10,965 0,527 14,290 0,536 29,065 0,5722000 gem 237,857 0,809 11,005 0,519 10,786 0,523 14,203 0,5352000 med 131,819 0,789 2,680 0,507 2,455 0,506 6,760 0,5172000 per25 118,072 0,765 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,5002000 per75 163,880 0,837 10,200 0,525 14,358 0,536 27,305 0,5681999 gem 228,474 0,811 4,371 0,511 1,974 0,510 13,278 0,5331999 med 139,102 0,801 1,950 0,505 0,000 0,500 4,550 0,5111999 per25 119,888 0,768 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,5001999 per75 163,811 0,837 8,345 0,521 11,850 0,530 23,655 0,5591998 gem 158,420 0,804 5,183 0,513 4,858 0,512 13,540 0,5331998 med 133,203 0,791 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,5001998 per25 115,704 0,761 0,000 0,500 0,000 0,500 0,000 0,5001998 per75 158,446 0,830 8,920 0,522 9,520 0,524 23,065 0,557
XXIV
klas
se 2
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
graa
d va
n fin
anci
ele
onaf
hank
elijk
heid
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
KT
finan
ciël
e sc
huld
graa
d
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
dekk
ing
van
het
vree
md
verm
ogen
do
or d
e ca
shflo
w
netto
kasr
atio
netto
kasr
atio
fitos
core
% logit % logit % logit % logit logit 2007 gem 38,204 0,593 0,077 0,481 35,654 0,569 18,652 0,545 0,5762007 med 33,070 0,582 0,000 0,500 17,585 0,544 11,440 0,529 0,5732007 per25 16,328 0,541 0,054 0,486 6,523 0,516 -0,180 0,500 0,5492007 per75 58,310 0,642 0,000 0,500 35,100 0,587 39,725 0,598 0,6032006 gem 36,043 0,587 0,077 0,481 25,232 0,559 15,211 0,537 0,5722006 med 25,940 0,564 0,000 0,500 14,310 0,536 12,800 0,532 0,5742006 per25 14,465 0,536 0,045 0,489 6,603 0,517 0,000 0,500 0,5462006 per75 54,855 0,634 0,000 0,500 32,668 0,581 35,525 0,588 0,5952005 gem 35,954 0,587 0,084 0,479 19,188 0,549 16,543 0,540 0,5722005 med 28,080 0,570 0,000 0,500 13,510 0,534 13,060 0,533 0,5662005 per25 12,800 0,532 0,052 0,487 3,700 0,509 0,000 0,500 0,5482005 per75 59,815 0,645 0,000 0,500 30,930 0,577 32,725 0,581 0,5982004 gem 34,778 0,584 0,085 0,479 24,741 0,558 14,568 0,537 0,5772004 med 31,550 0,578 0,000 0,500 12,350 0,531 12,080 0,530 0,5752004 per25 13,135 0,533 0,095 0,476 3,240 0,508 0,000 0,500 0,5492004 per75 52,560 0,628 0,000 0,500 32,830 0,581 36,545 0,590 0,6062003 gem 32,503 0,579 0,097 0,477 21,320 0,551 13,116 0,532 0,5652003 med 26,000 0,565 0,000 0,500 10,650 0,527 8,530 0,521 0,5612003 per25 9,060 0,523 0,061 0,485 0,070 0,500 0,000 0,500 0,5402003 per75 49,530 0,621 0,000 0,500 29,855 0,574 35,165 0,587 0,5902002 gem 32,601 0,579 0,094 0,477 14,965 0,536 6,228 0,521 0,5662002 med 25,720 0,564 0,000 0,500 12,820 0,532 4,340 0,511 0,5682002 per25 10,395 0,526 0,083 0,479 0,000 0,500 0,000 0,500 0,5412002 per75 51,530 0,626 0,000 0,500 23,160 0,558 24,990 0,562 0,5862001 gem 31,723 0,577 0,088 0,478 18,264 0,544 10,633 0,526 0,5622001 med 25,500 0,563 0,000 0,500 10,810 0,527 3,050 0,508 0,5672001 per25 7,050 0,518 0,097 0,476 0,000 0,500 0,000 0,500 0,5362001 per75 52,050 0,627 0,000 0,500 29,500 0,573 24,925 0,562 0,5972000 gem 30,154 0,573 0,091 0,478 23,866 0,546 10,805 0,527 0,5782000 med 25,130 0,562 0,000 0,500 8,650 0,522 3,360 0,508 0,5752000 per25 0,000 0,500 0,062 0,484 0,000 0,500 0,000 0,500 0,5492000 per75 51,010 0,625 0,000 0,500 30,235 0,575 24,235 0,560 0,6031999 gem 27,234 0,566 0,099 0,476 17,288 0,541 11,950 0,529 0,5661999 med 18,510 0,546 0,000 0,500 7,750 0,519 0,250 0,501 0,5711999 per25 0,000 0,500 0,074 0,482 0,000 0,500 0,000 0,500 0,5451999 per75 48,955 0,620 0,000 0,500 24,035 0,560 31,200 0,577 0,5931998 gem 26,187 0,564 0,091 0,477 16,835 0,541 9,453 0,523 0,5721998 med 17,360 0,543 0,000 0,500 7,740 0,519 0,000 0,500 0,5741998 per25 0,000 0,500 0,117 0,471 0,000 0,500 0,000 0,500 0,5431998 per75 46,175 0,613 0,000 0,500 23,080 0,557 20,065 0,550 0,602
XXV
Bijlage VI: overzicht resultaten van de ratio’s bij de FiTo®-score
Ratio Definitie Teken Codes volledig schema Codes verkort schema
1 Bruto toegevoegde
waarde (TW) / personeelskosten
Bruto toegevoegde
waarde / personeels-
kosten
+ (|70/74|–|740|–|60|–|61|) / (<62>) <9000> / <62>
2 Nettorentabiliteit
bedrijfsactiva vóór belastingen
Nettobedrijfs-resultaat /
bedrijfsactiva +
(|70/74|–|64/64|+|9125|) / (|20|+|21|+|22/27|+|3|+|40/41|
+|490/1|)
(<9901>+|9125|) / (|20|+|21|+|22/27|+|3|+|40/41|+|
490/1|)
3
Nettorentabiliteit eigen vermogen
(EV) na belastingen
Winst na belastingen /
eigen vermogen
+ (|9904|) / <10/15> (|9904|) / <10/15>
4 Graad van zelffinanciering
(Reserves ± overgedragen
resultaat) / eigen
vermogen
+ (|13|+|14|) / (|10/49|) (|13|+|140|–|141|) / (|10/49|)
5 Graad van financiële
onafhankelijkheid
Eigen vermogen /
totaal vermogen
+ <10/15> / (|10/49|) <10/15> / (|10/49|)
6 Korte termijn
financiële schuldgraad
KT financiële schulden / KT
schulden - (|430/8|) / (|42/48|) (|430/8|) / (|42/48|)
7 Dekking vreemd vermogen (VV)
door de cashflow
Cashflow na belastingen /
schulden +
(|9904|+|630|+<631/4>+<635/7>+|6501|+<651>+|6560|–
|6561|+|660|+|661|+<662>+|663|+|680|–|760|–|761|–|762|–|780|–|9125|) / (|16|+|17/49|)
(|70/67|–|67/70|+<656>–|780|+|680|+|8079|–
|8089|+|8279|–|8289|+|8475|–|8485|–<631/4>–<635/7>–
|9125|) / (|16|+|17/49|)
8 Nettokasratio
(Kas + beleggingen – KT financiële
schulden) / vlottend actief
+ (|50/53|+|54/58|–|43|) / (|29/58|–|29|)
(|50/53|+|54/58|–|43|) / (|29/58|–|29|)
FiTo®-score Som logitwaarden / 8 *